DE HOND.

Lepus timidus.

De haasIs in 't loopen een baas,En als men 't ziet, zou men denken hij is zeker op hol.Aan zijn kop geeft men den naam van bol,En zijn haar noemt men wol;Vervolgens mag niet worden vergeten,Dat zijn ooren lepels en zijn oogen kijkers heeten,En dat zijn pluim nabij zijn kussens is gezeten.Het mannetje der hazen is de rammelaar,En de moerhaas krijgt 2 of 3 keer jongen in 't jaar.Van September tot Januarij is hij dikwijls in gevaar,Doch in den overigen tijd heeft hij het niet zoo naar,Of 't moest zijn dat hij door een strik, een strooper, of een wezel, gebragt werd op de baar,Want passen die dieren niet op hun tellen,Dan blijft er van hen spoedig niets over dan de vellen,Mitsgaders, indien er een tabaksrooker soms op was gezet,Een sprong of een pijpje van zijn skelet.Enfin het is een vaste wet,Als een haas sterk is aan het zweeten,Dat hij dan dra niets meer van 't ondermaansche zal weten,En dan ook geen boerenkool meer zal eten.Van nature een weerloos beest,Is de haas zeer bevreesd,En een dier dat een hazenslaap weet te maken,Om door 't minste gedruisch wakker te geraken,Waarna hij als hij wil het hazenpad kiest,En in zijn snellen loop nooit zijn sokken verliest,En hetgeen de waarde van zoodanig schoeisel nog wil verhoogen,Is dat mijnheer of mevrouw nooit last hebben van eksteroogen.Door hun zachten tred werd ook dikwerf een jager in het spoor bedrogen,Of door hun dwarssprongen en terugloopen om den tuin geleid,Want ook de eigenschap van listigheid,Kan aan dit dier niet worden ontzeid.Als 't zomer is en dan 's avonds mooi weêr,Kuijert mijnheerEen wei of een boomgaard op en neêr,Of zit daar dan op zijn gemak als een raadsheerIn het rond te kijkenEn zijn baard uit te strijken;Of hij speelt met zijn familie, bijv. een drieling en een halfwas,Haasje over in het klavergras,En als 't komt van pas,Geeft hij les aan de jongeluitjes,Om te kunnen misloopen de hagelbuitjes,En niet te struikelen over de kluitjes.Iedere jagtpaalNoemt de haas een schandaal,En als hij ze ziet denkt hij aan zijn galgemaal.Doch de jager heeft een ander verhaal,Te weten, als men zijn lepels scheuren kan als neteldoek,Of het middelschot van zijn neus zamendrukken kan als peperkoek,Dan is het dier nog jong, dat spreekt als een boek.Men behoeft slechts een oogenblik in 't groote boek der natuur te lezen,Om te weten dat een runderhaas is een geheel ander wezen.

De haasIs in 't loopen een baas,En als men 't ziet, zou men denken hij is zeker op hol.Aan zijn kop geeft men den naam van bol,En zijn haar noemt men wol;Vervolgens mag niet worden vergeten,Dat zijn ooren lepels en zijn oogen kijkers heeten,En dat zijn pluim nabij zijn kussens is gezeten.Het mannetje der hazen is de rammelaar,En de moerhaas krijgt 2 of 3 keer jongen in 't jaar.Van September tot Januarij is hij dikwijls in gevaar,Doch in den overigen tijd heeft hij het niet zoo naar,Of 't moest zijn dat hij door een strik, een strooper, of een wezel, gebragt werd op de baar,Want passen die dieren niet op hun tellen,Dan blijft er van hen spoedig niets over dan de vellen,Mitsgaders, indien er een tabaksrooker soms op was gezet,Een sprong of een pijpje van zijn skelet.Enfin het is een vaste wet,Als een haas sterk is aan het zweeten,Dat hij dan dra niets meer van 't ondermaansche zal weten,En dan ook geen boerenkool meer zal eten.Van nature een weerloos beest,Is de haas zeer bevreesd,En een dier dat een hazenslaap weet te maken,Om door 't minste gedruisch wakker te geraken,Waarna hij als hij wil het hazenpad kiest,En in zijn snellen loop nooit zijn sokken verliest,En hetgeen de waarde van zoodanig schoeisel nog wil verhoogen,Is dat mijnheer of mevrouw nooit last hebben van eksteroogen.Door hun zachten tred werd ook dikwerf een jager in het spoor bedrogen,Of door hun dwarssprongen en terugloopen om den tuin geleid,Want ook de eigenschap van listigheid,Kan aan dit dier niet worden ontzeid.Als 't zomer is en dan 's avonds mooi weêr,Kuijert mijnheerEen wei of een boomgaard op en neêr,Of zit daar dan op zijn gemak als een raadsheerIn het rond te kijkenEn zijn baard uit te strijken;Of hij speelt met zijn familie, bijv. een drieling en een halfwas,Haasje over in het klavergras,En als 't komt van pas,Geeft hij les aan de jongeluitjes,Om te kunnen misloopen de hagelbuitjes,En niet te struikelen over de kluitjes.Iedere jagtpaalNoemt de haas een schandaal,En als hij ze ziet denkt hij aan zijn galgemaal.Doch de jager heeft een ander verhaal,Te weten, als men zijn lepels scheuren kan als neteldoek,Of het middelschot van zijn neus zamendrukken kan als peperkoek,Dan is het dier nog jong, dat spreekt als een boek.Men behoeft slechts een oogenblik in 't groote boek der natuur te lezen,Om te weten dat een runderhaas is een geheel ander wezen.

Canis familiaris.

