C.Geslachtsnamen, die kenmerken van nederlandsche gouspraken vertoonen.§156. De nederlandsche taal is rijk aan een zeer groot aantal verschillende gouspraken of streek- en stadsspraken, zoogenoemde tongvallen. Deze gouspraken worden overal, in Holland zoo wel als in Brabant, in Vlaanderen niet minder als in Friesland, door het volk, ja in meerdere of mindere mate door iederen Nederlander, algemeen in het dageliksche leven gesproken. Geen wonder dus dat vele nederlandsche geslachtsnamen, die toch onmiddellik uit de spreektaal ontstaan zijn, menigvuldige kenmerken der verschillende gouspraken vertoonen, en dit zoo wel door de uitspraak, aangeduid door de spelwyze, als door byzondere woorden en formen waaruit deze namen zijn samengesteld.De uitspraak der tweeklankuials enkele, langeu, en der (hollandsche) klankijals zuivere, langeiis zeer algemeen verspreid en aan nagenoeg alle nederlandsche gouspraken eigen, zoo men de byzonder-hollandsche en brabantsche (met de oost-vlaamsche), en dezen nog niet eens allen, uitzondert. En toch komt juist dit kenmerk, deze byzondere uitspraak, weinig in geslachtsnamen voor; minder dan menig ander byzonder kenmerk, dat toch niet zoo algemeen verspreid is als juist dit. De oorzaak van dit verschijnsel is dat oudtijds en nog algemeen in het begin der 17deeeu,alleNederlanders,ookde Hollanders en Brabanders, de klankenui(uy) enij(dat is de dubbelei) alsueniuitspraken, ook al schreven zeuiofuyenij. Toen dus de uitspraak dezer klanken in Holland en Brabant verliep totui(zelfsoi) enei(zelfsai), toen hield men toch in andere nederlandsche gewesten, waar men op zuivere, oude wyzeuenibleef uitspreken, de schrijfwyzenuyofui, enijby, in de spelling. Immers had men in die gewesten geen reden om despellingte veranderen, al was het dat de Hollandersen Brabanders deuitspraakveranderden. De andere Nederlanders toch bleven de zelfden in spelling en uitspraak hunner taal; zy schreven den bekenden geslachtsnaamBuytendijk, voor en na aldus, en bleven dien zeer te recht uitspreken alsButendiik. Dies komt despellingmet enkele of dubbeleu, waar de geijkte nederlandsche taal tegenwoordiguieischt, slechts uiterst weinig in geslachtsnamen voor, niettegenstaande deuitspraakalsuzoo algemeen is. My zijn geen andere namen bekend, die deze byzonderheid vertoonen, dan:De CupereenKupers, andersDe KuiperenKuipers; KluunenStuut(zie bl. 488),Muus, Hardevuust, Rahusen, Garmhusen, enUut het Hooghuisten deele. Ook nog de geslachtsnaam(Mulert) Van de Leemcule. In sommige tongvallen, vooral langs onze oostelike grenzen, spreekt men dit woordkule, kuuluit met de hoogduitscheu, in klank overeenkomende met het franscheouen ten naasten by met het nederlandscheoe. Die byzondere uitspraak van dit woord heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van de geslachtsnamenKoelstraenLeemkoel, die ook alsLemkuhlenLehmkuhlvoorkomt, en vanSavelcouls, als patronymikon vansavelcoul, dat issavelkuleof zandkuil; zie bl. 256 en 289.De enkeleiwerd oudtijds, vooral ook in geslachts- en plaatsnamen, en althans als deze letter lang, gerekt, uitgesproken werd, gewoonlik alsygeschreven. In het hedendaagsche geijkte Nederlandsch bestaat er eene schromelike verwarring tusschen die enkeley(geeny-grec, maar een goed-nederduitsche letter, de zoogenoemdesteert-ionzer grootouders) en de dubbelei, anders gezeid deij. De hedendaagsche Nederlanders grootendeels kennen geen onderscheid tusschen deze twee letterteekens. Van daar de algemeen-gevolgde spelling metij, b. v. in de geslachtsnamenVan Yperen, De Mey, Meynders, Rykens, enz. die meestal metij(Van IJperen, De Meij) geheel verkeerd worden geschreven, en ten deele ook verkeerd uitgesproken alsVan Eiperen,Reikens, in plaats van VanIperen,Rikens, enz. Ten einde te beletten dat men deyalsij=eiuitspreke, verlengen sommige ontaalkundigen en die geen zuiver gehoor hebben, de enkeleiwel met eenee, totie. Maarie=iais toch eentweeklank, al spreken de Hollanders dien klank tegenwoordig verkeerdelik als eeneenkele, langeiuit;dienen=dînen,di-nen. Zoo is men er ook toe gekomen om die eigenlik onredelikeiete schryven in een paar namen die oorspronkelik den enkeleni-klank hebben; enkel maar om de verkeerde uitspraak als hollandscheij=eite beletten. Die namen zijnSchriever(de zuivere formSchryverkomt ook voor),Kriegsman(Krijgsman),Snieders(Snyders), enz.De verwisseling vanaenevóor eeneris in alle nederlandsche tongvallen, ja in alle germaansche talen, zeer algemeen.Sterenstar,hertenhart,smertensmart,bermhertigenbarmhartigzijn reeds van ouds her wisselformen, ook in de schrijftaal. Verder is het neder- en hoogduitscheverenfernin het Engelschfar, en het nederlandschesterkin het Hoogduitschstark, enz. Die verwisseling treffen wy ook in enkele geslachtsnamen aan:VarwerenDe VarvernevensVerwerenDe Verwer; StarknevensSterk; De Starke, en zelfs gerektDe Staercke, nevensDe Sterke. VerderKerremans(de zoon van den karreman, een oorbeeldig brabantsche naam),GarritzennevensGerritsen, Karkemeyer, Dannenbargh, enz. En omgekeerdLigthertnevensLigthart, De SwertnevensDe Swart, Wermenbol(zie bl. 421), enz.De Temmerman, De SmetenDe SmedtmetSelversmetvertegenwoordigen de uitspraak van sommige zuid-nederlandsche gouspraken in de woordentimmerman,smid,zilver. Deze geslachtsnamen zijn dan ook in Zuid-Nederland inheemsch. Tegenover deze verheldering van de onvolkomeneitot onvolkomeneestaat eene verdoffing tot onvolkomeneu, die aan andere gouspraken, in Friesland, Noord-Holland en West-Vlaanderen, eigen is. Deze byzondere uitspraak heeft de volgende geslachtsnamen doenontstaan:Durksz, in Friesland, nevensDirks, en nevensDerksin de saksische gouen;Zulver, in Noord-Holland, nevensZilver(zie bl. 412);WullemsenWulmkes(zie bl. 109), patronymika van den mansvóórnaamWillem; Van der WurffnevensVan der Werff; De Rudder, in West-Vlaanderen, eldersDe Ridder, enz. Het omgekeerde komt ook voor, namelik de verheldering van de doffeuder geijkte nederlandsche taal tot eene onvolkomenei.Te weten in den maagschapsnaamVan de Pitte, nevensVan de Putte. Deze naam is in Zeelanden Vlaanderen inheemsch, en in deze gewesten wordt ook het woordputalspituitgesproken.Sommige nederlandsche gouspraken laten eene onvolkomene doffeuhooren in plaats van de geijkt-nederlandscheoin de woordenboter,storm,gestorven, enz. Deze uitspraak heeft de geslachtsnamenSturm, Butter, Wurkum, enz. doen ontstaan. De beide laatste namen zijn in noordelik Noord-Holland inheemsch, en de eerste vond ik in Zeeland. De geslachtsnaamWurkumis oorspronkelik de naam van de friesche stadWorkum, en hy maakt de weêrga uit van den maagschapsnaamVan Burkum(zie bl. 223).BurkumenWurkum, zoo kan men nog van ouderwetsche Leeuwarders den naam der stadWorkumen dien van het eilandBorkumhooren uitspreken.Aan eenige nederlandsche gouspraken, bepaaldelik aan de frankische in ’t algemeen, aan de hollandsche in het byzonder, is eigen dat men de slot-nder woorden in d’uitspraak achter wege laat. Aan deze uitspraak, welke aan de Nederlanders die van frieschen en saksischen stam zijn, zoo zonderbaar in d’ooren klinkt, danken geslachtsnamen alsTiggeloove(tichel-oven),Jansse, Van Heusde, Van Ake, Van Campe, Van Emde, Minde, Van Vuure(Vurenis de naam van een geldersch dorp), hun ontstaan. De gerekte en lymige uitspraak aan de meeste byzonder-hollandsche gouspraken eigen, vindt men afgebeeld in den geslachtsnaamVan Mouwerik. Deze naam, afgeleid van den gelderschen dorpsnaamMaurikkomt ook alsVan Mourikvoor (omdat de Hollanders in hunne uitspraakouenauniet onderscheiden); tevens ook in den goeden form alsVan Maurik.—Blom, in plaats vanbloem, is aan de volkspraak van vele nederlandsche gewesten eigen. Deze form komt voor in de geslachtsnamenBlom, Blommendaal, Van Blommenstein, enz.In de zuiver-saksische en in de friso-saksische gouen, in de noordoostelike Nederlanden dus, komt in geslachtsnamen zoo wel als in plaatsnamen menigvuldigolvoor, waar het geijkte Nederlandschouheeft, overeenkomstig de volksspreektaal in die streken. Zulke geslachtsnamen, in die gewesten oorspronkelik inheemsch, maar die ook elders wel voorkomen, zijn:Boekholt, Eekholt, Nieholt, Niewoldt, Olthoff, Groenewold,Swartwoldt, Ten Wolde, Op ’t Holt, De Olde, Oldenboom, Coldewyn, Deurholt, Tinholt, Holvast(zie bl. 468), enz. In de geslachtsnamenVan OldenallerenVan Ouwenaller, beiden ongetwyfeld aan eenen en den zelfden plaatsnaam ontleend, kan men ook den infloed bemerken van den hollandschen tongval in den laatsten, van den saksischen in den eersten naam. Bovengenoemde geslachtsnamenBoekholt, Eekholt, Groenewold, enz. vinden hunne tegenhangers in de maagschapsnamenBoekhoutenBuekenhout, Eechout, Groenewoud, De Oude, Den Ouwen, enz. in andere gewesten inheemsch. Het woordold, oud, verliest in de saksische tongvallen ook wel ded, en wordt dan, hier meer, daar minder gerekt uitgesproken, alsolenool. Deze form komt voor in de geslachtsnamenOol-Bekkink(zie bl. 50),Oolbroer(zie bl. 434) enOljans(zie bl. 171). De tweeklankoewordt in sommige nederlandsche streekspraken vervangen dooreu. Van daar de geslachtsnamenJongebreurenBestebreur(zie bl. 434). In andere tongvallen weêr laat men deneu-klank hooren, waar het geijkte Nederlandsch eeneoheeft. Deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenKeuningenDe Ceuninck, die nevensKoningenDe Coninckvoorkomen. Verder inNeuteboomnevensNoteboom, inVan der NeutnevensVan der Noot, enz. Het woordmolenvooral wordt veelvuldig alsmeulenuitgesproken. Van daar dat ook in geslachtsnamen meermeulenwordt geschreven en gesproken danmolen. Zoo is allereerst de naamVan der MeulenenVermeulenveel meer algemeen alsVan der Molen, en daar by aan zeer veel verschillende maagschappen eigen. VerderMeulebrouck, Van der OudermeulennevensMolenbroek, enz. Deze klankeuwordt, door hoogduitschen infloed, ook wel alsögeschreven, en komt als zoodanig voor in de geslachtsnamenRörink, Höpink(zie bl. 40),Frankemölle, enz. De zuiver nederlandsche form van dezen laatsten naam,Frankemolen, is aan eene andere maagschap eigen. In de geslachtsnamenHomulleenKattemulle(zie bl. 314) wordt dit woordmolen,meulen,mölen,möleweêr op eene andere wyze geschreven. Deze naamHomullevertoont wel drie afwykingen, volgens de volksuitspraak, van het geijkte Nederlandsch. Immers behalvenden formmullevoormolen, is ook denachter ’t oorspronkelikemullenweg gesleten, en is tevenshoogtothoafgesleten. Want de volle form van dezen naam isHoogemolen, welke form ook als geslachtsnaam voorkomt.HoogtotHoverkort vinden wy ook in de geslachtsnamenVan den Hoonacker(van den Hoogenakker),Homeyer, (Hoogmeier, in tegenoverstelling vanNiermeyer, Niedermeier, Nedermeier) enVan Hoboken. Deze laatste naam is ontleend aan dien van het dorpHobokenby Antwerpen, en beteekent: hooge beuken. De verwisseling vanoeneuneemt men ook waar in den naam der stadLeuven, die door de Zuid-NederlandersLovengenoemd wordt. Beide formen komen in geslachtsnamen voor; zie bl. 474.In de zuiver-saksische en friso-saksische gouspraken staat het woordlutje, ooklutke, in de plaats van ’t algemeen-nederlandscheklein. Van daar de groningerlandsche geslachtsnaamLutje, een tegenhanger vanKlein, enLutkemeyer, LutjensenLutgens, nevensKleintjesdat in andere gewesten voorkomt, enz. Zie ook den maagschapsnaamLuttik, op bl. 492. Eene andere byzonderheid dezer zelfde streekspraken is nog de uitspraak derschalssk, voorkomende in de geslachtsnamenVisker, FiskerenBusker. Verder de verkleinform opien, die voorkomt in de geslachtsnamenBoertienin Drente (nevensBoerkein Friesland, zie bl. 480 en bl. 302); inKarssiens, eldersKarsjensenKersjens, vanKarsje, Kars, Kers, KerstiaanofChristiaan; Knoppien, Lukkien, Mandties, enz. De verkleinformjeluidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, alsie. Van daar de geslachtsnamenAssies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies(Jacobs), enz.Assiesis een patronymikon vanAssie, en deze mansvóórnaam staat in de plaats vanAsje, een verkleinform vanAsse, ’t welk een oud-friesche mansvóórnaam is, weinig in gebruik, maar ook doorLeendertzin zyne naamlijst vermeld, en waar de patronymikale geslachtsnamenAsma, Assma, Assing, Assink, Van Asma, en vele plaatsnamen van afgeleid zijn. Een andere, zeer algemeen buiten Holland en Zeeland gebruikelike verkleinform iske, in plaats vanjeoftje. Deze verkleinform komt in vele geslachtsnamen voor, in vele verschillende gewesten. Zie hier eenigen:Buurke, Boerke, Schuurke,Beerske, Mannekens, Guskens(van den verkleinform vanGusofAugustus),Wyvekens(zie bl. 167),Harkema, Gerkema, Waalkes, Gieskens(van den verkleinform vanGys, Gijs(zie bl. 176),Lollekens, Boomkens, HeykensenHeykema, enz. Zeer algemeen is ook de verfloeiing derdtotjofw. Deze volksuitspraak komt in vele geslachtsnamen voor; b. v. inVan Muyen, in plaats van, en nevens,Van Muyden, Den Ouwen, De GoejeenDe Goeye, De Quay(de kwade),De Vroey(zie bl. 351),De Breeje, Van Goeyenhuisen, Van Ostaeyen, in plaats vanVan Ostade, welke naam ook voorkomt, en die afgeleid is van het gehuchtOstade(Oost-Ade? ofOde-stade?) by Asten in Noord-Brabant; een ander gehuchtOstadeofOstayeligt by Zundert, ook in Noord-Brabant. Eene oud-amsterdamsche, ook over andere steden en gouen van Noord-Holland verspreide uitspraak van het woordjenieu(nieuw) luidt alsnuw,nu. Te Amsterdam kan men vele lieden nog hooren spreken van denNuwendijken deNuwmarkt. Deze byzondere uitspraak vinden wy afgebeeld in de geslachtsnamenNuwendam, in plaats vanNieuwendam, de naam van een dorp in het Waterland, tegenover Amsterdam aan ’t Y gelegen;NuwlandenNulant, Nuveen, NuhoutenNusteeg(zie bl. 220). De formenNieuwlandmetNylandenNieland, Nieveen, Nyhout, Nyholt, A Nyeholt, Nieholtkomen ook, nevens dezen, voor. Eene andere uitspraak van dit woordnuw= nieu, en wel alsnou,nouw, zelfs wel alsnoud,nouwd, is eveneens aan deze en gene gou in Noord-Holland eigen; onder anderen aan de spreektaal van het eiland Wieringen. En ook deze byzondere form komt in geslachtsnamen voor, en wel inNouwlandenVan den Nouwland. Eene andere verbastering van het oorspronkelikenieu,nieuw, vindt men in de maagschapsnamenVan NievervaartenNievergeld; zie bl. 431. De geslachtsnaamMoskis eveneens in het westelikste Friesland inheemsch, en vertegenwoordigd de friesche uitspraak van ’t algemeen-nederlandsche woordmusch; zie bl. 382. In Friesland, zoowel als in West-Vlaanderen, spreekt men het woordduivelniet slechts alsduvel, maar ook alsdyvel,divel,dieveluit. Van daar de geslachtsnaamDen Dievel(zie bl. 355). De vogelkievitheetkyfteofkieftin de saksische gouspraakvan Twente en oostelik Gelderland. Van daar de geslachtsnamenKiefte, als tegenhanger van ’t algemeen-nederlandscheKievit, die in Twente (te Gramsbergen) my voorkwam, enKyftenbelt, elders in Overijssel inheemsch. Zie bl. 490. De geslachtsnaamBorggreve, een tegenhanger vanBurggraafenBurghgraef, vertoont ook eenen saksischen form, even alsBrouwhamer(zie bl. 365) eenen frieschen.Renneboog, samengetrokken uitRegenboog(zie bl. 414), komt in form naby ’t woordrein, dat in het Friesch en West-Vlaamsch in de plaats van het algemeen-nederlandsche woordregenstaat.Bemdvoorbeemdof weide, is eene brabantsche uitspraak, die wy terug vinden in den geslachtsnaamVan den Bemden(eene andere maagschap schrijft zelfsVan den Bempden), welke in Zuid-Brabant inheemsch is. In dat gewest vinden wy ook den plaatsnaamSuerbempden(Zuurbeemden), zoo als een dorp heet in het Hageland, met den daarvan afgeleiden geslachtsnaamVan Zuerbempden. In West-Vlaanderen laat men in de volksspreektaal dewwel achterwege, als deze letter aan het begin van een woord staat. Zoo zegt men daarormofoormin plaats van worm,oensdagvoorwoensdag,oelenenoekerenvoorwoelenenwoekeren, gelijk de Hoogduitschers ookRache(Wrache) zeggen voor het nederduitsche woordwraak. En zoo is er in Vlaanderen ook eene maagschap, die haren naam alsVan der Ostynespreekt en schrijft, nevens eene andere dieVan de Woestyneheet, in den oorspronkeliken form. Deze vlaamsche naam, die zyne weêrga vindt in den noord-nederlandschen geslachtsnaamVan Wildernis, is tamelik algemeen in de vlaamsche gouen verspreid, en komt daar in allerlei formen en verbasteringen voor. NevensVan der Ostynenog alsVan der Ostuyneen alsVan der Hoestyne; naastVan de Woestynenog alsVan de Waestine, en, half verwaalscht, alsVan de Wattyne. In der daad komt het hedendaagsche woordwoestijnin oude west-vlaamsche oorkonden herhaaldelik voor alswaestyn,waestine. Andere verbasteringen van dit woord vinden wy nog in de vlaamsche geslachtsnamenWostyn, HostinenOstin, zelfsVan de Goesteene, en eene halve verwaalsching inDe la Woestine, dat men ook, nog meer verknoeid, alsDelawoëstineschrijft.De naamVan de Goesteenedankt zynen byzonderen form aan eene zeer gewone verwisseling van de letterswengin de germaansche en romaansche talen. Zoo zijn de oud-germaansche mansvóórnamenWaltherofWouter, WilhelmofWillemenWitte(ofWyten, zoo als de Vlamingen zeggen) in den mond en in de pen der Franschen totGauthier, GuillaumeenGuidogeworden, even als de oud-germaansche woordenwarof oorlog (thans uitsluitend engelsch),wafelenwaas(wasem) door de Franschen alsguerre,gauffreengas, zelfsgaz, in hunne taal zijn overgenomen. En juist in die verhouding staat ook de naamVan de Goesteene, die op de grenzen van het germaansch-romaansche, van het nederlandsch-fransche taalgebied, in Fransch-Vlaanderen inheemsch is, tot den naamVan de Woesteene, Van de Woestyne.In velen onzer gouspraken nemen de woorden, die zich daartoe leenen, geerne, als ter versterking, eenetachter zich. Zoo kan men vele Hollanders den naam van ’s Gravenhage alsden Haagtof liever alsden Haachthooren uitspreken. In Gelderland noemt men de rivier de IJssel veelalden Iisselt; en Meppel wordt door vele Drenten en Overijsselaars altijdMeppeltgenoemd. In West-Vlaanderen kan men de woordenwylen,heden,samen,pastoor,kelk, enz. alswilent,hedent,sament,pastoortenkelkthooren uitspreken. Ja,te onzententen uwentbehooren zelfs in geheel Nederland tot de schrijftaal. Deze, by tongval achtergevoegdetvinden wy ook in eenige geslachtsnamen, inVan Zutvent(nevensVan Zutphen); inVan Isselt(naastVan IJssel);Valkenborgt(byValkenburg);Andernagt(oorspronkelikAndernach—zie bl. 211);Kleywegt(nevensKleiweg);MestdagenMestdach(nevensMesdag, zie bl. 417), enz. Misschien ook inTellenhoft. Te Antwerpen komt de naamAsselbergin drie verschillende formen, aan drie verschillende maagschappen eigen, naast elkanderen voor. Te weten, in zuiveren form alsAsselberg, in tongval-form alsAsselbergt, en als patronymikon:Asselberghs.Juist tegenovergesteld aan deze byvoeging eener overtolliget, laat men in de limburgsche gouen, en ook elders wel, detachterwege als deze letter een woord sluit. B. v.ach, in plaats vanacht, is algemeen limburgsche uitspraak. Ook deze eigenaardigheid vinden wy in sommige geslachtsnamen te rug. Immers komen nevens de namenCoenegracht(zie bl. 280),Offergelt(zie bl. 431) enVijftigschild(zie bl. 431), in de zuid-nederlandsche deelen van Limburg de maagschapsnamenCoenegrach, OffergelenVijftigschilvoor.De langea-klank vóór eenerluidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere openee;haard=heerd,paard=peerd,merkwaardig=merkweerdich, enz. Deze zoogenoemde zwaree-klank, die oudtijds by de Zuid-Nederlanders ook wel alseiafgebeeld werd, komt voor in de geslachtsnamenVan den EertweghenVan Eerdewegh(nevensVan den Aardweg—zie bl. 474);Beerske(zie bl. 480),De Keirsgieter, SnelderweertenVan Maarschalkerweert, enz.—Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklankoealsue. En deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenBuekenhoudtenVerbueken(buek= boek of beuk, dusBuekenhoudt=Boekholt—zie bl. 498 en bl. 405);Van Suetendael(nevensVan Zoetendaalin Holland);Van Nueten, KetelbuetersenCapuen. Ook byzonder-brabantsch is de uitspraak van den tweeklankoualsau;houtb. v. alshaut, enoude, door uitfloeiing derd(zie bl. 501), alsauweofau’e. In menigen, vooral zuid-brabantschen geslachtsnaam is deze byzondere uitspraak in de spelling afgebeeld; b. v. inSchautteet, dat isSchoutheet(zie bl. 326); inHautvast(zie bl. 468); verder inSauwen(zie bl. 185),DauweenDauwen(zie bl. 339), inAupiers(zie bl. 171),Austraete(zie bl. 220),Auwerkerken(OuwerkerkenOuderkerkkomt ook voor, enVan Auwerkerck);Van der AuweraenVan der Auweraa. Deze laatste zonderling schynende naam, zonderling vooral als hy op de zuid-nederlandsche wyze geschreven wordt (Vanderauwera), wordt verklaard door den eveneens voorkomenden geslachtsnaamVan der Ouderaa(dat is: van het oude water, zie bl. 281). VerderVan der AuwermeulenenVan AuvermeulennevensVan der Oudermeulen; CaudysernevensCoudyzer; Van den EechautteenVan den EechaudtnevensVan den Eekhout; Van den AudenhovenenVan AudenhovennevensVan Oudenhoven, enz.In Groningerland zijn de geslachtsnamenReendersenMeenderinginheemsch. Het schijnt my toe dat deze namen, die aldaar en elders ook voorkomen alsReinders, ReynertsenMeynderinkmetMeindering, (zoon vanReinder, [Reinher, ReginheriofRaginhari], en zoon vanMeinder, [Meinher, MeginheriofMaginhari]), hunnen oorsprong ook te danken hebben aan eene byzondere uitspraak in den eenen of anderen tongval. Een tegenhanger van den groningschen naamReendersis de geslachtsnaamRenders(eveneens vanRaginhariafgeleid,) en die in West-Vlaanderen inheemsch is.—Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat deh, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt. Waar tegen over staat dat die zelfde letter wel uit onkunde geschreven wordt, (en ook wel gesproken, zoo als te Zwolle, op Fliland, enz.) waar zy niet behoort. Aan deze zonderlinge onregelmatigheid, ten opzichte van deh, danken de volgende geslachtsnamen hun ontstaan:Van der Hauwera(zieVan der Auwerahier boven),Liefhooghe, zie bl. 345;Houdenbrouck, in Vlaanderen inheemsch, en elders alsOudenbroek, in Holland ook alsOuwenbroekvoorkomende;BouckoutnevensBouckhoutenBoekhout; Van de KerckovenevensVan de Kerckhove; KortenoevennevensKortenhoeve; NettekovenenGripekoven, dat is voluit:Nettinkhoven(zie bl. 83) enGripinkhoven. In de spelling der geslachtsnamenVan der Hougstraete, Van der Ougstraete, Verougstraete, Verhougstraete, Verhoestraete, allen aan verschillende vlaamsche maagschappen eigen, valt de infloed van verschillende gouspraken en tongvallen op meer dan eene wyze op te merken. De verwaarloozing derhin de uitspraak had ook inkrimping van het lidwoord ten gevolge, in geslachtsnamen alsD’Haese, D’Hondt, D’Hert, D’Hoedt, enz. die allen in de zuidelike Nederlanden inheemsch zijn. In enkele gevallen is dieh, als beginletter van eenig woord, ook geheel verdwenen, ten gevolge waarvan het lidwoord geheel met het hoofdwoord is saamgesmolten.Deze verbastering komt voor in de geslachtsnamenDaveloose(De Havelooze—zie bl. 353),Duyvetter(D’Huyvetter—zie bl. 316),Dedel(zie bl. 354), enz.Spreken Zeeuen en West-Vlamingen de letterijvan het geijkte Nederlandsch als eene langeiuit, zy maken eene uitzondering met sommige woorden, alspijp,blyven,wijf, die ze alspupe,bluven,wuufuitspreken. Deze byzondere uitspraak wordt aangeduid door de spellinguyin den zuid-nederlandschen geslachtsnaamDe Puype, een tegenhanger van den noord-nederlandschen naamPijp. In de friesche taal, en ook in de friso-frankische gouspraak hier en daar in Noord-Holland, wordt het woordbrugalsbregge,breguitgesproken. Die uitspraak, welke ook weergegeven wordt in den naam van het gehuchtTer Bregge(aan de brug), by Hillegersberg in Zuid-Holland, vinden wy ook terug in de geslachtsnamenVan der BreggennevensVan der BruggeenVerbruggen, en inBregmannevensBrugman. In West-Vlaanderen komt deze zelfde naam zelfs in den formVan der Brigghevoor. Enkele geslachtsnamen toonen door hunne spelling en geheel hun voorkomen aan dat zy ontstaan zijn in de saksische tongvallen, in het zoogenoemde Plat-Duitsch, dat over onze oostelike grenzen gesproken wordt. Zulke namen zijn:Schöttelndreier(schoteldraaier, een maker van fijn eerdewerk),Bütefür(zie bl. 469),Lütkebühl, dat is: kleine heuvel (lütke= klein, zie bl. 500), enz. Vry algemeen Nederlandsch is de uitspraak van het woord vriend alsvrind. In den geslachtsnaamDe Vrindkomt deze uitspraak voor.Woorden die slechts in deze of gene byzondere gouspraak bestaan, maar die in het algemeene Nederlandsch onbekend zijn, komen weinig als geslachtsnamen voor. Als zoodanig noemen wySchrier, Stykel, Siepel, Tosch, enz. in Friesland; zie bl. 480;Kedde, ook een geslachtsnaam, is de friesche naam voor een hit (hitlandsch peerdje ofponey).Van Twuyver, een noordhollandsche maagschapsnaam; in de westfriesche gouspraak van noordelik Noord-Holland heeft het woordtwuiverde beteekenis van gehucht of buitenwijk, eene buurt, afgescheiden van de beboude dorpskom gelegen.NaberenNinaber(zie bl. 437) zijn saksische woorden;De PuydtenBiebuyck(zie bl. 385 en 369), vlaamsche. Ook is byzonder-vlaamschde maagschapsnaamDoolaeghe, die ook alsDoolage, Van DoolaegheenVerdoolaegevoorkomt, en die uit een oud-vlaamsch woord bestaat, datmoerasbeteekent.—In onze friesche en saksische gouspraken luidt het woordzuuralssûr, men sprekesoer, van daar de geslachtsnaamSoerewyn(zie bl. 424).—De namen van steden en dorpen zijn in ’t algemeen, in de dageliksche spreektaal, aan allerlei verbastering en inkorting onderhevig; en deze verknoeiingen vinden wy terug in de geslachtsnamen welke van die plaatsnamen afgeleid zijn. Reeds op bl. 208, 213 en 217 zijn er enkelen opgenoemd van zulke verbasterde plaatsnamen, die als maagschapsnamen in gebruik zijn. Zie hier nog eenigen:Van UitertenVan Uytrecht(deze laatste naam vertoont eigenlik anders niet als eene spelling die van d’algemeen-aangenomene eenigszins afwijkt),Van Vendeloo, verknoeide volksuitspraak van den naam der limburgsche stadVenloo; Noorloos(Noordeloos, dorp in Zuid-Holland);Van HinlopeenHinloope, Van Dordt, Van Gorkum, GouwswaardenGouswaard(Goudswaard, dorp in Zuid-Holland);Oussoren(Oudshoorn, ook een zuid-hollandsch dorp);Wessanen(West-Zaan, ookWest-Zanen);Van BuulenVan Buel(Budel, dorp in Noord-Brabant);Van Strien(Stryen, dorp in Zuid-Holland);DooyeweertenDooyewaard(DodeweertofDodewaard, dorp in Gelderland), enz.§157. Als een aanhangsel tot al deze maagschapsnamen die hun ontstaan danken aan de byzondere uitspraak, de byzondere formen en woorden, eigen aan de verschillende nederlandsche gouspraken, moeten hier nog eenige geslachtsnamen genoemd worden, welke, door hunne spelling, zondigen tegen de algemeene regels der nederlandsche taal. Onkunde zoowel als stijfhoofdigheid om niet nog in tijds te willen veranderen wat in verkeerden form door ouders of verder voorgeslacht onzen grootouders was overgeleverd geworden, zijn als oorzaken van deze wanspellingen aan te merken. Immers, die schrijfwyzen waar mede die namen tegen de thans geldende taalregels zondigen, zijn nooit by goede schryvers in gebruik geweest, zoo min in eenig nederlandsch gewest als in eenig tijdperk van het bestaan onzer taal.Braakenburg, VanNaamen, De Jaager, Kraamer, Raaymaakers, Rookmaaker, Raadersma, Van Maanen, Van Aaken, allen met tweea’s waar de regels der nederlandsche taal nooit anders als eene enkeleahebben geeischt;—Van der Moolen, Van Lookeren, met eeneoonnoodig en te veel.Van Buuren, Van BuerenenVan BuirenwaarVan Burenvolkomen genoeg was;—De RuytterenDe Ruytteremet eene overtolliget;—Schravemade, Van Schravendijk, Van Schravesande, Schrauwen(zie bl. 185), met verbastering der oorspronkelike’s-GinSch(’S-Gravesande, in dezen goeden form komt deze maagschapsnaam ook voor.’S-Gravenmade, enz.)—dit zijn allen voorbeelden van zulke wanspellingen.Wijl de Hollanders in hunnen tongval deijalseiuitspreken, en wijl deey, als oude form derei, door ongeletterden ook wel alseijwordt geschreven, zoo zijn velen bevangen in eene schromelike verwarring tusschen die letters en klank-afbeeldingen. Die onredelike verwarring heeft geslachtsnamen doen ontstaan als de volgenden, welke allen ware misspellingen zijn, al blijkt dit juist niet uit de byzonder-hollandsche uitspraak dezer namen:Kijzer; Holstijn, Boekestijn, Rijnierse, Mijer, Rijziger, in plaats vanKeizerofKeyzer, Holstein, Reinierse, Reiziger, welke namen trouens in deze goede spellingen ook voorkomen. Vooral in het woordstein, waar vele maagschapsnamen op uitgaan, komt deze wanspelling voor:Everstijn, Palenstijn, Ponstijn, Willemstijn, enz. En omgekeerdVan Reyn, Van de Woesteyne, Teysen, zelfsTeijsenenTheijssen, Blokzeyl, De Reycke, enz. in plaats vanVan Rijn, Van de Woestyne, Thijssen, enz., die allen eveneens voorkomen. Ook wordt de verwisseling van den goeden formuymet den slechtenuij(de Ruijterin plaats vanDe Ruyter, Duijfin plaats vanDuyf) dikwijls gezien. De maagschapsnaamPyttersen, in Friesland inheemsch, bevat eene misspelling in die tweet’s, waar slechts eênetbehoort geschreven te worden. Echter niet in diey, in stede van de algemeen-nederlandscheiein dezen naam:Pietersen. Immers die spelling mety(dat is: zuivere, langei) stemt volkomen overeen met de eigene uitspraak der Friesen, die naukeurig en zeer te recht onderscheid maken tusschen dentweeklankieen de enkelvoudige, langeiofy. Zoo werd in de vorige eeu de mansvóórnaamPieter(Petrus), volgens de zuivere uitspraak der Friesen, in Friesland zeer veelvuldig, zelfs vry algemeen alsPyter, ook wel alsPyttergeschreven. Van daar de hedendaags zoo byzondere form van den geslachtsnaamPyttersen.Eenige maagschapsnamen zondigen ook, in taalkundig opzicht, tegen het geslacht der woorden waaruit zy samengesteld zijn; b. v.De SchaapenDe Zout, in plaats vanHet SchaapenHet Zout. Vry veelvuldig is het geslacht der woorden verkeerd genomen by die maagschapsnamen welke metVan denenVan dersamengesteld zijn. Als voorbeelden van zulke taalkundig-onjuiste geslachtsnamen mogen hier vermeld worden:Van der Berghe, Van der Leeuw, Van der Wolf, dieVan den Berghe, Van den Leeuw, Van den Wolfmoesten zijn, omdat de woordenberg,leeu,wolfvan het mannelike, niet van het vrouelike geslacht zijn. Zoo ookVan der Paardt, Van der Ende, Van der Hoff, als of de onzydige woordenpeerd,eindeenhofvan het vrouelike geslacht waren. De form van den maagschapsnaamVan den Wallmoge al overeenstemmen met het mannelike geslacht dat door de nieuere hollandsche taalkundigen aan het woordwalwordt toegekend—oorspronkelik en in zuiver nederduitsch is het woordwal(walle) van het vrouelike geslacht. Dit vrouelike geslacht komt in de geslachtsnamenVan de WallenVan der Waldan ook tot zijn volle recht, en zoo kan ik deze twee laatstgenoemde namen niet metVan der Berghe, Van der Paardt, enz. over den zelfden kam scheren. Eveneens als metVan der Wallis het ook met den maagschapsnaamVan der Hoek, te Leeuwarden inheemsch; zie bl. 268.Eene enkele maal komt het voor dat twee afsonderlike namen, beiden aan één enkel geslacht eigen, door misverstand aan elkanderen worden geschreven, dus tot éénen naam worden saamgesmolten. In den maagschapsnaamTra Kranen(Trakranen) is daarvan op bl. 216 een voorbeeld medegedeeld. Verkeerd is ook het gebruik van zeer vele Zuid-Nederlanders om voorzetsels en lidwoorden, die het zelfstandige naamwoord, het hoofdwoord dat den maagschapsnaam samenstelt, voorafgaan, met dat hoofdwoord aan éénte schryven. Ware gedrochten van namen komen er op die wyze voor den dag; b.v.Vanderauwera, Vandenabeele, Vandenpeireboom, Vangeetruyen, Vandeneynde, enz. Of ook schryven de Zuid-Nederlanders zulke namen alsVander Auwera, Vanden Peireboom, Vanden Eynde. Het eene is zoo verkeerd als het andere. Door Walen en Franschen, die onze namen niet verstaan, is deze dwaze schrijfwyze zekerlik in zwang gebracht. Nog gedrochteliker worden zulke namen als er bovendien nog een andere geslachtsnaam aan verbonden wordt. Zoo is te Brussel de maagschapsnaamVosvanavesadeinheemsch. Het valt in der daad moeielik uit dien monsternaam op het eerste gezichtVos Van Avesade(Van (H)avesathe?) te herkennen. Maar!—geheel vry van deze verkeerdheid zijn de Noord-Nederlanders ook niet. Wel valt het ons niet in om b.v. den naamVan der Heulte schryven alsVanderheul, maar by die formen van dezen zelfden naam waarvanenderzijn samengesmolten totver, hechten wy ditverwel aan het hoofdwoord, en schryvenVerheul, ’t welk eigenlik even verkeerd is alsVanderheul. Toch is deze schrijfwyze, waarvermet het hoofdwoord van den naam onmiddellik verbonden is, algemeen by ons in gebruik (zie §95). Slechts zelden ontmoet men zulke namen op de taalkundig juiste wyze geschreven. Eerst in de laatste tientallen jaren is deze schrijfwyze door sommige maagschappen te recht weêr voor hunne eigene namen in gebruik genomen, b. v.Ver Loren, Ver Huell, Ver Voorn.D.Nederlandsche geslachtsnamen, buiten de hedendaagsche nederlandsche grenzen inheemsch.§158. Het gebied onzer nederlandsche taal is niet naukeurig besloten binnen de staatkundige grenzen van Noord- en Zuid-Nederland. Langs de oostelike grenzen van Noord-Nederland, en langs de westelike grenzen van Zuid-Nederland strekken zich eenige gouen uit, waar de dageliksche volksspreektaal nog nederlandschis. Menspreektdaar natuurlik volstrekt niet de geijkte algemeen-nederlandsche boeketaal, maar men spreekt er goed-nederlandsche gouspraken, die in hooftsaak in het geheel niet, en in byzaken slechts weinig verschillen van de gouspraken welke in onze nederlandsche gewesten, langs (binnen) onze noordoostelike en zuidwestelike grenzen gesproken worden. Oost-Friesland, Benthem, het westelike gedeelte van Westfalen, dat men Munsterland noemt, en Neder-Rijnland zijn die grens-gewesten langs onze oostelike palen. En Fransch-Vlaanderen, dat is ’t arrondissement Duinkerke van hetDépartement du Nordin Frankrijk, formt daarmede die buitenlandsche landstreken met eene nederlandsch sprekende bevolking.—In Oost-Friesland en Benthem was nog tot voor eenige jaren de nederlandsche taal kerk- en schooltaal, althans by de herformde bevolking dier gewesten. Zelfs is zy daar, als zoodanig, nog niet volkomen verdreven. Maar by ’t einde dezer eeu zal de hoogduitsche taal, die het Nederduitsch en Nederlandsch al verder noord- en westwaarts verdrijft, ook daar wel reeds eene volkomene zege behaald hebben. De Duitschers erkennen de gouspraken in bovengenoemde duitsche gewesten niet als Nederlandsch, maar noemen die gewestelike spreektaal, ’t zy ze dan Friesch, Saksisch of Frankisch is, Platduitsch. En wijl by hen Platduitsch het zelfde is als Nederduitsch, zoo is deze benaming, ofschoon misschien minder gepast, toch niet onjuist. Men vergete daar by ook niet, dat denederlandschetaal eenenederduitscheis. Het Nederlandsch in de duitsche gewesten langs onze grenzen gaat by middel van andere nederduitsche, platduitsche gouspraken langzamerhand en geleidelik over in het Midden- en Hoogduitsch dat hoogerop in Duitschland gesproken wordt. Door die geleidelike overgang neemt de vermenging van dat Nederlandsch met het Hoogduitsch hoe langer hoe grooter verhoudingen aan. In een niet ver verwyderd tijdstip zal het Nederduitsch in ’t algemeen, en het Nederlandsch in het byzonder, als spreektaal uit die gewesten verdreven zijn door den infloed der hoogduitsche kerk- en schooltaal.Anders liggen de zaken in het bovengenoemde gedeelte van Frankrijk, waar het Nederlandsch, en wel eene schoone, oorspronkelik zuiver-nederlandsche, thans ook al door het Fransch verbasterdevlaamsche gouspraak de dageliksche volksspreektaal is. Het Fransch en het Nederlandsch zijn twee talen van geheel verschillenden oorsprong, van geheel anderen aard. En zoo kan er geen sprake zijn van eene vermenging dier talen, van eenen geleideliken overgang van de eene in de andere. Dies is het Vlaamsch van Frankrijk, wil het zich staande houden, genoodzaakt steun te zoeken by het Vlaamsch van Zuid-Nederland, by het Nederlandsch in ’t algemeen. En dit is de reden waarom het Vlaamsch van Frankrijk, al bloeit het niet en al kwijnt het zelfs onder den druk van het Fransch, toch zuiverder, oorbeeldiger Nederlandsch is dan de duitsche gouspraken langs onze oostelike grenzen,heden ten dagenognederlandschzijn. (Ik zeg nietnederduitschindezenzin, wantnederduitschblyven die gouspraken, voorloopig althans, toch, ook al zijn ze hoe langer hoe mindernederlandschgeworden.)Maar de geslachtsnamen, eigen aan de oorspronkelike, ingezetene bevolking dier gewesten, zijn daar en blyven daar onveranderd, als getuigen van de aloude, volkseigene taal. Immers zijn de geslachtsnamen onmiddellik ontstaan uit de volksspreektaal, en vertoonen dikwijls de byzondere eigenaardigheden, juist van de volksspreektaal—en niet van de geijkte schrijftaal, gelijk in de vorige bladzyden is aangetoond.Natuurlik draagt de vlaamsch-sprekende bevolking in Frankrijk ook vlaamsche geslachtsnamen, even als de namen der steden en dorpen in dat gewest (Duinkerke, Hazebroek, Hondschoten, Grevelingen, Mardijk, enz.) ook allen zuiver nederlandsch zijn. Onder die geslachtsnamen zijn er velen van hoogen ouderdom, omdat juist van alle nederlandsche gewesten, de geslachtsnamen in de westelike gouen van de oude graafschap Vlaanderen het eerst in gebruik kwamen, betrekkelik vroeg in de middeleeuen. Die namen sluiten zich, over het geheel genomen, ten nausten aan de geslachtsnamen van het zuid-nederlandsche gewest West-Vlaanderen, zoo wel wat hunne spelling aangaat, die gedeeltelik zeer ouderwetsch en middeleeusch, gedeeltelik ook zeer oorbeeldig vlaamsch is, als in andere opzichten. Zie hier eenige geslachtsnamen uit Fransch-Vlaanderen, die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen.De Swaen, Haentjens(zie bl. 397),De Baecker(zie bl. 310),Van Hecke, De CoussemaeckerenDeCoussemaker, Hardeman,12enz. Onder deze namen zijn er eenigen die aan Fransch-Vlaanderen byzonder eigen zijn, die my althans in andere nederlandsche gewesten niet voorgekomen zyn, ’t en zy dan eene enkele maal (by inwyking?) in West-Vlaanderen. Als zoodanigen noem ik:Ghiselin(zie bl. 176),Corenhuyse, Zouter(zoutzieder? alsZeper= zeepzieder, zie bl. 316),Sluyper, Modewijck, Droomers, Vervlaken, Verleene, Rooryck(zie bl. 177),Cogge(zie bl. 447), enz. Enkele namen zijn ook in dit gewest inheemsch, die ik niet versta, al zijn zy van voorkomen goed nederlandsch. Dat zijn:De Spautere, gewoonlik op fransche wyze en half verfranscht alsDespautèregeschreven;Ellebode, De Kijspotter, Tamakers, Mespelbole, enz. Ontaalkundige namen komen hier ook al voor. Trouens daarover heeft men zich hier allerminst te verwonderen. B. v.Van Houtte, Van de Weghe, Van de Kerckove, Van der Beker, Van der Berghe, Winibroot(zie bl. 452);Van Hende(Van Ende? zie bl. 505)?Van den Helle, enz.Ook in die streken van noordelik Frankrijk, die aan het vlaamsche taalgebied grenzen, of die oorspronkelik tot dit gebied behooren, al zijn ze nu geheel of ten deele verwaalscht en verfranscht, zijn onder de hedendaagsche ingezetene bevolking oud-nederlandsche maagschapsnamen geenszins zeldzaam. De adresboeken der steden Atrecht, Douay, Kamerijk, Kales, St.-Omaars, Rijssel, Ter Wanen enz. leveren vele voorbeelden daarvan, om van de namen der dorpelingen in die gouen te zwygen.§159. In die streken van Neder-Rijnland of de pruissischeRijnprovincie, welke zich uitstrekken langs onze limburgsche en geldersche grenzen, in de omstreken van Gulik, Gelder en Goch alzoo, van Kleef en Emmerik, en ook den Rijn opwaarts tot Wesel toe, komen onder de landseigene, ingezetene bevolking vele echt nederlandsche geslachtsnamen voor. Velen daarvan stemmen met de eigenaardig limburgsche overeen. Ook zijn de geslachtsnamen, metingenenangenbeginnende (zie §97), meest oorspronkelik in deze gewesten te huis. De geslachtsnamenJansen, Janssen, Janssens, enz. zoo oorbeeldig nederlandsch, zijn vooral in zeer grooten getale in deze gewesten inheemsch. Onbekendheid in die gouen heeft my verhinderd de nederlandsche namen, aldaar inheemsch, te verzamelen. Zie hier echter eenige weinigen:Van Ackeren, De Haas, Van Eicken, Van Gils, Verbeek, Verhoeven, Lachnit(zie bl. 469),Van Dorp, Hartoch, Op den Hoff, Te Cock, Van der Zypen, De Leeuw, Van Hauten, Van de Bongardt, die geen van allen naderen uitleg eischen.Uit het kleine gedeelte van Munsterland (Westfalen) dat aan onze geldersche en twentsche grenzen paalt, by Winterswijk, Enschede en Oldenzaal, en dat verder langs de zuidoostelike grenzen van Groningerland (Westerwolde) zich uitstrekt, de omstreken van Meppen en Lingen namelik, kan ik geene byzondere nederlandsche namen hier mededeelen, ofschoon zy ook daar wel voorkomen. Byzonderlik de saksische vadersnamen opink(zie §16), in de aangrenzende streken van den gelderschen Achterhoek en van Twente zoo algemeen en zoo eigenaardig, zijn ook in grooten getale vertegenwoordigd onder de volkseigene geslachtsnamen in die gouen. En eveneens zeer vele namen die opmeyereindigen. Bovendien nog vertoonen eenige maagschapsnamen in deze gouen inheemsch, de nederlandsche saamgetrokkene voorvoechselsten,ter,te(zie bl. 260). Maar omdat de ingezetene bevolking van Munsterland trou den Roomsch-Katholyken godsdienst aanhangt, zoo heeft zy zich, sedert de kerkherforming, steeds tot Munster gewend en van de Nederlanden afgekeerd. Vandaar dat de nederlandsche taal hier sedert die herforming veel verloor, en uit geschriften geweerd werd—’t welk ongetwyfeld aan de geslachtsnamen, hier inheemsch, moet kunnen worden bemerkt.Anders is het gesteld met de graafschap Benthem (de stad Benthem, met Gilhuis, Schutterop, Noordhoorn, Nienhuis en omstreken). Dit kleine landje, tusschen Munsterland, Twente en Drente ingesloten, heeft eene grootendeels herformde bevolking, die tot op de helft dezer eeu de nederlandsche taal als kerk- en schooltaal gebruikte. By sommige Oud-Gereformeerde gemeenten aldaar, te Emmelenkamp en te Veldhuizen b. v., is dit nog heden ten dage het geval. Buitendien is de nederduitsche volksspreektaal van de graafschap Benthem zoo sterk nederlandsch gekleurd, dat zy veeleer tot de nederlandsche dan tot de duitsche gouspraken moet gerekend worden. De Benthemers onderhielden dan ook steeds (vroeger meer dan thans) de nauste betrekkingen met de Nederlanders, vooral met de ingezetenen van Twente en Drente. En die naue nederlandsche verwantschap blijkt ook nog ten duideliksten uit de geslachtsnamen der Benthemers. Zie hier eenigen daarvan, als voor de hand opgenomen, uit de verschillende plaatsen der graafschap:Arendsen, Bakker, Broekhuis,13enz. Al deze namen eischen geenen naderen uitleg. ByVan der Schwaag, een tegenhangervan Van der Zwaag(zie bl. 270), is in dieschw, in plaats vanswofzw, de infloed van het Hoogduitsch merkbaar.§160. In de friesche gewesten beoosten Eems (in Oost-Friesland, Harlingerland, Jeverland, Butjadingerland, enz.), maar vooral in het eigenlike Oost-Friesland, en daar nog wel meest in de westelikste gouen, in Emsigerland (de zoogenoemde Krummhörn) en Reiderland, treden by deingezetenendes lands de nederlandsche geslachtsnamen nog veel meer op den voorgrond als in eenig ander gewest buiten onze staatkundige grenzen gelegen. En geen wonder! In de middeleeuen, van de oudste tyden af, was natuurlik de friesche taal de eenige volksspreektaal dezer ooster-eemsche Friesen. Reeds in de laatste middeleeuen echter begon de nederduitschetaal, het Nedersaksisch of zoogenoemde Platduitsch, met het Friesch in deze gouen aan de Eems en de Weser te verdringen. Eerst in de steden, later ook ten platten lande. Sedert de kerkherforming vooral begon het Nederduitsch algemeen de zege te behalen op het Friesch, welke laatste taal in de 17deeeu aldaar nog slechts door enkele oude lieden en in eenige afgelegene landstreken werd gesproken. Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen. Tot omstreeks de jaren 1850 en 1860 was het Friesch ook nog de spreektaal der bewoners van het eiland Wangeroog in de Noordzee, aan Oldenburg behoorende. Sedert de kerkherforming, en ook reeds een paar eeuen vroeger, werd het Nederduitsch de kerk- en schrijftaal der Oost-Friesen, welk Nederduitsch in den loop der zeventiende eeu by hen die den Lutherschen godsdienst beleden door het Hoogduitsch, en by hen die de Herformde (Gereformeerde) geloofsbelydenis aanhingen, door het Nederlandsch werd vervangen. Eerstgenoemden hadden in de oostelikste gouen de overhand; laatstgenoemden formden in de westelikste streken de meerderheid der bevolking. En deze verhouding bestaat aldus nog heden ten dage. Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taalnevensde hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen. In de zeventiende en achttiende eeu was het Nederlandsch by de meeste Oost-Friesen, vooral te Emden, Norden, Leer en Weener, en in de omstreken dier plaatsen, hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, de geijkte schrijftaal. De dageliksche spreektaal was daar steeds, sedert de 16deeeu, en nog heden, een sterk nederlandsch gekleurd Nederduitsch, dat ook nog talryke sporen van de friesche taal vertoont, en oorspronkelikgeheel de zelfde friso-saksische gouspraak is die ook eigen is aan de groningerlandsche gouen. Heden ten dage echter slijt het nederlandsche bestanddeel hoe langer hoe meer uit de oost-friesche volksspreektaal, en komt er hoe langer hoe meer hoogduitsch in.Het is hier de plaats niet om den strijd en de wisseling tusschen de friesche en nederduitsche volkstalen, tusschen de nederlandsche en hoogduitsche schrijftalen, in Oost-Friesland, nader te behandelen. Het weinige, hier boven vermeld, is voldoende om te verklaren hoe het komt dat de Oost-Friesen zoo algemeen nederlandsche (ook byzonder-friesche) geslachtsnamen dragen.In de eerste plaats trekken onder de oostfriesche geslachtsnamen die namen onze byzondere aandacht, welke het byzonder friesche karakter, den uitgang opavertoonen. Deze namen zijn grootendeels, zoo niet allen, van hoogen ouderdom, dagteekenen nog uit de middeleeuen, uit den tijd toen de friesche taal in de oostfriesche gouen nog de heerschende was. Zy zijn aan de Eems niet zoo talrijk vertegenwoordigd als tusschen Eems en Lauers, en veel minder nog als tusschen Fli en Lauers. De oorzaak daarvan is dat zulke namen in 1811, toen de fransche overheerschers ook de Oost-Friesen dwongen, gelijk met de Nederlanders, om vaste geslachtsnamen aan te nemen—dat zulke namen opatoen door de Oost-Friesen niet op nieu werden gesmeed, gelijk de nederlandsche Friesen zulks wel deden. En de friescheanamen, sedert de middeleeuen onder hen bestaande, waren tot op betrekkelik weinigen samengesmolten, meest door uitsterving der oude geslachten die deze namen droegen, soms ook door verwaarloozing en verbastering. In het westen des lands komen zulke anamen nog het meeste voor, al ontbreken zy in het oosten ook niet en strekken zy zelfs tot aan en in de Weser-gouen zich uit. Zie hier eenigen er van:Ronda, Seba, Weerda14, enz. Velen dezer namen komen evenzeer in de andere, in de nederlandsch-friesche gewesten voor, en zijn ten deele reeds in dit werk vermeld en verklaard. Anderen weêr schynen uitsluitend den Oost-Frieseneigen te zijn. Zy zijn my althans onder de nederlandsche Friesen niet voorgekomen. Zulke namen zijn:Bartela, Buska, Dirringa, BoyungaenBojunga(elders ook alsBoyenga, Booienga, Bojengavoorkomende),HayungaenHajunga, Onja, BrinckamaenBrinkema, Brockema, Adena, Bogena, DikenaenDiekena, Reemtsma, enz. De namen opnaeindigende, zijn oorbeeldig oostfriesch; zie §46. Zy komen dan ook in de nederlandsch-friesche gouen slechts weinig voor.Al deze namen (behalven de drie opstraeindigende, zie bl. 517), zijn oud-friesche vadersnamen. En het zijn allen oud-friesche, grootendeels nog gebruikelike mansvóórnamen (Sebe, Weert, Haio, EpkeofEpco, Age, Tamme, Bartele, Boye, enz.) die er aan ten grondslag liggen. Slechts een paar er van kunnen wy hier wat nader beschouen.Sebais de oud-friesche tweede-naamvals-form van den oud-frieschen mansvóórnaamSebe, Sebo, die heden nog, in Oost-Friesland meer als bewesten Eems, in volle gebruik is. By misspelling voert een afsonderlik geslacht dezen zelfden naam ook alsSeeba. Deze naam is ook, als zoo menig andere oostfriesche (zie §83), naar Holland gekomen. De beroemde natuurkundigeAlbertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, totZeebaverhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor. De geslachtsnamenSebes, SeebeszenSeebens, allen in Nederland inheemsch, zijn ook van den mansvóórnaamSebeafgeleid, en beteekenen naukeurig het zelfde alsSeba(zie ook bl. 91).—Agenais eveneens een oud-friesche tweede-naamvalsform, en wel van den mansvóórnaamAge, die nog heden in onze friesche gouen in volle gebruik is, en doorFörstemannook als een oud-germaansche mansvóórnaam,Ago, vermeld wordt. Tegenover den byzonder-oostfrieschen tweeden-naamvalsformAgenastaat de nederlandsch-friesche formAgema, die ook als geslachtsnaam voorkomt, en met de geslachtsnamenAgesma, AgeszenAgeneene reeks patronymika formt, die allen »(zoon) vanAge†beteekenen.—De lettergreepbrinckin den oud-frieschen geslachtsnaamBrinckamaheeft met het nederduitsche woordbrink, dat zoo veelvuldig in nederlandsche plaats- en geslachtsnamenvoorkomt (zie bl. 289), niets te maken. Immers dit is, alsBrinke, een friesche mansvóórnaam, en wel een verkleinform van den oorspronkeliken naamBrinne, Brinno, welke doorTacitusreeds vermeld wordt als aan eenen Kaninefaat eigen te zijn. Van dien zelfden formBrinke, Brink, die ons ook voorkomt in den samengestelden mansvóórnaamBrinkmar(een friesche edelman uit de groninger Ommelanden, in de 13deeeu levende, heetteBrinkmar Haigienga), zijn nog afgeleid de geslachtsnamenBrinksmaenBrinks, beiden vadersnamen, en de plaatsnaamBrinkum(Brinka-heim= woonplaats vanBrinke), die aan twee dorpen eigen is, één in Oost-Friesland en één in Hoya (Hanover). De oorspronkelike, onverkleinde form van dezen naamBrinnobestaat nog in den engelschen plaatsnaamBrinnington(in Derbyshire by Chesterfield), welke plaatsnaam in Engelland ook als geslachtsnaam voorkomt.Zeer talrijk zijn in Oost-Friesland ook die geslachtsnamen, welke ten deele uit byzonder-friesche, ten deele uit algemeen-germaansche mansvóórnamen (maar deze laatsten dan meest in byzonder-nederlandschen form) bestaan, in den tweeden-naamval, ops,enenenseindigende; volkomen als in de friesche gewesten van Nederland, ja volkomen als in geheel Nederland. Als voorbeelden noemen wyDethmers, Brongers, Folkerts, Helmers, Hilderts, Aben, Bennen, Bolen, Eden, Addens, Ebbens, Feddens, Harrens. Velen komen evenzeer in Oost-Friesland als in de Nederlanden voor:Dirken, JanssenenJansen, Freerks, Hommes, enz. Vooral de namen openeindigende (zie §40) zyn byzonder talrijk onder de oostfriesche geslachtsnamen vertegenwoordigd:Jellen, Itzen, Mammen, Mellen, Onnen, en honderd anderen. Deze namen formen de nederduitsche tegenhangers van de byzonder-friesche namen opena(zie §46). In Oost-Friesland komen die beide formen dan ook wel naast elkanderen voor, als na-verwante patronymika van eenen en den zelfden mansvóórnaam afgeleid; b. v.AdenaenAden, AgenaenAgen, AllenaenAllen, DikenaenDyken, HabbenaenHabben, UkenaenUken, enz.HabbenaenHabbenworden in het nederlandsche Friesland vervangen door den geslachtsnaamHabbema, en deze drie namen zijn, metHabbingaenHabbynck(in West-Vlaanderen,zie bl. 123), louter patronymika van den frieschen mansvóórnaamHabbe, Habbo, doorFörstemannreeds als oud-germaansch (Habo) vermeld.Al deze geslachtsnamen, met nog honderden en honderden soortgelyken zijn in de friesche gewesten tusschen Eems en Weser uit der mate talrijk, en velen er van aan verschillende geslachten eigen, zoo als dit by vadersnamen in het algemeen veelvuldig voorkomt. Vooral ook deJansen’senJanssen’szijn in deze gewesten zeer talrijk (zie bl. 156), nog meer als in het eigenlike Nederland.Sluiten al deze meer byzonder-friesche namen en naamsformen de oostfriesche geslachtsnamen ten nausten aan die van de nederlandsch-friesche gewesten, er komen in Oost-Friesland ook honderden geslachtsnamen voor, die een meer algemeen-nederlandsch voorkomen vertoonen. In der daad, zulke namen zijn zoo algemeen den Oost-Friesen eigen, vooral in het westen des lands, dat men, het adresboek van Emden inziende, of een nieusblad uit Reiderland, Overledingerland of Emsigerland (Weener, Leer, Emden, Norden), zich niet kan voorstellen de namen te lezen van ingezetenen uit duitsche gewesten. Zie hier een aantal oostfriesche geslachtsnamen, zoowel byzondere als algemeene, maar die allen echt-nederlandsch zijn, en grootendeels de zelfden die ook binnen onze grenzen voorkomen:Duintjer(zie bl. 416),De Ruiter, Van Senden15, enz. Sommigen van deze maagschapsnamen komenin het byzonder overeen met die welke aan de groningsche Ommelanden eigen zijn; b. v. de talrykehuisnamen (zie bl. 487):Bolhuis, Dijkhuis, Groothuis, Kleinhuis, Kloosterhuis, Leemhuis, Veenhuis, enz. VerderScheepker, Buttjer(vanbuttofbot, zekere visch; dusButtjer=BotvangerofBotman[zie bl. 299] in Nederland);Feenders, GlaaskerenGlasker(zie bl. 310),Metjer, Hitjer, Snitger, enz. Dan nogVarver(dat is: verwer; zieDe Varver in West-Vlaanderen, op bl. 497 vermeld),Fisker(zieViskerop bl. 488),Gerriets(ook in het nederlandsche Friesland spreekt men veelalGerrietvoorGerrit, Geert, Gerhard), enz. vertoonen allen spelwyzen en formen die in de friesche volksspraak hunnen oorsprong vinden.Görtemaker(ook te Leeuwarden zegt mengortmakervoorgrutter),De Buhrin plaats vanDe Boer, Sielmannin plaats vanSylmanof in het byzonder-hollandschZijlman; Von Scharrel(ScharlofScharrel, zoo heeten twee friesche dorpen, een bij Staveren en een in het Sagelterland);Von Zwoll, Von Loh, vertoonen weer hoogduitsche spelwyzen en formen.In de 16deeeu vluchtten er ook vele protestantsche Vlamingen zoowel naar Oost-Friesland, als naar de eigenlike noord-nederlandsche gewesten, en bleven daar wonen; zie bl. 476. De maagschapsnamenDe Pottere(zie bl. 315), enDe Wingene(eene verfransching vanVan Wingene,—Wyngeneis een dorp in West-Vlaanderen), nog heden in Oost-Friesland inheemsch, herinneren aan deze uitwykelingen, en zijn van hen afkomstig.Verder oostwaarts op, langs den geheelen duitschen kust der Noordzee en aan de mondingen der rivieren Weser, Elve en Eider, in al de friesche en friso-saksische gouen van Oldenburg, Hanover en Sleeswijk-Holstein, komen nederlandsche maagschapsnamen, zoo wel in byzonder-frieschen als in algemeen-nederlandschen en nederduitschen form veelvuldig voor. En dit zijn geenszins namen die daar door Nederlanders zijn ingevoerd! Integendeel, die namen zijn er eigen aan ingezetene geslachten, aan landzaten van ouds her.Vooral ook in Noord-Friesland (de westkust van Sleeswijk met de eilanden die daar voor liggen, met eene oude, nog heden friesch-sprekende friesche bevolking)—vooral ook in Noord-Friesland treffenwy onder de ingezetene bevolking eenige oorbeeldig-nederlandsche maagschapsnamen aan; b. v.Decker, De Vries, Hagendeveld(een woord, in het zeventiende-eeusche Hollandsch van byzondere beteekenis),Dirks, Claassen, Cornelissen, Hendricks, Volkerts, Teunis, Sparboom, Peper, Dertiens, Haverkar, Groot, Prott(Prootin Holland en Vlaanderen, zie bl. 478), enz. Deze namen zijn by de Noord-Friesen in gebruik gekomen en genomen gedurende de jaren van 16- en 17-honderd, toen de nederlandsche infloed zoo groot was in deze gouen, toen de Noord-Friesen een goed deel formden van de bemanning der nederlandsche oorlogs-, koopvaardy- en visschersvloot, en de nederlandsche taal, door nederlandsche bybels, psalmboeken, gezang- en liederen-boeken, almanakken en rekenboeken, werken over stuurmanskunst, reisbeschryvingen (vanBontekoe), de gedichten van VaderCats,Brandt’s»Leven vanDe Ruiterâ€, en dergelyke werken, die onder deze Friesen in aller handen waren, althans by de mannen vry algemeen bekend was en beoefend werd. De noord-friesche zeelieden hielden toen zelfs hunne dagboeken, de kooplieden hunne rekenboeken in het Nederlandsch. Onder de hedendaagsche Noord-Friesen zijn friesche vadersnamen van byzonder friesche mansvóórnamen ontleend, ook zeer algemeen als geslachtsnamen in gebruik. Zie hier eenigen als voorbeeld:Aggens, Boysen, Ebbens, Edsen, Engels, Ercks, Godbersen, Hayens, Harens, Harkens, Hemsen, Japiks(zie bl. 88),Ingwersen, Rickers, Rickwardtsen, Sibbers, Volquardsen, enz.§161. De Nederlanders, van ouds een zeevarend en handeldryvend volk, hebben zich als ’t ware over de geheele wereld verspreid, vooral in handelsteden en zeeplaatsen; en ook hebben zy, hier en daar, in oost en west, veelvuldig volkplantingen gesticht. Voor zoo verre deze volkplantingen nog heden nederlandsche bezittingen zijn, in Oost- en West-Indie, hebben zy natuurlik steeds een nau en druk verkeer met het moederland onderhouden, en maakt de europesche bevolking in die landen, eigenlik slechts een gedeelte uit van het nederlandsche volk in het moederland. De maagschapsnamen der Nederlanders in onze oost- en west-indische bezittingenleveren dan ook, uit den aard der zake, niets eigenaardigs op, niets, dat hen onderscheidt van de geslachtsnamen, in ’t algemeen aan ons volk in ons eigen land eigen. Hoogstens formen de zonderlinge, omgekeerde maagschapsnamen, in Oost-Indie inheemsch (zie bl. 463), eene kleine byzondere groep van nederlandsch-indische namen.Eenige oud-nederlandsche volkplantingen echter hebben sedert korteren of langeren tijd den samenhang met het oude moederland verloren. Sommigen daar van zijn in handen der Engelschen gekomen en gebleven (Ceylon, de Kaap de goede hoop). Anderen zijn nu vry en op zich zelven, als b. v. de kern van den bond der Vereenigde staten van Noord-Amerika, New-York en naaste omgeving, in de zeventiende eeu de nederlandsche volkplanting Nieu-Amsterdam uitmakende. Of ook de afstammelingen der oud-nederlandsche volkplanters hebben nieue, vrye staten opgericht, de Oranje-Vrystaat, de Transvaal, enz. In al deze landen dragen de nakomelingen der oud-nederlandsche uitwykelingen, ten deele althans, nog hunne nederlandsche geslachtsnamen, als een bewijs van hunnen oorsprong en afkomst. In de engelsche Kaapkolonie en in de verdere vrye zuid-afrikaansche staten komen deze oud-nederlandsche geslachtsnamen vooral nog in grooten getale voor. Zie hier eenigen daar van:Van Niekerk, De Beer, Van Breda, Potgieter, Groeneveld, Swanepoel, Overbeek(zie bl. 478),Myburgh, Hofmeyr, Tesselaar, Brandt, Klopper, De Wet, Van Blommestein, Oosthuizen, Van Zijl, enz. Iets eigenaardigs leveren deze afrikaansch-nederlandsche geslachtsnamen niet op, ’t en zy dan in eenigen, die, naar mijn beste weten, in Nederland zelve niet meer voorkomen; als:Uys, Bezuidenhout, Prinsloo(de oude naam van het Loo, ook wel Koningsloo genoemd, by Apeldoorn op de Veluwe),Van der Merve, Van der Hever(zie bl. 244), enz.Duitschers en Franschen met duitsche en fransche geslachtsnamen hebben zich wel onder deze nederlandsche volkplanters in Zuid-Afrika neêrgezet, en al hunne nakomelingen hebben hunne geslachtsnamen niet zuiver kunnen bewaren. Die namen komen thans wel, in uitspraak, spelling en form verdietscht, onder de oorspronkelik nederlandsche voor; b. v.MinnaarenMijnhart,oorspronkelik de fransche naamMénard; Losper, oorspronkelik het duitscheLaubscher; CoetzeeofCoetze, oorspronkelik het duitscheKutze, Kutsche(?), enz.Op Ceylon bestaan ook nog nederlandsche geslachtsnamen, eigen aan afstammelingen der oude nederlandsche volkplanters van dat eiland. Als zoodanig kwam my aldaar byzonder de geslachtsnaamVan der Spaarvoor.In New-York en in den naasten omtrek van die stad wonen nog afstammelingen van de oude nederlandsche volkplanters van Nieu-Amsterdam. Zy zijn aldaar onder den naam van »Knickerbockers†bekend, dragen nog roem op hunne afkomst, en staven hunnen oorsprong door hunne nederlandsche geslachtsnamen; b. v.Van der Bilt, De Wit, Frelinghuysen, Van Buren, Suydam, Schuyler, Op de Graeff, Van Bebber, Roosevelt, enz. Door engelschen infloed zijn sommigen dezer oud-nederlandsche geslachtsnamen ook in hun voorkomen, form of spelling verengelscht; b. v.Van Buskirk, oorspronkelik zekerVan Buskerk, zoo nietVan BuschkerkofVan Boschkerk; De Youngin plaats vanDe Jong, enz. De namen der duizenden nederlandsche uitwykelingen die sedert de helft dezer eeu zich in Noord-Amerika en wel meest in de westelike staten der Unie hebben neêrgezet, behoeven hier niet vermeld te worden, als niets eigenaardigs opleverende.In de verschillende europesche landen wonen hier en daar, vooral in de hoofd-, handel- en zeeplaatsen, ook nog afstammelingen van Nederlanders, welke zich daar in vroegeren of lateren tijd met der woon hebben gevestigd. Zy zijn, ten deele althans, ook nog kenbaar aan hunne nederlandsche geslachtsnamen. Toch vindt men ongelijk veel minder Nederlanders in andere europesche landen, als vreemdelingen, vooral Duitschers, Franschen, Italianen, enz. by ons. Maar, al zijn ze zeldzaam, men vindt ze overal, soms zelfs in tamelik afgelegene oorden en plaatsen. Zoo komen er nog eenige afstammelingen van Nederlanders voor, kenbaar aan hunne nederlandsche namen, in Noorwegen, en wel meest te Bergen, welke stad, reeds sedert de middeleeuen, steeds een druk handelsverkeer met Nederland onderhield. Die namen zijnVan der Ouwen, Van Erpecom, NieuwjaarenGeelmuyden.De laatstgenoemde naam is in zoo verre byzonder, als hy in Nederland zelve niet meer schijnt voor te komen, al is hy goed-nederlandsch van oorsprong.Geelmuydenis oorspronkelik de naam van het stedekeGenemuidenin Overijssel, welke naam in de volksspreektaal meest alsGeelmujen, Geelmuyenwordt uitgesproken.
C.Geslachtsnamen, die kenmerken van nederlandsche gouspraken vertoonen.§156. De nederlandsche taal is rijk aan een zeer groot aantal verschillende gouspraken of streek- en stadsspraken, zoogenoemde tongvallen. Deze gouspraken worden overal, in Holland zoo wel als in Brabant, in Vlaanderen niet minder als in Friesland, door het volk, ja in meerdere of mindere mate door iederen Nederlander, algemeen in het dageliksche leven gesproken. Geen wonder dus dat vele nederlandsche geslachtsnamen, die toch onmiddellik uit de spreektaal ontstaan zijn, menigvuldige kenmerken der verschillende gouspraken vertoonen, en dit zoo wel door de uitspraak, aangeduid door de spelwyze, als door byzondere woorden en formen waaruit deze namen zijn samengesteld.De uitspraak der tweeklankuials enkele, langeu, en der (hollandsche) klankijals zuivere, langeiis zeer algemeen verspreid en aan nagenoeg alle nederlandsche gouspraken eigen, zoo men de byzonder-hollandsche en brabantsche (met de oost-vlaamsche), en dezen nog niet eens allen, uitzondert. En toch komt juist dit kenmerk, deze byzondere uitspraak, weinig in geslachtsnamen voor; minder dan menig ander byzonder kenmerk, dat toch niet zoo algemeen verspreid is als juist dit. De oorzaak van dit verschijnsel is dat oudtijds en nog algemeen in het begin der 17deeeu,alleNederlanders,ookde Hollanders en Brabanders, de klankenui(uy) enij(dat is de dubbelei) alsueniuitspraken, ook al schreven zeuiofuyenij. Toen dus de uitspraak dezer klanken in Holland en Brabant verliep totui(zelfsoi) enei(zelfsai), toen hield men toch in andere nederlandsche gewesten, waar men op zuivere, oude wyzeuenibleef uitspreken, de schrijfwyzenuyofui, enijby, in de spelling. Immers had men in die gewesten geen reden om despellingte veranderen, al was het dat de Hollandersen Brabanders deuitspraakveranderden. De andere Nederlanders toch bleven de zelfden in spelling en uitspraak hunner taal; zy schreven den bekenden geslachtsnaamBuytendijk, voor en na aldus, en bleven dien zeer te recht uitspreken alsButendiik. Dies komt despellingmet enkele of dubbeleu, waar de geijkte nederlandsche taal tegenwoordiguieischt, slechts uiterst weinig in geslachtsnamen voor, niettegenstaande deuitspraakalsuzoo algemeen is. My zijn geen andere namen bekend, die deze byzonderheid vertoonen, dan:De CupereenKupers, andersDe KuiperenKuipers; KluunenStuut(zie bl. 488),Muus, Hardevuust, Rahusen, Garmhusen, enUut het Hooghuisten deele. Ook nog de geslachtsnaam(Mulert) Van de Leemcule. In sommige tongvallen, vooral langs onze oostelike grenzen, spreekt men dit woordkule, kuuluit met de hoogduitscheu, in klank overeenkomende met het franscheouen ten naasten by met het nederlandscheoe. Die byzondere uitspraak van dit woord heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van de geslachtsnamenKoelstraenLeemkoel, die ook alsLemkuhlenLehmkuhlvoorkomt, en vanSavelcouls, als patronymikon vansavelcoul, dat issavelkuleof zandkuil; zie bl. 256 en 289.De enkeleiwerd oudtijds, vooral ook in geslachts- en plaatsnamen, en althans als deze letter lang, gerekt, uitgesproken werd, gewoonlik alsygeschreven. In het hedendaagsche geijkte Nederlandsch bestaat er eene schromelike verwarring tusschen die enkeley(geeny-grec, maar een goed-nederduitsche letter, de zoogenoemdesteert-ionzer grootouders) en de dubbelei, anders gezeid deij. De hedendaagsche Nederlanders grootendeels kennen geen onderscheid tusschen deze twee letterteekens. Van daar de algemeen-gevolgde spelling metij, b. v. in de geslachtsnamenVan Yperen, De Mey, Meynders, Rykens, enz. die meestal metij(Van IJperen, De Meij) geheel verkeerd worden geschreven, en ten deele ook verkeerd uitgesproken alsVan Eiperen,Reikens, in plaats van VanIperen,Rikens, enz. Ten einde te beletten dat men deyalsij=eiuitspreke, verlengen sommige ontaalkundigen en die geen zuiver gehoor hebben, de enkeleiwel met eenee, totie. Maarie=iais toch eentweeklank, al spreken de Hollanders dien klank tegenwoordig verkeerdelik als eeneenkele, langeiuit;dienen=dînen,di-nen. Zoo is men er ook toe gekomen om die eigenlik onredelikeiete schryven in een paar namen die oorspronkelik den enkeleni-klank hebben; enkel maar om de verkeerde uitspraak als hollandscheij=eite beletten. Die namen zijnSchriever(de zuivere formSchryverkomt ook voor),Kriegsman(Krijgsman),Snieders(Snyders), enz.De verwisseling vanaenevóor eeneris in alle nederlandsche tongvallen, ja in alle germaansche talen, zeer algemeen.Sterenstar,hertenhart,smertensmart,bermhertigenbarmhartigzijn reeds van ouds her wisselformen, ook in de schrijftaal. Verder is het neder- en hoogduitscheverenfernin het Engelschfar, en het nederlandschesterkin het Hoogduitschstark, enz. Die verwisseling treffen wy ook in enkele geslachtsnamen aan:VarwerenDe VarvernevensVerwerenDe Verwer; StarknevensSterk; De Starke, en zelfs gerektDe Staercke, nevensDe Sterke. VerderKerremans(de zoon van den karreman, een oorbeeldig brabantsche naam),GarritzennevensGerritsen, Karkemeyer, Dannenbargh, enz. En omgekeerdLigthertnevensLigthart, De SwertnevensDe Swart, Wermenbol(zie bl. 421), enz.De Temmerman, De SmetenDe SmedtmetSelversmetvertegenwoordigen de uitspraak van sommige zuid-nederlandsche gouspraken in de woordentimmerman,smid,zilver. Deze geslachtsnamen zijn dan ook in Zuid-Nederland inheemsch. Tegenover deze verheldering van de onvolkomeneitot onvolkomeneestaat eene verdoffing tot onvolkomeneu, die aan andere gouspraken, in Friesland, Noord-Holland en West-Vlaanderen, eigen is. Deze byzondere uitspraak heeft de volgende geslachtsnamen doenontstaan:Durksz, in Friesland, nevensDirks, en nevensDerksin de saksische gouen;Zulver, in Noord-Holland, nevensZilver(zie bl. 412);WullemsenWulmkes(zie bl. 109), patronymika van den mansvóórnaamWillem; Van der WurffnevensVan der Werff; De Rudder, in West-Vlaanderen, eldersDe Ridder, enz. Het omgekeerde komt ook voor, namelik de verheldering van de doffeuder geijkte nederlandsche taal tot eene onvolkomenei.Te weten in den maagschapsnaamVan de Pitte, nevensVan de Putte. Deze naam is in Zeelanden Vlaanderen inheemsch, en in deze gewesten wordt ook het woordputalspituitgesproken.Sommige nederlandsche gouspraken laten eene onvolkomene doffeuhooren in plaats van de geijkt-nederlandscheoin de woordenboter,storm,gestorven, enz. Deze uitspraak heeft de geslachtsnamenSturm, Butter, Wurkum, enz. doen ontstaan. De beide laatste namen zijn in noordelik Noord-Holland inheemsch, en de eerste vond ik in Zeeland. De geslachtsnaamWurkumis oorspronkelik de naam van de friesche stadWorkum, en hy maakt de weêrga uit van den maagschapsnaamVan Burkum(zie bl. 223).BurkumenWurkum, zoo kan men nog van ouderwetsche Leeuwarders den naam der stadWorkumen dien van het eilandBorkumhooren uitspreken.Aan eenige nederlandsche gouspraken, bepaaldelik aan de frankische in ’t algemeen, aan de hollandsche in het byzonder, is eigen dat men de slot-nder woorden in d’uitspraak achter wege laat. Aan deze uitspraak, welke aan de Nederlanders die van frieschen en saksischen stam zijn, zoo zonderbaar in d’ooren klinkt, danken geslachtsnamen alsTiggeloove(tichel-oven),Jansse, Van Heusde, Van Ake, Van Campe, Van Emde, Minde, Van Vuure(Vurenis de naam van een geldersch dorp), hun ontstaan. De gerekte en lymige uitspraak aan de meeste byzonder-hollandsche gouspraken eigen, vindt men afgebeeld in den geslachtsnaamVan Mouwerik. Deze naam, afgeleid van den gelderschen dorpsnaamMaurikkomt ook alsVan Mourikvoor (omdat de Hollanders in hunne uitspraakouenauniet onderscheiden); tevens ook in den goeden form alsVan Maurik.—Blom, in plaats vanbloem, is aan de volkspraak van vele nederlandsche gewesten eigen. Deze form komt voor in de geslachtsnamenBlom, Blommendaal, Van Blommenstein, enz.In de zuiver-saksische en in de friso-saksische gouen, in de noordoostelike Nederlanden dus, komt in geslachtsnamen zoo wel als in plaatsnamen menigvuldigolvoor, waar het geijkte Nederlandschouheeft, overeenkomstig de volksspreektaal in die streken. Zulke geslachtsnamen, in die gewesten oorspronkelik inheemsch, maar die ook elders wel voorkomen, zijn:Boekholt, Eekholt, Nieholt, Niewoldt, Olthoff, Groenewold,Swartwoldt, Ten Wolde, Op ’t Holt, De Olde, Oldenboom, Coldewyn, Deurholt, Tinholt, Holvast(zie bl. 468), enz. In de geslachtsnamenVan OldenallerenVan Ouwenaller, beiden ongetwyfeld aan eenen en den zelfden plaatsnaam ontleend, kan men ook den infloed bemerken van den hollandschen tongval in den laatsten, van den saksischen in den eersten naam. Bovengenoemde geslachtsnamenBoekholt, Eekholt, Groenewold, enz. vinden hunne tegenhangers in de maagschapsnamenBoekhoutenBuekenhout, Eechout, Groenewoud, De Oude, Den Ouwen, enz. in andere gewesten inheemsch. Het woordold, oud, verliest in de saksische tongvallen ook wel ded, en wordt dan, hier meer, daar minder gerekt uitgesproken, alsolenool. Deze form komt voor in de geslachtsnamenOol-Bekkink(zie bl. 50),Oolbroer(zie bl. 434) enOljans(zie bl. 171). De tweeklankoewordt in sommige nederlandsche streekspraken vervangen dooreu. Van daar de geslachtsnamenJongebreurenBestebreur(zie bl. 434). In andere tongvallen weêr laat men deneu-klank hooren, waar het geijkte Nederlandsch eeneoheeft. Deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenKeuningenDe Ceuninck, die nevensKoningenDe Coninckvoorkomen. Verder inNeuteboomnevensNoteboom, inVan der NeutnevensVan der Noot, enz. Het woordmolenvooral wordt veelvuldig alsmeulenuitgesproken. Van daar dat ook in geslachtsnamen meermeulenwordt geschreven en gesproken danmolen. Zoo is allereerst de naamVan der MeulenenVermeulenveel meer algemeen alsVan der Molen, en daar by aan zeer veel verschillende maagschappen eigen. VerderMeulebrouck, Van der OudermeulennevensMolenbroek, enz. Deze klankeuwordt, door hoogduitschen infloed, ook wel alsögeschreven, en komt als zoodanig voor in de geslachtsnamenRörink, Höpink(zie bl. 40),Frankemölle, enz. De zuiver nederlandsche form van dezen laatsten naam,Frankemolen, is aan eene andere maagschap eigen. In de geslachtsnamenHomulleenKattemulle(zie bl. 314) wordt dit woordmolen,meulen,mölen,möleweêr op eene andere wyze geschreven. Deze naamHomullevertoont wel drie afwykingen, volgens de volksuitspraak, van het geijkte Nederlandsch. Immers behalvenden formmullevoormolen, is ook denachter ’t oorspronkelikemullenweg gesleten, en is tevenshoogtothoafgesleten. Want de volle form van dezen naam isHoogemolen, welke form ook als geslachtsnaam voorkomt.HoogtotHoverkort vinden wy ook in de geslachtsnamenVan den Hoonacker(van den Hoogenakker),Homeyer, (Hoogmeier, in tegenoverstelling vanNiermeyer, Niedermeier, Nedermeier) enVan Hoboken. Deze laatste naam is ontleend aan dien van het dorpHobokenby Antwerpen, en beteekent: hooge beuken. De verwisseling vanoeneuneemt men ook waar in den naam der stadLeuven, die door de Zuid-NederlandersLovengenoemd wordt. Beide formen komen in geslachtsnamen voor; zie bl. 474.In de zuiver-saksische en friso-saksische gouspraken staat het woordlutje, ooklutke, in de plaats van ’t algemeen-nederlandscheklein. Van daar de groningerlandsche geslachtsnaamLutje, een tegenhanger vanKlein, enLutkemeyer, LutjensenLutgens, nevensKleintjesdat in andere gewesten voorkomt, enz. Zie ook den maagschapsnaamLuttik, op bl. 492. Eene andere byzonderheid dezer zelfde streekspraken is nog de uitspraak derschalssk, voorkomende in de geslachtsnamenVisker, FiskerenBusker. Verder de verkleinform opien, die voorkomt in de geslachtsnamenBoertienin Drente (nevensBoerkein Friesland, zie bl. 480 en bl. 302); inKarssiens, eldersKarsjensenKersjens, vanKarsje, Kars, Kers, KerstiaanofChristiaan; Knoppien, Lukkien, Mandties, enz. De verkleinformjeluidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, alsie. Van daar de geslachtsnamenAssies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies(Jacobs), enz.Assiesis een patronymikon vanAssie, en deze mansvóórnaam staat in de plaats vanAsje, een verkleinform vanAsse, ’t welk een oud-friesche mansvóórnaam is, weinig in gebruik, maar ook doorLeendertzin zyne naamlijst vermeld, en waar de patronymikale geslachtsnamenAsma, Assma, Assing, Assink, Van Asma, en vele plaatsnamen van afgeleid zijn. Een andere, zeer algemeen buiten Holland en Zeeland gebruikelike verkleinform iske, in plaats vanjeoftje. Deze verkleinform komt in vele geslachtsnamen voor, in vele verschillende gewesten. Zie hier eenigen:Buurke, Boerke, Schuurke,Beerske, Mannekens, Guskens(van den verkleinform vanGusofAugustus),Wyvekens(zie bl. 167),Harkema, Gerkema, Waalkes, Gieskens(van den verkleinform vanGys, Gijs(zie bl. 176),Lollekens, Boomkens, HeykensenHeykema, enz. Zeer algemeen is ook de verfloeiing derdtotjofw. Deze volksuitspraak komt in vele geslachtsnamen voor; b. v. inVan Muyen, in plaats van, en nevens,Van Muyden, Den Ouwen, De GoejeenDe Goeye, De Quay(de kwade),De Vroey(zie bl. 351),De Breeje, Van Goeyenhuisen, Van Ostaeyen, in plaats vanVan Ostade, welke naam ook voorkomt, en die afgeleid is van het gehuchtOstade(Oost-Ade? ofOde-stade?) by Asten in Noord-Brabant; een ander gehuchtOstadeofOstayeligt by Zundert, ook in Noord-Brabant. Eene oud-amsterdamsche, ook over andere steden en gouen van Noord-Holland verspreide uitspraak van het woordjenieu(nieuw) luidt alsnuw,nu. Te Amsterdam kan men vele lieden nog hooren spreken van denNuwendijken deNuwmarkt. Deze byzondere uitspraak vinden wy afgebeeld in de geslachtsnamenNuwendam, in plaats vanNieuwendam, de naam van een dorp in het Waterland, tegenover Amsterdam aan ’t Y gelegen;NuwlandenNulant, Nuveen, NuhoutenNusteeg(zie bl. 220). De formenNieuwlandmetNylandenNieland, Nieveen, Nyhout, Nyholt, A Nyeholt, Nieholtkomen ook, nevens dezen, voor. Eene andere uitspraak van dit woordnuw= nieu, en wel alsnou,nouw, zelfs wel alsnoud,nouwd, is eveneens aan deze en gene gou in Noord-Holland eigen; onder anderen aan de spreektaal van het eiland Wieringen. En ook deze byzondere form komt in geslachtsnamen voor, en wel inNouwlandenVan den Nouwland. Eene andere verbastering van het oorspronkelikenieu,nieuw, vindt men in de maagschapsnamenVan NievervaartenNievergeld; zie bl. 431. De geslachtsnaamMoskis eveneens in het westelikste Friesland inheemsch, en vertegenwoordigd de friesche uitspraak van ’t algemeen-nederlandsche woordmusch; zie bl. 382. In Friesland, zoowel als in West-Vlaanderen, spreekt men het woordduivelniet slechts alsduvel, maar ook alsdyvel,divel,dieveluit. Van daar de geslachtsnaamDen Dievel(zie bl. 355). De vogelkievitheetkyfteofkieftin de saksische gouspraakvan Twente en oostelik Gelderland. Van daar de geslachtsnamenKiefte, als tegenhanger van ’t algemeen-nederlandscheKievit, die in Twente (te Gramsbergen) my voorkwam, enKyftenbelt, elders in Overijssel inheemsch. Zie bl. 490. De geslachtsnaamBorggreve, een tegenhanger vanBurggraafenBurghgraef, vertoont ook eenen saksischen form, even alsBrouwhamer(zie bl. 365) eenen frieschen.Renneboog, samengetrokken uitRegenboog(zie bl. 414), komt in form naby ’t woordrein, dat in het Friesch en West-Vlaamsch in de plaats van het algemeen-nederlandsche woordregenstaat.Bemdvoorbeemdof weide, is eene brabantsche uitspraak, die wy terug vinden in den geslachtsnaamVan den Bemden(eene andere maagschap schrijft zelfsVan den Bempden), welke in Zuid-Brabant inheemsch is. In dat gewest vinden wy ook den plaatsnaamSuerbempden(Zuurbeemden), zoo als een dorp heet in het Hageland, met den daarvan afgeleiden geslachtsnaamVan Zuerbempden. In West-Vlaanderen laat men in de volksspreektaal dewwel achterwege, als deze letter aan het begin van een woord staat. Zoo zegt men daarormofoormin plaats van worm,oensdagvoorwoensdag,oelenenoekerenvoorwoelenenwoekeren, gelijk de Hoogduitschers ookRache(Wrache) zeggen voor het nederduitsche woordwraak. En zoo is er in Vlaanderen ook eene maagschap, die haren naam alsVan der Ostynespreekt en schrijft, nevens eene andere dieVan de Woestyneheet, in den oorspronkeliken form. Deze vlaamsche naam, die zyne weêrga vindt in den noord-nederlandschen geslachtsnaamVan Wildernis, is tamelik algemeen in de vlaamsche gouen verspreid, en komt daar in allerlei formen en verbasteringen voor. NevensVan der Ostynenog alsVan der Ostuyneen alsVan der Hoestyne; naastVan de Woestynenog alsVan de Waestine, en, half verwaalscht, alsVan de Wattyne. In der daad komt het hedendaagsche woordwoestijnin oude west-vlaamsche oorkonden herhaaldelik voor alswaestyn,waestine. Andere verbasteringen van dit woord vinden wy nog in de vlaamsche geslachtsnamenWostyn, HostinenOstin, zelfsVan de Goesteene, en eene halve verwaalsching inDe la Woestine, dat men ook, nog meer verknoeid, alsDelawoëstineschrijft.De naamVan de Goesteenedankt zynen byzonderen form aan eene zeer gewone verwisseling van de letterswengin de germaansche en romaansche talen. Zoo zijn de oud-germaansche mansvóórnamenWaltherofWouter, WilhelmofWillemenWitte(ofWyten, zoo als de Vlamingen zeggen) in den mond en in de pen der Franschen totGauthier, GuillaumeenGuidogeworden, even als de oud-germaansche woordenwarof oorlog (thans uitsluitend engelsch),wafelenwaas(wasem) door de Franschen alsguerre,gauffreengas, zelfsgaz, in hunne taal zijn overgenomen. En juist in die verhouding staat ook de naamVan de Goesteene, die op de grenzen van het germaansch-romaansche, van het nederlandsch-fransche taalgebied, in Fransch-Vlaanderen inheemsch is, tot den naamVan de Woesteene, Van de Woestyne.In velen onzer gouspraken nemen de woorden, die zich daartoe leenen, geerne, als ter versterking, eenetachter zich. Zoo kan men vele Hollanders den naam van ’s Gravenhage alsden Haagtof liever alsden Haachthooren uitspreken. In Gelderland noemt men de rivier de IJssel veelalden Iisselt; en Meppel wordt door vele Drenten en Overijsselaars altijdMeppeltgenoemd. In West-Vlaanderen kan men de woordenwylen,heden,samen,pastoor,kelk, enz. alswilent,hedent,sament,pastoortenkelkthooren uitspreken. Ja,te onzententen uwentbehooren zelfs in geheel Nederland tot de schrijftaal. Deze, by tongval achtergevoegdetvinden wy ook in eenige geslachtsnamen, inVan Zutvent(nevensVan Zutphen); inVan Isselt(naastVan IJssel);Valkenborgt(byValkenburg);Andernagt(oorspronkelikAndernach—zie bl. 211);Kleywegt(nevensKleiweg);MestdagenMestdach(nevensMesdag, zie bl. 417), enz. Misschien ook inTellenhoft. Te Antwerpen komt de naamAsselbergin drie verschillende formen, aan drie verschillende maagschappen eigen, naast elkanderen voor. Te weten, in zuiveren form alsAsselberg, in tongval-form alsAsselbergt, en als patronymikon:Asselberghs.Juist tegenovergesteld aan deze byvoeging eener overtolliget, laat men in de limburgsche gouen, en ook elders wel, detachterwege als deze letter een woord sluit. B. v.ach, in plaats vanacht, is algemeen limburgsche uitspraak. Ook deze eigenaardigheid vinden wy in sommige geslachtsnamen te rug. Immers komen nevens de namenCoenegracht(zie bl. 280),Offergelt(zie bl. 431) enVijftigschild(zie bl. 431), in de zuid-nederlandsche deelen van Limburg de maagschapsnamenCoenegrach, OffergelenVijftigschilvoor.De langea-klank vóór eenerluidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere openee;haard=heerd,paard=peerd,merkwaardig=merkweerdich, enz. Deze zoogenoemde zwaree-klank, die oudtijds by de Zuid-Nederlanders ook wel alseiafgebeeld werd, komt voor in de geslachtsnamenVan den EertweghenVan Eerdewegh(nevensVan den Aardweg—zie bl. 474);Beerske(zie bl. 480),De Keirsgieter, SnelderweertenVan Maarschalkerweert, enz.—Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklankoealsue. En deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenBuekenhoudtenVerbueken(buek= boek of beuk, dusBuekenhoudt=Boekholt—zie bl. 498 en bl. 405);Van Suetendael(nevensVan Zoetendaalin Holland);Van Nueten, KetelbuetersenCapuen. Ook byzonder-brabantsch is de uitspraak van den tweeklankoualsau;houtb. v. alshaut, enoude, door uitfloeiing derd(zie bl. 501), alsauweofau’e. In menigen, vooral zuid-brabantschen geslachtsnaam is deze byzondere uitspraak in de spelling afgebeeld; b. v. inSchautteet, dat isSchoutheet(zie bl. 326); inHautvast(zie bl. 468); verder inSauwen(zie bl. 185),DauweenDauwen(zie bl. 339), inAupiers(zie bl. 171),Austraete(zie bl. 220),Auwerkerken(OuwerkerkenOuderkerkkomt ook voor, enVan Auwerkerck);Van der AuweraenVan der Auweraa. Deze laatste zonderling schynende naam, zonderling vooral als hy op de zuid-nederlandsche wyze geschreven wordt (Vanderauwera), wordt verklaard door den eveneens voorkomenden geslachtsnaamVan der Ouderaa(dat is: van het oude water, zie bl. 281). VerderVan der AuwermeulenenVan AuvermeulennevensVan der Oudermeulen; CaudysernevensCoudyzer; Van den EechautteenVan den EechaudtnevensVan den Eekhout; Van den AudenhovenenVan AudenhovennevensVan Oudenhoven, enz.In Groningerland zijn de geslachtsnamenReendersenMeenderinginheemsch. Het schijnt my toe dat deze namen, die aldaar en elders ook voorkomen alsReinders, ReynertsenMeynderinkmetMeindering, (zoon vanReinder, [Reinher, ReginheriofRaginhari], en zoon vanMeinder, [Meinher, MeginheriofMaginhari]), hunnen oorsprong ook te danken hebben aan eene byzondere uitspraak in den eenen of anderen tongval. Een tegenhanger van den groningschen naamReendersis de geslachtsnaamRenders(eveneens vanRaginhariafgeleid,) en die in West-Vlaanderen inheemsch is.—Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat deh, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt. Waar tegen over staat dat die zelfde letter wel uit onkunde geschreven wordt, (en ook wel gesproken, zoo als te Zwolle, op Fliland, enz.) waar zy niet behoort. Aan deze zonderlinge onregelmatigheid, ten opzichte van deh, danken de volgende geslachtsnamen hun ontstaan:Van der Hauwera(zieVan der Auwerahier boven),Liefhooghe, zie bl. 345;Houdenbrouck, in Vlaanderen inheemsch, en elders alsOudenbroek, in Holland ook alsOuwenbroekvoorkomende;BouckoutnevensBouckhoutenBoekhout; Van de KerckovenevensVan de Kerckhove; KortenoevennevensKortenhoeve; NettekovenenGripekoven, dat is voluit:Nettinkhoven(zie bl. 83) enGripinkhoven. In de spelling der geslachtsnamenVan der Hougstraete, Van der Ougstraete, Verougstraete, Verhougstraete, Verhoestraete, allen aan verschillende vlaamsche maagschappen eigen, valt de infloed van verschillende gouspraken en tongvallen op meer dan eene wyze op te merken. De verwaarloozing derhin de uitspraak had ook inkrimping van het lidwoord ten gevolge, in geslachtsnamen alsD’Haese, D’Hondt, D’Hert, D’Hoedt, enz. die allen in de zuidelike Nederlanden inheemsch zijn. In enkele gevallen is dieh, als beginletter van eenig woord, ook geheel verdwenen, ten gevolge waarvan het lidwoord geheel met het hoofdwoord is saamgesmolten.Deze verbastering komt voor in de geslachtsnamenDaveloose(De Havelooze—zie bl. 353),Duyvetter(D’Huyvetter—zie bl. 316),Dedel(zie bl. 354), enz.Spreken Zeeuen en West-Vlamingen de letterijvan het geijkte Nederlandsch als eene langeiuit, zy maken eene uitzondering met sommige woorden, alspijp,blyven,wijf, die ze alspupe,bluven,wuufuitspreken. Deze byzondere uitspraak wordt aangeduid door de spellinguyin den zuid-nederlandschen geslachtsnaamDe Puype, een tegenhanger van den noord-nederlandschen naamPijp. In de friesche taal, en ook in de friso-frankische gouspraak hier en daar in Noord-Holland, wordt het woordbrugalsbregge,breguitgesproken. Die uitspraak, welke ook weergegeven wordt in den naam van het gehuchtTer Bregge(aan de brug), by Hillegersberg in Zuid-Holland, vinden wy ook terug in de geslachtsnamenVan der BreggennevensVan der BruggeenVerbruggen, en inBregmannevensBrugman. In West-Vlaanderen komt deze zelfde naam zelfs in den formVan der Brigghevoor. Enkele geslachtsnamen toonen door hunne spelling en geheel hun voorkomen aan dat zy ontstaan zijn in de saksische tongvallen, in het zoogenoemde Plat-Duitsch, dat over onze oostelike grenzen gesproken wordt. Zulke namen zijn:Schöttelndreier(schoteldraaier, een maker van fijn eerdewerk),Bütefür(zie bl. 469),Lütkebühl, dat is: kleine heuvel (lütke= klein, zie bl. 500), enz. Vry algemeen Nederlandsch is de uitspraak van het woord vriend alsvrind. In den geslachtsnaamDe Vrindkomt deze uitspraak voor.Woorden die slechts in deze of gene byzondere gouspraak bestaan, maar die in het algemeene Nederlandsch onbekend zijn, komen weinig als geslachtsnamen voor. Als zoodanig noemen wySchrier, Stykel, Siepel, Tosch, enz. in Friesland; zie bl. 480;Kedde, ook een geslachtsnaam, is de friesche naam voor een hit (hitlandsch peerdje ofponey).Van Twuyver, een noordhollandsche maagschapsnaam; in de westfriesche gouspraak van noordelik Noord-Holland heeft het woordtwuiverde beteekenis van gehucht of buitenwijk, eene buurt, afgescheiden van de beboude dorpskom gelegen.NaberenNinaber(zie bl. 437) zijn saksische woorden;De PuydtenBiebuyck(zie bl. 385 en 369), vlaamsche. Ook is byzonder-vlaamschde maagschapsnaamDoolaeghe, die ook alsDoolage, Van DoolaegheenVerdoolaegevoorkomt, en die uit een oud-vlaamsch woord bestaat, datmoerasbeteekent.—In onze friesche en saksische gouspraken luidt het woordzuuralssûr, men sprekesoer, van daar de geslachtsnaamSoerewyn(zie bl. 424).—De namen van steden en dorpen zijn in ’t algemeen, in de dageliksche spreektaal, aan allerlei verbastering en inkorting onderhevig; en deze verknoeiingen vinden wy terug in de geslachtsnamen welke van die plaatsnamen afgeleid zijn. Reeds op bl. 208, 213 en 217 zijn er enkelen opgenoemd van zulke verbasterde plaatsnamen, die als maagschapsnamen in gebruik zijn. Zie hier nog eenigen:Van UitertenVan Uytrecht(deze laatste naam vertoont eigenlik anders niet als eene spelling die van d’algemeen-aangenomene eenigszins afwijkt),Van Vendeloo, verknoeide volksuitspraak van den naam der limburgsche stadVenloo; Noorloos(Noordeloos, dorp in Zuid-Holland);Van HinlopeenHinloope, Van Dordt, Van Gorkum, GouwswaardenGouswaard(Goudswaard, dorp in Zuid-Holland);Oussoren(Oudshoorn, ook een zuid-hollandsch dorp);Wessanen(West-Zaan, ookWest-Zanen);Van BuulenVan Buel(Budel, dorp in Noord-Brabant);Van Strien(Stryen, dorp in Zuid-Holland);DooyeweertenDooyewaard(DodeweertofDodewaard, dorp in Gelderland), enz.§157. Als een aanhangsel tot al deze maagschapsnamen die hun ontstaan danken aan de byzondere uitspraak, de byzondere formen en woorden, eigen aan de verschillende nederlandsche gouspraken, moeten hier nog eenige geslachtsnamen genoemd worden, welke, door hunne spelling, zondigen tegen de algemeene regels der nederlandsche taal. Onkunde zoowel als stijfhoofdigheid om niet nog in tijds te willen veranderen wat in verkeerden form door ouders of verder voorgeslacht onzen grootouders was overgeleverd geworden, zijn als oorzaken van deze wanspellingen aan te merken. Immers, die schrijfwyzen waar mede die namen tegen de thans geldende taalregels zondigen, zijn nooit by goede schryvers in gebruik geweest, zoo min in eenig nederlandsch gewest als in eenig tijdperk van het bestaan onzer taal.Braakenburg, VanNaamen, De Jaager, Kraamer, Raaymaakers, Rookmaaker, Raadersma, Van Maanen, Van Aaken, allen met tweea’s waar de regels der nederlandsche taal nooit anders als eene enkeleahebben geeischt;—Van der Moolen, Van Lookeren, met eeneoonnoodig en te veel.Van Buuren, Van BuerenenVan BuirenwaarVan Burenvolkomen genoeg was;—De RuytterenDe Ruytteremet eene overtolliget;—Schravemade, Van Schravendijk, Van Schravesande, Schrauwen(zie bl. 185), met verbastering der oorspronkelike’s-GinSch(’S-Gravesande, in dezen goeden form komt deze maagschapsnaam ook voor.’S-Gravenmade, enz.)—dit zijn allen voorbeelden van zulke wanspellingen.Wijl de Hollanders in hunnen tongval deijalseiuitspreken, en wijl deey, als oude form derei, door ongeletterden ook wel alseijwordt geschreven, zoo zijn velen bevangen in eene schromelike verwarring tusschen die letters en klank-afbeeldingen. Die onredelike verwarring heeft geslachtsnamen doen ontstaan als de volgenden, welke allen ware misspellingen zijn, al blijkt dit juist niet uit de byzonder-hollandsche uitspraak dezer namen:Kijzer; Holstijn, Boekestijn, Rijnierse, Mijer, Rijziger, in plaats vanKeizerofKeyzer, Holstein, Reinierse, Reiziger, welke namen trouens in deze goede spellingen ook voorkomen. Vooral in het woordstein, waar vele maagschapsnamen op uitgaan, komt deze wanspelling voor:Everstijn, Palenstijn, Ponstijn, Willemstijn, enz. En omgekeerdVan Reyn, Van de Woesteyne, Teysen, zelfsTeijsenenTheijssen, Blokzeyl, De Reycke, enz. in plaats vanVan Rijn, Van de Woestyne, Thijssen, enz., die allen eveneens voorkomen. Ook wordt de verwisseling van den goeden formuymet den slechtenuij(de Ruijterin plaats vanDe Ruyter, Duijfin plaats vanDuyf) dikwijls gezien. De maagschapsnaamPyttersen, in Friesland inheemsch, bevat eene misspelling in die tweet’s, waar slechts eênetbehoort geschreven te worden. Echter niet in diey, in stede van de algemeen-nederlandscheiein dezen naam:Pietersen. Immers die spelling mety(dat is: zuivere, langei) stemt volkomen overeen met de eigene uitspraak der Friesen, die naukeurig en zeer te recht onderscheid maken tusschen dentweeklankieen de enkelvoudige, langeiofy. Zoo werd in de vorige eeu de mansvóórnaamPieter(Petrus), volgens de zuivere uitspraak der Friesen, in Friesland zeer veelvuldig, zelfs vry algemeen alsPyter, ook wel alsPyttergeschreven. Van daar de hedendaags zoo byzondere form van den geslachtsnaamPyttersen.Eenige maagschapsnamen zondigen ook, in taalkundig opzicht, tegen het geslacht der woorden waaruit zy samengesteld zijn; b. v.De SchaapenDe Zout, in plaats vanHet SchaapenHet Zout. Vry veelvuldig is het geslacht der woorden verkeerd genomen by die maagschapsnamen welke metVan denenVan dersamengesteld zijn. Als voorbeelden van zulke taalkundig-onjuiste geslachtsnamen mogen hier vermeld worden:Van der Berghe, Van der Leeuw, Van der Wolf, dieVan den Berghe, Van den Leeuw, Van den Wolfmoesten zijn, omdat de woordenberg,leeu,wolfvan het mannelike, niet van het vrouelike geslacht zijn. Zoo ookVan der Paardt, Van der Ende, Van der Hoff, als of de onzydige woordenpeerd,eindeenhofvan het vrouelike geslacht waren. De form van den maagschapsnaamVan den Wallmoge al overeenstemmen met het mannelike geslacht dat door de nieuere hollandsche taalkundigen aan het woordwalwordt toegekend—oorspronkelik en in zuiver nederduitsch is het woordwal(walle) van het vrouelike geslacht. Dit vrouelike geslacht komt in de geslachtsnamenVan de WallenVan der Waldan ook tot zijn volle recht, en zoo kan ik deze twee laatstgenoemde namen niet metVan der Berghe, Van der Paardt, enz. over den zelfden kam scheren. Eveneens als metVan der Wallis het ook met den maagschapsnaamVan der Hoek, te Leeuwarden inheemsch; zie bl. 268.Eene enkele maal komt het voor dat twee afsonderlike namen, beiden aan één enkel geslacht eigen, door misverstand aan elkanderen worden geschreven, dus tot éénen naam worden saamgesmolten. In den maagschapsnaamTra Kranen(Trakranen) is daarvan op bl. 216 een voorbeeld medegedeeld. Verkeerd is ook het gebruik van zeer vele Zuid-Nederlanders om voorzetsels en lidwoorden, die het zelfstandige naamwoord, het hoofdwoord dat den maagschapsnaam samenstelt, voorafgaan, met dat hoofdwoord aan éénte schryven. Ware gedrochten van namen komen er op die wyze voor den dag; b.v.Vanderauwera, Vandenabeele, Vandenpeireboom, Vangeetruyen, Vandeneynde, enz. Of ook schryven de Zuid-Nederlanders zulke namen alsVander Auwera, Vanden Peireboom, Vanden Eynde. Het eene is zoo verkeerd als het andere. Door Walen en Franschen, die onze namen niet verstaan, is deze dwaze schrijfwyze zekerlik in zwang gebracht. Nog gedrochteliker worden zulke namen als er bovendien nog een andere geslachtsnaam aan verbonden wordt. Zoo is te Brussel de maagschapsnaamVosvanavesadeinheemsch. Het valt in der daad moeielik uit dien monsternaam op het eerste gezichtVos Van Avesade(Van (H)avesathe?) te herkennen. Maar!