DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.Op het bovenportaal eener kleine woning aan den Buitenkant te Amsterdam staan twee mannen; de een staat bij de deur der kamer, waaruit hij zooeven gekomen is; de ander op de bovenste trede der steile trap met de hand aan de leuning.“Ik herhaal je menheer Baars, dat ik ingeengeval aan je onbillijken eisch zal voldoen;†zegt de eerste op gedempten toon.“Onbillijk!†herhaalt de tooneeldirecteur met smadenden lach: “Denk je dan dat we ons dáármee ’t hoofd kunnen breken? ’t Zou wat moois wezen als de een niet wou spelen omdat z’n neef ’en zinking op ’t oog had, of ’en ander omdat z’n zuster aan eksteroogen leed!â€â€œDie zoutelooze aardigheden zijn ongepast. ’t Geldt hier een doodzieken broeder, die al gedurende twee dagen en nachten in gestadige ijlkoortsen ligt, en door niemand dan mij wil geholpen zijn.â€â€œJa, dat is allemaal tot je dienst, maar daar kan een directeur zich niet om bekreunen. God beware! Toen m’n eigen vader op sterven lag, toen speelde ik ’s-avonds wel voor Thomas-Vaer in de Bruiloft van Kloris en Roosje; en toen ik m’n moeder ’s-morgens begraven had....â€â€œToen hadt je je ’s-avonds in je rol moeten ophangen!†snerpt Philip op dof schrillen toon. En dan: “Maak dat je wegkomt!â€â€œMaar sakkerloot, een acteur moet....â€â€œEen acteur moet niet vergeten dat hijmenschis. Ik heb nooit begrepen dat dit een eisch was dien men hem stelt. Nog eens: Zoolang ik in zorg ben over mijn broeder speel ikniet!â€â€œHaha, dat is dan die hooggeroemdetrouw!â€â€œWanneer ik onwetend mijn woord gaf voor iets, dat beneden mij is, dan breek ik dat woord. Ga heen! Ik zeg u voor ’t laatst dat iknietspelen zal. Ikkanenwilhet niet.â€â€œDát zullen we zien!†zegt Baars met een dreigend gebaar, en als hij nog wil voortgaan om het “onwillig sujet†op weinig kiesche wijze aan zijn verplichting te herinneren, dan wordt de deur der ziekenkamer haastig maar behoedzaam geopend, en spreekt een zachte stem op bewogen toon:“Als je een afgetobden lijder een oogenblik van verademing, ja misschien een rustigstervengunt, doe dan wat mijn man u vraagt menheer Baars, en ga heen.â€De directeur van het reizend tooneelgezelschap is een man zonder beschaving en zelfs zonder eenig kunstgevoel. Slechts het “slaan van dubbeltjes†is de kunst die hij liefheeft en beoefent met hart en ziel. Nochtans, toen hij na de woorden van mevrouw Philippe, zacht pruttelend naar beneden ging, toen plooide een rimpel zijn voorhoofd. ’t Speet hem eensklaps dat hij die leugen heeft verzonnen om hem over te halen.Wat moest hij wel denken van iemand, die op zijns vaders sterfdag een klucht ging vertoonen? Nu ja, als het hier zóó erg gesteld was dan.... In ’s-hemelsnaam! de Casper Lariefarie moet Lowee dan maar spelen. Men kan geen ijzer met handen breken. Iemand die sterven ging! Enfin, dat doet men maar eens!Zachtjes op de teenen loopend, is Philip nu met zijn vrouw in de voorkamer teruggetreden, die wel aan de vroeger door hem bewoonde bovenkamer in de Tuinstraat herinnert, doch—ofschoon grooter en niet zoo somber—nu kleiner schijnt door het breede ledikant ’twelk er in ’t midden geplaatst is.“Goddank! hij slaapt,†zegt Philip, terwijl hij den doodsbleeken August, met pijnlijk gesloten lippen, schier voor het eerst na zoo vele uren van angstig waken en tobben, naar ’t uiterlijke kalm ziet nederliggen: “Ja Virginie, hij slaapt Goddank!†herhaalt de jongere Helmond, en geeft zijn geliefde een zoen. En dan: “Wacht, blijf jij nu even hier; ik moet het oogenblik waarnemen om óók een zoen aan ons ventje te geven.â€Philip verlaat nu de kamer en treedt in het kleinere vertrek ernaast. ’t Is de slaapkamer der ouders van den kleinen Prits. En ginds zit hij in zijn tafelstoel, de blonde halfjarige guit met zijn groote blauwe oogen. De althea-wortel glijdt weg uit zijn mondje, en de rammelaar aan een blauwzijden lint valt eensklaps uit de kleine hand: Met de poezele armpjes naar den vader uitgestrekt, kraait het jongske van pret.—Ja ’t was ook hard! Met de reis naar Zutfen en Briesborg meegerekend, had het lieve blonde ventje zijn vader in zes dagen zoo goed als in ’t geheel niet gezien; die vluchtige keeren in de laatste dagen telden niet mee.—Ja ja, nu zal hij den stoel uit. Ja, nu moet hij weer eens zoo heel hoog naar boven worden getild en dan, ploef, ineens heel laag naar beneden!—Hoor hoor hem eens kraaien vol ongeduldige blijdschap; en, wat de vader het jongske—misschien niet verstandig—alreeds zocht te leeren: het noemen van zijns vaders voornaam, het klinkt nu mede met ongeduldig opspringen in den stoel: “Fiffie, Fiffie!†en, hij kraait en hij springt weer.—Neen, nu de deur maar dicht is, nu kan de zieke het niet hooren.“Moest jij er voor lijden mijn arm klein Fribbeltje!†zegt Philip, en neemt het kind uit den stoel, en tilt hem hooghoogen ploft hem dan tot op den grond; en weer in de hoogte en weer naar beneden, totdat.... Philip werd eensklaps zoo duizelig.—Hij hield den kleinen Frits goed vast, maar staakte het spel, en trok zich terug tot aan het groote ledikant.—Zóó op den rand zittend ging het beter. Fritsje wiegde in zijns vaders armen vóór- en achterover.—De vader wist echter niet wat hij deed.—Fritsje weet niet wat een schommel is, maar hij vond het prettig. Een beetje later is ’t hem alsof hij in zijn wiegje ligt. En de vader—hij wist wel wat een schommel was, en meende dat hij met klein Fribbeltje erin zat. Hij hield hemstevigvast.... maar ’t ging zóó hoog, zóó hoog, dat hij de oogen moest sluiten; en.... toen liet hij zich glijden, en.... hij weet niet meer wat.Uitgeput van vermoeienis naar lichaam en geest, is de jongere Helmond in slaap geduizeld; maar het kleine ventje houdt hij toch altijd stevig vast. En Fribbeltje pinkt en dubt met de lange donkere oogwimpers, en.... slaapt dan mede—in de armen van zijn lieven Fiffie!Virginie Helmond had den wensch van Philip begrepen. Ach ja, nu dokter August wat rustiger is geworden, nu mocht de goede jongen wel een oogenblik tot verademing komen.—Dien tijd kan zij waarnemen om hier in haar woonkamer de schromelijke wanordeeen weinig te herstellen, die er, door den toestand, waarin men zoo onverwachts geraakte, wel moest ontstaan.—’t Is onbegrijpelijk hoe die trouwe Philip dat alles, en bijna geheel alleen, heeft beredderd.—Dat gebroken kopje op den vloer, en die groote scheur in het ledikantgordijn, ze bewijzen genoeg dat er vreeselijke momenten zijn geweest. En dan, wat zielsangsten moet de arme Philip hebben doorstaan! In de vaste meening dat dokter August, ten einde raad, zich aan dien ouden generaal had vergrepen, heeft Philip schier het onmogelijke gedaan om den lijder—na hun aankomst in Amsterdam—niets slechts te verzorgen, maar hem ook voor den blik der politie te vrijwaren. Toen eindelijk, door de tusschenkomst van den heer Woudberg, die schrikkelijke verdenking was opgeheven, en Virginie bij haar aankomst nog mede de onwaarheid ervan heeft mogen bevestigen, toen was de blijdschap van Philip zoo groot geweest, dat hij het bijna te kwaad had gekregen.Het ledikant, ’twelk in allerijl van een voornamen uitdrager was ontboden, moest hier in de nette woonkamer worden opgeslagen—maar zonder levenmaken.—Den eerste die leven maakte smeet hij de trap af!En uit de diepe kast in de achterkamer, waarin hij den broeder met de uiterste zorg een leger gespreid en tot nu toe verborgen had, heeft hij hem toen naar deze kamer overgebracht. Hier,hierzou hij herstellen; hier zou Philip hem bewaken en verzorgen al moest hij er zelf hij neervallen. Hier zou hij den “armen duivel†liefhebben totdat.... totdat hij weer heelemaal gezond vertrekken kon.Terwijl Virginie Helmond zonder eenig geraas de orde in de kamer herstelt, blijft het rustig in het groote ouderwetsche ledikant.—’t Was toch zonderling; dat die voorname zwager daar nu neerlag inharewoning, en geheel alleen overgelaten aan de zorg van den verguisden Philip en zijn verachte vrouw.—Slaap gerust arme zieke, denkt de jeugdige echtgenoot van den vurigen Helmond, terwijl ze met de hand aan het fijnbesneden gelaat naar de zij van het ledikant tuurt: Slaap gerust! Ik heb verplichting aan u. O! ’t geeft een zalig gevoel wanneer men iemand die ons.... wanneer men “iemand als úâ€, met zorg en liefde omringen kan. En dat gevoel heb ik leeren kennen door mijn eenige, mijn trouwe! O God, als hij het niet zoo dikwijls herhaalde, dat er zonder mij geen geluk voor hem kon bestaan, ja, dán zou ik misschien al gestorven zijn van smart over het lot dat hij door mij te dragen kreeg. Maar stil, was het misschien ook voor hém een bron van stille vreugd, dat hij een arm en onervaren kind aan zich verbond, om haar een trouw te leeren die in haar omgeving helaas, maar al te weinig gevonden wordt.—O dokter Helmond, je wist niet wat kostelijken schat je in je broeder hebt bezeten, en dat zijn waarachtige trouw vaststaat als een rots in zee. Maar nú dokter, nú zul je het weten, nu zul je dan ondervinden wie mijn Philip is.Eensklaps ontstelt Virginie geweldig. In gedachten verzonken naarhet ledikant turend, ziet ze de oogen van den lijder strak en glinsterend om den hoek der gordijn haar aanstaren.“Wil je wat drinken dokter?†zegt Virginie, zich herstellend, maar houdt de lange zwarte wimpers toch naar den grond geslagen.“Neem weg! Grijp weg!†roept de zieke op angstigen toon; en nog eens met verheffing van stem: “Eva grijp weg!—Zie je niet? Dáár! Ze willen hem levend met mij begraven!—Laat vallen die diamanten, laat los; los! Grijpt hem! O God, daar hebben ze ons kind.... O God, enhijheeft het niet gedaan.Ikheb hem vergift gegeven,ik! Zie maar, bloed, bloed!†En vreeselijk gillend: “Bloed!â€Philip is reeds toegesneld. Hij waakte al slapend. Een half uur slapens heeft toch zijn krachten verfrischt.—Weinige oogenblikken later is hij er in geslaagd den zieke tot kalmte te brengen. Zijn Virginie geeft hij te drinken, en verzoekt haar dan zich te verwijderen.—Hoor, ’t is nu nog treffender dan zooeven. Aanhoudend, zonder een enkel oogenblik rust, klinkt het nu uit zijn mond: “Eva kom, Eva kom!†en altijd weder hetzelfde op dien angstig jagenden toon: “Eva kom, Eva kom!â€Maar Eva kwam niet.Neen, reeds vier- vijfmalen was Philip naar het venster gegaan, maar telkens reed het rijtuig, ’twelk hij had hooren aankomen voorbij. En toch, wanneer men na ’t ontvangen van het laatste telegram—dat Woudberg ter volkomene opheldering naar Romphuizen heeft gezonden—aanstondsvertrokken was, dan had men reeds met den sneltrein kunnen hier zijn. Maar, of een vrouw als Eva Armelo zich zoo bijzonder zou haasten....? Althans Philip ziet alweder naar buiten, doch—Eva komt niet.En Eva? Ach, van het oogenblik, waarin zij zekerheid bekwam dat Helmond zich te Amsterdam ten huize van haar zwager bevond, was haar opgewonden koortsachtig drijven om te vertrekken zóó sterk geweest, dat haar oude vriendin er ternauwernood in geslaagd was om haar een weinig tot kalmte te brengen, en te doen gevoelen dat men niets won met een paar uren vroeger per rijtuig te vertrekken, indien men toch met geen vroegeren trein te Amsterdam kon aankomen. Toen men in ’t einde tot vertrekken gereed was, toen heeft de kapitein Armelo God in stilte gedankt dat mama had besloten maar thuis te blijven.De “bespottelijke†ingenomenheid van Eva met die weduwe Van Hake, ekskuseerde haar, zooals zij beweerde, om “van de partij te zijnâ€.—“Neenâ€, heeft mama gezegd: “een moeder, die zóó met ondank wordt beloond, kan haar hart geen geweld aandoen, en meegaan om een schoonzoon op te passen, die de heele familie bedrogen en haar kind het hoofd heeft op hol gebracht.â€Ja waarlijk, Armelo is blij geweest dat mama tot dat besluit is gekomen.—Eva verstond letterlijk geen rede tenzij die weduwe haar bemoedigde en troostte. Ja, ja zeker, ze luisterde ook wel naar hem als hij haar courage zocht in te spreken, en haar herinnerde hoe hij zelf na ’t jaar 40 een pil te slikken kreeg, en de ritmeester VanDisse hém toen getroost heeft met te wijzen op het houten been, waarmee die oude kameraad sedert 30 moest rondspringen; maar hij wist toch al spoedig niet meer wat hij zeggen zou, en Eva werd er ook maar weinig door getroost. Nee die goede mevrouw Van Hake was hem inderdaad een reddende engel; zij had zoo den slag.... ze was zoo bedaard; ze praatte nietmee, en toch ook niettegen. Ja, ze was zoo lief voor zijn kind; en dat kind—ach, ze heeft toch zooveel goeds, en is nu wel diep te beklagen.—Wát zal men er van zeggen!? Eigen schuld!Eigen schuld!?Maar wie heeft ergeenschuld in de wereld? Eva was zoo jong; zooveel jonger dan hij, Armelo zelf, in den tijd toen mama.... op een kleiner schaal jawel....“Stil maar Eefje-lief,†heeft hij gezegd toen men dan eindelijk in de vigilante zat, die hen naar ’t station zou brengen: “stil lieve Eva; vergeet niet dat je een militaire-kind bent. Je moet je in den spoorwagen goedhouden. De sergeant Wagenaar placht te zeggen....â€Maar Eva hoorde hem niet; ze stak het hoofd uit het portier en riep vol onrust:“Vooruit dan koetsier, vooruit! of we komen te laat aan den trein!â€En Philip Helmond snelt opnieuw naar het raam. Hij heeft weer een rijtuig gehoord. Het kwam nader. Ja zie, de voerman tuurt naar de nummers der huizen.—Philips hart klopt vol onrust. Nu is de vigilante de woning genaderd. Zij houdt stil voor de deur. Zal zij er uitkomen? Zij! de vrouw die hij haat. Zal zij zich hier bevinden,hier, binnen weinige seconden....!“Eva kom, Eva kom!†klinkt het nog altijd van August’s lippen, doch nu telkens flauwer en straks nauwelijks hoorbaar.“Ja kom dan, in Godsnaam, kom!†zegt Philip bij zich zelven, en perst de lippen opeen, en hoort gestommel op de trap, en.... staart naar de deur, maar mist toch de kracht om die te gaan openen.“Voorzichtig kindlief, niet zoo haastig;†zegt Armelo: “Laat mij nu voorgaan Eva; de trap is steil; en,—ik dien toch te vragen of we hier waarlijk terecht zijn.â€Maar Eva heeft niet naar den vader geluisterd. Op een paar treden na is ze reeds boven.—Doch nu, bijna had zij naar evenwicht verloren. De sleep van haar kleed is aan een spijker blijven haken. Met een krachtigen ruk, die een groote scheur in dien sleep maakt, heeft ze zich aan de klem ontworsteld.—Wat,wátgeeft ze nu om japonnen met slepen!Vreeselijk bonst haar het hart terwijl ze nu schier in hetzelfde oogenblik de hand naar gindschen deurknop uitstrekt. Zij voelt, ze weet het, daar, dáár moet hij zijn.Philip Helmond staat onbeweeglijk. ’t Is hem alsof hij versteend is.—Nu zal ze komen.—En, de deur ziet hij opengaan.Met gejaagden doch onhoorbaren tred, kwam daar een vorstelijk schoone gestalte naar binnen. Nadat zij de kleine voile had opgeslagen, heeft ze hem vluchtig aangezien; en, in hetzelfde oogenbliknaar het ledikant wijzend, is ze ijlings zonder te spreken er heengesneld.—En, dát is ze dan.... dat is dan de ijdele vrouw die de zijne veracht....—Maar hoor—O God, dat moet wel een steen vermurwen; dat perst hem met geweld de tranen in ’t oog. Hoor, eensklaps zwijgt het jagend geroep van den armen lijder; een lange zucht glijdt er van zijn lippen; de matte van koortsgloed schitterende oogen slaat hij naar haar op; ’t is alsof een glimlach zijn doodsbleek gelaat overtrekt. En zij, uitbarstend in bitter geween, roept weder met nokkende stem:“Ach ja, mijn August, mijn liefde, mijn alles! Hier hen ik; je Eva!â€Neen, Philip Helmond heeft aan die eerste opwelling toch geen gevolg kunnen geven. Een oogenblik was hij er bijna toe gekomen, om haar terzij te snellen en haar de hand te drukken, vol innigen dank omdat ze gekomen is en den armen broeder dien weemoedigen glimlach op ’t lijdend gelaat heeft getooverd. Maar, ’t was zóó beter; hij heeft het niet gedaan. De vrouw kan haar man liefhebben, en toch verachtelijk zijn.De jongere Helmond wordt nu afgeleid. Er waren nog twee personen naar binnen gekomen. Dat moeten haar ouders wezen. Hij spreekt fluisterend met hen, maar, hij zal hun niet toonen dat hij medelijden heeft met hun kind. Dat kind, die dochter, veracht zijn vrouw,zijnschat, en daarom.... Philip staat nu weder alleen. De oude man en die dame in ’t zwart zijn naar het ledikant gegaan, en.... Neen, het was te verwachten, de arme August herkende hen niet. Maar ook, helaas, de oogenblikkelijke kalmte, die Eva’s komst had bewerkt, is reeds voorbijgegaan.Op het zien van den ouden kapitein is August eensklaps overeind gerezen, en terwijl hij het hoofd terugtrekt naar de binnenzij van het ledikant, ijlt hij weder:“Vermoord! dood! vergift! Voor duizend, voor tienduizend gulden vergift!†en in woeste opgewondenheid gaat hij met ijlen voort, en doet de omstanders sidderen, en Eva, marmerwit geworden, terugdeinzen en het gelaat met beide handen bedekkend jammeren:“O God! o groote God!†Doch, meer te spreken vermag zij niet.Weinige minuten later ontwaakt Eva uit een korte bezwijming. Zij rust met het hoofd tegen den schouder der jonge vrouw, die ijlings uit de andere kamer was toegeschoten. De man, dien zij bij haar binnentreden het eerst heeft gezien, stond aan haar zij en verfrischte haar met eau-de-cologne.En ofschoon ze eensklaps haar volle bewustzijn herkreeg, ze moet nu de oogen toch sluiten..... Een oogenblik later zegt ze zacht:“Ik dank u.... ’t Is nu voorbij.—Ik zal sterk zijn. Ach, laat mij nu met hem alleen?â€â€™t Sprak vanzelf dat een vermeerdering van drie personen het kleine vertrek wat al te vol deed worden.De dokter, die den patiënt kwam bezoeken, liet zich met een paarwoorden hierover uit. In ’t belang van den zieke waren lucht en stilte noodzakelijk. ’t Was hier wel wat klein.Weinige oogenblikken later bevindt Virginie Helmond zich in het benedenhuis, en spreekt er met haar hospita. De hospita schudde eerst geweldig het hoofd om aan te toonen dat de zaak niet te vinden zou zijn; maar toch, haar hart was “plooizaam†wanneer het noodig was, en—ze zou doen wat ze kon.Nadat Virginie, weder boven gekomen, zeer vluchtig op het portaal met Philip heeft gesproken, treden die beiden de ziekenkamer weer in, terwijl ze nog op den drempel een snellen blik van verstandhouding wisselen.Mevrouw van Hake, die zooeven een goedkeurend woord van den Amsterdamschen dokter over het aanwenden van een afleidend middel heeft ontvangen, zegt nu fluisterend tot Eva:“Niet zoo onophoudelijk schreien lieve Eva. ’t Is niet goed. Zie, hij ligt nu weer kalm.â€â€œMaarhoop! Zou erhoopwezen?â€â€œWaarom zou die ernietzijn? Maar dan moet ook alles gedaan worden wat in zijn belang noodzakelijk is.â€Op dit oogenblik komen Philip en Virginie in de kamer terug. Terwijl de eerste naar Eva ziet, doch op een afstand blijft staan, gaat Virginie naar het venster waar de kapitein Armelo reeds een geruimen tijd stond, en er gedurig eens naar buiten keek.Het was hem eigenlijk alsof hij droomde terwijl hij daarbeneden die gansch ontwende drukte zag, en, voor zich uit, dat breede spiegelgladde IJ, tintelend in de zon, met al die zeil- en stoomschepen, en de af- en aanvarende roeibootjes er tusschen door. Ja, ’t was hem alsof hij droomde. Maar telkens, en altijd weder wanneer hij uit die droomerijen ontwaakte, kwam hem de vraag voor den geest: Is het dan háár schuld; de schuld van dat arme kind? Zie, haarmoederis thuis gebleven, en dievreemdeis meegegaan. Haar moeder heeft bij ’t afscheid gezegd, dat zij—alles nu daargelaten—ook wel thuis blijvenmoest. Mama zou in Eva’s afwezigheid toch het bestier van ’t groote huis wel dienen op zich te nemen.—Maar—zou het danmoedersschuld zijn alleen, en volstrekt niet dezijne.....?Armelo heeft het eensklaps zeer warm gekregen. Ja, hij had daar immers juist het kind weer aangezien, het lieve kind met haar roodgeschreide oogen; en.... phu! de oude polonaise met de nauwe mouwen heeft hij toen wat losgeknoopt. Maar zie, nu de onderjas daardoor aan ’t licht kwam, nu werd Armelo’s oog onwillekeurig naar beneden getrokken. Wát was dat!—Toen hij zich voor die overhaaste reis naar Amsterdam heeft gekleed, toen moet mama hem—natuurlijk met den meesten spoed, de groote“tiendaagsche ruzie†en de “vijf en twintigjarige†op de reeds wat kaal geworden Zondagsche jas nebben genaaid.—Goeje hemel, dat hij daar eerder niets van gezien heeft! Isditnu een gelegenheid.... dit!?Zoo spoedig mogelijk heeft Armelo zijn pennemes uit den zak gehaald.Geheel en al afgewend, bijna met hoofd en handen tegen het vensterglas gedrukt, tarnt hij nu die monsterdingen los.Op het oogenblik dat de kapitein hiermee bezig was, trad Virginie op hem toe. Zoo snel hij kon deed hij nu de polonaise weer dicht, maar kon het niet verhinderen dat de “tiendaagsche ruzie†er onderuit en voor zijn voet op den grond viel.—Dat was hem nog eens gebeurd.—Gelukkig, zij ziet het niet. Armelo zet er haastig den voet op.“Watblieft u mevrouw?â€Terwijl Virginie Helmond den kapitein verzoekt om—voor zoolang als hij hier zal blijven—van een der beide benedenvertrekjes die haar hospita wil inruimen, gebruik te maken, is Eva—na een aarzeling—opgestaan, en, tot Philip genaderd, zegt ze fluisterend met neergeslagen blik:“Ik wilde u iets vragen. Het betreft....â€Ofschoon Philip bij deze onverwachte toespraak eensklaps zeer bleek is geworden, zoo bespeurt Eva echter zijn ontroering niet, en, zich aanstonds herstellend, opent hij de deur van het kleinere achtervertrek en zegt:“Ga in deze kamer mevrouw. Hij mocht ons hooren misschien.â€En daar staan ze nu tegenover elkander. Eva is zeer gejaagd. Bij haar diepe smart pijnigt haar niets zoo geweldig als de gedachte, dat ze zich nu in de woning van dien Philip en zijn vrouw bevindt, en van hunne weldaden en hun genade afhankelijk is. Bovendien, in den laatsten tijd zeer aan ruime vertrekken gewoon, is het haar hier onmogelijk klein en benauwd. Met den sleep van haar kleed vult ze bijna de geheele ruimte van dit hokje.’t Is toch alsof dat gevoel haar nog uit een andere oorzaak hindert. Eensklaps vat zij de overvloedige ruimte van haar japon en trekt die naar boven.“Wat wenscht u mevrouw?†zegt Philip en zijn stem klinkt ongevoelig.—Is dat dezelfde man die haar straks met zijn hulp heeft terzij gestaan! Maar toch, dien toon kan zij nu beter verdragen: Koudwater dient haar; hoe killer hoe liever.“Wij zijn u tot last,†vangt ze aan terwijl ze—nog bezig met dien sleep van haar kleed—de oogen steeds naar omlaag houdt: “Uw woning bestaat uit deze twee kamers niewaar?â€Philip geeft geen antwoord. Eva vervolgt:“De dokter heeft gezegd dat de voorkamer, met het oog op mijn lieven zieke, wel wat klein is. ’t Zal hem kwaad doen als wij daar gedurig tezamen zijn.... Ik wenschte.... Ik zal in het dichtstbijgelegen logement een paar ruime kamers bestellen, en dan....â€Eva zwijgt.—Philip zwijgt mede; doch, na eenige oogenblikken van stilte ziet hij haar met gefronste wenkbrauwen aan, en herhaalt op vragenden toon hare laatste woorden: “En dan....?â€â€œDan wilde ik Helmond erheen laten brengen,†herneemt Eva:“tenminste wanneer de dokter het goedvindt. Natuurlijk met alle voorzorg; in een welgesloten rijtuig. En....â€Eva zwijgt weder.“En....?†herhaalt Philip.“Ja, en ik zou u dan hartelijk.... willen.... dankzeggen, voor...â€â€œVoor....?†vraagt Philip even koud.“Voor alles wat u deedt in ’t belang van mijn lieven man; en u verzoeken....â€Droefheid en verlegenheid werken samen tot het te voorschijn roepen der tranen die Eva weer snikkende schreit. Philip komt haar een schrede nader:“Mevrouw,†zegt hij zeer bedaard: “op dit oogenblik treffen uw tranen mij minder dan ik wenschen zou. Vergeef mij, ik kan niet altijd zwijgen, ’t is mijn gebrek. Maar ’t was toch mijn plan niet u hard te vallen. Tegen uw wil en tegen den mijne kwaamt u in deze woning. Geloof me, ik zal de wetten der gastvrijheid—en nú vooral—geen oogenblik schenden. Er is voor gezorgd dat uw vader en de doktersweduwe met u in deze woning kunnen blijven zoolang als zij ’t verkiezen. Voor wie bij August moet waken zal mede op de voorkamer een bed worden gespreid. Niet meer dan één of twee personen tegelijk behoeven bij den zieke te zijn. Ik vrees geen oogenblik dat een verblijf hem hier, op die wijze, nadeelig zou kunnen worden. De lucht is hier frisch aan het IJ.—Ik bid u laat mij uitspreken: Mijn vrouw en ik, we beschouwen u van dit oogenblik afaan als meesteresse in die voorkamer, dáár. Wat u noodig hebt ’t zal er wezen. Ik ben een zeer rijk man op dit oogenblik mevrouw. Maar,†vervolgt hij zacht doch met klem: “tenzij dedoktergebood dat August in ’t belang zijner herstelling naar elders moest vervoerd worden—’tgeen ik voor onmogelijk houd—zal ik niet toestaan dat hij ergens anders dan in deze woning herstelt of.... sterft. Ik herhaal u,dat zal ik niet toestaan. Misschien kent u beter dan ik de oorzaken mevrouw, die hem eenrijkewoning deden ontvluchten.