De hond is een persoon,Die gezelligheid spreidt ten toon,En die door trouw en andere manieren,Uitmunt onder de dieren.Iemand die een weinigje van de physionomie verstaatZiet terstond bij dit beest een hoogen aanleg op 't gelaat,En hoe of 't met de zenuwen staat.En met welk een harttoon het hart van dit beest slaatKan ook blijkenAls men maar eenvoudig naar zijn staart wil kijken.De natuurlijke geschiedenis,Leert dat hij in 't ruiken door en door kundig is,En 't moet nog altijd worden bewezen,Of er wel één dier onder de viervoeters is, hetwelk daarin zoo knap zal wezen,Want met zijn neusIs hij een reus,En als hij drinkt is hij ook uniek,Want er vertoont zich dan een eigenaardige mekaniek,En zijn tong maakt daarenboven met de vloeistof nog een muziek.Men houdt den hond voor zijn liefhebberij,Doch hij verrigt ook menigen post of karrewei,Hetgeen natuurlijk afhangt van geboorte en educatie,En van hier op dat punt nog al wat variatie;Doch iedere hond heeft naar vleesch een sterke inclinatie,En wordt in dit gevalNiet graag gezien in een vleeschhal.Een slager rekent hem daarom niet onder zijn vrinden;Doch hij zegt daarentegen: „Men kan mij ligt slaan als men maar een knuppel kan vinden.”Enfin als men den hond observeert,Zal men kunnen zien dat hij sedert Esopus het stelen nog niet heeft afgeleerd,Want vechten er twee om een been,Dan loopt er een derde meê heen.Ook zijn ze conservatief (hetgeen die wijsgeer ook reeds zag),Dat een blaffende hond niet bijten mag,En hiervoor willen ze slechts aan den mensch de wederdienst vragen,Dat men hen bij een hondeweêr niet naar buiten zal jagen.Als men het doopboek van de honden op woû slaan,Zou men er verschillende namen van hen in vinden staan,Maar den naam vanCerberuszou men te vergeefs zoeken,Want die driekop was een monster, en daarom heeft men hem onder hunne familie niet willen inboeken.

De hond is een persoon,Die gezelligheid spreidt ten toon,En die door trouw en andere manieren,Uitmunt onder de dieren.Iemand die een weinigje van de physionomie verstaatZiet terstond bij dit beest een hoogen aanleg op 't gelaat,En hoe of 't met de zenuwen staat.En met welk een harttoon het hart van dit beest slaatKan ook blijkenAls men maar eenvoudig naar zijn staart wil kijken.De natuurlijke geschiedenis,Leert dat hij in 't ruiken door en door kundig is,En 't moet nog altijd worden bewezen,Of er wel één dier onder de viervoeters is, hetwelk daarin zoo knap zal wezen,Want met zijn neusIs hij een reus,En als hij drinkt is hij ook uniek,Want er vertoont zich dan een eigenaardige mekaniek,En zijn tong maakt daarenboven met de vloeistof nog een muziek.Men houdt den hond voor zijn liefhebberij,Doch hij verrigt ook menigen post of karrewei,Hetgeen natuurlijk afhangt van geboorte en educatie,En van hier op dat punt nog al wat variatie;Doch iedere hond heeft naar vleesch een sterke inclinatie,En wordt in dit gevalNiet graag gezien in een vleeschhal.Een slager rekent hem daarom niet onder zijn vrinden;Doch hij zegt daarentegen: „Men kan mij ligt slaan als men maar een knuppel kan vinden.”Enfin als men den hond observeert,Zal men kunnen zien dat hij sedert Esopus het stelen nog niet heeft afgeleerd,Want vechten er twee om een been,Dan loopt er een derde meê heen.Ook zijn ze conservatief (hetgeen die wijsgeer ook reeds zag),Dat een blaffende hond niet bijten mag,En hiervoor willen ze slechts aan den mensch de wederdienst vragen,Dat men hen bij een hondeweêr niet naar buiten zal jagen.Als men het doopboek van de honden op woû slaan,Zou men er verschillende namen van hen in vinden staan,Maar den naam vanCerberuszou men te vergeefs zoeken,Want die driekop was een monster, en daarom heeft men hem onder hunne familie niet willen inboeken.

Capra hircus.

Als men een blikWerpt op een geit of sik,Dan zal men terstond kunnen denken:Dit beest dient even als de koe om melk te schenken;En als men nu de grootte nagaat van elk,Dan moet natuurlijk een geit minder geven melk.Enfin, die er geen koe op na weet te houen,Die moet zijn geit maar als een kleine koe beschouwen,En tevredenheid zal immers niemand berouwen?Een jonge geit,Is een dier dat een vrolijk leventje leidt,En het rekent dansen, klauteren en springen,Onder de pleizierigste dingen.Soms zelfs huppelt het uit baldadigheidOp zijn moeder, die er echter niets van zeit,Want die ziet graag zulke luchtsprongenBij haar jongen,En denkt dan: „mijn dierbare panden hebben goede longen,Ik was vroeger ook zoo vrolijk en ongedwongen,En ik herinner me den tijd nog als of 't gisteren was,Dat ik vrij rond kon huppelen in 't gras,Maar toen ik grooter werd, sneden ze mij af dien pas,En kreeg ik als cadeau om mijn hals een soort van een das,Waaraan een kettingje was.”Enfin,tempora mutantur et nos mutamur in ipsis,Dit leert iedere levensgeschiedenis,En ook een oude geit die vast ligt, verschilt van haar kind dat nog vrij is.Dikwijls echter is 't spoedig voor een geitekind met zoo'n leventje uitDoor een vilder van een jood, die 't in zijn levensbaan stuit,Als die 't voor een stuiver of wat afstroopt de huid,Vooral wanneer de geitespruit,Ismasculini generis,Dat wil zeggen een bokje is.Doch ook de dochtertjes loopen niet altijd dat bloedbad mis.Voordat ze gespeend zijn of behoorlijk kunnen blaten,Moeten ze mama dikwijls hier achterlaten.Naar haar aardDraagt de geit een of geen baard,Ook wil ze met of zonder horens stooten;In ieder geval heeft zij vier pooten.Haar spitse kin,Toont aan een wispelturigen zin,En als ze u met haar vierkante oogen aan wil kijken,Nu eens nadert en dan eens diplomatisch gaat wijken,Zal er in haar karakter zekere stuurschheid en loosheid blijken.Zijn de geiten manswaardig,Dan vertoonen zij in een kunst zich vaardig,Te weten in de kunst van villenDie ze trouw beoefenen willen,Als ze kans hebben den bast van boomen af te schillen,Niet zoo zeer om bepaald haar honger te stillen,Maar ze beschouwen zoo'n beetje,Als een extra-ordinair dinétje.Volgens een Franschman lijkt bij kaarslicht,Een geitekop op een juffersgezigt.Dit wordt althans bewezen,Als we lezen:„A la chandelleLa chèvre semble demoiselle.”We zeggen hem dit echter niet na,Omdat we hierover hebben een andere logica.