—geheel vry van deze verkeerdheid zijn de Noord-Nederlanders ook niet. Wel valt het ons niet in om b.v. den naamVan der Heulte schryven alsVanderheul, maar by die formen van dezen zelfden naam waarvanenderzijn samengesmolten totver, hechten wy ditverwel aan het hoofdwoord, en schryvenVerheul, ’t welk eigenlik even verkeerd is alsVanderheul. Toch is deze schrijfwyze, waarvermet het hoofdwoord van den naam onmiddellik verbonden is, algemeen by ons in gebruik (zie §95). Slechts zelden ontmoet men zulke namen op de taalkundig juiste wyze geschreven. Eerst in de laatste tientallen jaren is deze schrijfwyze door sommige maagschappen te recht weêr voor hunne eigene namen in gebruik genomen, b. v.Ver Loren, Ver Huell, Ver Voorn.D.Nederlandsche geslachtsnamen, buiten de hedendaagsche nederlandsche grenzen inheemsch.§158. Het gebied onzer nederlandsche taal is niet naukeurig besloten binnen de staatkundige grenzen van Noord- en Zuid-Nederland. Langs de oostelike grenzen van Noord-Nederland, en langs de westelike grenzen van Zuid-Nederland strekken zich eenige gouen uit, waar de dageliksche volksspreektaal nog nederlandschis. Menspreektdaar natuurlik volstrekt niet de geijkte algemeen-nederlandsche boeketaal, maar men spreekt er goed-nederlandsche gouspraken, die in hooftsaak in het geheel niet, en in byzaken slechts weinig verschillen van de gouspraken welke in onze nederlandsche gewesten, langs (binnen) onze noordoostelike en zuidwestelike grenzen gesproken worden. Oost-Friesland, Benthem, het westelike gedeelte van Westfalen, dat men Munsterland noemt, en Neder-Rijnland zijn die grens-gewesten langs onze oostelike palen. En Fransch-Vlaanderen, dat is ’t arrondissement Duinkerke van hetDépartement du Nordin Frankrijk, formt daarmede die buitenlandsche landstreken met eene nederlandsch sprekende bevolking.—In Oost-Friesland en Benthem was nog tot voor eenige jaren de nederlandsche taal kerk- en schooltaal, althans by de herformde bevolking dier gewesten. Zelfs is zy daar, als zoodanig, nog niet volkomen verdreven. Maar by ’t einde dezer eeu zal de hoogduitsche taal, die het Nederduitsch en Nederlandsch al verder noord- en westwaarts verdrijft, ook daar wel reeds eene volkomene zege behaald hebben. De Duitschers erkennen de gouspraken in bovengenoemde duitsche gewesten niet als Nederlandsch, maar noemen die gewestelike spreektaal, ’t zy ze dan Friesch, Saksisch of Frankisch is, Platduitsch. En wijl by hen Platduitsch het zelfde is als Nederduitsch, zoo is deze benaming, ofschoon misschien minder gepast, toch niet onjuist. Men vergete daar by ook niet, dat denederlandschetaal eenenederduitscheis. Het Nederlandsch in de duitsche gewesten langs onze grenzen gaat by middel van andere nederduitsche, platduitsche gouspraken langzamerhand en geleidelik over in het Midden- en Hoogduitsch dat hoogerop in Duitschland gesproken wordt. Door die geleidelike overgang neemt de vermenging van dat Nederlandsch met het Hoogduitsch hoe langer hoe grooter verhoudingen aan. In een niet ver verwyderd tijdstip zal het Nederduitsch in ’t algemeen, en het Nederlandsch in het byzonder, als spreektaal uit die gewesten verdreven zijn door den infloed der hoogduitsche kerk- en schooltaal.Anders liggen de zaken in het bovengenoemde gedeelte van Frankrijk, waar het Nederlandsch, en wel eene schoone, oorspronkelik zuiver-nederlandsche, thans ook al door het Fransch verbasterdevlaamsche gouspraak de dageliksche volksspreektaal is. Het Fransch en het Nederlandsch zijn twee talen van geheel verschillenden oorsprong, van geheel anderen aard. En zoo kan er geen sprake zijn van eene vermenging dier talen, van eenen geleideliken overgang van de eene in de andere. Dies is het Vlaamsch van Frankrijk, wil het zich staande houden, genoodzaakt steun te zoeken by het Vlaamsch van Zuid-Nederland, by het Nederlandsch in ’t algemeen. En dit is de reden waarom het Vlaamsch van Frankrijk, al bloeit het niet en al kwijnt het zelfs onder den druk van het Fransch, toch zuiverder, oorbeeldiger Nederlandsch is dan de duitsche gouspraken langs onze oostelike grenzen,heden ten dagenognederlandschzijn. (Ik zeg nietnederduitschindezenzin, wantnederduitschblyven die gouspraken, voorloopig althans, toch, ook al zijn ze hoe langer hoe mindernederlandschgeworden.)Maar de geslachtsnamen, eigen aan de oorspronkelike, ingezetene bevolking dier gewesten, zijn daar en blyven daar onveranderd, als getuigen van de aloude, volkseigene taal. Immers zijn de geslachtsnamen onmiddellik ontstaan uit de volksspreektaal, en vertoonen dikwijls de byzondere eigenaardigheden, juist van de volksspreektaal—en niet van de geijkte schrijftaal, gelijk in de vorige bladzyden is aangetoond.Natuurlik draagt de vlaamsch-sprekende bevolking in Frankrijk ook vlaamsche geslachtsnamen, even als de namen der steden en dorpen in dat gewest (Duinkerke, Hazebroek, Hondschoten, Grevelingen, Mardijk, enz.) ook allen zuiver nederlandsch zijn. Onder die geslachtsnamen zijn er velen van hoogen ouderdom, omdat juist van alle nederlandsche gewesten, de geslachtsnamen in de westelike gouen van de oude graafschap Vlaanderen het eerst in gebruik kwamen, betrekkelik vroeg in de middeleeuen. Die namen sluiten zich, over het geheel genomen, ten nausten aan de geslachtsnamen van het zuid-nederlandsche gewest West-Vlaanderen, zoo wel wat hunne spelling aangaat, die gedeeltelik zeer ouderwetsch en middeleeusch, gedeeltelik ook zeer oorbeeldig vlaamsch is, als in andere opzichten. Zie hier eenige geslachtsnamen uit Fransch-Vlaanderen, die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen.De Swaen, Haentjens(zie bl. 397),De Baecker(zie bl. 310),Van Hecke, De CoussemaeckerenDeCoussemaker, Hardeman,12enz. Onder deze namen zijn er eenigen die aan Fransch-Vlaanderen byzonder eigen zijn, die my althans in andere nederlandsche gewesten niet voorgekomen zyn, ’t en zy dan eene enkele maal (by inwyking?) in West-Vlaanderen. Als zoodanigen noem ik:Ghiselin(zie bl. 176),Corenhuyse, Zouter(zoutzieder? alsZeper= zeepzieder, zie bl. 316),Sluyper, Modewijck, Droomers, Vervlaken, Verleene, Rooryck(zie bl. 177),Cogge(zie bl. 447), enz. Enkele namen zijn ook in dit gewest inheemsch, die ik niet versta, al zijn zy van voorkomen goed nederlandsch. Dat zijn:De Spautere, gewoonlik op fransche wyze en half verfranscht alsDespautèregeschreven;Ellebode, De Kijspotter, Tamakers, Mespelbole, enz. Ontaalkundige namen komen hier ook al voor. Trouens daarover heeft men zich hier allerminst te verwonderen. B. v.Van Houtte, Van de Weghe, Van de Kerckove, Van der Beker, Van der Berghe, Winibroot(zie bl. 452);Van Hende(Van Ende? zie bl. 505)?Van den Helle, enz.Ook in die streken van noordelik Frankrijk, die aan het vlaamsche taalgebied grenzen, of die oorspronkelik tot dit gebied behooren, al zijn ze nu geheel of ten deele verwaalscht en verfranscht, zijn onder de hedendaagsche ingezetene bevolking oud-nederlandsche maagschapsnamen geenszins zeldzaam. De adresboeken der steden Atrecht, Douay, Kamerijk, Kales, St.-Omaars, Rijssel, Ter Wanen enz. leveren vele voorbeelden daarvan, om van de namen der dorpelingen in die gouen te zwygen.§159. In die streken van Neder-Rijnland of de pruissischeRijnprovincie, welke zich uitstrekken langs onze limburgsche en geldersche grenzen, in de omstreken van Gulik, Gelder en Goch alzoo, van Kleef en Emmerik, en ook den Rijn opwaarts tot Wesel toe, komen onder de landseigene, ingezetene bevolking vele echt nederlandsche geslachtsnamen voor. Velen daarvan stemmen met de eigenaardig limburgsche overeen. Ook zijn de geslachtsnamen, metingenenangenbeginnende (zie §97), meest oorspronkelik in deze gewesten te huis. De geslachtsnamenJansen, Janssen, Janssens, enz. zoo oorbeeldig nederlandsch, zijn vooral in zeer grooten getale in deze gewesten inheemsch. Onbekendheid in die gouen heeft my verhinderd de nederlandsche namen, aldaar inheemsch, te verzamelen. Zie hier echter eenige weinigen:Van Ackeren, De Haas, Van Eicken, Van Gils, Verbeek, Verhoeven, Lachnit(zie bl. 469),Van Dorp, Hartoch, Op den Hoff, Te Cock, Van der Zypen, De Leeuw, Van Hauten, Van de Bongardt, die geen van allen naderen uitleg eischen.Uit het kleine gedeelte van Munsterland (Westfalen) dat aan onze geldersche en twentsche grenzen paalt, by Winterswijk, Enschede en Oldenzaal, en dat verder langs de zuidoostelike grenzen van Groningerland (Westerwolde) zich uitstrekt, de omstreken van Meppen en Lingen namelik, kan ik geene byzondere nederlandsche namen hier mededeelen, ofschoon zy ook daar wel voorkomen. Byzonderlik de saksische vadersnamen opink(zie §16), in de aangrenzende streken van den gelderschen Achterhoek en van Twente zoo algemeen en zoo eigenaardig, zijn ook in grooten getale vertegenwoordigd onder de volkseigene geslachtsnamen in die gouen. En eveneens zeer vele namen die opmeyereindigen. Bovendien nog vertoonen eenige maagschapsnamen in deze gouen inheemsch, de nederlandsche saamgetrokkene voorvoechselsten,ter,te(zie bl. 260). Maar omdat de ingezetene bevolking van Munsterland trou den Roomsch-Katholyken godsdienst aanhangt, zoo heeft zy zich, sedert de kerkherforming, steeds tot Munster gewend en van de Nederlanden afgekeerd. Vandaar dat de nederlandsche taal hier sedert die herforming veel verloor, en uit geschriften geweerd werd—’t welk ongetwyfeld aan de geslachtsnamen, hier inheemsch, moet kunnen worden bemerkt.Anders is het gesteld met de graafschap Benthem (de stad Benthem, met Gilhuis, Schutterop, Noordhoorn, Nienhuis en omstreken). Dit kleine landje, tusschen Munsterland, Twente en Drente ingesloten, heeft eene grootendeels herformde bevolking, die tot op de helft dezer eeu de nederlandsche taal als kerk- en schooltaal gebruikte. By sommige Oud-Gereformeerde gemeenten aldaar, te Emmelenkamp en te Veldhuizen b. v., is dit nog heden ten dage het geval. Buitendien is de nederduitsche volksspreektaal van de graafschap Benthem zoo sterk nederlandsch gekleurd, dat zy veeleer tot de nederlandsche dan tot de duitsche gouspraken moet gerekend worden. De Benthemers onderhielden dan ook steeds (vroeger meer dan thans) de nauste betrekkingen met de Nederlanders, vooral met de ingezetenen van Twente en Drente. En die naue nederlandsche verwantschap blijkt ook nog ten duideliksten uit de geslachtsnamen der Benthemers. Zie hier eenigen daarvan, als voor de hand opgenomen, uit de verschillende plaatsen der graafschap:Arendsen, Bakker, Broekhuis,13enz. Al deze namen eischen geenen naderen uitleg. ByVan der Schwaag, een tegenhangervan Van der Zwaag(zie bl. 270), is in dieschw, in plaats vanswofzw, de infloed van het Hoogduitsch merkbaar.§160. In de friesche gewesten beoosten Eems (in Oost-Friesland, Harlingerland, Jeverland, Butjadingerland, enz.), maar vooral in het eigenlike Oost-Friesland, en daar nog wel meest in de westelikste gouen, in Emsigerland (de zoogenoemde Krummhörn) en Reiderland, treden by deingezetenendes lands de nederlandsche geslachtsnamen nog veel meer op den voorgrond als in eenig ander gewest buiten onze staatkundige grenzen gelegen. En geen wonder! In de middeleeuen, van de oudste tyden af, was natuurlik de friesche taal de eenige volksspreektaal dezer ooster-eemsche Friesen. Reeds in de laatste middeleeuen echter begon de nederduitschetaal, het Nedersaksisch of zoogenoemde Platduitsch, met het Friesch in deze gouen aan de Eems en de Weser te verdringen. Eerst in de steden, later ook ten platten lande. Sedert de kerkherforming vooral begon het Nederduitsch algemeen de zege te behalen op het Friesch, welke laatste taal in de 17deeeu aldaar nog slechts door enkele oude lieden en in eenige afgelegene landstreken werd gesproken. Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen. Tot omstreeks de jaren 1850 en 1860 was het Friesch ook nog de spreektaal der bewoners van het eiland Wangeroog in de Noordzee, aan Oldenburg behoorende. Sedert de kerkherforming, en ook reeds een paar eeuen vroeger, werd het Nederduitsch de kerk- en schrijftaal der Oost-Friesen, welk Nederduitsch in den loop der zeventiende eeu by hen die den Lutherschen godsdienst beleden door het Hoogduitsch, en by hen die de Herformde (Gereformeerde) geloofsbelydenis aanhingen, door het Nederlandsch werd vervangen. Eerstgenoemden hadden in de oostelikste gouen de overhand; laatstgenoemden formden in de westelikste streken de meerderheid der bevolking. En deze verhouding bestaat aldus nog heden ten dage. Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taalnevensde hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen. In de zeventiende en achttiende eeu was het Nederlandsch by de meeste Oost-Friesen, vooral te Emden, Norden, Leer en Weener, en in de omstreken dier plaatsen, hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, de geijkte schrijftaal. De dageliksche spreektaal was daar steeds, sedert de 16deeeu, en nog heden, een sterk nederlandsch gekleurd Nederduitsch, dat ook nog talryke sporen van de friesche taal vertoont, en oorspronkelikgeheel de zelfde friso-saksische gouspraak is die ook eigen is aan de groningerlandsche gouen. Heden ten dage echter slijt het nederlandsche bestanddeel hoe langer hoe meer uit de oost-friesche volksspreektaal, en komt er hoe langer hoe meer hoogduitsch in.Het is hier de plaats niet om den strijd en de wisseling tusschen de friesche en nederduitsche volkstalen, tusschen de nederlandsche en hoogduitsche schrijftalen, in Oost-Friesland, nader te behandelen. Het weinige, hier boven vermeld, is voldoende om te verklaren hoe het komt dat de Oost-Friesen zoo algemeen nederlandsche (ook byzonder-friesche) geslachtsnamen dragen.In de eerste plaats trekken onder de oostfriesche geslachtsnamen die namen onze byzondere aandacht, welke het byzonder friesche karakter, den uitgang opavertoonen. Deze namen zijn grootendeels, zoo niet allen, van hoogen ouderdom, dagteekenen nog uit de middeleeuen, uit den tijd toen de friesche taal in de oostfriesche gouen nog de heerschende was. Zy zijn aan de Eems niet zoo talrijk vertegenwoordigd als tusschen Eems en Lauers, en veel minder nog als tusschen Fli en Lauers. De oorzaak daarvan is dat zulke namen in 1811, toen de fransche overheerschers ook de Oost-Friesen dwongen, gelijk met de Nederlanders, om vaste geslachtsnamen aan te nemen—dat zulke namen opatoen door de Oost-Friesen niet op nieu werden gesmeed, gelijk de nederlandsche Friesen zulks wel deden. En de friescheanamen, sedert de middeleeuen onder hen bestaande, waren tot op betrekkelik weinigen samengesmolten, meest door uitsterving der oude geslachten die deze namen droegen, soms ook door verwaarloozing en verbastering. In het westen des lands komen zulke anamen nog het meeste voor, al ontbreken zy in het oosten ook niet en strekken zy zelfs tot aan en in de Weser-gouen zich uit. Zie hier eenigen er van:Ronda, Seba, Weerda14, enz. Velen dezer namen komen evenzeer in de andere, in de nederlandsch-friesche gewesten voor, en zijn ten deele reeds in dit werk vermeld en verklaard. Anderen weêr schynen uitsluitend den Oost-Frieseneigen te zijn. Zy zijn my althans onder de nederlandsche Friesen niet voorgekomen. Zulke namen zijn:Bartela, Buska, Dirringa, BoyungaenBojunga(elders ook alsBoyenga, Booienga, Bojengavoorkomende),HayungaenHajunga, Onja, BrinckamaenBrinkema, Brockema, Adena, Bogena, DikenaenDiekena, Reemtsma, enz. De namen opnaeindigende, zijn oorbeeldig oostfriesch; zie §46. Zy komen dan ook in de nederlandsch-friesche gouen slechts weinig voor.Al deze namen (behalven de drie opstraeindigende, zie bl. 517), zijn oud-friesche vadersnamen. En het zijn allen oud-friesche, grootendeels nog gebruikelike mansvóórnamen (Sebe, Weert, Haio, EpkeofEpco, Age, Tamme, Bartele, Boye, enz.) die er aan ten grondslag liggen. Slechts een paar er van kunnen wy hier wat nader beschouen.Sebais de oud-friesche tweede-naamvals-form van den oud-frieschen mansvóórnaamSebe, Sebo, die heden nog, in Oost-Friesland meer als bewesten Eems, in volle gebruik is. By misspelling voert een afsonderlik geslacht dezen zelfden naam ook alsSeeba. Deze naam is ook, als zoo menig andere oostfriesche (zie §83), naar Holland gekomen. De beroemde natuurkundigeAlbertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, totZeebaverhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor. De geslachtsnamenSebes, SeebeszenSeebens, allen in Nederland inheemsch, zijn ook van den mansvóórnaamSebeafgeleid, en beteekenen naukeurig het zelfde alsSeba(zie ook bl. 91).—Agenais eveneens een oud-friesche tweede-naamvalsform, en wel van den mansvóórnaamAge, die nog heden in onze friesche gouen in volle gebruik is, en doorFörstemannook als een oud-germaansche mansvóórnaam,Ago, vermeld wordt. Tegenover den byzonder-oostfrieschen tweeden-naamvalsformAgenastaat de nederlandsch-friesche formAgema, die ook als geslachtsnaam voorkomt, en met de geslachtsnamenAgesma, AgeszenAgeneene reeks patronymika formt, die allen »(zoon) vanAge†beteekenen.—De lettergreepbrinckin den oud-frieschen geslachtsnaamBrinckamaheeft met het nederduitsche woordbrink, dat zoo veelvuldig in nederlandsche plaats- en geslachtsnamenvoorkomt (zie bl. 289), niets te maken. Immers dit is, alsBrinke, een friesche mansvóórnaam, en wel een verkleinform van den oorspronkeliken naamBrinne, Brinno, welke doorTacitusreeds vermeld wordt als aan eenen Kaninefaat eigen te zijn. Van dien zelfden formBrinke, Brink, die ons ook voorkomt in den samengestelden mansvóórnaamBrinkmar(een friesche edelman uit de groninger Ommelanden, in de 13deeeu levende, heetteBrinkmar Haigienga), zijn nog afgeleid de geslachtsnamenBrinksmaenBrinks, beiden vadersnamen, en de plaatsnaamBrinkum(Brinka-heim= woonplaats vanBrinke), die aan twee dorpen eigen is, één in Oost-Friesland en één in Hoya (Hanover). De oorspronkelike, onverkleinde form van dezen naamBrinnobestaat nog in den engelschen plaatsnaamBrinnington(in Derbyshire by Chesterfield), welke plaatsnaam in Engelland ook als geslachtsnaam voorkomt.Zeer talrijk zijn in Oost-Friesland ook die geslachtsnamen, welke ten deele uit byzonder-friesche, ten deele uit algemeen-germaansche mansvóórnamen (maar deze laatsten dan meest in byzonder-nederlandschen form) bestaan, in den tweeden-naamval, ops,enenenseindigende; volkomen als in de friesche gewesten van Nederland, ja volkomen als in geheel Nederland. Als voorbeelden noemen wyDethmers, Brongers, Folkerts, Helmers, Hilderts, Aben, Bennen, Bolen, Eden, Addens, Ebbens, Feddens, Harrens. Velen komen evenzeer in Oost-Friesland als in de Nederlanden voor:Dirken, JanssenenJansen, Freerks, Hommes, enz. Vooral de namen openeindigende (zie §40) zyn byzonder talrijk onder de oostfriesche geslachtsnamen vertegenwoordigd:Jellen, Itzen, Mammen, Mellen, Onnen, en honderd anderen. Deze namen formen de nederduitsche tegenhangers van de byzonder-friesche namen opena(zie §46). In Oost-Friesland komen die beide formen dan ook wel naast elkanderen voor, als na-verwante patronymika van eenen en den zelfden mansvóórnaam afgeleid; b. v.AdenaenAden, AgenaenAgen, AllenaenAllen, DikenaenDyken, HabbenaenHabben, UkenaenUken, enz.HabbenaenHabbenworden in het nederlandsche Friesland vervangen door den geslachtsnaamHabbema, en deze drie namen zijn, metHabbingaenHabbynck(in West-Vlaanderen,zie bl. 123), louter patronymika van den frieschen mansvóórnaamHabbe, Habbo, doorFörstemannreeds als oud-germaansch (Habo) vermeld.Al deze geslachtsnamen, met nog honderden en honderden soortgelyken zijn in de friesche gewesten tusschen Eems en Weser uit der mate talrijk, en velen er van aan verschillende geslachten eigen, zoo als dit by vadersnamen in het algemeen veelvuldig voorkomt. Vooral ook deJansen’senJanssen’szijn in deze gewesten zeer talrijk (zie bl. 156), nog meer als in het eigenlike Nederland.Sluiten al deze meer byzonder-friesche namen en naamsformen de oostfriesche geslachtsnamen ten nausten aan die van de nederlandsch-friesche gewesten, er komen in Oost-Friesland ook honderden geslachtsnamen voor, die een meer algemeen-nederlandsch voorkomen vertoonen. In der daad, zulke namen zijn zoo algemeen den Oost-Friesen eigen, vooral in het westen des lands, dat men, het adresboek van Emden inziende, of een nieusblad uit Reiderland, Overledingerland of Emsigerland (Weener, Leer, Emden, Norden), zich niet kan voorstellen de namen te lezen van ingezetenen uit duitsche gewesten. Zie hier een aantal oostfriesche geslachtsnamen, zoowel byzondere als algemeene, maar die allen echt-nederlandsch zijn, en grootendeels de zelfden die ook binnen onze grenzen voorkomen:Duintjer(zie bl. 416),De Ruiter, Van Senden15, enz. Sommigen van deze maagschapsnamen komenin het byzonder overeen met die welke aan de groningsche Ommelanden eigen zijn; b. v. de talrykehuisnamen (zie bl. 487):Bolhuis, Dijkhuis, Groothuis, Kleinhuis, Kloosterhuis, Leemhuis, Veenhuis, enz. VerderScheepker, Buttjer(vanbuttofbot, zekere visch; dusButtjer=BotvangerofBotman[zie bl. 299] in Nederland);Feenders, GlaaskerenGlasker(zie bl. 310),Metjer, Hitjer, Snitger, enz. Dan nogVarver(dat is: verwer; zieDe Varver in West-Vlaanderen, op bl. 497 vermeld),Fisker(zieViskerop bl. 488),Gerriets(ook in het nederlandsche Friesland spreekt men veelalGerrietvoorGerrit, Geert, Gerhard), enz. vertoonen allen spelwyzen en formen die in de friesche volksspraak hunnen oorsprong vinden.Görtemaker(ook te Leeuwarden zegt mengortmakervoorgrutter),De Buhrin plaats vanDe Boer, Sielmannin plaats vanSylmanof in het byzonder-hollandschZijlman; Von Scharrel(ScharlofScharrel, zoo heeten twee friesche dorpen, een bij Staveren en een in het Sagelterland);Von Zwoll, Von Loh, vertoonen weer hoogduitsche spelwyzen en formen.In de 16deeeu vluchtten er ook vele protestantsche Vlamingen zoowel naar Oost-Friesland, als naar de eigenlike noord-nederlandsche gewesten, en bleven daar wonen; zie bl. 476. De maagschapsnamenDe Pottere(zie bl. 315), enDe Wingene(eene verfransching vanVan Wingene,—Wyngeneis een dorp in West-Vlaanderen), nog heden in Oost-Friesland inheemsch, herinneren aan deze uitwykelingen, en zijn van hen afkomstig.Verder oostwaarts op, langs den geheelen duitschen kust der Noordzee en aan de mondingen der rivieren Weser, Elve en Eider, in al de friesche en friso-saksische gouen van Oldenburg, Hanover en Sleeswijk-Holstein, komen nederlandsche maagschapsnamen, zoo wel in byzonder-frieschen als in algemeen-nederlandschen en nederduitschen form veelvuldig voor. En dit zijn geenszins namen die daar door Nederlanders zijn ingevoerd! Integendeel, die namen zijn er eigen aan ingezetene geslachten, aan landzaten van ouds her.Vooral ook in Noord-Friesland (de westkust van Sleeswijk met de eilanden die daar voor liggen, met eene oude, nog heden friesch-sprekende friesche bevolking)—vooral ook in Noord-Friesland treffenwy onder de ingezetene bevolking eenige oorbeeldig-nederlandsche maagschapsnamen aan; b. v.Decker, De Vries, Hagendeveld(een woord, in het zeventiende-eeusche Hollandsch van byzondere beteekenis),Dirks, Claassen, Cornelissen, Hendricks, Volkerts, Teunis, Sparboom, Peper, Dertiens, Haverkar, Groot, Prott(Prootin Holland en Vlaanderen, zie bl. 478), enz. Deze namen zijn by de Noord-Friesen in gebruik gekomen en genomen gedurende de jaren van 16- en 17-honderd, toen de nederlandsche infloed zoo groot was in deze gouen, toen de Noord-Friesen een goed deel formden van de bemanning der nederlandsche oorlogs-, koopvaardy- en visschersvloot, en de nederlandsche taal, door nederlandsche bybels, psalmboeken, gezang- en liederen-boeken, almanakken en rekenboeken, werken over stuurmanskunst, reisbeschryvingen (vanBontekoe), de gedichten van VaderCats,Brandt’s»Leven vanDe Ruiterâ€, en dergelyke werken, die onder deze Friesen in aller handen waren, althans by de mannen vry algemeen bekend was en beoefend werd. De noord-friesche zeelieden hielden toen zelfs hunne dagboeken, de kooplieden hunne rekenboeken in het Nederlandsch. Onder de hedendaagsche Noord-Friesen zijn friesche vadersnamen van byzonder friesche mansvóórnamen ontleend, ook zeer algemeen als geslachtsnamen in gebruik. Zie hier eenigen als voorbeeld:Aggens, Boysen, Ebbens, Edsen, Engels, Ercks, Godbersen, Hayens, Harens, Harkens, Hemsen, Japiks(zie bl. 88),Ingwersen, Rickers, Rickwardtsen, Sibbers, Volquardsen, enz.§161. De Nederlanders, van ouds een zeevarend en handeldryvend volk, hebben zich als ’t ware over de geheele wereld verspreid, vooral in handelsteden en zeeplaatsen; en ook hebben zy, hier en daar, in oost en west, veelvuldig volkplantingen gesticht. Voor zoo verre deze volkplantingen nog heden nederlandsche bezittingen zijn, in Oost- en West-Indie, hebben zy natuurlik steeds een nau en druk verkeer met het moederland onderhouden, en maakt de europesche bevolking in die landen, eigenlik slechts een gedeelte uit van het nederlandsche volk in het moederland. De maagschapsnamen der Nederlanders in onze oost- en west-indische bezittingenleveren dan ook, uit den aard der zake, niets eigenaardigs op, niets, dat hen onderscheidt van de geslachtsnamen, in ’t algemeen aan ons volk in ons eigen land eigen. Hoogstens formen de zonderlinge, omgekeerde maagschapsnamen, in Oost-Indie inheemsch (zie bl. 463), eene kleine byzondere groep van nederlandsch-indische namen.Eenige oud-nederlandsche volkplantingen echter hebben sedert korteren of langeren tijd den samenhang met het oude moederland verloren. Sommigen daar van zijn in handen der Engelschen gekomen en gebleven (Ceylon, de Kaap de goede hoop). Anderen zijn nu vry en op zich zelven, als b. v. de kern van den bond der Vereenigde staten van Noord-Amerika, New-York en naaste omgeving, in de zeventiende eeu de nederlandsche volkplanting Nieu-Amsterdam uitmakende. Of ook de afstammelingen der oud-nederlandsche volkplanters hebben nieue, vrye staten opgericht, de Oranje-Vrystaat, de Transvaal, enz. In al deze landen dragen de nakomelingen der oud-nederlandsche uitwykelingen, ten deele althans, nog hunne nederlandsche geslachtsnamen, als een bewijs van hunnen oorsprong en afkomst. In de engelsche Kaapkolonie en in de verdere vrye zuid-afrikaansche staten komen deze oud-nederlandsche geslachtsnamen vooral nog in grooten getale voor. Zie hier eenigen daar van:Van Niekerk, De Beer, Van Breda, Potgieter, Groeneveld, Swanepoel, Overbeek(zie bl. 478),Myburgh, Hofmeyr, Tesselaar, Brandt, Klopper, De Wet, Van Blommestein, Oosthuizen, Van Zijl, enz. Iets eigenaardigs leveren deze afrikaansch-nederlandsche geslachtsnamen niet op, ’t en zy dan in eenigen, die, naar mijn beste weten, in Nederland zelve niet meer voorkomen; als:Uys, Bezuidenhout, Prinsloo(de oude naam van het Loo, ook wel Koningsloo genoemd, by Apeldoorn op de Veluwe),Van der Merve, Van der Hever(zie bl. 244), enz.Duitschers en Franschen met duitsche en fransche geslachtsnamen hebben zich wel onder deze nederlandsche volkplanters in Zuid-Afrika neêrgezet, en al hunne nakomelingen hebben hunne geslachtsnamen niet zuiver kunnen bewaren. Die namen komen thans wel, in uitspraak, spelling en form verdietscht, onder de oorspronkelik nederlandsche voor; b. v.MinnaarenMijnhart,oorspronkelik de fransche naamMénard; Losper, oorspronkelik het duitscheLaubscher; CoetzeeofCoetze, oorspronkelik het duitscheKutze, Kutsche(?), enz.Op Ceylon bestaan ook nog nederlandsche geslachtsnamen, eigen aan afstammelingen der oude nederlandsche volkplanters van dat eiland. Als zoodanig kwam my aldaar byzonder de geslachtsnaamVan der Spaarvoor.In New-York en in den naasten omtrek van die stad wonen nog afstammelingen van de oude nederlandsche volkplanters van Nieu-Amsterdam. Zy zijn aldaar onder den naam van »Knickerbockers†bekend, dragen nog roem op hunne afkomst, en staven hunnen oorsprong door hunne nederlandsche geslachtsnamen; b. v.Van der Bilt, De Wit, Frelinghuysen, Van Buren, Suydam, Schuyler, Op de Graeff, Van Bebber, Roosevelt, enz. Door engelschen infloed zijn sommigen dezer oud-nederlandsche geslachtsnamen ook in hun voorkomen, form of spelling verengelscht; b. v.Van Buskirk, oorspronkelik zekerVan Buskerk, zoo nietVan BuschkerkofVan Boschkerk; De Youngin plaats vanDe Jong, enz. De namen der duizenden nederlandsche uitwykelingen die sedert de helft dezer eeu zich in Noord-Amerika en wel meest in de westelike staten der Unie hebben neêrgezet, behoeven hier niet vermeld te worden, als niets eigenaardigs opleverende.In de verschillende europesche landen wonen hier en daar, vooral in de hoofd-, handel- en zeeplaatsen, ook nog afstammelingen van Nederlanders, welke zich daar in vroegeren of lateren tijd met der woon hebben gevestigd. Zy zijn, ten deele althans, ook nog kenbaar aan hunne nederlandsche geslachtsnamen. Toch vindt men ongelijk veel minder Nederlanders in andere europesche landen, als vreemdelingen, vooral Duitschers, Franschen, Italianen, enz. by ons. Maar, al zijn ze zeldzaam, men vindt ze overal, soms zelfs in tamelik afgelegene oorden en plaatsen. Zoo komen er nog eenige afstammelingen van Nederlanders voor, kenbaar aan hunne nederlandsche namen, in Noorwegen, en wel meest te Bergen, welke stad, reeds sedert de middeleeuen, steeds een druk handelsverkeer met Nederland onderhield. Die namen zijnVan der Ouwen, Van Erpecom, NieuwjaarenGeelmuyden.De laatstgenoemde naam is in zoo verre byzonder, als hy in Nederland zelve niet meer schijnt voor te komen, al is hy goed-nederlandsch van oorsprong.Geelmuydenis oorspronkelik de naam van het stedekeGenemuidenin Overijssel, welke naam in de volksspreektaal meest alsGeelmujen, Geelmuyenwordt uitgesproken.
C.Geslachtsnamen, die kenmerken van nederlandsche gouspraken vertoonen.§156. De nederlandsche taal is rijk aan een zeer groot aantal verschillende gouspraken of streek- en stadsspraken, zoogenoemde tongvallen. Deze gouspraken worden overal, in Holland zoo wel als in Brabant, in Vlaanderen niet minder als in Friesland, door het volk, ja in meerdere of mindere mate door iederen Nederlander, algemeen in het dageliksche leven gesproken. Geen wonder dus dat vele nederlandsche geslachtsnamen, die toch onmiddellik uit de spreektaal ontstaan zijn, menigvuldige kenmerken der verschillende gouspraken vertoonen, en dit zoo wel door de uitspraak, aangeduid door de spelwyze, als door byzondere woorden en formen waaruit deze namen zijn samengesteld.De uitspraak der tweeklankuials enkele, langeu, en der (hollandsche) klankijals zuivere, langeiis zeer algemeen verspreid en aan nagenoeg alle nederlandsche gouspraken eigen, zoo men de byzonder-hollandsche en brabantsche (met de oost-vlaamsche), en dezen nog niet eens allen, uitzondert. En toch komt juist dit kenmerk, deze byzondere uitspraak, weinig in geslachtsnamen voor; minder dan menig ander byzonder kenmerk, dat toch niet zoo algemeen verspreid is als juist dit. De oorzaak van dit verschijnsel is dat oudtijds en nog algemeen in het begin der 17deeeu,alleNederlanders,ookde Hollanders en Brabanders, de klankenui(uy) enij(dat is de dubbelei) alsueniuitspraken, ook al schreven zeuiofuyenij. Toen dus de uitspraak dezer klanken in Holland en Brabant verliep totui(zelfsoi) enei(zelfsai), toen hield men toch in andere nederlandsche gewesten, waar men op zuivere, oude wyzeuenibleef uitspreken, de schrijfwyzenuyofui, enijby, in de spelling. Immers had men in die gewesten geen reden om despellingte veranderen, al was het dat de Hollandersen Brabanders deuitspraakveranderden. De andere Nederlanders toch bleven de zelfden in spelling en uitspraak hunner taal; zy schreven den bekenden geslachtsnaamBuytendijk, voor en na aldus, en bleven dien zeer te recht uitspreken alsButendiik. Dies komt despellingmet enkele of dubbeleu, waar de geijkte nederlandsche taal tegenwoordiguieischt, slechts uiterst weinig in geslachtsnamen voor, niettegenstaande deuitspraakalsuzoo algemeen is. My zijn geen andere namen bekend, die deze byzonderheid vertoonen, dan:De CupereenKupers, andersDe KuiperenKuipers; KluunenStuut(zie bl. 488),Muus, Hardevuust, Rahusen, Garmhusen, enUut het Hooghuisten deele. Ook nog de geslachtsnaam(Mulert) Van de Leemcule. In sommige tongvallen, vooral langs onze oostelike grenzen, spreekt men dit woordkule, kuuluit met de hoogduitscheu, in klank overeenkomende met het franscheouen ten naasten by met het nederlandscheoe. Die byzondere uitspraak van dit woord heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van de geslachtsnamenKoelstraenLeemkoel, die ook alsLemkuhlenLehmkuhlvoorkomt, en vanSavelcouls, als patronymikon vansavelcoul, dat issavelkuleof zandkuil; zie bl. 256 en 289.De enkeleiwerd oudtijds, vooral ook in geslachts- en plaatsnamen, en althans als deze letter lang, gerekt, uitgesproken werd, gewoonlik alsygeschreven. In het hedendaagsche geijkte Nederlandsch bestaat er eene schromelike verwarring tusschen die enkeley(geeny-grec, maar een goed-nederduitsche letter, de zoogenoemdesteert-ionzer grootouders) en de dubbelei, anders gezeid deij. De hedendaagsche Nederlanders grootendeels kennen geen onderscheid tusschen deze twee letterteekens. Van daar de algemeen-gevolgde spelling metij, b. v. in de geslachtsnamenVan Yperen, De Mey, Meynders, Rykens, enz. die meestal metij(Van IJperen, De Meij) geheel verkeerd worden geschreven, en ten deele ook verkeerd uitgesproken alsVan Eiperen,Reikens, in plaats van VanIperen,Rikens, enz. Ten einde te beletten dat men deyalsij=eiuitspreke, verlengen sommige ontaalkundigen en die geen zuiver gehoor hebben, de enkeleiwel met eenee, totie. Maarie=iais toch eentweeklank, al spreken de Hollanders dien klank tegenwoordig verkeerdelik als eeneenkele, langeiuit;dienen=dînen,di-nen. Zoo is men er ook toe gekomen om die eigenlik onredelikeiete schryven in een paar namen die oorspronkelik den enkeleni-klank hebben; enkel maar om de verkeerde uitspraak als hollandscheij=eite beletten. Die namen zijnSchriever(de zuivere formSchryverkomt ook voor),Kriegsman(Krijgsman),Snieders(Snyders), enz.De verwisseling vanaenevóor eeneris in alle nederlandsche tongvallen, ja in alle germaansche talen, zeer algemeen.Sterenstar,hertenhart,smertensmart,bermhertigenbarmhartigzijn reeds van ouds her wisselformen, ook in de schrijftaal. Verder is het neder- en hoogduitscheverenfernin het Engelschfar, en het nederlandschesterkin het Hoogduitschstark, enz. Die verwisseling treffen wy ook in enkele geslachtsnamen aan:VarwerenDe VarvernevensVerwerenDe Verwer; StarknevensSterk; De Starke, en zelfs gerektDe Staercke, nevensDe Sterke. VerderKerremans(de zoon van den karreman, een oorbeeldig brabantsche naam),GarritzennevensGerritsen, Karkemeyer, Dannenbargh, enz. En omgekeerdLigthertnevensLigthart, De SwertnevensDe Swart, Wermenbol(zie bl. 421), enz.De Temmerman, De SmetenDe SmedtmetSelversmetvertegenwoordigen de uitspraak van sommige zuid-nederlandsche gouspraken in de woordentimmerman,smid,zilver. Deze geslachtsnamen zijn dan ook in Zuid-Nederland inheemsch. Tegenover deze verheldering van de onvolkomeneitot onvolkomeneestaat eene verdoffing tot onvolkomeneu, die aan andere gouspraken, in Friesland, Noord-Holland en West-Vlaanderen, eigen is. Deze byzondere uitspraak heeft de volgende geslachtsnamen doenontstaan:Durksz, in Friesland, nevensDirks, en nevensDerksin de saksische gouen;Zulver, in Noord-Holland, nevensZilver(zie bl. 412);WullemsenWulmkes(zie bl. 109), patronymika van den mansvóórnaamWillem; Van der WurffnevensVan der Werff; De Rudder, in West-Vlaanderen, eldersDe Ridder, enz. Het omgekeerde komt ook voor, namelik de verheldering van de doffeuder geijkte nederlandsche taal tot eene onvolkomenei.Te weten in den maagschapsnaamVan de Pitte, nevensVan de Putte. Deze naam is in Zeelanden Vlaanderen inheemsch, en in deze gewesten wordt ook het woordputalspituitgesproken.Sommige nederlandsche gouspraken laten eene onvolkomene doffeuhooren in plaats van de geijkt-nederlandscheoin de woordenboter,storm,gestorven, enz. Deze uitspraak heeft de geslachtsnamenSturm, Butter, Wurkum, enz. doen ontstaan. De beide laatste namen zijn in noordelik Noord-Holland inheemsch, en de eerste vond ik in Zeeland. De geslachtsnaamWurkumis oorspronkelik de naam van de friesche stadWorkum, en hy maakt de weêrga uit van den maagschapsnaamVan Burkum(zie bl. 223).BurkumenWurkum, zoo kan men nog van ouderwetsche Leeuwarders den naam der stadWorkumen dien van het eilandBorkumhooren uitspreken.Aan eenige nederlandsche gouspraken, bepaaldelik aan de frankische in ’t algemeen, aan de hollandsche in het byzonder, is eigen dat men de slot-nder woorden in d’uitspraak achter wege laat. Aan deze uitspraak, welke aan de Nederlanders die van frieschen en saksischen stam zijn, zoo zonderbaar in d’ooren klinkt, danken geslachtsnamen alsTiggeloove(tichel-oven),Jansse, Van Heusde, Van Ake, Van Campe, Van Emde, Minde, Van Vuure(Vurenis de naam van een geldersch dorp), hun ontstaan. De gerekte en lymige uitspraak aan de meeste byzonder-hollandsche gouspraken eigen, vindt men afgebeeld in den geslachtsnaamVan Mouwerik. Deze naam, afgeleid van den gelderschen dorpsnaamMaurikkomt ook alsVan Mourikvoor (omdat de Hollanders in hunne uitspraakouenauniet onderscheiden); tevens ook in den goeden form alsVan Maurik.—Blom, in plaats vanbloem, is aan de volkspraak van vele nederlandsche gewesten eigen. Deze form komt voor in de geslachtsnamenBlom, Blommendaal, Van Blommenstein, enz.In de zuiver-saksische en in de friso-saksische gouen, in de noordoostelike Nederlanden dus, komt in geslachtsnamen zoo wel als in plaatsnamen menigvuldigolvoor, waar het geijkte Nederlandschouheeft, overeenkomstig de volksspreektaal in die streken. Zulke geslachtsnamen, in die gewesten oorspronkelik inheemsch, maar die ook elders wel voorkomen, zijn:Boekholt, Eekholt, Nieholt, Niewoldt, Olthoff, Groenewold,Swartwoldt, Ten Wolde, Op ’t Holt, De Olde, Oldenboom, Coldewyn, Deurholt, Tinholt, Holvast(zie bl. 468), enz. In de geslachtsnamenVan OldenallerenVan Ouwenaller, beiden ongetwyfeld aan eenen en den zelfden plaatsnaam ontleend, kan men ook den infloed bemerken van den hollandschen tongval in den laatsten, van den saksischen in den eersten naam. Bovengenoemde geslachtsnamenBoekholt, Eekholt, Groenewold, enz. vinden hunne tegenhangers in de maagschapsnamenBoekhoutenBuekenhout, Eechout, Groenewoud, De Oude, Den Ouwen, enz. in andere gewesten inheemsch. Het woordold, oud, verliest in de saksische tongvallen ook wel ded, en wordt dan, hier meer, daar minder gerekt uitgesproken, alsolenool. Deze form komt voor in de geslachtsnamenOol-Bekkink(zie bl. 50),Oolbroer(zie bl. 434) enOljans(zie bl. 171). De tweeklankoewordt in sommige nederlandsche streekspraken vervangen dooreu. Van daar de geslachtsnamenJongebreurenBestebreur(zie bl. 434). In andere tongvallen weêr laat men deneu-klank hooren, waar het geijkte Nederlandsch eeneoheeft. Deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenKeuningenDe Ceuninck, die nevensKoningenDe Coninckvoorkomen. Verder inNeuteboomnevensNoteboom, inVan der NeutnevensVan der Noot, enz. Het woordmolenvooral wordt veelvuldig alsmeulenuitgesproken. Van daar dat ook in geslachtsnamen meermeulenwordt geschreven en gesproken danmolen. Zoo is allereerst de naamVan der MeulenenVermeulenveel meer algemeen alsVan der Molen, en daar by aan zeer veel verschillende maagschappen eigen. VerderMeulebrouck, Van der OudermeulennevensMolenbroek, enz. Deze klankeuwordt, door hoogduitschen infloed, ook wel alsögeschreven, en komt als zoodanig voor in de geslachtsnamenRörink, Höpink(zie bl. 40),Frankemölle, enz. De zuiver nederlandsche form van dezen laatsten naam,Frankemolen, is aan eene andere maagschap eigen. In de geslachtsnamenHomulleenKattemulle(zie bl. 314) wordt dit woordmolen,meulen,mölen,möleweêr op eene andere wyze geschreven. Deze naamHomullevertoont wel drie afwykingen, volgens de volksuitspraak, van het geijkte Nederlandsch. Immers behalvenden formmullevoormolen, is ook denachter ’t oorspronkelikemullenweg gesleten, en is tevenshoogtothoafgesleten. Want de volle form van dezen naam isHoogemolen, welke form ook als geslachtsnaam voorkomt.HoogtotHoverkort vinden wy ook in de geslachtsnamenVan den Hoonacker(van den Hoogenakker),Homeyer, (Hoogmeier, in tegenoverstelling vanNiermeyer, Niedermeier, Nedermeier) enVan Hoboken. Deze laatste naam is ontleend aan dien van het dorpHobokenby Antwerpen, en beteekent: hooge beuken. De verwisseling vanoeneuneemt men ook waar in den naam der stadLeuven, die door de Zuid-NederlandersLovengenoemd wordt. Beide formen komen in geslachtsnamen voor; zie bl. 474.In de zuiver-saksische en friso-saksische gouspraken staat het woordlutje, ooklutke, in de plaats van ’t algemeen-nederlandscheklein. Van daar de groningerlandsche geslachtsnaamLutje, een tegenhanger vanKlein, enLutkemeyer, LutjensenLutgens, nevensKleintjesdat in andere gewesten voorkomt, enz. Zie ook den maagschapsnaamLuttik, op bl. 492. Eene andere byzonderheid dezer zelfde streekspraken is nog de uitspraak derschalssk, voorkomende in de geslachtsnamenVisker, FiskerenBusker. Verder de verkleinform opien, die voorkomt in de geslachtsnamenBoertienin Drente (nevensBoerkein Friesland, zie bl. 480 en bl. 302); inKarssiens, eldersKarsjensenKersjens, vanKarsje, Kars, Kers, KerstiaanofChristiaan; Knoppien, Lukkien, Mandties, enz. De verkleinformjeluidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, alsie. Van daar de geslachtsnamenAssies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies(Jacobs), enz.Assiesis een patronymikon vanAssie, en deze mansvóórnaam staat in de plaats vanAsje, een verkleinform vanAsse, ’t welk een oud-friesche mansvóórnaam is, weinig in gebruik, maar ook doorLeendertzin zyne naamlijst vermeld, en waar de patronymikale geslachtsnamenAsma, Assma, Assing, Assink, Van Asma, en vele plaatsnamen van afgeleid zijn. Een andere, zeer algemeen buiten Holland en Zeeland gebruikelike verkleinform iske, in plaats vanjeoftje. Deze verkleinform komt in vele geslachtsnamen voor, in vele verschillende gewesten. Zie hier eenigen:Buurke, Boerke, Schuurke,Beerske, Mannekens, Guskens(van den verkleinform vanGusofAugustus),Wyvekens(zie bl. 167),Harkema, Gerkema, Waalkes, Gieskens(van den verkleinform vanGys, Gijs(zie bl. 176),Lollekens, Boomkens, HeykensenHeykema, enz. Zeer algemeen is ook de verfloeiing derdtotjofw. Deze volksuitspraak komt in vele geslachtsnamen voor; b. v. inVan Muyen, in plaats van, en nevens,Van Muyden, Den Ouwen, De GoejeenDe Goeye, De Quay(de kwade),De Vroey(zie bl. 351),De Breeje, Van Goeyenhuisen, Van Ostaeyen, in plaats vanVan Ostade, welke naam ook voorkomt, en die afgeleid is van het gehuchtOstade(Oost-Ade? ofOde-stade?) by Asten in Noord-Brabant; een ander gehuchtOstadeofOstayeligt by Zundert, ook in Noord-Brabant. Eene oud-amsterdamsche, ook over andere steden en gouen van Noord-Holland verspreide uitspraak van het woordjenieu(nieuw) luidt alsnuw,nu. Te Amsterdam kan men vele lieden nog hooren spreken van denNuwendijken deNuwmarkt. Deze byzondere uitspraak vinden wy afgebeeld in de geslachtsnamenNuwendam, in plaats vanNieuwendam, de naam van een dorp in het Waterland, tegenover Amsterdam aan ’t Y gelegen;NuwlandenNulant, Nuveen, NuhoutenNusteeg(zie bl. 220). De formenNieuwlandmetNylandenNieland, Nieveen, Nyhout, Nyholt, A Nyeholt, Nieholtkomen ook, nevens dezen, voor. Eene andere uitspraak van dit woordnuw= nieu, en wel alsnou,nouw, zelfs wel alsnoud,nouwd, is eveneens aan deze en gene gou in Noord-Holland eigen; onder anderen aan de spreektaal van het eiland Wieringen. En ook deze byzondere form komt in geslachtsnamen voor, en wel inNouwlandenVan den Nouwland. Eene andere verbastering van het oorspronkelikenieu,nieuw, vindt men in de maagschapsnamenVan NievervaartenNievergeld; zie bl. 431. De geslachtsnaamMoskis eveneens in het westelikste Friesland inheemsch, en vertegenwoordigd de friesche uitspraak van ’t algemeen-nederlandsche woordmusch; zie bl. 382. In Friesland, zoowel als in West-Vlaanderen, spreekt men het woordduivelniet slechts alsduvel, maar ook alsdyvel,divel,dieveluit. Van daar de geslachtsnaamDen Dievel(zie bl. 355). De vogelkievitheetkyfteofkieftin de saksische gouspraakvan Twente en oostelik Gelderland. Van daar de geslachtsnamenKiefte, als tegenhanger van ’t algemeen-nederlandscheKievit, die in Twente (te Gramsbergen) my voorkwam, enKyftenbelt, elders in Overijssel inheemsch. Zie bl. 490. De geslachtsnaamBorggreve, een tegenhanger vanBurggraafenBurghgraef, vertoont ook eenen saksischen form, even alsBrouwhamer(zie bl. 365) eenen frieschen.Renneboog, samengetrokken uitRegenboog(zie bl. 414), komt in form naby ’t woordrein, dat in het Friesch en West-Vlaamsch in de plaats van het algemeen-nederlandsche woordregenstaat.Bemdvoorbeemdof weide, is eene brabantsche uitspraak, die wy terug vinden in den geslachtsnaamVan den Bemden(eene andere maagschap schrijft zelfsVan den Bempden), welke in Zuid-Brabant inheemsch is. In dat gewest vinden wy ook den plaatsnaamSuerbempden(Zuurbeemden), zoo als een dorp heet in het Hageland, met den daarvan afgeleiden geslachtsnaamVan Zuerbempden. In West-Vlaanderen laat men in de volksspreektaal dewwel achterwege, als deze letter aan het begin van een woord staat. Zoo zegt men daarormofoormin plaats van worm,oensdagvoorwoensdag,oelenenoekerenvoorwoelenenwoekeren, gelijk de Hoogduitschers ookRache(Wrache) zeggen voor het nederduitsche woordwraak. En zoo is er in Vlaanderen ook eene maagschap, die haren naam alsVan der Ostynespreekt en schrijft, nevens eene andere dieVan de Woestyneheet, in den oorspronkeliken form. Deze vlaamsche naam, die zyne weêrga vindt in den noord-nederlandschen geslachtsnaamVan Wildernis, is tamelik algemeen in de vlaamsche gouen verspreid, en komt daar in allerlei formen en verbasteringen voor. NevensVan der Ostynenog alsVan der Ostuyneen alsVan der Hoestyne; naastVan de Woestynenog alsVan de Waestine, en, half verwaalscht, alsVan de Wattyne. In der daad komt het hedendaagsche woordwoestijnin oude west-vlaamsche oorkonden herhaaldelik voor alswaestyn,waestine. Andere verbasteringen van dit woord vinden wy nog in de vlaamsche geslachtsnamenWostyn, HostinenOstin, zelfsVan de Goesteene, en eene halve verwaalsching inDe la Woestine, dat men ook, nog meer verknoeid, alsDelawoëstineschrijft.De naamVan de Goesteenedankt zynen byzonderen form aan eene zeer gewone verwisseling van de letterswengin de germaansche en romaansche talen. Zoo zijn de oud-germaansche mansvóórnamenWaltherofWouter, WilhelmofWillemenWitte(ofWyten, zoo als de Vlamingen zeggen) in den mond en in de pen der Franschen totGauthier, GuillaumeenGuidogeworden, even als de oud-germaansche woordenwarof oorlog (thans uitsluitend engelsch),wafelenwaas(wasem) door de Franschen alsguerre,gauffreengas, zelfsgaz, in hunne taal zijn overgenomen. En juist in die verhouding staat ook de naamVan de Goesteene, die op de grenzen van het germaansch-romaansche, van het nederlandsch-fransche taalgebied, in Fransch-Vlaanderen inheemsch is, tot den naamVan de Woesteene, Van de Woestyne.In velen onzer gouspraken nemen de woorden, die zich daartoe leenen, geerne, als ter versterking, eenetachter zich. Zoo kan men vele Hollanders den naam van ’s Gravenhage alsden Haagtof liever alsden Haachthooren uitspreken. In Gelderland noemt men de rivier de IJssel veelalden Iisselt; en Meppel wordt door vele Drenten en Overijsselaars altijdMeppeltgenoemd. In West-Vlaanderen kan men de woordenwylen,heden,samen,pastoor,kelk, enz. alswilent,hedent,sament,pastoortenkelkthooren uitspreken. Ja,te onzententen uwentbehooren zelfs in geheel Nederland tot de schrijftaal. Deze, by tongval achtergevoegdetvinden wy ook in eenige geslachtsnamen, inVan Zutvent(nevensVan Zutphen); inVan Isselt(naastVan IJssel);Valkenborgt(byValkenburg);Andernagt(oorspronkelikAndernach—zie bl. 211);Kleywegt(nevensKleiweg);MestdagenMestdach(nevensMesdag, zie bl. 417), enz. Misschien ook inTellenhoft. Te Antwerpen komt de naamAsselbergin drie verschillende formen, aan drie verschillende maagschappen eigen, naast elkanderen voor. Te weten, in zuiveren form alsAsselberg, in tongval-form alsAsselbergt, en als patronymikon:Asselberghs.Juist tegenovergesteld aan deze byvoeging eener overtolliget, laat men in de limburgsche gouen, en ook elders wel, detachterwege als deze letter een woord sluit. B. v.ach, in plaats vanacht, is algemeen limburgsche uitspraak. Ook deze eigenaardigheid vinden wy in sommige geslachtsnamen te rug. Immers komen nevens de namenCoenegracht(zie bl. 280),Offergelt(zie bl. 431) enVijftigschild(zie bl. 431), in de zuid-nederlandsche deelen van Limburg de maagschapsnamenCoenegrach, OffergelenVijftigschilvoor.De langea-klank vóór eenerluidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere openee;haard=heerd,paard=peerd,merkwaardig=merkweerdich, enz. Deze zoogenoemde zwaree-klank, die oudtijds by de Zuid-Nederlanders ook wel alseiafgebeeld werd, komt voor in de geslachtsnamenVan den EertweghenVan Eerdewegh(nevensVan den Aardweg—zie bl. 474);Beerske(zie bl. 480),De Keirsgieter, SnelderweertenVan Maarschalkerweert, enz.—Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklankoealsue. En deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenBuekenhoudtenVerbueken(buek= boek of beuk, dusBuekenhoudt=Boekholt—zie bl. 498 en bl. 405);Van Suetendael(nevensVan Zoetendaalin Holland);Van Nueten, KetelbuetersenCapuen. Ook byzonder-brabantsch is de uitspraak van den tweeklankoualsau;houtb. v. alshaut, enoude, door uitfloeiing derd(zie bl. 501), alsauweofau’e. In menigen, vooral zuid-brabantschen geslachtsnaam is deze byzondere uitspraak in de spelling afgebeeld; b. v. inSchautteet, dat isSchoutheet(zie bl. 326); inHautvast(zie bl. 468); verder inSauwen(zie bl. 185),DauweenDauwen(zie bl. 339), inAupiers(zie bl. 171),Austraete(zie bl. 220),Auwerkerken(OuwerkerkenOuderkerkkomt ook voor, enVan Auwerkerck);Van der AuweraenVan der Auweraa. Deze laatste zonderling schynende naam, zonderling vooral als hy op de zuid-nederlandsche wyze geschreven wordt (Vanderauwera), wordt verklaard door den eveneens voorkomenden geslachtsnaamVan der Ouderaa(dat is: van het oude water, zie bl. 281). VerderVan der AuwermeulenenVan AuvermeulennevensVan der Oudermeulen; CaudysernevensCoudyzer; Van den EechautteenVan den EechaudtnevensVan den Eekhout; Van den AudenhovenenVan AudenhovennevensVan Oudenhoven, enz.In Groningerland zijn de geslachtsnamenReendersenMeenderinginheemsch. Het schijnt my toe dat deze namen, die aldaar en elders ook voorkomen alsReinders, ReynertsenMeynderinkmetMeindering, (zoon vanReinder, [Reinher, ReginheriofRaginhari], en zoon vanMeinder, [Meinher, MeginheriofMaginhari]), hunnen oorsprong ook te danken hebben aan eene byzondere uitspraak in den eenen of anderen tongval. Een tegenhanger van den groningschen naamReendersis de geslachtsnaamRenders(eveneens vanRaginhariafgeleid,) en die in West-Vlaanderen inheemsch is.—Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat deh, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt. Waar tegen over staat dat die zelfde letter wel uit onkunde geschreven wordt, (en ook wel gesproken, zoo als te Zwolle, op Fliland, enz.) waar zy niet behoort. Aan deze zonderlinge onregelmatigheid, ten opzichte van deh, danken de volgende geslachtsnamen hun ontstaan:Van der Hauwera(zieVan der Auwerahier boven),Liefhooghe, zie bl. 345;Houdenbrouck, in Vlaanderen inheemsch, en elders alsOudenbroek, in Holland ook alsOuwenbroekvoorkomende;BouckoutnevensBouckhoutenBoekhout; Van de KerckovenevensVan de Kerckhove; KortenoevennevensKortenhoeve; NettekovenenGripekoven, dat is voluit:Nettinkhoven(zie bl. 83) enGripinkhoven. In de spelling der geslachtsnamenVan der Hougstraete, Van der Ougstraete, Verougstraete, Verhougstraete, Verhoestraete, allen aan verschillende vlaamsche maagschappen eigen, valt de infloed van verschillende gouspraken en tongvallen op meer dan eene wyze op te merken. De verwaarloozing derhin de uitspraak had ook inkrimping van het lidwoord ten gevolge, in geslachtsnamen alsD’Haese, D’Hondt, D’Hert, D’Hoedt, enz. die allen in de zuidelike Nederlanden inheemsch zijn. In enkele gevallen is dieh, als beginletter van eenig woord, ook geheel verdwenen, ten gevolge waarvan het lidwoord geheel met het hoofdwoord is saamgesmolten.Deze verbastering komt voor in de geslachtsnamenDaveloose(De Havelooze—zie bl. 353),Duyvetter(D’Huyvetter—zie bl. 316),Dedel(zie bl. 354), enz.Spreken Zeeuen en West-Vlamingen de letterijvan het geijkte Nederlandsch als eene langeiuit, zy maken eene uitzondering met sommige woorden, alspijp,blyven,wijf, die ze alspupe,bluven,wuufuitspreken. Deze byzondere uitspraak wordt aangeduid door de spellinguyin den zuid-nederlandschen geslachtsnaamDe Puype, een tegenhanger van den noord-nederlandschen naamPijp. In de friesche taal, en ook in de friso-frankische gouspraak hier en daar in Noord-Holland, wordt het woordbrugalsbregge,breguitgesproken. Die uitspraak, welke ook weergegeven wordt in den naam van het gehuchtTer Bregge(aan de brug), by Hillegersberg in Zuid-Holland, vinden wy ook terug in de geslachtsnamenVan der BreggennevensVan der BruggeenVerbruggen, en inBregmannevensBrugman. In West-Vlaanderen komt deze zelfde naam zelfs in den formVan der Brigghevoor. Enkele geslachtsnamen toonen door hunne spelling en geheel hun voorkomen aan dat zy ontstaan zijn in de saksische tongvallen, in het zoogenoemde Plat-Duitsch, dat over onze oostelike grenzen gesproken wordt. Zulke namen zijn:Schöttelndreier(schoteldraaier, een maker van fijn eerdewerk),Bütefür(zie bl. 469),Lütkebühl, dat is: kleine heuvel (lütke= klein, zie bl. 500), enz. Vry algemeen Nederlandsch is de uitspraak van het woord vriend alsvrind. In den geslachtsnaamDe Vrindkomt deze uitspraak voor.Woorden die slechts in deze of gene byzondere gouspraak bestaan, maar die in het algemeene Nederlandsch onbekend zijn, komen weinig als geslachtsnamen voor. Als zoodanig noemen wySchrier, Stykel, Siepel, Tosch, enz. in Friesland; zie bl. 480;Kedde, ook een geslachtsnaam, is de friesche naam voor een hit (hitlandsch peerdje ofponey).Van Twuyver, een noordhollandsche maagschapsnaam; in de westfriesche gouspraak van noordelik Noord-Holland heeft het woordtwuiverde beteekenis van gehucht of buitenwijk, eene buurt, afgescheiden van de beboude dorpskom gelegen.NaberenNinaber(zie bl. 437) zijn saksische woorden;De PuydtenBiebuyck(zie bl. 385 en 369), vlaamsche. Ook is byzonder-vlaamschde maagschapsnaamDoolaeghe, die ook alsDoolage, Van DoolaegheenVerdoolaegevoorkomt, en die uit een oud-vlaamsch woord bestaat, datmoerasbeteekent.—In onze friesche en saksische gouspraken luidt het woordzuuralssûr, men sprekesoer, van daar de geslachtsnaamSoerewyn(zie bl. 424).—De namen van steden en dorpen zijn in ’t algemeen, in de dageliksche spreektaal, aan allerlei verbastering en inkorting onderhevig; en deze verknoeiingen vinden wy terug in de geslachtsnamen welke van die plaatsnamen afgeleid zijn. Reeds op bl. 208, 213 en 217 zijn er enkelen opgenoemd van zulke verbasterde plaatsnamen, die als maagschapsnamen in gebruik zijn. Zie hier nog eenigen:Van UitertenVan Uytrecht(deze laatste naam vertoont eigenlik anders niet als eene spelling die van d’algemeen-aangenomene eenigszins afwijkt),Van Vendeloo, verknoeide volksuitspraak van den naam der limburgsche stadVenloo; Noorloos(Noordeloos, dorp in Zuid-Holland);Van HinlopeenHinloope, Van Dordt, Van Gorkum, GouwswaardenGouswaard(Goudswaard, dorp in Zuid-Holland);Oussoren(Oudshoorn, ook een zuid-hollandsch dorp);Wessanen(West-Zaan, ookWest-Zanen);Van BuulenVan Buel(Budel, dorp in Noord-Brabant);Van Strien(Stryen, dorp in Zuid-Holland);DooyeweertenDooyewaard(DodeweertofDodewaard, dorp in Gelderland), enz.§157. Als een aanhangsel tot al deze maagschapsnamen die hun ontstaan danken aan de byzondere uitspraak, de byzondere formen en woorden, eigen aan de verschillende nederlandsche gouspraken, moeten hier nog eenige geslachtsnamen genoemd worden, welke, door hunne spelling, zondigen tegen de algemeene regels der nederlandsche taal. Onkunde zoowel als stijfhoofdigheid om niet nog in tijds te willen veranderen wat in verkeerden form door ouders of verder voorgeslacht onzen grootouders was overgeleverd geworden, zijn als oorzaken van deze wanspellingen aan te merken. Immers, die schrijfwyzen waar mede die namen tegen de thans geldende taalregels zondigen, zijn nooit by goede schryvers in gebruik geweest, zoo min in eenig nederlandsch gewest als in eenig tijdperk van het bestaan onzer taal.Braakenburg, VanNaamen, De Jaager, Kraamer, Raaymaakers, Rookmaaker, Raadersma, Van Maanen, Van Aaken, allen met tweea’s waar de regels der nederlandsche taal nooit anders als eene enkeleahebben geeischt;—Van der Moolen, Van Lookeren, met eeneoonnoodig en te veel.Van Buuren, Van BuerenenVan BuirenwaarVan Burenvolkomen genoeg was;—De RuytterenDe Ruytteremet eene overtolliget;—Schravemade, Van Schravendijk, Van Schravesande, Schrauwen(zie bl. 185), met verbastering der oorspronkelike’s-GinSch(’S-Gravesande, in dezen goeden form komt deze maagschapsnaam ook voor.’S-Gravenmade, enz.)—dit zijn allen voorbeelden van zulke wanspellingen.Wijl de Hollanders in hunnen tongval deijalseiuitspreken, en wijl deey, als oude form derei, door ongeletterden ook wel alseijwordt geschreven, zoo zijn velen bevangen in eene schromelike verwarring tusschen die letters en klank-afbeeldingen. Die onredelike verwarring heeft geslachtsnamen doen ontstaan als de volgenden, welke allen ware misspellingen zijn, al blijkt dit juist niet uit de byzonder-hollandsche uitspraak dezer namen:Kijzer; Holstijn, Boekestijn, Rijnierse, Mijer, Rijziger, in plaats vanKeizerofKeyzer, Holstein, Reinierse, Reiziger, welke namen trouens in deze goede spellingen ook voorkomen. Vooral in het woordstein, waar vele maagschapsnamen op uitgaan, komt deze wanspelling voor:Everstijn, Palenstijn, Ponstijn, Willemstijn, enz. En omgekeerdVan Reyn, Van de Woesteyne, Teysen, zelfsTeijsenenTheijssen, Blokzeyl, De Reycke, enz. in plaats vanVan Rijn, Van de Woestyne, Thijssen, enz., die allen eveneens voorkomen. Ook wordt de verwisseling van den goeden formuymet den slechtenuij(de Ruijterin plaats vanDe Ruyter, Duijfin plaats vanDuyf) dikwijls gezien. De maagschapsnaamPyttersen, in Friesland inheemsch, bevat eene misspelling in die tweet’s, waar slechts eênetbehoort geschreven te worden. Echter niet in diey, in stede van de algemeen-nederlandscheiein dezen naam:Pietersen. Immers die spelling mety(dat is: zuivere, langei) stemt volkomen overeen met de eigene uitspraak der Friesen, die naukeurig en zeer te recht onderscheid maken tusschen dentweeklankieen de enkelvoudige, langeiofy. Zoo werd in de vorige eeu de mansvóórnaamPieter(Petrus), volgens de zuivere uitspraak der Friesen, in Friesland zeer veelvuldig, zelfs vry algemeen alsPyter, ook wel alsPyttergeschreven. Van daar de hedendaags zoo byzondere form van den geslachtsnaamPyttersen.Eenige maagschapsnamen zondigen ook, in taalkundig opzicht, tegen het geslacht der woorden waaruit zy samengesteld zijn; b. v.De SchaapenDe Zout, in plaats vanHet SchaapenHet Zout. Vry veelvuldig is het geslacht der woorden verkeerd genomen by die maagschapsnamen welke metVan denenVan dersamengesteld zijn. Als voorbeelden van zulke taalkundig-onjuiste geslachtsnamen mogen hier vermeld worden:Van der Berghe, Van der Leeuw, Van der Wolf, dieVan den Berghe, Van den Leeuw, Van den Wolfmoesten zijn, omdat de woordenberg,leeu,wolfvan het mannelike, niet van het vrouelike geslacht zijn. Zoo ookVan der Paardt, Van der Ende, Van der Hoff, als of de onzydige woordenpeerd,eindeenhofvan het vrouelike geslacht waren. De form van den maagschapsnaamVan den Wallmoge al overeenstemmen met het mannelike geslacht dat door de nieuere hollandsche taalkundigen aan het woordwalwordt toegekend—oorspronkelik en in zuiver nederduitsch is het woordwal(walle) van het vrouelike geslacht. Dit vrouelike geslacht komt in de geslachtsnamenVan de WallenVan der Waldan ook tot zijn volle recht, en zoo kan ik deze twee laatstgenoemde namen niet metVan der Berghe, Van der Paardt, enz. over den zelfden kam scheren. Eveneens als metVan der Wallis het ook met den maagschapsnaamVan der Hoek, te Leeuwarden inheemsch; zie bl. 268.Eene enkele maal komt het voor dat twee afsonderlike namen, beiden aan één enkel geslacht eigen, door misverstand aan elkanderen worden geschreven, dus tot éénen naam worden saamgesmolten. In den maagschapsnaamTra Kranen(Trakranen) is daarvan op bl. 216 een voorbeeld medegedeeld. Verkeerd is ook het gebruik van zeer vele Zuid-Nederlanders om voorzetsels en lidwoorden, die het zelfstandige naamwoord, het hoofdwoord dat den maagschapsnaam samenstelt, voorafgaan, met dat hoofdwoord aan éénte schryven. Ware gedrochten van namen komen er op die wyze voor den dag; b.v.Vanderauwera, Vandenabeele, Vandenpeireboom, Vangeetruyen, Vandeneynde, enz. Of ook schryven de Zuid-Nederlanders zulke namen alsVander Auwera, Vanden Peireboom, Vanden Eynde. Het eene is zoo verkeerd als het andere. Door Walen en Franschen, die onze namen niet verstaan, is deze dwaze schrijfwyze zekerlik in zwang gebracht. Nog gedrochteliker worden zulke namen als er bovendien nog een andere geslachtsnaam aan verbonden wordt. Zoo is te Brussel de maagschapsnaamVosvanavesadeinheemsch. Het valt in der daad moeielik uit dien monsternaam op het eerste gezichtVos Van Avesade(Van (H)avesathe?) te herkennen. Maar!—geheel vry van deze verkeerdheid zijn de Noord-Nederlanders ook niet. Wel valt het ons niet in om b.v. den naamVan der Heulte schryven alsVanderheul, maar by die formen van dezen zelfden naam waarvanenderzijn samengesmolten totver, hechten wy ditverwel aan het hoofdwoord, en schryvenVerheul, ’t welk eigenlik even verkeerd is alsVanderheul. Toch is deze schrijfwyze, waarvermet het hoofdwoord van den naam onmiddellik verbonden is, algemeen by ons in gebruik (zie §95). Slechts zelden ontmoet men zulke namen op de taalkundig juiste wyze geschreven. Eerst in de laatste tientallen jaren is deze schrijfwyze door sommige maagschappen te recht weêr voor hunne eigene namen in gebruik genomen, b. v.Ver Loren, Ver Huell, Ver Voorn.D.Nederlandsche geslachtsnamen, buiten de hedendaagsche nederlandsche grenzen inheemsch.§158. Het gebied onzer nederlandsche taal is niet naukeurig besloten binnen de staatkundige grenzen van Noord- en Zuid-Nederland. Langs de oostelike grenzen van Noord-Nederland, en langs de westelike grenzen van Zuid-Nederland strekken zich eenige gouen uit, waar de dageliksche volksspreektaal nog nederlandschis. Menspreektdaar natuurlik volstrekt niet de geijkte algemeen-nederlandsche boeketaal, maar men spreekt er goed-nederlandsche gouspraken, die in hooftsaak in het geheel niet, en in byzaken slechts weinig verschillen van de gouspraken welke in onze nederlandsche gewesten, langs (binnen) onze noordoostelike en zuidwestelike grenzen gesproken worden. Oost-Friesland, Benthem, het westelike gedeelte van Westfalen, dat men Munsterland noemt, en Neder-Rijnland zijn die grens-gewesten langs onze oostelike palen. En Fransch-Vlaanderen, dat is ’t arrondissement Duinkerke van hetDépartement du Nordin Frankrijk, formt daarmede die buitenlandsche landstreken met eene nederlandsch sprekende bevolking.—In Oost-Friesland en Benthem was nog tot voor eenige jaren de nederlandsche taal kerk- en schooltaal, althans by de herformde bevolking dier gewesten. Zelfs is zy daar, als zoodanig, nog niet volkomen verdreven. Maar by ’t einde dezer eeu zal de hoogduitsche taal, die het Nederduitsch en Nederlandsch al verder noord- en westwaarts verdrijft, ook daar wel reeds eene volkomene zege behaald hebben. De Duitschers erkennen de gouspraken in bovengenoemde duitsche gewesten niet als Nederlandsch, maar noemen die gewestelike spreektaal, ’t zy ze dan Friesch, Saksisch of Frankisch is, Platduitsch. En wijl by hen Platduitsch het zelfde is als Nederduitsch, zoo is deze benaming, ofschoon misschien minder gepast, toch niet onjuist. Men vergete daar by ook niet, dat denederlandschetaal eenenederduitscheis. Het Nederlandsch in de duitsche gewesten langs onze grenzen gaat by middel van andere nederduitsche, platduitsche gouspraken langzamerhand en geleidelik over in het Midden- en Hoogduitsch dat hoogerop in Duitschland gesproken wordt. Door die geleidelike overgang neemt de vermenging van dat Nederlandsch met het Hoogduitsch hoe langer hoe grooter verhoudingen aan. In een niet ver verwyderd tijdstip zal het Nederduitsch in ’t algemeen, en het Nederlandsch in het byzonder, als spreektaal uit die gewesten verdreven zijn door den infloed der hoogduitsche kerk- en schooltaal.Anders liggen de zaken in het bovengenoemde gedeelte van Frankrijk, waar het Nederlandsch, en wel eene schoone, oorspronkelik zuiver-nederlandsche, thans ook al door het Fransch verbasterdevlaamsche gouspraak de dageliksche volksspreektaal is. Het Fransch en het Nederlandsch zijn twee talen van geheel verschillenden oorsprong, van geheel anderen aard. En zoo kan er geen sprake zijn van eene vermenging dier talen, van eenen geleideliken overgang van de eene in de andere. Dies is het Vlaamsch van Frankrijk, wil het zich staande houden, genoodzaakt steun te zoeken by het Vlaamsch van Zuid-Nederland, by het Nederlandsch in ’t algemeen. En dit is de reden waarom het Vlaamsch van Frankrijk, al bloeit het niet en al kwijnt het zelfs onder den druk van het Fransch, toch zuiverder, oorbeeldiger Nederlandsch is dan de duitsche gouspraken langs onze oostelike grenzen,heden ten dagenognederlandschzijn. (Ik zeg nietnederduitschindezenzin, wantnederduitschblyven die gouspraken, voorloopig althans, toch, ook al zijn ze hoe langer hoe mindernederlandschgeworden.)Maar de geslachtsnamen, eigen aan de oorspronkelike, ingezetene bevolking dier gewesten, zijn daar en blyven daar onveranderd, als getuigen van de aloude, volkseigene taal. Immers zijn de geslachtsnamen onmiddellik ontstaan uit de volksspreektaal, en vertoonen dikwijls de byzondere eigenaardigheden, juist van de volksspreektaal—en niet van de geijkte schrijftaal, gelijk in de vorige bladzyden is aangetoond.Natuurlik draagt de vlaamsch-sprekende bevolking in Frankrijk ook vlaamsche geslachtsnamen, even als de namen der steden en dorpen in dat gewest (Duinkerke, Hazebroek, Hondschoten, Grevelingen, Mardijk, enz.) ook allen zuiver nederlandsch zijn. Onder die geslachtsnamen zijn er velen van hoogen ouderdom, omdat juist van alle nederlandsche gewesten, de geslachtsnamen in de westelike gouen van de oude graafschap Vlaanderen het eerst in gebruik kwamen, betrekkelik vroeg in de middeleeuen. Die namen sluiten zich, over het geheel genomen, ten nausten aan de geslachtsnamen van het zuid-nederlandsche gewest West-Vlaanderen, zoo wel wat hunne spelling aangaat, die gedeeltelik zeer ouderwetsch en middeleeusch, gedeeltelik ook zeer oorbeeldig vlaamsch is, als in andere opzichten. Zie hier eenige geslachtsnamen uit Fransch-Vlaanderen, die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen.De Swaen, Haentjens(zie bl. 397),De Baecker(zie bl. 310),Van Hecke, De CoussemaeckerenDeCoussemaker, Hardeman,12enz. Onder deze namen zijn er eenigen die aan Fransch-Vlaanderen byzonder eigen zijn, die my althans in andere nederlandsche gewesten niet voorgekomen zyn, ’t en zy dan eene enkele maal (by inwyking?) in West-Vlaanderen. Als zoodanigen noem ik:Ghiselin(zie bl. 176),Corenhuyse, Zouter(zoutzieder? alsZeper= zeepzieder, zie bl. 316),Sluyper, Modewijck, Droomers, Vervlaken, Verleene, Rooryck(zie bl. 177),Cogge(zie bl. 447), enz. Enkele namen zijn ook in dit gewest inheemsch, die ik niet versta, al zijn zy van voorkomen goed nederlandsch. Dat zijn:De Spautere, gewoonlik op fransche wyze en half verfranscht alsDespautèregeschreven;Ellebode, De Kijspotter, Tamakers, Mespelbole, enz. Ontaalkundige namen komen hier ook al voor. Trouens daarover heeft men zich hier allerminst te verwonderen. B. v.Van Houtte, Van de Weghe, Van de Kerckove, Van der Beker, Van der Berghe, Winibroot(zie bl. 452);Van Hende(Van Ende? zie bl. 505)?Van den Helle, enz.Ook in die streken van noordelik Frankrijk, die aan het vlaamsche taalgebied grenzen, of die oorspronkelik tot dit gebied behooren, al zijn ze nu geheel of ten deele verwaalscht en verfranscht, zijn onder de hedendaagsche ingezetene bevolking oud-nederlandsche maagschapsnamen geenszins zeldzaam. De adresboeken der steden Atrecht, Douay, Kamerijk, Kales, St.-Omaars, Rijssel, Ter Wanen enz. leveren vele voorbeelden daarvan, om van de namen der dorpelingen in die gouen te zwygen.§159. In die streken van Neder-Rijnland of de pruissischeRijnprovincie, welke zich uitstrekken langs onze limburgsche en geldersche grenzen, in de omstreken van Gulik, Gelder en Goch alzoo, van Kleef en Emmerik, en ook den Rijn opwaarts tot Wesel toe, komen onder de landseigene, ingezetene bevolking vele echt nederlandsche geslachtsnamen voor. Velen daarvan stemmen met de eigenaardig limburgsche overeen. Ook zijn de geslachtsnamen, metingenenangenbeginnende (zie §97), meest oorspronkelik in deze gewesten te huis. De geslachtsnamenJansen, Janssen, Janssens, enz. zoo oorbeeldig nederlandsch, zijn vooral in zeer grooten getale in deze gewesten inheemsch. Onbekendheid in die gouen heeft my verhinderd de nederlandsche namen, aldaar inheemsch, te verzamelen. Zie hier echter eenige weinigen:Van Ackeren, De Haas, Van Eicken, Van Gils, Verbeek, Verhoeven, Lachnit(zie bl. 469),Van Dorp, Hartoch, Op den Hoff, Te Cock, Van der Zypen, De Leeuw, Van Hauten, Van de Bongardt, die geen van allen naderen uitleg eischen.Uit het kleine gedeelte van Munsterland (Westfalen) dat aan onze geldersche en twentsche grenzen paalt, by Winterswijk, Enschede en Oldenzaal, en dat verder langs de zuidoostelike grenzen van Groningerland (Westerwolde) zich uitstrekt, de omstreken van Meppen en Lingen namelik, kan ik geene byzondere nederlandsche namen hier mededeelen, ofschoon zy ook daar wel voorkomen. Byzonderlik de saksische vadersnamen opink(zie §16), in de aangrenzende streken van den gelderschen Achterhoek en van Twente zoo algemeen en zoo eigenaardig, zijn ook in grooten getale vertegenwoordigd onder de volkseigene geslachtsnamen in die gouen. En eveneens zeer vele namen die opmeyereindigen. Bovendien nog vertoonen eenige maagschapsnamen in deze gouen inheemsch, de nederlandsche saamgetrokkene voorvoechselsten,ter,te(zie bl. 260). Maar omdat de ingezetene bevolking van Munsterland trou den Roomsch-Katholyken godsdienst aanhangt, zoo heeft zy zich, sedert de kerkherforming, steeds tot Munster gewend en van de Nederlanden afgekeerd. Vandaar dat de nederlandsche taal hier sedert die herforming veel verloor, en uit geschriften geweerd werd—’t welk ongetwyfeld aan de geslachtsnamen, hier inheemsch, moet kunnen worden bemerkt.Anders is het gesteld met de graafschap Benthem (de stad Benthem, met Gilhuis, Schutterop, Noordhoorn, Nienhuis en omstreken). Dit kleine landje, tusschen Munsterland, Twente en Drente ingesloten, heeft eene grootendeels herformde bevolking, die tot op de helft dezer eeu de nederlandsche taal als kerk- en schooltaal gebruikte. By sommige Oud-Gereformeerde gemeenten aldaar, te Emmelenkamp en te Veldhuizen b. v., is dit nog heden ten dage het geval. Buitendien is de nederduitsche volksspreektaal van de graafschap Benthem zoo sterk nederlandsch gekleurd, dat zy veeleer tot de nederlandsche dan tot de duitsche gouspraken moet gerekend worden. De Benthemers onderhielden dan ook steeds (vroeger meer dan thans) de nauste betrekkingen met de Nederlanders, vooral met de ingezetenen van Twente en Drente. En die naue nederlandsche verwantschap blijkt ook nog ten duideliksten uit de geslachtsnamen der Benthemers. Zie hier eenigen daarvan, als voor de hand opgenomen, uit de verschillende plaatsen der graafschap:Arendsen, Bakker, Broekhuis,13enz. Al deze namen eischen geenen naderen uitleg. ByVan der Schwaag, een tegenhangervan Van der Zwaag(zie bl. 270), is in dieschw, in plaats vanswofzw, de infloed van het Hoogduitsch merkbaar.§160. In de friesche gewesten beoosten Eems (in Oost-Friesland, Harlingerland, Jeverland, Butjadingerland, enz.), maar vooral in het eigenlike Oost-Friesland, en daar nog wel meest in de westelikste gouen, in Emsigerland (de zoogenoemde Krummhörn) en Reiderland, treden by deingezetenendes lands de nederlandsche geslachtsnamen nog veel meer op den voorgrond als in eenig ander gewest buiten onze staatkundige grenzen gelegen. En geen wonder! In de middeleeuen, van de oudste tyden af, was natuurlik de friesche taal de eenige volksspreektaal dezer ooster-eemsche Friesen. Reeds in de laatste middeleeuen echter begon de nederduitschetaal, het Nedersaksisch of zoogenoemde Platduitsch, met het Friesch in deze gouen aan de Eems en de Weser te verdringen. Eerst in de steden, later ook ten platten lande. Sedert de kerkherforming vooral begon het Nederduitsch algemeen de zege te behalen op het Friesch, welke laatste taal in de 17deeeu aldaar nog slechts door enkele oude lieden en in eenige afgelegene landstreken werd gesproken. Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen. Tot omstreeks de jaren 1850 en 1860 was het Friesch ook nog de spreektaal der bewoners van het eiland Wangeroog in de Noordzee, aan Oldenburg behoorende. Sedert de kerkherforming, en ook reeds een paar eeuen vroeger, werd het Nederduitsch de kerk- en schrijftaal der Oost-Friesen, welk Nederduitsch in den loop der zeventiende eeu by hen die den Lutherschen godsdienst beleden door het Hoogduitsch, en by hen die de Herformde (Gereformeerde) geloofsbelydenis aanhingen, door het Nederlandsch werd vervangen. Eerstgenoemden hadden in de oostelikste gouen de overhand; laatstgenoemden formden in de westelikste streken de meerderheid der bevolking. En deze verhouding bestaat aldus nog heden ten dage. Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taalnevensde hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen. In de zeventiende en achttiende eeu was het Nederlandsch by de meeste Oost-Friesen, vooral te Emden, Norden, Leer en Weener, en in de omstreken dier plaatsen, hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, de geijkte schrijftaal. De dageliksche spreektaal was daar steeds, sedert de 16deeeu, en nog heden, een sterk nederlandsch gekleurd Nederduitsch, dat ook nog talryke sporen van de friesche taal vertoont, en oorspronkelikgeheel de zelfde friso-saksische gouspraak is die ook eigen is aan de groningerlandsche gouen. Heden ten dage echter slijt het nederlandsche bestanddeel hoe langer hoe meer uit de oost-friesche volksspreektaal, en komt er hoe langer hoe meer hoogduitsch in.Het is hier de plaats niet om den strijd en de wisseling tusschen de friesche en nederduitsche volkstalen, tusschen de nederlandsche en hoogduitsche schrijftalen, in Oost-Friesland, nader te behandelen. Het weinige, hier boven vermeld, is voldoende om te verklaren hoe het komt dat de Oost-Friesen zoo algemeen nederlandsche (ook byzonder-friesche) geslachtsnamen dragen.In de eerste plaats trekken onder de oostfriesche geslachtsnamen die namen onze byzondere aandacht, welke het byzonder friesche karakter, den uitgang opavertoonen. Deze namen zijn grootendeels, zoo niet allen, van hoogen ouderdom, dagteekenen nog uit de middeleeuen, uit den tijd toen de friesche taal in de oostfriesche gouen nog de heerschende was. Zy zijn aan de Eems niet zoo talrijk vertegenwoordigd als tusschen Eems en Lauers, en veel minder nog als tusschen Fli en Lauers. De oorzaak daarvan is dat zulke namen in 1811, toen de fransche overheerschers ook de Oost-Friesen dwongen, gelijk met de Nederlanders, om vaste geslachtsnamen aan te nemen—dat zulke namen opatoen door de Oost-Friesen niet op nieu werden gesmeed, gelijk de nederlandsche Friesen zulks wel deden. En de friescheanamen, sedert de middeleeuen onder hen bestaande, waren tot op betrekkelik weinigen samengesmolten, meest door uitsterving der oude geslachten die deze namen droegen, soms ook door verwaarloozing en verbastering. In het westen des lands komen zulke anamen nog het meeste voor, al ontbreken zy in het oosten ook niet en strekken zy zelfs tot aan en in de Weser-gouen zich uit. Zie hier eenigen er van:Ronda, Seba, Weerda14, enz. Velen dezer namen komen evenzeer in de andere, in de nederlandsch-friesche gewesten voor, en zijn ten deele reeds in dit werk vermeld en verklaard. Anderen weêr schynen uitsluitend den Oost-Frieseneigen te zijn. Zy zijn my althans onder de nederlandsche Friesen niet voorgekomen. Zulke namen zijn:Bartela, Buska, Dirringa, BoyungaenBojunga(elders ook alsBoyenga, Booienga, Bojengavoorkomende),HayungaenHajunga, Onja, BrinckamaenBrinkema, Brockema, Adena, Bogena, DikenaenDiekena, Reemtsma, enz. De namen opnaeindigende, zijn oorbeeldig oostfriesch; zie §46. Zy komen dan ook in de nederlandsch-friesche gouen slechts weinig voor.Al deze namen (behalven de drie opstraeindigende, zie bl. 517), zijn oud-friesche vadersnamen. En het zijn allen oud-friesche, grootendeels nog gebruikelike mansvóórnamen (Sebe, Weert, Haio, EpkeofEpco, Age, Tamme, Bartele, Boye, enz.) die er aan ten grondslag liggen. Slechts een paar er van kunnen wy hier wat nader beschouen.Sebais de oud-friesche tweede-naamvals-form van den oud-frieschen mansvóórnaamSebe, Sebo, die heden nog, in Oost-Friesland meer als bewesten Eems, in volle gebruik is. By misspelling voert een afsonderlik geslacht dezen zelfden naam ook alsSeeba. Deze naam is ook, als zoo menig andere oostfriesche (zie §83), naar Holland gekomen. De beroemde natuurkundigeAlbertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, totZeebaverhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor. De geslachtsnamenSebes, SeebeszenSeebens, allen in Nederland inheemsch, zijn ook van den mansvóórnaamSebeafgeleid, en beteekenen naukeurig het zelfde alsSeba(zie ook bl. 91).—Agenais eveneens een oud-friesche tweede-naamvalsform, en wel van den mansvóórnaamAge, die nog heden in onze friesche gouen in volle gebruik is, en doorFörstemannook als een oud-germaansche mansvóórnaam,Ago, vermeld wordt. Tegenover den byzonder-oostfrieschen tweeden-naamvalsformAgenastaat de nederlandsch-friesche formAgema, die ook als geslachtsnaam voorkomt, en met de geslachtsnamenAgesma, AgeszenAgeneene reeks patronymika formt, die allen »(zoon) vanAge†beteekenen.—De lettergreepbrinckin den oud-frieschen geslachtsnaamBrinckamaheeft met het nederduitsche woordbrink, dat zoo veelvuldig in nederlandsche plaats- en geslachtsnamenvoorkomt (zie bl. 289), niets te maken. Immers dit is, alsBrinke, een friesche mansvóórnaam, en wel een verkleinform van den oorspronkeliken naamBrinne, Brinno, welke doorTacitusreeds vermeld wordt als aan eenen Kaninefaat eigen te zijn. Van dien zelfden formBrinke, Brink, die ons ook voorkomt in den samengestelden mansvóórnaamBrinkmar(een friesche edelman uit de groninger Ommelanden, in de 13deeeu levende, heetteBrinkmar Haigienga), zijn nog afgeleid de geslachtsnamenBrinksmaenBrinks, beiden vadersnamen, en de plaatsnaamBrinkum(Brinka-heim= woonplaats vanBrinke), die aan twee dorpen eigen is, één in Oost-Friesland en één in Hoya (Hanover). De oorspronkelike, onverkleinde form van dezen naamBrinnobestaat nog in den engelschen plaatsnaamBrinnington(in Derbyshire by Chesterfield), welke plaatsnaam in Engelland ook als geslachtsnaam voorkomt.Zeer talrijk zijn in Oost-Friesland ook die geslachtsnamen, welke ten deele uit byzonder-friesche, ten deele uit algemeen-germaansche mansvóórnamen (maar deze laatsten dan meest in byzonder-nederlandschen form) bestaan, in den tweeden-naamval, ops,enenenseindigende; volkomen als in de friesche gewesten van Nederland, ja volkomen als in geheel Nederland. Als voorbeelden noemen wyDethmers, Brongers, Folkerts, Helmers, Hilderts, Aben, Bennen, Bolen, Eden, Addens, Ebbens, Feddens, Harrens. Velen komen evenzeer in Oost-Friesland als in de Nederlanden voor:Dirken, JanssenenJansen, Freerks, Hommes, enz. Vooral de namen openeindigende (zie §40) zyn byzonder talrijk onder de oostfriesche geslachtsnamen vertegenwoordigd:Jellen, Itzen, Mammen, Mellen, Onnen, en honderd anderen. Deze namen formen de nederduitsche tegenhangers van de byzonder-friesche namen opena(zie §46). In Oost-Friesland komen die beide formen dan ook wel naast elkanderen voor, als na-verwante patronymika van eenen en den zelfden mansvóórnaam afgeleid; b. v.AdenaenAden, AgenaenAgen, AllenaenAllen, DikenaenDyken, HabbenaenHabben, UkenaenUken, enz.HabbenaenHabbenworden in het nederlandsche Friesland vervangen door den geslachtsnaamHabbema, en deze drie namen zijn, metHabbingaenHabbynck(in West-Vlaanderen,zie bl. 123), louter patronymika van den frieschen mansvóórnaamHabbe, Habbo, doorFörstemannreeds als oud-germaansch (Habo) vermeld.Al deze geslachtsnamen, met nog honderden en honderden soortgelyken zijn in de friesche gewesten tusschen Eems en Weser uit der mate talrijk, en velen er van aan verschillende geslachten eigen, zoo als dit by vadersnamen in het algemeen veelvuldig voorkomt. Vooral ook deJansen’senJanssen’szijn in deze gewesten zeer talrijk (zie bl. 156), nog meer als in het eigenlike Nederland.Sluiten al deze meer byzonder-friesche namen en naamsformen de oostfriesche geslachtsnamen ten nausten aan die van de nederlandsch-friesche gewesten, er komen in Oost-Friesland ook honderden geslachtsnamen voor, die een meer algemeen-nederlandsch voorkomen vertoonen. In der daad, zulke namen zijn zoo algemeen den Oost-Friesen eigen, vooral in het westen des lands, dat men, het adresboek van Emden inziende, of een nieusblad uit Reiderland, Overledingerland of Emsigerland (Weener, Leer, Emden, Norden), zich niet kan voorstellen de namen te lezen van ingezetenen uit duitsche gewesten. Zie hier een aantal oostfriesche geslachtsnamen, zoowel byzondere als algemeene, maar die allen echt-nederlandsch zijn, en grootendeels de zelfden die ook binnen onze grenzen voorkomen:Duintjer(zie bl. 416),De Ruiter, Van Senden15, enz. Sommigen van deze maagschapsnamen komenin het byzonder overeen met die welke aan de groningsche Ommelanden eigen zijn; b. v. de talrykehuisnamen (zie bl. 487):Bolhuis, Dijkhuis, Groothuis, Kleinhuis, Kloosterhuis, Leemhuis, Veenhuis, enz. VerderScheepker, Buttjer(vanbuttofbot, zekere visch; dusButtjer=BotvangerofBotman[zie bl. 299] in Nederland);Feenders, GlaaskerenGlasker(zie bl. 310),Metjer, Hitjer, Snitger, enz. Dan nogVarver(dat is: verwer; zieDe Varver in West-Vlaanderen, op bl. 497 vermeld),Fisker(zieViskerop bl. 488),Gerriets(ook in het nederlandsche Friesland spreekt men veelalGerrietvoorGerrit, Geert, Gerhard), enz. vertoonen allen spelwyzen en formen die in de friesche volksspraak hunnen oorsprong vinden.Görtemaker(ook te Leeuwarden zegt mengortmakervoorgrutter),De Buhrin plaats vanDe Boer, Sielmannin plaats vanSylmanof in het byzonder-hollandschZijlman; Von Scharrel(ScharlofScharrel, zoo heeten twee friesche dorpen, een bij Staveren en een in het Sagelterland);Von Zwoll, Von Loh, vertoonen weer hoogduitsche spelwyzen en formen.In de 16deeeu vluchtten er ook vele protestantsche Vlamingen zoowel naar Oost-Friesland, als naar de eigenlike noord-nederlandsche gewesten, en bleven daar wonen; zie bl. 476. De maagschapsnamenDe Pottere(zie bl. 315), enDe Wingene(eene verfransching vanVan Wingene,—Wyngeneis een dorp in West-Vlaanderen), nog heden in Oost-Friesland inheemsch, herinneren aan deze uitwykelingen, en zijn van hen afkomstig.Verder oostwaarts op, langs den geheelen duitschen kust der Noordzee en aan de mondingen der rivieren Weser, Elve en Eider, in al de friesche en friso-saksische gouen van Oldenburg, Hanover en Sleeswijk-Holstein, komen nederlandsche maagschapsnamen, zoo wel in byzonder-frieschen als in algemeen-nederlandschen en nederduitschen form veelvuldig voor. En dit zijn geenszins namen die daar door Nederlanders zijn ingevoerd! Integendeel, die namen zijn er eigen aan ingezetene geslachten, aan landzaten van ouds her.Vooral ook in Noord-Friesland (de westkust van Sleeswijk met de eilanden die daar voor liggen, met eene oude, nog heden friesch-sprekende friesche bevolking)—vooral ook in Noord-Friesland treffenwy onder de ingezetene bevolking eenige oorbeeldig-nederlandsche maagschapsnamen aan; b. v.Decker, De Vries, Hagendeveld(een woord, in het zeventiende-eeusche Hollandsch van byzondere beteekenis),Dirks, Claassen, Cornelissen, Hendricks, Volkerts, Teunis, Sparboom, Peper, Dertiens, Haverkar, Groot, Prott(Prootin Holland en Vlaanderen, zie bl. 478), enz. Deze namen zijn by de Noord-Friesen in gebruik gekomen en genomen gedurende de jaren van 16- en 17-honderd, toen de nederlandsche infloed zoo groot was in deze gouen, toen de Noord-Friesen een goed deel formden van de bemanning der nederlandsche oorlogs-, koopvaardy- en visschersvloot, en de nederlandsche taal, door nederlandsche bybels, psalmboeken, gezang- en liederen-boeken, almanakken en rekenboeken, werken over stuurmanskunst, reisbeschryvingen (vanBontekoe), de gedichten van VaderCats,Brandt’s»Leven vanDe Ruiterâ€, en dergelyke werken, die onder deze Friesen in aller handen waren, althans by de mannen vry algemeen bekend was en beoefend werd. De noord-friesche zeelieden hielden toen zelfs hunne dagboeken, de kooplieden hunne rekenboeken in het Nederlandsch. Onder de hedendaagsche Noord-Friesen zijn friesche vadersnamen van byzonder friesche mansvóórnamen ontleend, ook zeer algemeen als geslachtsnamen in gebruik. Zie hier eenigen als voorbeeld:Aggens, Boysen, Ebbens, Edsen, Engels, Ercks, Godbersen, Hayens, Harens, Harkens, Hemsen, Japiks(zie bl. 88),Ingwersen, Rickers, Rickwardtsen, Sibbers, Volquardsen, enz.§161. De Nederlanders, van ouds een zeevarend en handeldryvend volk, hebben zich als ’t ware over de geheele wereld verspreid, vooral in handelsteden en zeeplaatsen; en ook hebben zy, hier en daar, in oost en west, veelvuldig volkplantingen gesticht. Voor zoo verre deze volkplantingen nog heden nederlandsche bezittingen zijn, in Oost- en West-Indie, hebben zy natuurlik steeds een nau en druk verkeer met het moederland onderhouden, en maakt de europesche bevolking in die landen, eigenlik slechts een gedeelte uit van het nederlandsche volk in het moederland. De maagschapsnamen der Nederlanders in onze oost- en west-indische bezittingenleveren dan ook, uit den aard der zake, niets eigenaardigs op, niets, dat hen onderscheidt van de geslachtsnamen, in ’t algemeen aan ons volk in ons eigen land eigen. Hoogstens formen de zonderlinge, omgekeerde maagschapsnamen, in Oost-Indie inheemsch (zie bl. 463), eene kleine byzondere groep van nederlandsch-indische namen.Eenige oud-nederlandsche volkplantingen echter hebben sedert korteren of langeren tijd den samenhang met het oude moederland verloren. Sommigen daar van zijn in handen der Engelschen gekomen en gebleven (Ceylon, de Kaap de goede hoop). Anderen zijn nu vry en op zich zelven, als b. v. de kern van den bond der Vereenigde staten van Noord-Amerika, New-York en naaste omgeving, in de zeventiende eeu de nederlandsche volkplanting Nieu-Amsterdam uitmakende. Of ook de afstammelingen der oud-nederlandsche volkplanters hebben nieue, vrye staten opgericht, de Oranje-Vrystaat, de Transvaal, enz. In al deze landen dragen de nakomelingen der oud-nederlandsche uitwykelingen, ten deele althans, nog hunne nederlandsche geslachtsnamen, als een bewijs van hunnen oorsprong en afkomst. In de engelsche Kaapkolonie en in de verdere vrye zuid-afrikaansche staten komen deze oud-nederlandsche geslachtsnamen vooral nog in grooten getale voor. Zie hier eenigen daar van:Van Niekerk, De Beer, Van Breda, Potgieter, Groeneveld, Swanepoel, Overbeek(zie bl. 478),Myburgh, Hofmeyr, Tesselaar, Brandt, Klopper, De Wet, Van Blommestein, Oosthuizen, Van Zijl, enz. Iets eigenaardigs leveren deze afrikaansch-nederlandsche geslachtsnamen niet op, ’t en zy dan in eenigen, die, naar mijn beste weten, in Nederland zelve niet meer voorkomen; als:Uys, Bezuidenhout, Prinsloo(de oude naam van het Loo, ook wel Koningsloo genoemd, by Apeldoorn op de Veluwe),Van der Merve, Van der Hever(zie bl. 244), enz.Duitschers en Franschen met duitsche en fransche geslachtsnamen hebben zich wel onder deze nederlandsche volkplanters in Zuid-Afrika neêrgezet, en al hunne nakomelingen hebben hunne geslachtsnamen niet zuiver kunnen bewaren. Die namen komen thans wel, in uitspraak, spelling en form verdietscht, onder de oorspronkelik nederlandsche voor; b. v.MinnaarenMijnhart,oorspronkelik de fransche naamMénard; Losper, oorspronkelik het duitscheLaubscher; CoetzeeofCoetze, oorspronkelik het duitscheKutze, Kutsche(?), enz.Op Ceylon bestaan ook nog nederlandsche geslachtsnamen, eigen aan afstammelingen der oude nederlandsche volkplanters van dat eiland. Als zoodanig kwam my aldaar byzonder de geslachtsnaamVan der Spaarvoor.In New-York en in den naasten omtrek van die stad wonen nog afstammelingen van de oude nederlandsche volkplanters van Nieu-Amsterdam. Zy zijn aldaar onder den naam van »Knickerbockers†bekend, dragen nog roem op hunne afkomst, en staven hunnen oorsprong door hunne nederlandsche geslachtsnamen; b. v.Van der Bilt, De Wit, Frelinghuysen, Van Buren, Suydam, Schuyler, Op de Graeff, Van Bebber, Roosevelt, enz. Door engelschen infloed zijn sommigen dezer oud-nederlandsche geslachtsnamen ook in hun voorkomen, form of spelling verengelscht; b. v.Van Buskirk, oorspronkelik zekerVan Buskerk, zoo nietVan BuschkerkofVan Boschkerk; De Youngin plaats vanDe Jong, enz. De namen der duizenden nederlandsche uitwykelingen die sedert de helft dezer eeu zich in Noord-Amerika en wel meest in de westelike staten der Unie hebben neêrgezet, behoeven hier niet vermeld te worden, als niets eigenaardigs opleverende.In de verschillende europesche landen wonen hier en daar, vooral in de hoofd-, handel- en zeeplaatsen, ook nog afstammelingen van Nederlanders, welke zich daar in vroegeren of lateren tijd met der woon hebben gevestigd. Zy zijn, ten deele althans, ook nog kenbaar aan hunne nederlandsche geslachtsnamen. Toch vindt men ongelijk veel minder Nederlanders in andere europesche landen, als vreemdelingen, vooral Duitschers, Franschen, Italianen, enz. by ons. Maar, al zijn ze zeldzaam, men vindt ze overal, soms zelfs in tamelik afgelegene oorden en plaatsen. Zoo komen er nog eenige afstammelingen van Nederlanders voor, kenbaar aan hunne nederlandsche namen, in Noorwegen, en wel meest te Bergen, welke stad, reeds sedert de middeleeuen, steeds een druk handelsverkeer met Nederland onderhield. Die namen zijnVan der Ouwen, Van Erpecom, NieuwjaarenGeelmuyden.De laatstgenoemde naam is in zoo verre byzonder, als hy in Nederland zelve niet meer schijnt voor te komen, al is hy goed-nederlandsch van oorsprong.Geelmuydenis oorspronkelik de naam van het stedekeGenemuidenin Overijssel, welke naam in de volksspreektaal meest alsGeelmujen, Geelmuyenwordt uitgesproken.