â€Eva sidderde.—Moest zij zoo iets hooren, zoo iets van hem! Waar is haar vader; waar blijven ze dan om haar te beschermen! O, nu hij haar hieralleenheeft, nu durft de man, die haar straks voor ’t oog van anderen zoo liefdevol bijstond, haar wel waarheden zeggen die.... Hoe! Eva beeft nog sterker.—Heeft hij haarwaarhedengezegd!? O God! Haar ontroering zal ze nu toch verbergen. Moet ze het dan hooren, van die lippen, dat ze zelve.... Neen, hoor:“Maar naar die oorzaken vraag ik niet. Ik wilde u slechts zeggen, dat ik August op mijn weg heb ontmoet. Van zijn onschuld was ik niet overtuigd. ’t Sprak vanzelf dat ik hem in bescherming nam, en een eed zwoer dat men den armen ziekenietvatten zou. Ha, daar was een middel!†vervolgt Philip, en zijn oogen glinsteren ofschoon hij dat middel niet noemt. Goddank, ’t was onnoodig geweest zich inplaats van zijn broeder, den vluchteling te noemen: “Maar noodig was ’t wèl dat ik hem hier bracht: Zijn eenige “trouwe vriend†kon hem niet opnemen. ’t Was om de “lieve kleinen†zeiWoudbergs vrouw; men vreesde voor een epidemische ziekte.—Nú is hij hier: ’t zal u vrijstaan mevrouw, te blijven of te vertrekken naar goedvinden; maar, ik zeg ’t u nóg eens: hier zal hij beter worden of—sterven!—En, als er niemand mocht zijn om hem te verzorgen, al moest het ook weken en maanden lang durenâ€â€”Philips stem bekwam eensklaps iets trillends, iets onbeschrijfelijk roerends: “dan, zie,—dan zouden wij hem toch terzij blijven,mijn vrouwenik; en aan niets, nee, zoo waarachtig als hier een hart klopt, aan niets zou het hem ontbreken, al moest het laatste stuk uit ons huis, ja, al moest de wieg waar ons kind in slaapt, er voor verkocht worden.â€â€”O God, die tranen in dat oog.... Eva weerstaat ze niet.“Philip!†zegt ze en grijpt de hand van dien vurigen man; en weder: “Philip!â€En hij?—O, dat klinkt als muziek.—Maar neen, dat heeft hij niet bedoeld; niet gewild; en.... Ha, gelukkig, een zachte kreet van den ontwakenden kleine geeft hem het recht om snel zijn hand uit die van Eva terug te trekken. Nu spoedt hij zich voort naar de wieg. Zie, het wakker geworden jongske, met zijn frissche koontjes door den slaap gekleurd, het lacht en kraait zijn lieven vader weer toe.“Sust sust Fritsje, stil! geen leven maken mijn kleine man!†zegt Philip, en neemt het blondkopje uit de wieg, dien lieven kleinen mol! En als hij nu zijn lippen op die lachende koontjes drukt, dan strekt het kind de kleine poezele handjes naar Eva uit, en wiegt onrustig met het lijfje naar die zij; en ziet haar aan met zijn lokkende blauwe kijkers.—O welk een engelachtig kind! Zie, zie, hoe het haar toelacht. Met een snelle beweging wischt Eva zich de tranen af; en—als ze het kind, dat zich al meer en meer naar haar vooroverbuigt en bijna het evenwicht zou verliezen, nu met de beide handen heeft opgevangen, dan zegt ze zacht:“Dat is je zoontje, niewaar Philip?â€â€œJa,†klinkt het op zonderlingen toon: “en het kindje van Virginie.â€Terwijl Eva het jongske zoent, heft ze haar schoone oogen tot den broeder op, en dan.... dan wil ze iets vragen....Maar ’t was niet noodig. Terwijl het in de voorkamer rustig bleef, scheen de moeder te hebben gevoeld dat haar kind was ontwaakt.Virginie kwam zachtjes den hoek der deur om, in het achtervertrek. Ze zag haar Fritsje in Eva’s armen. En:“Virginie.... zuster!†zegt Eva met bevende stem. Meer zeide ze niet. Maar ’t was genoeg.En, als het spartelende jongske een oogenblik later op den arm der moeder zijn Fiffie, Fiffie! roept, dan heeft Eva den strijd gestreden. Ze had op de bleeke wang dier moeder een zoen gedrukt, een zoen van dankbare liefde.’t Was nu omstreeks een half jaar geleden. Aan Philips eischwas voldaan: August hadzijn vrouw geroepenen—hun jongske heeftnúnietgeslapen.VIER EN VEERTIGTSE HOOFDSTUK.Slechts voor weinige oogenblikken mocht een weldadig gevoel Eva’s borst doorstroomen. Droeve hulpkreten klonken er weer uit de aangrenzende kamer. Eva’s hoop, straks door Helmonds kalmer neerliggen gewekt, en de zoete gewaarwording der overwinning die zij op zich zelve behaalde, ze waren eensklaps vergeten.Het innigst medelijden met dien lijder moest nu wel het ongevoeligste hart vervullen.—Eva was radeloos.—’t Werd onmogelijk dat zij langer in de ziekenkamer bleef. Slechts mannenkrachten waren instaat om den armen zieke te beteugelen. Zijn ijlende waanzin uitte zich het allermeest door het denkbeeldig beschermen van een kind tegen duizenden moordenaars, die het van een schaap wilden wegtronen, hem lokkend met gansche snoeren van diamant; en dan weder, zoo mogelijk nog sterker, door in doodsangst te willen ontvluchten aan de handen van bloeddorstige beulen die hem aangrijnsden omdat—zie maar, omdat daar het lijk lag van den generaal, den pleegvader, door hem vergiftigd, door hem vermoord.De dokter, die tegen den avond nog eens terugkwam, heeft het niet tegengesproken dat het misschien weldadig op den patiënt zou kunnen werken, indien mijnheer Van Barneveld zich spoedig aan hem kon vertoonen:“Ja zeker mevrouw, toen hij ú zag, toen werd hij óók kalmer. Welzeker!â€â€œIndien ik dan aanstonds schreef?â€â€œJa, dat zou niet kwaad zijn.—Van harte ’t beste! Tot morgen. Als ik van nacht soms noodig mocht zijn dan....â€â€œO God, dokter, u vreest toch niet....? Nee! mijn beste Helmond zal immers beter worden?â€â€œWe zullen doen wat we kunnen mevrouw. Zoolang er geen zekerheid voor een droevig einde is, geven we de hoop niet verloren. In uw beider belang moet ik u echter bepaald ontraden om vooreerst weer bij hem te gaan. Wanneer hij morgen rustiger is.... Ja, dán, welzeker!â€â€”O, is er een vreeselijker toestand te bedenken!? Hier in het benedenhuis, in een benauwd en somber vertrekje, hier moet ze werkeloos toeven en verteren van angst, terwijl daarboven een aangebeden man door anderen wordt geholpen.... Eva vliegt overeind.“Lieve kind, blijf toch wat kalm,†zegt mevrouw van Hake: “Papa is immers óók boven. En hoor maar.... ’t is nu weer rustig.â€â€œMaar hier, hier is de onrust onbeschrijfelijk!†roept Eva, en druktde hand met geweld op de borst. “O God,alshij stierf.... ik zou krankzinnig worden, want.... Maar nee,ikheb het niet gedaan. Nee, nee!†klaagt en schreit ze voort: “nee, ik heb hem zoo lief, zoo waarachtig lief.—Die vrek is de hoofdschuldige. En hij moet hier komen; hijzal! O schrijf hem, lieve engelachtige vrouw; schrijf hem dat August zal sterven als hij nietaanstondshier komt. Nee ik,ikkan het niet.â€Mevrouw Van Hake is tot schrijven bereid.—Maar dan—zou een brief er niet te laat komen, en zal die gestrenge man gevolg geven aan het dringend verzoek indien Eva het niet zelve vraagt?—Ja zeker, de brief zal te laat komen, meent Eva, en, waar is het ook, indien zij ’t niet zelve vraagt dan zal hij spotten met haar droefheid en angst.—In Godsnaam! Als zij dan kruipen moet, dan zal zij ’t nú doen ter wille van dien eenigen vriend!—’t Zal een telegram zijn,—Goed, zij schrijft met trillende hand:“Generaal!â€â€”Neen, dat kan niet blijven. Weder schrijft ze:“De pleegvader van dokter Helmond wordt dringend verzocht...â€â€”Neen, alweder neen! Zóó weigert hij.—Opnieuw:“Geachte oom!â€â€”O welk een leugen! “Indien gij nog eenig gevoel voor uw pleegkind hebt....â€â€”Maar is zij dan krankzinnig! Al ware die stijl geschikt voor een telegram, op dien toon zal zij hem zeker niet bewegen om in allerijl naar hier te komen.Eva staart voor zich heen. En, ’t is haar eensklaps alsof ze den grijsaard dáár zag. Zij spreekt hem aan; zij verzoekt hem dringend dat hij August zal gaan zien en tot kalmte brengen.—Hij weigert.— “Lieve oom!â€â€”Hij schudt met dat grijze.... toch wel eerwaardige hoofd.—“Oom, beste oom, ik bid, ik smeek u!â€â€”Hij ziet haar aan, maar zwijgt.—“Lieve oom.... ik heb schuld; ja wij zullen terugkeeren van dien weg.... beste oom, maar om Godswil.... ga dan ook mee?â€â€”Zie, nu wenkt hij haar toe.Eva drukt vluchtig de hand voor de oogen. Een oogenblik later schrijft ze opnieuw. Eerst het adres, en dan:“Beste oom. In bitteren zielsangst smeek ik u, kom Helmondaanstondszien. Hij roept u. Hij zal sterven indien u wegblijft. Eeuwig dankbaar zal u zijn uwAmsterdam, Buitenkant 103.Eva Helmond,Armelo.â€Het telegram werd verzonden.En—er volgde een lange en droevige nacht.Des anderendaags tegen den namiddag, bevonden zich onder de aangekomen reizigers met den sneltrein uit Utrecht, een deftig oud heer benevens een tengere jonge dame. Een oude knecht in eenvoudige livrei, met een valies in de hand, is hen reeds vooruitgegaan,en helpt straks met de meeste zorgvuldigheid den grijsaard en diens bleeke dochter in de vigilante, welke hij spoedig als de beste heeft uitgezocht.“Naar de Keizerskroon Willem;†beveelt de oude heer.“Best generaal;†zegt Willem, en slaat even aan, alvorens hij zich naast den huurkoetsier op den bok zet.“Niet zoo hard rijden;†zegt Willem tot den voerman: “De generaal is niet al te wel, en hard rijden op de steenen zou hem kwaad kunnen doen.â€â€œZoo, is dat een generaal?†zegt de aangesprokene: “Ik dacht wel dat het een hooge van ’t volk was. Nou hier in Amsterdam malen we daar weinig om.â€Willem zweeg, maar op gevaar af van een “standje†met dien huurkoetsier te krijgen, greep hij als man van ’t vak, naar de leidsels, want, dat vreeselijk gehots op die keien ’t moest den generaal zeer zeker hinderen.Ja, Van Barneveld was inderdaad zeer vermoeid toen hij aankwam. ’t Was volstrekt noodzakelijk dat hij eerst in ’t logement een half uurtje uitrustte.De eerste vraag van Jacoba aan den opperschenker in het logement, was, om haar aanstonds een kopje en wat melk te bezorgen. Nog met haar handschoenen aan, maakte ze voor den lieven vader weer een van de poeders klaar die den zieke zoo heilzaam zijn geweest; en—in geen geval zou ze het anders doen dan dokter August Helmond had voorgeschreven.“Over een half uur de vigilante;†beval Van Barneveld: “Buitenkant, nummer honderddrie.â€Aan dien Buitenkant Nº. 103 stond het dokterskoetsje voor de deur. De dokter sprak in een der benedenkamertjes nog even met mevrouw van Hake. ’t Was heel goed dat mevrouw Helmond nu maar boven bij hem was. Neen, kwaad kon het volstrekt niet; och nee.—Over een paar uren hoopte hij nog even aan te rijden, want.....Mevrouw Van Hake vernam verder de laatste woorden in de gang, en zag daarna het koetsje wegrijden.O welk een onbeschrijfelijk zalig oogenblik is het geweest, toen die schrikkelijke nacht was voorbijgegaan en de afgetobde lijder, na eenige uren van rust, de oogen heeft geopend, en kalm en zacht heeft gevraagd;“Is Eva niet hier?â€â€”Ach, wáár zou ze nu anders wezen! Ja ja, hier was ze:“August! eeuwig dierbare, lieve August! Och je kent me dan weer?â€â€œJa, ja juist, ik wist wel dat je komen zoudt.â€â€”Hij ziet haar aan: “Goddank dat je er bent mijn lieve.—Ik ben erg ziek Eva; heel ziek.â€â€œJa mijn beste, maar nu ben je beter.â€â€œBeter?—Toch nietheelemaalbeter Eva. Ik voel.... Luister eens.... Hier.... Geef me die hand.... Zoo.... Wacht even.... ’k Ben moe.... heel moe....â€â€œLieve beste August, als het je vermoeit, spreek dan niet; word dan eerst weer sterk en gezond.â€â€œJa, maar dan zou het te laat kunnen zijn;†zegt Helmond weder na een korte pauze en nu op zeer duidelijken toon: “Zoo, ja met die lieve hand op mijn hoofd dat is goed.—Eva, zeg, zijn wij alleen? Is daar nog iemand?â€â€œJa beste, hier is papa; en Philip is daar ook. Je trouwe brave Philip die je in zijn woning verzorgt.â€â€œIk weet het; ik heb dat alles gehoord.—Goeje jongen! Onverdiend!â€â€”Hij roept luider: “Philip!â€De jongere Helmond staat nu bij het ledikant. ’t Is hem onmogelijk om een woord te spreken, nu hij de trillende broederhand vat die hem werd toegestoken, terwijl die afgetobde blauwe oogen hem zoo onverklaarbaar gevoelvol aanstaren.“Papa ook;†herneemt August: “Brave man! Hier blijven allebei Mevrouw Van Hake....—Virginie!†zegt hij weer luider.“Och Philip, roep je vrouw; hij wil haar zien;†zegt Eva snel:—O hoe helder spreekt hij nu. “Lieve eenige August!—Goddank, Goddank dat alles voorbij is!â€Een oogenblik bleef het stil.“Ja, alles is voorbij....†herneemt Helmond, en vervolgt, somtijds zwakker doch ook telkens weer met heldere stem: “Voorbij!.....’t Was een korte dag. De morgen was wel schoon, maar de avond is vroeg gevallen; een leelijke mist had den dag verdonkerd....â€â€œHet ijlen begint weer;†fluistert Armelo bijna onhoorbaar tot mevrouw Van Hake; “Dan moet Eva weg. Volstrekt!â€â€œJa Eva, ja, mijn zwakheid heeft dien korten dag in een mist gehuld....â€â€œAugust, mijn lieve August, spreek daar niet van.â€Helmond slaat vluchtig de oogen tot haar op:“Ik heb vreeselijke droomen gehad Eva.â€â€œOch, die zijn nu voorbij,†zegt Eva weder, en zoent hem op de ingevallen wang.“Zóó, dat wilde ik juist vragen,†herneemt de zieke zeer luid: “eenzoen! Ik wist wel dat je hem geven zoudt, mijnmooi lief kind, mijnnachtegaal!â€Eva blijft hem zoenen met vuur, totdat de stem eener zorgvolle, vriendin haar in ’t oor fluistert:“Spaar hem. ’t Is niet goed lieve Eva!â€â€œLaat haar, brave vrouw;†zegt Helmond weder, en heeft nu de oogen der doktersweduwe ontmoet: “Zij wil het doen voor u allen: mij mijn schuld vergeven.†En dan nog luider: “Ja,mijn schuld mij vergeven, mijn zondige zwakheid, mijn ellendige zwakheid!â€Het moede hoofd viel terzij. Zóó kon hij niet voortgaan, maar toch vernam men nog met bijna onhoorbare klanken: “Als eenkind grijpt naar de vlam eener kaars, dan.... weerhoudt men dat kind....â€â€™t Gaf Eva na de oogenblikken van stille blijdschap over die merkbare beterschap—waardoor ze als ’t ware in den zoeten dommel van ’t verleden was teruggevoerd—een vreeselijken schok toen Helmonds laatste, misschien alleen voor haar verstaanbare woorden, haar zoo ontzettend diep in de ziel zijn gedrongen.—Nu weet zij het weer; ja, alles ineens:—Door háár, door háár alleen, is die brave goede man al dieper en dieper gezonken.—Door hare schuld, o God, was er in zijn reine ziel waarschijnlijk voor een oogenblik—eenondeelbaaroogenblik—degedachteopgerezen dat het geneesmiddel voor den grijzen pleegvader in een grooter hoeveelheid toegediend, het middel ter uitredding in den nijpenden geldnood zou kunnen worden.—Ja, Eva weet het nu alles: Wat zij niet zelve heeft begrepen, dat heeft die trouwe vriendin haar op ’t zachtst en ’t liefderijkst doen gevoelen.“Och August!†barst Eva nu bitter schreiende los: “Moet ik,ikvergeven, ik, ongevoelig ijdel schepsel,ik!†Zij verbergt haar schoon gelaat in de beide handen, en dan, voorover vallend op zijn kussen, schreit ze nokkend voort: “Ikben schuldig,ikheel alleen. O wát geef ik omalleschatten ter wereld alshijmaar leeft. Och goede God!â€De oudere Helmond heeft het hoofd weer naar Eva’s zij gewend: hij doet een poging om zijn hand op haar hoofd te leggen.Mevrouw Van Hake ziet het, en is hem behulpzaam. Hij dankt haar met dat moede goedaardige oog. De weduwe verwijdert zich van het ledikant, ’t Kon iemand te machtig worden. Helaas! zij weet dat er maar zeer weinig hoop op beterschap is.“Eva niet schreien;†herneemt nu Helmond. En na een oogenblik stilte: “Wij hebben elkander te zwak.... maar toch zeer liefgehad, Eva....zeer! En, nu zullen wij scheiden lieve kind.â€â€™t Was dokter Helmond aan te zien dat hij zich nog in deze laatste ure beheerschen kon. Hij heeft Eva de naderende scheiding zelf willen aankondigen. Hij had zich voorbereid op de uitwerking van dien vreeselijken schok. Het moest zoo wezen, in aller belang.En, na een akeligen wanhoopskreet van Eva, en een uitbarsting van haar hevig beangst gemoed, terwijl ze schier in vertwijfeling God en menschen om redding smeekt voor hem die haar zoo lief is, slaat Helmond met alle krachtsinspanning den arm om haar hals, en zegt met heldere stem:“Toon dan nog eens Eva, dat je mij waarlijk liefhebt, en schrei niet zoo hevig lieve; dat schreien maakt mij het stervenbang!â€Zie, die woorden wekken haar op. Ja zij vermant zich.—Moet zij hem dan ook het sterven nog bang maken.Zij!“O, maar God zal het niet gedoogen! Nee August! Nee, nee,nietsterven, mijn lievelieveman! In een hut wil ik wonen als je maar bij mij blijft; met brood en water zal ik tevreden zijn. O, voor wie,voor wiezou ik leven, als jij, mijn eenige, me ontvallen moest!â€En Helmond fluistert met trillende stem:“Voor ons kindje Eva. Als God wil dan zie je mij in ons kindje weer.... Wees sterk, en leef voor hem lieve vrouw....†En dan bijna onhoorbaar:Als een kind grijpt naar de vlam eener kaars....â€â€œMijn engel, mijn eenige!†nokt Eva aan zijn oor: “Zoo waar als God leeft, ik zal sterk zijn en goed. Maar jij zult bij mij blijven; jij zulthemleeren, en mij steunen; ja August, ja!â€â€œIk heb het wel vurig gewenscht.... lieve vrouw. Ik zou hem zoo graag.... op den arm hebben gedragen.... en gekust op dat lieve kopje, maar, dat zal niet zoo zijn.†En zich afwendend, onhoorbaar: “Nee, niet zoo zijn. Ik heb het niet verdiend!â€In het uur dat volgde kwam de dokter weder. Hij schudde het hoofd. Maar gelukkig, de zieke was nu zeer kalm; en de liefde van allen die hem omringden spreidde zijn peluw zacht.Daareven was het een treffend oogenblik geweest. Met de vervlogen hoop om ooit het kindje te zullen zien waarnaar hij zoo vurig verlangde, heeft hij, waarschijnlijk teneinde zich nog even in de aanschouwing van een kleinen Helmond te verheugen, de namen van Virginie en Fritsje genoemd. En, ijlings is toen de moeder heengesneld en met haar jongske teruggekomen. Ja, ofschoon August onmiddellijk na het roepen van die namen heeft gestameld, dat men hem het kindje toch liever niet brengen moest—immers de vrienden Woudberg waren misschien met eenig recht bezorgd voor hun kroost geweest,—die moeder, die oudershier, ze hebben geen oogenblik berekend.Ach zie, met Fritsjes kleine warme handje, streelt nu die moeder nog zijn kille wang.—O God, dat deed hem zoo onbeschrijfelijk goed, en hij heeft gestameld:“Philip, Virginie.... Eva, lieve vrouw, onze kinderen zullen, als God wil.... vrienden zijn,trouwe brave vrienden!â€Slechts twee wenschen, die de lijder een paar malen heeft geuit, schenen niet vervuld te zullen worden. De generaal Van Barneveld was nog niet gekomen, ofschoon hij desnoods reeds in den voormiddag te Amsterdam had kunnen zijn.—Mevrouw Van Hake bedroefde dit, misschien het allermeest inEva’s belang. Maar, innig deed het haar tevens goed, dat Helmonds tweede wensch—ofschoon die bezwaarlijk zou kunnen vervuld worden—haar besten Thomas gold. Helaas, het zou zeker te laat zijn al wilde men hem nú nog ontbieden, maar—Thom zou het weten, en levenslang zal hij den geliefden dokter er voor zegenen, dat hij nog in zijn laatste uren tot driemaal toe naar zijn “braven Thom†heeft gevraagd.Een weldadig gevoel mocht mede de goede vrouw vervullen, toen zij weinige oogenblikken later het papier kon toevouwen, ’twelk een zeer kort afscheidswoord van dokter Helmond aan zijn pleegvader bevatte, een vaarwel, ’twelk hij haar met zwakke stem gedicteerd had, en daarna, ofschoon met onvaste hand toch zeer goed leesbaar,met zijn voornaam heeft onderteekend.—Dat afscheid luidde:“Oprecht geliefde pleegvader!“Heb dank voor alles. Laat mijn sterven de zoen zijn voor het leed, dat wij u hebben aangedaan.—Ik beveel u de vrouw aan, die ik te zwak heb bemind, en het kindje waarvoor zij leven wil. Mijn vertrouwen staat vast dat mijn weldoener grootmoedig mijn schuldeischers voldoen, en mij bovenal de schuld mijner zwakheid zal vergeven. Groet mijn zusje met een kus. Vaarwel!Uw stervendeAugust.â€Onder ’t schrijven heeft mevrouw Van Hake op een schier gebiedenden wenk van Philip den volzin weggelaten, dien August er bij gedicteerd had: “Vergeef ook den trouwen Philip; zijn vrouw is zijn leven en kroon!â€Neen neen! Philips oogen hebben gefonkeld: Dat nooit; dat in der eeuwigheid niet!Papa Armelo, die in het benedenvoorkamertje een brief aan mama en Louise schrijft, ziet eensklaps op. Onder den bril door, naar buiten turend, meent hij dat zijn oude oogen hem bedriegen. Daar ginds, dicht bij den waterkant zag hij een blond jongmensch die, terwijl hij zich het zweet van het aangezicht wischte, aan een sjouwerman eenige inlichtingen scheen te vragen.En die jonkman was.... Maar een rijtuig is er eensklaps tusschen in gereden.—Het hield stil; hier, juist hier voor de deur.—Is het Willem vanDe Zonsberg, de oude koetsier, die daar van den bok springt? Is het de generaal die.. .?Armelo weet niet of hij waakt of droomt. Hij schreef daar juist aan mama en Louise dat die generaal toch zeer koud en hardvochtig was, want, dat Eva gisteren een telegram had gezonden en.... Maar nu, in een oogenblik heeft de oud-kapitein zijn onvoltooiden brief van de tafel weggegrepen en, ineengefrommeld, in den jaszak gestoken. Nu heeft hij de deur van het kamertje geopend. De generaal Van Barneveld is binnengetreden.Hij ziet er zeer slecht uit, en is nog bleeker dan zijn dochter die achter hem aankomt.De grijsaard kan ternauwernood spreken.Armelo is een weinig verlegen, en neemt daardoor onwillekeurig een eenigszins militaire houding aan, terwijl hij in zijn woorden een paar rrsmeer dan gewoonlijk gebruikt.“Ja ’t is zeer zeer erg generaal! Ik vrees.... Tenminste....â€Van Barneveld ziet op.Tenminste.... kapitein?—Dus er is nog hoop?â€â€œVolgens den dokterniet, generaal. Hij heeft ontzettend geleden.â€â€œWij weten dat alles kapitein;†valt Jacoba zeer haastig in, en even snel vervolgt ze: “Is de familie van Helmond óók bij hem?Ik meen zijn broer en zuster?†en terwijl zij dat vraagt, wenkt zij den man dat hij ontkennend zal antwoorden. Maar de goede Armelo is de jaren van mimiek en taal der oogen voorbij. Hij heeft het niet begrepen.“Jawel juffrouw, tenminste nog voor weinig minuten waren ze er allebei.—O generaal, uw komst is een waarachtige zegen van God. Wat heeft die arme Helmond om u geroepen en naar u verlangd.†Armelo werd stouter: “’t Is braaf, ’t is edel generaal, dat u gekomen bent. Ik zal ze boven met uw komst gaan bekend maken.â€â€œKapitein!†roept Van Barneveld hem na. Maar, of de oudedag Armelo soms al wat hardhoorig maakte, althans hij keert niet terug.’t Was een vreemde verschijning voor den generaal en zijn dochter, toen ze inplaats van Armelo, daar eensklaps Thomas Van Hake, zoo rood als scharlaken zagen binnenkomen.Thom heeft in één adem gezegd wat hij op ’t hart had: Dezen morgen, juist tien minuten voor ’t vertrek van den sneltrein, heeft hij dezen grooten verzegelden brief aan ’t adres van zijn goeden meester ontvangen. In verband met courantenberichten, en een paar woorden die de dokter zich in den laatsten tijd, zeer in vertrouwen, heeft laten ontvallen—als zou men hem namelijk over iets zeer gewichtige gepolst hebben,—in verband met dit alles heeft het aanstonds bij hem vastgestaan dat deze brief dokters benoeming tot professor bevatte. Terstond heeft hij Bus verzocht om voor dezen enkelen dag het huis te bewaren, en is hij zelf, zonder oponthoud naar het station gevlogen, waar de sneltrein juist het sein tot vertrekken gaf, toen hij bijna ademloos in een derde-klasse-waggon is neergevallen. Bij aankomst te Amsterdam heeft men hem eerst naar een geheel verkeerden Buitenkant gezonden; maar nu, hier zijnde, nu dankte hij den goeden God, dat hij—zooals de kapitein hem reeds in de gang heeft gezegd—zijn lieven meester nog in leven vindt om hemzelfdit schrift te kunnen geven, en, nog eens de hand te mogen drukken van den vriend, die zich zoo liefderijk over een arme weduwe en haar kind had ontfermd.Van Barneveld scheen zeer getroffen.—Hij aarzelde een oogenblik, en sprak toen schijnbaar kalm:“Je ijver prijs ik jongmensch; maar wat je doen wilt, keur ik af. Zulk een stuk moet den man niet meer onder de oogen komen, die binnenkort voor den rechterstoel van God zal verschijnen. Geef mij dien brief menheer Van Hake, en spreek er niet van.â€â€œMaar generaal, maar....†stottert Thomas onthutst.“Ik verzoek dat je mij dat stuk geeft menheer Van Hake!â€â€œNee generaal, nee! Neem mij niet kwalijk, maar dat,dat iste erg. Om mijn besten dokter die laatste eer.... die....†Thomas ziet eensklaps Jacoba’s angstig smeekenden blik. Hij weet niet wat het haar heeft gekost om den vader tot deze reis, en vooral tot het bezoeken van den stervendein de woning van Philip Helmondte bewegen; neen, Thomas weet het niet; maar die blik van Jacoba doet hem plotseling de waarheid vermoeden; en.... zou hij haar smeekend vragen weerstaan? Mag hij dien al te gestrengenman, hier—nog eer hij den dorpel van dat ziekenvertrek overschrijdt—door een vermetele tegenspraak ontstemmen, en daardoor misschien veel meer bederven dan honderd zulke stukken kunnen goedmaken?