Als men een blikWerpt op een geit of sik,Dan zal men terstond kunnen denken:Dit beest dient even als de koe om melk te schenken;En als men nu de grootte nagaat van elk,Dan moet natuurlijk een geit minder geven melk.Enfin, die er geen koe op na weet te houen,Die moet zijn geit maar als een kleine koe beschouwen,En tevredenheid zal immers niemand berouwen?Een jonge geit,Is een dier dat een vrolijk leventje leidt,En het rekent dansen, klauteren en springen,Onder de pleizierigste dingen.Soms zelfs huppelt het uit baldadigheidOp zijn moeder, die er echter niets van zeit,Want die ziet graag zulke luchtsprongenBij haar jongen,En denkt dan: „mijn dierbare panden hebben goede longen,Ik was vroeger ook zoo vrolijk en ongedwongen,En ik herinner me den tijd nog als of 't gisteren was,Dat ik vrij rond kon huppelen in 't gras,Maar toen ik grooter werd, sneden ze mij af dien pas,En kreeg ik als cadeau om mijn hals een soort van een das,Waaraan een kettingje was.”Enfin,tempora mutantur et nos mutamur in ipsis,Dit leert iedere levensgeschiedenis,En ook een oude geit die vast ligt, verschilt van haar kind dat nog vrij is.Dikwijls echter is 't spoedig voor een geitekind met zoo'n leventje uitDoor een vilder van een jood, die 't in zijn levensbaan stuit,Als die 't voor een stuiver of wat afstroopt de huid,Vooral wanneer de geitespruit,Ismasculini generis,Dat wil zeggen een bokje is.Doch ook de dochtertjes loopen niet altijd dat bloedbad mis.Voordat ze gespeend zijn of behoorlijk kunnen blaten,Moeten ze mama dikwijls hier achterlaten.Naar haar aardDraagt de geit een of geen baard,Ook wil ze met of zonder horens stooten;In ieder geval heeft zij vier pooten.Haar spitse kin,Toont aan een wispelturigen zin,En als ze u met haar vierkante oogen aan wil kijken,Nu eens nadert en dan eens diplomatisch gaat wijken,Zal er in haar karakter zekere stuurschheid en loosheid blijken.Zijn de geiten manswaardig,Dan vertoonen zij in een kunst zich vaardig,Te weten in de kunst van villenDie ze trouw beoefenen willen,Als ze kans hebben den bast van boomen af te schillen,Niet zoo zeer om bepaald haar honger te stillen,Maar ze beschouwen zoo'n beetje,Als een extra-ordinair dinétje.Volgens een Franschman lijkt bij kaarslicht,Een geitekop op een juffersgezigt.Dit wordt althans bewezen,Als we lezen:„A la chandelleLa chèvre semble demoiselle.”We zeggen hem dit echter niet na,Omdat we hierover hebben een andere logica.

Tetrao coturnix.

Wanneer hier door ons iets over den kwartel wordt verteld,Zoo bedoelen we hem, die gevonden wordt in 't Burensche veld.De kwartelIs veelal dartel,Doch komt in gespartelEn gemartelAls hij naar 't beentje wil hooren,Want hierdoor heeft hij spoedig zijn vrijheid verloren,En dan denkt hij: „hoe kon me toch die lokstem zoo bekoren!Ik heb zeker een gebrek in mijn ooren,En 't is wel een ongelukkige geschiedenis,Als iemand zoo doof als een kwartel is.Nu is 't mij gebleken,Dat al dat stekenNiets anders was dan valsche streken;En dat al dat wekken,Slechts diende om mij in 't net te trekkenEn tot mijn verderf te strekken.Nu word ik gewaarHoeveel gevaarEr gelegen is om te luisteren naar 't kwartelbeentje vanFrans Langelaar,Want die man is op dat punt van zessen klaar;Ik hield het stellig voor waar,Dat Mejufvrouw Coturnix was daar;'t Was mijn voornemen aan haarEen voorstel te doen, om te worden een gelukkig paar;Want ik zal toch ook ééns trouwen moeten.Doch hoe moet ik nu voor mijn stommigheids schuld boeten.Ik raak niet meer uit de voeten;'t Is nu met me geheel en al mis,Want de deur staat reeds open van mijn gevangenis.”Enfin, zoo kan een kwartel doorslaan, die pas in 't net is.Anders slaat hij gewoonlijkkwikmedit,En hoe meer hij 't doet, hoe meer waarde hij voor de liefhebbers bezit,Vooral als hij in een kooi zit.Doch behalve dat heeft dit dier,Ook dikwijls pleizier,Zelfs voor dag en daauw,Te roepenma auw ma auw.Slaat hij veel, dan is de lucht meestal graauw,Dan kan men zeggen, er zal gaauwRegen komen.Is zijn vrijheid hem niet ontnomen,Dan leeft hij als een vischje in 't water,En volgens LavaterZijn zijn hersenen zoo georganiseerd,Dat hij voor reizen en trekken is gedisponeerd,Hetgeen hij toont als hij in 't voorjaar hier arriveert,En van hier weer in September naar zijn vroegere woonplaats retourneert.Op die terugreis is hij zoo gezet,Dat, volgens Martinet,Dit dier op dien tijd in de kooi onstuimig aan kan gaan,En in zijn drift zijn schedel soms aan stuk kan slaan.'t Is gelukkig voor zijn persoonlijkheid als hij wordt verbeend,Want dan is 't zeker dat hij nooit weer aan 't kwartelfluitje 't oor leent,En dan kan hij gerust zeggen: „je ziet nu wel dat ik niet zoo doof ben,Maar dat ik zeer goed hooren ken.”Daar 't kwartelwijfje niet van de tongriem is gesneden,Zoo zal een liefhebber van kwartels nooit aan haar zijn geld besteden.