C.Geslachtsnamen, die kenmerken van nederlandsche gouspraken vertoonen.§156. De nederlandsche taal is rijk aan een zeer groot aantal verschillende gouspraken of streek- en stadsspraken, zoogenoemde tongvallen. Deze gouspraken worden overal, in Holland zoo wel als in Brabant, in Vlaanderen niet minder als in Friesland, door het volk, ja in meerdere of mindere mate door iederen Nederlander, algemeen in het dageliksche leven gesproken. Geen wonder dus dat vele nederlandsche geslachtsnamen, die toch onmiddellik uit de spreektaal ontstaan zijn, menigvuldige kenmerken der verschillende gouspraken vertoonen, en dit zoo wel door de uitspraak, aangeduid door de spelwyze, als door byzondere woorden en formen waaruit deze namen zijn samengesteld.De uitspraak der tweeklankuials enkele, langeu, en der (hollandsche) klankijals zuivere, langeiis zeer algemeen verspreid en aan nagenoeg alle nederlandsche gouspraken eigen, zoo men de byzonder-hollandsche en brabantsche (met de oost-vlaamsche), en dezen nog niet eens allen, uitzondert. En toch komt juist dit kenmerk, deze byzondere uitspraak, weinig in geslachtsnamen voor; minder dan menig ander byzonder kenmerk, dat toch niet zoo algemeen verspreid is als juist dit. De oorzaak van dit verschijnsel is dat oudtijds en nog algemeen in het begin der 17deeeu,alleNederlanders,ookde Hollanders en Brabanders, de klankenui(uy) enij(dat is de dubbelei) alsueniuitspraken, ook al schreven zeuiofuyenij. Toen dus de uitspraak dezer klanken in Holland en Brabant verliep totui(zelfsoi) enei(zelfsai), toen hield men toch in andere nederlandsche gewesten, waar men op zuivere, oude wyzeuenibleef uitspreken, de schrijfwyzenuyofui, enijby, in de spelling. Immers had men in die gewesten geen reden om despellingte veranderen, al was het dat de Hollandersen Brabanders deuitspraakveranderden. De andere Nederlanders toch bleven de zelfden in spelling en uitspraak hunner taal; zy schreven den bekenden geslachtsnaamBuytendijk, voor en na aldus, en bleven dien zeer te recht uitspreken alsButendiik. Dies komt despellingmet enkele of dubbeleu, waar de geijkte nederlandsche taal tegenwoordiguieischt, slechts uiterst weinig in geslachtsnamen voor, niettegenstaande deuitspraakalsuzoo algemeen is. My zijn geen andere namen bekend, die deze byzonderheid vertoonen, dan:De CupereenKupers, andersDe KuiperenKuipers; KluunenStuut(zie bl. 488),Muus, Hardevuust, Rahusen, Garmhusen, enUut het Hooghuisten deele. Ook nog de geslachtsnaam(Mulert) Van de Leemcule. In sommige tongvallen, vooral langs onze oostelike grenzen, spreekt men dit woordkule, kuuluit met de hoogduitscheu, in klank overeenkomende met het franscheouen ten naasten by met het nederlandscheoe. Die byzondere uitspraak van dit woord heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van de geslachtsnamenKoelstraenLeemkoel, die ook alsLemkuhlenLehmkuhlvoorkomt, en vanSavelcouls, als patronymikon vansavelcoul, dat issavelkuleof zandkuil; zie bl. 256 en 289.De enkeleiwerd oudtijds, vooral ook in geslachts- en plaatsnamen, en althans als deze letter lang, gerekt, uitgesproken werd, gewoonlik alsygeschreven. In het hedendaagsche geijkte Nederlandsch bestaat er eene schromelike verwarring tusschen die enkeley(geeny-grec, maar een goed-nederduitsche letter, de zoogenoemdesteert-ionzer grootouders) en de dubbelei, anders gezeid deij. De hedendaagsche Nederlanders grootendeels kennen geen onderscheid tusschen deze twee letterteekens. Van daar de algemeen-gevolgde spelling metij, b. v. in de geslachtsnamenVan Yperen, De Mey, Meynders, Rykens, enz. die meestal metij(Van IJperen, De Meij) geheel verkeerd worden geschreven, en ten deele ook verkeerd uitgesproken alsVan Eiperen,Reikens, in plaats van VanIperen,Rikens, enz. Ten einde te beletten dat men deyalsij=eiuitspreke, verlengen sommige ontaalkundigen en die geen zuiver gehoor hebben, de enkeleiwel met eenee, totie. Maarie=iais toch eentweeklank, al spreken de Hollanders dien klank tegenwoordig verkeerdelik als eeneenkele, langeiuit;dienen=dînen,di-nen. Zoo is men er ook toe gekomen om die eigenlik onredelikeiete schryven in een paar namen die oorspronkelik den enkeleni-klank hebben; enkel maar om de verkeerde uitspraak als hollandscheij=eite beletten. Die namen zijnSchriever(de zuivere formSchryverkomt ook voor),Kriegsman(Krijgsman),Snieders(Snyders), enz.De verwisseling vanaenevóor eeneris in alle nederlandsche tongvallen, ja in alle germaansche talen, zeer algemeen.Sterenstar,hertenhart,smertensmart,bermhertigenbarmhartigzijn reeds van ouds her wisselformen, ook in de schrijftaal. Verder is het neder- en hoogduitscheverenfernin het Engelschfar, en het nederlandschesterkin het Hoogduitschstark, enz. Die verwisseling treffen wy ook in enkele geslachtsnamen aan:VarwerenDe VarvernevensVerwerenDe Verwer; StarknevensSterk; De Starke, en zelfs gerektDe Staercke, nevensDe Sterke. VerderKerremans(de zoon van den karreman, een oorbeeldig brabantsche naam),GarritzennevensGerritsen, Karkemeyer, Dannenbargh, enz. En omgekeerdLigthertnevensLigthart, De SwertnevensDe Swart, Wermenbol(zie bl. 421), enz.De Temmerman, De SmetenDe SmedtmetSelversmetvertegenwoordigen de uitspraak van sommige zuid-nederlandsche gouspraken in de woordentimmerman,smid,zilver. Deze geslachtsnamen zijn dan ook in Zuid-Nederland inheemsch. Tegenover deze verheldering van de onvolkomeneitot onvolkomeneestaat eene verdoffing tot onvolkomeneu, die aan andere gouspraken, in Friesland, Noord-Holland en West-Vlaanderen, eigen is. Deze byzondere uitspraak heeft de volgende geslachtsnamen doenontstaan:Durksz, in Friesland, nevensDirks, en nevensDerksin de saksische gouen;Zulver, in Noord-Holland, nevensZilver(zie bl. 412);WullemsenWulmkes(zie bl. 109), patronymika van den mansvóórnaamWillem; Van der WurffnevensVan der Werff; De Rudder, in West-Vlaanderen, eldersDe Ridder, enz. Het omgekeerde komt ook voor, namelik de verheldering van de doffeuder geijkte nederlandsche taal tot eene onvolkomenei.Te weten in den maagschapsnaamVan de Pitte, nevensVan de Putte. Deze naam is in Zeelanden Vlaanderen inheemsch, en in deze gewesten wordt ook het woordputalspituitgesproken.Sommige nederlandsche gouspraken laten eene onvolkomene doffeuhooren in plaats van de geijkt-nederlandscheoin de woordenboter,storm,gestorven, enz. Deze uitspraak heeft de geslachtsnamenSturm, Butter, Wurkum, enz. doen ontstaan. De beide laatste namen zijn in noordelik Noord-Holland inheemsch, en de eerste vond ik in Zeeland. De geslachtsnaamWurkumis oorspronkelik de naam van de friesche stadWorkum, en hy maakt de weêrga uit van den maagschapsnaamVan Burkum(zie bl. 223).BurkumenWurkum, zoo kan men nog van ouderwetsche Leeuwarders den naam der stadWorkumen dien van het eilandBorkumhooren uitspreken.Aan eenige nederlandsche gouspraken, bepaaldelik aan de frankische in ’t algemeen, aan de hollandsche in het byzonder, is eigen dat men de slot-nder woorden in d’uitspraak achter wege laat. Aan deze uitspraak, welke aan de Nederlanders die van frieschen en saksischen stam zijn, zoo zonderbaar in d’ooren klinkt, danken geslachtsnamen alsTiggeloove(tichel-oven),Jansse, Van Heusde, Van Ake, Van Campe, Van Emde, Minde, Van Vuure(Vurenis de naam van een geldersch dorp), hun ontstaan. De gerekte en lymige uitspraak aan de meeste byzonder-hollandsche gouspraken eigen, vindt men afgebeeld in den geslachtsnaamVan Mouwerik. Deze naam, afgeleid van den gelderschen dorpsnaamMaurikkomt ook alsVan Mourikvoor (omdat de Hollanders in hunne uitspraakouenauniet onderscheiden); tevens ook in den goeden form alsVan Maurik.—Blom, in plaats vanbloem, is aan de volkspraak van vele nederlandsche gewesten eigen. Deze form komt voor in de geslachtsnamenBlom, Blommendaal, Van Blommenstein, enz.In de zuiver-saksische en in de friso-saksische gouen, in de noordoostelike Nederlanden dus, komt in geslachtsnamen zoo wel als in plaatsnamen menigvuldigolvoor, waar het geijkte Nederlandschouheeft, overeenkomstig de volksspreektaal in die streken. Zulke geslachtsnamen, in die gewesten oorspronkelik inheemsch, maar die ook elders wel voorkomen, zijn:Boekholt, Eekholt, Nieholt, Niewoldt, Olthoff, Groenewold,Swartwoldt, Ten Wolde, Op ’t Holt, De Olde, Oldenboom, Coldewyn, Deurholt, Tinholt, Holvast(zie bl. 468), enz. In de geslachtsnamenVan OldenallerenVan Ouwenaller, beiden ongetwyfeld aan eenen en den zelfden plaatsnaam ontleend, kan men ook den infloed bemerken van den hollandschen tongval in den laatsten, van den saksischen in den eersten naam. Bovengenoemde geslachtsnamenBoekholt, Eekholt, Groenewold, enz. vinden hunne tegenhangers in de maagschapsnamenBoekhoutenBuekenhout, Eechout, Groenewoud, De Oude, Den Ouwen, enz. in andere gewesten inheemsch. Het woordold, oud, verliest in de saksische tongvallen ook wel ded, en wordt dan, hier meer, daar minder gerekt uitgesproken, alsolenool. Deze form komt voor in de geslachtsnamenOol-Bekkink(zie bl. 50),Oolbroer(zie bl. 434) enOljans(zie bl. 171). De tweeklankoewordt in sommige nederlandsche streekspraken vervangen dooreu. Van daar de geslachtsnamenJongebreurenBestebreur(zie bl. 434). In andere tongvallen weêr laat men deneu-klank hooren, waar het geijkte Nederlandsch eeneoheeft. Deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenKeuningenDe Ceuninck, die nevensKoningenDe Coninckvoorkomen. Verder inNeuteboomnevensNoteboom, inVan der NeutnevensVan der Noot, enz. Het woordmolenvooral wordt veelvuldig alsmeulenuitgesproken. Van daar dat ook in geslachtsnamen meermeulenwordt geschreven en gesproken danmolen. Zoo is allereerst de naamVan der MeulenenVermeulenveel meer algemeen alsVan der Molen, en daar by aan zeer veel verschillende maagschappen eigen. VerderMeulebrouck, Van der OudermeulennevensMolenbroek, enz. Deze klankeuwordt, door hoogduitschen infloed, ook wel alsögeschreven, en komt als zoodanig voor in de geslachtsnamenRörink, Höpink(zie bl. 40),Frankemölle, enz. De zuiver nederlandsche form van dezen laatsten naam,Frankemolen, is aan eene andere maagschap eigen. In de geslachtsnamenHomulleenKattemulle(zie bl. 314) wordt dit woordmolen,meulen,mölen,möleweêr op eene andere wyze geschreven. Deze naamHomullevertoont wel drie afwykingen, volgens de volksuitspraak, van het geijkte Nederlandsch. Immers behalvenden formmullevoormolen, is ook denachter ’t oorspronkelikemullenweg gesleten, en is tevenshoogtothoafgesleten. Want de volle form van dezen naam isHoogemolen, welke form ook als geslachtsnaam voorkomt.HoogtotHoverkort vinden wy ook in de geslachtsnamenVan den Hoonacker(van den Hoogenakker),Homeyer, (Hoogmeier, in tegenoverstelling vanNiermeyer, Niedermeier, Nedermeier) enVan Hoboken. Deze laatste naam is ontleend aan dien van het dorpHobokenby Antwerpen, en beteekent: hooge beuken. De verwisseling vanoeneuneemt men ook waar in den naam der stadLeuven, die door de Zuid-NederlandersLovengenoemd wordt. Beide formen komen in geslachtsnamen voor; zie bl. 474.In de zuiver-saksische en friso-saksische gouspraken staat het woordlutje, ooklutke, in de plaats van ’t algemeen-nederlandscheklein. Van daar de groningerlandsche geslachtsnaamLutje, een tegenhanger vanKlein, enLutkemeyer, LutjensenLutgens, nevensKleintjesdat in andere gewesten voorkomt, enz. Zie ook den maagschapsnaamLuttik, op bl. 492. Eene andere byzonderheid dezer zelfde streekspraken is nog de uitspraak derschalssk, voorkomende in de geslachtsnamenVisker, FiskerenBusker. Verder de verkleinform opien, die voorkomt in de geslachtsnamenBoertienin Drente (nevensBoerkein Friesland, zie bl. 480 en bl. 302); inKarssiens, eldersKarsjensenKersjens, vanKarsje, Kars, Kers, KerstiaanofChristiaan; Knoppien, Lukkien, Mandties, enz. De verkleinformjeluidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, alsie. Van daar de geslachtsnamenAssies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies(Jacobs), enz.Assiesis een patronymikon vanAssie, en deze mansvóórnaam staat in de plaats vanAsje, een verkleinform vanAsse, ’t welk een oud-friesche mansvóórnaam is, weinig in gebruik, maar ook doorLeendertzin zyne naamlijst vermeld, en waar de patronymikale geslachtsnamenAsma, Assma, Assing, Assink, Van Asma, en vele plaatsnamen van afgeleid zijn. Een andere, zeer algemeen buiten Holland en Zeeland gebruikelike verkleinform iske, in plaats vanjeoftje. Deze verkleinform komt in vele geslachtsnamen voor, in vele verschillende gewesten. Zie hier eenigen:Buurke, Boerke, Schuurke,Beerske, Mannekens, Guskens(van den verkleinform vanGusofAugustus),Wyvekens(zie bl. 167),Harkema, Gerkema, Waalkes, Gieskens(van den verkleinform vanGys, Gijs(zie bl. 176),Lollekens, Boomkens, HeykensenHeykema, enz. Zeer algemeen is ook de verfloeiing derdtotjofw. Deze volksuitspraak komt in vele geslachtsnamen voor; b. v. inVan Muyen, in plaats van, en nevens,Van Muyden, Den Ouwen, De GoejeenDe Goeye, De Quay(de kwade),De Vroey(zie bl. 351),De Breeje, Van Goeyenhuisen, Van Ostaeyen, in plaats vanVan Ostade, welke naam ook voorkomt, en die afgeleid is van het gehuchtOstade(Oost-Ade? ofOde-stade?) by Asten in Noord-Brabant; een ander gehuchtOstadeofOstayeligt by Zundert, ook in Noord-Brabant. Eene oud-amsterdamsche, ook over andere steden en gouen van Noord-Holland verspreide uitspraak van het woordjenieu(nieuw) luidt alsnuw,nu. Te Amsterdam kan men vele lieden nog hooren spreken van denNuwendijken deNuwmarkt. Deze byzondere uitspraak vinden wy afgebeeld in de geslachtsnamenNuwendam, in plaats vanNieuwendam, de naam van een dorp in het Waterland, tegenover Amsterdam aan ’t Y gelegen;NuwlandenNulant, Nuveen, NuhoutenNusteeg(zie bl. 220). De formenNieuwlandmetNylandenNieland, Nieveen, Nyhout, Nyholt, A Nyeholt, Nieholtkomen ook, nevens dezen, voor. Eene andere uitspraak van dit woordnuw= nieu, en wel alsnou,nouw, zelfs wel alsnoud,nouwd, is eveneens aan deze en gene gou in Noord-Holland eigen; onder anderen aan de spreektaal van het eiland Wieringen. En ook deze byzondere form komt in geslachtsnamen voor, en wel inNouwlandenVan den Nouwland. Eene andere verbastering van het oorspronkelikenieu,nieuw, vindt men in de maagschapsnamenVan NievervaartenNievergeld; zie bl. 431. De geslachtsnaamMoskis eveneens in het westelikste Friesland inheemsch, en vertegenwoordigd de friesche uitspraak van ’t algemeen-nederlandsche woordmusch; zie bl. 382. In Friesland, zoowel als in West-Vlaanderen, spreekt men het woordduivelniet slechts alsduvel, maar ook alsdyvel,divel,dieveluit. Van daar de geslachtsnaamDen Dievel(zie bl. 355). De vogelkievitheetkyfteofkieftin de saksische gouspraakvan Twente en oostelik Gelderland. Van daar de geslachtsnamenKiefte, als tegenhanger van ’t algemeen-nederlandscheKievit, die in Twente (te Gramsbergen) my voorkwam, enKyftenbelt, elders in Overijssel inheemsch. Zie bl. 490. De geslachtsnaamBorggreve, een tegenhanger vanBurggraafenBurghgraef, vertoont ook eenen saksischen form, even alsBrouwhamer(zie bl. 365) eenen frieschen.Renneboog, samengetrokken uitRegenboog(zie bl. 414), komt in form naby ’t woordrein, dat in het Friesch en West-Vlaamsch in de plaats van het algemeen-nederlandsche woordregenstaat.Bemdvoorbeemdof weide, is eene brabantsche uitspraak, die wy terug vinden in den geslachtsnaamVan den Bemden(eene andere maagschap schrijft zelfsVan den Bempden), welke in Zuid-Brabant inheemsch is. In dat gewest vinden wy ook den plaatsnaamSuerbempden(Zuurbeemden), zoo als een dorp heet in het Hageland, met den daarvan afgeleiden geslachtsnaamVan Zuerbempden. In West-Vlaanderen laat men in de volksspreektaal dewwel achterwege, als deze letter aan het begin van een woord staat. Zoo zegt men daarormofoormin plaats van worm,oensdagvoorwoensdag,oelenenoekerenvoorwoelenenwoekeren, gelijk de Hoogduitschers ookRache(Wrache) zeggen voor het nederduitsche woordwraak. En zoo is er in Vlaanderen ook eene maagschap, die haren naam alsVan der Ostynespreekt en schrijft, nevens eene andere dieVan de Woestyneheet, in den oorspronkeliken form. Deze vlaamsche naam, die zyne weêrga vindt in den noord-nederlandschen geslachtsnaamVan Wildernis, is tamelik algemeen in de vlaamsche gouen verspreid, en komt daar in allerlei formen en verbasteringen voor. NevensVan der Ostynenog alsVan der Ostuyneen alsVan der Hoestyne; naastVan de Woestynenog alsVan de Waestine, en, half verwaalscht, alsVan de Wattyne. In der daad komt het hedendaagsche woordwoestijnin oude west-vlaamsche oorkonden herhaaldelik voor alswaestyn,waestine. Andere verbasteringen van dit woord vinden wy nog in de vlaamsche geslachtsnamenWostyn, HostinenOstin, zelfsVan de Goesteene, en eene halve verwaalsching inDe la Woestine, dat men ook, nog meer verknoeid, alsDelawoëstineschrijft.De naamVan de Goesteenedankt zynen byzonderen form aan eene zeer gewone verwisseling van de letterswengin de germaansche en romaansche talen. Zoo zijn de oud-germaansche mansvóórnamenWaltherofWouter, WilhelmofWillemenWitte(ofWyten, zoo als de Vlamingen zeggen) in den mond en in de pen der Franschen totGauthier, GuillaumeenGuidogeworden, even als de oud-germaansche woordenwarof oorlog (thans uitsluitend engelsch),wafelenwaas(wasem) door de Franschen alsguerre,gauffreengas, zelfsgaz, in hunne taal zijn overgenomen. En juist in die verhouding staat ook de naamVan de Goesteene, die op de grenzen van het germaansch-romaansche, van het nederlandsch-fransche taalgebied, in Fransch-Vlaanderen inheemsch is, tot den naamVan de Woesteene, Van de Woestyne.In velen onzer gouspraken nemen de woorden, die zich daartoe leenen, geerne, als ter versterking, eenetachter zich. Zoo kan men vele Hollanders den naam van ’s Gravenhage alsden Haagtof liever alsden Haachthooren uitspreken. In Gelderland noemt men de rivier de IJssel veelalden Iisselt; en Meppel wordt door vele Drenten en Overijsselaars altijdMeppeltgenoemd. In West-Vlaanderen kan men de woordenwylen,heden,samen,pastoor,kelk, enz. alswilent,hedent,sament,pastoortenkelkthooren uitspreken. Ja,te onzententen uwentbehooren zelfs in geheel Nederland tot de schrijftaal. Deze, by tongval achtergevoegdetvinden wy ook in eenige geslachtsnamen, inVan Zutvent(nevensVan Zutphen); inVan Isselt(naastVan IJssel);Valkenborgt(byValkenburg);Andernagt(oorspronkelikAndernach—zie bl. 211);Kleywegt(nevensKleiweg);MestdagenMestdach(nevensMesdag, zie bl. 417), enz. Misschien ook inTellenhoft. Te Antwerpen komt de naamAsselbergin drie verschillende formen, aan drie verschillende maagschappen eigen, naast elkanderen voor. Te weten, in zuiveren form alsAsselberg, in tongval-form alsAsselbergt, en als patronymikon:Asselberghs.Juist tegenovergesteld aan deze byvoeging eener overtolliget, laat men in de limburgsche gouen, en ook elders wel, detachterwege als deze letter een woord sluit. B. v.ach, in plaats vanacht, is algemeen limburgsche uitspraak. Ook deze eigenaardigheid vinden wy in sommige geslachtsnamen te rug. Immers komen nevens de namenCoenegracht(zie bl. 280),Offergelt(zie bl. 431) enVijftigschild(zie bl. 431), in de zuid-nederlandsche deelen van Limburg de maagschapsnamenCoenegrach, OffergelenVijftigschilvoor.De langea-klank vóór eenerluidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere openee;haard=heerd,paard=peerd,merkwaardig=merkweerdich, enz. Deze zoogenoemde zwaree-klank, die oudtijds by de Zuid-Nederlanders ook wel alseiafgebeeld werd, komt voor in de geslachtsnamenVan den EertweghenVan Eerdewegh(nevensVan den Aardweg—zie bl. 474);Beerske(zie bl. 480),De Keirsgieter, SnelderweertenVan Maarschalkerweert, enz.—Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklankoealsue. En deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenBuekenhoudtenVerbueken(buek= boek of beuk, dusBuekenhoudt=Boekholt—zie bl. 498 en bl. 405);Van Suetendael(nevensVan Zoetendaalin Holland);Van Nueten, KetelbuetersenCapuen. Ook byzonder-brabantsch is de uitspraak van den tweeklankoualsau;houtb. v. alshaut, enoude, door uitfloeiing derd(zie bl. 501), alsauweofau’e. In menigen, vooral zuid-brabantschen geslachtsnaam is deze byzondere uitspraak in de spelling afgebeeld; b. v. inSchautteet, dat isSchoutheet(zie bl. 326); inHautvast(zie bl. 468); verder inSauwen(zie bl. 185),DauweenDauwen(zie bl. 339), inAupiers(zie bl. 171),Austraete(zie bl. 220),Auwerkerken(OuwerkerkenOuderkerkkomt ook voor, enVan Auwerkerck);Van der AuweraenVan der Auweraa. Deze laatste zonderling schynende naam, zonderling vooral als hy op de zuid-nederlandsche wyze geschreven wordt (Vanderauwera), wordt verklaard door den eveneens voorkomenden geslachtsnaamVan der Ouderaa(dat is: van het oude water, zie bl. 281). VerderVan der AuwermeulenenVan AuvermeulennevensVan der Oudermeulen; CaudysernevensCoudyzer; Van den EechautteenVan den EechaudtnevensVan den Eekhout; Van den AudenhovenenVan AudenhovennevensVan Oudenhoven, enz.In Groningerland zijn de geslachtsnamenReendersenMeenderinginheemsch. Het schijnt my toe dat deze namen, die aldaar en elders ook voorkomen alsReinders, ReynertsenMeynderinkmetMeindering, (zoon vanReinder, [Reinher, ReginheriofRaginhari], en zoon vanMeinder, [Meinher, MeginheriofMaginhari]), hunnen oorsprong ook te danken hebben aan eene byzondere uitspraak in den eenen of anderen tongval. Een tegenhanger van den groningschen naamReendersis de geslachtsnaamRenders(eveneens vanRaginhariafgeleid,) en die in West-Vlaanderen inheemsch is.—Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat deh, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt. Waar tegen over staat dat die zelfde letter wel uit onkunde geschreven wordt, (en ook wel gesproken, zoo als te Zwolle, op Fliland, enz.) waar zy niet behoort. Aan deze zonderlinge onregelmatigheid, ten opzichte van deh, danken de volgende geslachtsnamen hun ontstaan:Van der Hauwera(zieVan der Auwerahier boven),Liefhooghe, zie bl. 345;Houdenbrouck, in Vlaanderen inheemsch, en elders alsOudenbroek, in Holland ook alsOuwenbroekvoorkomende;BouckoutnevensBouckhoutenBoekhout; Van de KerckovenevensVan de Kerckhove; KortenoevennevensKortenhoeve; NettekovenenGripekoven, dat is voluit:Nettinkhoven(zie bl. 83) enGripinkhoven. In de spelling der geslachtsnamenVan der Hougstraete, Van der Ougstraete, Verougstraete, Verhougstraete, Verhoestraete, allen aan verschillende vlaamsche maagschappen eigen, valt de infloed van verschillende gouspraken en tongvallen op meer dan eene wyze op te merken. De verwaarloozing derhin de uitspraak had ook inkrimping van het lidwoord ten gevolge, in geslachtsnamen alsD’Haese, D’Hondt, D’Hert, D’Hoedt, enz. die allen in de zuidelike Nederlanden inheemsch zijn. In enkele gevallen is dieh, als beginletter van eenig woord, ook geheel verdwenen, ten gevolge waarvan het lidwoord geheel met het hoofdwoord is saamgesmolten.Deze verbastering komt voor in de geslachtsnamenDaveloose(De Havelooze—zie bl. 353),Duyvetter(D’Huyvetter—zie bl. 316),Dedel(zie bl. 354), enz.Spreken Zeeuen en West-Vlamingen de letterijvan het geijkte Nederlandsch als eene langeiuit, zy maken eene uitzondering met sommige woorden, alspijp,blyven,wijf, die ze alspupe,bluven,wuufuitspreken. Deze byzondere uitspraak wordt aangeduid door de spellinguyin den zuid-nederlandschen geslachtsnaamDe Puype, een tegenhanger van den noord-nederlandschen naamPijp. In de friesche taal, en ook in de friso-frankische gouspraak hier en daar in Noord-Holland, wordt het woordbrugalsbregge,breguitgesproken. Die uitspraak, welke ook weergegeven wordt in den naam van het gehuchtTer Bregge(aan de brug), by Hillegersberg in Zuid-Holland, vinden wy ook terug in de geslachtsnamenVan der BreggennevensVan der BruggeenVerbruggen, en inBregmannevensBrugman. In West-Vlaanderen komt deze zelfde naam zelfs in den formVan der Brigghevoor. Enkele geslachtsnamen toonen door hunne spelling en geheel hun voorkomen aan dat zy ontstaan zijn in de saksische tongvallen, in het zoogenoemde Plat-Duitsch, dat over onze oostelike grenzen gesproken wordt. Zulke namen zijn:Schöttelndreier(schoteldraaier, een maker van fijn eerdewerk),Bütefür(zie bl. 469),Lütkebühl, dat is: kleine heuvel (lütke= klein, zie bl. 500), enz. Vry algemeen Nederlandsch is de uitspraak van het woord vriend alsvrind. In den geslachtsnaamDe Vrindkomt deze uitspraak voor.Woorden die slechts in deze of gene byzondere gouspraak bestaan, maar die in het algemeene Nederlandsch onbekend zijn, komen weinig als geslachtsnamen voor. Als zoodanig noemen wySchrier, Stykel, Siepel, Tosch, enz. in Friesland; zie bl. 480;Kedde, ook een geslachtsnaam, is de friesche naam voor een hit (hitlandsch peerdje ofponey).Van Twuyver, een noordhollandsche maagschapsnaam; in de westfriesche gouspraak van noordelik Noord-Holland heeft het woordtwuiverde beteekenis van gehucht of buitenwijk, eene buurt, afgescheiden van de beboude dorpskom gelegen.NaberenNinaber(zie bl. 437) zijn saksische woorden;De PuydtenBiebuyck(zie bl. 385 en 369), vlaamsche. Ook is byzonder-vlaamschde maagschapsnaamDoolaeghe, die ook alsDoolage, Van DoolaegheenVerdoolaegevoorkomt, en die uit een oud-vlaamsch woord bestaat, datmoerasbeteekent.—In onze friesche en saksische gouspraken luidt het woordzuuralssûr, men sprekesoer, van daar de geslachtsnaamSoerewyn(zie bl. 424).—De namen van steden en dorpen zijn in ’t algemeen, in de dageliksche spreektaal, aan allerlei verbastering en inkorting onderhevig; en deze verknoeiingen vinden wy terug in de geslachtsnamen welke van die plaatsnamen afgeleid zijn. Reeds op bl. 208, 213 en 217 zijn er enkelen opgenoemd van zulke verbasterde plaatsnamen, die als maagschapsnamen in gebruik zijn. Zie hier nog eenigen:Van UitertenVan Uytrecht(deze laatste naam vertoont eigenlik anders niet als eene spelling die van d’algemeen-aangenomene eenigszins afwijkt),Van Vendeloo, verknoeide volksuitspraak van den naam der limburgsche stadVenloo; Noorloos(Noordeloos, dorp in Zuid-Holland);Van HinlopeenHinloope, Van Dordt, Van Gorkum, GouwswaardenGouswaard(Goudswaard, dorp in Zuid-Holland);Oussoren(Oudshoorn, ook een zuid-hollandsch dorp);Wessanen(West-Zaan, ookWest-Zanen);Van BuulenVan Buel(Budel, dorp in Noord-Brabant);Van Strien(Stryen, dorp in Zuid-Holland);DooyeweertenDooyewaard(DodeweertofDodewaard, dorp in Gelderland), enz.§157. Als een aanhangsel tot al deze maagschapsnamen die hun ontstaan danken aan de byzondere uitspraak, de byzondere formen en woorden, eigen aan de verschillende nederlandsche gouspraken, moeten hier nog eenige geslachtsnamen genoemd worden, welke, door hunne spelling, zondigen tegen de algemeene regels der nederlandsche taal. Onkunde zoowel als stijfhoofdigheid om niet nog in tijds te willen veranderen wat in verkeerden form door ouders of verder voorgeslacht onzen grootouders was overgeleverd geworden, zijn als oorzaken van deze wanspellingen aan te merken. Immers, die schrijfwyzen waar mede die namen tegen de thans geldende taalregels zondigen, zijn nooit by goede schryvers in gebruik geweest, zoo min in eenig nederlandsch gewest als in eenig tijdperk van het bestaan onzer taal.Braakenburg, VanNaamen, De Jaager, Kraamer, Raaymaakers, Rookmaaker, Raadersma, Van Maanen, Van Aaken, allen met tweea’s waar de regels der nederlandsche taal nooit anders als eene enkeleahebben geeischt;—Van der Moolen, Van Lookeren, met eeneoonnoodig en te veel.Van Buuren, Van BuerenenVan BuirenwaarVan Burenvolkomen genoeg was;—De RuytterenDe Ruytteremet eene overtolliget;—Schravemade, Van Schravendijk, Van Schravesande, Schrauwen(zie bl. 185), met verbastering der oorspronkelike’s-GinSch(’S-Gravesande, in dezen goeden form komt deze maagschapsnaam ook voor.’S-Gravenmade, enz.)—dit zijn allen voorbeelden van zulke wanspellingen.Wijl de Hollanders in hunnen tongval deijalseiuitspreken, en wijl deey, als oude form derei, door ongeletterden ook wel alseijwordt geschreven, zoo zijn velen bevangen in eene schromelike verwarring tusschen die letters en klank-afbeeldingen. Die onredelike verwarring heeft geslachtsnamen doen ontstaan als de volgenden, welke allen ware misspellingen zijn, al blijkt dit juist niet uit de byzonder-hollandsche uitspraak dezer namen:Kijzer; Holstijn, Boekestijn, Rijnierse, Mijer, Rijziger, in plaats vanKeizerofKeyzer, Holstein, Reinierse, Reiziger, welke namen trouens in deze goede spellingen ook voorkomen. Vooral in het woordstein, waar vele maagschapsnamen op uitgaan, komt deze wanspelling voor:Everstijn, Palenstijn, Ponstijn, Willemstijn, enz. En omgekeerdVan Reyn, Van de Woesteyne, Teysen, zelfsTeijsenenTheijssen, Blokzeyl, De Reycke, enz. in plaats vanVan Rijn, Van de Woestyne, Thijssen, enz., die allen eveneens voorkomen. Ook wordt de verwisseling van den goeden formuymet den slechtenuij(de Ruijterin plaats vanDe Ruyter, Duijfin plaats vanDuyf) dikwijls gezien. De maagschapsnaamPyttersen, in Friesland inheemsch, bevat eene misspelling in die tweet’s, waar slechts eênetbehoort geschreven te worden. Echter niet in diey, in stede van de algemeen-nederlandscheiein dezen naam:Pietersen. Immers die spelling mety(dat is: zuivere, langei) stemt volkomen overeen met de eigene uitspraak der Friesen, die naukeurig en zeer te recht onderscheid maken tusschen dentweeklankieen de enkelvoudige, langeiofy. Zoo werd in de vorige eeu de mansvóórnaamPieter(Petrus), volgens de zuivere uitspraak der Friesen, in Friesland zeer veelvuldig, zelfs vry algemeen alsPyter, ook wel alsPyttergeschreven. Van daar de hedendaags zoo byzondere form van den geslachtsnaamPyttersen.Eenige maagschapsnamen zondigen ook, in taalkundig opzicht, tegen het geslacht der woorden waaruit zy samengesteld zijn; b. v.De SchaapenDe Zout, in plaats vanHet SchaapenHet Zout. Vry veelvuldig is het geslacht der woorden verkeerd genomen by die maagschapsnamen welke metVan denenVan dersamengesteld zijn. Als voorbeelden van zulke taalkundig-onjuiste geslachtsnamen mogen hier vermeld worden:Van der Berghe, Van der Leeuw, Van der Wolf, dieVan den Berghe, Van den Leeuw, Van den Wolfmoesten zijn, omdat de woordenberg,leeu,wolfvan het mannelike, niet van het vrouelike geslacht zijn. Zoo ookVan der Paardt, Van der Ende, Van der Hoff, als of de onzydige woordenpeerd,eindeenhofvan het vrouelike geslacht waren. De form van den maagschapsnaamVan den Wallmoge al overeenstemmen met het mannelike geslacht dat door de nieuere hollandsche taalkundigen aan het woordwalwordt toegekend—oorspronkelik en in zuiver nederduitsch is het woordwal(walle) van het vrouelike geslacht. Dit vrouelike geslacht komt in de geslachtsnamenVan de WallenVan der Waldan ook tot zijn volle recht, en zoo kan ik deze twee laatstgenoemde namen niet metVan der Berghe, Van der Paardt, enz. over den zelfden kam scheren. Eveneens als metVan der Wallis het ook met den maagschapsnaamVan der Hoek, te Leeuwarden inheemsch; zie bl. 268.Eene enkele maal komt het voor dat twee afsonderlike namen, beiden aan één enkel geslacht eigen, door misverstand aan elkanderen worden geschreven, dus tot éénen naam worden saamgesmolten. In den maagschapsnaamTra Kranen(Trakranen) is daarvan op bl. 216 een voorbeeld medegedeeld. Verkeerd is ook het gebruik van zeer vele Zuid-Nederlanders om voorzetsels en lidwoorden, die het zelfstandige naamwoord, het hoofdwoord dat den maagschapsnaam samenstelt, voorafgaan, met dat hoofdwoord aan éénte schryven. Ware gedrochten van namen komen er op die wyze voor den dag; b.v.Vanderauwera, Vandenabeele, Vandenpeireboom, Vangeetruyen, Vandeneynde, enz. Of ook schryven de Zuid-Nederlanders zulke namen alsVander Auwera, Vanden Peireboom, Vanden Eynde. Het eene is zoo verkeerd als het andere. Door Walen en Franschen, die onze namen niet verstaan, is deze dwaze schrijfwyze zekerlik in zwang gebracht. Nog gedrochteliker worden zulke namen als er bovendien nog een andere geslachtsnaam aan verbonden wordt. Zoo is te Brussel de maagschapsnaamVosvanavesadeinheemsch. Het valt in der daad moeielik uit dien monsternaam op het eerste gezichtVos Van Avesade(Van (H)avesathe?) te herkennen. Maar!—geheel vry van deze verkeerdheid zijn de Noord-Nederlanders ook niet. Wel valt het ons niet in om b.v. den naamVan der Heulte schryven alsVanderheul, maar by die formen van dezen zelfden naam waarvanenderzijn samengesmolten totver, hechten wy ditverwel aan het hoofdwoord, en schryvenVerheul, ’t welk eigenlik even verkeerd is alsVanderheul. Toch is deze schrijfwyze, waarvermet het hoofdwoord van den naam onmiddellik verbonden is, algemeen by ons in gebruik (zie §95). Slechts zelden ontmoet men zulke namen op de taalkundig juiste wyze geschreven. Eerst in de laatste tientallen jaren is deze schrijfwyze door sommige maagschappen te recht weêr voor hunne eigene namen in gebruik genomen, b. v.Ver Loren, Ver Huell, Ver Voorn.
C.Geslachtsnamen, die kenmerken van nederlandsche gouspraken vertoonen.