“O vergeef mij generaal†valt hij nu zich zelven in de rede: “ik wil mij aan uw wijzer oordeel onderwerpen. Ik dacht maar dat het iemands sterven verlichten kon, wanneer hijde zorg aan zijn jeugd besteed, nog in ’t laatst zoo krachtig gewaardeerd zag.â€Een half uur later zat de oude generaal aan het sterfbed van zijn pleegzoon.Mevrouw Van Hake heeft het reeds gezegd: ’t kon iemand soms te machtig worden. Ook dien grijsaard werd het te machtig toen het reeds mat geworden oog hem voor ’t laatst zoo smeekend aanzag, en zijn woorden nog bijna onhoorbaar klonken:“Dank vader! Uw vloek.... gold de zonde! Uw gestrengheid was liefde....Onnutenzwak.... mijn leven....Verzoeningmijnsterven.... O, voor allen vergiffenis vader?â€En de oude generaal? Er gleden dikke tranen langs zijn grijzen knevel neer; en hij drukte de magere hand van dien.... ja, van dien geliefden, dien meest geliefden pleegzoon; en, hij wilde nog spreken, maar neen, neen, die hand kan hij nog drukken, maar spreken, o God der genade, spreken, dat kon hij niet.Maar hoor, daar klonk al schreiend en bevend toch een welluidende stem. ’t Was die van Jacoba:“Nee mijn goede August:onnutwas je leven niet, nee! Dat mijn beste vader nog hier kon wezen, hij dankt het, naast God, aan de hulp van mijn lieven broeder!â€Thom kan niet zwijgen in dezen stond. Neen, goede God, hijkonhet niet!—Als een doode zoo wit, grijpt hij de hand van zijn vriend, en zie zie,—er zweeft voor ’t laatst een glimlach over Helmonds gelaat.Heeft hij ’t verstaan, heeft hij ’t begrepen dat men hém, “den ellendigzwakken, den verder voorditlevenonmogelijkenmenschâ€â€”zooals hij straks zich zelf had genoemd—nog den schoonsten en hoogsten titel als man der wetenschap heeft waardig gekeurd?Sinds de generaal en Jacoba waren binnengekomen, heeft Eva zich met alle kracht beheerscht.Bijna onveranderlijk is zij in dezelfde houding gebleven; met den arm om het hoofd van haar dierbaren man geslagen, want o, dát was hem zoogoed, heeft hij gefluisterd—en, ofschoon zij nog altijd op herstelling en leven hoopte, ach! als het dan anders wezenmoest, neen, dan zou ze hem die ure toch niet bang maken, maar voor ’t laatst nog toonen dat ze hem wel innig en waarachtig liefheeft.—Maar—o God, wat is dat! Met een kreet van ontzetting vliegt ze eensklaps overeind:“Eva!†heeft hij nog eens al stervend gefluisterd. En toen, toen is zijn laatste adem gevloden.—Helmond, haar dierbare, haar eenige Helmond; hij was niet meer.Aan den avond van den volgenden dag kwam er van den kant der Nieuwe-Stadsherberg een trekschuit langzaam aangevaren.Juist tegenover het huis nº. 103 aan den Buitenkant, zag men het vaartuig aan wal komen, en de schipper met zijn knecht wachtte er totdat de avond geheel was gevallen en de torenklok van de Oude Kerk zes had geslagen.Weinige minuten later heerschte er een buitengewoon gestommel in het kleine voorkamertje der genoemde woning. Een agent van politie stond buiten, en hield een nieuwsgierige menigte terzij, die al spoedig een langwerpig voorwerp met een zwart laken overdekt door een achttal mannen ter deure uit en dwars over de straat zag dragen, terwijl het daarna met alle behoedzaamheid in het ruim der schuit geborgen werd.Toen het vaartuig eenige minuten later van den wal was losgemaakt, gleed het weer langzaam heen.In den stuurstoel stond, met het hoofd voorover, een reeds bejaarde man in eenvoudige livrei. Men kon het hem duidelijk aanzien dat hij een oud-gediende was.Bij het wegvaren sloeg de oude nog eens de oogen op dat smalle hooge Amsterdamsche huis.—In die woning was dan de brave pleegzoon van zijn meester, zoo jong, nog zoo bitter jong, gestorven!De gaslantaarn, die juist was opgestoken, verlichtte inzonderheid het nummer der kleine woning. De oude Willem gaf er zich geen rekenschap van hoe hem nu eensklaps de woorden vol droeve waarheid zoo levendig voor den geest kwamen:“Gelijk het gras is ons kortstondig leven,Gelijk een bloem die, op het veld verheven,Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer.Wanneer de wind zich over ’t land laat hooren,Dan....â€â€œAch, zoo jong, zoo in de kracht van ’t leven!†herhaalt de oude nog eens; en, het oogenblik kwam hem weer levendig voor den geest, toen hij—nog zoo kort geleden, dien goeden dokter als bruigom, met bloemen en linten aan ’t tuig, mocht rijden, en hem benijdde omdat hij al spoedig het graf zou zien van den grooten Keizer die de heele wereld verwon....Willem de grijze koetsier weet niet hoe het komt, maar ’tgeen hij nú gevoelde, dat heeft hij nog nooit gevoeld.—Hij zou niet weten wát te antwoorden indien men hem vroeg of hij nóg gaarne zou meegaan om het graf van dien grooten Keizer te zien. ’t Zou hem nu zijn alsof....—De oude schudde het hoofd, en staarde vóór zich in het zwarte water, en streek den traan weg, die hem in den grijzen knevel gebiggeld was.Thomas Van Hake is reeds in den morgen met Armelo naar Romphuizen vertrokken, om er den kapitein, met hetgeen er voor de begrafenis te regelen viel, behulpzaam te zijn.De generaal die gisteren, na zooveel aandoening, weer minder wel was geworden, zal eerst morgen naar Romphuizen terugkeeren.Op dit oogenblik, terwijl de pendule in de ruime hotelkamer halfzeven wijst, zegt hij tot Jacoba die juist weer een der poeders, waarop ze zooveel vertrouwen heeft, voor hem gereedmaakte:“De schuit kan al twintig minuten weg zijn. ’t Verwondert me dat ze nog niet komen.â€â€œMisschien gaan de klokken hier niet zoo goed als opDe Zonsberglieve papa;†antwoordt Jacoba en geeft hem de medicijn.De vader gebruikt die stilzwijgend, en zijn oog rust weder op het schrift, waaronder August met reeds stervende hand zijn naam had geschreven, en waarvan de inhoud hem telkens herinnert aan die smeekende woorden van den gestorven pleegzoon: “Verzoening, vergiffenis.â€Van Barneveld weet niet dat er, op Philips uitdrukkelijk verlangen, een paar regels uit dien laatsten brief zijn weggebleven.Maar, evenmin weet hij dat Jacoba’s hart, bij al de droefheid en zorg—waarin ze schier wonderdadig tot de vervulling van haar moeielijke kindertaak werd gesterkt—nog onrustiger klopt dewijl het aanstonds zal uitkomen, dat zij zich alweder, uit waarachtige liefde, aan een klein bedrog heeft schuldig gemaakt. Van Barneveld weet het niet dat Jacoba een paar woorden heeft gevoegd bij de weinige regels, die de vader haar verzocht heeft aan Eva te schrijven, en die toen aanstonds naar het huis aan den Buitenkant zijn gezonden.Alvorens Amsterdam te verlaten, heeft deoudegeneraal zijn jongsten pleegzoon doen weten: dat hij hem ter wille van dien afgestorven broeder, vergiffenis wilde schenken, wanneer hij waarachtig berouw gevoelde over de vreeselijke woorden, die hij vroeger gesproken had.Jacoba heeft moeten schrijven:“Indien Philip alzoo gezind is Eva, laat hij dan met u meekomen.†En, Jacoba heeft er uit zich zelve bijgevoegd: “Natuurlijk, Philipèn Virginie, zijne vrouw.â€Jacoba wordt eensklaps nog bleeker dan zij gewoonlijk is. Op dit oogenblik heeft er een rijtuig voor de Keizerskroon stilgehouden.Was het een wreedaardig spel van het lot, dat die jonge moegeschreide weduwe in dezen stond den drempel van hetzelfde hotel moest betreden, waar ze aan de zij van haar geliefden vriend, den avond van haar eersten huwelijksdag was binnengegaan!Zij wankelde op dien drempel.—Maar Goddank, nog altijd was de trouwe vriendin haar terzij, die haar telkens dat woord van den eenige herhaalde: “Wees sterk, en leef voor ons kind lieve vrouw.â€Van Barneveld zag bij het zwakke licht der beide bougies niet aanstonds dat er vier personen waren binnengekomen.Jacoba beefde.De grijsaard is opgestaan. Zijn oogen waren vochtig.—Goddank! juicht het tengere meisje in stilte: Hij is zeer bewogen.“God plaagt niet uit lust tot plagen!†zegt Van Barneveld terwijl hij Eva’s hand vat: “Wij hebben veel verloren, maar hetbeterezeker gewonnen Eva.â€Ach, hoe kon zij dit toestemmen in dezen stond!Eva schreide bitter.“Wij hebben hem beiden liefgehad,†herneemt Van Barneveld: “maar ieder op een andere wijze. Voortaan—zoolang als God mij het leven schenkt, zullen wij elkander liefhebben Eva, als vader en dochter.—Je hebt nu geleerd dat het geluk niet uit weelde en overdaad wordt geboren, terwijl de handen er werkeloos bij neerhangen.â€â€”O God, wat klinken die woorden hard, vreeselijk hard in zulke uren van bitteren rouw!“Maar ik spreek geen verwijt;†herneemt de generaal: “Ik heb mijn ongelukkig pleegkind beloofd dat ik voor je zou waken en zorgen. Berust in den wil van God. Leer met weinig tevreden zijn, en geloof dat ookikaan ’t eind van mijn leven zwaar ben geslagen, want ik had hem lief Eva, zeerzeerlief!â€Terwijl zijn handen beven, en de tranen hem over de wangen rollen, geeft hij Eva een zoen.—En zij....?Ze wil spreken; doch, zij kan het niet. Een oogenblik nog, en dan,—dan ziet ze hem aan en zegt op vasten toon:“Ik wil u liefhebben oom, want mijn August had u lief. Uw raad wil ik hooren, en uw lessen opvolgen, maar,†en nu trilt hare stem “Ik zal voor mij zelve zorgen, want....†In een hevig snikken barst zij uit, en de woorden er bijvoegen kon ze niet: Want van úw weldaden te leven, dat zou mijonmogelijkzijn.O Goddank, dat zij die laatste woorden terug heeft gehouden. Die eersten, ze hebben den grijsaard zoo innig goedgedaan, ja gegrepen in ’t hart.—Weet die oude man, dat men hem soms van bekrompenheid of zelfs van gierigheid beschuldigt? Weet hij dat zijn gestrengheid en zijn strijden voor wat hij recht en goed acht, inderdaad wel eens hardheid wordt?—Maar nu, o, nú wordt zijn hart zoo warm als een zomer-zonnestraal, en die gloed blonk hem uit de oogen; en zijn beide armen naar Eva uitstrekkend, zegt hij op onbeschrijfelijk en roerenden toon:“Goed zoo kind! lieve kind! goed zóó!—Ach God, wáárom is nú mijn arme jongen er niet!â€â€œOom, is er dan nog geen jongen die u wil liefhebben?†zegt Philip, eensklaps naderbij komend, en vat de hand van den trillenden grijsaard die Eva nu vast aan het hart hield gedrukt: “Oom, de arme August heeft verzoening gewild; en, ú hebt ons de hand toegereikt. Nú, weldoener van mijn jeugd, is het aan mij om u vergiffenis te vragen voor dat onzinnige woord in blinde drift gesproken. Ik moest het toen geweten hebben dat uw toorn alleen mijnstap van onbedachtzaamheid gold: uw rein gevoel, uwdiep gevoel van eerkon immers nooit op den duur het lieve meegesleepte kind verstooten, aan wie uw wilde jongen zijn woord van trouw had gegeven.â€Door Jacoba onmerkbaar vooruitgestuwd, is Virginie Helmond nu mede, ofschoon schoorvoetend en met neergeslagen blik, den grijzen generaal genaderd. Philip grijpt haar hand en vervolgt:“Oom, hier staan we nu beiden. U hebt ons geroepen. U wilt vergeven; en wij, wij zullen u eeren en liefhebben. Ja, door duizend vuren zou ik voor u vliegen omdat u haar, mijnalles, hebt erkend; en zij, mijn schat, ze vloog met me mee, want, oom, we zijn één, in alleséén!â€Verrassing en verbazing hebben eensklaps Van Barnevelds gelaat geteekend, toen hij Philips vrouw, zoo geheel onverwacht, heeft voor zich gezien.—Wat moest dat beduiden!—Heeft hij,hij zelfhaar geroepen,hij! Is het dan noodig dat men ookdie vrouw....? Maar hoor:“O, wij zijn al vriendinnen, niewaar lieve zuster!†roept Jacoba; en inwendig bevend slaat ze den arm om Virginie’s hals, en geeft haar voor ’t oog van den vader, een teederen zoen.En de oude generaal?O, indien men de sterkste vesting wel veroveren kan, hoeveel te eer zal men dan het hart overrompelen van een bewogen grijsaard, aan den eindpaal van het leven.“Virginie!†zegt de oude man; en ofschoon hij de hand op dat overrompelde hart moet drukken, hij voldoet toch geheel aan dokter Helmonds uitersten wil, en geeft ook een zoen aan de schoone maar tevens goedaardige vrouw van zijn jongsten pleegzoon.En de najaarsstormen hebben gewoed; en de winter heeft ijsbloemen op de vensterglazen geteekend, schoone maar koude bloemen.—En de eerste groene scheutjes en blaadjes en veldbloempjes zijn toen te voorschijn gekomen, en, evenals zij, ook de vogels met hun luid getjilp en gefluit vooral ’s-morgens vroeg op de daken.’t Was in die zeer koude dagen, toen de ijsbloemen niet van de glazen wilden wijken, dat Eva Helmond aan een vaderloos jongske het leven schonk.Maar met de eerste bloemen en zangen der lente, toen ook de eerste kraaiende lachjes van het onschuldige wicht die arme moeder hebben verkwikt, toen was het haar mede alsof ze tot een nieuw leven ontwaakt was. ’t Moest een leven worden ten nutte van dat lieve kind, en een leven ten nutte van anderen bovendien.De generaal Van Barneveld heeft er voor gezorgd.Het groote huis op de markt, ’twelk hij van mevrouw de weduwe Helmond ondershands heeft gekocht, en betaald met een som waardoor alle schuld kon vereffend worden, het groote voormalige burgemeesters- en doktershuis is—hetdoktershuisgebleven. Zie, die steen in den gevel moet het aanduiden; daarop staat gegriffeld: HELMONDS-STICHTING.Ofschoon van alle meubelsieraad ontdaan, is het gebouw in- noch uitwendig belangrijk veranderd.’t Was een kostbaar geschenk, ’twelk de stad Romphuizen, met deze langgewenschte stichting, van den generaal had ontvangen. En,wiezou men nu eerder tot beschermvrouw van dat prachtigeWeeshuishebben gekozen, dan de weduwe van den man wiens naam de stichting droeg, en die voorzeker zooveel ze kon, haar kracht eraan zou willen wijden!Maar nog een ander monument mocht de stad Romphuizen in datzelfde voorjaar ontvangen.’t Was het monument op Donerie’s graf.Aan den avond van den dag toen de plechtige onthulling ervan heeft plaats gehad, en de cantate nogmaals was gezongen en besloten met dat roerend:“Slaap zacht, tot den morgen die u wacht!â€aan den avond van dien dag hield er een rijtuig voor het kerkhof stil. Twee jonge vrouwen in rouwgewaad stapten eruit. Ze werden geholpen door den tuinman vanDe Zonsberg, die naast den ouden Willem op den bok heeft gezeten.“Hierheen Eva!†fluistert Jacoba, en gaat haar voor op een welbekend pad.En ja, aan ’t eind van den doodenhof, waar het kleine doch smaakvolle gedenkteeken verrees, daar moesten ze zijn.Jacoba’s oogen glinsterden terwijl ze er beiden nu sprakeloos stonden.“En die steen.... dat is....?†zuchtte Eva.“Ja dat is ons nieuwe graf;†bevestigde Coba: “Daar rust nu die goede August, in de schaduw van Donerie’s monument.â€Eva sprak niet.—O, dat woord moest haar ziel wel treffen: “In de schaduw van Donerie’s monument!â€Jacoba zweeg mede.—Zij had haar doel bereikt. Op die stille plek naast het gedenkteeken, heeft haar vader den nieuwen grafkelder moeten koopen. Jacoba had het zoo besloten:zijzelvewilde er eenmaal rusten, naast de groeve van den eenige, dien ze zoo diep in haar ziel heeft liefgehad.En Eva en Jacoba ze bleven daar sprakeloos nog een geruimen tijd staan. Beider oog was nu voor ’tmeerendeel op den tuinman gevestigd, die aan ’t boveneind van de nieuwe blauwe zerk zijn arbeid verrichtte.Wat hij er doet?—Hij plant er het takje van den meidoorn, ’twelk Eva, op den laatsten middag van haar zaligen bruidstijd, aan den geliefden bruigom heeft gegeven.Pas kort geleden heeft Eva vernomen wat er met dat takje gebeurd is:Met een schoonere bloem voor oogen, die hij den volgenden dag de zijne zou noemen, had August het reeds verflensende meidoornbloempje dien avond opDe Zonsbergachtergelaten. En de oom die het takje vond, had er bloem en blaadjes en de kleine zijtakjes afgedaan, en—om eens te zien wat er nog van komen kon, heeft hij het binnen de serre in een pot met aarde gestoken. Zóó was het takje, wèl verzorgd, aan ’t botten gegaan, totdat.... totdat op een lateren droeven morgen de tuinbaas het “wegwerpen zouâ€.Maar de tuinman heeft dat niet gedaan. Hij heeft den pot met het takje erin, bewaard. Immers Willem de oude koetsier wist heel zeker dat dokter Helmond op dien middag een takje rooden meidoorn in het knoopsgat heeft gedragen, en—’t was toch aardig, ja, en nú aandoenlijk erbij—dat de oude generaal hetzelfgepoot enzelfgekweekt had.En zie, nu staat het daar; en ’t zal mettertijd een struik worden, een boom misschien, en de roode meidoornbloempjes zullen vallen op Helmonds graf, dat ook eenmaal Eva’s graf zal zijn.
DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.Op het bovenportaal eener kleine woning aan den Buitenkant te Amsterdam staan twee mannen; de een staat bij de deur der kamer, waaruit hij zooeven gekomen is; de ander op de bovenste trede der steile trap met de hand aan de leuning.“Ik herhaal je menheer Baars, dat ik ingeengeval aan je onbillijken eisch zal voldoen;†zegt de eerste op gedempten toon.“Onbillijk!†herhaalt de tooneeldirecteur met smadenden lach: “Denk je dan dat we ons dáármee ’t hoofd kunnen breken? ’t Zou wat moois wezen als de een niet wou spelen omdat z’n neef ’en zinking op ’t oog had, of ’en ander omdat z’n zuster aan eksteroogen leed!â€â€œDie zoutelooze aardigheden zijn ongepast. ’t Geldt hier een doodzieken broeder, die al gedurende twee dagen en nachten in gestadige ijlkoortsen ligt, en door niemand dan mij wil geholpen zijn.â€â€œJa, dat is allemaal tot je dienst, maar daar kan een directeur zich niet om bekreunen. God beware! Toen m’n eigen vader op sterven lag, toen speelde ik ’s-avonds wel voor Thomas-Vaer in de Bruiloft van Kloris en Roosje; en toen ik m’n moeder ’s-morgens begraven had....â€â€œToen hadt je je ’s-avonds in je rol moeten ophangen!†snerpt Philip op dof schrillen toon. En dan: “Maak dat je wegkomt!â€â€œMaar sakkerloot, een acteur moet....â€â€œEen acteur moet niet vergeten dat hijmenschis. Ik heb nooit begrepen dat dit een eisch was dien men hem stelt. Nog eens: Zoolang ik in zorg ben over mijn broeder speel ikniet!â€â€œHaha, dat is dan die hooggeroemdetrouw!â€â€œWanneer ik onwetend mijn woord gaf voor iets, dat beneden mij is, dan breek ik dat woord. Ga heen! Ik zeg u voor ’t laatst dat iknietspelen zal. Ikkanenwilhet niet.â€â€œDát zullen we zien!†zegt Baars met een dreigend gebaar, en als hij nog wil voortgaan om het “onwillig sujet†op weinig kiesche wijze aan zijn verplichting te herinneren, dan wordt de deur der ziekenkamer haastig maar behoedzaam geopend, en spreekt een zachte stem op bewogen toon:“Als je een afgetobden lijder een oogenblik van verademing, ja misschien een rustigstervengunt, doe dan wat mijn man u vraagt menheer Baars, en ga heen.â€De directeur van het reizend tooneelgezelschap is een man zonder beschaving en zelfs zonder eenig kunstgevoel. Slechts het “slaan van dubbeltjes†is de kunst die hij liefheeft en beoefent met hart en ziel. Nochtans, toen hij na de woorden van mevrouw Philippe, zacht pruttelend naar beneden ging, toen plooide een rimpel zijn voorhoofd. ’t Speet hem eensklaps dat hij die leugen heeft verzonnen om hem over te halen.Wat moest hij wel denken van iemand, die op zijns vaders sterfdag een klucht ging vertoonen? Nu ja, als het hier zóó erg gesteld was dan.... In ’s-hemelsnaam! de Casper Lariefarie moet Lowee dan maar spelen. Men kan geen ijzer met handen breken. Iemand die sterven ging! Enfin, dat doet men maar eens!Zachtjes op de teenen loopend, is Philip nu met zijn vrouw in de voorkamer teruggetreden, die wel aan de vroeger door hem bewoonde bovenkamer in de Tuinstraat herinnert, doch—ofschoon grooter en niet zoo somber—nu kleiner schijnt door het breede ledikant ’twelk er in ’t midden geplaatst is.“Goddank! hij slaapt,†zegt Philip, terwijl hij den doodsbleeken August, met pijnlijk gesloten lippen, schier voor het eerst na zoo vele uren van angstig waken en tobben, naar ’t uiterlijke kalm ziet nederliggen: “Ja Virginie, hij slaapt Goddank!†herhaalt de jongere Helmond, en geeft zijn geliefde een zoen. En dan: “Wacht, blijf jij nu even hier; ik moet het oogenblik waarnemen om óók een zoen aan ons ventje te geven.â€Philip verlaat nu de kamer en treedt in het kleinere vertrek ernaast. ’t Is de slaapkamer der ouders van den kleinen Prits. En ginds zit hij in zijn tafelstoel, de blonde halfjarige guit met zijn groote blauwe oogen. De althea-wortel glijdt weg uit zijn mondje, en de rammelaar aan een blauwzijden lint valt eensklaps uit de kleine hand: Met de poezele armpjes naar den vader uitgestrekt, kraait het jongske van pret.—Ja ’t was ook hard! Met de reis naar Zutfen en Briesborg meegerekend, had het lieve blonde ventje zijn vader in zes dagen zoo goed als in ’t geheel niet gezien; die vluchtige keeren in de laatste dagen telden niet mee.—Ja ja, nu zal hij den stoel uit. Ja, nu moet hij weer eens zoo heel hoog naar boven worden getild en dan, ploef, ineens heel laag naar beneden!—Hoor hoor hem eens kraaien vol ongeduldige blijdschap; en, wat de vader het jongske—misschien niet verstandig—alreeds zocht te leeren: het noemen van zijns vaders voornaam, het klinkt nu mede met ongeduldig opspringen in den stoel: “Fiffie, Fiffie!†en, hij kraait en hij springt weer.—Neen, nu de deur maar dicht is, nu kan de zieke het niet hooren.“Moest jij er voor lijden mijn arm klein Fribbeltje!†zegt Philip, en neemt het kind uit den stoel, en tilt hem hooghoogen ploft hem dan tot op den grond; en weer in de hoogte en weer naar beneden, totdat.... Philip werd eensklaps zoo duizelig.—Hij hield den kleinen Frits goed vast, maar staakte het spel, en trok zich terug tot aan het groote ledikant.—Zóó op den rand zittend ging het beter. Fritsje wiegde in zijns vaders armen vóór- en achterover.—De vader wist echter niet wat hij deed.—Fritsje weet niet wat een schommel is, maar hij vond het prettig. Een beetje later is ’t hem alsof hij in zijn wiegje ligt. En de vader—hij wist wel wat een schommel was, en meende dat hij met klein Fribbeltje erin zat. Hij hield hemstevigvast.... maar ’t ging zóó hoog, zóó hoog, dat hij de oogen moest sluiten; en.... toen liet hij zich glijden, en.... hij weet niet meer wat.Uitgeput van vermoeienis naar lichaam en geest, is de jongere Helmond in slaap geduizeld; maar het kleine ventje houdt hij toch altijd stevig vast. En Fribbeltje pinkt en dubt met de lange donkere oogwimpers, en.... slaapt dan mede—in de armen van zijn lieven Fiffie!Virginie Helmond had den wensch van Philip begrepen. Ach ja, nu dokter August wat rustiger is geworden, nu mocht de goede jongen wel een oogenblik tot verademing komen.—Dien tijd kan zij waarnemen om hier in haar woonkamer de schromelijke wanordeeen weinig te herstellen, die er, door den toestand, waarin men zoo onverwachts geraakte, wel moest ontstaan.—’t Is onbegrijpelijk hoe die trouwe Philip dat alles, en bijna geheel alleen, heeft beredderd.—Dat gebroken kopje op den vloer, en die groote scheur in het ledikantgordijn, ze bewijzen genoeg dat er vreeselijke momenten zijn geweest. En dan, wat zielsangsten moet de arme Philip hebben doorstaan! In de vaste meening dat dokter August, ten einde raad, zich aan dien ouden generaal had vergrepen, heeft Philip schier het onmogelijke gedaan om den lijder—na hun aankomst in Amsterdam—niets slechts te verzorgen, maar hem ook voor den blik der politie te vrijwaren. Toen eindelijk, door de tusschenkomst van den heer Woudberg, die schrikkelijke verdenking was opgeheven, en Virginie bij haar aankomst nog mede de onwaarheid ervan heeft mogen bevestigen, toen was de blijdschap van Philip zoo groot geweest, dat hij het bijna te kwaad had gekregen.Het ledikant, ’twelk in allerijl van een voornamen uitdrager was ontboden, moest hier in de nette woonkamer worden opgeslagen—maar zonder levenmaken.—Den eerste die leven maakte smeet hij de trap af!En uit de diepe kast in de achterkamer, waarin hij den broeder met de uiterste zorg een leger gespreid en tot nu toe verborgen had, heeft hij hem toen naar deze kamer overgebracht. Hier,hierzou hij herstellen; hier zou Philip hem bewaken en verzorgen al moest hij er zelf hij neervallen. Hier zou hij den “armen duivel†liefhebben totdat.... totdat hij weer heelemaal gezond vertrekken kon.Terwijl Virginie Helmond zonder eenig geraas de orde in de kamer herstelt, blijft het rustig in het groote ouderwetsche ledikant.—’t Was toch zonderling; dat die voorname zwager daar nu neerlag inharewoning, en geheel alleen overgelaten aan de zorg van den verguisden Philip en zijn verachte vrouw.—Slaap gerust arme zieke, denkt de jeugdige echtgenoot van den vurigen Helmond, terwijl ze met de hand aan het fijnbesneden gelaat naar de zij van het ledikant tuurt: Slaap gerust! Ik heb verplichting aan u. O! ’t geeft een zalig gevoel wanneer men iemand die ons.... wanneer men “iemand als úâ€, met zorg en liefde omringen kan. En dat gevoel heb ik leeren kennen door mijn eenige, mijn trouwe! O God, als hij het niet zoo dikwijls herhaalde, dat er zonder mij geen geluk voor hem kon bestaan, ja, dán zou ik misschien al gestorven zijn van smart over het lot dat hij door mij te dragen kreeg. Maar stil, was het misschien ook voor hém een bron van stille vreugd, dat hij een arm en onervaren kind aan zich verbond, om haar een trouw te leeren die in haar omgeving helaas, maar al te weinig gevonden wordt.