Wanneer hier door ons iets over den kwartel wordt verteld,Zoo bedoelen we hem, die gevonden wordt in 't Burensche veld.De kwartelIs veelal dartel,Doch komt in gespartelEn gemartelAls hij naar 't beentje wil hooren,Want hierdoor heeft hij spoedig zijn vrijheid verloren,En dan denkt hij: „hoe kon me toch die lokstem zoo bekoren!Ik heb zeker een gebrek in mijn ooren,En 't is wel een ongelukkige geschiedenis,Als iemand zoo doof als een kwartel is.Nu is 't mij gebleken,Dat al dat stekenNiets anders was dan valsche streken;En dat al dat wekken,Slechts diende om mij in 't net te trekkenEn tot mijn verderf te strekken.Nu word ik gewaarHoeveel gevaarEr gelegen is om te luisteren naar 't kwartelbeentje vanFrans Langelaar,Want die man is op dat punt van zessen klaar;Ik hield het stellig voor waar,Dat Mejufvrouw Coturnix was daar;'t Was mijn voornemen aan haarEen voorstel te doen, om te worden een gelukkig paar;Want ik zal toch ook ééns trouwen moeten.Doch hoe moet ik nu voor mijn stommigheids schuld boeten.Ik raak niet meer uit de voeten;'t Is nu met me geheel en al mis,Want de deur staat reeds open van mijn gevangenis.”Enfin, zoo kan een kwartel doorslaan, die pas in 't net is.Anders slaat hij gewoonlijkkwikmedit,En hoe meer hij 't doet, hoe meer waarde hij voor de liefhebbers bezit,Vooral als hij in een kooi zit.Doch behalve dat heeft dit dier,Ook dikwijls pleizier,Zelfs voor dag en daauw,Te roepenma auw ma auw.Slaat hij veel, dan is de lucht meestal graauw,Dan kan men zeggen, er zal gaauwRegen komen.Is zijn vrijheid hem niet ontnomen,Dan leeft hij als een vischje in 't water,En volgens LavaterZijn zijn hersenen zoo georganiseerd,Dat hij voor reizen en trekken is gedisponeerd,Hetgeen hij toont als hij in 't voorjaar hier arriveert,En van hier weer in September naar zijn vroegere woonplaats retourneert.Op die terugreis is hij zoo gezet,Dat, volgens Martinet,Dit dier op dien tijd in de kooi onstuimig aan kan gaan,En in zijn drift zijn schedel soms aan stuk kan slaan.'t Is gelukkig voor zijn persoonlijkheid als hij wordt verbeend,Want dan is 't zeker dat hij nooit weer aan 't kwartelfluitje 't oor leent,En dan kan hij gerust zeggen: „je ziet nu wel dat ik niet zoo doof ben,Maar dat ik zeer goed hooren ken.”Daar 't kwartelwijfje niet van de tongriem is gesneden,Zoo zal een liefhebber van kwartels nooit aan haar zijn geld besteden.

(mas.)

Gallus domesticus.

Het boek der natuur,Leert dat de haan een vogel is met oogen vol vuur.Zijn tred,Is statig en net,En 't is de moeite waardOm eens te kijken naar zijn hals en staart,Want zijn vedertooiIs bijzonder mooi.BovendienZijn zijn pooten van sporen voorzien,En kan men als sieraad nog tellen,De kam op zijn kop en aan den hals de lellen.Kortom, als men een haanDaar zoo ziet staan,Zal men kunnen zeggen: „wat is die vogel prachtig,”En als hij kraait: „wat is zijn stem krachtig,Hoe gevoelt hij zich magtig,En hoe uitgedrukt is bij dien mijnheer,Het gevoel van eigenwaarde en van eer.”De haan bemint daarenboven zeerZijn echtgenooten of hennen,Die hem ook als 't hoofd des huisgezins erkennen,En die hij heeft willen gewennen,Vroegtijdig te gaan naar bed,Waarop hij zeer is gezet;Doch het is ook zijn vaste wet,'s Morgens niet lang te blijven luijeren,Maar vroeg op te staan en dan rond te kuijeren,Want hij weet zeer wel,Dat dit goed is voor zijn gestel,En daarenboven houdt hij 't in tel,Omdat 't 's morgens voor hem is een bagatelDe wormpjes te krijgen in de knel,Waarop hij, nuchter, is zeer fel.En hoeveel schepseltjes hij op die wijs al een loer heeft kunnen draaijen,Daar zal stellig geen haan naar kraaijen.Enfin, de morgenstondHeeft bij hem goud in den mond,En als hij kraait, dan kraaijen alle hanen van de buurt in 't rond,En, die 't niet doen, hebben stellig keelpijn of zijn niet gezond.Hiervan is uitgezonderd,Hetgeen ons niet verwondert,Die op den toren moet staan,Want die stoort er zich niet aan,En die wil ook nooit meê uit vechten gaan,Zoo als het geval is met den kippenhaan;Want is onze sinjeurUit zijn humeur,Dan toont hij, dat hij 't vechten door en door kent,Als hij als haantje de voorste of driftige ventTegen zijn vijand inrent.Trouwens, dat heeft zijn grootvader hem reeds ingeprent,Toen die tegen hem zeide: „toon altijd dat je een flinke kerel bent;Je moet al die vreemde windzakken,Als ze op je erf komen, maar goed aanpakkenEn afjakken.”Welnu, met zijn scherpe sporenKan hij bloed storten, ja zelfs zijn collega vermooren,Waarop hij koning kraait, als de andere het heeft verloren,En dan mogen alle hanen uit de buurt zijn zegepraal hooren.Kippen zonder haan,Kunnen op den duur niet blijven bestaan,Want ze hebben zonder haan geen zin,Even als de bijen zonder koningin.Er is echter onderscheid in,Te weten: de natuurlijke geschiedenis,Zegt dat de haan een mannetje en de koningin een vrouwtje is.

Het boek der natuur,Leert dat de haan een vogel is met oogen vol vuur.Zijn tred,Is statig en net,En 't is de moeite waardOm eens te kijken naar zijn hals en staart,Want zijn vedertooiIs bijzonder mooi.BovendienZijn zijn pooten van sporen voorzien,En kan men als sieraad nog tellen,De kam op zijn kop en aan den hals de lellen.Kortom, als men een haanDaar zoo ziet staan,Zal men kunnen zeggen: „wat is die vogel prachtig,”En als hij kraait: „wat is zijn stem krachtig,Hoe gevoelt hij zich magtig,En hoe uitgedrukt is bij dien mijnheer,Het gevoel van eigenwaarde en van eer.”De haan bemint daarenboven zeerZijn echtgenooten of hennen,Die hem ook als 't hoofd des huisgezins erkennen,En die hij heeft willen gewennen,Vroegtijdig te gaan naar bed,Waarop hij zeer is gezet;Doch het is ook zijn vaste wet,'s Morgens niet lang te blijven luijeren,Maar vroeg op te staan en dan rond te kuijeren,Want hij weet zeer wel,Dat dit goed is voor zijn gestel,En daarenboven houdt hij 't in tel,Omdat 't 's morgens voor hem is een bagatelDe wormpjes te krijgen in de knel,Waarop hij, nuchter, is zeer fel.En hoeveel schepseltjes hij op die wijs al een loer heeft kunnen draaijen,Daar zal stellig geen haan naar kraaijen.Enfin, de morgenstondHeeft bij hem goud in den mond,En als hij kraait, dan kraaijen alle hanen van de buurt in 't rond,En, die 't niet doen, hebben stellig keelpijn of zijn niet gezond.Hiervan is uitgezonderd,Hetgeen ons niet verwondert,Die op den toren moet staan,Want die stoort er zich niet aan,En die wil ook nooit meê uit vechten gaan,Zoo als het geval is met den kippenhaan;Want is onze sinjeurUit zijn humeur,Dan toont hij, dat hij 't vechten door en door kent,Als hij als haantje de voorste of driftige ventTegen zijn vijand inrent.Trouwens, dat heeft zijn grootvader hem reeds ingeprent,Toen die tegen hem zeide: „toon altijd dat je een flinke kerel bent;Je moet al die vreemde windzakken,Als ze op je erf komen, maar goed aanpakkenEn afjakken.”Welnu, met zijn scherpe sporenKan hij bloed storten, ja zelfs zijn collega vermooren,Waarop hij koning kraait, als de andere het heeft verloren,En dan mogen alle hanen uit de buurt zijn zegepraal hooren.Kippen zonder haan,Kunnen op den duur niet blijven bestaan,Want ze hebben zonder haan geen zin,Even als de bijen zonder koningin.Er is echter onderscheid in,Te weten: de natuurlijke geschiedenis,Zegt dat de haan een mannetje en de koningin een vrouwtje is.