§156. De nederlandsche taal is rijk aan een zeer groot aantal verschillende gouspraken of streek- en stadsspraken, zoogenoemde tongvallen. Deze gouspraken worden overal, in Holland zoo wel als in Brabant, in Vlaanderen niet minder als in Friesland, door het volk, ja in meerdere of mindere mate door iederen Nederlander, algemeen in het dageliksche leven gesproken. Geen wonder dus dat vele nederlandsche geslachtsnamen, die toch onmiddellik uit de spreektaal ontstaan zijn, menigvuldige kenmerken der verschillende gouspraken vertoonen, en dit zoo wel door de uitspraak, aangeduid door de spelwyze, als door byzondere woorden en formen waaruit deze namen zijn samengesteld.De uitspraak der tweeklankuials enkele, langeu, en der (hollandsche) klankijals zuivere, langeiis zeer algemeen verspreid en aan nagenoeg alle nederlandsche gouspraken eigen, zoo men de byzonder-hollandsche en brabantsche (met de oost-vlaamsche), en dezen nog niet eens allen, uitzondert. En toch komt juist dit kenmerk, deze byzondere uitspraak, weinig in geslachtsnamen voor; minder dan menig ander byzonder kenmerk, dat toch niet zoo algemeen verspreid is als juist dit. De oorzaak van dit verschijnsel is dat oudtijds en nog algemeen in het begin der 17deeeu,alleNederlanders,ookde Hollanders en Brabanders, de klankenui(uy) enij(dat is de dubbelei) alsueniuitspraken, ook al schreven zeuiofuyenij. Toen dus de uitspraak dezer klanken in Holland en Brabant verliep totui(zelfsoi) enei(zelfsai), toen hield men toch in andere nederlandsche gewesten, waar men op zuivere, oude wyzeuenibleef uitspreken, de schrijfwyzenuyofui, enijby, in de spelling. Immers had men in die gewesten geen reden om despellingte veranderen, al was het dat de Hollandersen Brabanders deuitspraakveranderden. De andere Nederlanders toch bleven de zelfden in spelling en uitspraak hunner taal; zy schreven den bekenden geslachtsnaamBuytendijk, voor en na aldus, en bleven dien zeer te recht uitspreken alsButendiik. Dies komt despellingmet enkele of dubbeleu, waar de geijkte nederlandsche taal tegenwoordiguieischt, slechts uiterst weinig in geslachtsnamen voor, niettegenstaande deuitspraakalsuzoo algemeen is. My zijn geen andere namen bekend, die deze byzonderheid vertoonen, dan:De CupereenKupers, andersDe KuiperenKuipers; KluunenStuut(zie bl. 488),Muus, Hardevuust, Rahusen, Garmhusen, enUut het Hooghuisten deele. Ook nog de geslachtsnaam(Mulert) Van de Leemcule. In sommige tongvallen, vooral langs onze oostelike grenzen, spreekt men dit woordkule, kuuluit met de hoogduitscheu, in klank overeenkomende met het franscheouen ten naasten by met het nederlandscheoe. Die byzondere uitspraak van dit woord heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van de geslachtsnamenKoelstraenLeemkoel, die ook alsLemkuhlenLehmkuhlvoorkomt, en vanSavelcouls, als patronymikon vansavelcoul, dat issavelkuleof zandkuil; zie bl. 256 en 289.De enkeleiwerd oudtijds, vooral ook in geslachts- en plaatsnamen, en althans als deze letter lang, gerekt, uitgesproken werd, gewoonlik alsygeschreven. In het hedendaagsche geijkte Nederlandsch bestaat er eene schromelike verwarring tusschen die enkeley(geeny-grec, maar een goed-nederduitsche letter, de zoogenoemdesteert-ionzer grootouders) en de dubbelei, anders gezeid deij. De hedendaagsche Nederlanders grootendeels kennen geen onderscheid tusschen deze twee letterteekens. Van daar de algemeen-gevolgde spelling metij, b. v. in de geslachtsnamenVan Yperen, De Mey, Meynders, Rykens, enz. die meestal metij(Van IJperen, De Meij) geheel verkeerd worden geschreven, en ten deele ook verkeerd uitgesproken alsVan Eiperen,Reikens, in plaats van VanIperen,Rikens, enz. Ten einde te beletten dat men deyalsij=eiuitspreke, verlengen sommige ontaalkundigen en die geen zuiver gehoor hebben, de enkeleiwel met eenee, totie. Maarie=iais toch eentweeklank, al spreken de Hollanders dien klank tegenwoordig verkeerdelik als eeneenkele, langeiuit;dienen=dînen,di-nen. Zoo is men er ook toe gekomen om die eigenlik onredelikeiete schryven in een paar namen die oorspronkelik den enkeleni-klank hebben; enkel maar om de verkeerde uitspraak als hollandscheij=eite beletten. Die namen zijnSchriever(de zuivere formSchryverkomt ook voor),Kriegsman(Krijgsman),Snieders(Snyders), enz.De verwisseling vanaenevóor eeneris in alle nederlandsche tongvallen, ja in alle germaansche talen, zeer algemeen.Sterenstar,hertenhart,smertensmart,bermhertigenbarmhartigzijn reeds van ouds her wisselformen, ook in de schrijftaal. Verder is het neder- en hoogduitscheverenfernin het Engelschfar, en het nederlandschesterkin het Hoogduitschstark, enz. Die verwisseling treffen wy ook in enkele geslachtsnamen aan:VarwerenDe VarvernevensVerwerenDe Verwer; StarknevensSterk; De Starke, en zelfs gerektDe Staercke, nevensDe Sterke. VerderKerremans(de zoon van den karreman, een oorbeeldig brabantsche naam),GarritzennevensGerritsen, Karkemeyer, Dannenbargh, enz. En omgekeerdLigthertnevensLigthart, De SwertnevensDe Swart, Wermenbol(zie bl. 421), enz.De Temmerman, De SmetenDe SmedtmetSelversmetvertegenwoordigen de uitspraak van sommige zuid-nederlandsche gouspraken in de woordentimmerman,smid,zilver. Deze geslachtsnamen zijn dan ook in Zuid-Nederland inheemsch. Tegenover deze verheldering van de onvolkomeneitot onvolkomeneestaat eene verdoffing tot onvolkomeneu, die aan andere gouspraken, in Friesland, Noord-Holland en West-Vlaanderen, eigen is. Deze byzondere uitspraak heeft de volgende geslachtsnamen doenontstaan:Durksz, in Friesland, nevensDirks, en nevensDerksin de saksische gouen;Zulver, in Noord-Holland, nevensZilver(zie bl. 412);WullemsenWulmkes(zie bl. 109), patronymika van den mansvóórnaamWillem; Van der WurffnevensVan der Werff; De Rudder, in West-Vlaanderen, eldersDe Ridder, enz. Het omgekeerde komt ook voor, namelik de verheldering van de doffeuder geijkte nederlandsche taal tot eene onvolkomenei.Te weten in den maagschapsnaamVan de Pitte, nevensVan de Putte. Deze naam is in Zeelanden Vlaanderen inheemsch, en in deze gewesten wordt ook het woordputalspituitgesproken.Sommige nederlandsche gouspraken laten eene onvolkomene doffeuhooren in plaats van de geijkt-nederlandscheoin de woordenboter,storm,gestorven, enz. Deze uitspraak heeft de geslachtsnamenSturm, Butter, Wurkum, enz. doen ontstaan. De beide laatste namen zijn in noordelik Noord-Holland inheemsch, en de eerste vond ik in Zeeland. De geslachtsnaamWurkumis oorspronkelik de naam van de friesche stadWorkum, en hy maakt de weêrga uit van den maagschapsnaamVan Burkum(zie bl. 223).BurkumenWurkum, zoo kan men nog van ouderwetsche Leeuwarders den naam der stadWorkumen dien van het eilandBorkumhooren uitspreken.Aan eenige nederlandsche gouspraken, bepaaldelik aan de frankische in ’t algemeen, aan de hollandsche in het byzonder, is eigen dat men de slot-nder woorden in d’uitspraak achter wege laat. Aan deze uitspraak, welke aan de Nederlanders die van frieschen en saksischen stam zijn, zoo zonderbaar in d’ooren klinkt, danken geslachtsnamen alsTiggeloove(tichel-oven),Jansse, Van Heusde, Van Ake, Van Campe, Van Emde, Minde, Van Vuure(Vurenis de naam van een geldersch dorp), hun ontstaan. De gerekte en lymige uitspraak aan de meeste byzonder-hollandsche gouspraken eigen, vindt men afgebeeld in den geslachtsnaamVan Mouwerik. Deze naam, afgeleid van den gelderschen dorpsnaamMaurikkomt ook alsVan Mourikvoor (omdat de Hollanders in hunne uitspraakouenauniet onderscheiden); tevens ook in den goeden form alsVan Maurik.—Blom, in plaats vanbloem, is aan de volkspraak van vele nederlandsche gewesten eigen. Deze form komt voor in de geslachtsnamenBlom, Blommendaal, Van Blommenstein, enz.In de zuiver-saksische en in de friso-saksische gouen, in de noordoostelike Nederlanden dus, komt in geslachtsnamen zoo wel als in plaatsnamen menigvuldigolvoor, waar het geijkte Nederlandschouheeft, overeenkomstig de volksspreektaal in die streken. Zulke geslachtsnamen, in die gewesten oorspronkelik inheemsch, maar die ook elders wel voorkomen, zijn:Boekholt, Eekholt, Nieholt, Niewoldt, Olthoff, Groenewold,Swartwoldt, Ten Wolde, Op ’t Holt, De Olde, Oldenboom, Coldewyn, Deurholt, Tinholt, Holvast(zie bl. 468), enz. In de geslachtsnamenVan OldenallerenVan Ouwenaller, beiden ongetwyfeld aan eenen en den zelfden plaatsnaam ontleend, kan men ook den infloed bemerken van den hollandschen tongval in den laatsten, van den saksischen in den eersten naam. Bovengenoemde geslachtsnamenBoekholt, Eekholt, Groenewold, enz. vinden hunne tegenhangers in de maagschapsnamenBoekhoutenBuekenhout, Eechout, Groenewoud, De Oude, Den Ouwen, enz. in andere gewesten inheemsch. Het woordold, oud, verliest in de saksische tongvallen ook wel ded, en wordt dan, hier meer, daar minder gerekt uitgesproken, alsolenool. Deze form komt voor in de geslachtsnamenOol-Bekkink(zie bl. 50),Oolbroer(zie bl. 434) enOljans(zie bl. 171). De tweeklankoewordt in sommige nederlandsche streekspraken vervangen dooreu. Van daar de geslachtsnamenJongebreurenBestebreur(zie bl. 434). In andere tongvallen weêr laat men deneu-klank hooren, waar het geijkte Nederlandsch eeneoheeft. Deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenKeuningenDe Ceuninck, die nevensKoningenDe Coninckvoorkomen. Verder inNeuteboomnevensNoteboom, inVan der NeutnevensVan der Noot, enz. Het woordmolenvooral wordt veelvuldig alsmeulenuitgesproken. Van daar dat ook in geslachtsnamen meermeulenwordt geschreven en gesproken danmolen. Zoo is allereerst de naamVan der MeulenenVermeulenveel meer algemeen alsVan der Molen, en daar by aan zeer veel verschillende maagschappen eigen. VerderMeulebrouck, Van der OudermeulennevensMolenbroek, enz. Deze klankeuwordt, door hoogduitschen infloed, ook wel alsögeschreven, en komt als zoodanig voor in de geslachtsnamenRörink, Höpink(zie bl. 40),Frankemölle, enz. De zuiver nederlandsche form van dezen laatsten naam,Frankemolen, is aan eene andere maagschap eigen. In de geslachtsnamenHomulleenKattemulle(zie bl. 314) wordt dit woordmolen,meulen,mölen,möleweêr op eene andere wyze geschreven. Deze naamHomullevertoont wel drie afwykingen, volgens de volksuitspraak, van het geijkte Nederlandsch. Immers behalvenden formmullevoormolen, is ook denachter ’t oorspronkelikemullenweg gesleten, en is tevenshoogtothoafgesleten. Want de volle form van dezen naam isHoogemolen, welke form ook als geslachtsnaam voorkomt.HoogtotHoverkort vinden wy ook in de geslachtsnamenVan den Hoonacker(van den Hoogenakker),Homeyer, (Hoogmeier, in tegenoverstelling vanNiermeyer, Niedermeier, Nedermeier) enVan Hoboken. Deze laatste naam is ontleend aan dien van het dorpHobokenby Antwerpen, en beteekent: hooge beuken. De verwisseling vanoeneuneemt men ook waar in den naam der stadLeuven, die door de Zuid-NederlandersLovengenoemd wordt. Beide formen komen in geslachtsnamen voor; zie bl. 474.In de zuiver-saksische en friso-saksische gouspraken staat het woordlutje, ooklutke, in de plaats van ’t algemeen-nederlandscheklein. Van daar de groningerlandsche geslachtsnaamLutje, een tegenhanger vanKlein, enLutkemeyer, LutjensenLutgens, nevensKleintjesdat in andere gewesten voorkomt, enz. Zie ook den maagschapsnaamLuttik, op bl. 492. Eene andere byzonderheid dezer zelfde streekspraken is nog de uitspraak derschalssk, voorkomende in de geslachtsnamenVisker, FiskerenBusker. Verder de verkleinform opien, die voorkomt in de geslachtsnamenBoertienin Drente (nevensBoerkein Friesland, zie bl. 480 en bl. 302); inKarssiens, eldersKarsjensenKersjens, vanKarsje, Kars, Kers, KerstiaanofChristiaan; Knoppien, Lukkien, Mandties, enz. De verkleinformjeluidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, alsie. Van daar de geslachtsnamenAssies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies(Jacobs), enz.Assiesis een patronymikon vanAssie, en deze mansvóórnaam staat in de plaats vanAsje, een verkleinform vanAsse, ’t welk een oud-friesche mansvóórnaam is, weinig in gebruik, maar ook doorLeendertzin zyne naamlijst vermeld, en waar de patronymikale geslachtsnamenAsma, Assma, Assing, Assink, Van Asma, en vele plaatsnamen van afgeleid zijn. Een andere, zeer algemeen buiten Holland en Zeeland gebruikelike verkleinform iske, in plaats vanjeoftje. Deze verkleinform komt in vele geslachtsnamen voor, in vele verschillende gewesten. Zie hier eenigen:Buurke, Boerke, Schuurke,Beerske, Mannekens, Guskens(van den verkleinform vanGusofAugustus),Wyvekens(zie bl. 167),Harkema, Gerkema, Waalkes, Gieskens(van den verkleinform vanGys, Gijs(zie bl. 176),Lollekens, Boomkens, HeykensenHeykema, enz. Zeer algemeen is ook de verfloeiing derdtotjofw. Deze volksuitspraak komt in vele geslachtsnamen voor; b. v. inVan Muyen, in plaats van, en nevens,Van Muyden, Den Ouwen, De GoejeenDe Goeye, De Quay(de kwade),De Vroey(zie bl. 351),De Breeje, Van Goeyenhuisen, Van Ostaeyen, in plaats vanVan Ostade, welke naam ook voorkomt, en die afgeleid is van het gehuchtOstade(Oost-Ade? ofOde-stade?) by Asten in Noord-Brabant; een ander gehuchtOstadeofOstayeligt by Zundert, ook in Noord-Brabant. Eene oud-amsterdamsche, ook over andere steden en gouen van Noord-Holland verspreide uitspraak van het woordjenieu(nieuw) luidt alsnuw,nu. Te Amsterdam kan men vele lieden nog hooren spreken van denNuwendijken deNuwmarkt. Deze byzondere uitspraak vinden wy afgebeeld in de geslachtsnamenNuwendam, in plaats vanNieuwendam, de naam van een dorp in het Waterland, tegenover Amsterdam aan ’t Y gelegen;NuwlandenNulant, Nuveen, NuhoutenNusteeg(zie bl. 220). De formenNieuwlandmetNylandenNieland, Nieveen, Nyhout, Nyholt, A Nyeholt, Nieholtkomen ook, nevens dezen, voor. Eene andere uitspraak van dit woordnuw= nieu, en wel alsnou,nouw, zelfs wel alsnoud,nouwd, is eveneens aan deze en gene gou in Noord-Holland eigen; onder anderen aan de spreektaal van het eiland Wieringen. En ook deze byzondere form komt in geslachtsnamen voor, en wel inNouwlandenVan den Nouwland. Eene andere verbastering van het oorspronkelikenieu,nieuw, vindt men in de maagschapsnamenVan NievervaartenNievergeld; zie bl. 431. De geslachtsnaamMoskis eveneens in het westelikste Friesland inheemsch, en vertegenwoordigd de friesche uitspraak van ’t algemeen-nederlandsche woordmusch; zie bl. 382. In Friesland, zoowel als in West-Vlaanderen, spreekt men het woordduivelniet slechts alsduvel, maar ook alsdyvel,divel,dieveluit. Van daar de geslachtsnaamDen Dievel(zie bl. 355). De vogelkievitheetkyfteofkieftin de saksische gouspraakvan Twente en oostelik Gelderland. Van daar de geslachtsnamenKiefte, als tegenhanger van ’t algemeen-nederlandscheKievit, die in Twente (te Gramsbergen) my voorkwam, enKyftenbelt, elders in Overijssel inheemsch. Zie bl. 490. De geslachtsnaamBorggreve, een tegenhanger vanBurggraafenBurghgraef, vertoont ook eenen saksischen form, even alsBrouwhamer(zie bl. 365) eenen frieschen.Renneboog, samengetrokken uitRegenboog(zie bl. 414), komt in form naby ’t woordrein, dat in het Friesch en West-Vlaamsch in de plaats van het algemeen-nederlandsche woordregenstaat.Bemdvoorbeemdof weide, is eene brabantsche uitspraak, die wy terug vinden in den geslachtsnaamVan den Bemden(eene andere maagschap schrijft zelfsVan den Bempden), welke in Zuid-Brabant inheemsch is. In dat gewest vinden wy ook den plaatsnaamSuerbempden(Zuurbeemden), zoo als een dorp heet in het Hageland, met den daarvan afgeleiden geslachtsnaamVan Zuerbempden. In West-Vlaanderen laat men in de volksspreektaal dewwel achterwege, als deze letter aan het begin van een woord staat. Zoo zegt men daarormofoormin plaats van worm,oensdagvoorwoensdag,oelenenoekerenvoorwoelenenwoekeren, gelijk de Hoogduitschers ookRache(Wrache) zeggen voor het nederduitsche woordwraak. En zoo is er in Vlaanderen ook eene maagschap, die haren naam alsVan der Ostynespreekt en schrijft, nevens eene andere dieVan de Woestyneheet, in den oorspronkeliken form. Deze vlaamsche naam, die zyne weêrga vindt in den noord-nederlandschen geslachtsnaamVan Wildernis, is tamelik algemeen in de vlaamsche gouen verspreid, en komt daar in allerlei formen en verbasteringen voor. NevensVan der Ostynenog alsVan der Ostuyneen alsVan der Hoestyne; naastVan de Woestynenog alsVan de Waestine, en, half verwaalscht, alsVan de Wattyne. In der daad komt het hedendaagsche woordwoestijnin oude west-vlaamsche oorkonden herhaaldelik voor alswaestyn,waestine. Andere verbasteringen van dit woord vinden wy nog in de vlaamsche geslachtsnamenWostyn, HostinenOstin, zelfsVan de Goesteene, en eene halve verwaalsching inDe la Woestine, dat men ook, nog meer verknoeid, alsDelawoëstineschrijft.De naamVan de Goesteenedankt zynen byzonderen form aan eene zeer gewone verwisseling van de letterswengin de germaansche en romaansche talen. Zoo zijn de oud-germaansche mansvóórnamenWaltherofWouter, WilhelmofWillemenWitte(ofWyten, zoo als de Vlamingen zeggen) in den mond en in de pen der Franschen totGauthier, GuillaumeenGuidogeworden, even als de oud-germaansche woordenwarof oorlog (thans uitsluitend engelsch),wafelenwaas(wasem) door de Franschen alsguerre,gauffreengas, zelfsgaz, in hunne taal zijn overgenomen. En juist in die verhouding staat ook de naamVan de Goesteene, die op de grenzen van het germaansch-romaansche, van het nederlandsch-fransche taalgebied, in Fransch-Vlaanderen inheemsch is, tot den naamVan de Woesteene, Van de Woestyne.In velen onzer gouspraken nemen de woorden, die zich daartoe leenen, geerne, als ter versterking, eenetachter zich. Zoo kan men vele Hollanders den naam van ’s Gravenhage alsden Haagtof liever alsden Haachthooren uitspreken. In Gelderland noemt men de rivier de IJssel veelalden Iisselt; en Meppel wordt door vele Drenten en Overijsselaars altijdMeppeltgenoemd. In West-Vlaanderen kan men de woordenwylen,heden,samen,pastoor,kelk, enz. alswilent,hedent,sament,pastoortenkelkthooren uitspreken. Ja,te onzententen uwentbehooren zelfs in geheel Nederland tot de schrijftaal. Deze, by tongval achtergevoegdetvinden wy ook in eenige geslachtsnamen, inVan Zutvent(nevensVan Zutphen); inVan Isselt(naastVan IJssel);Valkenborgt(byValkenburg);Andernagt(oorspronkelikAndernach—zie bl. 211);Kleywegt(nevensKleiweg);MestdagenMestdach(nevensMesdag, zie bl. 417), enz. Misschien ook inTellenhoft. Te Antwerpen komt de naamAsselbergin drie verschillende formen, aan drie verschillende maagschappen eigen, naast elkanderen voor. Te weten, in zuiveren form alsAsselberg, in tongval-form alsAsselbergt, en als patronymikon:Asselberghs.Juist tegenovergesteld aan deze byvoeging eener overtolliget, laat men in de limburgsche gouen, en ook elders wel, detachterwege als deze letter een woord sluit. B. v.ach, in plaats vanacht, is algemeen limburgsche uitspraak. Ook deze eigenaardigheid vinden wy in sommige geslachtsnamen te rug. Immers komen nevens de namenCoenegracht(zie bl. 280),Offergelt(zie bl. 431) enVijftigschild(zie bl. 431), in de zuid-nederlandsche deelen van Limburg de maagschapsnamenCoenegrach, OffergelenVijftigschilvoor.De langea-klank vóór eenerluidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere openee;haard=heerd,paard=peerd,merkwaardig=merkweerdich, enz. Deze zoogenoemde zwaree-klank, die oudtijds by de Zuid-Nederlanders ook wel alseiafgebeeld werd, komt voor in de geslachtsnamenVan den EertweghenVan Eerdewegh(nevensVan den Aardweg—zie bl. 474);Beerske(zie bl. 480),De Keirsgieter, SnelderweertenVan Maarschalkerweert, enz.—Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklankoealsue. En deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenBuekenhoudtenVerbueken(buek= boek of beuk, dusBuekenhoudt=Boekholt—zie bl. 498 en bl. 405);Van Suetendael(nevensVan Zoetendaalin Holland);Van Nueten, KetelbuetersenCapuen. Ook byzonder-brabantsch is de uitspraak van den tweeklankoualsau;houtb. v. alshaut, enoude, door uitfloeiing derd(zie bl. 501), alsauweofau’e. In menigen, vooral zuid-brabantschen geslachtsnaam is deze byzondere uitspraak in de spelling afgebeeld; b. v. inSchautteet, dat isSchoutheet(zie bl. 326); inHautvast(zie bl. 468); verder inSauwen(zie bl. 185),DauweenDauwen(zie bl. 339), inAupiers(zie bl. 171),Austraete(zie bl. 220),Auwerkerken(OuwerkerkenOuderkerkkomt ook voor, enVan Auwerkerck);Van der AuweraenVan der Auweraa. Deze laatste zonderling schynende naam, zonderling vooral als hy op de zuid-nederlandsche wyze geschreven wordt (Vanderauwera), wordt verklaard door den eveneens voorkomenden geslachtsnaamVan der Ouderaa(dat is: van het oude water, zie bl. 281). VerderVan der AuwermeulenenVan AuvermeulennevensVan der Oudermeulen; CaudysernevensCoudyzer; Van den EechautteenVan den EechaudtnevensVan den Eekhout; Van den AudenhovenenVan AudenhovennevensVan Oudenhoven, enz.In Groningerland zijn de geslachtsnamenReendersenMeenderinginheemsch. Het schijnt my toe dat deze namen, die aldaar en elders ook voorkomen alsReinders, ReynertsenMeynderinkmetMeindering, (zoon vanReinder, [Reinher, ReginheriofRaginhari], en zoon vanMeinder, [Meinher, MeginheriofMaginhari]), hunnen oorsprong ook te danken hebben aan eene byzondere uitspraak in den eenen of anderen tongval. Een tegenhanger van den groningschen naamReendersis de geslachtsnaamRenders(eveneens vanRaginhariafgeleid,) en die in West-Vlaanderen inheemsch is.—Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat deh, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt. Waar tegen over staat dat die zelfde letter wel uit onkunde geschreven wordt, (en ook wel gesproken, zoo als te Zwolle, op Fliland, enz.) waar zy niet behoort. Aan deze zonderlinge onregelmatigheid, ten opzichte van deh, danken de volgende geslachtsnamen hun ontstaan:Van der Hauwera(zieVan der Auwerahier boven),Liefhooghe, zie bl. 345;Houdenbrouck, in Vlaanderen inheemsch, en elders alsOudenbroek, in Holland ook alsOuwenbroekvoorkomende;BouckoutnevensBouckhoutenBoekhout; Van de KerckovenevensVan de Kerckhove; KortenoevennevensKortenhoeve; NettekovenenGripekoven, dat is voluit:Nettinkhoven(zie bl. 83) enGripinkhoven. In de spelling der geslachtsnamenVan der Hougstraete, Van der Ougstraete, Verougstraete, Verhougstraete, Verhoestraete, allen aan verschillende vlaamsche maagschappen eigen, valt de infloed van verschillende gouspraken en tongvallen op meer dan eene wyze op te merken. De verwaarloozing derhin de uitspraak had ook inkrimping van het lidwoord ten gevolge, in geslachtsnamen alsD’Haese, D’Hondt, D’Hert, D’Hoedt, enz. die allen in de zuidelike Nederlanden inheemsch zijn. In enkele gevallen is dieh, als beginletter van eenig woord, ook geheel verdwenen, ten gevolge waarvan het lidwoord geheel met het hoofdwoord is saamgesmolten.Deze verbastering komt voor in de geslachtsnamenDaveloose(De Havelooze—zie bl. 353),Duyvetter(D’Huyvetter—zie bl. 316),Dedel(zie bl. 354), enz.Spreken Zeeuen en West-Vlamingen de letterijvan het geijkte Nederlandsch als eene langeiuit, zy maken eene uitzondering met sommige woorden, alspijp,blyven,wijf, die ze alspupe,bluven,wuufuitspreken. Deze byzondere uitspraak wordt aangeduid door de spellinguyin den zuid-nederlandschen geslachtsnaamDe Puype, een tegenhanger van den noord-nederlandschen naamPijp. In de friesche taal, en ook in de friso-frankische gouspraak hier en daar in Noord-Holland, wordt het woordbrugalsbregge,breguitgesproken. Die uitspraak, welke ook weergegeven wordt in den naam van het gehuchtTer Bregge(aan de brug), by Hillegersberg in Zuid-Holland, vinden wy ook terug in de geslachtsnamenVan der BreggennevensVan der BruggeenVerbruggen, en inBregmannevensBrugman. In West-Vlaanderen komt deze zelfde naam zelfs in den formVan der Brigghevoor. Enkele geslachtsnamen toonen door hunne spelling en geheel hun voorkomen aan dat zy ontstaan zijn in de saksische tongvallen, in het zoogenoemde Plat-Duitsch, dat over onze oostelike grenzen gesproken wordt. Zulke namen zijn:Schöttelndreier(schoteldraaier, een maker van fijn eerdewerk),Bütefür(zie bl. 469),Lütkebühl, dat is: kleine heuvel (lütke= klein, zie bl. 500), enz. Vry algemeen Nederlandsch is de uitspraak van het woord vriend alsvrind. In den geslachtsnaamDe Vrindkomt deze uitspraak voor.Woorden die slechts in deze of gene byzondere gouspraak bestaan, maar die in het algemeene Nederlandsch onbekend zijn, komen weinig als geslachtsnamen voor. Als zoodanig noemen wySchrier, Stykel, Siepel, Tosch, enz. in Friesland; zie bl. 480;Kedde, ook een geslachtsnaam, is de friesche naam voor een hit (hitlandsch peerdje ofponey).Van Twuyver, een noordhollandsche maagschapsnaam; in de westfriesche gouspraak van noordelik Noord-Holland heeft het woordtwuiverde beteekenis van gehucht of buitenwijk, eene buurt, afgescheiden van de beboude dorpskom gelegen.NaberenNinaber(zie bl. 437) zijn saksische woorden;De PuydtenBiebuyck(zie bl. 385 en 369), vlaamsche. Ook is byzonder-vlaamschde maagschapsnaamDoolaeghe, die ook alsDoolage, Van DoolaegheenVerdoolaegevoorkomt, en die uit een oud-vlaamsch woord bestaat, datmoerasbeteekent.—In onze friesche en saksische gouspraken luidt het woordzuuralssûr, men sprekesoer, van daar de geslachtsnaamSoerewyn(zie bl. 424).—De namen van steden en dorpen zijn in ’t algemeen, in de dageliksche spreektaal, aan allerlei verbastering en inkorting onderhevig; en deze verknoeiingen vinden wy terug in de geslachtsnamen welke van die plaatsnamen afgeleid zijn. Reeds op bl. 208, 213 en 217 zijn er enkelen opgenoemd van zulke verbasterde plaatsnamen, die als maagschapsnamen in gebruik zijn. Zie hier nog eenigen:Van UitertenVan Uytrecht(deze laatste naam vertoont eigenlik anders niet als eene spelling die van d’algemeen-aangenomene eenigszins afwijkt),Van Vendeloo, verknoeide volksuitspraak van den naam der limburgsche stadVenloo; Noorloos(Noordeloos, dorp in Zuid-Holland);Van HinlopeenHinloope, Van Dordt, Van Gorkum, GouwswaardenGouswaard(Goudswaard, dorp in Zuid-Holland);Oussoren(Oudshoorn, ook een zuid-hollandsch dorp);Wessanen(West-Zaan, ookWest-Zanen);Van BuulenVan Buel(Budel, dorp in Noord-Brabant);Van Strien(Stryen, dorp in Zuid-Holland);DooyeweertenDooyewaard(DodeweertofDodewaard, dorp in Gelderland), enz.§157. Als een aanhangsel tot al deze maagschapsnamen die hun ontstaan danken aan de byzondere uitspraak, de byzondere formen en woorden, eigen aan de verschillende nederlandsche gouspraken, moeten hier nog eenige geslachtsnamen genoemd worden, welke, door hunne spelling, zondigen tegen de algemeene regels der nederlandsche taal. Onkunde zoowel als stijfhoofdigheid om niet nog in tijds te willen veranderen wat in verkeerden form door ouders of verder voorgeslacht onzen grootouders was overgeleverd geworden, zijn als oorzaken van deze wanspellingen aan te merken. Immers, die schrijfwyzen waar mede die namen tegen de thans geldende taalregels zondigen, zijn nooit by goede schryvers in gebruik geweest, zoo min in eenig nederlandsch gewest als in eenig tijdperk van het bestaan onzer taal.Braakenburg, VanNaamen, De Jaager, Kraamer, Raaymaakers, Rookmaaker, Raadersma, Van Maanen, Van Aaken, allen met tweea’s waar de regels der nederlandsche taal nooit anders als eene enkeleahebben geeischt;—Van der Moolen, Van Lookeren, met eeneoonnoodig en te veel.Van Buuren, Van BuerenenVan BuirenwaarVan Burenvolkomen genoeg was;—De RuytterenDe Ruytteremet eene overtolliget;—Schravemade, Van Schravendijk, Van Schravesande, Schrauwen(zie bl. 185), met verbastering der oorspronkelike’s-GinSch(’S-Gravesande, in dezen goeden form komt deze maagschapsnaam ook voor.’S-Gravenmade, enz.)—dit zijn allen voorbeelden van zulke wanspellingen.Wijl de Hollanders in hunnen tongval deijalseiuitspreken, en wijl deey, als oude form derei, door ongeletterden ook wel alseijwordt geschreven, zoo zijn velen bevangen in eene schromelike verwarring tusschen die letters en klank-afbeeldingen. Die onredelike verwarring heeft geslachtsnamen doen ontstaan als de volgenden, welke allen ware misspellingen zijn, al blijkt dit juist niet uit de byzonder-hollandsche uitspraak dezer namen:Kijzer; Holstijn, Boekestijn, Rijnierse, Mijer, Rijziger, in plaats vanKeizerofKeyzer, Holstein, Reinierse, Reiziger, welke namen trouens in deze goede spellingen ook voorkomen. Vooral in het woordstein, waar vele maagschapsnamen op uitgaan, komt deze wanspelling voor:Everstijn, Palenstijn, Ponstijn, Willemstijn, enz. En omgekeerdVan Reyn, Van de Woesteyne, Teysen, zelfsTeijsenenTheijssen, Blokzeyl, De Reycke, enz. in plaats vanVan Rijn, Van de Woestyne, Thijssen, enz., die allen eveneens voorkomen. Ook wordt de verwisseling van den goeden formuymet den slechtenuij(de Ruijterin plaats vanDe Ruyter, Duijfin plaats vanDuyf) dikwijls gezien. De maagschapsnaamPyttersen, in Friesland inheemsch, bevat eene misspelling in die tweet’s, waar slechts eênetbehoort geschreven te worden. Echter niet in diey, in stede van de algemeen-nederlandscheiein dezen naam:Pietersen. Immers die spelling mety(dat is: zuivere, langei) stemt volkomen overeen met de eigene uitspraak der Friesen, die naukeurig en zeer te recht onderscheid maken tusschen dentweeklankieen de enkelvoudige, langeiofy. Zoo werd in de vorige eeu de mansvóórnaamPieter(Petrus), volgens de zuivere uitspraak der Friesen, in Friesland zeer veelvuldig, zelfs vry algemeen alsPyter, ook wel alsPyttergeschreven. Van daar de hedendaags zoo byzondere form van den geslachtsnaamPyttersen.Eenige maagschapsnamen zondigen ook, in taalkundig opzicht, tegen het geslacht der woorden waaruit zy samengesteld zijn; b. v.De SchaapenDe Zout, in plaats vanHet SchaapenHet Zout. Vry veelvuldig is het geslacht der woorden verkeerd genomen by die maagschapsnamen welke metVan denenVan dersamengesteld zijn. Als voorbeelden van zulke taalkundig-onjuiste geslachtsnamen mogen hier vermeld worden:Van der Berghe, Van der Leeuw, Van der Wolf, dieVan den Berghe, Van den Leeuw, Van den Wolfmoesten zijn, omdat de woordenberg,leeu,wolfvan het mannelike, niet van het vrouelike geslacht zijn. Zoo ookVan der Paardt, Van der Ende, Van der Hoff, als of de onzydige woordenpeerd,eindeenhofvan het vrouelike geslacht waren. De form van den maagschapsnaamVan den Wallmoge al overeenstemmen met het mannelike geslacht dat door de nieuere hollandsche taalkundigen aan het woordwalwordt toegekend—oorspronkelik en in zuiver nederduitsch is het woordwal(walle) van het vrouelike geslacht. Dit vrouelike geslacht komt in de geslachtsnamenVan de WallenVan der Waldan ook tot zijn volle recht, en zoo kan ik deze twee laatstgenoemde namen niet metVan der Berghe, Van der Paardt, enz. over den zelfden kam scheren. Eveneens als metVan der Wallis het ook met den maagschapsnaamVan der Hoek, te Leeuwarden inheemsch; zie bl. 268.Eene enkele maal komt het voor dat twee afsonderlike namen, beiden aan één enkel geslacht eigen, door misverstand aan elkanderen worden geschreven, dus tot éénen naam worden saamgesmolten. In den maagschapsnaamTra Kranen(Trakranen) is daarvan op bl. 216 een voorbeeld medegedeeld. Verkeerd is ook het gebruik van zeer vele Zuid-Nederlanders om voorzetsels en lidwoorden, die het zelfstandige naamwoord, het hoofdwoord dat den maagschapsnaam samenstelt, voorafgaan, met dat hoofdwoord aan éénte schryven. Ware gedrochten van namen komen er op die wyze voor den dag; b.v.Vanderauwera, Vandenabeele, Vandenpeireboom, Vangeetruyen, Vandeneynde, enz. Of ook schryven de Zuid-Nederlanders zulke namen alsVander Auwera, Vanden Peireboom, Vanden Eynde. Het eene is zoo verkeerd als het andere. Door Walen en Franschen, die onze namen niet verstaan, is deze dwaze schrijfwyze zekerlik in zwang gebracht. Nog gedrochteliker worden zulke namen als er bovendien nog een andere geslachtsnaam aan verbonden wordt. Zoo is te Brussel de maagschapsnaamVosvanavesadeinheemsch. Het valt in der daad moeielik uit dien monsternaam op het eerste gezichtVos Van Avesade(Van (H)avesathe?) te herkennen. Maar!—geheel vry van deze verkeerdheid zijn de Noord-Nederlanders ook niet. Wel valt het ons niet in om b.v. den naamVan der Heulte schryven alsVanderheul, maar by die formen van dezen zelfden naam waarvanenderzijn samengesmolten totver, hechten wy ditverwel aan het hoofdwoord, en schryvenVerheul, ’t welk eigenlik even verkeerd is alsVanderheul. Toch is deze schrijfwyze, waarvermet het hoofdwoord van den naam onmiddellik verbonden is, algemeen by ons in gebruik (zie §95). Slechts zelden ontmoet men zulke namen op de taalkundig juiste wyze geschreven. Eerst in de laatste tientallen jaren is deze schrijfwyze door sommige maagschappen te recht weêr voor hunne eigene namen in gebruik genomen, b. v.Ver Loren, Ver Huell, Ver Voorn.
§156. De nederlandsche taal is rijk aan een zeer groot aantal verschillende gouspraken of streek- en stadsspraken, zoogenoemde tongvallen. Deze gouspraken worden overal, in Holland zoo wel als in Brabant, in Vlaanderen niet minder als in Friesland, door het volk, ja in meerdere of mindere mate door iederen Nederlander, algemeen in het dageliksche leven gesproken. Geen wonder dus dat vele nederlandsche geslachtsnamen, die toch onmiddellik uit de spreektaal ontstaan zijn, menigvuldige kenmerken der verschillende gouspraken vertoonen, en dit zoo wel door de uitspraak, aangeduid door de spelwyze, als door byzondere woorden en formen waaruit deze namen zijn samengesteld.
De uitspraak der tweeklankuials enkele, langeu, en der (hollandsche) klankijals zuivere, langeiis zeer algemeen verspreid en aan nagenoeg alle nederlandsche gouspraken eigen, zoo men de byzonder-hollandsche en brabantsche (met de oost-vlaamsche), en dezen nog niet eens allen, uitzondert. En toch komt juist dit kenmerk, deze byzondere uitspraak, weinig in geslachtsnamen voor; minder dan menig ander byzonder kenmerk, dat toch niet zoo algemeen verspreid is als juist dit. De oorzaak van dit verschijnsel is dat oudtijds en nog algemeen in het begin der 17deeeu,alleNederlanders,ookde Hollanders en Brabanders, de klankenui(uy) enij(dat is de dubbelei) alsueniuitspraken, ook al schreven zeuiofuyenij. Toen dus de uitspraak dezer klanken in Holland en Brabant verliep totui(zelfsoi) enei(zelfsai), toen hield men toch in andere nederlandsche gewesten, waar men op zuivere, oude wyzeuenibleef uitspreken, de schrijfwyzenuyofui, enijby, in de spelling. Immers had men in die gewesten geen reden om despellingte veranderen, al was het dat de Hollandersen Brabanders deuitspraakveranderden. De andere Nederlanders toch bleven de zelfden in spelling en uitspraak hunner taal; zy schreven den bekenden geslachtsnaamBuytendijk, voor en na aldus, en bleven dien zeer te recht uitspreken alsButendiik. Dies komt despellingmet enkele of dubbeleu, waar de geijkte nederlandsche taal tegenwoordiguieischt, slechts uiterst weinig in geslachtsnamen voor, niettegenstaande deuitspraakalsuzoo algemeen is. My zijn geen andere namen bekend, die deze byzonderheid vertoonen, dan:De CupereenKupers, andersDe KuiperenKuipers; KluunenStuut(zie bl. 488),Muus, Hardevuust, Rahusen, Garmhusen, enUut het Hooghuisten deele. Ook nog de geslachtsnaam(Mulert) Van de Leemcule. In sommige tongvallen, vooral langs onze oostelike grenzen, spreekt men dit woordkule, kuuluit met de hoogduitscheu, in klank overeenkomende met het franscheouen ten naasten by met het nederlandscheoe. Die byzondere uitspraak van dit woord heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van de geslachtsnamenKoelstraenLeemkoel, die ook alsLemkuhlenLehmkuhlvoorkomt, en vanSavelcouls, als patronymikon vansavelcoul, dat issavelkuleof zandkuil; zie bl. 256 en 289.
De enkeleiwerd oudtijds, vooral ook in geslachts- en plaatsnamen, en althans als deze letter lang, gerekt, uitgesproken werd, gewoonlik alsygeschreven. In het hedendaagsche geijkte Nederlandsch bestaat er eene schromelike verwarring tusschen die enkeley(geeny-grec, maar een goed-nederduitsche letter, de zoogenoemdesteert-ionzer grootouders) en de dubbelei, anders gezeid deij. De hedendaagsche Nederlanders grootendeels kennen geen onderscheid tusschen deze twee letterteekens. Van daar de algemeen-gevolgde spelling metij, b. v. in de geslachtsnamenVan Yperen, De Mey, Meynders, Rykens, enz. die meestal metij(Van IJperen, De Meij) geheel verkeerd worden geschreven, en ten deele ook verkeerd uitgesproken alsVan Eiperen,Reikens, in plaats van VanIperen,Rikens, enz. Ten einde te beletten dat men deyalsij=eiuitspreke, verlengen sommige ontaalkundigen en die geen zuiver gehoor hebben, de enkeleiwel met eenee, totie. Maarie=iais toch eentweeklank, al spreken de Hollanders dien klank tegenwoordig verkeerdelik als eeneenkele, langeiuit;dienen=dînen,di-nen. Zoo is men er ook toe gekomen om die eigenlik onredelikeiete schryven in een paar namen die oorspronkelik den enkeleni-klank hebben; enkel maar om de verkeerde uitspraak als hollandscheij=eite beletten. Die namen zijnSchriever(de zuivere formSchryverkomt ook voor),Kriegsman(Krijgsman),Snieders(Snyders), enz.
De verwisseling vanaenevóor eeneris in alle nederlandsche tongvallen, ja in alle germaansche talen, zeer algemeen.Sterenstar,hertenhart,smertensmart,bermhertigenbarmhartigzijn reeds van ouds her wisselformen, ook in de schrijftaal. Verder is het neder- en hoogduitscheverenfernin het Engelschfar, en het nederlandschesterkin het Hoogduitschstark, enz. Die verwisseling treffen wy ook in enkele geslachtsnamen aan:VarwerenDe VarvernevensVerwerenDe Verwer; StarknevensSterk; De Starke, en zelfs gerektDe Staercke, nevensDe Sterke. VerderKerremans(de zoon van den karreman, een oorbeeldig brabantsche naam),GarritzennevensGerritsen, Karkemeyer, Dannenbargh, enz. En omgekeerdLigthertnevensLigthart, De SwertnevensDe Swart, Wermenbol(zie bl. 421), enz.
De Temmerman, De SmetenDe SmedtmetSelversmetvertegenwoordigen de uitspraak van sommige zuid-nederlandsche gouspraken in de woordentimmerman,smid,zilver. Deze geslachtsnamen zijn dan ook in Zuid-Nederland inheemsch. Tegenover deze verheldering van de onvolkomeneitot onvolkomeneestaat eene verdoffing tot onvolkomeneu, die aan andere gouspraken, in Friesland, Noord-Holland en West-Vlaanderen, eigen is. Deze byzondere uitspraak heeft de volgende geslachtsnamen doenontstaan:Durksz, in Friesland, nevensDirks, en nevensDerksin de saksische gouen;Zulver, in Noord-Holland, nevensZilver(zie bl. 412);WullemsenWulmkes(zie bl. 109), patronymika van den mansvóórnaamWillem; Van der WurffnevensVan der Werff; De Rudder, in West-Vlaanderen, eldersDe Ridder, enz. Het omgekeerde komt ook voor, namelik de verheldering van de doffeuder geijkte nederlandsche taal tot eene onvolkomenei.Te weten in den maagschapsnaamVan de Pitte, nevensVan de Putte. Deze naam is in Zeelanden Vlaanderen inheemsch, en in deze gewesten wordt ook het woordputalspituitgesproken.
Sommige nederlandsche gouspraken laten eene onvolkomene doffeuhooren in plaats van de geijkt-nederlandscheoin de woordenboter,storm,gestorven, enz. Deze uitspraak heeft de geslachtsnamenSturm, Butter, Wurkum, enz. doen ontstaan. De beide laatste namen zijn in noordelik Noord-Holland inheemsch, en de eerste vond ik in Zeeland. De geslachtsnaamWurkumis oorspronkelik de naam van de friesche stadWorkum, en hy maakt de weêrga uit van den maagschapsnaamVan Burkum(zie bl. 223).BurkumenWurkum, zoo kan men nog van ouderwetsche Leeuwarders den naam der stadWorkumen dien van het eilandBorkumhooren uitspreken.
Aan eenige nederlandsche gouspraken, bepaaldelik aan de frankische in ’t algemeen, aan de hollandsche in het byzonder, is eigen dat men de slot-nder woorden in d’uitspraak achter wege laat. Aan deze uitspraak, welke aan de Nederlanders die van frieschen en saksischen stam zijn, zoo zonderbaar in d’ooren klinkt, danken geslachtsnamen alsTiggeloove(tichel-oven),Jansse, Van Heusde, Van Ake, Van Campe, Van Emde, Minde, Van Vuure(Vurenis de naam van een geldersch dorp), hun ontstaan. De gerekte en lymige uitspraak aan de meeste byzonder-hollandsche gouspraken eigen, vindt men afgebeeld in den geslachtsnaamVan Mouwerik. Deze naam, afgeleid van den gelderschen dorpsnaamMaurikkomt ook alsVan Mourikvoor (omdat de Hollanders in hunne uitspraakouenauniet onderscheiden); tevens ook in den goeden form alsVan Maurik.—Blom, in plaats vanbloem, is aan de volkspraak van vele nederlandsche gewesten eigen. Deze form komt voor in de geslachtsnamenBlom, Blommendaal, Van Blommenstein, enz.
In de zuiver-saksische en in de friso-saksische gouen, in de noordoostelike Nederlanden dus, komt in geslachtsnamen zoo wel als in plaatsnamen menigvuldigolvoor, waar het geijkte Nederlandschouheeft, overeenkomstig de volksspreektaal in die streken. Zulke geslachtsnamen, in die gewesten oorspronkelik inheemsch, maar die ook elders wel voorkomen, zijn:Boekholt, Eekholt, Nieholt, Niewoldt, Olthoff, Groenewold,Swartwoldt, Ten Wolde, Op ’t Holt, De Olde, Oldenboom, Coldewyn, Deurholt, Tinholt, Holvast(zie bl. 468), enz. In de geslachtsnamenVan OldenallerenVan Ouwenaller, beiden ongetwyfeld aan eenen en den zelfden plaatsnaam ontleend, kan men ook den infloed bemerken van den hollandschen tongval in den laatsten, van den saksischen in den eersten naam. Bovengenoemde geslachtsnamenBoekholt, Eekholt, Groenewold, enz. vinden hunne tegenhangers in de maagschapsnamenBoekhoutenBuekenhout, Eechout, Groenewoud, De Oude, Den Ouwen, enz. in andere gewesten inheemsch. Het woordold, oud, verliest in de saksische tongvallen ook wel ded, en wordt dan, hier meer, daar minder gerekt uitgesproken, alsolenool. Deze form komt voor in de geslachtsnamenOol-Bekkink(zie bl. 50),Oolbroer(zie bl. 434) enOljans(zie bl. 171). De tweeklankoewordt in sommige nederlandsche streekspraken vervangen dooreu. Van daar de geslachtsnamenJongebreurenBestebreur(zie bl. 434). In andere tongvallen weêr laat men deneu-klank hooren, waar het geijkte Nederlandsch eeneoheeft. Deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenKeuningenDe Ceuninck, die nevensKoningenDe Coninckvoorkomen. Verder inNeuteboomnevensNoteboom, inVan der NeutnevensVan der Noot, enz. Het woordmolenvooral wordt veelvuldig alsmeulenuitgesproken. Van daar dat ook in geslachtsnamen meermeulenwordt geschreven en gesproken danmolen. Zoo is allereerst de naamVan der MeulenenVermeulenveel meer algemeen alsVan der Molen, en daar by aan zeer veel verschillende maagschappen eigen. VerderMeulebrouck, Van der OudermeulennevensMolenbroek, enz. Deze klankeuwordt, door hoogduitschen infloed, ook wel alsögeschreven, en komt als zoodanig voor in de geslachtsnamenRörink, Höpink(zie bl. 40),Frankemölle, enz. De zuiver nederlandsche form van dezen laatsten naam,Frankemolen, is aan eene andere maagschap eigen. In de geslachtsnamenHomulleenKattemulle(zie bl. 314) wordt dit woordmolen,meulen,mölen,möleweêr op eene andere wyze geschreven. Deze naamHomullevertoont wel drie afwykingen, volgens de volksuitspraak, van het geijkte Nederlandsch. Immers behalvenden formmullevoormolen, is ook denachter ’t oorspronkelikemullenweg gesleten, en is tevenshoogtothoafgesleten. Want de volle form van dezen naam isHoogemolen, welke form ook als geslachtsnaam voorkomt.HoogtotHoverkort vinden wy ook in de geslachtsnamenVan den Hoonacker(van den Hoogenakker),Homeyer, (Hoogmeier, in tegenoverstelling vanNiermeyer, Niedermeier, Nedermeier) enVan Hoboken. Deze laatste naam is ontleend aan dien van het dorpHobokenby Antwerpen, en beteekent: hooge beuken. De verwisseling vanoeneuneemt men ook waar in den naam der stadLeuven, die door de Zuid-NederlandersLovengenoemd wordt. Beide formen komen in geslachtsnamen voor; zie bl. 474.
In de zuiver-saksische en friso-saksische gouspraken staat het woordlutje, ooklutke, in de plaats van ’t algemeen-nederlandscheklein. Van daar de groningerlandsche geslachtsnaamLutje, een tegenhanger vanKlein, enLutkemeyer, LutjensenLutgens, nevensKleintjesdat in andere gewesten voorkomt, enz. Zie ook den maagschapsnaamLuttik, op bl. 492. Eene andere byzonderheid dezer zelfde streekspraken is nog de uitspraak derschalssk, voorkomende in de geslachtsnamenVisker, FiskerenBusker. Verder de verkleinform opien, die voorkomt in de geslachtsnamenBoertienin Drente (nevensBoerkein Friesland, zie bl. 480 en bl. 302); inKarssiens, eldersKarsjensenKersjens, vanKarsje, Kars, Kers, KerstiaanofChristiaan; Knoppien, Lukkien, Mandties, enz. De verkleinformjeluidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, alsie. Van daar de geslachtsnamenAssies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies(Jacobs), enz.Assiesis een patronymikon vanAssie, en deze mansvóórnaam staat in de plaats vanAsje, een verkleinform vanAsse, ’t welk een oud-friesche mansvóórnaam is, weinig in gebruik, maar ook doorLeendertzin zyne naamlijst vermeld, en waar de patronymikale geslachtsnamenAsma, Assma, Assing, Assink, Van Asma, en vele plaatsnamen van afgeleid zijn. Een andere, zeer algemeen buiten Holland en Zeeland gebruikelike verkleinform iske, in plaats vanjeoftje. Deze verkleinform komt in vele geslachtsnamen voor, in vele verschillende gewesten. Zie hier eenigen:Buurke, Boerke, Schuurke,Beerske, Mannekens, Guskens(van den verkleinform vanGusofAugustus),Wyvekens(zie bl. 167),Harkema, Gerkema, Waalkes, Gieskens(van den verkleinform vanGys, Gijs(zie bl. 176),Lollekens, Boomkens, HeykensenHeykema, enz. Zeer algemeen is ook de verfloeiing derdtotjofw. Deze volksuitspraak komt in vele geslachtsnamen voor; b. v. inVan Muyen, in plaats van, en nevens,Van Muyden, Den Ouwen, De GoejeenDe Goeye, De Quay(de kwade),De Vroey(zie bl. 351),De Breeje, Van Goeyenhuisen, Van Ostaeyen, in plaats vanVan Ostade, welke naam ook voorkomt, en die afgeleid is van het gehuchtOstade(Oost-Ade? ofOde-stade?) by Asten in Noord-Brabant; een ander gehuchtOstadeofOstayeligt by Zundert, ook in Noord-Brabant. Eene oud-amsterdamsche, ook over andere steden en gouen van Noord-Holland verspreide uitspraak van het woordjenieu(nieuw) luidt alsnuw,nu. Te Amsterdam kan men vele lieden nog hooren spreken van denNuwendijken deNuwmarkt. Deze byzondere uitspraak vinden wy afgebeeld in de geslachtsnamenNuwendam, in plaats vanNieuwendam, de naam van een dorp in het Waterland, tegenover Amsterdam aan ’t Y gelegen;NuwlandenNulant, Nuveen, NuhoutenNusteeg(zie bl. 220). De formenNieuwlandmetNylandenNieland, Nieveen, Nyhout, Nyholt, A Nyeholt, Nieholtkomen ook, nevens dezen, voor. Eene andere uitspraak van dit woordnuw= nieu, en wel alsnou,nouw, zelfs wel alsnoud,nouwd, is eveneens aan deze en gene gou in Noord-Holland eigen; onder anderen aan de spreektaal van het eiland Wieringen. En ook deze byzondere form komt in geslachtsnamen voor, en wel inNouwlandenVan den Nouwland. Eene andere verbastering van het oorspronkelikenieu,nieuw, vindt men in de maagschapsnamenVan NievervaartenNievergeld; zie bl. 431. De geslachtsnaamMoskis eveneens in het westelikste Friesland inheemsch, en vertegenwoordigd de friesche uitspraak van ’t algemeen-nederlandsche woordmusch; zie bl. 382. In Friesland, zoowel als in West-Vlaanderen, spreekt men het woordduivelniet slechts alsduvel, maar ook alsdyvel,divel,dieveluit. Van daar de geslachtsnaamDen Dievel(zie bl. 355). De vogelkievitheetkyfteofkieftin de saksische gouspraakvan Twente en oostelik Gelderland. Van daar de geslachtsnamenKiefte, als tegenhanger van ’t algemeen-nederlandscheKievit, die in Twente (te Gramsbergen) my voorkwam, enKyftenbelt, elders in Overijssel inheemsch. Zie bl. 490. De geslachtsnaamBorggreve, een tegenhanger vanBurggraafenBurghgraef, vertoont ook eenen saksischen form, even alsBrouwhamer(zie bl. 365) eenen frieschen.Renneboog, samengetrokken uitRegenboog(zie bl. 414), komt in form naby ’t woordrein, dat in het Friesch en West-Vlaamsch in de plaats van het algemeen-nederlandsche woordregenstaat.Bemdvoorbeemdof weide, is eene brabantsche uitspraak, die wy terug vinden in den geslachtsnaamVan den Bemden(eene andere maagschap schrijft zelfsVan den Bempden), welke in Zuid-Brabant inheemsch is. In dat gewest vinden wy ook den plaatsnaamSuerbempden(Zuurbeemden), zoo als een dorp heet in het Hageland, met den daarvan afgeleiden geslachtsnaamVan Zuerbempden. In West-Vlaanderen laat men in de volksspreektaal dewwel achterwege, als deze letter aan het begin van een woord staat. Zoo zegt men daarormofoormin plaats van worm,oensdagvoorwoensdag,oelenenoekerenvoorwoelenenwoekeren, gelijk de Hoogduitschers ookRache(Wrache) zeggen voor het nederduitsche woordwraak. En zoo is er in Vlaanderen ook eene maagschap, die haren naam alsVan der Ostynespreekt en schrijft, nevens eene andere dieVan de Woestyneheet, in den oorspronkeliken form. Deze vlaamsche naam, die zyne weêrga vindt in den noord-nederlandschen geslachtsnaamVan Wildernis, is tamelik algemeen in de vlaamsche gouen verspreid, en komt daar in allerlei formen en verbasteringen voor. NevensVan der Ostynenog alsVan der Ostuyneen alsVan der Hoestyne; naastVan de Woestynenog alsVan de Waestine, en, half verwaalscht, alsVan de Wattyne. In der daad komt het hedendaagsche woordwoestijnin oude west-vlaamsche oorkonden herhaaldelik voor alswaestyn,waestine. Andere verbasteringen van dit woord vinden wy nog in de vlaamsche geslachtsnamenWostyn, HostinenOstin, zelfsVan de Goesteene, en eene halve verwaalsching inDe la Woestine, dat men ook, nog meer verknoeid, alsDelawoëstineschrijft.De naamVan de Goesteenedankt zynen byzonderen form aan eene zeer gewone verwisseling van de letterswengin de germaansche en romaansche talen. Zoo zijn de oud-germaansche mansvóórnamenWaltherofWouter, WilhelmofWillemenWitte(ofWyten, zoo als de Vlamingen zeggen) in den mond en in de pen der Franschen totGauthier, GuillaumeenGuidogeworden, even als de oud-germaansche woordenwarof oorlog (thans uitsluitend engelsch),wafelenwaas(wasem) door de Franschen alsguerre,gauffreengas, zelfsgaz, in hunne taal zijn overgenomen. En juist in die verhouding staat ook de naamVan de Goesteene, die op de grenzen van het germaansch-romaansche, van het nederlandsch-fransche taalgebied, in Fransch-Vlaanderen inheemsch is, tot den naamVan de Woesteene, Van de Woestyne.
In velen onzer gouspraken nemen de woorden, die zich daartoe leenen, geerne, als ter versterking, eenetachter zich. Zoo kan men vele Hollanders den naam van ’s Gravenhage alsden Haagtof liever alsden Haachthooren uitspreken. In Gelderland noemt men de rivier de IJssel veelalden Iisselt; en Meppel wordt door vele Drenten en Overijsselaars altijdMeppeltgenoemd. In West-Vlaanderen kan men de woordenwylen,heden,samen,pastoor,kelk, enz. alswilent,hedent,sament,pastoortenkelkthooren uitspreken. Ja,te onzententen uwentbehooren zelfs in geheel Nederland tot de schrijftaal. Deze, by tongval achtergevoegdetvinden wy ook in eenige geslachtsnamen, inVan Zutvent(nevensVan Zutphen); inVan Isselt(naastVan IJssel);Valkenborgt(byValkenburg);Andernagt(oorspronkelikAndernach—zie bl. 211);Kleywegt(nevensKleiweg);MestdagenMestdach(nevensMesdag, zie bl. 417), enz. Misschien ook inTellenhoft. Te Antwerpen komt de naamAsselbergin drie verschillende formen, aan drie verschillende maagschappen eigen, naast elkanderen voor. Te weten, in zuiveren form alsAsselberg, in tongval-form alsAsselbergt, en als patronymikon:Asselberghs.
Juist tegenovergesteld aan deze byvoeging eener overtolliget, laat men in de limburgsche gouen, en ook elders wel, detachterwege als deze letter een woord sluit. B. v.ach, in plaats vanacht, is algemeen limburgsche uitspraak. Ook deze eigenaardigheid vinden wy in sommige geslachtsnamen te rug. Immers komen nevens de namenCoenegracht(zie bl. 280),Offergelt(zie bl. 431) enVijftigschild(zie bl. 431), in de zuid-nederlandsche deelen van Limburg de maagschapsnamenCoenegrach, OffergelenVijftigschilvoor.
De langea-klank vóór eenerluidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere openee;haard=heerd,paard=peerd,merkwaardig=merkweerdich, enz. Deze zoogenoemde zwaree-klank, die oudtijds by de Zuid-Nederlanders ook wel alseiafgebeeld werd, komt voor in de geslachtsnamenVan den EertweghenVan Eerdewegh(nevensVan den Aardweg—zie bl. 474);Beerske(zie bl. 480),De Keirsgieter, SnelderweertenVan Maarschalkerweert, enz.—Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklankoealsue. En deze uitspraak is afgebeeld in de geslachtsnamenBuekenhoudtenVerbueken(buek= boek of beuk, dusBuekenhoudt=Boekholt—zie bl. 498 en bl. 405);Van Suetendael(nevensVan Zoetendaalin Holland);Van Nueten, KetelbuetersenCapuen. Ook byzonder-brabantsch is de uitspraak van den tweeklankoualsau;houtb. v. alshaut, enoude, door uitfloeiing derd(zie bl. 501), alsauweofau’e. In menigen, vooral zuid-brabantschen geslachtsnaam is deze byzondere uitspraak in de spelling afgebeeld; b. v. inSchautteet, dat isSchoutheet(zie bl. 326); inHautvast(zie bl. 468); verder inSauwen(zie bl. 185),DauweenDauwen(zie bl. 339), inAupiers(zie bl. 171),Austraete(zie bl. 220),Auwerkerken(OuwerkerkenOuderkerkkomt ook voor, enVan Auwerkerck);Van der AuweraenVan der Auweraa. Deze laatste zonderling schynende naam, zonderling vooral als hy op de zuid-nederlandsche wyze geschreven wordt (Vanderauwera), wordt verklaard door den eveneens voorkomenden geslachtsnaamVan der Ouderaa(dat is: van het oude water, zie bl. 281). VerderVan der AuwermeulenenVan AuvermeulennevensVan der Oudermeulen; CaudysernevensCoudyzer; Van den EechautteenVan den EechaudtnevensVan den Eekhout; Van den AudenhovenenVan AudenhovennevensVan Oudenhoven, enz.
In Groningerland zijn de geslachtsnamenReendersenMeenderinginheemsch. Het schijnt my toe dat deze namen, die aldaar en elders ook voorkomen alsReinders, ReynertsenMeynderinkmetMeindering, (zoon vanReinder, [Reinher, ReginheriofRaginhari], en zoon vanMeinder, [Meinher, MeginheriofMaginhari]), hunnen oorsprong ook te danken hebben aan eene byzondere uitspraak in den eenen of anderen tongval. Een tegenhanger van den groningschen naamReendersis de geslachtsnaamRenders(eveneens vanRaginhariafgeleid,) en die in West-Vlaanderen inheemsch is.—Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat deh, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt. Waar tegen over staat dat die zelfde letter wel uit onkunde geschreven wordt, (en ook wel gesproken, zoo als te Zwolle, op Fliland, enz.) waar zy niet behoort. Aan deze zonderlinge onregelmatigheid, ten opzichte van deh, danken de volgende geslachtsnamen hun ontstaan:Van der Hauwera(zieVan der Auwerahier boven),Liefhooghe, zie bl. 345;Houdenbrouck, in Vlaanderen inheemsch, en elders alsOudenbroek, in Holland ook alsOuwenbroekvoorkomende;BouckoutnevensBouckhoutenBoekhout; Van de KerckovenevensVan de Kerckhove; KortenoevennevensKortenhoeve; NettekovenenGripekoven, dat is voluit:Nettinkhoven(zie bl. 83) enGripinkhoven. In de spelling der geslachtsnamenVan der Hougstraete, Van der Ougstraete, Verougstraete, Verhougstraete, Verhoestraete, allen aan verschillende vlaamsche maagschappen eigen, valt de infloed van verschillende gouspraken en tongvallen op meer dan eene wyze op te merken. De verwaarloozing derhin de uitspraak had ook inkrimping van het lidwoord ten gevolge, in geslachtsnamen alsD’Haese, D’Hondt, D’Hert, D’Hoedt, enz. die allen in de zuidelike Nederlanden inheemsch zijn. In enkele gevallen is dieh, als beginletter van eenig woord, ook geheel verdwenen, ten gevolge waarvan het lidwoord geheel met het hoofdwoord is saamgesmolten.Deze verbastering komt voor in de geslachtsnamenDaveloose(De Havelooze—zie bl. 353),Duyvetter(D’Huyvetter—zie bl. 316),Dedel(zie bl. 354), enz.
Spreken Zeeuen en West-Vlamingen de letterijvan het geijkte Nederlandsch als eene langeiuit, zy maken eene uitzondering met sommige woorden, alspijp,blyven,wijf, die ze alspupe,bluven,wuufuitspreken. Deze byzondere uitspraak wordt aangeduid door de spellinguyin den zuid-nederlandschen geslachtsnaamDe Puype, een tegenhanger van den noord-nederlandschen naamPijp. In de friesche taal, en ook in de friso-frankische gouspraak hier en daar in Noord-Holland, wordt het woordbrugalsbregge,breguitgesproken. Die uitspraak, welke ook weergegeven wordt in den naam van het gehuchtTer Bregge(aan de brug), by Hillegersberg in Zuid-Holland, vinden wy ook terug in de geslachtsnamenVan der BreggennevensVan der BruggeenVerbruggen, en inBregmannevensBrugman. In West-Vlaanderen komt deze zelfde naam zelfs in den formVan der Brigghevoor. Enkele geslachtsnamen toonen door hunne spelling en geheel hun voorkomen aan dat zy ontstaan zijn in de saksische tongvallen, in het zoogenoemde Plat-Duitsch, dat over onze oostelike grenzen gesproken wordt. Zulke namen zijn:Schöttelndreier(schoteldraaier, een maker van fijn eerdewerk),Bütefür(zie bl. 469),Lütkebühl, dat is: kleine heuvel (lütke= klein, zie bl. 500), enz. Vry algemeen Nederlandsch is de uitspraak van het woord vriend alsvrind. In den geslachtsnaamDe Vrindkomt deze uitspraak voor.
Woorden die slechts in deze of gene byzondere gouspraak bestaan, maar die in het algemeene Nederlandsch onbekend zijn, komen weinig als geslachtsnamen voor. Als zoodanig noemen wySchrier, Stykel, Siepel, Tosch, enz. in Friesland; zie bl. 480;Kedde, ook een geslachtsnaam, is de friesche naam voor een hit (hitlandsch peerdje ofponey).Van Twuyver, een noordhollandsche maagschapsnaam; in de westfriesche gouspraak van noordelik Noord-Holland heeft het woordtwuiverde beteekenis van gehucht of buitenwijk, eene buurt, afgescheiden van de beboude dorpskom gelegen.NaberenNinaber(zie bl. 437) zijn saksische woorden;De PuydtenBiebuyck(zie bl. 385 en 369), vlaamsche. Ook is byzonder-vlaamschde maagschapsnaamDoolaeghe, die ook alsDoolage, Van DoolaegheenVerdoolaegevoorkomt, en die uit een oud-vlaamsch woord bestaat, datmoerasbeteekent.—In onze friesche en saksische gouspraken luidt het woordzuuralssûr, men sprekesoer, van daar de geslachtsnaamSoerewyn(zie bl. 424).—De namen van steden en dorpen zijn in ’t algemeen, in de dageliksche spreektaal, aan allerlei verbastering en inkorting onderhevig; en deze verknoeiingen vinden wy terug in de geslachtsnamen welke van die plaatsnamen afgeleid zijn. Reeds op bl. 208, 213 en 217 zijn er enkelen opgenoemd van zulke verbasterde plaatsnamen, die als maagschapsnamen in gebruik zijn. Zie hier nog eenigen:Van UitertenVan Uytrecht(deze laatste naam vertoont eigenlik anders niet als eene spelling die van d’algemeen-aangenomene eenigszins afwijkt),Van Vendeloo, verknoeide volksuitspraak van den naam der limburgsche stadVenloo; Noorloos(Noordeloos, dorp in Zuid-Holland);Van HinlopeenHinloope, Van Dordt, Van Gorkum, GouwswaardenGouswaard(Goudswaard, dorp in Zuid-Holland);Oussoren(Oudshoorn, ook een zuid-hollandsch dorp);Wessanen(West-Zaan, ookWest-Zanen);Van BuulenVan Buel(Budel, dorp in Noord-Brabant);Van Strien(Stryen, dorp in Zuid-Holland);DooyeweertenDooyewaard(DodeweertofDodewaard, dorp in Gelderland), enz.