—O dokter Helmond, je wist niet wat kostelijken schat je in je broeder hebt bezeten, en dat zijn waarachtige trouw vaststaat als een rots in zee. Maar nú dokter, nú zul je het weten, nu zul je dan ondervinden wie mijn Philip is.Eensklaps ontstelt Virginie geweldig. In gedachten verzonken naarhet ledikant turend, ziet ze de oogen van den lijder strak en glinsterend om den hoek der gordijn haar aanstaren.“Wil je wat drinken dokter?†zegt Virginie, zich herstellend, maar houdt de lange zwarte wimpers toch naar den grond geslagen.“Neem weg! Grijp weg!†roept de zieke op angstigen toon; en nog eens met verheffing van stem: “Eva grijp weg!—Zie je niet? Dáár! Ze willen hem levend met mij begraven!—Laat vallen die diamanten, laat los; los! Grijpt hem! O God, daar hebben ze ons kind.... O God, enhijheeft het niet gedaan.Ikheb hem vergift gegeven,ik! Zie maar, bloed, bloed!†En vreeselijk gillend: “Bloed!â€Philip is reeds toegesneld. Hij waakte al slapend. Een half uur slapens heeft toch zijn krachten verfrischt.—Weinige oogenblikken later is hij er in geslaagd den zieke tot kalmte te brengen. Zijn Virginie geeft hij te drinken, en verzoekt haar dan zich te verwijderen.—Hoor, ’t is nu nog treffender dan zooeven. Aanhoudend, zonder een enkel oogenblik rust, klinkt het nu uit zijn mond: “Eva kom, Eva kom!†en altijd weder hetzelfde op dien angstig jagenden toon: “Eva kom, Eva kom!â€Maar Eva kwam niet.Neen, reeds vier- vijfmalen was Philip naar het venster gegaan, maar telkens reed het rijtuig, ’twelk hij had hooren aankomen voorbij. En toch, wanneer men na ’t ontvangen van het laatste telegram—dat Woudberg ter volkomene opheldering naar Romphuizen heeft gezonden—aanstondsvertrokken was, dan had men reeds met den sneltrein kunnen hier zijn. Maar, of een vrouw als Eva Armelo zich zoo bijzonder zou haasten....? Althans Philip ziet alweder naar buiten, doch—Eva komt niet.En Eva? Ach, van het oogenblik, waarin zij zekerheid bekwam dat Helmond zich te Amsterdam ten huize van haar zwager bevond, was haar opgewonden koortsachtig drijven om te vertrekken zóó sterk geweest, dat haar oude vriendin er ternauwernood in geslaagd was om haar een weinig tot kalmte te brengen, en te doen gevoelen dat men niets won met een paar uren vroeger per rijtuig te vertrekken, indien men toch met geen vroegeren trein te Amsterdam kon aankomen. Toen men in ’t einde tot vertrekken gereed was, toen heeft de kapitein Armelo God in stilte gedankt dat mama had besloten maar thuis te blijven.De “bespottelijke†ingenomenheid van Eva met die weduwe Van Hake, ekskuseerde haar, zooals zij beweerde, om “van de partij te zijnâ€.—“Neenâ€, heeft mama gezegd: “een moeder, die zóó met ondank wordt beloond, kan haar hart geen geweld aandoen, en meegaan om een schoonzoon op te passen, die de heele familie bedrogen en haar kind het hoofd heeft op hol gebracht.â€Ja waarlijk, Armelo is blij geweest dat mama tot dat besluit is gekomen.—Eva verstond letterlijk geen rede tenzij die weduwe haar bemoedigde en troostte. Ja, ja zeker, ze luisterde ook wel naar hem als hij haar courage zocht in te spreken, en haar herinnerde hoe hij zelf na ’t jaar 40 een pil te slikken kreeg, en de ritmeester VanDisse hém toen getroost heeft met te wijzen op het houten been, waarmee die oude kameraad sedert 30 moest rondspringen; maar hij wist toch al spoedig niet meer wat hij zeggen zou, en Eva werd er ook maar weinig door getroost. Nee die goede mevrouw Van Hake was hem inderdaad een reddende engel; zij had zoo den slag.... ze was zoo bedaard; ze praatte nietmee, en toch ook niettegen. Ja, ze was zoo lief voor zijn kind; en dat kind—ach, ze heeft toch zooveel goeds, en is nu wel diep te beklagen.—Wát zal men er van zeggen!? Eigen schuld!Eigen schuld!?Maar wie heeft ergeenschuld in de wereld? Eva was zoo jong; zooveel jonger dan hij, Armelo zelf, in den tijd toen mama.... op een kleiner schaal jawel....“Stil maar Eefje-lief,†heeft hij gezegd toen men dan eindelijk in de vigilante zat, die hen naar ’t station zou brengen: “stil lieve Eva; vergeet niet dat je een militaire-kind bent. Je moet je in den spoorwagen goedhouden. De sergeant Wagenaar placht te zeggen....â€Maar Eva hoorde hem niet; ze stak het hoofd uit het portier en riep vol onrust:“Vooruit dan koetsier, vooruit! of we komen te laat aan den trein!â€En Philip Helmond snelt opnieuw naar het raam. Hij heeft weer een rijtuig gehoord. Het kwam nader. Ja zie, de voerman tuurt naar de nummers der huizen.—Philips hart klopt vol onrust. Nu is de vigilante de woning genaderd. Zij houdt stil voor de deur. Zal zij er uitkomen? Zij! de vrouw die hij haat. Zal zij zich hier bevinden,hier, binnen weinige seconden....!“Eva kom, Eva kom!†klinkt het nog altijd van August’s lippen, doch nu telkens flauwer en straks nauwelijks hoorbaar.“Ja kom dan, in Godsnaam, kom!†zegt Philip bij zich zelven, en perst de lippen opeen, en hoort gestommel op de trap, en.... staart naar de deur, maar mist toch de kracht om die te gaan openen.“Voorzichtig kindlief, niet zoo haastig;†zegt Armelo: “Laat mij nu voorgaan Eva; de trap is steil; en,—ik dien toch te vragen of we hier waarlijk terecht zijn.â€Maar Eva heeft niet naar den vader geluisterd. Op een paar treden na is ze reeds boven.—Doch nu, bijna had zij naar evenwicht verloren. De sleep van haar kleed is aan een spijker blijven haken. Met een krachtigen ruk, die een groote scheur in dien sleep maakt, heeft ze zich aan de klem ontworsteld.—Wat,wátgeeft ze nu om japonnen met slepen!Vreeselijk bonst haar het hart terwijl ze nu schier in hetzelfde oogenblik de hand naar gindschen deurknop uitstrekt. Zij voelt, ze weet het, daar, dáár moet hij zijn.Philip Helmond staat onbeweeglijk. ’t Is hem alsof hij versteend is.—Nu zal ze komen.—En, de deur ziet hij opengaan.Met gejaagden doch onhoorbaren tred, kwam daar een vorstelijk schoone gestalte naar binnen. Nadat zij de kleine voile had opgeslagen, heeft ze hem vluchtig aangezien; en, in hetzelfde oogenbliknaar het ledikant wijzend, is ze ijlings zonder te spreken er heengesneld.—En, dát is ze dan.... dat is dan de ijdele vrouw die de zijne veracht....—Maar hoor—O God, dat moet wel een steen vermurwen; dat perst hem met geweld de tranen in ’t oog. Hoor, eensklaps zwijgt het jagend geroep van den armen lijder; een lange zucht glijdt er van zijn lippen; de matte van koortsgloed schitterende oogen slaat hij naar haar op; ’t is alsof een glimlach zijn doodsbleek gelaat overtrekt. En zij, uitbarstend in bitter geween, roept weder met nokkende stem:“Ach ja, mijn August, mijn liefde, mijn alles! Hier hen ik; je Eva!â€Neen, Philip Helmond heeft aan die eerste opwelling toch geen gevolg kunnen geven. Een oogenblik was hij er bijna toe gekomen, om haar terzij te snellen en haar de hand te drukken, vol innigen dank omdat ze gekomen is en den armen broeder dien weemoedigen glimlach op ’t lijdend gelaat heeft getooverd. Maar, ’t was zóó beter; hij heeft het niet gedaan. De vrouw kan haar man liefhebben, en toch verachtelijk zijn.De jongere Helmond wordt nu afgeleid. Er waren nog twee personen naar binnen gekomen. Dat moeten haar ouders wezen. Hij spreekt fluisterend met hen, maar, hij zal hun niet toonen dat hij medelijden heeft met hun kind. Dat kind, die dochter, veracht zijn vrouw,zijnschat, en daarom.... Philip staat nu weder alleen. De oude man en die dame in ’t zwart zijn naar het ledikant gegaan, en.... Neen, het was te verwachten, de arme August herkende hen niet. Maar ook, helaas, de oogenblikkelijke kalmte, die Eva’s komst had bewerkt, is reeds voorbijgegaan.Op het zien van den ouden kapitein is August eensklaps overeind gerezen, en terwijl hij het hoofd terugtrekt naar de binnenzij van het ledikant, ijlt hij weder:“Vermoord! dood! vergift! Voor duizend, voor tienduizend gulden vergift!†en in woeste opgewondenheid gaat hij met ijlen voort, en doet de omstanders sidderen, en Eva, marmerwit geworden, terugdeinzen en het gelaat met beide handen bedekkend jammeren:“O God! o groote God!†Doch, meer te spreken vermag zij niet.Weinige minuten later ontwaakt Eva uit een korte bezwijming. Zij rust met het hoofd tegen den schouder der jonge vrouw, die ijlings uit de andere kamer was toegeschoten. De man, dien zij bij haar binnentreden het eerst heeft gezien, stond aan haar zij en verfrischte haar met eau-de-cologne.En ofschoon ze eensklaps haar volle bewustzijn herkreeg, ze moet nu de oogen toch sluiten..... Een oogenblik later zegt ze zacht:“Ik dank u.... ’t Is nu voorbij.—Ik zal sterk zijn. Ach, laat mij nu met hem alleen?â€â€™t Sprak vanzelf dat een vermeerdering van drie personen het kleine vertrek wat al te vol deed worden.De dokter, die den patiënt kwam bezoeken, liet zich met een paarwoorden hierover uit. In ’t belang van den zieke waren lucht en stilte noodzakelijk. ’t Was hier wel wat klein.Weinige oogenblikken later bevindt Virginie Helmond zich in het benedenhuis, en spreekt er met haar hospita. De hospita schudde eerst geweldig het hoofd om aan te toonen dat de zaak niet te vinden zou zijn; maar toch, haar hart was “plooizaam†wanneer het noodig was, en—ze zou doen wat ze kon.Nadat Virginie, weder boven gekomen, zeer vluchtig op het portaal met Philip heeft gesproken, treden die beiden de ziekenkamer weer in, terwijl ze nog op den drempel een snellen blik van verstandhouding wisselen.Mevrouw van Hake, die zooeven een goedkeurend woord van den Amsterdamschen dokter over het aanwenden van een afleidend middel heeft ontvangen, zegt nu fluisterend tot Eva:“Niet zoo onophoudelijk schreien lieve Eva. ’t Is niet goed. Zie, hij ligt nu weer kalm.â€â€œMaarhoop! Zou erhoopwezen?â€â€œWaarom zou die ernietzijn? Maar dan moet ook alles gedaan worden wat in zijn belang noodzakelijk is.â€Op dit oogenblik komen Philip en Virginie in de kamer terug. Terwijl de eerste naar Eva ziet, doch op een afstand blijft staan, gaat Virginie naar het venster waar de kapitein Armelo reeds een geruimen tijd stond, en er gedurig eens naar buiten keek.Het was hem eigenlijk alsof hij droomde terwijl hij daarbeneden die gansch ontwende drukte zag, en, voor zich uit, dat breede spiegelgladde IJ, tintelend in de zon, met al die zeil- en stoomschepen, en de af- en aanvarende roeibootjes er tusschen door. Ja, ’t was hem alsof hij droomde. Maar telkens, en altijd weder wanneer hij uit die droomerijen ontwaakte, kwam hem de vraag voor den geest: Is het dan háár schuld; de schuld van dat arme kind? Zie, haarmoederis thuis gebleven, en dievreemdeis meegegaan. Haar moeder heeft bij ’t afscheid gezegd, dat zij—alles nu daargelaten—ook wel thuis blijvenmoest. Mama zou in Eva’s afwezigheid toch het bestier van ’t groote huis wel dienen op zich te nemen.—Maar—zou het danmoedersschuld zijn alleen, en volstrekt niet dezijne.....?Armelo heeft het eensklaps zeer warm gekregen. Ja, hij had daar immers juist het kind weer aangezien, het lieve kind met haar roodgeschreide oogen; en.... phu! de oude polonaise met de nauwe mouwen heeft hij toen wat losgeknoopt. Maar zie, nu de onderjas daardoor aan ’t licht kwam, nu werd Armelo’s oog onwillekeurig naar beneden getrokken. Wát was dat!—Toen hij zich voor die overhaaste reis naar Amsterdam heeft gekleed, toen moet mama hem—natuurlijk met den meesten spoed, de groote“tiendaagsche ruzie†en de “vijf en twintigjarige†op de reeds wat kaal geworden Zondagsche jas nebben genaaid.—Goeje hemel, dat hij daar eerder niets van gezien heeft! Isditnu een gelegenheid.... dit!?Zoo spoedig mogelijk heeft Armelo zijn pennemes uit den zak gehaald.Geheel en al afgewend, bijna met hoofd en handen tegen het vensterglas gedrukt, tarnt hij nu die monsterdingen los.Op het oogenblik dat de kapitein hiermee bezig was, trad Virginie op hem toe. Zoo snel hij kon deed hij nu de polonaise weer dicht, maar kon het niet verhinderen dat de “tiendaagsche ruzie†er onderuit en voor zijn voet op den grond viel.—Dat was hem nog eens gebeurd.—Gelukkig, zij ziet het niet. Armelo zet er haastig den voet op.“Watblieft u mevrouw?â€Terwijl Virginie Helmond den kapitein verzoekt om—voor zoolang als hij hier zal blijven—van een der beide benedenvertrekjes die haar hospita wil inruimen, gebruik te maken, is Eva—na een aarzeling—opgestaan, en, tot Philip genaderd, zegt ze fluisterend met neergeslagen blik:“Ik wilde u iets vragen. Het betreft....â€Ofschoon Philip bij deze onverwachte toespraak eensklaps zeer bleek is geworden, zoo bespeurt Eva echter zijn ontroering niet, en, zich aanstonds herstellend, opent hij de deur van het kleinere achtervertrek en zegt:“Ga in deze kamer mevrouw. Hij mocht ons hooren misschien.â€En daar staan ze nu tegenover elkander. Eva is zeer gejaagd. Bij haar diepe smart pijnigt haar niets zoo geweldig als de gedachte, dat ze zich nu in de woning van dien Philip en zijn vrouw bevindt, en van hunne weldaden en hun genade afhankelijk is. Bovendien, in den laatsten tijd zeer aan ruime vertrekken gewoon, is het haar hier onmogelijk klein en benauwd. Met den sleep van haar kleed vult ze bijna de geheele ruimte van dit hokje.’t Is toch alsof dat gevoel haar nog uit een andere oorzaak hindert. Eensklaps vat zij de overvloedige ruimte van haar japon en trekt die naar boven.“Wat wenscht u mevrouw?†zegt Philip en zijn stem klinkt ongevoelig.—Is dat dezelfde man die haar straks met zijn hulp heeft terzij gestaan! Maar toch, dien toon kan zij nu beter verdragen: Koudwater dient haar; hoe killer hoe liever.“Wij zijn u tot last,†vangt ze aan terwijl ze—nog bezig met dien sleep van haar kleed—de oogen steeds naar omlaag houdt: “Uw woning bestaat uit deze twee kamers niewaar?â€Philip geeft geen antwoord. Eva vervolgt:“De dokter heeft gezegd dat de voorkamer, met het oog op mijn lieven zieke, wel wat klein is. ’t Zal hem kwaad doen als wij daar gedurig tezamen zijn.... Ik wenschte.... Ik zal in het dichtstbijgelegen logement een paar ruime kamers bestellen, en dan....â€Eva zwijgt.—Philip zwijgt mede; doch, na eenige oogenblikken van stilte ziet hij haar met gefronste wenkbrauwen aan, en herhaalt op vragenden toon hare laatste woorden: “En dan....?â€â€œDan wilde ik Helmond erheen laten brengen,†herneemt Eva:“tenminste wanneer de dokter het goedvindt. Natuurlijk met alle voorzorg; in een welgesloten rijtuig. En....â€Eva zwijgt weder.“En....?†herhaalt Philip.“Ja, en ik zou u dan hartelijk.... willen.... dankzeggen, voor...â€â€œVoor....?†vraagt Philip even koud.“Voor alles wat u deedt in ’t belang van mijn lieven man; en u verzoeken....â€Droefheid en verlegenheid werken samen tot het te voorschijn roepen der tranen die Eva weer snikkende schreit. Philip komt haar een schrede nader:“Mevrouw,†zegt hij zeer bedaard: “op dit oogenblik treffen uw tranen mij minder dan ik wenschen zou. Vergeef mij, ik kan niet altijd zwijgen, ’t is mijn gebrek. Maar ’t was toch mijn plan niet u hard te vallen. Tegen uw wil en tegen den mijne kwaamt u in deze woning. Geloof me, ik zal de wetten der gastvrijheid—en nú vooral—geen oogenblik schenden. Er is voor gezorgd dat uw vader en de doktersweduwe met u in deze woning kunnen blijven zoolang als zij ’t verkiezen. Voor wie bij August moet waken zal mede op de voorkamer een bed worden gespreid. Niet meer dan één of twee personen tegelijk behoeven bij den zieke te zijn. Ik vrees geen oogenblik dat een verblijf hem hier, op die wijze, nadeelig zou kunnen worden. De lucht is hier frisch aan het IJ.—Ik bid u laat mij uitspreken: Mijn vrouw en ik, we beschouwen u van dit oogenblik afaan als meesteresse in die voorkamer, dáár. Wat u noodig hebt ’t zal er wezen. Ik ben een zeer rijk man op dit oogenblik mevrouw. Maar,†vervolgt hij zacht doch met klem: “tenzij dedoktergebood dat August in ’t belang zijner herstelling naar elders moest vervoerd worden—’tgeen ik voor onmogelijk houd—zal ik niet toestaan dat hij ergens anders dan in deze woning herstelt of.... sterft. Ik herhaal u,dat zal ik niet toestaan. Misschien kent u beter dan ik de oorzaken mevrouw, die hem eenrijkewoning deden ontvluchten.â€Eva sidderde.—Moest zij zoo iets hooren, zoo iets van hem! Waar is haar vader; waar blijven ze dan om haar te beschermen! O, nu hij haar hieralleenheeft, nu durft de man, die haar straks voor ’t oog van anderen zoo liefdevol bijstond, haar wel waarheden zeggen die.... Hoe! Eva beeft nog sterker.—Heeft hij haarwaarhedengezegd!? O God! Haar ontroering zal ze nu toch verbergen. Moet ze het dan hooren, van die lippen, dat ze zelve.... Neen, hoor:“Maar naar die oorzaken vraag ik niet. Ik wilde u slechts zeggen, dat ik August op mijn weg heb ontmoet. Van zijn onschuld was ik niet overtuigd. ’t Sprak vanzelf dat ik hem in bescherming nam, en een eed zwoer dat men den armen ziekenietvatten zou. Ha, daar was een middel!†vervolgt Philip, en zijn oogen glinsteren ofschoon hij dat middel niet noemt. Goddank, ’t was onnoodig geweest zich inplaats van zijn broeder, den vluchteling te noemen: “Maar noodig was ’t wèl dat ik hem hier bracht: Zijn eenige “trouwe vriend†kon hem niet opnemen. ’t Was om de “lieve kleinen†zeiWoudbergs vrouw; men vreesde voor een epidemische ziekte.—Nú is hij hier: ’t zal u vrijstaan mevrouw, te blijven of te vertrekken naar goedvinden; maar, ik zeg ’t u nóg eens: hier zal hij beter worden of—sterven!—En, als er niemand mocht zijn om hem te verzorgen, al moest het ook weken en maanden lang durenâ€â€”Philips stem bekwam eensklaps iets trillends, iets onbeschrijfelijk roerends: “dan, zie,—dan zouden wij hem toch terzij blijven,mijn vrouwenik; en aan niets, nee, zoo waarachtig als hier een hart klopt, aan niets zou het hem ontbreken, al moest het laatste stuk uit ons huis, ja, al moest de wieg waar ons kind in slaapt, er voor verkocht worden.â€â€”O God, die tranen in dat oog.... Eva weerstaat ze niet.“Philip!†zegt ze en grijpt de hand van dien vurigen man; en weder: “Philip!â€En hij?—O, dat klinkt als muziek.—Maar neen, dat heeft hij niet bedoeld; niet gewild; en.... Ha, gelukkig, een zachte kreet van den ontwakenden kleine geeft hem het recht om snel zijn hand uit die van Eva terug te trekken. Nu spoedt hij zich voort naar de wieg. Zie, het wakker geworden jongske, met zijn frissche koontjes door den slaap gekleurd, het lacht en kraait zijn lieven vader weer toe.“Sust sust Fritsje, stil! geen leven maken mijn kleine man!†zegt Philip, en neemt het blondkopje uit de wieg, dien lieven kleinen mol! En als hij nu zijn lippen op die lachende koontjes drukt, dan strekt het kind de kleine poezele handjes naar Eva uit, en wiegt onrustig met het lijfje naar die zij; en ziet haar aan met zijn lokkende blauwe kijkers.—O welk een engelachtig kind! Zie, zie, hoe het haar toelacht. Met een snelle beweging wischt Eva zich de tranen af; en—als ze het kind, dat zich al meer en meer naar haar vooroverbuigt en bijna het evenwicht zou verliezen, nu met de beide handen heeft opgevangen, dan zegt ze zacht:“Dat is je zoontje, niewaar Philip?â€â€œJa,†klinkt het op zonderlingen toon: “en het kindje van Virginie.â€Terwijl Eva het jongske zoent, heft ze haar schoone oogen tot den broeder op, en dan.... dan wil ze iets vragen....Maar ’t was niet noodig. Terwijl het in de voorkamer rustig bleef, scheen de moeder te hebben gevoeld dat haar kind was ontwaakt.Virginie kwam zachtjes den hoek der deur om, in het achtervertrek. Ze zag haar Fritsje in Eva’s armen. En:“Virginie.... zuster!†zegt Eva met bevende stem. Meer zeide ze niet. Maar ’t was genoeg.En, als het spartelende jongske een oogenblik later op den arm der moeder zijn Fiffie, Fiffie! roept, dan heeft Eva den strijd gestreden. Ze had op de bleeke wang dier moeder een zoen gedrukt, een zoen van dankbare liefde.’t Was nu omstreeks een half jaar geleden. Aan Philips eischwas voldaan: August hadzijn vrouw geroepenen—hun jongske heeftnúnietgeslapen.
Op het bovenportaal eener kleine woning aan den Buitenkant te Amsterdam staan twee mannen; de een staat bij de deur der kamer, waaruit hij zooeven gekomen is; de ander op de bovenste trede der steile trap met de hand aan de leuning.
“Ik herhaal je menheer Baars, dat ik ingeengeval aan je onbillijken eisch zal voldoen;†zegt de eerste op gedempten toon.
“Onbillijk!†herhaalt de tooneeldirecteur met smadenden lach: “Denk je dan dat we ons dáármee ’t hoofd kunnen breken? ’t Zou wat moois wezen als de een niet wou spelen omdat z’n neef ’en zinking op ’t oog had, of ’en ander omdat z’n zuster aan eksteroogen leed!â€
“Die zoutelooze aardigheden zijn ongepast. ’t Geldt hier een doodzieken broeder, die al gedurende twee dagen en nachten in gestadige ijlkoortsen ligt, en door niemand dan mij wil geholpen zijn.â€
“Ja, dat is allemaal tot je dienst, maar daar kan een directeur zich niet om bekreunen. God beware! Toen m’n eigen vader op sterven lag, toen speelde ik ’s-avonds wel voor Thomas-Vaer in de Bruiloft van Kloris en Roosje; en toen ik m’n moeder ’s-morgens begraven had....â€
“Toen hadt je je ’s-avonds in je rol moeten ophangen!†snerpt Philip op dof schrillen toon. En dan: “Maak dat je wegkomt!â€
“Maar sakkerloot, een acteur moet....â€
“Een acteur moet niet vergeten dat hijmenschis. Ik heb nooit begrepen dat dit een eisch was dien men hem stelt. Nog eens: Zoolang ik in zorg ben over mijn broeder speel ikniet!â€
“Haha, dat is dan die hooggeroemdetrouw!â€
“Wanneer ik onwetend mijn woord gaf voor iets, dat beneden mij is, dan breek ik dat woord. Ga heen! Ik zeg u voor ’t laatst dat iknietspelen zal. Ikkanenwilhet niet.â€
“Dát zullen we zien!†zegt Baars met een dreigend gebaar, en als hij nog wil voortgaan om het “onwillig sujet†op weinig kiesche wijze aan zijn verplichting te herinneren, dan wordt de deur der ziekenkamer haastig maar behoedzaam geopend, en spreekt een zachte stem op bewogen toon:
“Als je een afgetobden lijder een oogenblik van verademing, ja misschien een rustigstervengunt, doe dan wat mijn man u vraagt menheer Baars, en ga heen.â€
De directeur van het reizend tooneelgezelschap is een man zonder beschaving en zelfs zonder eenig kunstgevoel. Slechts het “slaan van dubbeltjes†is de kunst die hij liefheeft en beoefent met hart en ziel. Nochtans, toen hij na de woorden van mevrouw Philippe, zacht pruttelend naar beneden ging, toen plooide een rimpel zijn voorhoofd. ’t Speet hem eensklaps dat hij die leugen heeft verzonnen om hem over te halen.
Wat moest hij wel denken van iemand, die op zijns vaders sterfdag een klucht ging vertoonen? Nu ja, als het hier zóó erg gesteld was dan.... In ’s-hemelsnaam! de Casper Lariefarie moet Lowee dan maar spelen. Men kan geen ijzer met handen breken. Iemand die sterven ging! Enfin, dat doet men maar eens!
Zachtjes op de teenen loopend, is Philip nu met zijn vrouw in de voorkamer teruggetreden, die wel aan de vroeger door hem bewoonde bovenkamer in de Tuinstraat herinnert, doch—ofschoon grooter en niet zoo somber—nu kleiner schijnt door het breede ledikant ’twelk er in ’t midden geplaatst is.
“Goddank! hij slaapt,†zegt Philip, terwijl hij den doodsbleeken August, met pijnlijk gesloten lippen, schier voor het eerst na zoo vele uren van angstig waken en tobben, naar ’t uiterlijke kalm ziet nederliggen: “Ja Virginie, hij slaapt Goddank!†herhaalt de jongere Helmond, en geeft zijn geliefde een zoen. En dan: “Wacht, blijf jij nu even hier; ik moet het oogenblik waarnemen om óók een zoen aan ons ventje te geven.â€
Philip verlaat nu de kamer en treedt in het kleinere vertrek ernaast. ’t Is de slaapkamer der ouders van den kleinen Prits. En ginds zit hij in zijn tafelstoel, de blonde halfjarige guit met zijn groote blauwe oogen. De althea-wortel glijdt weg uit zijn mondje, en de rammelaar aan een blauwzijden lint valt eensklaps uit de kleine hand: Met de poezele armpjes naar den vader uitgestrekt, kraait het jongske van pret.
—Ja ’t was ook hard! Met de reis naar Zutfen en Briesborg meegerekend, had het lieve blonde ventje zijn vader in zes dagen zoo goed als in ’t geheel niet gezien; die vluchtige keeren in de laatste dagen telden niet mee.—Ja ja, nu zal hij den stoel uit. Ja, nu moet hij weer eens zoo heel hoog naar boven worden getild en dan, ploef, ineens heel laag naar beneden!—Hoor hoor hem eens kraaien vol ongeduldige blijdschap; en, wat de vader het jongske—misschien niet verstandig—alreeds zocht te leeren: het noemen van zijns vaders voornaam, het klinkt nu mede met ongeduldig opspringen in den stoel: “Fiffie, Fiffie!†en, hij kraait en hij springt weer.
—Neen, nu de deur maar dicht is, nu kan de zieke het niet hooren.