(femina.)

Gallus domesticus.

Een hen of kipHeeft van eijerenleggen een goed begrip,Doch een kuikenKan men voor dat werk niet gebruiken.Vliegen kan zij slecht,Doch kakelen beter, als ze namelijk eijeren heeft gelegd,Terwijl zijklok klok kloktegen haar kiekens zegt,Opdat deze 't zouden kunnen verstaan,Dat het niet raadzaam is ver van honk te gaan.Enfin, zij weet er alles van,Als de nood is aan den man,En danHoort men ook dat zij alarm blazen kan.Volgens de natuurlijke historie,Heeft omtrent dit punt een hen altijd gehad veel memorie,En haar koesterende liefde is immer nog op te merken,Wanneer zij aan haar kiekens een schuilplaats geeft onder de vlerken.Geen wonder dat die kippekuurPestalozzi meer bekoorde dan de zorgeloosheid van zoo menig een eigenwijs creatuur,Te weten van een baker, die dikwijls uur op uurZit te dommelen boven een kooltje vuur,Terwijl zij het kindje, dat laboreert aan buikpijn, spruw of zuur,Maar laat liggen in de natte luur.Kippig is een kip niet,Want 't blijkt dat zij ver en scherp ziet;Doch beschouwt men één of honderd kippen,Dan kan men zien, dat zij dikwijls met de oogen knippen.Naar haar aardDraagt een hen 14 pennen in den staart,En met haar voetenKan zij scharrelen, dat wil zeggen den grond omwroeten,Waarom men haar niet graag in een tuin zal ontmoeten.Er schijnt lang dispuut te zijn geweest,Omtrent den naam van dit beest,En van hier dat 't geroepkiep kiepnog is overgebleven,Dat men hooren kan, als men aan haar wat voeder wil geven.

Een hen of kipHeeft van eijerenleggen een goed begrip,Doch een kuikenKan men voor dat werk niet gebruiken.Vliegen kan zij slecht,Doch kakelen beter, als ze namelijk eijeren heeft gelegd,Terwijl zijklok klok kloktegen haar kiekens zegt,Opdat deze 't zouden kunnen verstaan,Dat het niet raadzaam is ver van honk te gaan.Enfin, zij weet er alles van,Als de nood is aan den man,En danHoort men ook dat zij alarm blazen kan.Volgens de natuurlijke historie,Heeft omtrent dit punt een hen altijd gehad veel memorie,En haar koesterende liefde is immer nog op te merken,Wanneer zij aan haar kiekens een schuilplaats geeft onder de vlerken.Geen wonder dat die kippekuurPestalozzi meer bekoorde dan de zorgeloosheid van zoo menig een eigenwijs creatuur,Te weten van een baker, die dikwijls uur op uurZit te dommelen boven een kooltje vuur,Terwijl zij het kindje, dat laboreert aan buikpijn, spruw of zuur,Maar laat liggen in de natte luur.Kippig is een kip niet,Want 't blijkt dat zij ver en scherp ziet;Doch beschouwt men één of honderd kippen,Dan kan men zien, dat zij dikwijls met de oogen knippen.Naar haar aardDraagt een hen 14 pennen in den staart,En met haar voetenKan zij scharrelen, dat wil zeggen den grond omwroeten,Waarom men haar niet graag in een tuin zal ontmoeten.Er schijnt lang dispuut te zijn geweest,Omtrent den naam van dit beest,En van hier dat 't geroepkiep kiepnog is overgebleven,Dat men hooren kan, als men aan haar wat voeder wil geven.

Ovis aries.

Als men de natuur nagaat in hare werken,Zal men bemerken,Dat ieder individu varieert in de verschillende levenstijdperken.Zoo was b. v. het schaap een lam,Toen het in de wereld kwam,Een beestje dat men door scheren nooit wol ontnam,Om de eenvoudige reden,Dat zijn rok te kaal was om zijn leden.Een schaap is vermaard,Wegens zijn zachten aard,Waarin, naar men zegt, geen dier het evenaart.Enfin, met gemakGaan er veel schapen onder één en hetzelfde dak.Verder is het dier te respecteren,Naardien het uit zijn melk lammertjespap laat fabriceren,Mitsgaders uit zijn vacht een aantal wollen kleeren.Ook zeggen de kenners, dat het dier onmisbaar is om goede tabak te cultiveren.Iemand, die in een keukenboek leest,Ziet spoedig dat er nog al wat te maken valt van dat beest,Doch een schurft schaap schreeuwt 't meest,Hetgeen ook meestal het geval bij den mensch is geweest.Echter kan van een schaap worden gezeid,Dat het altijd een lageren toon aanslaat dan een geit,Al wordt het ook op de slagtbank geleid;Benevens nog de bijzonderheid:Als er één over een brug is gegaan,Dan nemen de andere schapen daar een voorbeeld aan,Want dan volgen ze en blijven niet staan.VolgensCarusgelijken sommige menschen op schapen,Met de minzaamheid op hun voorhoofd en slapen,Waarvan hij echter zegt,Dat die nooit gedacht hebben aan het woord „opregt,”Hetgeen men ook bij hen kan observeren,Als ze zich van schaap in wolf metamorphoseren,Want dan komt de echte man uit de kleeren.