§157. Als een aanhangsel tot al deze maagschapsnamen die hun ontstaan danken aan de byzondere uitspraak, de byzondere formen en woorden, eigen aan de verschillende nederlandsche gouspraken, moeten hier nog eenige geslachtsnamen genoemd worden, welke, door hunne spelling, zondigen tegen de algemeene regels der nederlandsche taal. Onkunde zoowel als stijfhoofdigheid om niet nog in tijds te willen veranderen wat in verkeerden form door ouders of verder voorgeslacht onzen grootouders was overgeleverd geworden, zijn als oorzaken van deze wanspellingen aan te merken. Immers, die schrijfwyzen waar mede die namen tegen de thans geldende taalregels zondigen, zijn nooit by goede schryvers in gebruik geweest, zoo min in eenig nederlandsch gewest als in eenig tijdperk van het bestaan onzer taal.Braakenburg, VanNaamen, De Jaager, Kraamer, Raaymaakers, Rookmaaker, Raadersma, Van Maanen, Van Aaken, allen met tweea’s waar de regels der nederlandsche taal nooit anders als eene enkeleahebben geeischt;—Van der Moolen, Van Lookeren, met eeneoonnoodig en te veel.Van Buuren, Van BuerenenVan BuirenwaarVan Burenvolkomen genoeg was;—De RuytterenDe Ruytteremet eene overtolliget;—Schravemade, Van Schravendijk, Van Schravesande, Schrauwen(zie bl. 185), met verbastering der oorspronkelike’s-GinSch(’S-Gravesande, in dezen goeden form komt deze maagschapsnaam ook voor.’S-Gravenmade, enz.)—dit zijn allen voorbeelden van zulke wanspellingen.
Wijl de Hollanders in hunnen tongval deijalseiuitspreken, en wijl deey, als oude form derei, door ongeletterden ook wel alseijwordt geschreven, zoo zijn velen bevangen in eene schromelike verwarring tusschen die letters en klank-afbeeldingen. Die onredelike verwarring heeft geslachtsnamen doen ontstaan als de volgenden, welke allen ware misspellingen zijn, al blijkt dit juist niet uit de byzonder-hollandsche uitspraak dezer namen:Kijzer; Holstijn, Boekestijn, Rijnierse, Mijer, Rijziger, in plaats vanKeizerofKeyzer, Holstein, Reinierse, Reiziger, welke namen trouens in deze goede spellingen ook voorkomen. Vooral in het woordstein, waar vele maagschapsnamen op uitgaan, komt deze wanspelling voor:Everstijn, Palenstijn, Ponstijn, Willemstijn, enz. En omgekeerdVan Reyn, Van de Woesteyne, Teysen, zelfsTeijsenenTheijssen, Blokzeyl, De Reycke, enz. in plaats vanVan Rijn, Van de Woestyne, Thijssen, enz., die allen eveneens voorkomen. Ook wordt de verwisseling van den goeden formuymet den slechtenuij(de Ruijterin plaats vanDe Ruyter, Duijfin plaats vanDuyf) dikwijls gezien. De maagschapsnaamPyttersen, in Friesland inheemsch, bevat eene misspelling in die tweet’s, waar slechts eênetbehoort geschreven te worden. Echter niet in diey, in stede van de algemeen-nederlandscheiein dezen naam:Pietersen. Immers die spelling mety(dat is: zuivere, langei) stemt volkomen overeen met de eigene uitspraak der Friesen, die naukeurig en zeer te recht onderscheid maken tusschen dentweeklankieen de enkelvoudige, langeiofy. Zoo werd in de vorige eeu de mansvóórnaamPieter(Petrus), volgens de zuivere uitspraak der Friesen, in Friesland zeer veelvuldig, zelfs vry algemeen alsPyter, ook wel alsPyttergeschreven. Van daar de hedendaags zoo byzondere form van den geslachtsnaamPyttersen.
Eenige maagschapsnamen zondigen ook, in taalkundig opzicht, tegen het geslacht der woorden waaruit zy samengesteld zijn; b. v.De SchaapenDe Zout, in plaats vanHet SchaapenHet Zout. Vry veelvuldig is het geslacht der woorden verkeerd genomen by die maagschapsnamen welke metVan denenVan dersamengesteld zijn. Als voorbeelden van zulke taalkundig-onjuiste geslachtsnamen mogen hier vermeld worden:Van der Berghe, Van der Leeuw, Van der Wolf, dieVan den Berghe, Van den Leeuw, Van den Wolfmoesten zijn, omdat de woordenberg,leeu,wolfvan het mannelike, niet van het vrouelike geslacht zijn. Zoo ookVan der Paardt, Van der Ende, Van der Hoff, als of de onzydige woordenpeerd,eindeenhofvan het vrouelike geslacht waren. De form van den maagschapsnaamVan den Wallmoge al overeenstemmen met het mannelike geslacht dat door de nieuere hollandsche taalkundigen aan het woordwalwordt toegekend—oorspronkelik en in zuiver nederduitsch is het woordwal(walle) van het vrouelike geslacht. Dit vrouelike geslacht komt in de geslachtsnamenVan de WallenVan der Waldan ook tot zijn volle recht, en zoo kan ik deze twee laatstgenoemde namen niet metVan der Berghe, Van der Paardt, enz. over den zelfden kam scheren. Eveneens als metVan der Wallis het ook met den maagschapsnaamVan der Hoek, te Leeuwarden inheemsch; zie bl. 268.
Eene enkele maal komt het voor dat twee afsonderlike namen, beiden aan één enkel geslacht eigen, door misverstand aan elkanderen worden geschreven, dus tot éénen naam worden saamgesmolten. In den maagschapsnaamTra Kranen(Trakranen) is daarvan op bl. 216 een voorbeeld medegedeeld. Verkeerd is ook het gebruik van zeer vele Zuid-Nederlanders om voorzetsels en lidwoorden, die het zelfstandige naamwoord, het hoofdwoord dat den maagschapsnaam samenstelt, voorafgaan, met dat hoofdwoord aan éénte schryven. Ware gedrochten van namen komen er op die wyze voor den dag; b.v.Vanderauwera, Vandenabeele, Vandenpeireboom, Vangeetruyen, Vandeneynde, enz. Of ook schryven de Zuid-Nederlanders zulke namen alsVander Auwera, Vanden Peireboom, Vanden Eynde. Het eene is zoo verkeerd als het andere. Door Walen en Franschen, die onze namen niet verstaan, is deze dwaze schrijfwyze zekerlik in zwang gebracht. Nog gedrochteliker worden zulke namen als er bovendien nog een andere geslachtsnaam aan verbonden wordt. Zoo is te Brussel de maagschapsnaamVosvanavesadeinheemsch. Het valt in der daad moeielik uit dien monsternaam op het eerste gezichtVos Van Avesade(Van (H)avesathe?) te herkennen. Maar!—geheel vry van deze verkeerdheid zijn de Noord-Nederlanders ook niet. Wel valt het ons niet in om b.v. den naamVan der Heulte schryven alsVanderheul, maar by die formen van dezen zelfden naam waarvanenderzijn samengesmolten totver, hechten wy ditverwel aan het hoofdwoord, en schryvenVerheul, ’t welk eigenlik even verkeerd is alsVanderheul. Toch is deze schrijfwyze, waarvermet het hoofdwoord van den naam onmiddellik verbonden is, algemeen by ons in gebruik (zie §95). Slechts zelden ontmoet men zulke namen op de taalkundig juiste wyze geschreven. Eerst in de laatste tientallen jaren is deze schrijfwyze door sommige maagschappen te recht weêr voor hunne eigene namen in gebruik genomen, b. v.Ver Loren, Ver Huell, Ver Voorn.
D.Nederlandsche geslachtsnamen, buiten de hedendaagsche nederlandsche grenzen inheemsch.§158. Het gebied onzer nederlandsche taal is niet naukeurig besloten binnen de staatkundige grenzen van Noord- en Zuid-Nederland. Langs de oostelike grenzen van Noord-Nederland, en langs de westelike grenzen van Zuid-Nederland strekken zich eenige gouen uit, waar de dageliksche volksspreektaal nog nederlandschis. Menspreektdaar natuurlik volstrekt niet de geijkte algemeen-nederlandsche boeketaal, maar men spreekt er goed-nederlandsche gouspraken, die in hooftsaak in het geheel niet, en in byzaken slechts weinig verschillen van de gouspraken welke in onze nederlandsche gewesten, langs (binnen) onze noordoostelike en zuidwestelike grenzen gesproken worden. Oost-Friesland, Benthem, het westelike gedeelte van Westfalen, dat men Munsterland noemt, en Neder-Rijnland zijn die grens-gewesten langs onze oostelike palen. En Fransch-Vlaanderen, dat is ’t arrondissement Duinkerke van hetDépartement du Nordin Frankrijk, formt daarmede die buitenlandsche landstreken met eene nederlandsch sprekende bevolking.—In Oost-Friesland en Benthem was nog tot voor eenige jaren de nederlandsche taal kerk- en schooltaal, althans by de herformde bevolking dier gewesten. Zelfs is zy daar, als zoodanig, nog niet volkomen verdreven. Maar by ’t einde dezer eeu zal de hoogduitsche taal, die het Nederduitsch en Nederlandsch al verder noord- en westwaarts verdrijft, ook daar wel reeds eene volkomene zege behaald hebben. De Duitschers erkennen de gouspraken in bovengenoemde duitsche gewesten niet als Nederlandsch, maar noemen die gewestelike spreektaal, ’t zy ze dan Friesch, Saksisch of Frankisch is, Platduitsch. En wijl by hen Platduitsch het zelfde is als Nederduitsch, zoo is deze benaming, ofschoon misschien minder gepast, toch niet onjuist. Men vergete daar by ook niet, dat denederlandschetaal eenenederduitscheis. Het Nederlandsch in de duitsche gewesten langs onze grenzen gaat by middel van andere nederduitsche, platduitsche gouspraken langzamerhand en geleidelik over in het Midden- en Hoogduitsch dat hoogerop in Duitschland gesproken wordt. Door die geleidelike overgang neemt de vermenging van dat Nederlandsch met het Hoogduitsch hoe langer hoe grooter verhoudingen aan. In een niet ver verwyderd tijdstip zal het Nederduitsch in ’t algemeen, en het Nederlandsch in het byzonder, als spreektaal uit die gewesten verdreven zijn door den infloed der hoogduitsche kerk- en schooltaal.Anders liggen de zaken in het bovengenoemde gedeelte van Frankrijk, waar het Nederlandsch, en wel eene schoone, oorspronkelik zuiver-nederlandsche, thans ook al door het Fransch verbasterdevlaamsche gouspraak de dageliksche volksspreektaal is. Het Fransch en het Nederlandsch zijn twee talen van geheel verschillenden oorsprong, van geheel anderen aard. En zoo kan er geen sprake zijn van eene vermenging dier talen, van eenen geleideliken overgang van de eene in de andere. Dies is het Vlaamsch van Frankrijk, wil het zich staande houden, genoodzaakt steun te zoeken by het Vlaamsch van Zuid-Nederland, by het Nederlandsch in ’t algemeen. En dit is de reden waarom het Vlaamsch van Frankrijk, al bloeit het niet en al kwijnt het zelfs onder den druk van het Fransch, toch zuiverder, oorbeeldiger Nederlandsch is dan de duitsche gouspraken langs onze oostelike grenzen,heden ten dagenognederlandschzijn. (Ik zeg nietnederduitschindezenzin, wantnederduitschblyven die gouspraken, voorloopig althans, toch, ook al zijn ze hoe langer hoe mindernederlandschgeworden.)Maar de geslachtsnamen, eigen aan de oorspronkelike, ingezetene bevolking dier gewesten, zijn daar en blyven daar onveranderd, als getuigen van de aloude, volkseigene taal. Immers zijn de geslachtsnamen onmiddellik ontstaan uit de volksspreektaal, en vertoonen dikwijls de byzondere eigenaardigheden, juist van de volksspreektaal—en niet van de geijkte schrijftaal, gelijk in de vorige bladzyden is aangetoond.Natuurlik draagt de vlaamsch-sprekende bevolking in Frankrijk ook vlaamsche geslachtsnamen, even als de namen der steden en dorpen in dat gewest (Duinkerke, Hazebroek, Hondschoten, Grevelingen, Mardijk, enz.) ook allen zuiver nederlandsch zijn. Onder die geslachtsnamen zijn er velen van hoogen ouderdom, omdat juist van alle nederlandsche gewesten, de geslachtsnamen in de westelike gouen van de oude graafschap Vlaanderen het eerst in gebruik kwamen, betrekkelik vroeg in de middeleeuen. Die namen sluiten zich, over het geheel genomen, ten nausten aan de geslachtsnamen van het zuid-nederlandsche gewest West-Vlaanderen, zoo wel wat hunne spelling aangaat, die gedeeltelik zeer ouderwetsch en middeleeusch, gedeeltelik ook zeer oorbeeldig vlaamsch is, als in andere opzichten. Zie hier eenige geslachtsnamen uit Fransch-Vlaanderen, die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen.De Swaen, Haentjens(zie bl. 397),De Baecker(zie bl. 310),Van Hecke, De CoussemaeckerenDeCoussemaker, Hardeman,12enz. Onder deze namen zijn er eenigen die aan Fransch-Vlaanderen byzonder eigen zijn, die my althans in andere nederlandsche gewesten niet voorgekomen zyn, ’t en zy dan eene enkele maal (by inwyking?) in West-Vlaanderen. Als zoodanigen noem ik:Ghiselin(zie bl. 176),Corenhuyse, Zouter(zoutzieder? alsZeper= zeepzieder, zie bl. 316),Sluyper, Modewijck, Droomers, Vervlaken, Verleene, Rooryck(zie bl. 177),Cogge(zie bl. 447), enz. Enkele namen zijn ook in dit gewest inheemsch, die ik niet versta, al zijn zy van voorkomen goed nederlandsch. Dat zijn:De Spautere, gewoonlik op fransche wyze en half verfranscht alsDespautèregeschreven;Ellebode, De Kijspotter, Tamakers, Mespelbole, enz. Ontaalkundige namen komen hier ook al voor. Trouens daarover heeft men zich hier allerminst te verwonderen. B. v.Van Houtte, Van de Weghe, Van de Kerckove, Van der Beker, Van der Berghe, Winibroot(zie bl. 452);Van Hende(Van Ende? zie bl. 505)?Van den Helle, enz.Ook in die streken van noordelik Frankrijk, die aan het vlaamsche taalgebied grenzen, of die oorspronkelik tot dit gebied behooren, al zijn ze nu geheel of ten deele verwaalscht en verfranscht, zijn onder de hedendaagsche ingezetene bevolking oud-nederlandsche maagschapsnamen geenszins zeldzaam. De adresboeken der steden Atrecht, Douay, Kamerijk, Kales, St.-Omaars, Rijssel, Ter Wanen enz. leveren vele voorbeelden daarvan, om van de namen der dorpelingen in die gouen te zwygen.§159. In die streken van Neder-Rijnland of de pruissischeRijnprovincie, welke zich uitstrekken langs onze limburgsche en geldersche grenzen, in de omstreken van Gulik, Gelder en Goch alzoo, van Kleef en Emmerik, en ook den Rijn opwaarts tot Wesel toe, komen onder de landseigene, ingezetene bevolking vele echt nederlandsche geslachtsnamen voor. Velen daarvan stemmen met de eigenaardig limburgsche overeen. Ook zijn de geslachtsnamen, metingenenangenbeginnende (zie §97), meest oorspronkelik in deze gewesten te huis. De geslachtsnamenJansen, Janssen, Janssens, enz. zoo oorbeeldig nederlandsch, zijn vooral in zeer grooten getale in deze gewesten inheemsch. Onbekendheid in die gouen heeft my verhinderd de nederlandsche namen, aldaar inheemsch, te verzamelen. Zie hier echter eenige weinigen:Van Ackeren, De Haas, Van Eicken, Van Gils, Verbeek, Verhoeven, Lachnit(zie bl. 469),Van Dorp, Hartoch, Op den Hoff, Te Cock, Van der Zypen, De Leeuw, Van Hauten, Van de Bongardt, die geen van allen naderen uitleg eischen.Uit het kleine gedeelte van Munsterland (Westfalen) dat aan onze geldersche en twentsche grenzen paalt, by Winterswijk, Enschede en Oldenzaal, en dat verder langs de zuidoostelike grenzen van Groningerland (Westerwolde) zich uitstrekt, de omstreken van Meppen en Lingen namelik, kan ik geene byzondere nederlandsche namen hier mededeelen, ofschoon zy ook daar wel voorkomen. Byzonderlik de saksische vadersnamen opink(zie §16), in de aangrenzende streken van den gelderschen Achterhoek en van Twente zoo algemeen en zoo eigenaardig, zijn ook in grooten getale vertegenwoordigd onder de volkseigene geslachtsnamen in die gouen. En eveneens zeer vele namen die opmeyereindigen. Bovendien nog vertoonen eenige maagschapsnamen in deze gouen inheemsch, de nederlandsche saamgetrokkene voorvoechselsten,ter,te(zie bl. 260). Maar omdat de ingezetene bevolking van Munsterland trou den Roomsch-Katholyken godsdienst aanhangt, zoo heeft zy zich, sedert de kerkherforming, steeds tot Munster gewend en van de Nederlanden afgekeerd. Vandaar dat de nederlandsche taal hier sedert die herforming veel verloor, en uit geschriften geweerd werd—’t welk ongetwyfeld aan de geslachtsnamen, hier inheemsch, moet kunnen worden bemerkt.Anders is het gesteld met de graafschap Benthem (de stad Benthem, met Gilhuis, Schutterop, Noordhoorn, Nienhuis en omstreken). Dit kleine landje, tusschen Munsterland, Twente en Drente ingesloten, heeft eene grootendeels herformde bevolking, die tot op de helft dezer eeu de nederlandsche taal als kerk- en schooltaal gebruikte. By sommige Oud-Gereformeerde gemeenten aldaar, te Emmelenkamp en te Veldhuizen b. v., is dit nog heden ten dage het geval. Buitendien is de nederduitsche volksspreektaal van de graafschap Benthem zoo sterk nederlandsch gekleurd, dat zy veeleer tot de nederlandsche dan tot de duitsche gouspraken moet gerekend worden. De Benthemers onderhielden dan ook steeds (vroeger meer dan thans) de nauste betrekkingen met de Nederlanders, vooral met de ingezetenen van Twente en Drente. En die naue nederlandsche verwantschap blijkt ook nog ten duideliksten uit de geslachtsnamen der Benthemers. Zie hier eenigen daarvan, als voor de hand opgenomen, uit de verschillende plaatsen der graafschap:Arendsen, Bakker, Broekhuis,13enz. Al deze namen eischen geenen naderen uitleg. ByVan der Schwaag, een tegenhangervan Van der Zwaag(zie bl. 270), is in dieschw, in plaats vanswofzw, de infloed van het Hoogduitsch merkbaar.§160. In de friesche gewesten beoosten Eems (in Oost-Friesland, Harlingerland, Jeverland, Butjadingerland, enz.), maar vooral in het eigenlike Oost-Friesland, en daar nog wel meest in de westelikste gouen, in Emsigerland (de zoogenoemde Krummhörn) en Reiderland, treden by deingezetenendes lands de nederlandsche geslachtsnamen nog veel meer op den voorgrond als in eenig ander gewest buiten onze staatkundige grenzen gelegen. En geen wonder! In de middeleeuen, van de oudste tyden af, was natuurlik de friesche taal de eenige volksspreektaal dezer ooster-eemsche Friesen. Reeds in de laatste middeleeuen echter begon de nederduitschetaal, het Nedersaksisch of zoogenoemde Platduitsch, met het Friesch in deze gouen aan de Eems en de Weser te verdringen. Eerst in de steden, later ook ten platten lande. Sedert de kerkherforming vooral begon het Nederduitsch algemeen de zege te behalen op het Friesch, welke laatste taal in de 17deeeu aldaar nog slechts door enkele oude lieden en in eenige afgelegene landstreken werd gesproken. Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen. Tot omstreeks de jaren 1850 en 1860 was het Friesch ook nog de spreektaal der bewoners van het eiland Wangeroog in de Noordzee, aan Oldenburg behoorende. Sedert de kerkherforming, en ook reeds een paar eeuen vroeger, werd het Nederduitsch de kerk- en schrijftaal der Oost-Friesen, welk Nederduitsch in den loop der zeventiende eeu by hen die den Lutherschen godsdienst beleden door het Hoogduitsch, en by hen die de Herformde (Gereformeerde) geloofsbelydenis aanhingen, door het Nederlandsch werd vervangen. Eerstgenoemden hadden in de oostelikste gouen de overhand; laatstgenoemden formden in de westelikste streken de meerderheid der bevolking. En deze verhouding bestaat aldus nog heden ten dage. Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taalnevensde hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen. In de zeventiende en achttiende eeu was het Nederlandsch by de meeste Oost-Friesen, vooral te Emden, Norden, Leer en Weener, en in de omstreken dier plaatsen, hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, de geijkte schrijftaal. De dageliksche spreektaal was daar steeds, sedert de 16deeeu, en nog heden, een sterk nederlandsch gekleurd Nederduitsch, dat ook nog talryke sporen van de friesche taal vertoont, en oorspronkelikgeheel de zelfde friso-saksische gouspraak is die ook eigen is aan de groningerlandsche gouen. Heden ten dage echter slijt het nederlandsche bestanddeel hoe langer hoe meer uit de oost-friesche volksspreektaal, en komt er hoe langer hoe meer hoogduitsch in.Het is hier de plaats niet om den strijd en de wisseling tusschen de friesche en nederduitsche volkstalen, tusschen de nederlandsche en hoogduitsche schrijftalen, in Oost-Friesland, nader te behandelen. Het weinige, hier boven vermeld, is voldoende om te verklaren hoe het komt dat de Oost-Friesen zoo algemeen nederlandsche (ook byzonder-friesche) geslachtsnamen dragen.In de eerste plaats trekken onder de oostfriesche geslachtsnamen die namen onze byzondere aandacht, welke het byzonder friesche karakter, den uitgang opavertoonen. Deze namen zijn grootendeels, zoo niet allen, van hoogen ouderdom, dagteekenen nog uit de middeleeuen, uit den tijd toen de friesche taal in de oostfriesche gouen nog de heerschende was. Zy zijn aan de Eems niet zoo talrijk vertegenwoordigd als tusschen Eems en Lauers, en veel minder nog als tusschen Fli en Lauers. De oorzaak daarvan is dat zulke namen in 1811, toen de fransche overheerschers ook de Oost-Friesen dwongen, gelijk met de Nederlanders, om vaste geslachtsnamen aan te nemen—dat zulke namen opatoen door de Oost-Friesen niet op nieu werden gesmeed, gelijk de nederlandsche Friesen zulks wel deden. En de friescheanamen, sedert de middeleeuen onder hen bestaande, waren tot op betrekkelik weinigen samengesmolten, meest door uitsterving der oude geslachten die deze namen droegen, soms ook door verwaarloozing en verbastering. In het westen des lands komen zulke anamen nog het meeste voor, al ontbreken zy in het oosten ook niet en strekken zy zelfs tot aan en in de Weser-gouen zich uit. Zie hier eenigen er van:Ronda, Seba, Weerda14, enz. Velen dezer namen komen evenzeer in de andere, in de nederlandsch-friesche gewesten voor, en zijn ten deele reeds in dit werk vermeld en verklaard. Anderen weêr schynen uitsluitend den Oost-Frieseneigen te zijn. Zy zijn my althans onder de nederlandsche Friesen niet voorgekomen. Zulke namen zijn:Bartela, Buska, Dirringa, BoyungaenBojunga(elders ook alsBoyenga, Booienga, Bojengavoorkomende),HayungaenHajunga, Onja, BrinckamaenBrinkema, Brockema, Adena, Bogena, DikenaenDiekena, Reemtsma, enz. De namen opnaeindigende, zijn oorbeeldig oostfriesch; zie §46. Zy komen dan ook in de nederlandsch-friesche gouen slechts weinig voor.Al deze namen (behalven de drie opstraeindigende, zie bl. 517), zijn oud-friesche vadersnamen. En het zijn allen oud-friesche, grootendeels nog gebruikelike mansvóórnamen (Sebe, Weert, Haio, EpkeofEpco, Age, Tamme, Bartele, Boye, enz.) die er aan ten grondslag liggen. Slechts een paar er van kunnen wy hier wat nader beschouen.Sebais de oud-friesche tweede-naamvals-form van den oud-frieschen mansvóórnaamSebe, Sebo, die heden nog, in Oost-Friesland meer als bewesten Eems, in volle gebruik is. By misspelling voert een afsonderlik geslacht dezen zelfden naam ook alsSeeba. Deze naam is ook, als zoo menig andere oostfriesche (zie §83), naar Holland gekomen. De beroemde natuurkundigeAlbertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, totZeebaverhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor. De geslachtsnamenSebes, SeebeszenSeebens, allen in Nederland inheemsch, zijn ook van den mansvóórnaamSebeafgeleid, en beteekenen naukeurig het zelfde alsSeba(zie ook bl. 91).—Agenais eveneens een oud-friesche tweede-naamvalsform, en wel van den mansvóórnaamAge, die nog heden in onze friesche gouen in volle gebruik is, en doorFörstemannook als een oud-germaansche mansvóórnaam,Ago, vermeld wordt. Tegenover den byzonder-oostfrieschen tweeden-naamvalsformAgenastaat de nederlandsch-friesche formAgema, die ook als geslachtsnaam voorkomt, en met de geslachtsnamenAgesma, AgeszenAgeneene reeks patronymika formt, die allen »(zoon) vanAge†beteekenen.—De lettergreepbrinckin den oud-frieschen geslachtsnaamBrinckamaheeft met het nederduitsche woordbrink, dat zoo veelvuldig in nederlandsche plaats- en geslachtsnamenvoorkomt (zie bl. 289), niets te maken. Immers dit is, alsBrinke, een friesche mansvóórnaam, en wel een verkleinform van den oorspronkeliken naamBrinne, Brinno, welke doorTacitusreeds vermeld wordt als aan eenen Kaninefaat eigen te zijn. Van dien zelfden formBrinke, Brink, die ons ook voorkomt in den samengestelden mansvóórnaamBrinkmar(een friesche edelman uit de groninger Ommelanden, in de 13deeeu levende, heetteBrinkmar Haigienga), zijn nog afgeleid de geslachtsnamenBrinksmaenBrinks, beiden vadersnamen, en de plaatsnaamBrinkum(Brinka-heim= woonplaats vanBrinke), die aan twee dorpen eigen is, één in Oost-Friesland en één in Hoya (Hanover). De oorspronkelike, onverkleinde form van dezen naamBrinnobestaat nog in den engelschen plaatsnaamBrinnington(in Derbyshire by Chesterfield), welke plaatsnaam in Engelland ook als geslachtsnaam voorkomt.Zeer talrijk zijn in Oost-Friesland ook die geslachtsnamen, welke ten deele uit byzonder-friesche, ten deele uit algemeen-germaansche mansvóórnamen (maar deze laatsten dan meest in byzonder-nederlandschen form) bestaan, in den tweeden-naamval, ops,enenenseindigende; volkomen als in de friesche gewesten van Nederland, ja volkomen als in geheel Nederland. Als voorbeelden noemen wyDethmers, Brongers, Folkerts, Helmers, Hilderts, Aben, Bennen, Bolen, Eden, Addens, Ebbens, Feddens, Harrens. Velen komen evenzeer in Oost-Friesland als in de Nederlanden voor:Dirken, JanssenenJansen, Freerks, Hommes, enz. Vooral de namen openeindigende (zie §40) zyn byzonder talrijk onder de oostfriesche geslachtsnamen vertegenwoordigd:Jellen, Itzen, Mammen, Mellen, Onnen, en honderd anderen. Deze namen formen de nederduitsche tegenhangers van de byzonder-friesche namen opena(zie §46). In Oost-Friesland komen die beide formen dan ook wel naast elkanderen voor, als na-verwante patronymika van eenen en den zelfden mansvóórnaam afgeleid; b. v.AdenaenAden, AgenaenAgen, AllenaenAllen, DikenaenDyken, HabbenaenHabben, UkenaenUken, enz.HabbenaenHabbenworden in het nederlandsche Friesland vervangen door den geslachtsnaamHabbema, en deze drie namen zijn, metHabbingaenHabbynck(in West-Vlaanderen,zie bl. 123), louter patronymika van den frieschen mansvóórnaamHabbe, Habbo, doorFörstemannreeds als oud-germaansch (Habo) vermeld.Al deze geslachtsnamen, met nog honderden en honderden soortgelyken zijn in de friesche gewesten tusschen Eems en Weser uit der mate talrijk, en velen er van aan verschillende geslachten eigen, zoo als dit by vadersnamen in het algemeen veelvuldig voorkomt. Vooral ook deJansen’senJanssen’szijn in deze gewesten zeer talrijk (zie bl. 156), nog meer als in het eigenlike Nederland.Sluiten al deze meer byzonder-friesche namen en naamsformen de oostfriesche geslachtsnamen ten nausten aan die van de nederlandsch-friesche gewesten, er komen in Oost-Friesland ook honderden geslachtsnamen voor, die een meer algemeen-nederlandsch voorkomen vertoonen. In der daad, zulke namen zijn zoo algemeen den Oost-Friesen eigen, vooral in het westen des lands, dat men, het adresboek van Emden inziende, of een nieusblad uit Reiderland, Overledingerland of Emsigerland (Weener, Leer, Emden, Norden), zich niet kan voorstellen de namen te lezen van ingezetenen uit duitsche gewesten. Zie hier een aantal oostfriesche geslachtsnamen, zoowel byzondere als algemeene, maar die allen echt-nederlandsch zijn, en grootendeels de zelfden die ook binnen onze grenzen voorkomen:Duintjer(zie bl. 416),De Ruiter, Van Senden15, enz. Sommigen van deze maagschapsnamen komenin het byzonder overeen met die welke aan de groningsche Ommelanden eigen zijn; b. v. de talrykehuisnamen (zie bl. 487):Bolhuis, Dijkhuis, Groothuis, Kleinhuis, Kloosterhuis, Leemhuis, Veenhuis, enz. VerderScheepker, Buttjer(vanbuttofbot, zekere visch; dusButtjer=BotvangerofBotman[zie bl. 299] in Nederland);Feenders, GlaaskerenGlasker(zie bl. 310),Metjer, Hitjer, Snitger, enz. Dan nogVarver(dat is: verwer; zieDe Varver in West-Vlaanderen, op bl. 497 vermeld),Fisker(zieViskerop bl. 488),Gerriets(ook in het nederlandsche Friesland spreekt men veelalGerrietvoorGerrit, Geert, Gerhard), enz. vertoonen allen spelwyzen en formen die in de friesche volksspraak hunnen oorsprong vinden.Görtemaker(ook te Leeuwarden zegt mengortmakervoorgrutter),De Buhrin plaats vanDe Boer, Sielmannin plaats vanSylmanof in het byzonder-hollandschZijlman; Von Scharrel(ScharlofScharrel, zoo heeten twee friesche dorpen, een bij Staveren en een in het Sagelterland);Von Zwoll, Von Loh, vertoonen weer hoogduitsche spelwyzen en formen.In de 16deeeu vluchtten er ook vele protestantsche Vlamingen zoowel naar Oost-Friesland, als naar de eigenlike noord-nederlandsche gewesten, en bleven daar wonen; zie bl. 476. De maagschapsnamenDe Pottere(zie bl. 315), enDe Wingene(eene verfransching vanVan Wingene,—Wyngeneis een dorp in West-Vlaanderen), nog heden in Oost-Friesland inheemsch, herinneren aan deze uitwykelingen, en zijn van hen afkomstig.Verder oostwaarts op, langs den geheelen duitschen kust der Noordzee en aan de mondingen der rivieren Weser, Elve en Eider, in al de friesche en friso-saksische gouen van Oldenburg, Hanover en Sleeswijk-Holstein, komen nederlandsche maagschapsnamen, zoo wel in byzonder-frieschen als in algemeen-nederlandschen en nederduitschen form veelvuldig voor. En dit zijn geenszins namen die daar door Nederlanders zijn ingevoerd! Integendeel, die namen zijn er eigen aan ingezetene geslachten, aan landzaten van ouds her.Vooral ook in Noord-Friesland (de westkust van Sleeswijk met de eilanden die daar voor liggen, met eene oude, nog heden friesch-sprekende friesche bevolking)—vooral ook in Noord-Friesland treffenwy onder de ingezetene bevolking eenige oorbeeldig-nederlandsche maagschapsnamen aan; b. v.Decker, De Vries, Hagendeveld(een woord, in het zeventiende-eeusche Hollandsch van byzondere beteekenis),Dirks, Claassen, Cornelissen, Hendricks, Volkerts, Teunis, Sparboom, Peper, Dertiens, Haverkar, Groot, Prott(Prootin Holland en Vlaanderen, zie bl. 478), enz. Deze namen zijn by de Noord-Friesen in gebruik gekomen en genomen gedurende de jaren van 16- en 17-honderd, toen de nederlandsche infloed zoo groot was in deze gouen, toen de Noord-Friesen een goed deel formden van de bemanning der nederlandsche oorlogs-, koopvaardy- en visschersvloot, en de nederlandsche taal, door nederlandsche bybels, psalmboeken, gezang- en liederen-boeken, almanakken en rekenboeken, werken over stuurmanskunst, reisbeschryvingen (vanBontekoe), de gedichten van VaderCats,Brandt’s»Leven vanDe Ruiterâ€, en dergelyke werken, die onder deze Friesen in aller handen waren, althans by de mannen vry algemeen bekend was en beoefend werd. De noord-friesche zeelieden hielden toen zelfs hunne dagboeken, de kooplieden hunne rekenboeken in het Nederlandsch. Onder de hedendaagsche Noord-Friesen zijn friesche vadersnamen van byzonder friesche mansvóórnamen ontleend, ook zeer algemeen als geslachtsnamen in gebruik. Zie hier eenigen als voorbeeld:Aggens, Boysen, Ebbens, Edsen, Engels, Ercks, Godbersen, Hayens, Harens, Harkens, Hemsen, Japiks(zie bl. 88),Ingwersen, Rickers, Rickwardtsen, Sibbers, Volquardsen, enz.§161. De Nederlanders, van ouds een zeevarend en handeldryvend volk, hebben zich als ’t ware over de geheele wereld verspreid, vooral in handelsteden en zeeplaatsen; en ook hebben zy, hier en daar, in oost en west, veelvuldig volkplantingen gesticht. Voor zoo verre deze volkplantingen nog heden nederlandsche bezittingen zijn, in Oost- en West-Indie, hebben zy natuurlik steeds een nau en druk verkeer met het moederland onderhouden, en maakt de europesche bevolking in die landen, eigenlik slechts een gedeelte uit van het nederlandsche volk in het moederland. De maagschapsnamen der Nederlanders in onze oost- en west-indische bezittingenleveren dan ook, uit den aard der zake, niets eigenaardigs op, niets, dat hen onderscheidt van de geslachtsnamen, in ’t algemeen aan ons volk in ons eigen land eigen. Hoogstens formen de zonderlinge, omgekeerde maagschapsnamen, in Oost-Indie inheemsch (zie bl. 463), eene kleine byzondere groep van nederlandsch-indische namen.Eenige oud-nederlandsche volkplantingen echter hebben sedert korteren of langeren tijd den samenhang met het oude moederland verloren. Sommigen daar van zijn in handen der Engelschen gekomen en gebleven (Ceylon, de Kaap de goede hoop). Anderen zijn nu vry en op zich zelven, als b. v. de kern van den bond der Vereenigde staten van Noord-Amerika, New-York en naaste omgeving, in de zeventiende eeu de nederlandsche volkplanting Nieu-Amsterdam uitmakende. Of ook de afstammelingen der oud-nederlandsche volkplanters hebben nieue, vrye staten opgericht, de Oranje-Vrystaat, de Transvaal, enz. In al deze landen dragen de nakomelingen der oud-nederlandsche uitwykelingen, ten deele althans, nog hunne nederlandsche geslachtsnamen, als een bewijs van hunnen oorsprong en afkomst. In de engelsche Kaapkolonie en in de verdere vrye zuid-afrikaansche staten komen deze oud-nederlandsche geslachtsnamen vooral nog in grooten getale voor. Zie hier eenigen daar van:Van Niekerk, De Beer, Van Breda, Potgieter, Groeneveld, Swanepoel, Overbeek(zie bl. 478),Myburgh, Hofmeyr, Tesselaar, Brandt, Klopper, De Wet, Van Blommestein, Oosthuizen, Van Zijl, enz. Iets eigenaardigs leveren deze afrikaansch-nederlandsche geslachtsnamen niet op, ’t en zy dan in eenigen, die, naar mijn beste weten, in Nederland zelve niet meer voorkomen; als:Uys, Bezuidenhout, Prinsloo(de oude naam van het Loo, ook wel Koningsloo genoemd, by Apeldoorn op de Veluwe),Van der Merve, Van der Hever(zie bl. 244), enz.Duitschers en Franschen met duitsche en fransche geslachtsnamen hebben zich wel onder deze nederlandsche volkplanters in Zuid-Afrika neêrgezet, en al hunne nakomelingen hebben hunne geslachtsnamen niet zuiver kunnen bewaren. Die namen komen thans wel, in uitspraak, spelling en form verdietscht, onder de oorspronkelik nederlandsche voor; b. v.MinnaarenMijnhart,oorspronkelik de fransche naamMénard; Losper, oorspronkelik het duitscheLaubscher; CoetzeeofCoetze, oorspronkelik het duitscheKutze, Kutsche(?), enz.Op Ceylon bestaan ook nog nederlandsche geslachtsnamen, eigen aan afstammelingen der oude nederlandsche volkplanters van dat eiland. Als zoodanig kwam my aldaar byzonder de geslachtsnaamVan der Spaarvoor.In New-York en in den naasten omtrek van die stad wonen nog afstammelingen van de oude nederlandsche volkplanters van Nieu-Amsterdam. Zy zijn aldaar onder den naam van »Knickerbockers†bekend, dragen nog roem op hunne afkomst, en staven hunnen oorsprong door hunne nederlandsche geslachtsnamen; b. v.Van der Bilt, De Wit, Frelinghuysen, Van Buren, Suydam, Schuyler, Op de Graeff, Van Bebber, Roosevelt, enz. Door engelschen infloed zijn sommigen dezer oud-nederlandsche geslachtsnamen ook in hun voorkomen, form of spelling verengelscht; b. v.Van Buskirk, oorspronkelik zekerVan Buskerk, zoo nietVan BuschkerkofVan Boschkerk; De Youngin plaats vanDe Jong, enz. De namen der duizenden nederlandsche uitwykelingen die sedert de helft dezer eeu zich in Noord-Amerika en wel meest in de westelike staten der Unie hebben neêrgezet, behoeven hier niet vermeld te worden, als niets eigenaardigs opleverende.In de verschillende europesche landen wonen hier en daar, vooral in de hoofd-, handel- en zeeplaatsen, ook nog afstammelingen van Nederlanders, welke zich daar in vroegeren of lateren tijd met der woon hebben gevestigd. Zy zijn, ten deele althans, ook nog kenbaar aan hunne nederlandsche geslachtsnamen. Toch vindt men ongelijk veel minder Nederlanders in andere europesche landen, als vreemdelingen, vooral Duitschers, Franschen, Italianen, enz. by ons. Maar, al zijn ze zeldzaam, men vindt ze overal, soms zelfs in tamelik afgelegene oorden en plaatsen. Zoo komen er nog eenige afstammelingen van Nederlanders voor, kenbaar aan hunne nederlandsche namen, in Noorwegen, en wel meest te Bergen, welke stad, reeds sedert de middeleeuen, steeds een druk handelsverkeer met Nederland onderhield. Die namen zijnVan der Ouwen, Van Erpecom, NieuwjaarenGeelmuyden.De laatstgenoemde naam is in zoo verre byzonder, als hy in Nederland zelve niet meer schijnt voor te komen, al is hy goed-nederlandsch van oorsprong.Geelmuydenis oorspronkelik de naam van het stedekeGenemuidenin Overijssel, welke naam in de volksspreektaal meest alsGeelmujen, Geelmuyenwordt uitgesproken.
D.Nederlandsche geslachtsnamen, buiten de hedendaagsche nederlandsche grenzen inheemsch.