“Moest jij er voor lijden mijn arm klein Fribbeltje!†zegt Philip, en neemt het kind uit den stoel, en tilt hem hooghoogen ploft hem dan tot op den grond; en weer in de hoogte en weer naar beneden, totdat.... Philip werd eensklaps zoo duizelig.—Hij hield den kleinen Frits goed vast, maar staakte het spel, en trok zich terug tot aan het groote ledikant.—Zóó op den rand zittend ging het beter. Fritsje wiegde in zijns vaders armen vóór- en achterover.—De vader wist echter niet wat hij deed.—Fritsje weet niet wat een schommel is, maar hij vond het prettig. Een beetje later is ’t hem alsof hij in zijn wiegje ligt. En de vader—hij wist wel wat een schommel was, en meende dat hij met klein Fribbeltje erin zat. Hij hield hemstevigvast.... maar ’t ging zóó hoog, zóó hoog, dat hij de oogen moest sluiten; en.... toen liet hij zich glijden, en.... hij weet niet meer wat.
Uitgeput van vermoeienis naar lichaam en geest, is de jongere Helmond in slaap geduizeld; maar het kleine ventje houdt hij toch altijd stevig vast. En Fribbeltje pinkt en dubt met de lange donkere oogwimpers, en.... slaapt dan mede—in de armen van zijn lieven Fiffie!
Virginie Helmond had den wensch van Philip begrepen. Ach ja, nu dokter August wat rustiger is geworden, nu mocht de goede jongen wel een oogenblik tot verademing komen.—Dien tijd kan zij waarnemen om hier in haar woonkamer de schromelijke wanordeeen weinig te herstellen, die er, door den toestand, waarin men zoo onverwachts geraakte, wel moest ontstaan.—’t Is onbegrijpelijk hoe die trouwe Philip dat alles, en bijna geheel alleen, heeft beredderd.—Dat gebroken kopje op den vloer, en die groote scheur in het ledikantgordijn, ze bewijzen genoeg dat er vreeselijke momenten zijn geweest. En dan, wat zielsangsten moet de arme Philip hebben doorstaan! In de vaste meening dat dokter August, ten einde raad, zich aan dien ouden generaal had vergrepen, heeft Philip schier het onmogelijke gedaan om den lijder—na hun aankomst in Amsterdam—niets slechts te verzorgen, maar hem ook voor den blik der politie te vrijwaren. Toen eindelijk, door de tusschenkomst van den heer Woudberg, die schrikkelijke verdenking was opgeheven, en Virginie bij haar aankomst nog mede de onwaarheid ervan heeft mogen bevestigen, toen was de blijdschap van Philip zoo groot geweest, dat hij het bijna te kwaad had gekregen.
Het ledikant, ’twelk in allerijl van een voornamen uitdrager was ontboden, moest hier in de nette woonkamer worden opgeslagen—maar zonder levenmaken.—Den eerste die leven maakte smeet hij de trap af!
En uit de diepe kast in de achterkamer, waarin hij den broeder met de uiterste zorg een leger gespreid en tot nu toe verborgen had, heeft hij hem toen naar deze kamer overgebracht. Hier,hierzou hij herstellen; hier zou Philip hem bewaken en verzorgen al moest hij er zelf hij neervallen. Hier zou hij den “armen duivel†liefhebben totdat.... totdat hij weer heelemaal gezond vertrekken kon.
Terwijl Virginie Helmond zonder eenig geraas de orde in de kamer herstelt, blijft het rustig in het groote ouderwetsche ledikant.
—’t Was toch zonderling; dat die voorname zwager daar nu neerlag inharewoning, en geheel alleen overgelaten aan de zorg van den verguisden Philip en zijn verachte vrouw.
—Slaap gerust arme zieke, denkt de jeugdige echtgenoot van den vurigen Helmond, terwijl ze met de hand aan het fijnbesneden gelaat naar de zij van het ledikant tuurt: Slaap gerust! Ik heb verplichting aan u. O! ’t geeft een zalig gevoel wanneer men iemand die ons.... wanneer men “iemand als úâ€, met zorg en liefde omringen kan. En dat gevoel heb ik leeren kennen door mijn eenige, mijn trouwe! O God, als hij het niet zoo dikwijls herhaalde, dat er zonder mij geen geluk voor hem kon bestaan, ja, dán zou ik misschien al gestorven zijn van smart over het lot dat hij door mij te dragen kreeg. Maar stil, was het misschien ook voor hém een bron van stille vreugd, dat hij een arm en onervaren kind aan zich verbond, om haar een trouw te leeren die in haar omgeving helaas, maar al te weinig gevonden wordt.
—O dokter Helmond, je wist niet wat kostelijken schat je in je broeder hebt bezeten, en dat zijn waarachtige trouw vaststaat als een rots in zee. Maar nú dokter, nú zul je het weten, nu zul je dan ondervinden wie mijn Philip is.
Eensklaps ontstelt Virginie geweldig. In gedachten verzonken naarhet ledikant turend, ziet ze de oogen van den lijder strak en glinsterend om den hoek der gordijn haar aanstaren.
“Wil je wat drinken dokter?†zegt Virginie, zich herstellend, maar houdt de lange zwarte wimpers toch naar den grond geslagen.
“Neem weg! Grijp weg!†roept de zieke op angstigen toon; en nog eens met verheffing van stem: “Eva grijp weg!—Zie je niet? Dáár! Ze willen hem levend met mij begraven!—Laat vallen die diamanten, laat los; los! Grijpt hem! O God, daar hebben ze ons kind.... O God, enhijheeft het niet gedaan.Ikheb hem vergift gegeven,ik! Zie maar, bloed, bloed!†En vreeselijk gillend: “Bloed!â€
Philip is reeds toegesneld. Hij waakte al slapend. Een half uur slapens heeft toch zijn krachten verfrischt.—Weinige oogenblikken later is hij er in geslaagd den zieke tot kalmte te brengen. Zijn Virginie geeft hij te drinken, en verzoekt haar dan zich te verwijderen.—Hoor, ’t is nu nog treffender dan zooeven. Aanhoudend, zonder een enkel oogenblik rust, klinkt het nu uit zijn mond: “Eva kom, Eva kom!†en altijd weder hetzelfde op dien angstig jagenden toon: “Eva kom, Eva kom!â€
Maar Eva kwam niet.
Neen, reeds vier- vijfmalen was Philip naar het venster gegaan, maar telkens reed het rijtuig, ’twelk hij had hooren aankomen voorbij. En toch, wanneer men na ’t ontvangen van het laatste telegram—dat Woudberg ter volkomene opheldering naar Romphuizen heeft gezonden—aanstondsvertrokken was, dan had men reeds met den sneltrein kunnen hier zijn. Maar, of een vrouw als Eva Armelo zich zoo bijzonder zou haasten....? Althans Philip ziet alweder naar buiten, doch—Eva komt niet.
En Eva? Ach, van het oogenblik, waarin zij zekerheid bekwam dat Helmond zich te Amsterdam ten huize van haar zwager bevond, was haar opgewonden koortsachtig drijven om te vertrekken zóó sterk geweest, dat haar oude vriendin er ternauwernood in geslaagd was om haar een weinig tot kalmte te brengen, en te doen gevoelen dat men niets won met een paar uren vroeger per rijtuig te vertrekken, indien men toch met geen vroegeren trein te Amsterdam kon aankomen. Toen men in ’t einde tot vertrekken gereed was, toen heeft de kapitein Armelo God in stilte gedankt dat mama had besloten maar thuis te blijven.
De “bespottelijke†ingenomenheid van Eva met die weduwe Van Hake, ekskuseerde haar, zooals zij beweerde, om “van de partij te zijnâ€.—“Neenâ€, heeft mama gezegd: “een moeder, die zóó met ondank wordt beloond, kan haar hart geen geweld aandoen, en meegaan om een schoonzoon op te passen, die de heele familie bedrogen en haar kind het hoofd heeft op hol gebracht.â€
Ja waarlijk, Armelo is blij geweest dat mama tot dat besluit is gekomen.—Eva verstond letterlijk geen rede tenzij die weduwe haar bemoedigde en troostte. Ja, ja zeker, ze luisterde ook wel naar hem als hij haar courage zocht in te spreken, en haar herinnerde hoe hij zelf na ’t jaar 40 een pil te slikken kreeg, en de ritmeester VanDisse hém toen getroost heeft met te wijzen op het houten been, waarmee die oude kameraad sedert 30 moest rondspringen; maar hij wist toch al spoedig niet meer wat hij zeggen zou, en Eva werd er ook maar weinig door getroost. Nee die goede mevrouw Van Hake was hem inderdaad een reddende engel; zij had zoo den slag.... ze was zoo bedaard; ze praatte nietmee, en toch ook niettegen. Ja, ze was zoo lief voor zijn kind; en dat kind—ach, ze heeft toch zooveel goeds, en is nu wel diep te beklagen.—Wát zal men er van zeggen!? Eigen schuld!Eigen schuld!?Maar wie heeft ergeenschuld in de wereld? Eva was zoo jong; zooveel jonger dan hij, Armelo zelf, in den tijd toen mama.... op een kleiner schaal jawel....
“Stil maar Eefje-lief,†heeft hij gezegd toen men dan eindelijk in de vigilante zat, die hen naar ’t station zou brengen: “stil lieve Eva; vergeet niet dat je een militaire-kind bent. Je moet je in den spoorwagen goedhouden. De sergeant Wagenaar placht te zeggen....â€
Maar Eva hoorde hem niet; ze stak het hoofd uit het portier en riep vol onrust:
“Vooruit dan koetsier, vooruit! of we komen te laat aan den trein!â€
En Philip Helmond snelt opnieuw naar het raam. Hij heeft weer een rijtuig gehoord. Het kwam nader. Ja zie, de voerman tuurt naar de nummers der huizen.—Philips hart klopt vol onrust. Nu is de vigilante de woning genaderd. Zij houdt stil voor de deur. Zal zij er uitkomen? Zij! de vrouw die hij haat. Zal zij zich hier bevinden,hier, binnen weinige seconden....!
“Eva kom, Eva kom!†klinkt het nog altijd van August’s lippen, doch nu telkens flauwer en straks nauwelijks hoorbaar.
“Ja kom dan, in Godsnaam, kom!†zegt Philip bij zich zelven, en perst de lippen opeen, en hoort gestommel op de trap, en.... staart naar de deur, maar mist toch de kracht om die te gaan openen.
“Voorzichtig kindlief, niet zoo haastig;†zegt Armelo: “Laat mij nu voorgaan Eva; de trap is steil; en,—ik dien toch te vragen of we hier waarlijk terecht zijn.â€
Maar Eva heeft niet naar den vader geluisterd. Op een paar treden na is ze reeds boven.—Doch nu, bijna had zij naar evenwicht verloren. De sleep van haar kleed is aan een spijker blijven haken. Met een krachtigen ruk, die een groote scheur in dien sleep maakt, heeft ze zich aan de klem ontworsteld.—Wat,wátgeeft ze nu om japonnen met slepen!
Vreeselijk bonst haar het hart terwijl ze nu schier in hetzelfde oogenblik de hand naar gindschen deurknop uitstrekt. Zij voelt, ze weet het, daar, dáár moet hij zijn.
Philip Helmond staat onbeweeglijk. ’t Is hem alsof hij versteend is.—Nu zal ze komen.—En, de deur ziet hij opengaan.
Met gejaagden doch onhoorbaren tred, kwam daar een vorstelijk schoone gestalte naar binnen. Nadat zij de kleine voile had opgeslagen, heeft ze hem vluchtig aangezien; en, in hetzelfde oogenbliknaar het ledikant wijzend, is ze ijlings zonder te spreken er heengesneld.
—En, dát is ze dan.... dat is dan de ijdele vrouw die de zijne veracht....—Maar hoor—O God, dat moet wel een steen vermurwen; dat perst hem met geweld de tranen in ’t oog. Hoor, eensklaps zwijgt het jagend geroep van den armen lijder; een lange zucht glijdt er van zijn lippen; de matte van koortsgloed schitterende oogen slaat hij naar haar op; ’t is alsof een glimlach zijn doodsbleek gelaat overtrekt. En zij, uitbarstend in bitter geween, roept weder met nokkende stem:
“Ach ja, mijn August, mijn liefde, mijn alles! Hier hen ik; je Eva!â€
Neen, Philip Helmond heeft aan die eerste opwelling toch geen gevolg kunnen geven. Een oogenblik was hij er bijna toe gekomen, om haar terzij te snellen en haar de hand te drukken, vol innigen dank omdat ze gekomen is en den armen broeder dien weemoedigen glimlach op ’t lijdend gelaat heeft getooverd. Maar, ’t was zóó beter; hij heeft het niet gedaan. De vrouw kan haar man liefhebben, en toch verachtelijk zijn.
De jongere Helmond wordt nu afgeleid. Er waren nog twee personen naar binnen gekomen. Dat moeten haar ouders wezen. Hij spreekt fluisterend met hen, maar, hij zal hun niet toonen dat hij medelijden heeft met hun kind. Dat kind, die dochter, veracht zijn vrouw,zijnschat, en daarom.... Philip staat nu weder alleen. De oude man en die dame in ’t zwart zijn naar het ledikant gegaan, en.... Neen, het was te verwachten, de arme August herkende hen niet. Maar ook, helaas, de oogenblikkelijke kalmte, die Eva’s komst had bewerkt, is reeds voorbijgegaan.
Op het zien van den ouden kapitein is August eensklaps overeind gerezen, en terwijl hij het hoofd terugtrekt naar de binnenzij van het ledikant, ijlt hij weder:
“Vermoord! dood! vergift! Voor duizend, voor tienduizend gulden vergift!†en in woeste opgewondenheid gaat hij met ijlen voort, en doet de omstanders sidderen, en Eva, marmerwit geworden, terugdeinzen en het gelaat met beide handen bedekkend jammeren:
“O God! o groote God!†Doch, meer te spreken vermag zij niet.
Weinige minuten later ontwaakt Eva uit een korte bezwijming. Zij rust met het hoofd tegen den schouder der jonge vrouw, die ijlings uit de andere kamer was toegeschoten. De man, dien zij bij haar binnentreden het eerst heeft gezien, stond aan haar zij en verfrischte haar met eau-de-cologne.En ofschoon ze eensklaps haar volle bewustzijn herkreeg, ze moet nu de oogen toch sluiten..... Een oogenblik later zegt ze zacht:
“Ik dank u.... ’t Is nu voorbij.—Ik zal sterk zijn. Ach, laat mij nu met hem alleen?â€
’t Sprak vanzelf dat een vermeerdering van drie personen het kleine vertrek wat al te vol deed worden.
De dokter, die den patiënt kwam bezoeken, liet zich met een paarwoorden hierover uit. In ’t belang van den zieke waren lucht en stilte noodzakelijk. ’t Was hier wel wat klein.
Weinige oogenblikken later bevindt Virginie Helmond zich in het benedenhuis, en spreekt er met haar hospita. De hospita schudde eerst geweldig het hoofd om aan te toonen dat de zaak niet te vinden zou zijn; maar toch, haar hart was “plooizaam†wanneer het noodig was, en—ze zou doen wat ze kon.
Nadat Virginie, weder boven gekomen, zeer vluchtig op het portaal met Philip heeft gesproken, treden die beiden de ziekenkamer weer in, terwijl ze nog op den drempel een snellen blik van verstandhouding wisselen.
Mevrouw van Hake, die zooeven een goedkeurend woord van den Amsterdamschen dokter over het aanwenden van een afleidend middel heeft ontvangen, zegt nu fluisterend tot Eva:
“Niet zoo onophoudelijk schreien lieve Eva. ’t Is niet goed. Zie, hij ligt nu weer kalm.â€
“Maarhoop! Zou erhoopwezen?â€
“Waarom zou die ernietzijn? Maar dan moet ook alles gedaan worden wat in zijn belang noodzakelijk is.â€
Op dit oogenblik komen Philip en Virginie in de kamer terug. Terwijl de eerste naar Eva ziet, doch op een afstand blijft staan, gaat Virginie naar het venster waar de kapitein Armelo reeds een geruimen tijd stond, en er gedurig eens naar buiten keek.
Het was hem eigenlijk alsof hij droomde terwijl hij daarbeneden die gansch ontwende drukte zag, en, voor zich uit, dat breede spiegelgladde IJ, tintelend in de zon, met al die zeil- en stoomschepen, en de af- en aanvarende roeibootjes er tusschen door. Ja, ’t was hem alsof hij droomde. Maar telkens, en altijd weder wanneer hij uit die droomerijen ontwaakte, kwam hem de vraag voor den geest: Is het dan háár schuld; de schuld van dat arme kind? Zie, haarmoederis thuis gebleven, en dievreemdeis meegegaan. Haar moeder heeft bij ’t afscheid gezegd, dat zij—alles nu daargelaten—ook wel thuis blijvenmoest. Mama zou in Eva’s afwezigheid toch het bestier van ’t groote huis wel dienen op zich te nemen.
—Maar—zou het danmoedersschuld zijn alleen, en volstrekt niet dezijne.....?
Armelo heeft het eensklaps zeer warm gekregen. Ja, hij had daar immers juist het kind weer aangezien, het lieve kind met haar roodgeschreide oogen; en.... phu! de oude polonaise met de nauwe mouwen heeft hij toen wat losgeknoopt. Maar zie, nu de onderjas daardoor aan ’t licht kwam, nu werd Armelo’s oog onwillekeurig naar beneden getrokken. Wát was dat!—Toen hij zich voor die overhaaste reis naar Amsterdam heeft gekleed, toen moet mama hem—natuurlijk met den meesten spoed, de groote“tiendaagsche ruzie†en de “vijf en twintigjarige†op de reeds wat kaal geworden Zondagsche jas nebben genaaid.
—Goeje hemel, dat hij daar eerder niets van gezien heeft! Isditnu een gelegenheid.... dit!?
Zoo spoedig mogelijk heeft Armelo zijn pennemes uit den zak gehaald.
Geheel en al afgewend, bijna met hoofd en handen tegen het vensterglas gedrukt, tarnt hij nu die monsterdingen los.
Op het oogenblik dat de kapitein hiermee bezig was, trad Virginie op hem toe. Zoo snel hij kon deed hij nu de polonaise weer dicht, maar kon het niet verhinderen dat de “tiendaagsche ruzie†er onderuit en voor zijn voet op den grond viel.—Dat was hem nog eens gebeurd.—Gelukkig, zij ziet het niet. Armelo zet er haastig den voet op.
“Watblieft u mevrouw?â€
Terwijl Virginie Helmond den kapitein verzoekt om—voor zoolang als hij hier zal blijven—van een der beide benedenvertrekjes die haar hospita wil inruimen, gebruik te maken, is Eva—na een aarzeling—opgestaan, en, tot Philip genaderd, zegt ze fluisterend met neergeslagen blik:
“Ik wilde u iets vragen. Het betreft....â€
Ofschoon Philip bij deze onverwachte toespraak eensklaps zeer bleek is geworden, zoo bespeurt Eva echter zijn ontroering niet, en, zich aanstonds herstellend, opent hij de deur van het kleinere achtervertrek en zegt:
“Ga in deze kamer mevrouw. Hij mocht ons hooren misschien.â€
En daar staan ze nu tegenover elkander. Eva is zeer gejaagd. Bij haar diepe smart pijnigt haar niets zoo geweldig als de gedachte, dat ze zich nu in de woning van dien Philip en zijn vrouw bevindt, en van hunne weldaden en hun genade afhankelijk is. Bovendien, in den laatsten tijd zeer aan ruime vertrekken gewoon, is het haar hier onmogelijk klein en benauwd. Met den sleep van haar kleed vult ze bijna de geheele ruimte van dit hokje.
’t Is toch alsof dat gevoel haar nog uit een andere oorzaak hindert. Eensklaps vat zij de overvloedige ruimte van haar japon en trekt die naar boven.
“Wat wenscht u mevrouw?†zegt Philip en zijn stem klinkt ongevoelig.
—Is dat dezelfde man die haar straks met zijn hulp heeft terzij gestaan! Maar toch, dien toon kan zij nu beter verdragen: Koudwater dient haar; hoe killer hoe liever.
“Wij zijn u tot last,†vangt ze aan terwijl ze—nog bezig met dien sleep van haar kleed—de oogen steeds naar omlaag houdt: “Uw woning bestaat uit deze twee kamers niewaar?â€
Philip geeft geen antwoord. Eva vervolgt:
“De dokter heeft gezegd dat de voorkamer, met het oog op mijn lieven zieke, wel wat klein is. ’t Zal hem kwaad doen als wij daar gedurig tezamen zijn.... Ik wenschte.... Ik zal in het dichtstbijgelegen logement een paar ruime kamers bestellen, en dan....â€
Eva zwijgt.—Philip zwijgt mede; doch, na eenige oogenblikken van stilte ziet hij haar met gefronste wenkbrauwen aan, en herhaalt op vragenden toon hare laatste woorden: “En dan....?â€
“Dan wilde ik Helmond erheen laten brengen,†herneemt Eva:“tenminste wanneer de dokter het goedvindt. Natuurlijk met alle voorzorg; in een welgesloten rijtuig. En....â€
Eva zwijgt weder.
“En....?†herhaalt Philip.
“Ja, en ik zou u dan hartelijk.... willen.... dankzeggen, voor...â€
“Voor....?†vraagt Philip even koud.
“Voor alles wat u deedt in ’t belang van mijn lieven man; en u verzoeken....â€
Droefheid en verlegenheid werken samen tot het te voorschijn roepen der tranen die Eva weer snikkende schreit. Philip komt haar een schrede nader:
“Mevrouw,†zegt hij zeer bedaard: “op dit oogenblik treffen uw tranen mij minder dan ik wenschen zou. Vergeef mij, ik kan niet altijd zwijgen, ’t is mijn gebrek. Maar ’t was toch mijn plan niet u hard te vallen. Tegen uw wil en tegen den mijne kwaamt u in deze woning. Geloof me, ik zal de wetten der gastvrijheid—en nú vooral—geen oogenblik schenden. Er is voor gezorgd dat uw vader en de doktersweduwe met u in deze woning kunnen blijven zoolang als zij ’t verkiezen. Voor wie bij August moet waken zal mede op de voorkamer een bed worden gespreid. Niet meer dan één of twee personen tegelijk behoeven bij den zieke te zijn. Ik vrees geen oogenblik dat een verblijf hem hier, op die wijze, nadeelig zou kunnen worden. De lucht is hier frisch aan het IJ.—Ik bid u laat mij uitspreken: Mijn vrouw en ik, we beschouwen u van dit oogenblik afaan als meesteresse in die voorkamer, dáár. Wat u noodig hebt ’t zal er wezen. Ik ben een zeer rijk man op dit oogenblik mevrouw. Maar,†vervolgt hij zacht doch met klem: “tenzij dedoktergebood dat August in ’t belang zijner herstelling naar elders moest vervoerd worden—’tgeen ik voor onmogelijk houd—zal ik niet toestaan dat hij ergens anders dan in deze woning herstelt of.... sterft. Ik herhaal u,dat zal ik niet toestaan. Misschien kent u beter dan ik de oorzaken mevrouw, die hem eenrijkewoning deden ontvluchten.â€
Eva sidderde.—Moest zij zoo iets hooren, zoo iets van hem! Waar is haar vader; waar blijven ze dan om haar te beschermen! O, nu hij haar hieralleenheeft, nu durft de man, die haar straks voor ’t oog van anderen zoo liefdevol bijstond, haar wel waarheden zeggen die.... Hoe! Eva beeft nog sterker.—Heeft hij haarwaarhedengezegd!? O God! Haar ontroering zal ze nu toch verbergen. Moet ze het dan hooren, van die lippen, dat ze zelve.... Neen, hoor:
“Maar naar die oorzaken vraag ik niet. Ik wilde u slechts zeggen, dat ik August op mijn weg heb ontmoet. Van zijn onschuld was ik niet overtuigd. ’t Sprak vanzelf dat ik hem in bescherming nam, en een eed zwoer dat men den armen ziekenietvatten zou. Ha, daar was een middel!†vervolgt Philip, en zijn oogen glinsteren ofschoon hij dat middel niet noemt. Goddank, ’t was onnoodig geweest zich inplaats van zijn broeder, den vluchteling te noemen: “Maar noodig was ’t wèl dat ik hem hier bracht: Zijn eenige “trouwe vriend†kon hem niet opnemen. ’t Was om de “lieve kleinen†zeiWoudbergs vrouw; men vreesde voor een epidemische ziekte.—Nú is hij hier: ’t zal u vrijstaan mevrouw, te blijven of te vertrekken naar goedvinden; maar, ik zeg ’t u nóg eens: hier zal hij beter worden of—sterven!—En, als er niemand mocht zijn om hem te verzorgen, al moest het ook weken en maanden lang durenâ€â€”Philips stem bekwam eensklaps iets trillends, iets onbeschrijfelijk roerends: “dan, zie,—dan zouden wij hem toch terzij blijven,mijn vrouwenik; en aan niets, nee, zoo waarachtig als hier een hart klopt, aan niets zou het hem ontbreken, al moest het laatste stuk uit ons huis, ja, al moest de wieg waar ons kind in slaapt, er voor verkocht worden.â€
—O God, die tranen in dat oog.... Eva weerstaat ze niet.
“Philip!†zegt ze en grijpt de hand van dien vurigen man; en weder: “Philip!â€
En hij?—O, dat klinkt als muziek.—Maar neen, dat heeft hij niet bedoeld; niet gewild; en.... Ha, gelukkig, een zachte kreet van den ontwakenden kleine geeft hem het recht om snel zijn hand uit die van Eva terug te trekken. Nu spoedt hij zich voort naar de wieg. Zie, het wakker geworden jongske, met zijn frissche koontjes door den slaap gekleurd, het lacht en kraait zijn lieven vader weer toe.
“Sust sust Fritsje, stil! geen leven maken mijn kleine man!†zegt Philip, en neemt het blondkopje uit de wieg, dien lieven kleinen mol! En als hij nu zijn lippen op die lachende koontjes drukt, dan strekt het kind de kleine poezele handjes naar Eva uit, en wiegt onrustig met het lijfje naar die zij; en ziet haar aan met zijn lokkende blauwe kijkers.
—O welk een engelachtig kind! Zie, zie, hoe het haar toelacht. Met een snelle beweging wischt Eva zich de tranen af; en—als ze het kind, dat zich al meer en meer naar haar vooroverbuigt en bijna het evenwicht zou verliezen, nu met de beide handen heeft opgevangen, dan zegt ze zacht:
“Dat is je zoontje, niewaar Philip?â€
“Ja,†klinkt het op zonderlingen toon: “en het kindje van Virginie.â€
Terwijl Eva het jongske zoent, heft ze haar schoone oogen tot den broeder op, en dan.... dan wil ze iets vragen....
Maar ’t was niet noodig. Terwijl het in de voorkamer rustig bleef, scheen de moeder te hebben gevoeld dat haar kind was ontwaakt.
Virginie kwam zachtjes den hoek der deur om, in het achtervertrek. Ze zag haar Fritsje in Eva’s armen. En:
“Virginie.... zuster!†zegt Eva met bevende stem. Meer zeide ze niet. Maar ’t was genoeg.
En, als het spartelende jongske een oogenblik later op den arm der moeder zijn Fiffie, Fiffie! roept, dan heeft Eva den strijd gestreden. Ze had op de bleeke wang dier moeder een zoen gedrukt, een zoen van dankbare liefde.
’t Was nu omstreeks een half jaar geleden. Aan Philips eischwas voldaan: August hadzijn vrouw geroepenen—hun jongske heeftnúnietgeslapen.