Als men de natuur nagaat in hare werken,Zal men bemerken,Dat ieder individu varieert in de verschillende levenstijdperken.Zoo was b. v. het schaap een lam,Toen het in de wereld kwam,Een beestje dat men door scheren nooit wol ontnam,Om de eenvoudige reden,Dat zijn rok te kaal was om zijn leden.Een schaap is vermaard,Wegens zijn zachten aard,Waarin, naar men zegt, geen dier het evenaart.Enfin, met gemakGaan er veel schapen onder één en hetzelfde dak.Verder is het dier te respecteren,Naardien het uit zijn melk lammertjespap laat fabriceren,Mitsgaders uit zijn vacht een aantal wollen kleeren.Ook zeggen de kenners, dat het dier onmisbaar is om goede tabak te cultiveren.Iemand, die in een keukenboek leest,Ziet spoedig dat er nog al wat te maken valt van dat beest,Doch een schurft schaap schreeuwt 't meest,Hetgeen ook meestal het geval bij den mensch is geweest.Echter kan van een schaap worden gezeid,Dat het altijd een lageren toon aanslaat dan een geit,Al wordt het ook op de slagtbank geleid;Benevens nog de bijzonderheid:Als er één over een brug is gegaan,Dan nemen de andere schapen daar een voorbeeld aan,Want dan volgen ze en blijven niet staan.VolgensCarusgelijken sommige menschen op schapen,Met de minzaamheid op hun voorhoofd en slapen,Waarvan hij echter zegt,Dat die nooit gedacht hebben aan het woord „opregt,”Hetgeen men ook bij hen kan observeren,Als ze zich van schaap in wolf metamorphoseren,Want dan komt de echte man uit de kleeren.

Homerisch gelach.Het is een uitdrukking ontleend aan Homerus Iliad I vers 599.ἄσβεστος δ' άῤ ενῶρτο γέλως μακάρεσσι θεοῖσινD. I. Een onophoudelijk gelach ontstond er bij de gelukkige Goden.Fatum.Fatum noemt men de onvermijdelijke noodzakelijkheid van gebeurtenissen en omstandigheden.De gustibus non disputandum est.Over de smaak valt niet te twisten, of plat uitgedrukt: „Ieder zijn meug”.Ganzenvoeten.Ganzenvoet (pes anserinus) heet men de onderlinge verbinding van acht tot tien zenuwtakjes, die hun oorsprong ontleenen aan het zevende hersen-zenuwpaar (nervus facialis) aangezigt zenuw. Hij wordt digt nabij het oor in het aangezigt gevonden.Doodgraver.De doodgraver (sijlpha vespillo) behoort onder de schildvleugelige insecten. Op de dekschilden vindt men twee oranje gekleurde streepen. Dit insect heeft zijn naam ontleend aan de eigenschap, dat het doode dieren bv. mollen, kikvorschen onder den grond begraaft.Hollereselem etc.De vinken hebben op verschillende plaatsen een verschillenden slag. De vogelaars onderscheiden hen in dit opzigt, en berekenen daaruit de waarde. De benamingen van Hollereselem etc. hier gebezigd, zijn mij medegedeeld door wijlen J. P. van der Veer, vogelaar te Culemborg.Gepsen en boksen.Uitdrukkingen die hier gebruiktworden bij het volk, om een inspanning bij de beweging, een loopen op een draf te kennen te geven.Midas.Midas, koning van Phrijgie had een wedstrijd in de toonkunst tusschen Apollo en Pan geopend, en kende ten onregte aan Pan de overwinning toe. Om nu Midas te straffen gaf Apollo hem ezelsooren.Darwin.Charles Robert Darwinwerd op 12 Febr. 1809 teShrewsburijgeboren. Hij is een zeer beroemd natuurkundige van den tegenwoordigen tijd, door wien men in de gelegenheid wordt gesteld een dieperen blik in de organische natuur te werpen. Zijne werken die ook bij vele anderen aanleiding hebben gegeven tot veel strijd en tegenkanting, zijn of worden in alle beschaafde talen overgezet. Hij heeft aan de wetenschap eene rigting gegeven, die nog een uitgestrekt veld van onderzoek kan opleveren. Behalve eenige andere geschriften, schreef deze vlijtige natuurvorscher de navolgende werken.On the origin of species bij means of natural selection or the preservation of favoured races in thestruggle for life.—The variation of animals and plants under domestication.—The descent of man.—The expression of the emotions in man and animals.Dr. Galvani.Aloisius Galvani, professor in de ontleedkunde te Bologna in Noordelijk Italië was in 1789 bezig met het ontleden van kikvorschen. Hij had eenige van deze dieren met de achterpooten aan koperen haakjes, die aan een ijzer hekwerk verbonden waren, opgehangen. Toen nu toevallig de pooten, die van de huid beroofd waren in aanraking kwamen met het ijzer, terwijl de zenuwtakjes in contact stonden met de koperen haakjes, ontstonden er hevige trekkingen in de pooten.Galvaniv meende in deze verschijnselen een nieuw beginsel werkzaam te zien, en werd alzoo de schepper van die tak der natuurkunde, die men ter eere van hem met den naam van Galvanismus heeft bestempeld.Sub divo.Sub divo, dat is, in de open lucht.Hoos epha.Hoos epha (ὡς ἔφα) wil zeggen, zoosprak hij, een uitdrukking die een onzelfstandige denker of spreker dikwerf bezigt als hij zich op de meening van een ander beroept. De ouden gebruiken daarvoor ook wel hetjurare in verba magistri, zweren bij 's meesters woorden.Batrachomuomachia.Batrachomuomachiaof Muizen- en Kikvorschen krijg is een komisch heldendicht, waarin deze dieren, evenals de Grieksche en Trojaansche helden, met elkander vechten en krijgsdaden verrigten.De Orion.De Orion is een prachtig sterrenbeeld aan den zuidelijken hemel. Het was reeds ten tijde van Job en Homerus bekend. De bijzondere bijnamen, die de Latijnsche dichters aan den Orion gaven, alsimbrifer(regenbrenger),aquosus(de waterige),nimbosus(de bewolkte), hebben hun oorsprong ontleend aan het geloof, dat er stormen en regen volgden als dit sterrenbeeld zoodanig een standplaats innam, waarbij het de zon bij den opgang voorafging.—Homerus ging nog verder door Orion als de bewerker van koorts te beschuldigen. Iliad XXII regel 31 zegt hij,καί τε φέρει πολλὸν πυρετὸν δειλοῖσι βροτοῖσιν.d.i.: En hij brengt veel koorts aan de ongelukkige stervelingen. Meer bezielend zijn daarom de woorden van Nieuwland in zijn gedichtOrion; als hij zegt,„Wat sterrenglans, die eerbied baart,Prijkt op uw gordel, knods en zwaard,Bezaaid met tintelende vieren;'k Zie Betelgeuzes rooden gloedUw schouder naast Bellatrix sieren,En Rigel flonkren op uw voet!Alta Voce, luidkeels, met een ferme stem.Apis.Behalve koeijen, katten, honden, krokodillen, de ibis en de sperwer, die als heilige dieren bij de Egyptenaren een goddelijke eer genoten, werd ook de stier Apis bij hun bijzonder vereerd. In een prachtig gebouw werd de heilige Apis bij den tempel te Ptah in Memphis onderhouden. Ditdier was het zinnebeeld der zon in hare voortbrengende kracht. Als het stierf, treurde het gansche land, zoolang totdat de priesters een nieuwen stier hadden gevonden, die de bepaalde kenteekenen moest bezitten, namelijk zwart van kleur met een witte vlek aan den kop, met tweederlei haar aan den staart, terwijl onder de tong zoodanig een product aanwezig moest zijn, hetwelk den vorm van een heilige kever voorstelde.Minotaurus.DeMinotauruswas een monster, gedeeltelijk mensch, gedeeltelijk stier, dat zijn verblijf had in het doolhof op het eiland Creta. Koning Minos had nadat hij de Atheners had overwonnen hun de straf opgelegd, dat jaarlijks zeven jongelingen en even zoovele meisjes aan denMinotaurusten offer moesten gebragt worden. Het gedrocht werd later doorTheseusgedood.Trichinen.De Trichine (Trichina spinalis) is een kleine worm, ter lengte van 0,8–1 millim. die in een citroenvormige kalkschaal van ongeveer 0,5 millim. wordt ingesloten. Zij is van voren spits, van achteren stomp, en wordt bij den mensch, die aan de Trichinenziekte lijdende is in het bindweefsel tusschen de spierbundels gevonden. In een spier kunnen millioenen voorkomen. De taaiheid van het leven dezer dieren is bijzonder groot. Zij kunnen den dood bij den mensch teweegbrengen. Zij komen door Trichinenhoudend varkensvleesch, als dit raauw of niet goed gekookt, gebruikt wordt in het ligchaam van den mensch, en nemen dan spoedig de bovengenoemde gedaante aan.Porta.Joh. Baptista Portawas een napolitaan, die in de 16de eeuw leefde. Hij schreef een werk over de physiognomie bij den mensch, dat voor dien tijd, nog heden als een merkwaardig boek kan beschouwd worden.Cerberus.De Grieksche mythologie noemtCerberuseen hond met 3 koppen, die in het verblijf der schimmen, alwaar Pluto de heerschappij voerde de wacht hield.—Volgens Heriodusvleide hij hen die het schimmenrijk binnen gingen, doch verscheurden allen die weg wilden gaan.Tempora mutantur et nos mutamur in ipsis.Dat is: De tijden veranderen, en wij veranderen tevens.Frans Langelaar.Wijlen een Burenaar, zeer ervaren om kwartels te vangen, en die ook kwartelbeentjes kon fabriceren.Carus.Carus, professor te Leipzig, die door het uitgeven van zijn werkSijmbolik der menschlichen Gestaltaan de anthropologische wetenschap groote diensten heeft bewezen.