§158. Het gebied onzer nederlandsche taal is niet naukeurig besloten binnen de staatkundige grenzen van Noord- en Zuid-Nederland. Langs de oostelike grenzen van Noord-Nederland, en langs de westelike grenzen van Zuid-Nederland strekken zich eenige gouen uit, waar de dageliksche volksspreektaal nog nederlandschis. Menspreektdaar natuurlik volstrekt niet de geijkte algemeen-nederlandsche boeketaal, maar men spreekt er goed-nederlandsche gouspraken, die in hooftsaak in het geheel niet, en in byzaken slechts weinig verschillen van de gouspraken welke in onze nederlandsche gewesten, langs (binnen) onze noordoostelike en zuidwestelike grenzen gesproken worden. Oost-Friesland, Benthem, het westelike gedeelte van Westfalen, dat men Munsterland noemt, en Neder-Rijnland zijn die grens-gewesten langs onze oostelike palen. En Fransch-Vlaanderen, dat is ’t arrondissement Duinkerke van hetDépartement du Nordin Frankrijk, formt daarmede die buitenlandsche landstreken met eene nederlandsch sprekende bevolking.—In Oost-Friesland en Benthem was nog tot voor eenige jaren de nederlandsche taal kerk- en schooltaal, althans by de herformde bevolking dier gewesten. Zelfs is zy daar, als zoodanig, nog niet volkomen verdreven. Maar by ’t einde dezer eeu zal de hoogduitsche taal, die het Nederduitsch en Nederlandsch al verder noord- en westwaarts verdrijft, ook daar wel reeds eene volkomene zege behaald hebben. De Duitschers erkennen de gouspraken in bovengenoemde duitsche gewesten niet als Nederlandsch, maar noemen die gewestelike spreektaal, ’t zy ze dan Friesch, Saksisch of Frankisch is, Platduitsch. En wijl by hen Platduitsch het zelfde is als Nederduitsch, zoo is deze benaming, ofschoon misschien minder gepast, toch niet onjuist. Men vergete daar by ook niet, dat denederlandschetaal eenenederduitscheis. Het Nederlandsch in de duitsche gewesten langs onze grenzen gaat by middel van andere nederduitsche, platduitsche gouspraken langzamerhand en geleidelik over in het Midden- en Hoogduitsch dat hoogerop in Duitschland gesproken wordt. Door die geleidelike overgang neemt de vermenging van dat Nederlandsch met het Hoogduitsch hoe langer hoe grooter verhoudingen aan. In een niet ver verwyderd tijdstip zal het Nederduitsch in ’t algemeen, en het Nederlandsch in het byzonder, als spreektaal uit die gewesten verdreven zijn door den infloed der hoogduitsche kerk- en schooltaal.Anders liggen de zaken in het bovengenoemde gedeelte van Frankrijk, waar het Nederlandsch, en wel eene schoone, oorspronkelik zuiver-nederlandsche, thans ook al door het Fransch verbasterdevlaamsche gouspraak de dageliksche volksspreektaal is. Het Fransch en het Nederlandsch zijn twee talen van geheel verschillenden oorsprong, van geheel anderen aard. En zoo kan er geen sprake zijn van eene vermenging dier talen, van eenen geleideliken overgang van de eene in de andere. Dies is het Vlaamsch van Frankrijk, wil het zich staande houden, genoodzaakt steun te zoeken by het Vlaamsch van Zuid-Nederland, by het Nederlandsch in ’t algemeen. En dit is de reden waarom het Vlaamsch van Frankrijk, al bloeit het niet en al kwijnt het zelfs onder den druk van het Fransch, toch zuiverder, oorbeeldiger Nederlandsch is dan de duitsche gouspraken langs onze oostelike grenzen,heden ten dagenognederlandschzijn. (Ik zeg nietnederduitschindezenzin, wantnederduitschblyven die gouspraken, voorloopig althans, toch, ook al zijn ze hoe langer hoe mindernederlandschgeworden.)Maar de geslachtsnamen, eigen aan de oorspronkelike, ingezetene bevolking dier gewesten, zijn daar en blyven daar onveranderd, als getuigen van de aloude, volkseigene taal. Immers zijn de geslachtsnamen onmiddellik ontstaan uit de volksspreektaal, en vertoonen dikwijls de byzondere eigenaardigheden, juist van de volksspreektaal—en niet van de geijkte schrijftaal, gelijk in de vorige bladzyden is aangetoond.Natuurlik draagt de vlaamsch-sprekende bevolking in Frankrijk ook vlaamsche geslachtsnamen, even als de namen der steden en dorpen in dat gewest (Duinkerke, Hazebroek, Hondschoten, Grevelingen, Mardijk, enz.) ook allen zuiver nederlandsch zijn. Onder die geslachtsnamen zijn er velen van hoogen ouderdom, omdat juist van alle nederlandsche gewesten, de geslachtsnamen in de westelike gouen van de oude graafschap Vlaanderen het eerst in gebruik kwamen, betrekkelik vroeg in de middeleeuen. Die namen sluiten zich, over het geheel genomen, ten nausten aan de geslachtsnamen van het zuid-nederlandsche gewest West-Vlaanderen, zoo wel wat hunne spelling aangaat, die gedeeltelik zeer ouderwetsch en middeleeusch, gedeeltelik ook zeer oorbeeldig vlaamsch is, als in andere opzichten. Zie hier eenige geslachtsnamen uit Fransch-Vlaanderen, die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen.De Swaen, Haentjens(zie bl. 397),De Baecker(zie bl. 310),Van Hecke, De CoussemaeckerenDeCoussemaker, Hardeman,12enz. Onder deze namen zijn er eenigen die aan Fransch-Vlaanderen byzonder eigen zijn, die my althans in andere nederlandsche gewesten niet voorgekomen zyn, ’t en zy dan eene enkele maal (by inwyking?) in West-Vlaanderen. Als zoodanigen noem ik:Ghiselin(zie bl. 176),Corenhuyse, Zouter(zoutzieder? alsZeper= zeepzieder, zie bl. 316),Sluyper, Modewijck, Droomers, Vervlaken, Verleene, Rooryck(zie bl. 177),Cogge(zie bl. 447), enz. Enkele namen zijn ook in dit gewest inheemsch, die ik niet versta, al zijn zy van voorkomen goed nederlandsch. Dat zijn:De Spautere, gewoonlik op fransche wyze en half verfranscht alsDespautèregeschreven;Ellebode, De Kijspotter, Tamakers, Mespelbole, enz. Ontaalkundige namen komen hier ook al voor. Trouens daarover heeft men zich hier allerminst te verwonderen. B. v.Van Houtte, Van de Weghe, Van de Kerckove, Van der Beker, Van der Berghe, Winibroot(zie bl. 452);Van Hende(Van Ende? zie bl. 505)?Van den Helle, enz.Ook in die streken van noordelik Frankrijk, die aan het vlaamsche taalgebied grenzen, of die oorspronkelik tot dit gebied behooren, al zijn ze nu geheel of ten deele verwaalscht en verfranscht, zijn onder de hedendaagsche ingezetene bevolking oud-nederlandsche maagschapsnamen geenszins zeldzaam. De adresboeken der steden Atrecht, Douay, Kamerijk, Kales, St.-Omaars, Rijssel, Ter Wanen enz. leveren vele voorbeelden daarvan, om van de namen der dorpelingen in die gouen te zwygen.§159. In die streken van Neder-Rijnland of de pruissischeRijnprovincie, welke zich uitstrekken langs onze limburgsche en geldersche grenzen, in de omstreken van Gulik, Gelder en Goch alzoo, van Kleef en Emmerik, en ook den Rijn opwaarts tot Wesel toe, komen onder de landseigene, ingezetene bevolking vele echt nederlandsche geslachtsnamen voor. Velen daarvan stemmen met de eigenaardig limburgsche overeen. Ook zijn de geslachtsnamen, metingenenangenbeginnende (zie §97), meest oorspronkelik in deze gewesten te huis. De geslachtsnamenJansen, Janssen, Janssens, enz. zoo oorbeeldig nederlandsch, zijn vooral in zeer grooten getale in deze gewesten inheemsch. Onbekendheid in die gouen heeft my verhinderd de nederlandsche namen, aldaar inheemsch, te verzamelen. Zie hier echter eenige weinigen:Van Ackeren, De Haas, Van Eicken, Van Gils, Verbeek, Verhoeven, Lachnit(zie bl. 469),Van Dorp, Hartoch, Op den Hoff, Te Cock, Van der Zypen, De Leeuw, Van Hauten, Van de Bongardt, die geen van allen naderen uitleg eischen.Uit het kleine gedeelte van Munsterland (Westfalen) dat aan onze geldersche en twentsche grenzen paalt, by Winterswijk, Enschede en Oldenzaal, en dat verder langs de zuidoostelike grenzen van Groningerland (Westerwolde) zich uitstrekt, de omstreken van Meppen en Lingen namelik, kan ik geene byzondere nederlandsche namen hier mededeelen, ofschoon zy ook daar wel voorkomen. Byzonderlik de saksische vadersnamen opink(zie §16), in de aangrenzende streken van den gelderschen Achterhoek en van Twente zoo algemeen en zoo eigenaardig, zijn ook in grooten getale vertegenwoordigd onder de volkseigene geslachtsnamen in die gouen. En eveneens zeer vele namen die opmeyereindigen. Bovendien nog vertoonen eenige maagschapsnamen in deze gouen inheemsch, de nederlandsche saamgetrokkene voorvoechselsten,ter,te(zie bl. 260). Maar omdat de ingezetene bevolking van Munsterland trou den Roomsch-Katholyken godsdienst aanhangt, zoo heeft zy zich, sedert de kerkherforming, steeds tot Munster gewend en van de Nederlanden afgekeerd. Vandaar dat de nederlandsche taal hier sedert die herforming veel verloor, en uit geschriften geweerd werd—’t welk ongetwyfeld aan de geslachtsnamen, hier inheemsch, moet kunnen worden bemerkt.Anders is het gesteld met de graafschap Benthem (de stad Benthem, met Gilhuis, Schutterop, Noordhoorn, Nienhuis en omstreken). Dit kleine landje, tusschen Munsterland, Twente en Drente ingesloten, heeft eene grootendeels herformde bevolking, die tot op de helft dezer eeu de nederlandsche taal als kerk- en schooltaal gebruikte. By sommige Oud-Gereformeerde gemeenten aldaar, te Emmelenkamp en te Veldhuizen b. v., is dit nog heden ten dage het geval. Buitendien is de nederduitsche volksspreektaal van de graafschap Benthem zoo sterk nederlandsch gekleurd, dat zy veeleer tot de nederlandsche dan tot de duitsche gouspraken moet gerekend worden. De Benthemers onderhielden dan ook steeds (vroeger meer dan thans) de nauste betrekkingen met de Nederlanders, vooral met de ingezetenen van Twente en Drente. En die naue nederlandsche verwantschap blijkt ook nog ten duideliksten uit de geslachtsnamen der Benthemers. Zie hier eenigen daarvan, als voor de hand opgenomen, uit de verschillende plaatsen der graafschap:Arendsen, Bakker, Broekhuis,13enz. Al deze namen eischen geenen naderen uitleg. ByVan der Schwaag, een tegenhangervan Van der Zwaag(zie bl. 270), is in dieschw, in plaats vanswofzw, de infloed van het Hoogduitsch merkbaar.§160. In de friesche gewesten beoosten Eems (in Oost-Friesland, Harlingerland, Jeverland, Butjadingerland, enz.), maar vooral in het eigenlike Oost-Friesland, en daar nog wel meest in de westelikste gouen, in Emsigerland (de zoogenoemde Krummhörn) en Reiderland, treden by deingezetenendes lands de nederlandsche geslachtsnamen nog veel meer op den voorgrond als in eenig ander gewest buiten onze staatkundige grenzen gelegen. En geen wonder! In de middeleeuen, van de oudste tyden af, was natuurlik de friesche taal de eenige volksspreektaal dezer ooster-eemsche Friesen. Reeds in de laatste middeleeuen echter begon de nederduitschetaal, het Nedersaksisch of zoogenoemde Platduitsch, met het Friesch in deze gouen aan de Eems en de Weser te verdringen. Eerst in de steden, later ook ten platten lande. Sedert de kerkherforming vooral begon het Nederduitsch algemeen de zege te behalen op het Friesch, welke laatste taal in de 17deeeu aldaar nog slechts door enkele oude lieden en in eenige afgelegene landstreken werd gesproken. Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen. Tot omstreeks de jaren 1850 en 1860 was het Friesch ook nog de spreektaal der bewoners van het eiland Wangeroog in de Noordzee, aan Oldenburg behoorende. Sedert de kerkherforming, en ook reeds een paar eeuen vroeger, werd het Nederduitsch de kerk- en schrijftaal der Oost-Friesen, welk Nederduitsch in den loop der zeventiende eeu by hen die den Lutherschen godsdienst beleden door het Hoogduitsch, en by hen die de Herformde (Gereformeerde) geloofsbelydenis aanhingen, door het Nederlandsch werd vervangen. Eerstgenoemden hadden in de oostelikste gouen de overhand; laatstgenoemden formden in de westelikste streken de meerderheid der bevolking. En deze verhouding bestaat aldus nog heden ten dage. Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taalnevensde hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen. In de zeventiende en achttiende eeu was het Nederlandsch by de meeste Oost-Friesen, vooral te Emden, Norden, Leer en Weener, en in de omstreken dier plaatsen, hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, de geijkte schrijftaal. De dageliksche spreektaal was daar steeds, sedert de 16deeeu, en nog heden, een sterk nederlandsch gekleurd Nederduitsch, dat ook nog talryke sporen van de friesche taal vertoont, en oorspronkelikgeheel de zelfde friso-saksische gouspraak is die ook eigen is aan de groningerlandsche gouen. Heden ten dage echter slijt het nederlandsche bestanddeel hoe langer hoe meer uit de oost-friesche volksspreektaal, en komt er hoe langer hoe meer hoogduitsch in.Het is hier de plaats niet om den strijd en de wisseling tusschen de friesche en nederduitsche volkstalen, tusschen de nederlandsche en hoogduitsche schrijftalen, in Oost-Friesland, nader te behandelen. Het weinige, hier boven vermeld, is voldoende om te verklaren hoe het komt dat de Oost-Friesen zoo algemeen nederlandsche (ook byzonder-friesche) geslachtsnamen dragen.In de eerste plaats trekken onder de oostfriesche geslachtsnamen die namen onze byzondere aandacht, welke het byzonder friesche karakter, den uitgang opavertoonen. Deze namen zijn grootendeels, zoo niet allen, van hoogen ouderdom, dagteekenen nog uit de middeleeuen, uit den tijd toen de friesche taal in de oostfriesche gouen nog de heerschende was. Zy zijn aan de Eems niet zoo talrijk vertegenwoordigd als tusschen Eems en Lauers, en veel minder nog als tusschen Fli en Lauers. De oorzaak daarvan is dat zulke namen in 1811, toen de fransche overheerschers ook de Oost-Friesen dwongen, gelijk met de Nederlanders, om vaste geslachtsnamen aan te nemen—dat zulke namen opatoen door de Oost-Friesen niet op nieu werden gesmeed, gelijk de nederlandsche Friesen zulks wel deden. En de friescheanamen, sedert de middeleeuen onder hen bestaande, waren tot op betrekkelik weinigen samengesmolten, meest door uitsterving der oude geslachten die deze namen droegen, soms ook door verwaarloozing en verbastering. In het westen des lands komen zulke anamen nog het meeste voor, al ontbreken zy in het oosten ook niet en strekken zy zelfs tot aan en in de Weser-gouen zich uit. Zie hier eenigen er van:Ronda, Seba, Weerda14, enz. Velen dezer namen komen evenzeer in de andere, in de nederlandsch-friesche gewesten voor, en zijn ten deele reeds in dit werk vermeld en verklaard. Anderen weêr schynen uitsluitend den Oost-Frieseneigen te zijn. Zy zijn my althans onder de nederlandsche Friesen niet voorgekomen. Zulke namen zijn:Bartela, Buska, Dirringa, BoyungaenBojunga(elders ook alsBoyenga, Booienga, Bojengavoorkomende),HayungaenHajunga, Onja, BrinckamaenBrinkema, Brockema, Adena, Bogena, DikenaenDiekena, Reemtsma, enz. De namen opnaeindigende, zijn oorbeeldig oostfriesch; zie §46. Zy komen dan ook in de nederlandsch-friesche gouen slechts weinig voor.Al deze namen (behalven de drie opstraeindigende, zie bl. 517), zijn oud-friesche vadersnamen. En het zijn allen oud-friesche, grootendeels nog gebruikelike mansvóórnamen (Sebe, Weert, Haio, EpkeofEpco, Age, Tamme, Bartele, Boye, enz.) die er aan ten grondslag liggen. Slechts een paar er van kunnen wy hier wat nader beschouen.Sebais de oud-friesche tweede-naamvals-form van den oud-frieschen mansvóórnaamSebe, Sebo, die heden nog, in Oost-Friesland meer als bewesten Eems, in volle gebruik is. By misspelling voert een afsonderlik geslacht dezen zelfden naam ook alsSeeba. Deze naam is ook, als zoo menig andere oostfriesche (zie §83), naar Holland gekomen. De beroemde natuurkundigeAlbertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, totZeebaverhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor. De geslachtsnamenSebes, SeebeszenSeebens, allen in Nederland inheemsch, zijn ook van den mansvóórnaamSebeafgeleid, en beteekenen naukeurig het zelfde alsSeba(zie ook bl. 91).—Agenais eveneens een oud-friesche tweede-naamvalsform, en wel van den mansvóórnaamAge, die nog heden in onze friesche gouen in volle gebruik is, en doorFörstemannook als een oud-germaansche mansvóórnaam,Ago, vermeld wordt. Tegenover den byzonder-oostfrieschen tweeden-naamvalsformAgenastaat de nederlandsch-friesche formAgema, die ook als geslachtsnaam voorkomt, en met de geslachtsnamenAgesma, AgeszenAgeneene reeks patronymika formt, die allen »(zoon) vanAge†beteekenen.—De lettergreepbrinckin den oud-frieschen geslachtsnaamBrinckamaheeft met het nederduitsche woordbrink, dat zoo veelvuldig in nederlandsche plaats- en geslachtsnamenvoorkomt (zie bl. 289), niets te maken. Immers dit is, alsBrinke, een friesche mansvóórnaam, en wel een verkleinform van den oorspronkeliken naamBrinne, Brinno, welke doorTacitusreeds vermeld wordt als aan eenen Kaninefaat eigen te zijn. Van dien zelfden formBrinke, Brink, die ons ook voorkomt in den samengestelden mansvóórnaamBrinkmar(een friesche edelman uit de groninger Ommelanden, in de 13deeeu levende, heetteBrinkmar Haigienga), zijn nog afgeleid de geslachtsnamenBrinksmaenBrinks, beiden vadersnamen, en de plaatsnaamBrinkum(Brinka-heim= woonplaats vanBrinke), die aan twee dorpen eigen is, één in Oost-Friesland en één in Hoya (Hanover). De oorspronkelike, onverkleinde form van dezen naamBrinnobestaat nog in den engelschen plaatsnaamBrinnington(in Derbyshire by Chesterfield), welke plaatsnaam in Engelland ook als geslachtsnaam voorkomt.Zeer talrijk zijn in Oost-Friesland ook die geslachtsnamen, welke ten deele uit byzonder-friesche, ten deele uit algemeen-germaansche mansvóórnamen (maar deze laatsten dan meest in byzonder-nederlandschen form) bestaan, in den tweeden-naamval, ops,enenenseindigende; volkomen als in de friesche gewesten van Nederland, ja volkomen als in geheel Nederland. Als voorbeelden noemen wyDethmers, Brongers, Folkerts, Helmers, Hilderts, Aben, Bennen, Bolen, Eden, Addens, Ebbens, Feddens, Harrens. Velen komen evenzeer in Oost-Friesland als in de Nederlanden voor:Dirken, JanssenenJansen, Freerks, Hommes, enz. Vooral de namen openeindigende (zie §40) zyn byzonder talrijk onder de oostfriesche geslachtsnamen vertegenwoordigd:Jellen, Itzen, Mammen, Mellen, Onnen, en honderd anderen. Deze namen formen de nederduitsche tegenhangers van de byzonder-friesche namen opena(zie §46). In Oost-Friesland komen die beide formen dan ook wel naast elkanderen voor, als na-verwante patronymika van eenen en den zelfden mansvóórnaam afgeleid; b. v.AdenaenAden, AgenaenAgen, AllenaenAllen, DikenaenDyken, HabbenaenHabben, UkenaenUken, enz.HabbenaenHabbenworden in het nederlandsche Friesland vervangen door den geslachtsnaamHabbema, en deze drie namen zijn, metHabbingaenHabbynck(in West-Vlaanderen,zie bl. 123), louter patronymika van den frieschen mansvóórnaamHabbe, Habbo, doorFörstemannreeds als oud-germaansch (Habo) vermeld.Al deze geslachtsnamen, met nog honderden en honderden soortgelyken zijn in de friesche gewesten tusschen Eems en Weser uit der mate talrijk, en velen er van aan verschillende geslachten eigen, zoo als dit by vadersnamen in het algemeen veelvuldig voorkomt. Vooral ook deJansen’senJanssen’szijn in deze gewesten zeer talrijk (zie bl. 156), nog meer als in het eigenlike Nederland.Sluiten al deze meer byzonder-friesche namen en naamsformen de oostfriesche geslachtsnamen ten nausten aan die van de nederlandsch-friesche gewesten, er komen in Oost-Friesland ook honderden geslachtsnamen voor, die een meer algemeen-nederlandsch voorkomen vertoonen. In der daad, zulke namen zijn zoo algemeen den Oost-Friesen eigen, vooral in het westen des lands, dat men, het adresboek van Emden inziende, of een nieusblad uit Reiderland, Overledingerland of Emsigerland (Weener, Leer, Emden, Norden), zich niet kan voorstellen de namen te lezen van ingezetenen uit duitsche gewesten. Zie hier een aantal oostfriesche geslachtsnamen, zoowel byzondere als algemeene, maar die allen echt-nederlandsch zijn, en grootendeels de zelfden die ook binnen onze grenzen voorkomen:Duintjer(zie bl. 416),De Ruiter, Van Senden15, enz. Sommigen van deze maagschapsnamen komenin het byzonder overeen met die welke aan de groningsche Ommelanden eigen zijn; b. v. de talrykehuisnamen (zie bl. 487):Bolhuis, Dijkhuis, Groothuis, Kleinhuis, Kloosterhuis, Leemhuis, Veenhuis, enz. VerderScheepker, Buttjer(vanbuttofbot, zekere visch; dusButtjer=BotvangerofBotman[zie bl. 299] in Nederland);Feenders, GlaaskerenGlasker(zie bl. 310),Metjer, Hitjer, Snitger, enz. Dan nogVarver(dat is: verwer; zieDe Varver in West-Vlaanderen, op bl. 497 vermeld),Fisker(zieViskerop bl. 488),Gerriets(ook in het nederlandsche Friesland spreekt men veelalGerrietvoorGerrit, Geert, Gerhard), enz. vertoonen allen spelwyzen en formen die in de friesche volksspraak hunnen oorsprong vinden.Görtemaker(ook te Leeuwarden zegt mengortmakervoorgrutter),De Buhrin plaats vanDe Boer, Sielmannin plaats vanSylmanof in het byzonder-hollandschZijlman; Von Scharrel(ScharlofScharrel, zoo heeten twee friesche dorpen, een bij Staveren en een in het Sagelterland);Von Zwoll, Von Loh, vertoonen weer hoogduitsche spelwyzen en formen.In de 16deeeu vluchtten er ook vele protestantsche Vlamingen zoowel naar Oost-Friesland, als naar de eigenlike noord-nederlandsche gewesten, en bleven daar wonen; zie bl. 476. De maagschapsnamenDe Pottere(zie bl. 315), enDe Wingene(eene verfransching vanVan Wingene,—Wyngeneis een dorp in West-Vlaanderen), nog heden in Oost-Friesland inheemsch, herinneren aan deze uitwykelingen, en zijn van hen afkomstig.Verder oostwaarts op, langs den geheelen duitschen kust der Noordzee en aan de mondingen der rivieren Weser, Elve en Eider, in al de friesche en friso-saksische gouen van Oldenburg, Hanover en Sleeswijk-Holstein, komen nederlandsche maagschapsnamen, zoo wel in byzonder-frieschen als in algemeen-nederlandschen en nederduitschen form veelvuldig voor. En dit zijn geenszins namen die daar door Nederlanders zijn ingevoerd! Integendeel, die namen zijn er eigen aan ingezetene geslachten, aan landzaten van ouds her.Vooral ook in Noord-Friesland (de westkust van Sleeswijk met de eilanden die daar voor liggen, met eene oude, nog heden friesch-sprekende friesche bevolking)—vooral ook in Noord-Friesland treffenwy onder de ingezetene bevolking eenige oorbeeldig-nederlandsche maagschapsnamen aan; b. v.Decker, De Vries, Hagendeveld(een woord, in het zeventiende-eeusche Hollandsch van byzondere beteekenis),Dirks, Claassen, Cornelissen, Hendricks, Volkerts, Teunis, Sparboom, Peper, Dertiens, Haverkar, Groot, Prott(Prootin Holland en Vlaanderen, zie bl. 478), enz. Deze namen zijn by de Noord-Friesen in gebruik gekomen en genomen gedurende de jaren van 16- en 17-honderd, toen de nederlandsche infloed zoo groot was in deze gouen, toen de Noord-Friesen een goed deel formden van de bemanning der nederlandsche oorlogs-, koopvaardy- en visschersvloot, en de nederlandsche taal, door nederlandsche bybels, psalmboeken, gezang- en liederen-boeken, almanakken en rekenboeken, werken over stuurmanskunst, reisbeschryvingen (vanBontekoe), de gedichten van VaderCats,Brandt’s»Leven vanDe Ruiterâ€, en dergelyke werken, die onder deze Friesen in aller handen waren, althans by de mannen vry algemeen bekend was en beoefend werd. De noord-friesche zeelieden hielden toen zelfs hunne dagboeken, de kooplieden hunne rekenboeken in het Nederlandsch. Onder de hedendaagsche Noord-Friesen zijn friesche vadersnamen van byzonder friesche mansvóórnamen ontleend, ook zeer algemeen als geslachtsnamen in gebruik. Zie hier eenigen als voorbeeld:Aggens, Boysen, Ebbens, Edsen, Engels, Ercks, Godbersen, Hayens, Harens, Harkens, Hemsen, Japiks(zie bl. 88),Ingwersen, Rickers, Rickwardtsen, Sibbers, Volquardsen, enz.§161. De Nederlanders, van ouds een zeevarend en handeldryvend volk, hebben zich als ’t ware over de geheele wereld verspreid, vooral in handelsteden en zeeplaatsen; en ook hebben zy, hier en daar, in oost en west, veelvuldig volkplantingen gesticht. Voor zoo verre deze volkplantingen nog heden nederlandsche bezittingen zijn, in Oost- en West-Indie, hebben zy natuurlik steeds een nau en druk verkeer met het moederland onderhouden, en maakt de europesche bevolking in die landen, eigenlik slechts een gedeelte uit van het nederlandsche volk in het moederland. De maagschapsnamen der Nederlanders in onze oost- en west-indische bezittingenleveren dan ook, uit den aard der zake, niets eigenaardigs op, niets, dat hen onderscheidt van de geslachtsnamen, in ’t algemeen aan ons volk in ons eigen land eigen. Hoogstens formen de zonderlinge, omgekeerde maagschapsnamen, in Oost-Indie inheemsch (zie bl. 463), eene kleine byzondere groep van nederlandsch-indische namen.Eenige oud-nederlandsche volkplantingen echter hebben sedert korteren of langeren tijd den samenhang met het oude moederland verloren. Sommigen daar van zijn in handen der Engelschen gekomen en gebleven (Ceylon, de Kaap de goede hoop). Anderen zijn nu vry en op zich zelven, als b. v. de kern van den bond der Vereenigde staten van Noord-Amerika, New-York en naaste omgeving, in de zeventiende eeu de nederlandsche volkplanting Nieu-Amsterdam uitmakende. Of ook de afstammelingen der oud-nederlandsche volkplanters hebben nieue, vrye staten opgericht, de Oranje-Vrystaat, de Transvaal, enz. In al deze landen dragen de nakomelingen der oud-nederlandsche uitwykelingen, ten deele althans, nog hunne nederlandsche geslachtsnamen, als een bewijs van hunnen oorsprong en afkomst. In de engelsche Kaapkolonie en in de verdere vrye zuid-afrikaansche staten komen deze oud-nederlandsche geslachtsnamen vooral nog in grooten getale voor. Zie hier eenigen daar van:Van Niekerk, De Beer, Van Breda, Potgieter, Groeneveld, Swanepoel, Overbeek(zie bl. 478),Myburgh, Hofmeyr, Tesselaar, Brandt, Klopper, De Wet, Van Blommestein, Oosthuizen, Van Zijl, enz. Iets eigenaardigs leveren deze afrikaansch-nederlandsche geslachtsnamen niet op, ’t en zy dan in eenigen, die, naar mijn beste weten, in Nederland zelve niet meer voorkomen; als:Uys, Bezuidenhout, Prinsloo(de oude naam van het Loo, ook wel Koningsloo genoemd, by Apeldoorn op de Veluwe),Van der Merve, Van der Hever(zie bl. 244), enz.Duitschers en Franschen met duitsche en fransche geslachtsnamen hebben zich wel onder deze nederlandsche volkplanters in Zuid-Afrika neêrgezet, en al hunne nakomelingen hebben hunne geslachtsnamen niet zuiver kunnen bewaren. Die namen komen thans wel, in uitspraak, spelling en form verdietscht, onder de oorspronkelik nederlandsche voor; b. v.MinnaarenMijnhart,oorspronkelik de fransche naamMénard; Losper, oorspronkelik het duitscheLaubscher; CoetzeeofCoetze, oorspronkelik het duitscheKutze, Kutsche(?), enz.Op Ceylon bestaan ook nog nederlandsche geslachtsnamen, eigen aan afstammelingen der oude nederlandsche volkplanters van dat eiland. Als zoodanig kwam my aldaar byzonder de geslachtsnaamVan der Spaarvoor.In New-York en in den naasten omtrek van die stad wonen nog afstammelingen van de oude nederlandsche volkplanters van Nieu-Amsterdam. Zy zijn aldaar onder den naam van »Knickerbockers†bekend, dragen nog roem op hunne afkomst, en staven hunnen oorsprong door hunne nederlandsche geslachtsnamen; b. v.Van der Bilt, De Wit, Frelinghuysen, Van Buren, Suydam, Schuyler, Op de Graeff, Van Bebber, Roosevelt, enz. Door engelschen infloed zijn sommigen dezer oud-nederlandsche geslachtsnamen ook in hun voorkomen, form of spelling verengelscht; b. v.Van Buskirk, oorspronkelik zekerVan Buskerk, zoo nietVan BuschkerkofVan Boschkerk; De Youngin plaats vanDe Jong, enz. De namen der duizenden nederlandsche uitwykelingen die sedert de helft dezer eeu zich in Noord-Amerika en wel meest in de westelike staten der Unie hebben neêrgezet, behoeven hier niet vermeld te worden, als niets eigenaardigs opleverende.In de verschillende europesche landen wonen hier en daar, vooral in de hoofd-, handel- en zeeplaatsen, ook nog afstammelingen van Nederlanders, welke zich daar in vroegeren of lateren tijd met der woon hebben gevestigd. Zy zijn, ten deele althans, ook nog kenbaar aan hunne nederlandsche geslachtsnamen. Toch vindt men ongelijk veel minder Nederlanders in andere europesche landen, als vreemdelingen, vooral Duitschers, Franschen, Italianen, enz. by ons. Maar, al zijn ze zeldzaam, men vindt ze overal, soms zelfs in tamelik afgelegene oorden en plaatsen. Zoo komen er nog eenige afstammelingen van Nederlanders voor, kenbaar aan hunne nederlandsche namen, in Noorwegen, en wel meest te Bergen, welke stad, reeds sedert de middeleeuen, steeds een druk handelsverkeer met Nederland onderhield. Die namen zijnVan der Ouwen, Van Erpecom, NieuwjaarenGeelmuyden.De laatstgenoemde naam is in zoo verre byzonder, als hy in Nederland zelve niet meer schijnt voor te komen, al is hy goed-nederlandsch van oorsprong.Geelmuydenis oorspronkelik de naam van het stedekeGenemuidenin Overijssel, welke naam in de volksspreektaal meest alsGeelmujen, Geelmuyenwordt uitgesproken.
§158. Het gebied onzer nederlandsche taal is niet naukeurig besloten binnen de staatkundige grenzen van Noord- en Zuid-Nederland. Langs de oostelike grenzen van Noord-Nederland, en langs de westelike grenzen van Zuid-Nederland strekken zich eenige gouen uit, waar de dageliksche volksspreektaal nog nederlandschis. Menspreektdaar natuurlik volstrekt niet de geijkte algemeen-nederlandsche boeketaal, maar men spreekt er goed-nederlandsche gouspraken, die in hooftsaak in het geheel niet, en in byzaken slechts weinig verschillen van de gouspraken welke in onze nederlandsche gewesten, langs (binnen) onze noordoostelike en zuidwestelike grenzen gesproken worden. Oost-Friesland, Benthem, het westelike gedeelte van Westfalen, dat men Munsterland noemt, en Neder-Rijnland zijn die grens-gewesten langs onze oostelike palen. En Fransch-Vlaanderen, dat is ’t arrondissement Duinkerke van hetDépartement du Nordin Frankrijk, formt daarmede die buitenlandsche landstreken met eene nederlandsch sprekende bevolking.—In Oost-Friesland en Benthem was nog tot voor eenige jaren de nederlandsche taal kerk- en schooltaal, althans by de herformde bevolking dier gewesten. Zelfs is zy daar, als zoodanig, nog niet volkomen verdreven. Maar by ’t einde dezer eeu zal de hoogduitsche taal, die het Nederduitsch en Nederlandsch al verder noord- en westwaarts verdrijft, ook daar wel reeds eene volkomene zege behaald hebben. De Duitschers erkennen de gouspraken in bovengenoemde duitsche gewesten niet als Nederlandsch, maar noemen die gewestelike spreektaal, ’t zy ze dan Friesch, Saksisch of Frankisch is, Platduitsch. En wijl by hen Platduitsch het zelfde is als Nederduitsch, zoo is deze benaming, ofschoon misschien minder gepast, toch niet onjuist. Men vergete daar by ook niet, dat denederlandschetaal eenenederduitscheis. Het Nederlandsch in de duitsche gewesten langs onze grenzen gaat by middel van andere nederduitsche, platduitsche gouspraken langzamerhand en geleidelik over in het Midden- en Hoogduitsch dat hoogerop in Duitschland gesproken wordt. Door die geleidelike overgang neemt de vermenging van dat Nederlandsch met het Hoogduitsch hoe langer hoe grooter verhoudingen aan. In een niet ver verwyderd tijdstip zal het Nederduitsch in ’t algemeen, en het Nederlandsch in het byzonder, als spreektaal uit die gewesten verdreven zijn door den infloed der hoogduitsche kerk- en schooltaal.
Anders liggen de zaken in het bovengenoemde gedeelte van Frankrijk, waar het Nederlandsch, en wel eene schoone, oorspronkelik zuiver-nederlandsche, thans ook al door het Fransch verbasterdevlaamsche gouspraak de dageliksche volksspreektaal is. Het Fransch en het Nederlandsch zijn twee talen van geheel verschillenden oorsprong, van geheel anderen aard. En zoo kan er geen sprake zijn van eene vermenging dier talen, van eenen geleideliken overgang van de eene in de andere. Dies is het Vlaamsch van Frankrijk, wil het zich staande houden, genoodzaakt steun te zoeken by het Vlaamsch van Zuid-Nederland, by het Nederlandsch in ’t algemeen. En dit is de reden waarom het Vlaamsch van Frankrijk, al bloeit het niet en al kwijnt het zelfs onder den druk van het Fransch, toch zuiverder, oorbeeldiger Nederlandsch is dan de duitsche gouspraken langs onze oostelike grenzen,heden ten dagenognederlandschzijn. (Ik zeg nietnederduitschindezenzin, wantnederduitschblyven die gouspraken, voorloopig althans, toch, ook al zijn ze hoe langer hoe mindernederlandschgeworden.)
Maar de geslachtsnamen, eigen aan de oorspronkelike, ingezetene bevolking dier gewesten, zijn daar en blyven daar onveranderd, als getuigen van de aloude, volkseigene taal. Immers zijn de geslachtsnamen onmiddellik ontstaan uit de volksspreektaal, en vertoonen dikwijls de byzondere eigenaardigheden, juist van de volksspreektaal—en niet van de geijkte schrijftaal, gelijk in de vorige bladzyden is aangetoond.
Natuurlik draagt de vlaamsch-sprekende bevolking in Frankrijk ook vlaamsche geslachtsnamen, even als de namen der steden en dorpen in dat gewest (Duinkerke, Hazebroek, Hondschoten, Grevelingen, Mardijk, enz.) ook allen zuiver nederlandsch zijn. Onder die geslachtsnamen zijn er velen van hoogen ouderdom, omdat juist van alle nederlandsche gewesten, de geslachtsnamen in de westelike gouen van de oude graafschap Vlaanderen het eerst in gebruik kwamen, betrekkelik vroeg in de middeleeuen. Die namen sluiten zich, over het geheel genomen, ten nausten aan de geslachtsnamen van het zuid-nederlandsche gewest West-Vlaanderen, zoo wel wat hunne spelling aangaat, die gedeeltelik zeer ouderwetsch en middeleeusch, gedeeltelik ook zeer oorbeeldig vlaamsch is, als in andere opzichten. Zie hier eenige geslachtsnamen uit Fransch-Vlaanderen, die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen.De Swaen, Haentjens(zie bl. 397),De Baecker(zie bl. 310),Van Hecke, De CoussemaeckerenDeCoussemaker, Hardeman,12enz. Onder deze namen zijn er eenigen die aan Fransch-Vlaanderen byzonder eigen zijn, die my althans in andere nederlandsche gewesten niet voorgekomen zyn, ’t en zy dan eene enkele maal (by inwyking?) in West-Vlaanderen. Als zoodanigen noem ik:Ghiselin(zie bl. 176),Corenhuyse, Zouter(zoutzieder? alsZeper= zeepzieder, zie bl. 316),Sluyper, Modewijck, Droomers, Vervlaken, Verleene, Rooryck(zie bl. 177),Cogge(zie bl. 447), enz. Enkele namen zijn ook in dit gewest inheemsch, die ik niet versta, al zijn zy van voorkomen goed nederlandsch. Dat zijn:De Spautere, gewoonlik op fransche wyze en half verfranscht alsDespautèregeschreven;Ellebode, De Kijspotter, Tamakers, Mespelbole, enz. Ontaalkundige namen komen hier ook al voor. Trouens daarover heeft men zich hier allerminst te verwonderen. B. v.Van Houtte, Van de Weghe, Van de Kerckove, Van der Beker, Van der Berghe, Winibroot(zie bl. 452);Van Hende(Van Ende? zie bl. 505)?Van den Helle, enz.
Ook in die streken van noordelik Frankrijk, die aan het vlaamsche taalgebied grenzen, of die oorspronkelik tot dit gebied behooren, al zijn ze nu geheel of ten deele verwaalscht en verfranscht, zijn onder de hedendaagsche ingezetene bevolking oud-nederlandsche maagschapsnamen geenszins zeldzaam. De adresboeken der steden Atrecht, Douay, Kamerijk, Kales, St.-Omaars, Rijssel, Ter Wanen enz. leveren vele voorbeelden daarvan, om van de namen der dorpelingen in die gouen te zwygen.
§159. In die streken van Neder-Rijnland of de pruissischeRijnprovincie, welke zich uitstrekken langs onze limburgsche en geldersche grenzen, in de omstreken van Gulik, Gelder en Goch alzoo, van Kleef en Emmerik, en ook den Rijn opwaarts tot Wesel toe, komen onder de landseigene, ingezetene bevolking vele echt nederlandsche geslachtsnamen voor. Velen daarvan stemmen met de eigenaardig limburgsche overeen. Ook zijn de geslachtsnamen, metingenenangenbeginnende (zie §97), meest oorspronkelik in deze gewesten te huis. De geslachtsnamenJansen, Janssen, Janssens, enz. zoo oorbeeldig nederlandsch, zijn vooral in zeer grooten getale in deze gewesten inheemsch. Onbekendheid in die gouen heeft my verhinderd de nederlandsche namen, aldaar inheemsch, te verzamelen. Zie hier echter eenige weinigen:Van Ackeren, De Haas, Van Eicken, Van Gils, Verbeek, Verhoeven, Lachnit(zie bl. 469),Van Dorp, Hartoch, Op den Hoff, Te Cock, Van der Zypen, De Leeuw, Van Hauten, Van de Bongardt, die geen van allen naderen uitleg eischen.
Uit het kleine gedeelte van Munsterland (Westfalen) dat aan onze geldersche en twentsche grenzen paalt, by Winterswijk, Enschede en Oldenzaal, en dat verder langs de zuidoostelike grenzen van Groningerland (Westerwolde) zich uitstrekt, de omstreken van Meppen en Lingen namelik, kan ik geene byzondere nederlandsche namen hier mededeelen, ofschoon zy ook daar wel voorkomen. Byzonderlik de saksische vadersnamen opink(zie §16), in de aangrenzende streken van den gelderschen Achterhoek en van Twente zoo algemeen en zoo eigenaardig, zijn ook in grooten getale vertegenwoordigd onder de volkseigene geslachtsnamen in die gouen. En eveneens zeer vele namen die opmeyereindigen. Bovendien nog vertoonen eenige maagschapsnamen in deze gouen inheemsch, de nederlandsche saamgetrokkene voorvoechselsten,ter,te(zie bl. 260). Maar omdat de ingezetene bevolking van Munsterland trou den Roomsch-Katholyken godsdienst aanhangt, zoo heeft zy zich, sedert de kerkherforming, steeds tot Munster gewend en van de Nederlanden afgekeerd. Vandaar dat de nederlandsche taal hier sedert die herforming veel verloor, en uit geschriften geweerd werd—’t welk ongetwyfeld aan de geslachtsnamen, hier inheemsch, moet kunnen worden bemerkt.
Anders is het gesteld met de graafschap Benthem (de stad Benthem, met Gilhuis, Schutterop, Noordhoorn, Nienhuis en omstreken). Dit kleine landje, tusschen Munsterland, Twente en Drente ingesloten, heeft eene grootendeels herformde bevolking, die tot op de helft dezer eeu de nederlandsche taal als kerk- en schooltaal gebruikte. By sommige Oud-Gereformeerde gemeenten aldaar, te Emmelenkamp en te Veldhuizen b. v., is dit nog heden ten dage het geval. Buitendien is de nederduitsche volksspreektaal van de graafschap Benthem zoo sterk nederlandsch gekleurd, dat zy veeleer tot de nederlandsche dan tot de duitsche gouspraken moet gerekend worden. De Benthemers onderhielden dan ook steeds (vroeger meer dan thans) de nauste betrekkingen met de Nederlanders, vooral met de ingezetenen van Twente en Drente. En die naue nederlandsche verwantschap blijkt ook nog ten duideliksten uit de geslachtsnamen der Benthemers. Zie hier eenigen daarvan, als voor de hand opgenomen, uit de verschillende plaatsen der graafschap:Arendsen, Bakker, Broekhuis,13enz. Al deze namen eischen geenen naderen uitleg. ByVan der Schwaag, een tegenhangervan Van der Zwaag(zie bl. 270), is in dieschw, in plaats vanswofzw, de infloed van het Hoogduitsch merkbaar.
§160. In de friesche gewesten beoosten Eems (in Oost-Friesland, Harlingerland, Jeverland, Butjadingerland, enz.), maar vooral in het eigenlike Oost-Friesland, en daar nog wel meest in de westelikste gouen, in Emsigerland (de zoogenoemde Krummhörn) en Reiderland, treden by deingezetenendes lands de nederlandsche geslachtsnamen nog veel meer op den voorgrond als in eenig ander gewest buiten onze staatkundige grenzen gelegen. En geen wonder! In de middeleeuen, van de oudste tyden af, was natuurlik de friesche taal de eenige volksspreektaal dezer ooster-eemsche Friesen. Reeds in de laatste middeleeuen echter begon de nederduitschetaal, het Nedersaksisch of zoogenoemde Platduitsch, met het Friesch in deze gouen aan de Eems en de Weser te verdringen. Eerst in de steden, later ook ten platten lande. Sedert de kerkherforming vooral begon het Nederduitsch algemeen de zege te behalen op het Friesch, welke laatste taal in de 17deeeu aldaar nog slechts door enkele oude lieden en in eenige afgelegene landstreken werd gesproken. Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen. Tot omstreeks de jaren 1850 en 1860 was het Friesch ook nog de spreektaal der bewoners van het eiland Wangeroog in de Noordzee, aan Oldenburg behoorende. Sedert de kerkherforming, en ook reeds een paar eeuen vroeger, werd het Nederduitsch de kerk- en schrijftaal der Oost-Friesen, welk Nederduitsch in den loop der zeventiende eeu by hen die den Lutherschen godsdienst beleden door het Hoogduitsch, en by hen die de Herformde (Gereformeerde) geloofsbelydenis aanhingen, door het Nederlandsch werd vervangen. Eerstgenoemden hadden in de oostelikste gouen de overhand; laatstgenoemden formden in de westelikste streken de meerderheid der bevolking. En deze verhouding bestaat aldus nog heden ten dage. Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taalnevensde hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen. In de zeventiende en achttiende eeu was het Nederlandsch by de meeste Oost-Friesen, vooral te Emden, Norden, Leer en Weener, en in de omstreken dier plaatsen, hooftsakelik, zoo niet uitsluitend, de geijkte schrijftaal. De dageliksche spreektaal was daar steeds, sedert de 16deeeu, en nog heden, een sterk nederlandsch gekleurd Nederduitsch, dat ook nog talryke sporen van de friesche taal vertoont, en oorspronkelikgeheel de zelfde friso-saksische gouspraak is die ook eigen is aan de groningerlandsche gouen. Heden ten dage echter slijt het nederlandsche bestanddeel hoe langer hoe meer uit de oost-friesche volksspreektaal, en komt er hoe langer hoe meer hoogduitsch in.
Het is hier de plaats niet om den strijd en de wisseling tusschen de friesche en nederduitsche volkstalen, tusschen de nederlandsche en hoogduitsche schrijftalen, in Oost-Friesland, nader te behandelen. Het weinige, hier boven vermeld, is voldoende om te verklaren hoe het komt dat de Oost-Friesen zoo algemeen nederlandsche (ook byzonder-friesche) geslachtsnamen dragen.
In de eerste plaats trekken onder de oostfriesche geslachtsnamen die namen onze byzondere aandacht, welke het byzonder friesche karakter, den uitgang opavertoonen. Deze namen zijn grootendeels, zoo niet allen, van hoogen ouderdom, dagteekenen nog uit de middeleeuen, uit den tijd toen de friesche taal in de oostfriesche gouen nog de heerschende was. Zy zijn aan de Eems niet zoo talrijk vertegenwoordigd als tusschen Eems en Lauers, en veel minder nog als tusschen Fli en Lauers. De oorzaak daarvan is dat zulke namen in 1811, toen de fransche overheerschers ook de Oost-Friesen dwongen, gelijk met de Nederlanders, om vaste geslachtsnamen aan te nemen—dat zulke namen opatoen door de Oost-Friesen niet op nieu werden gesmeed, gelijk de nederlandsche Friesen zulks wel deden. En de friescheanamen, sedert de middeleeuen onder hen bestaande, waren tot op betrekkelik weinigen samengesmolten, meest door uitsterving der oude geslachten die deze namen droegen, soms ook door verwaarloozing en verbastering. In het westen des lands komen zulke anamen nog het meeste voor, al ontbreken zy in het oosten ook niet en strekken zy zelfs tot aan en in de Weser-gouen zich uit. Zie hier eenigen er van:Ronda, Seba, Weerda14, enz. Velen dezer namen komen evenzeer in de andere, in de nederlandsch-friesche gewesten voor, en zijn ten deele reeds in dit werk vermeld en verklaard. Anderen weêr schynen uitsluitend den Oost-Frieseneigen te zijn. Zy zijn my althans onder de nederlandsche Friesen niet voorgekomen. Zulke namen zijn:Bartela, Buska, Dirringa, BoyungaenBojunga(elders ook alsBoyenga, Booienga, Bojengavoorkomende),HayungaenHajunga, Onja, BrinckamaenBrinkema, Brockema, Adena, Bogena, DikenaenDiekena, Reemtsma, enz. De namen opnaeindigende, zijn oorbeeldig oostfriesch; zie §46. Zy komen dan ook in de nederlandsch-friesche gouen slechts weinig voor.
Al deze namen (behalven de drie opstraeindigende, zie bl. 517), zijn oud-friesche vadersnamen. En het zijn allen oud-friesche, grootendeels nog gebruikelike mansvóórnamen (Sebe, Weert, Haio, EpkeofEpco, Age, Tamme, Bartele, Boye, enz.) die er aan ten grondslag liggen. Slechts een paar er van kunnen wy hier wat nader beschouen.Sebais de oud-friesche tweede-naamvals-form van den oud-frieschen mansvóórnaamSebe, Sebo, die heden nog, in Oost-Friesland meer als bewesten Eems, in volle gebruik is. By misspelling voert een afsonderlik geslacht dezen zelfden naam ook alsSeeba. Deze naam is ook, als zoo menig andere oostfriesche (zie §83), naar Holland gekomen. De beroemde natuurkundigeAlbertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, totZeebaverhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor. De geslachtsnamenSebes, SeebeszenSeebens, allen in Nederland inheemsch, zijn ook van den mansvóórnaamSebeafgeleid, en beteekenen naukeurig het zelfde alsSeba(zie ook bl. 91).—Agenais eveneens een oud-friesche tweede-naamvalsform, en wel van den mansvóórnaamAge, die nog heden in onze friesche gouen in volle gebruik is, en doorFörstemannook als een oud-germaansche mansvóórnaam,Ago, vermeld wordt. Tegenover den byzonder-oostfrieschen tweeden-naamvalsformAgenastaat de nederlandsch-friesche formAgema, die ook als geslachtsnaam voorkomt, en met de geslachtsnamenAgesma, AgeszenAgeneene reeks patronymika formt, die allen »(zoon) vanAge†beteekenen.—De lettergreepbrinckin den oud-frieschen geslachtsnaamBrinckamaheeft met het nederduitsche woordbrink, dat zoo veelvuldig in nederlandsche plaats- en geslachtsnamenvoorkomt (zie bl. 289), niets te maken. Immers dit is, alsBrinke, een friesche mansvóórnaam, en wel een verkleinform van den oorspronkeliken naamBrinne, Brinno, welke doorTacitusreeds vermeld wordt als aan eenen Kaninefaat eigen te zijn. Van dien zelfden formBrinke, Brink, die ons ook voorkomt in den samengestelden mansvóórnaamBrinkmar(een friesche edelman uit de groninger Ommelanden, in de 13deeeu levende, heetteBrinkmar Haigienga), zijn nog afgeleid de geslachtsnamenBrinksmaenBrinks, beiden vadersnamen, en de plaatsnaamBrinkum(Brinka-heim= woonplaats vanBrinke), die aan twee dorpen eigen is, één in Oost-Friesland en één in Hoya (Hanover). De oorspronkelike, onverkleinde form van dezen naamBrinnobestaat nog in den engelschen plaatsnaamBrinnington(in Derbyshire by Chesterfield), welke plaatsnaam in Engelland ook als geslachtsnaam voorkomt.
Zeer talrijk zijn in Oost-Friesland ook die geslachtsnamen, welke ten deele uit byzonder-friesche, ten deele uit algemeen-germaansche mansvóórnamen (maar deze laatsten dan meest in byzonder-nederlandschen form) bestaan, in den tweeden-naamval, ops,enenenseindigende; volkomen als in de friesche gewesten van Nederland, ja volkomen als in geheel Nederland. Als voorbeelden noemen wyDethmers, Brongers, Folkerts, Helmers, Hilderts, Aben, Bennen, Bolen, Eden, Addens, Ebbens, Feddens, Harrens. Velen komen evenzeer in Oost-Friesland als in de Nederlanden voor:Dirken, JanssenenJansen, Freerks, Hommes, enz. Vooral de namen openeindigende (zie §40) zyn byzonder talrijk onder de oostfriesche geslachtsnamen vertegenwoordigd:Jellen, Itzen, Mammen, Mellen, Onnen, en honderd anderen. Deze namen formen de nederduitsche tegenhangers van de byzonder-friesche namen opena(zie §46). In Oost-Friesland komen die beide formen dan ook wel naast elkanderen voor, als na-verwante patronymika van eenen en den zelfden mansvóórnaam afgeleid; b. v.AdenaenAden, AgenaenAgen, AllenaenAllen, DikenaenDyken, HabbenaenHabben, UkenaenUken, enz.HabbenaenHabbenworden in het nederlandsche Friesland vervangen door den geslachtsnaamHabbema, en deze drie namen zijn, metHabbingaenHabbynck(in West-Vlaanderen,zie bl. 123), louter patronymika van den frieschen mansvóórnaamHabbe, Habbo, doorFörstemannreeds als oud-germaansch (Habo) vermeld.
Al deze geslachtsnamen, met nog honderden en honderden soortgelyken zijn in de friesche gewesten tusschen Eems en Weser uit der mate talrijk, en velen er van aan verschillende geslachten eigen, zoo als dit by vadersnamen in het algemeen veelvuldig voorkomt. Vooral ook deJansen’senJanssen’szijn in deze gewesten zeer talrijk (zie bl. 156), nog meer als in het eigenlike Nederland.
Sluiten al deze meer byzonder-friesche namen en naamsformen de oostfriesche geslachtsnamen ten nausten aan die van de nederlandsch-friesche gewesten, er komen in Oost-Friesland ook honderden geslachtsnamen voor, die een meer algemeen-nederlandsch voorkomen vertoonen. In der daad, zulke namen zijn zoo algemeen den Oost-Friesen eigen, vooral in het westen des lands, dat men, het adresboek van Emden inziende, of een nieusblad uit Reiderland, Overledingerland of Emsigerland (Weener, Leer, Emden, Norden), zich niet kan voorstellen de namen te lezen van ingezetenen uit duitsche gewesten. Zie hier een aantal oostfriesche geslachtsnamen, zoowel byzondere als algemeene, maar die allen echt-nederlandsch zijn, en grootendeels de zelfden die ook binnen onze grenzen voorkomen:Duintjer(zie bl. 416),De Ruiter, Van Senden15, enz. Sommigen van deze maagschapsnamen komenin het byzonder overeen met die welke aan de groningsche Ommelanden eigen zijn; b. v. de talrykehuisnamen (zie bl. 487):Bolhuis, Dijkhuis, Groothuis, Kleinhuis, Kloosterhuis, Leemhuis, Veenhuis, enz. VerderScheepker, Buttjer(vanbuttofbot, zekere visch; dusButtjer=BotvangerofBotman[zie bl. 299] in Nederland);Feenders, GlaaskerenGlasker(zie bl. 310),Metjer, Hitjer, Snitger, enz. Dan nogVarver(dat is: verwer; zieDe Varver in West-Vlaanderen, op bl. 497 vermeld),Fisker(zieViskerop bl. 488),Gerriets(ook in het nederlandsche Friesland spreekt men veelalGerrietvoorGerrit, Geert, Gerhard), enz. vertoonen allen spelwyzen en formen die in de friesche volksspraak hunnen oorsprong vinden.Görtemaker(ook te Leeuwarden zegt mengortmakervoorgrutter),De Buhrin plaats vanDe Boer, Sielmannin plaats vanSylmanof in het byzonder-hollandschZijlman; Von Scharrel(ScharlofScharrel, zoo heeten twee friesche dorpen, een bij Staveren en een in het Sagelterland);Von Zwoll, Von Loh, vertoonen weer hoogduitsche spelwyzen en formen.
In de 16deeeu vluchtten er ook vele protestantsche Vlamingen zoowel naar Oost-Friesland, als naar de eigenlike noord-nederlandsche gewesten, en bleven daar wonen; zie bl. 476. De maagschapsnamenDe Pottere(zie bl. 315), enDe Wingene(eene verfransching vanVan Wingene,—Wyngeneis een dorp in West-Vlaanderen), nog heden in Oost-Friesland inheemsch, herinneren aan deze uitwykelingen, en zijn van hen afkomstig.
Verder oostwaarts op, langs den geheelen duitschen kust der Noordzee en aan de mondingen der rivieren Weser, Elve en Eider, in al de friesche en friso-saksische gouen van Oldenburg, Hanover en Sleeswijk-Holstein, komen nederlandsche maagschapsnamen, zoo wel in byzonder-frieschen als in algemeen-nederlandschen en nederduitschen form veelvuldig voor. En dit zijn geenszins namen die daar door Nederlanders zijn ingevoerd! Integendeel, die namen zijn er eigen aan ingezetene geslachten, aan landzaten van ouds her.
Vooral ook in Noord-Friesland (de westkust van Sleeswijk met de eilanden die daar voor liggen, met eene oude, nog heden friesch-sprekende friesche bevolking)—vooral ook in Noord-Friesland treffenwy onder de ingezetene bevolking eenige oorbeeldig-nederlandsche maagschapsnamen aan; b. v.Decker, De Vries, Hagendeveld(een woord, in het zeventiende-eeusche Hollandsch van byzondere beteekenis),Dirks, Claassen, Cornelissen, Hendricks, Volkerts, Teunis, Sparboom, Peper, Dertiens, Haverkar, Groot, Prott(Prootin Holland en Vlaanderen, zie bl. 478), enz. Deze namen zijn by de Noord-Friesen in gebruik gekomen en genomen gedurende de jaren van 16- en 17-honderd, toen de nederlandsche infloed zoo groot was in deze gouen, toen de Noord-Friesen een goed deel formden van de bemanning der nederlandsche oorlogs-, koopvaardy- en visschersvloot, en de nederlandsche taal, door nederlandsche bybels, psalmboeken, gezang- en liederen-boeken, almanakken en rekenboeken, werken over stuurmanskunst, reisbeschryvingen (vanBontekoe), de gedichten van VaderCats,Brandt’s»Leven vanDe Ruiterâ€, en dergelyke werken, die onder deze Friesen in aller handen waren, althans by de mannen vry algemeen bekend was en beoefend werd. De noord-friesche zeelieden hielden toen zelfs hunne dagboeken, de kooplieden hunne rekenboeken in het Nederlandsch. Onder de hedendaagsche Noord-Friesen zijn friesche vadersnamen van byzonder friesche mansvóórnamen ontleend, ook zeer algemeen als geslachtsnamen in gebruik. Zie hier eenigen als voorbeeld:Aggens, Boysen, Ebbens, Edsen, Engels, Ercks, Godbersen, Hayens, Harens, Harkens, Hemsen, Japiks(zie bl. 88),Ingwersen, Rickers, Rickwardtsen, Sibbers, Volquardsen, enz.
§161. De Nederlanders, van ouds een zeevarend en handeldryvend volk, hebben zich als ’t ware over de geheele wereld verspreid, vooral in handelsteden en zeeplaatsen; en ook hebben zy, hier en daar, in oost en west, veelvuldig volkplantingen gesticht. Voor zoo verre deze volkplantingen nog heden nederlandsche bezittingen zijn, in Oost- en West-Indie, hebben zy natuurlik steeds een nau en druk verkeer met het moederland onderhouden, en maakt de europesche bevolking in die landen, eigenlik slechts een gedeelte uit van het nederlandsche volk in het moederland. De maagschapsnamen der Nederlanders in onze oost- en west-indische bezittingenleveren dan ook, uit den aard der zake, niets eigenaardigs op, niets, dat hen onderscheidt van de geslachtsnamen, in ’t algemeen aan ons volk in ons eigen land eigen. Hoogstens formen de zonderlinge, omgekeerde maagschapsnamen, in Oost-Indie inheemsch (zie bl. 463), eene kleine byzondere groep van nederlandsch-indische namen.
Eenige oud-nederlandsche volkplantingen echter hebben sedert korteren of langeren tijd den samenhang met het oude moederland verloren. Sommigen daar van zijn in handen der Engelschen gekomen en gebleven (Ceylon, de Kaap de goede hoop). Anderen zijn nu vry en op zich zelven, als b. v. de kern van den bond der Vereenigde staten van Noord-Amerika, New-York en naaste omgeving, in de zeventiende eeu de nederlandsche volkplanting Nieu-Amsterdam uitmakende. Of ook de afstammelingen der oud-nederlandsche volkplanters hebben nieue, vrye staten opgericht, de Oranje-Vrystaat, de Transvaal, enz. In al deze landen dragen de nakomelingen der oud-nederlandsche uitwykelingen, ten deele althans, nog hunne nederlandsche geslachtsnamen, als een bewijs van hunnen oorsprong en afkomst. In de engelsche Kaapkolonie en in de verdere vrye zuid-afrikaansche staten komen deze oud-nederlandsche geslachtsnamen vooral nog in grooten getale voor. Zie hier eenigen daar van:Van Niekerk, De Beer, Van Breda, Potgieter, Groeneveld, Swanepoel, Overbeek(zie bl. 478),Myburgh, Hofmeyr, Tesselaar, Brandt, Klopper, De Wet, Van Blommestein, Oosthuizen, Van Zijl, enz. Iets eigenaardigs leveren deze afrikaansch-nederlandsche geslachtsnamen niet op, ’t en zy dan in eenigen, die, naar mijn beste weten, in Nederland zelve niet meer voorkomen; als:Uys, Bezuidenhout, Prinsloo(de oude naam van het Loo, ook wel Koningsloo genoemd, by Apeldoorn op de Veluwe),Van der Merve, Van der Hever(zie bl. 244), enz.
Duitschers en Franschen met duitsche en fransche geslachtsnamen hebben zich wel onder deze nederlandsche volkplanters in Zuid-Afrika neêrgezet, en al hunne nakomelingen hebben hunne geslachtsnamen niet zuiver kunnen bewaren. Die namen komen thans wel, in uitspraak, spelling en form verdietscht, onder de oorspronkelik nederlandsche voor; b. v.MinnaarenMijnhart,oorspronkelik de fransche naamMénard; Losper, oorspronkelik het duitscheLaubscher; CoetzeeofCoetze, oorspronkelik het duitscheKutze, Kutsche(?), enz.
Op Ceylon bestaan ook nog nederlandsche geslachtsnamen, eigen aan afstammelingen der oude nederlandsche volkplanters van dat eiland. Als zoodanig kwam my aldaar byzonder de geslachtsnaamVan der Spaarvoor.
In New-York en in den naasten omtrek van die stad wonen nog afstammelingen van de oude nederlandsche volkplanters van Nieu-Amsterdam. Zy zijn aldaar onder den naam van »Knickerbockers†bekend, dragen nog roem op hunne afkomst, en staven hunnen oorsprong door hunne nederlandsche geslachtsnamen; b. v.Van der Bilt, De Wit, Frelinghuysen, Van Buren, Suydam, Schuyler, Op de Graeff, Van Bebber, Roosevelt, enz. Door engelschen infloed zijn sommigen dezer oud-nederlandsche geslachtsnamen ook in hun voorkomen, form of spelling verengelscht; b. v.Van Buskirk, oorspronkelik zekerVan Buskerk, zoo nietVan BuschkerkofVan Boschkerk; De Youngin plaats vanDe Jong, enz. De namen der duizenden nederlandsche uitwykelingen die sedert de helft dezer eeu zich in Noord-Amerika en wel meest in de westelike staten der Unie hebben neêrgezet, behoeven hier niet vermeld te worden, als niets eigenaardigs opleverende.
In de verschillende europesche landen wonen hier en daar, vooral in de hoofd-, handel- en zeeplaatsen, ook nog afstammelingen van Nederlanders, welke zich daar in vroegeren of lateren tijd met der woon hebben gevestigd. Zy zijn, ten deele althans, ook nog kenbaar aan hunne nederlandsche geslachtsnamen. Toch vindt men ongelijk veel minder Nederlanders in andere europesche landen, als vreemdelingen, vooral Duitschers, Franschen, Italianen, enz. by ons. Maar, al zijn ze zeldzaam, men vindt ze overal, soms zelfs in tamelik afgelegene oorden en plaatsen. Zoo komen er nog eenige afstammelingen van Nederlanders voor, kenbaar aan hunne nederlandsche namen, in Noorwegen, en wel meest te Bergen, welke stad, reeds sedert de middeleeuen, steeds een druk handelsverkeer met Nederland onderhield. Die namen zijnVan der Ouwen, Van Erpecom, NieuwjaarenGeelmuyden.De laatstgenoemde naam is in zoo verre byzonder, als hy in Nederland zelve niet meer schijnt voor te komen, al is hy goed-nederlandsch van oorsprong.Geelmuydenis oorspronkelik de naam van het stedekeGenemuidenin Overijssel, welke naam in de volksspreektaal meest alsGeelmujen, Geelmuyenwordt uitgesproken.