VIER EN VEERTIGTSE HOOFDSTUK.Slechts voor weinige oogenblikken mocht een weldadig gevoel Eva’s borst doorstroomen. Droeve hulpkreten klonken er weer uit de aangrenzende kamer. Eva’s hoop, straks door Helmonds kalmer neerliggen gewekt, en de zoete gewaarwording der overwinning die zij op zich zelve behaalde, ze waren eensklaps vergeten.Het innigst medelijden met dien lijder moest nu wel het ongevoeligste hart vervullen.—Eva was radeloos.—’t Werd onmogelijk dat zij langer in de ziekenkamer bleef. Slechts mannenkrachten waren instaat om den armen zieke te beteugelen. Zijn ijlende waanzin uitte zich het allermeest door het denkbeeldig beschermen van een kind tegen duizenden moordenaars, die het van een schaap wilden wegtronen, hem lokkend met gansche snoeren van diamant; en dan weder, zoo mogelijk nog sterker, door in doodsangst te willen ontvluchten aan de handen van bloeddorstige beulen die hem aangrijnsden omdat—zie maar, omdat daar het lijk lag van den generaal, den pleegvader, door hem vergiftigd, door hem vermoord.De dokter, die tegen den avond nog eens terugkwam, heeft het niet tegengesproken dat het misschien weldadig op den patiënt zou kunnen werken, indien mijnheer Van Barneveld zich spoedig aan hem kon vertoonen:“Ja zeker mevrouw, toen hij ú zag, toen werd hij óók kalmer. Welzeker!â€â€œIndien ik dan aanstonds schreef?â€â€œJa, dat zou niet kwaad zijn.—Van harte ’t beste! Tot morgen. Als ik van nacht soms noodig mocht zijn dan....â€â€œO God, dokter, u vreest toch niet....? Nee! mijn beste Helmond zal immers beter worden?â€â€œWe zullen doen wat we kunnen mevrouw. Zoolang er geen zekerheid voor een droevig einde is, geven we de hoop niet verloren. In uw beider belang moet ik u echter bepaald ontraden om vooreerst weer bij hem te gaan. Wanneer hij morgen rustiger is.... Ja, dán, welzeker!â€â€”O, is er een vreeselijker toestand te bedenken!? Hier in het benedenhuis, in een benauwd en somber vertrekje, hier moet ze werkeloos toeven en verteren van angst, terwijl daarboven een aangebeden man door anderen wordt geholpen.... Eva vliegt overeind.“Lieve kind, blijf toch wat kalm,†zegt mevrouw van Hake: “Papa is immers óók boven. En hoor maar.... ’t is nu weer rustig.â€â€œMaar hier, hier is de onrust onbeschrijfelijk!†roept Eva, en druktde hand met geweld op de borst. “O God,alshij stierf.... ik zou krankzinnig worden, want.... Maar nee,ikheb het niet gedaan. Nee, nee!†klaagt en schreit ze voort: “nee, ik heb hem zoo lief, zoo waarachtig lief.—Die vrek is de hoofdschuldige. En hij moet hier komen; hijzal! O schrijf hem, lieve engelachtige vrouw; schrijf hem dat August zal sterven als hij nietaanstondshier komt. Nee ik,ikkan het niet.â€Mevrouw Van Hake is tot schrijven bereid.—Maar dan—zou een brief er niet te laat komen, en zal die gestrenge man gevolg geven aan het dringend verzoek indien Eva het niet zelve vraagt?—Ja zeker, de brief zal te laat komen, meent Eva, en, waar is het ook, indien zij ’t niet zelve vraagt dan zal hij spotten met haar droefheid en angst.—In Godsnaam! Als zij dan kruipen moet, dan zal zij ’t nú doen ter wille van dien eenigen vriend!—’t Zal een telegram zijn,—Goed, zij schrijft met trillende hand:“Generaal!â€â€”Neen, dat kan niet blijven. Weder schrijft ze:“De pleegvader van dokter Helmond wordt dringend verzocht...â€â€”Neen, alweder neen! Zóó weigert hij.—Opnieuw:“Geachte oom!â€â€”O welk een leugen! “Indien gij nog eenig gevoel voor uw pleegkind hebt....â€â€”Maar is zij dan krankzinnig! Al ware die stijl geschikt voor een telegram, op dien toon zal zij hem zeker niet bewegen om in allerijl naar hier te komen.Eva staart voor zich heen. En, ’t is haar eensklaps alsof ze den grijsaard dáár zag. Zij spreekt hem aan; zij verzoekt hem dringend dat hij August zal gaan zien en tot kalmte brengen.—Hij weigert.— “Lieve oom!â€â€”Hij schudt met dat grijze.... toch wel eerwaardige hoofd.—“Oom, beste oom, ik bid, ik smeek u!â€â€”Hij ziet haar aan, maar zwijgt.—“Lieve oom.... ik heb schuld; ja wij zullen terugkeeren van dien weg.... beste oom, maar om Godswil.... ga dan ook mee?â€â€”Zie, nu wenkt hij haar toe.Eva drukt vluchtig de hand voor de oogen. Een oogenblik later schrijft ze opnieuw. Eerst het adres, en dan:“Beste oom. In bitteren zielsangst smeek ik u, kom Helmondaanstondszien. Hij roept u. Hij zal sterven indien u wegblijft. Eeuwig dankbaar zal u zijn uwAmsterdam, Buitenkant 103.Eva Helmond,Armelo.â€Het telegram werd verzonden.En—er volgde een lange en droevige nacht.Des anderendaags tegen den namiddag, bevonden zich onder de aangekomen reizigers met den sneltrein uit Utrecht, een deftig oud heer benevens een tengere jonge dame. Een oude knecht in eenvoudige livrei, met een valies in de hand, is hen reeds vooruitgegaan,en helpt straks met de meeste zorgvuldigheid den grijsaard en diens bleeke dochter in de vigilante, welke hij spoedig als de beste heeft uitgezocht.“Naar de Keizerskroon Willem;†beveelt de oude heer.“Best generaal;†zegt Willem, en slaat even aan, alvorens hij zich naast den huurkoetsier op den bok zet.“Niet zoo hard rijden;†zegt Willem tot den voerman: “De generaal is niet al te wel, en hard rijden op de steenen zou hem kwaad kunnen doen.â€â€œZoo, is dat een generaal?†zegt de aangesprokene: “Ik dacht wel dat het een hooge van ’t volk was. Nou hier in Amsterdam malen we daar weinig om.â€Willem zweeg, maar op gevaar af van een “standje†met dien huurkoetsier te krijgen, greep hij als man van ’t vak, naar de leidsels, want, dat vreeselijk gehots op die keien ’t moest den generaal zeer zeker hinderen.Ja, Van Barneveld was inderdaad zeer vermoeid toen hij aankwam. ’t Was volstrekt noodzakelijk dat hij eerst in ’t logement een half uurtje uitrustte.De eerste vraag van Jacoba aan den opperschenker in het logement, was, om haar aanstonds een kopje en wat melk te bezorgen. Nog met haar handschoenen aan, maakte ze voor den lieven vader weer een van de poeders klaar die den zieke zoo heilzaam zijn geweest; en—in geen geval zou ze het anders doen dan dokter August Helmond had voorgeschreven.“Over een half uur de vigilante;†beval Van Barneveld: “Buitenkant, nummer honderddrie.â€Aan dien Buitenkant Nº. 103 stond het dokterskoetsje voor de deur. De dokter sprak in een der benedenkamertjes nog even met mevrouw van Hake. ’t Was heel goed dat mevrouw Helmond nu maar boven bij hem was. Neen, kwaad kon het volstrekt niet; och nee.—Over een paar uren hoopte hij nog even aan te rijden, want.....Mevrouw Van Hake vernam verder de laatste woorden in de gang, en zag daarna het koetsje wegrijden.O welk een onbeschrijfelijk zalig oogenblik is het geweest, toen die schrikkelijke nacht was voorbijgegaan en de afgetobde lijder, na eenige uren van rust, de oogen heeft geopend, en kalm en zacht heeft gevraagd;“Is Eva niet hier?â€â€”Ach, wáár zou ze nu anders wezen! Ja ja, hier was ze:“August! eeuwig dierbare, lieve August! Och je kent me dan weer?â€â€œJa, ja juist, ik wist wel dat je komen zoudt.â€â€”Hij ziet haar aan: “Goddank dat je er bent mijn lieve.—Ik ben erg ziek Eva; heel ziek.â€â€œJa mijn beste, maar nu ben je beter.â€â€œBeter?—Toch nietheelemaalbeter Eva. Ik voel.... Luister eens.... Hier.... Geef me die hand.... Zoo.... Wacht even.... ’k Ben moe.... heel moe....â€â€œLieve beste August, als het je vermoeit, spreek dan niet; word dan eerst weer sterk en gezond.â€â€œJa, maar dan zou het te laat kunnen zijn;†zegt Helmond weder na een korte pauze en nu op zeer duidelijken toon: “Zoo, ja met die lieve hand op mijn hoofd dat is goed.—Eva, zeg, zijn wij alleen? Is daar nog iemand?â€â€œJa beste, hier is papa; en Philip is daar ook. Je trouwe brave Philip die je in zijn woning verzorgt.â€â€œIk weet het; ik heb dat alles gehoord.—Goeje jongen! Onverdiend!â€â€”Hij roept luider: “Philip!â€De jongere Helmond staat nu bij het ledikant. ’t Is hem onmogelijk om een woord te spreken, nu hij de trillende broederhand vat die hem werd toegestoken, terwijl die afgetobde blauwe oogen hem zoo onverklaarbaar gevoelvol aanstaren.“Papa ook;†herneemt August: “Brave man! Hier blijven allebei Mevrouw Van Hake....—Virginie!†zegt hij weer luider.“Och Philip, roep je vrouw; hij wil haar zien;†zegt Eva snel:—O hoe helder spreekt hij nu. “Lieve eenige August!—Goddank, Goddank dat alles voorbij is!â€Een oogenblik bleef het stil.“Ja, alles is voorbij....†herneemt Helmond, en vervolgt, somtijds zwakker doch ook telkens weer met heldere stem: “Voorbij!.....’t Was een korte dag. De morgen was wel schoon, maar de avond is vroeg gevallen; een leelijke mist had den dag verdonkerd....â€â€œHet ijlen begint weer;†fluistert Armelo bijna onhoorbaar tot mevrouw Van Hake; “Dan moet Eva weg. Volstrekt!â€â€œJa Eva, ja, mijn zwakheid heeft dien korten dag in een mist gehuld....â€â€œAugust, mijn lieve August, spreek daar niet van.â€Helmond slaat vluchtig de oogen tot haar op:“Ik heb vreeselijke droomen gehad Eva.â€â€œOch, die zijn nu voorbij,†zegt Eva weder, en zoent hem op de ingevallen wang.“Zóó, dat wilde ik juist vragen,†herneemt de zieke zeer luid: “eenzoen! Ik wist wel dat je hem geven zoudt, mijnmooi lief kind, mijnnachtegaal!â€Eva blijft hem zoenen met vuur, totdat de stem eener zorgvolle, vriendin haar in ’t oor fluistert:“Spaar hem. ’t Is niet goed lieve Eva!â€â€œLaat haar, brave vrouw;†zegt Helmond weder, en heeft nu de oogen der doktersweduwe ontmoet: “Zij wil het doen voor u allen: mij mijn schuld vergeven.†En dan nog luider: “Ja,mijn schuld mij vergeven, mijn zondige zwakheid, mijn ellendige zwakheid!â€Het moede hoofd viel terzij. Zóó kon hij niet voortgaan, maar toch vernam men nog met bijna onhoorbare klanken: “Als eenkind grijpt naar de vlam eener kaars, dan.... weerhoudt men dat kind....â€â€™t Gaf Eva na de oogenblikken van stille blijdschap over die merkbare beterschap—waardoor ze als ’t ware in den zoeten dommel van ’t verleden was teruggevoerd—een vreeselijken schok toen Helmonds laatste, misschien alleen voor haar verstaanbare woorden, haar zoo ontzettend diep in de ziel zijn gedrongen.—Nu weet zij het weer; ja, alles ineens:—Door háár, door háár alleen, is die brave goede man al dieper en dieper gezonken.—Door hare schuld, o God, was er in zijn reine ziel waarschijnlijk voor een oogenblik—eenondeelbaaroogenblik—degedachteopgerezen dat het geneesmiddel voor den grijzen pleegvader in een grooter hoeveelheid toegediend, het middel ter uitredding in den nijpenden geldnood zou kunnen worden.—Ja, Eva weet het nu alles: Wat zij niet zelve heeft begrepen, dat heeft die trouwe vriendin haar op ’t zachtst en ’t liefderijkst doen gevoelen.“Och August!†barst Eva nu bitter schreiende los: “Moet ik,ikvergeven, ik, ongevoelig ijdel schepsel,ik!†Zij verbergt haar schoon gelaat in de beide handen, en dan, voorover vallend op zijn kussen, schreit ze nokkend voort: “Ikben schuldig,ikheel alleen. O wát geef ik omalleschatten ter wereld alshijmaar leeft. Och goede God!â€De oudere Helmond heeft het hoofd weer naar Eva’s zij gewend: hij doet een poging om zijn hand op haar hoofd te leggen.Mevrouw Van Hake ziet het, en is hem behulpzaam. Hij dankt haar met dat moede goedaardige oog. De weduwe verwijdert zich van het ledikant, ’t Kon iemand te machtig worden. Helaas! zij weet dat er maar zeer weinig hoop op beterschap is.“Eva niet schreien;†herneemt nu Helmond. En na een oogenblik stilte: “Wij hebben elkander te zwak.... maar toch zeer liefgehad, Eva....zeer! En, nu zullen wij scheiden lieve kind.â€â€™t Was dokter Helmond aan te zien dat hij zich nog in deze laatste ure beheerschen kon. Hij heeft Eva de naderende scheiding zelf willen aankondigen. Hij had zich voorbereid op de uitwerking van dien vreeselijken schok. Het moest zoo wezen, in aller belang.En, na een akeligen wanhoopskreet van Eva, en een uitbarsting van haar hevig beangst gemoed, terwijl ze schier in vertwijfeling God en menschen om redding smeekt voor hem die haar zoo lief is, slaat Helmond met alle krachtsinspanning den arm om haar hals, en zegt met heldere stem:“Toon dan nog eens Eva, dat je mij waarlijk liefhebt, en schrei niet zoo hevig lieve; dat schreien maakt mij het stervenbang!â€Zie, die woorden wekken haar op. Ja zij vermant zich.—Moet zij hem dan ook het sterven nog bang maken.Zij!“O, maar God zal het niet gedoogen! Nee August! Nee, nee,nietsterven, mijn lievelieveman! In een hut wil ik wonen als je maar bij mij blijft; met brood en water zal ik tevreden zijn. O, voor wie,voor wiezou ik leven, als jij, mijn eenige, me ontvallen moest!â€En Helmond fluistert met trillende stem:“Voor ons kindje Eva. Als God wil dan zie je mij in ons kindje weer.... Wees sterk, en leef voor hem lieve vrouw....†En dan bijna onhoorbaar:Als een kind grijpt naar de vlam eener kaars....â€â€œMijn engel, mijn eenige!†nokt Eva aan zijn oor: “Zoo waar als God leeft, ik zal sterk zijn en goed. Maar jij zult bij mij blijven; jij zulthemleeren, en mij steunen; ja August, ja!â€â€œIk heb het wel vurig gewenscht.... lieve vrouw. Ik zou hem zoo graag.... op den arm hebben gedragen.... en gekust op dat lieve kopje, maar, dat zal niet zoo zijn.†En zich afwendend, onhoorbaar: “Nee, niet zoo zijn. Ik heb het niet verdiend!â€In het uur dat volgde kwam de dokter weder. Hij schudde het hoofd. Maar gelukkig, de zieke was nu zeer kalm; en de liefde van allen die hem omringden spreidde zijn peluw zacht.Daareven was het een treffend oogenblik geweest. Met de vervlogen hoop om ooit het kindje te zullen zien waarnaar hij zoo vurig verlangde, heeft hij, waarschijnlijk teneinde zich nog even in de aanschouwing van een kleinen Helmond te verheugen, de namen van Virginie en Fritsje genoemd. En, ijlings is toen de moeder heengesneld en met haar jongske teruggekomen. Ja, ofschoon August onmiddellijk na het roepen van die namen heeft gestameld, dat men hem het kindje toch liever niet brengen moest—immers de vrienden Woudberg waren misschien met eenig recht bezorgd voor hun kroost geweest,—die moeder, die oudershier, ze hebben geen oogenblik berekend.Ach zie, met Fritsjes kleine warme handje, streelt nu die moeder nog zijn kille wang.—O God, dat deed hem zoo onbeschrijfelijk goed, en hij heeft gestameld:“Philip, Virginie.... Eva, lieve vrouw, onze kinderen zullen, als God wil.... vrienden zijn,trouwe brave vrienden!â€Slechts twee wenschen, die de lijder een paar malen heeft geuit, schenen niet vervuld te zullen worden. De generaal Van Barneveld was nog niet gekomen, ofschoon hij desnoods reeds in den voormiddag te Amsterdam had kunnen zijn.—Mevrouw Van Hake bedroefde dit, misschien het allermeest inEva’s belang. Maar, innig deed het haar tevens goed, dat Helmonds tweede wensch—ofschoon die bezwaarlijk zou kunnen vervuld worden—haar besten Thomas gold. Helaas, het zou zeker te laat zijn al wilde men hem nú nog ontbieden, maar—Thom zou het weten, en levenslang zal hij den geliefden dokter er voor zegenen, dat hij nog in zijn laatste uren tot driemaal toe naar zijn “braven Thom†heeft gevraagd.Een weldadig gevoel mocht mede de goede vrouw vervullen, toen zij weinige oogenblikken later het papier kon toevouwen, ’twelk een zeer kort afscheidswoord van dokter Helmond aan zijn pleegvader bevatte, een vaarwel, ’twelk hij haar met zwakke stem gedicteerd had, en daarna, ofschoon met onvaste hand toch zeer goed leesbaar,met zijn voornaam heeft onderteekend.—Dat afscheid luidde:“Oprecht geliefde pleegvader!“Heb dank voor alles. Laat mijn sterven de zoen zijn voor het leed, dat wij u hebben aangedaan.—Ik beveel u de vrouw aan, die ik te zwak heb bemind, en het kindje waarvoor zij leven wil. Mijn vertrouwen staat vast dat mijn weldoener grootmoedig mijn schuldeischers voldoen, en mij bovenal de schuld mijner zwakheid zal vergeven. Groet mijn zusje met een kus. Vaarwel!Uw stervendeAugust.â€Onder ’t schrijven heeft mevrouw Van Hake op een schier gebiedenden wenk van Philip den volzin weggelaten, dien August er bij gedicteerd had: “Vergeef ook den trouwen Philip; zijn vrouw is zijn leven en kroon!â€Neen neen! Philips oogen hebben gefonkeld: Dat nooit; dat in der eeuwigheid niet!Papa Armelo, die in het benedenvoorkamertje een brief aan mama en Louise schrijft, ziet eensklaps op. Onder den bril door, naar buiten turend, meent hij dat zijn oude oogen hem bedriegen. Daar ginds, dicht bij den waterkant zag hij een blond jongmensch die, terwijl hij zich het zweet van het aangezicht wischte, aan een sjouwerman eenige inlichtingen scheen te vragen.En die jonkman was.... Maar een rijtuig is er eensklaps tusschen in gereden.—Het hield stil; hier, juist hier voor de deur.—Is het Willem vanDe Zonsberg, de oude koetsier, die daar van den bok springt? Is het de generaal die.. .?Armelo weet niet of hij waakt of droomt. Hij schreef daar juist aan mama en Louise dat die generaal toch zeer koud en hardvochtig was, want, dat Eva gisteren een telegram had gezonden en.... Maar nu, in een oogenblik heeft de oud-kapitein zijn onvoltooiden brief van de tafel weggegrepen en, ineengefrommeld, in den jaszak gestoken. Nu heeft hij de deur van het kamertje geopend. De generaal Van Barneveld is binnengetreden.Hij ziet er zeer slecht uit, en is nog bleeker dan zijn dochter die achter hem aankomt.De grijsaard kan ternauwernood spreken.Armelo is een weinig verlegen, en neemt daardoor onwillekeurig een eenigszins militaire houding aan, terwijl hij in zijn woorden een paar rrsmeer dan gewoonlijk gebruikt.“Ja ’t is zeer zeer erg generaal! Ik vrees.... Tenminste....â€Van Barneveld ziet op.Tenminste.... kapitein?—Dus er is nog hoop?â€â€œVolgens den dokterniet, generaal. Hij heeft ontzettend geleden.â€â€œWij weten dat alles kapitein;†valt Jacoba zeer haastig in, en even snel vervolgt ze: “Is de familie van Helmond óók bij hem?Ik meen zijn broer en zuster?†en terwijl zij dat vraagt, wenkt zij den man dat hij ontkennend zal antwoorden. Maar de goede Armelo is de jaren van mimiek en taal der oogen voorbij. Hij heeft het niet begrepen.“Jawel juffrouw, tenminste nog voor weinig minuten waren ze er allebei.—O generaal, uw komst is een waarachtige zegen van God. Wat heeft die arme Helmond om u geroepen en naar u verlangd.†Armelo werd stouter: “’t Is braaf, ’t is edel generaal, dat u gekomen bent. Ik zal ze boven met uw komst gaan bekend maken.â€â€œKapitein!†roept Van Barneveld hem na. Maar, of de oudedag Armelo soms al wat hardhoorig maakte, althans hij keert niet terug.’t Was een vreemde verschijning voor den generaal en zijn dochter, toen ze inplaats van Armelo, daar eensklaps Thomas Van Hake, zoo rood als scharlaken zagen binnenkomen.Thom heeft in één adem gezegd wat hij op ’t hart had: Dezen morgen, juist tien minuten voor ’t vertrek van den sneltrein, heeft hij dezen grooten verzegelden brief aan ’t adres van zijn goeden meester ontvangen. In verband met courantenberichten, en een paar woorden die de dokter zich in den laatsten tijd, zeer in vertrouwen, heeft laten ontvallen—als zou men hem namelijk over iets zeer gewichtige gepolst hebben,—in verband met dit alles heeft het aanstonds bij hem vastgestaan dat deze brief dokters benoeming tot professor bevatte. Terstond heeft hij Bus verzocht om voor dezen enkelen dag het huis te bewaren, en is hij zelf, zonder oponthoud naar het station gevlogen, waar de sneltrein juist het sein tot vertrekken gaf, toen hij bijna ademloos in een derde-klasse-waggon is neergevallen. Bij aankomst te Amsterdam heeft men hem eerst naar een geheel verkeerden Buitenkant gezonden; maar nu, hier zijnde, nu dankte hij den goeden God, dat hij—zooals de kapitein hem reeds in de gang heeft gezegd—zijn lieven meester nog in leven vindt om hemzelfdit schrift te kunnen geven, en, nog eens de hand te mogen drukken van den vriend, die zich zoo liefderijk over een arme weduwe en haar kind had ontfermd.Van Barneveld scheen zeer getroffen.—Hij aarzelde een oogenblik, en sprak toen schijnbaar kalm:“Je ijver prijs ik jongmensch; maar wat je doen wilt, keur ik af. Zulk een stuk moet den man niet meer onder de oogen komen, die binnenkort voor den rechterstoel van God zal verschijnen. Geef mij dien brief menheer Van Hake, en spreek er niet van.â€â€œMaar generaal, maar....†stottert Thomas onthutst.“Ik verzoek dat je mij dat stuk geeft menheer Van Hake!â€â€œNee generaal, nee! Neem mij niet kwalijk, maar dat,dat iste erg. Om mijn besten dokter die laatste eer.... die....†Thomas ziet eensklaps Jacoba’s angstig smeekenden blik. Hij weet niet wat het haar heeft gekost om den vader tot deze reis, en vooral tot het bezoeken van den stervendein de woning van Philip Helmondte bewegen; neen, Thomas weet het niet; maar die blik van Jacoba doet hem plotseling de waarheid vermoeden; en.... zou hij haar smeekend vragen weerstaan? Mag hij dien al te gestrengenman, hier—nog eer hij den dorpel van dat ziekenvertrek overschrijdt—door een vermetele tegenspraak ontstemmen, en daardoor misschien veel meer bederven dan honderd zulke stukken kunnen goedmaken?“O vergeef mij generaal†valt hij nu zich zelven in de rede: “ik wil mij aan uw wijzer oordeel onderwerpen. Ik dacht maar dat het iemands sterven verlichten kon, wanneer hijde zorg aan zijn jeugd besteed, nog in ’t laatst zoo krachtig gewaardeerd zag.â€Een half uur later zat de oude generaal aan het sterfbed van zijn pleegzoon.Mevrouw Van Hake heeft het reeds gezegd: ’t kon iemand soms te machtig worden. Ook dien grijsaard werd het te machtig toen het reeds mat geworden oog hem voor ’t laatst zoo smeekend aanzag, en zijn woorden nog bijna onhoorbaar klonken:“Dank vader! Uw vloek.... gold de zonde! Uw gestrengheid was liefde....Onnutenzwak.... mijn leven....Verzoeningmijnsterven.... O, voor allen vergiffenis vader?â€En de oude generaal? Er gleden dikke tranen langs zijn grijzen knevel neer; en hij drukte de magere hand van dien.... ja, van dien geliefden, dien meest geliefden pleegzoon; en, hij wilde nog spreken, maar neen, neen, die hand kan hij nog drukken, maar spreken, o God der genade, spreken, dat kon hij niet.Maar hoor, daar klonk al schreiend en bevend toch een welluidende stem. ’t Was die van Jacoba:“Nee mijn goede August:onnutwas je leven niet, nee! Dat mijn beste vader nog hier kon wezen, hij dankt het, naast God, aan de hulp van mijn lieven broeder!â€Thom kan niet zwijgen in dezen stond. Neen, goede God, hijkonhet niet!—Als een doode zoo wit, grijpt hij de hand van zijn vriend, en zie zie,—er zweeft voor ’t laatst een glimlach over Helmonds gelaat.Heeft hij ’t verstaan, heeft hij ’t begrepen dat men hém, “den ellendigzwakken, den verder voorditlevenonmogelijkenmenschâ€â€”zooals hij straks zich zelf had genoemd—nog den schoonsten en hoogsten titel als man der wetenschap heeft waardig gekeurd?Sinds de generaal en Jacoba waren binnengekomen, heeft Eva zich met alle kracht beheerscht.Bijna onveranderlijk is zij in dezelfde houding gebleven; met den arm om het hoofd van haar dierbaren man geslagen, want o, dát was hem zoogoed, heeft hij gefluisterd—en, ofschoon zij nog altijd op herstelling en leven hoopte, ach! als het dan anders wezenmoest, neen, dan zou ze hem die ure toch niet bang maken, maar voor ’t laatst nog toonen dat ze hem wel innig en waarachtig liefheeft.—Maar—o God, wat is dat! Met een kreet van ontzetting vliegt ze eensklaps overeind:“Eva!†heeft hij nog eens al stervend gefluisterd. En toen, toen is zijn laatste adem gevloden.—Helmond, haar dierbare, haar eenige Helmond; hij was niet meer.Aan den avond van den volgenden dag kwam er van den kant der Nieuwe-Stadsherberg een trekschuit langzaam aangevaren.Juist tegenover het huis nº. 103 aan den Buitenkant, zag men het vaartuig aan wal komen, en de schipper met zijn knecht wachtte er totdat de avond geheel was gevallen en de torenklok van de Oude Kerk zes had geslagen.Weinige minuten later heerschte er een buitengewoon gestommel in het kleine voorkamertje der genoemde woning. Een agent van politie stond buiten, en hield een nieuwsgierige menigte terzij, die al spoedig een langwerpig voorwerp met een zwart laken overdekt door een achttal mannen ter deure uit en dwars over de straat zag dragen, terwijl het daarna met alle behoedzaamheid in het ruim der schuit geborgen werd.Toen het vaartuig eenige minuten later van den wal was losgemaakt, gleed het weer langzaam heen.In den stuurstoel stond, met het hoofd voorover, een reeds bejaarde man in eenvoudige livrei. Men kon het hem duidelijk aanzien dat hij een oud-gediende was.Bij het wegvaren sloeg de oude nog eens de oogen op dat smalle hooge Amsterdamsche huis.—In die woning was dan de brave pleegzoon van zijn meester, zoo jong, nog zoo bitter jong, gestorven!De gaslantaarn, die juist was opgestoken, verlichtte inzonderheid het nummer der kleine woning. De oude Willem gaf er zich geen rekenschap van hoe hem nu eensklaps de woorden vol droeve waarheid zoo levendig voor den geest kwamen:“Gelijk het gras is ons kortstondig leven,Gelijk een bloem die, op het veld verheven,Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer.Wanneer de wind zich over ’t land laat hooren,Dan....â€â€œAch, zoo jong, zoo in de kracht van ’t leven!†herhaalt de oude nog eens; en, het oogenblik kwam hem weer levendig voor den geest, toen hij—nog zoo kort geleden, dien goeden dokter als bruigom, met bloemen en linten aan ’t tuig, mocht rijden, en hem benijdde omdat hij al spoedig het graf zou zien van den grooten Keizer die de heele wereld verwon....Willem de grijze koetsier weet niet hoe het komt, maar ’tgeen hij nú gevoelde, dat heeft hij nog nooit gevoeld.