Homerisch gelach.Het is een uitdrukking ontleend aan Homerus Iliad I vers 599.

ἄσβεστος δ' άῤ ενῶρτο γέλως μακάρεσσι θεοῖσιν

D. I. Een onophoudelijk gelach ontstond er bij de gelukkige Goden.

Fatum.Fatum noemt men de onvermijdelijke noodzakelijkheid van gebeurtenissen en omstandigheden.

De gustibus non disputandum est.Over de smaak valt niet te twisten, of plat uitgedrukt: „Ieder zijn meug”.

Ganzenvoeten.Ganzenvoet (pes anserinus) heet men de onderlinge verbinding van acht tot tien zenuwtakjes, die hun oorsprong ontleenen aan het zevende hersen-zenuwpaar (nervus facialis) aangezigt zenuw. Hij wordt digt nabij het oor in het aangezigt gevonden.

Doodgraver.De doodgraver (sijlpha vespillo) behoort onder de schildvleugelige insecten. Op de dekschilden vindt men twee oranje gekleurde streepen. Dit insect heeft zijn naam ontleend aan de eigenschap, dat het doode dieren bv. mollen, kikvorschen onder den grond begraaft.

Hollereselem etc.De vinken hebben op verschillende plaatsen een verschillenden slag. De vogelaars onderscheiden hen in dit opzigt, en berekenen daaruit de waarde. De benamingen van Hollereselem etc. hier gebezigd, zijn mij medegedeeld door wijlen J. P. van der Veer, vogelaar te Culemborg.

Gepsen en boksen.Uitdrukkingen die hier gebruiktworden bij het volk, om een inspanning bij de beweging, een loopen op een draf te kennen te geven.

Midas.Midas, koning van Phrijgie had een wedstrijd in de toonkunst tusschen Apollo en Pan geopend, en kende ten onregte aan Pan de overwinning toe. Om nu Midas te straffen gaf Apollo hem ezelsooren.

Darwin.Charles Robert Darwinwerd op 12 Febr. 1809 teShrewsburijgeboren. Hij is een zeer beroemd natuurkundige van den tegenwoordigen tijd, door wien men in de gelegenheid wordt gesteld een dieperen blik in de organische natuur te werpen. Zijne werken die ook bij vele anderen aanleiding hebben gegeven tot veel strijd en tegenkanting, zijn of worden in alle beschaafde talen overgezet. Hij heeft aan de wetenschap eene rigting gegeven, die nog een uitgestrekt veld van onderzoek kan opleveren. Behalve eenige andere geschriften, schreef deze vlijtige natuurvorscher de navolgende werken.On the origin of species bij means of natural selection or the preservation of favoured races in thestruggle for life.—The variation of animals and plants under domestication.—The descent of man.—The expression of the emotions in man and animals.