—Hij zou niet weten wát te antwoorden indien men hem vroeg of hij nóg gaarne zou meegaan om het graf van dien grooten Keizer te zien. ’t Zou hem nu zijn alsof....—De oude schudde het hoofd, en staarde vóór zich in het zwarte water, en streek den traan weg, die hem in den grijzen knevel gebiggeld was.Thomas Van Hake is reeds in den morgen met Armelo naar Romphuizen vertrokken, om er den kapitein, met hetgeen er voor de begrafenis te regelen viel, behulpzaam te zijn.De generaal die gisteren, na zooveel aandoening, weer minder wel was geworden, zal eerst morgen naar Romphuizen terugkeeren.Op dit oogenblik, terwijl de pendule in de ruime hotelkamer halfzeven wijst, zegt hij tot Jacoba die juist weer een der poeders, waarop ze zooveel vertrouwen heeft, voor hem gereedmaakte:“De schuit kan al twintig minuten weg zijn. ’t Verwondert me dat ze nog niet komen.â€â€œMisschien gaan de klokken hier niet zoo goed als opDe Zonsberglieve papa;†antwoordt Jacoba en geeft hem de medicijn.De vader gebruikt die stilzwijgend, en zijn oog rust weder op het schrift, waaronder August met reeds stervende hand zijn naam had geschreven, en waarvan de inhoud hem telkens herinnert aan die smeekende woorden van den gestorven pleegzoon: “Verzoening, vergiffenis.â€Van Barneveld weet niet dat er, op Philips uitdrukkelijk verlangen, een paar regels uit dien laatsten brief zijn weggebleven.Maar, evenmin weet hij dat Jacoba’s hart, bij al de droefheid en zorg—waarin ze schier wonderdadig tot de vervulling van haar moeielijke kindertaak werd gesterkt—nog onrustiger klopt dewijl het aanstonds zal uitkomen, dat zij zich alweder, uit waarachtige liefde, aan een klein bedrog heeft schuldig gemaakt. Van Barneveld weet het niet dat Jacoba een paar woorden heeft gevoegd bij de weinige regels, die de vader haar verzocht heeft aan Eva te schrijven, en die toen aanstonds naar het huis aan den Buitenkant zijn gezonden.Alvorens Amsterdam te verlaten, heeft deoudegeneraal zijn jongsten pleegzoon doen weten: dat hij hem ter wille van dien afgestorven broeder, vergiffenis wilde schenken, wanneer hij waarachtig berouw gevoelde over de vreeselijke woorden, die hij vroeger gesproken had.Jacoba heeft moeten schrijven:“Indien Philip alzoo gezind is Eva, laat hij dan met u meekomen.†En, Jacoba heeft er uit zich zelve bijgevoegd: “Natuurlijk, Philipèn Virginie, zijne vrouw.â€Jacoba wordt eensklaps nog bleeker dan zij gewoonlijk is. Op dit oogenblik heeft er een rijtuig voor de Keizerskroon stilgehouden.Was het een wreedaardig spel van het lot, dat die jonge moegeschreide weduwe in dezen stond den drempel van hetzelfde hotel moest betreden, waar ze aan de zij van haar geliefden vriend, den avond van haar eersten huwelijksdag was binnengegaan!Zij wankelde op dien drempel.—Maar Goddank, nog altijd was de trouwe vriendin haar terzij, die haar telkens dat woord van den eenige herhaalde: “Wees sterk, en leef voor ons kind lieve vrouw.â€Van Barneveld zag bij het zwakke licht der beide bougies niet aanstonds dat er vier personen waren binnengekomen.Jacoba beefde.De grijsaard is opgestaan. Zijn oogen waren vochtig.—Goddank! juicht het tengere meisje in stilte: Hij is zeer bewogen.“God plaagt niet uit lust tot plagen!†zegt Van Barneveld terwijl hij Eva’s hand vat: “Wij hebben veel verloren, maar hetbeterezeker gewonnen Eva.â€Ach, hoe kon zij dit toestemmen in dezen stond!Eva schreide bitter.“Wij hebben hem beiden liefgehad,†herneemt Van Barneveld: “maar ieder op een andere wijze. Voortaan—zoolang als God mij het leven schenkt, zullen wij elkander liefhebben Eva, als vader en dochter.—Je hebt nu geleerd dat het geluk niet uit weelde en overdaad wordt geboren, terwijl de handen er werkeloos bij neerhangen.â€â€”O God, wat klinken die woorden hard, vreeselijk hard in zulke uren van bitteren rouw!“Maar ik spreek geen verwijt;†herneemt de generaal: “Ik heb mijn ongelukkig pleegkind beloofd dat ik voor je zou waken en zorgen. Berust in den wil van God. Leer met weinig tevreden zijn, en geloof dat ookikaan ’t eind van mijn leven zwaar ben geslagen, want ik had hem lief Eva, zeerzeerlief!â€Terwijl zijn handen beven, en de tranen hem over de wangen rollen, geeft hij Eva een zoen.—En zij....?Ze wil spreken; doch, zij kan het niet. Een oogenblik nog, en dan,—dan ziet ze hem aan en zegt op vasten toon:“Ik wil u liefhebben oom, want mijn August had u lief. Uw raad wil ik hooren, en uw lessen opvolgen, maar,†en nu trilt hare stem “Ik zal voor mij zelve zorgen, want....†In een hevig snikken barst zij uit, en de woorden er bijvoegen kon ze niet: Want van úw weldaden te leven, dat zou mijonmogelijkzijn.O Goddank, dat zij die laatste woorden terug heeft gehouden. Die eersten, ze hebben den grijsaard zoo innig goedgedaan, ja gegrepen in ’t hart.—Weet die oude man, dat men hem soms van bekrompenheid of zelfs van gierigheid beschuldigt? Weet hij dat zijn gestrengheid en zijn strijden voor wat hij recht en goed acht, inderdaad wel eens hardheid wordt?—Maar nu, o, nú wordt zijn hart zoo warm als een zomer-zonnestraal, en die gloed blonk hem uit de oogen; en zijn beide armen naar Eva uitstrekkend, zegt hij op onbeschrijfelijk en roerenden toon:“Goed zoo kind! lieve kind! goed zóó!—Ach God, wáárom is nú mijn arme jongen er niet!â€â€œOom, is er dan nog geen jongen die u wil liefhebben?†zegt Philip, eensklaps naderbij komend, en vat de hand van den trillenden grijsaard die Eva nu vast aan het hart hield gedrukt: “Oom, de arme August heeft verzoening gewild; en, ú hebt ons de hand toegereikt. Nú, weldoener van mijn jeugd, is het aan mij om u vergiffenis te vragen voor dat onzinnige woord in blinde drift gesproken. Ik moest het toen geweten hebben dat uw toorn alleen mijnstap van onbedachtzaamheid gold: uw rein gevoel, uwdiep gevoel van eerkon immers nooit op den duur het lieve meegesleepte kind verstooten, aan wie uw wilde jongen zijn woord van trouw had gegeven.â€Door Jacoba onmerkbaar vooruitgestuwd, is Virginie Helmond nu mede, ofschoon schoorvoetend en met neergeslagen blik, den grijzen generaal genaderd. Philip grijpt haar hand en vervolgt:“Oom, hier staan we nu beiden. U hebt ons geroepen. U wilt vergeven; en wij, wij zullen u eeren en liefhebben. Ja, door duizend vuren zou ik voor u vliegen omdat u haar, mijnalles, hebt erkend; en zij, mijn schat, ze vloog met me mee, want, oom, we zijn één, in alleséén!â€Verrassing en verbazing hebben eensklaps Van Barnevelds gelaat geteekend, toen hij Philips vrouw, zoo geheel onverwacht, heeft voor zich gezien.—Wat moest dat beduiden!—Heeft hij,hij zelfhaar geroepen,hij! Is het dan noodig dat men ookdie vrouw....? Maar hoor:“O, wij zijn al vriendinnen, niewaar lieve zuster!†roept Jacoba; en inwendig bevend slaat ze den arm om Virginie’s hals, en geeft haar voor ’t oog van den vader, een teederen zoen.En de oude generaal?O, indien men de sterkste vesting wel veroveren kan, hoeveel te eer zal men dan het hart overrompelen van een bewogen grijsaard, aan den eindpaal van het leven.“Virginie!†zegt de oude man; en ofschoon hij de hand op dat overrompelde hart moet drukken, hij voldoet toch geheel aan dokter Helmonds uitersten wil, en geeft ook een zoen aan de schoone maar tevens goedaardige vrouw van zijn jongsten pleegzoon.En de najaarsstormen hebben gewoed; en de winter heeft ijsbloemen op de vensterglazen geteekend, schoone maar koude bloemen.—En de eerste groene scheutjes en blaadjes en veldbloempjes zijn toen te voorschijn gekomen, en, evenals zij, ook de vogels met hun luid getjilp en gefluit vooral ’s-morgens vroeg op de daken.’t Was in die zeer koude dagen, toen de ijsbloemen niet van de glazen wilden wijken, dat Eva Helmond aan een vaderloos jongske het leven schonk.Maar met de eerste bloemen en zangen der lente, toen ook de eerste kraaiende lachjes van het onschuldige wicht die arme moeder hebben verkwikt, toen was het haar mede alsof ze tot een nieuw leven ontwaakt was. ’t Moest een leven worden ten nutte van dat lieve kind, en een leven ten nutte van anderen bovendien.De generaal Van Barneveld heeft er voor gezorgd.Het groote huis op de markt, ’twelk hij van mevrouw de weduwe Helmond ondershands heeft gekocht, en betaald met een som waardoor alle schuld kon vereffend worden, het groote voormalige burgemeesters- en doktershuis is—hetdoktershuisgebleven. Zie, die steen in den gevel moet het aanduiden; daarop staat gegriffeld: HELMONDS-STICHTING.Ofschoon van alle meubelsieraad ontdaan, is het gebouw in- noch uitwendig belangrijk veranderd.’t Was een kostbaar geschenk, ’twelk de stad Romphuizen, met deze langgewenschte stichting, van den generaal had ontvangen. En,wiezou men nu eerder tot beschermvrouw van dat prachtigeWeeshuishebben gekozen, dan de weduwe van den man wiens naam de stichting droeg, en die voorzeker zooveel ze kon, haar kracht eraan zou willen wijden!Maar nog een ander monument mocht de stad Romphuizen in datzelfde voorjaar ontvangen.’t Was het monument op Donerie’s graf.Aan den avond van den dag toen de plechtige onthulling ervan heeft plaats gehad, en de cantate nogmaals was gezongen en besloten met dat roerend:“Slaap zacht, tot den morgen die u wacht!â€aan den avond van dien dag hield er een rijtuig voor het kerkhof stil. Twee jonge vrouwen in rouwgewaad stapten eruit. Ze werden geholpen door den tuinman vanDe Zonsberg, die naast den ouden Willem op den bok heeft gezeten.“Hierheen Eva!†fluistert Jacoba, en gaat haar voor op een welbekend pad.En ja, aan ’t eind van den doodenhof, waar het kleine doch smaakvolle gedenkteeken verrees, daar moesten ze zijn.Jacoba’s oogen glinsterden terwijl ze er beiden nu sprakeloos stonden.“En die steen.... dat is....?†zuchtte Eva.“Ja dat is ons nieuwe graf;†bevestigde Coba: “Daar rust nu die goede August, in de schaduw van Donerie’s monument.â€Eva sprak niet.—O, dat woord moest haar ziel wel treffen: “In de schaduw van Donerie’s monument!â€Jacoba zweeg mede.—Zij had haar doel bereikt. Op die stille plek naast het gedenkteeken, heeft haar vader den nieuwen grafkelder moeten koopen. Jacoba had het zoo besloten:zijzelvewilde er eenmaal rusten, naast de groeve van den eenige, dien ze zoo diep in haar ziel heeft liefgehad.En Eva en Jacoba ze bleven daar sprakeloos nog een geruimen tijd staan. Beider oog was nu voor ’tmeerendeel op den tuinman gevestigd, die aan ’t boveneind van de nieuwe blauwe zerk zijn arbeid verrichtte.Wat hij er doet?—Hij plant er het takje van den meidoorn, ’twelk Eva, op den laatsten middag van haar zaligen bruidstijd, aan den geliefden bruigom heeft gegeven.Pas kort geleden heeft Eva vernomen wat er met dat takje gebeurd is:Met een schoonere bloem voor oogen, die hij den volgenden dag de zijne zou noemen, had August het reeds verflensende meidoornbloempje dien avond opDe Zonsbergachtergelaten. En de oom die het takje vond, had er bloem en blaadjes en de kleine zijtakjes afgedaan, en—om eens te zien wat er nog van komen kon, heeft hij het binnen de serre in een pot met aarde gestoken. Zóó was het takje, wèl verzorgd, aan ’t botten gegaan, totdat.... totdat op een lateren droeven morgen de tuinbaas het “wegwerpen zouâ€.Maar de tuinman heeft dat niet gedaan. Hij heeft den pot met het takje erin, bewaard. Immers Willem de oude koetsier wist heel zeker dat dokter Helmond op dien middag een takje rooden meidoorn in het knoopsgat heeft gedragen, en—’t was toch aardig, ja, en nú aandoenlijk erbij—dat de oude generaal hetzelfgepoot enzelfgekweekt had.En zie, nu staat het daar; en ’t zal mettertijd een struik worden, een boom misschien, en de roode meidoornbloempjes zullen vallen op Helmonds graf, dat ook eenmaal Eva’s graf zal zijn.
Slechts voor weinige oogenblikken mocht een weldadig gevoel Eva’s borst doorstroomen. Droeve hulpkreten klonken er weer uit de aangrenzende kamer. Eva’s hoop, straks door Helmonds kalmer neerliggen gewekt, en de zoete gewaarwording der overwinning die zij op zich zelve behaalde, ze waren eensklaps vergeten.
Het innigst medelijden met dien lijder moest nu wel het ongevoeligste hart vervullen.—Eva was radeloos.—’t Werd onmogelijk dat zij langer in de ziekenkamer bleef. Slechts mannenkrachten waren instaat om den armen zieke te beteugelen. Zijn ijlende waanzin uitte zich het allermeest door het denkbeeldig beschermen van een kind tegen duizenden moordenaars, die het van een schaap wilden wegtronen, hem lokkend met gansche snoeren van diamant; en dan weder, zoo mogelijk nog sterker, door in doodsangst te willen ontvluchten aan de handen van bloeddorstige beulen die hem aangrijnsden omdat—zie maar, omdat daar het lijk lag van den generaal, den pleegvader, door hem vergiftigd, door hem vermoord.
De dokter, die tegen den avond nog eens terugkwam, heeft het niet tegengesproken dat het misschien weldadig op den patiënt zou kunnen werken, indien mijnheer Van Barneveld zich spoedig aan hem kon vertoonen:
“Ja zeker mevrouw, toen hij ú zag, toen werd hij óók kalmer. Welzeker!â€
“Indien ik dan aanstonds schreef?â€
“Ja, dat zou niet kwaad zijn.—Van harte ’t beste! Tot morgen. Als ik van nacht soms noodig mocht zijn dan....â€
“O God, dokter, u vreest toch niet....? Nee! mijn beste Helmond zal immers beter worden?â€
“We zullen doen wat we kunnen mevrouw. Zoolang er geen zekerheid voor een droevig einde is, geven we de hoop niet verloren. In uw beider belang moet ik u echter bepaald ontraden om vooreerst weer bij hem te gaan. Wanneer hij morgen rustiger is.... Ja, dán, welzeker!â€
—O, is er een vreeselijker toestand te bedenken!? Hier in het benedenhuis, in een benauwd en somber vertrekje, hier moet ze werkeloos toeven en verteren van angst, terwijl daarboven een aangebeden man door anderen wordt geholpen.... Eva vliegt overeind.
“Lieve kind, blijf toch wat kalm,†zegt mevrouw van Hake: “Papa is immers óók boven. En hoor maar.... ’t is nu weer rustig.â€
“Maar hier, hier is de onrust onbeschrijfelijk!†roept Eva, en druktde hand met geweld op de borst. “O God,alshij stierf.... ik zou krankzinnig worden, want.... Maar nee,ikheb het niet gedaan. Nee, nee!†klaagt en schreit ze voort: “nee, ik heb hem zoo lief, zoo waarachtig lief.—Die vrek is de hoofdschuldige. En hij moet hier komen; hijzal! O schrijf hem, lieve engelachtige vrouw; schrijf hem dat August zal sterven als hij nietaanstondshier komt. Nee ik,ikkan het niet.â€
Mevrouw Van Hake is tot schrijven bereid.—Maar dan—zou een brief er niet te laat komen, en zal die gestrenge man gevolg geven aan het dringend verzoek indien Eva het niet zelve vraagt?
—Ja zeker, de brief zal te laat komen, meent Eva, en, waar is het ook, indien zij ’t niet zelve vraagt dan zal hij spotten met haar droefheid en angst.—In Godsnaam! Als zij dan kruipen moet, dan zal zij ’t nú doen ter wille van dien eenigen vriend!—’t Zal een telegram zijn,—Goed, zij schrijft met trillende hand:
“Generaal!â€
—Neen, dat kan niet blijven. Weder schrijft ze:
“De pleegvader van dokter Helmond wordt dringend verzocht...â€
—Neen, alweder neen! Zóó weigert hij.—Opnieuw:
“Geachte oom!â€â€”O welk een leugen! “Indien gij nog eenig gevoel voor uw pleegkind hebt....â€
—Maar is zij dan krankzinnig! Al ware die stijl geschikt voor een telegram, op dien toon zal zij hem zeker niet bewegen om in allerijl naar hier te komen.
Eva staart voor zich heen. En, ’t is haar eensklaps alsof ze den grijsaard dáár zag. Zij spreekt hem aan; zij verzoekt hem dringend dat hij August zal gaan zien en tot kalmte brengen.—Hij weigert.— “Lieve oom!â€â€”Hij schudt met dat grijze.... toch wel eerwaardige hoofd.—“Oom, beste oom, ik bid, ik smeek u!â€â€”Hij ziet haar aan, maar zwijgt.—“Lieve oom.... ik heb schuld; ja wij zullen terugkeeren van dien weg.... beste oom, maar om Godswil.... ga dan ook mee?â€
—Zie, nu wenkt hij haar toe.
Eva drukt vluchtig de hand voor de oogen. Een oogenblik later schrijft ze opnieuw. Eerst het adres, en dan:
“Beste oom. In bitteren zielsangst smeek ik u, kom Helmondaanstondszien. Hij roept u. Hij zal sterven indien u wegblijft. Eeuwig dankbaar zal u zijn uwAmsterdam, Buitenkant 103.Eva Helmond,Armelo.â€
“Beste oom. In bitteren zielsangst smeek ik u, kom Helmondaanstondszien. Hij roept u. Hij zal sterven indien u wegblijft. Eeuwig dankbaar zal u zijn uw
Amsterdam, Buitenkant 103.Eva Helmond,
Armelo.â€
Het telegram werd verzonden.
En—er volgde een lange en droevige nacht.
Des anderendaags tegen den namiddag, bevonden zich onder de aangekomen reizigers met den sneltrein uit Utrecht, een deftig oud heer benevens een tengere jonge dame. Een oude knecht in eenvoudige livrei, met een valies in de hand, is hen reeds vooruitgegaan,en helpt straks met de meeste zorgvuldigheid den grijsaard en diens bleeke dochter in de vigilante, welke hij spoedig als de beste heeft uitgezocht.
“Naar de Keizerskroon Willem;†beveelt de oude heer.
“Best generaal;†zegt Willem, en slaat even aan, alvorens hij zich naast den huurkoetsier op den bok zet.
“Niet zoo hard rijden;†zegt Willem tot den voerman: “De generaal is niet al te wel, en hard rijden op de steenen zou hem kwaad kunnen doen.â€
“Zoo, is dat een generaal?†zegt de aangesprokene: “Ik dacht wel dat het een hooge van ’t volk was. Nou hier in Amsterdam malen we daar weinig om.â€
Willem zweeg, maar op gevaar af van een “standje†met dien huurkoetsier te krijgen, greep hij als man van ’t vak, naar de leidsels, want, dat vreeselijk gehots op die keien ’t moest den generaal zeer zeker hinderen.
Ja, Van Barneveld was inderdaad zeer vermoeid toen hij aankwam. ’t Was volstrekt noodzakelijk dat hij eerst in ’t logement een half uurtje uitrustte.
De eerste vraag van Jacoba aan den opperschenker in het logement, was, om haar aanstonds een kopje en wat melk te bezorgen. Nog met haar handschoenen aan, maakte ze voor den lieven vader weer een van de poeders klaar die den zieke zoo heilzaam zijn geweest; en—in geen geval zou ze het anders doen dan dokter August Helmond had voorgeschreven.
“Over een half uur de vigilante;†beval Van Barneveld: “Buitenkant, nummer honderddrie.â€
Aan dien Buitenkant Nº. 103 stond het dokterskoetsje voor de deur. De dokter sprak in een der benedenkamertjes nog even met mevrouw van Hake. ’t Was heel goed dat mevrouw Helmond nu maar boven bij hem was. Neen, kwaad kon het volstrekt niet; och nee.—Over een paar uren hoopte hij nog even aan te rijden, want.....
Mevrouw Van Hake vernam verder de laatste woorden in de gang, en zag daarna het koetsje wegrijden.
O welk een onbeschrijfelijk zalig oogenblik is het geweest, toen die schrikkelijke nacht was voorbijgegaan en de afgetobde lijder, na eenige uren van rust, de oogen heeft geopend, en kalm en zacht heeft gevraagd;
“Is Eva niet hier?â€
—Ach, wáár zou ze nu anders wezen! Ja ja, hier was ze:
“August! eeuwig dierbare, lieve August! Och je kent me dan weer?â€
“Ja, ja juist, ik wist wel dat je komen zoudt.â€â€”Hij ziet haar aan: “Goddank dat je er bent mijn lieve.—Ik ben erg ziek Eva; heel ziek.â€
“Ja mijn beste, maar nu ben je beter.â€
“Beter?—Toch nietheelemaalbeter Eva. Ik voel.... Luister eens.... Hier.... Geef me die hand.... Zoo.... Wacht even.... ’k Ben moe.... heel moe....â€
“Lieve beste August, als het je vermoeit, spreek dan niet; word dan eerst weer sterk en gezond.â€
“Ja, maar dan zou het te laat kunnen zijn;†zegt Helmond weder na een korte pauze en nu op zeer duidelijken toon: “Zoo, ja met die lieve hand op mijn hoofd dat is goed.—Eva, zeg, zijn wij alleen? Is daar nog iemand?â€
“Ja beste, hier is papa; en Philip is daar ook. Je trouwe brave Philip die je in zijn woning verzorgt.â€
“Ik weet het; ik heb dat alles gehoord.—Goeje jongen! Onverdiend!â€â€”Hij roept luider: “Philip!â€
De jongere Helmond staat nu bij het ledikant. ’t Is hem onmogelijk om een woord te spreken, nu hij de trillende broederhand vat die hem werd toegestoken, terwijl die afgetobde blauwe oogen hem zoo onverklaarbaar gevoelvol aanstaren.
“Papa ook;†herneemt August: “Brave man! Hier blijven allebei Mevrouw Van Hake....—Virginie!†zegt hij weer luider.
“Och Philip, roep je vrouw; hij wil haar zien;†zegt Eva snel:—O hoe helder spreekt hij nu. “Lieve eenige August!—Goddank, Goddank dat alles voorbij is!â€
Een oogenblik bleef het stil.
“Ja, alles is voorbij....†herneemt Helmond, en vervolgt, somtijds zwakker doch ook telkens weer met heldere stem: “Voorbij!.....’t Was een korte dag. De morgen was wel schoon, maar de avond is vroeg gevallen; een leelijke mist had den dag verdonkerd....â€
“Het ijlen begint weer;†fluistert Armelo bijna onhoorbaar tot mevrouw Van Hake; “Dan moet Eva weg. Volstrekt!â€
“Ja Eva, ja, mijn zwakheid heeft dien korten dag in een mist gehuld....â€
“August, mijn lieve August, spreek daar niet van.â€
Helmond slaat vluchtig de oogen tot haar op:
“Ik heb vreeselijke droomen gehad Eva.â€
“Och, die zijn nu voorbij,†zegt Eva weder, en zoent hem op de ingevallen wang.
“Zóó, dat wilde ik juist vragen,†herneemt de zieke zeer luid: “eenzoen! Ik wist wel dat je hem geven zoudt, mijnmooi lief kind, mijnnachtegaal!â€
Eva blijft hem zoenen met vuur, totdat de stem eener zorgvolle, vriendin haar in ’t oor fluistert:
“Spaar hem. ’t Is niet goed lieve Eva!â€
“Laat haar, brave vrouw;†zegt Helmond weder, en heeft nu de oogen der doktersweduwe ontmoet: “Zij wil het doen voor u allen: mij mijn schuld vergeven.†En dan nog luider: “Ja,mijn schuld mij vergeven, mijn zondige zwakheid, mijn ellendige zwakheid!â€
Het moede hoofd viel terzij. Zóó kon hij niet voortgaan, maar toch vernam men nog met bijna onhoorbare klanken: “Als eenkind grijpt naar de vlam eener kaars, dan.... weerhoudt men dat kind....â€
’t Gaf Eva na de oogenblikken van stille blijdschap over die merkbare beterschap—waardoor ze als ’t ware in den zoeten dommel van ’t verleden was teruggevoerd—een vreeselijken schok toen Helmonds laatste, misschien alleen voor haar verstaanbare woorden, haar zoo ontzettend diep in de ziel zijn gedrongen.
—Nu weet zij het weer; ja, alles ineens:
—Door háár, door háár alleen, is die brave goede man al dieper en dieper gezonken.
—Door hare schuld, o God, was er in zijn reine ziel waarschijnlijk voor een oogenblik—eenondeelbaaroogenblik—degedachteopgerezen dat het geneesmiddel voor den grijzen pleegvader in een grooter hoeveelheid toegediend, het middel ter uitredding in den nijpenden geldnood zou kunnen worden.—Ja, Eva weet het nu alles: Wat zij niet zelve heeft begrepen, dat heeft die trouwe vriendin haar op ’t zachtst en ’t liefderijkst doen gevoelen.
“Och August!†barst Eva nu bitter schreiende los: “Moet ik,ikvergeven, ik, ongevoelig ijdel schepsel,ik!†Zij verbergt haar schoon gelaat in de beide handen, en dan, voorover vallend op zijn kussen, schreit ze nokkend voort: “Ikben schuldig,ikheel alleen. O wát geef ik omalleschatten ter wereld alshijmaar leeft. Och goede God!â€
De oudere Helmond heeft het hoofd weer naar Eva’s zij gewend: hij doet een poging om zijn hand op haar hoofd te leggen.
Mevrouw Van Hake ziet het, en is hem behulpzaam. Hij dankt haar met dat moede goedaardige oog. De weduwe verwijdert zich van het ledikant, ’t Kon iemand te machtig worden. Helaas! zij weet dat er maar zeer weinig hoop op beterschap is.
“Eva niet schreien;†herneemt nu Helmond. En na een oogenblik stilte: “Wij hebben elkander te zwak.... maar toch zeer liefgehad, Eva....zeer! En, nu zullen wij scheiden lieve kind.â€
’t Was dokter Helmond aan te zien dat hij zich nog in deze laatste ure beheerschen kon. Hij heeft Eva de naderende scheiding zelf willen aankondigen. Hij had zich voorbereid op de uitwerking van dien vreeselijken schok. Het moest zoo wezen, in aller belang.
En, na een akeligen wanhoopskreet van Eva, en een uitbarsting van haar hevig beangst gemoed, terwijl ze schier in vertwijfeling God en menschen om redding smeekt voor hem die haar zoo lief is, slaat Helmond met alle krachtsinspanning den arm om haar hals, en zegt met heldere stem:
“Toon dan nog eens Eva, dat je mij waarlijk liefhebt, en schrei niet zoo hevig lieve; dat schreien maakt mij het stervenbang!â€
Zie, die woorden wekken haar op. Ja zij vermant zich.—Moet zij hem dan ook het sterven nog bang maken.Zij!
“O, maar God zal het niet gedoogen! Nee August! Nee, nee,nietsterven, mijn lievelieveman! In een hut wil ik wonen als je maar bij mij blijft; met brood en water zal ik tevreden zijn. O, voor wie,voor wiezou ik leven, als jij, mijn eenige, me ontvallen moest!â€
En Helmond fluistert met trillende stem:
“Voor ons kindje Eva. Als God wil dan zie je mij in ons kindje weer.... Wees sterk, en leef voor hem lieve vrouw....†En dan bijna onhoorbaar:Als een kind grijpt naar de vlam eener kaars....â€
“Mijn engel, mijn eenige!†nokt Eva aan zijn oor: “Zoo waar als God leeft, ik zal sterk zijn en goed. Maar jij zult bij mij blijven; jij zulthemleeren, en mij steunen; ja August, ja!â€
“Ik heb het wel vurig gewenscht.... lieve vrouw. Ik zou hem zoo graag.... op den arm hebben gedragen.... en gekust op dat lieve kopje, maar, dat zal niet zoo zijn.†En zich afwendend, onhoorbaar: “Nee, niet zoo zijn. Ik heb het niet verdiend!â€
In het uur dat volgde kwam de dokter weder. Hij schudde het hoofd. Maar gelukkig, de zieke was nu zeer kalm; en de liefde van allen die hem omringden spreidde zijn peluw zacht.