Dr. Galvani.Aloisius Galvani, professor in de ontleedkunde te Bologna in Noordelijk Italië was in 1789 bezig met het ontleden van kikvorschen. Hij had eenige van deze dieren met de achterpooten aan koperen haakjes, die aan een ijzer hekwerk verbonden waren, opgehangen. Toen nu toevallig de pooten, die van de huid beroofd waren in aanraking kwamen met het ijzer, terwijl de zenuwtakjes in contact stonden met de koperen haakjes, ontstonden er hevige trekkingen in de pooten.Galvaniv meende in deze verschijnselen een nieuw beginsel werkzaam te zien, en werd alzoo de schepper van die tak der natuurkunde, die men ter eere van hem met den naam van Galvanismus heeft bestempeld.

Sub divo.Sub divo, dat is, in de open lucht.

Hoos epha.Hoos epha (ὡς ἔφα) wil zeggen, zoosprak hij, een uitdrukking die een onzelfstandige denker of spreker dikwerf bezigt als hij zich op de meening van een ander beroept. De ouden gebruiken daarvoor ook wel hetjurare in verba magistri, zweren bij 's meesters woorden.

Batrachomuomachia.Batrachomuomachiaof Muizen- en Kikvorschen krijg is een komisch heldendicht, waarin deze dieren, evenals de Grieksche en Trojaansche helden, met elkander vechten en krijgsdaden verrigten.

De Orion.De Orion is een prachtig sterrenbeeld aan den zuidelijken hemel. Het was reeds ten tijde van Job en Homerus bekend. De bijzondere bijnamen, die de Latijnsche dichters aan den Orion gaven, alsimbrifer(regenbrenger),aquosus(de waterige),nimbosus(de bewolkte), hebben hun oorsprong ontleend aan het geloof, dat er stormen en regen volgden als dit sterrenbeeld zoodanig een standplaats innam, waarbij het de zon bij den opgang voorafging.—Homerus ging nog verder door Orion als de bewerker van koorts te beschuldigen. Iliad XXII regel 31 zegt hij,καί τε φέρει πολλὸν πυρετὸν δειλοῖσι βροτοῖσιν.d.i.: En hij brengt veel koorts aan de ongelukkige stervelingen. Meer bezielend zijn daarom de woorden van Nieuwland in zijn gedichtOrion; als hij zegt,

„Wat sterrenglans, die eerbied baart,Prijkt op uw gordel, knods en zwaard,Bezaaid met tintelende vieren;'k Zie Betelgeuzes rooden gloedUw schouder naast Bellatrix sieren,En Rigel flonkren op uw voet!

„Wat sterrenglans, die eerbied baart,Prijkt op uw gordel, knods en zwaard,Bezaaid met tintelende vieren;'k Zie Betelgeuzes rooden gloedUw schouder naast Bellatrix sieren,En Rigel flonkren op uw voet!

Alta Voce, luidkeels, met een ferme stem.

Apis.Behalve koeijen, katten, honden, krokodillen, de ibis en de sperwer, die als heilige dieren bij de Egyptenaren een goddelijke eer genoten, werd ook de stier Apis bij hun bijzonder vereerd. In een prachtig gebouw werd de heilige Apis bij den tempel te Ptah in Memphis onderhouden. Ditdier was het zinnebeeld der zon in hare voortbrengende kracht. Als het stierf, treurde het gansche land, zoolang totdat de priesters een nieuwen stier hadden gevonden, die de bepaalde kenteekenen moest bezitten, namelijk zwart van kleur met een witte vlek aan den kop, met tweederlei haar aan den staart, terwijl onder de tong zoodanig een product aanwezig moest zijn, hetwelk den vorm van een heilige kever voorstelde.

Minotaurus.DeMinotauruswas een monster, gedeeltelijk mensch, gedeeltelijk stier, dat zijn verblijf had in het doolhof op het eiland Creta. Koning Minos had nadat hij de Atheners had overwonnen hun de straf opgelegd, dat jaarlijks zeven jongelingen en even zoovele meisjes aan denMinotaurusten offer moesten gebragt worden. Het gedrocht werd later doorTheseusgedood.

Trichinen.De Trichine (Trichina spinalis) is een kleine worm, ter lengte van 0,8–1 millim. die in een citroenvormige kalkschaal van ongeveer 0,5 millim. wordt ingesloten. Zij is van voren spits, van achteren stomp, en wordt bij den mensch, die aan de Trichinenziekte lijdende is in het bindweefsel tusschen de spierbundels gevonden. In een spier kunnen millioenen voorkomen. De taaiheid van het leven dezer dieren is bijzonder groot. Zij kunnen den dood bij den mensch teweegbrengen. Zij komen door Trichinenhoudend varkensvleesch, als dit raauw of niet goed gekookt, gebruikt wordt in het ligchaam van den mensch, en nemen dan spoedig de bovengenoemde gedaante aan.

Porta.Joh. Baptista Portawas een napolitaan, die in de 16de eeuw leefde. Hij schreef een werk over de physiognomie bij den mensch, dat voor dien tijd, nog heden als een merkwaardig boek kan beschouwd worden.

Cerberus.De Grieksche mythologie noemtCerberuseen hond met 3 koppen, die in het verblijf der schimmen, alwaar Pluto de heerschappij voerde de wacht hield.—Volgens Heriodusvleide hij hen die het schimmenrijk binnen gingen, doch verscheurden allen die weg wilden gaan.

Tempora mutantur et nos mutamur in ipsis.Dat is: De tijden veranderen, en wij veranderen tevens.

Frans Langelaar.Wijlen een Burenaar, zeer ervaren om kwartels te vangen, en die ook kwartelbeentjes kon fabriceren.

Carus.Carus, professor te Leipzig, die door het uitgeven van zijn werkSijmbolik der menschlichen Gestaltaan de anthropologische wetenschap groote diensten heeft bewezen.

Overzicht aangebrachte correctiesDe volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:PlaatsBronCorrectieBlz. 16TatumFatumBlz. 22mêedeelenmeêdelenBlz. 23broodkruimmeltjesbroodkruimeltjesBlz. 24nêerneêrBlz. 28gestoltgestoldBlz. 28hnnhunBlz. 38epittehonepithetonBlz. 38blaauw- groeneblaauw-groeneBlz. 41maag enmaagenBlz. 56mêemeêBlz. 78wêerweêrBlz. 78[Niet in Bron.]”Blz. IIstrugle for livestruggle for lifeBlz. IVThescusTheseus

De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:


Back to IndexNext