Daareven was het een treffend oogenblik geweest. Met de vervlogen hoop om ooit het kindje te zullen zien waarnaar hij zoo vurig verlangde, heeft hij, waarschijnlijk teneinde zich nog even in de aanschouwing van een kleinen Helmond te verheugen, de namen van Virginie en Fritsje genoemd. En, ijlings is toen de moeder heengesneld en met haar jongske teruggekomen. Ja, ofschoon August onmiddellijk na het roepen van die namen heeft gestameld, dat men hem het kindje toch liever niet brengen moest—immers de vrienden Woudberg waren misschien met eenig recht bezorgd voor hun kroost geweest,—die moeder, die oudershier, ze hebben geen oogenblik berekend.
Ach zie, met Fritsjes kleine warme handje, streelt nu die moeder nog zijn kille wang.—O God, dat deed hem zoo onbeschrijfelijk goed, en hij heeft gestameld:
“Philip, Virginie.... Eva, lieve vrouw, onze kinderen zullen, als God wil.... vrienden zijn,trouwe brave vrienden!â€
Slechts twee wenschen, die de lijder een paar malen heeft geuit, schenen niet vervuld te zullen worden. De generaal Van Barneveld was nog niet gekomen, ofschoon hij desnoods reeds in den voormiddag te Amsterdam had kunnen zijn.—Mevrouw Van Hake bedroefde dit, misschien het allermeest inEva’s belang. Maar, innig deed het haar tevens goed, dat Helmonds tweede wensch—ofschoon die bezwaarlijk zou kunnen vervuld worden—haar besten Thomas gold. Helaas, het zou zeker te laat zijn al wilde men hem nú nog ontbieden, maar—Thom zou het weten, en levenslang zal hij den geliefden dokter er voor zegenen, dat hij nog in zijn laatste uren tot driemaal toe naar zijn “braven Thom†heeft gevraagd.
Een weldadig gevoel mocht mede de goede vrouw vervullen, toen zij weinige oogenblikken later het papier kon toevouwen, ’twelk een zeer kort afscheidswoord van dokter Helmond aan zijn pleegvader bevatte, een vaarwel, ’twelk hij haar met zwakke stem gedicteerd had, en daarna, ofschoon met onvaste hand toch zeer goed leesbaar,met zijn voornaam heeft onderteekend.—Dat afscheid luidde:
“Oprecht geliefde pleegvader!“Heb dank voor alles. Laat mijn sterven de zoen zijn voor het leed, dat wij u hebben aangedaan.—Ik beveel u de vrouw aan, die ik te zwak heb bemind, en het kindje waarvoor zij leven wil. Mijn vertrouwen staat vast dat mijn weldoener grootmoedig mijn schuldeischers voldoen, en mij bovenal de schuld mijner zwakheid zal vergeven. Groet mijn zusje met een kus. Vaarwel!Uw stervendeAugust.â€
“Oprecht geliefde pleegvader!
“Heb dank voor alles. Laat mijn sterven de zoen zijn voor het leed, dat wij u hebben aangedaan.—Ik beveel u de vrouw aan, die ik te zwak heb bemind, en het kindje waarvoor zij leven wil. Mijn vertrouwen staat vast dat mijn weldoener grootmoedig mijn schuldeischers voldoen, en mij bovenal de schuld mijner zwakheid zal vergeven. Groet mijn zusje met een kus. Vaarwel!
Uw stervende
August.â€
Onder ’t schrijven heeft mevrouw Van Hake op een schier gebiedenden wenk van Philip den volzin weggelaten, dien August er bij gedicteerd had: “Vergeef ook den trouwen Philip; zijn vrouw is zijn leven en kroon!â€
Neen neen! Philips oogen hebben gefonkeld: Dat nooit; dat in der eeuwigheid niet!
Papa Armelo, die in het benedenvoorkamertje een brief aan mama en Louise schrijft, ziet eensklaps op. Onder den bril door, naar buiten turend, meent hij dat zijn oude oogen hem bedriegen. Daar ginds, dicht bij den waterkant zag hij een blond jongmensch die, terwijl hij zich het zweet van het aangezicht wischte, aan een sjouwerman eenige inlichtingen scheen te vragen.
En die jonkman was.... Maar een rijtuig is er eensklaps tusschen in gereden.—Het hield stil; hier, juist hier voor de deur.
—Is het Willem vanDe Zonsberg, de oude koetsier, die daar van den bok springt? Is het de generaal die.. .?
Armelo weet niet of hij waakt of droomt. Hij schreef daar juist aan mama en Louise dat die generaal toch zeer koud en hardvochtig was, want, dat Eva gisteren een telegram had gezonden en.... Maar nu, in een oogenblik heeft de oud-kapitein zijn onvoltooiden brief van de tafel weggegrepen en, ineengefrommeld, in den jaszak gestoken. Nu heeft hij de deur van het kamertje geopend. De generaal Van Barneveld is binnengetreden.
Hij ziet er zeer slecht uit, en is nog bleeker dan zijn dochter die achter hem aankomt.
De grijsaard kan ternauwernood spreken.
Armelo is een weinig verlegen, en neemt daardoor onwillekeurig een eenigszins militaire houding aan, terwijl hij in zijn woorden een paar rrsmeer dan gewoonlijk gebruikt.
“Ja ’t is zeer zeer erg generaal! Ik vrees.... Tenminste....â€
Van Barneveld ziet op.
Tenminste.... kapitein?—Dus er is nog hoop?â€
“Volgens den dokterniet, generaal. Hij heeft ontzettend geleden.â€
“Wij weten dat alles kapitein;†valt Jacoba zeer haastig in, en even snel vervolgt ze: “Is de familie van Helmond óók bij hem?Ik meen zijn broer en zuster?†en terwijl zij dat vraagt, wenkt zij den man dat hij ontkennend zal antwoorden. Maar de goede Armelo is de jaren van mimiek en taal der oogen voorbij. Hij heeft het niet begrepen.
“Jawel juffrouw, tenminste nog voor weinig minuten waren ze er allebei.—O generaal, uw komst is een waarachtige zegen van God. Wat heeft die arme Helmond om u geroepen en naar u verlangd.†Armelo werd stouter: “’t Is braaf, ’t is edel generaal, dat u gekomen bent. Ik zal ze boven met uw komst gaan bekend maken.â€
“Kapitein!†roept Van Barneveld hem na. Maar, of de oudedag Armelo soms al wat hardhoorig maakte, althans hij keert niet terug.
’t Was een vreemde verschijning voor den generaal en zijn dochter, toen ze inplaats van Armelo, daar eensklaps Thomas Van Hake, zoo rood als scharlaken zagen binnenkomen.
Thom heeft in één adem gezegd wat hij op ’t hart had: Dezen morgen, juist tien minuten voor ’t vertrek van den sneltrein, heeft hij dezen grooten verzegelden brief aan ’t adres van zijn goeden meester ontvangen. In verband met courantenberichten, en een paar woorden die de dokter zich in den laatsten tijd, zeer in vertrouwen, heeft laten ontvallen—als zou men hem namelijk over iets zeer gewichtige gepolst hebben,—in verband met dit alles heeft het aanstonds bij hem vastgestaan dat deze brief dokters benoeming tot professor bevatte. Terstond heeft hij Bus verzocht om voor dezen enkelen dag het huis te bewaren, en is hij zelf, zonder oponthoud naar het station gevlogen, waar de sneltrein juist het sein tot vertrekken gaf, toen hij bijna ademloos in een derde-klasse-waggon is neergevallen. Bij aankomst te Amsterdam heeft men hem eerst naar een geheel verkeerden Buitenkant gezonden; maar nu, hier zijnde, nu dankte hij den goeden God, dat hij—zooals de kapitein hem reeds in de gang heeft gezegd—zijn lieven meester nog in leven vindt om hemzelfdit schrift te kunnen geven, en, nog eens de hand te mogen drukken van den vriend, die zich zoo liefderijk over een arme weduwe en haar kind had ontfermd.
Van Barneveld scheen zeer getroffen.—Hij aarzelde een oogenblik, en sprak toen schijnbaar kalm:
“Je ijver prijs ik jongmensch; maar wat je doen wilt, keur ik af. Zulk een stuk moet den man niet meer onder de oogen komen, die binnenkort voor den rechterstoel van God zal verschijnen. Geef mij dien brief menheer Van Hake, en spreek er niet van.â€
“Maar generaal, maar....†stottert Thomas onthutst.
“Ik verzoek dat je mij dat stuk geeft menheer Van Hake!â€
“Nee generaal, nee! Neem mij niet kwalijk, maar dat,dat iste erg. Om mijn besten dokter die laatste eer.... die....†Thomas ziet eensklaps Jacoba’s angstig smeekenden blik. Hij weet niet wat het haar heeft gekost om den vader tot deze reis, en vooral tot het bezoeken van den stervendein de woning van Philip Helmondte bewegen; neen, Thomas weet het niet; maar die blik van Jacoba doet hem plotseling de waarheid vermoeden; en.... zou hij haar smeekend vragen weerstaan? Mag hij dien al te gestrengenman, hier—nog eer hij den dorpel van dat ziekenvertrek overschrijdt—door een vermetele tegenspraak ontstemmen, en daardoor misschien veel meer bederven dan honderd zulke stukken kunnen goedmaken?
“O vergeef mij generaal†valt hij nu zich zelven in de rede: “ik wil mij aan uw wijzer oordeel onderwerpen. Ik dacht maar dat het iemands sterven verlichten kon, wanneer hijde zorg aan zijn jeugd besteed, nog in ’t laatst zoo krachtig gewaardeerd zag.â€
Een half uur later zat de oude generaal aan het sterfbed van zijn pleegzoon.
Mevrouw Van Hake heeft het reeds gezegd: ’t kon iemand soms te machtig worden. Ook dien grijsaard werd het te machtig toen het reeds mat geworden oog hem voor ’t laatst zoo smeekend aanzag, en zijn woorden nog bijna onhoorbaar klonken:
“Dank vader! Uw vloek.... gold de zonde! Uw gestrengheid was liefde....Onnutenzwak.... mijn leven....Verzoeningmijnsterven.... O, voor allen vergiffenis vader?â€
En de oude generaal? Er gleden dikke tranen langs zijn grijzen knevel neer; en hij drukte de magere hand van dien.... ja, van dien geliefden, dien meest geliefden pleegzoon; en, hij wilde nog spreken, maar neen, neen, die hand kan hij nog drukken, maar spreken, o God der genade, spreken, dat kon hij niet.
Maar hoor, daar klonk al schreiend en bevend toch een welluidende stem. ’t Was die van Jacoba:
“Nee mijn goede August:onnutwas je leven niet, nee! Dat mijn beste vader nog hier kon wezen, hij dankt het, naast God, aan de hulp van mijn lieven broeder!â€
Thom kan niet zwijgen in dezen stond. Neen, goede God, hijkonhet niet!—Als een doode zoo wit, grijpt hij de hand van zijn vriend, en zie zie,—er zweeft voor ’t laatst een glimlach over Helmonds gelaat.
Heeft hij ’t verstaan, heeft hij ’t begrepen dat men hém, “den ellendigzwakken, den verder voorditlevenonmogelijkenmenschâ€â€”zooals hij straks zich zelf had genoemd—nog den schoonsten en hoogsten titel als man der wetenschap heeft waardig gekeurd?
Sinds de generaal en Jacoba waren binnengekomen, heeft Eva zich met alle kracht beheerscht.
Bijna onveranderlijk is zij in dezelfde houding gebleven; met den arm om het hoofd van haar dierbaren man geslagen, want o, dát was hem zoogoed, heeft hij gefluisterd—en, ofschoon zij nog altijd op herstelling en leven hoopte, ach! als het dan anders wezenmoest, neen, dan zou ze hem die ure toch niet bang maken, maar voor ’t laatst nog toonen dat ze hem wel innig en waarachtig liefheeft.
—Maar—o God, wat is dat! Met een kreet van ontzetting vliegt ze eensklaps overeind:
“Eva!†heeft hij nog eens al stervend gefluisterd. En toen, toen is zijn laatste adem gevloden.—Helmond, haar dierbare, haar eenige Helmond; hij was niet meer.
Aan den avond van den volgenden dag kwam er van den kant der Nieuwe-Stadsherberg een trekschuit langzaam aangevaren.
Juist tegenover het huis nº. 103 aan den Buitenkant, zag men het vaartuig aan wal komen, en de schipper met zijn knecht wachtte er totdat de avond geheel was gevallen en de torenklok van de Oude Kerk zes had geslagen.
Weinige minuten later heerschte er een buitengewoon gestommel in het kleine voorkamertje der genoemde woning. Een agent van politie stond buiten, en hield een nieuwsgierige menigte terzij, die al spoedig een langwerpig voorwerp met een zwart laken overdekt door een achttal mannen ter deure uit en dwars over de straat zag dragen, terwijl het daarna met alle behoedzaamheid in het ruim der schuit geborgen werd.
Toen het vaartuig eenige minuten later van den wal was losgemaakt, gleed het weer langzaam heen.
In den stuurstoel stond, met het hoofd voorover, een reeds bejaarde man in eenvoudige livrei. Men kon het hem duidelijk aanzien dat hij een oud-gediende was.
Bij het wegvaren sloeg de oude nog eens de oogen op dat smalle hooge Amsterdamsche huis.
—In die woning was dan de brave pleegzoon van zijn meester, zoo jong, nog zoo bitter jong, gestorven!
De gaslantaarn, die juist was opgestoken, verlichtte inzonderheid het nummer der kleine woning. De oude Willem gaf er zich geen rekenschap van hoe hem nu eensklaps de woorden vol droeve waarheid zoo levendig voor den geest kwamen:
“Gelijk het gras is ons kortstondig leven,Gelijk een bloem die, op het veld verheven,Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer.Wanneer de wind zich over ’t land laat hooren,Dan....â€
“Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem die, op het veld verheven,
Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer.
Wanneer de wind zich over ’t land laat hooren,
Dan....â€
“Ach, zoo jong, zoo in de kracht van ’t leven!†herhaalt de oude nog eens; en, het oogenblik kwam hem weer levendig voor den geest, toen hij—nog zoo kort geleden, dien goeden dokter als bruigom, met bloemen en linten aan ’t tuig, mocht rijden, en hem benijdde omdat hij al spoedig het graf zou zien van den grooten Keizer die de heele wereld verwon....
Willem de grijze koetsier weet niet hoe het komt, maar ’tgeen hij nú gevoelde, dat heeft hij nog nooit gevoeld.—Hij zou niet weten wát te antwoorden indien men hem vroeg of hij nóg gaarne zou meegaan om het graf van dien grooten Keizer te zien. ’t Zou hem nu zijn alsof....—De oude schudde het hoofd, en staarde vóór zich in het zwarte water, en streek den traan weg, die hem in den grijzen knevel gebiggeld was.
Thomas Van Hake is reeds in den morgen met Armelo naar Romphuizen vertrokken, om er den kapitein, met hetgeen er voor de begrafenis te regelen viel, behulpzaam te zijn.
De generaal die gisteren, na zooveel aandoening, weer minder wel was geworden, zal eerst morgen naar Romphuizen terugkeeren.
Op dit oogenblik, terwijl de pendule in de ruime hotelkamer halfzeven wijst, zegt hij tot Jacoba die juist weer een der poeders, waarop ze zooveel vertrouwen heeft, voor hem gereedmaakte:
“De schuit kan al twintig minuten weg zijn. ’t Verwondert me dat ze nog niet komen.â€
“Misschien gaan de klokken hier niet zoo goed als opDe Zonsberglieve papa;†antwoordt Jacoba en geeft hem de medicijn.
De vader gebruikt die stilzwijgend, en zijn oog rust weder op het schrift, waaronder August met reeds stervende hand zijn naam had geschreven, en waarvan de inhoud hem telkens herinnert aan die smeekende woorden van den gestorven pleegzoon: “Verzoening, vergiffenis.â€
Van Barneveld weet niet dat er, op Philips uitdrukkelijk verlangen, een paar regels uit dien laatsten brief zijn weggebleven.
Maar, evenmin weet hij dat Jacoba’s hart, bij al de droefheid en zorg—waarin ze schier wonderdadig tot de vervulling van haar moeielijke kindertaak werd gesterkt—nog onrustiger klopt dewijl het aanstonds zal uitkomen, dat zij zich alweder, uit waarachtige liefde, aan een klein bedrog heeft schuldig gemaakt. Van Barneveld weet het niet dat Jacoba een paar woorden heeft gevoegd bij de weinige regels, die de vader haar verzocht heeft aan Eva te schrijven, en die toen aanstonds naar het huis aan den Buitenkant zijn gezonden.
Alvorens Amsterdam te verlaten, heeft deoudegeneraal zijn jongsten pleegzoon doen weten: dat hij hem ter wille van dien afgestorven broeder, vergiffenis wilde schenken, wanneer hij waarachtig berouw gevoelde over de vreeselijke woorden, die hij vroeger gesproken had.
Jacoba heeft moeten schrijven:
“Indien Philip alzoo gezind is Eva, laat hij dan met u meekomen.†En, Jacoba heeft er uit zich zelve bijgevoegd: “Natuurlijk, Philipèn Virginie, zijne vrouw.â€
Jacoba wordt eensklaps nog bleeker dan zij gewoonlijk is. Op dit oogenblik heeft er een rijtuig voor de Keizerskroon stilgehouden.
Was het een wreedaardig spel van het lot, dat die jonge moegeschreide weduwe in dezen stond den drempel van hetzelfde hotel moest betreden, waar ze aan de zij van haar geliefden vriend, den avond van haar eersten huwelijksdag was binnengegaan!
Zij wankelde op dien drempel.
—Maar Goddank, nog altijd was de trouwe vriendin haar terzij, die haar telkens dat woord van den eenige herhaalde: “Wees sterk, en leef voor ons kind lieve vrouw.â€
Van Barneveld zag bij het zwakke licht der beide bougies niet aanstonds dat er vier personen waren binnengekomen.
Jacoba beefde.
De grijsaard is opgestaan. Zijn oogen waren vochtig.
—Goddank! juicht het tengere meisje in stilte: Hij is zeer bewogen.
“God plaagt niet uit lust tot plagen!†zegt Van Barneveld terwijl hij Eva’s hand vat: “Wij hebben veel verloren, maar hetbeterezeker gewonnen Eva.â€
Ach, hoe kon zij dit toestemmen in dezen stond!
Eva schreide bitter.
“Wij hebben hem beiden liefgehad,†herneemt Van Barneveld: “maar ieder op een andere wijze. Voortaan—zoolang als God mij het leven schenkt, zullen wij elkander liefhebben Eva, als vader en dochter.—Je hebt nu geleerd dat het geluk niet uit weelde en overdaad wordt geboren, terwijl de handen er werkeloos bij neerhangen.â€
—O God, wat klinken die woorden hard, vreeselijk hard in zulke uren van bitteren rouw!
“Maar ik spreek geen verwijt;†herneemt de generaal: “Ik heb mijn ongelukkig pleegkind beloofd dat ik voor je zou waken en zorgen. Berust in den wil van God. Leer met weinig tevreden zijn, en geloof dat ookikaan ’t eind van mijn leven zwaar ben geslagen, want ik had hem lief Eva, zeerzeerlief!â€
Terwijl zijn handen beven, en de tranen hem over de wangen rollen, geeft hij Eva een zoen.—En zij....?
Ze wil spreken; doch, zij kan het niet. Een oogenblik nog, en dan,—dan ziet ze hem aan en zegt op vasten toon:
“Ik wil u liefhebben oom, want mijn August had u lief. Uw raad wil ik hooren, en uw lessen opvolgen, maar,†en nu trilt hare stem “Ik zal voor mij zelve zorgen, want....†In een hevig snikken barst zij uit, en de woorden er bijvoegen kon ze niet: Want van úw weldaden te leven, dat zou mijonmogelijkzijn.
O Goddank, dat zij die laatste woorden terug heeft gehouden. Die eersten, ze hebben den grijsaard zoo innig goedgedaan, ja gegrepen in ’t hart.—Weet die oude man, dat men hem soms van bekrompenheid of zelfs van gierigheid beschuldigt? Weet hij dat zijn gestrengheid en zijn strijden voor wat hij recht en goed acht, inderdaad wel eens hardheid wordt?—Maar nu, o, nú wordt zijn hart zoo warm als een zomer-zonnestraal, en die gloed blonk hem uit de oogen; en zijn beide armen naar Eva uitstrekkend, zegt hij op onbeschrijfelijk en roerenden toon:
“Goed zoo kind! lieve kind! goed zóó!—Ach God, wáárom is nú mijn arme jongen er niet!â€
“Oom, is er dan nog geen jongen die u wil liefhebben?†zegt Philip, eensklaps naderbij komend, en vat de hand van den trillenden grijsaard die Eva nu vast aan het hart hield gedrukt: “Oom, de arme August heeft verzoening gewild; en, ú hebt ons de hand toegereikt. Nú, weldoener van mijn jeugd, is het aan mij om u vergiffenis te vragen voor dat onzinnige woord in blinde drift gesproken. Ik moest het toen geweten hebben dat uw toorn alleen mijnstap van onbedachtzaamheid gold: uw rein gevoel, uwdiep gevoel van eerkon immers nooit op den duur het lieve meegesleepte kind verstooten, aan wie uw wilde jongen zijn woord van trouw had gegeven.â€
Door Jacoba onmerkbaar vooruitgestuwd, is Virginie Helmond nu mede, ofschoon schoorvoetend en met neergeslagen blik, den grijzen generaal genaderd. Philip grijpt haar hand en vervolgt:
“Oom, hier staan we nu beiden. U hebt ons geroepen. U wilt vergeven; en wij, wij zullen u eeren en liefhebben. Ja, door duizend vuren zou ik voor u vliegen omdat u haar, mijnalles, hebt erkend; en zij, mijn schat, ze vloog met me mee, want, oom, we zijn één, in alleséén!â€
Verrassing en verbazing hebben eensklaps Van Barnevelds gelaat geteekend, toen hij Philips vrouw, zoo geheel onverwacht, heeft voor zich gezien.—Wat moest dat beduiden!—Heeft hij,hij zelfhaar geroepen,hij! Is het dan noodig dat men ookdie vrouw....? Maar hoor:
“O, wij zijn al vriendinnen, niewaar lieve zuster!†roept Jacoba; en inwendig bevend slaat ze den arm om Virginie’s hals, en geeft haar voor ’t oog van den vader, een teederen zoen.
En de oude generaal?
O, indien men de sterkste vesting wel veroveren kan, hoeveel te eer zal men dan het hart overrompelen van een bewogen grijsaard, aan den eindpaal van het leven.
“Virginie!†zegt de oude man; en ofschoon hij de hand op dat overrompelde hart moet drukken, hij voldoet toch geheel aan dokter Helmonds uitersten wil, en geeft ook een zoen aan de schoone maar tevens goedaardige vrouw van zijn jongsten pleegzoon.
En de najaarsstormen hebben gewoed; en de winter heeft ijsbloemen op de vensterglazen geteekend, schoone maar koude bloemen.—En de eerste groene scheutjes en blaadjes en veldbloempjes zijn toen te voorschijn gekomen, en, evenals zij, ook de vogels met hun luid getjilp en gefluit vooral ’s-morgens vroeg op de daken.
’t Was in die zeer koude dagen, toen de ijsbloemen niet van de glazen wilden wijken, dat Eva Helmond aan een vaderloos jongske het leven schonk.
Maar met de eerste bloemen en zangen der lente, toen ook de eerste kraaiende lachjes van het onschuldige wicht die arme moeder hebben verkwikt, toen was het haar mede alsof ze tot een nieuw leven ontwaakt was. ’t Moest een leven worden ten nutte van dat lieve kind, en een leven ten nutte van anderen bovendien.
De generaal Van Barneveld heeft er voor gezorgd.
Het groote huis op de markt, ’twelk hij van mevrouw de weduwe Helmond ondershands heeft gekocht, en betaald met een som waardoor alle schuld kon vereffend worden, het groote voormalige burgemeesters- en doktershuis is—hetdoktershuisgebleven. Zie, die steen in den gevel moet het aanduiden; daarop staat gegriffeld: HELMONDS-STICHTING.
Ofschoon van alle meubelsieraad ontdaan, is het gebouw in- noch uitwendig belangrijk veranderd.
’t Was een kostbaar geschenk, ’twelk de stad Romphuizen, met deze langgewenschte stichting, van den generaal had ontvangen. En,wiezou men nu eerder tot beschermvrouw van dat prachtigeWeeshuishebben gekozen, dan de weduwe van den man wiens naam de stichting droeg, en die voorzeker zooveel ze kon, haar kracht eraan zou willen wijden!
Maar nog een ander monument mocht de stad Romphuizen in datzelfde voorjaar ontvangen.
’t Was het monument op Donerie’s graf.
Aan den avond van den dag toen de plechtige onthulling ervan heeft plaats gehad, en de cantate nogmaals was gezongen en besloten met dat roerend:
“Slaap zacht, tot den morgen die u wacht!â€
“Slaap zacht, tot den morgen die u wacht!â€
aan den avond van dien dag hield er een rijtuig voor het kerkhof stil. Twee jonge vrouwen in rouwgewaad stapten eruit. Ze werden geholpen door den tuinman vanDe Zonsberg, die naast den ouden Willem op den bok heeft gezeten.
“Hierheen Eva!†fluistert Jacoba, en gaat haar voor op een welbekend pad.
En ja, aan ’t eind van den doodenhof, waar het kleine doch smaakvolle gedenkteeken verrees, daar moesten ze zijn.
Jacoba’s oogen glinsterden terwijl ze er beiden nu sprakeloos stonden.
“En die steen.... dat is....?†zuchtte Eva.
“Ja dat is ons nieuwe graf;†bevestigde Coba: “Daar rust nu die goede August, in de schaduw van Donerie’s monument.â€
Eva sprak niet.—O, dat woord moest haar ziel wel treffen: “In de schaduw van Donerie’s monument!â€
Jacoba zweeg mede.—Zij had haar doel bereikt. Op die stille plek naast het gedenkteeken, heeft haar vader den nieuwen grafkelder moeten koopen. Jacoba had het zoo besloten:zijzelvewilde er eenmaal rusten, naast de groeve van den eenige, dien ze zoo diep in haar ziel heeft liefgehad.
En Eva en Jacoba ze bleven daar sprakeloos nog een geruimen tijd staan. Beider oog was nu voor ’tmeerendeel op den tuinman gevestigd, die aan ’t boveneind van de nieuwe blauwe zerk zijn arbeid verrichtte.
Wat hij er doet?—Hij plant er het takje van den meidoorn, ’twelk Eva, op den laatsten middag van haar zaligen bruidstijd, aan den geliefden bruigom heeft gegeven.
Pas kort geleden heeft Eva vernomen wat er met dat takje gebeurd is:
Met een schoonere bloem voor oogen, die hij den volgenden dag de zijne zou noemen, had August het reeds verflensende meidoornbloempje dien avond opDe Zonsbergachtergelaten. En de oom die het takje vond, had er bloem en blaadjes en de kleine zijtakjes afgedaan, en—om eens te zien wat er nog van komen kon, heeft hij het binnen de serre in een pot met aarde gestoken. Zóó was het takje, wèl verzorgd, aan ’t botten gegaan, totdat.... totdat op een lateren droeven morgen de tuinbaas het “wegwerpen zouâ€.
Maar de tuinman heeft dat niet gedaan. Hij heeft den pot met het takje erin, bewaard. Immers Willem de oude koetsier wist heel zeker dat dokter Helmond op dien middag een takje rooden meidoorn in het knoopsgat heeft gedragen, en—’t was toch aardig, ja, en nú aandoenlijk erbij—dat de oude generaal hetzelfgepoot enzelfgekweekt had.
En zie, nu staat het daar; en ’t zal mettertijd een struik worden, een boom misschien, en de roode meidoornbloempjes zullen vallen op Helmonds graf, dat ook eenmaal Eva’s graf zal zijn.