Fragment van de Triomf van den Dood. (Blz. 108).Fragment van deTriomf van den Dood. (Blz.108).
Fragment van de Triomf van den Dood. (Blz. 108).
Fragment van deTriomf van den Dood. (Blz.108).
In denTorenbouw van Babelzien wij aan de eene zijde, op den achtergrond, een rijk, heuvelachtig landschap met rivieren, boomen, villa's, geheel het karakter dragende van de omstreken van Florence; aan de andere, de schitterende stadBabylonia, met haar torens, koepels en paleizen, met haar fantastische architektuur: eene verschijning uit de Duizend-en-een-Nacht.—In het midden, eene menigte werklieden, opperlieden, metselaars, steenhouwers, kalk bereidende en aandragende, steenblokken ophijschende en plaatsende. Allen zijn druk in de weer, om het groote werk te helpen voltooien. En welk een overvloed van schilderachtige motieven; welke natuurlijke, bevallige standen en houdingen; welk eene juistheid van teekening en rijkdom van vinding! Aan de beide uiteinden, rechts en links van de werklieden, vertoont zich eene andere, deftiger groep: ernstige grijsaards, edele, smaakvol gekleede jongelingen en knapen, deels naar de werklieden ziende, deels met elkander pratende. In het midden staat, ook door zijne rijzige gestalte kenbaar, de koning, op wiens bevel de groote toren wordt gebouwd; hij geeft den werklieden bevelen; maar boven hem vertoont zich, in een nimbus, door engelen gedragen en omstuwd, het beeld van God den Vader, die nederkomt om te aanschouwen wat de menschen hebben gewrocht, en zoo straks hun werk verstoren zal: van welk naderend gericht echter niemand in de talrijke schare blijkbaar eenig vermoeden heeft.
Waarin ligt nu eigenlijk het geheim der betoovering, die deze kunstenaar op ons uitoefent? Ik behoef wel niet te zeggen, dat van lokale kleur of historische waarheid—voor zoover daaraan bij deze voorstellingen gedacht kan worden,—in de verste verte geen sprake is. Niet alleen dat het landschap en de gebouwen een zuiver toskaansch karakter dragen, zelfs nog waar ze, zooals bij denTorenbouw, louter fantastisch zijn; maar ook de personen zijn, voor verreweg het meerendeel, in de kleederdracht van Florence in de vijftiende eeuw. Maar daarin ligt juist het aantrekkelijke: de traditie is maar een vorm, iets uitwendigs enBladzijde 113bijkomends: in het wezen der zaak heeft Benozzo ons het beeld geteekend van zijn eigen tijd en omgeving. Het zijn tooneelen, gegrepen uit het toskaansche leven in de tweede helft der vijftiende eeuw, weergegeven met al de fantasie, al het vernuft, al den gloed en devervevan een uitnemend kunstenaar, wiens dichterlijk genie hem eene eerste plaats verzekert onder de groote meesters der Renaissance, al heeft hij in eigenlijken zin geene school gesticht.—Hij stierf te Pisa, in 1498, en rust in de gewijde aarde van dat Campo-Santo, dat aan hem zijn schoonsten tooi te danken heeft.
Fragment uit de Torenbouw van Babel.Fragment uit deTorenbouw van Babel.
Fragment uit de Torenbouw van Babel.
Fragment uit deTorenbouw van Babel.
Van Pisa sprekende, gaat het niet aan te zwijgen van een der beroemdste monumenten van deze stad: ik bedoel den Campanile of wijd vermaarden scheeven toren. Met den bouw van dien toren werd een begin gemaakt in 1174; het werk was eerst in 1233 voltooid. Men noemt twee bouwmeesters: den een een Italiaan, Bonannus, den ander een vreemdeling, Wilhelm van Innsbrück; sommigen voegen daar nog aan toe Johannes Ennipontano, mede een Duitscher, en Thomas van Pisa.
In Frankrijk, Duitschland en België hebben de architekten het zich bijna altijd tot regel gesteld om den toren met de kerk te verbinden, en door de vereeniging van die beiden een schoon en schilderachtig geheel te scheppen. Hoe uitnemend zij daarin geslaagd zijn, bewijzen een aantal onzer kathedralen. In Italië daarentegen—misschien door de nawerking van antieke ideeën en traditiën—scheidt men zeer dikwijls den toren, den campanile, van de kerk, en behandelt beiden als zelfstandige gebouwen. Dit is het geval te Pisa, te Ravenna, te Florence en op een aantal andere plaatsen.
Hoe vele toeristen hebben, bij het aanschouwen van den campanile van Pisa, een gevoel van teleurstelling ondervonden! Zoo tallooze malen hadden zij dat monument afgebeeld gezien: in plaat, in albast, in kurk, in karton, zelfs in chocolade, dat het gezicht van de werkelijkheid hen doorgaans tegenvalt. In den vollen zin des woords teert Pisa sedert eeuwen op dit architektonisch kunststukje, waaraan echter het toeval meer deel heeft dan de wetenschap. Ik haast mij er bij te voegen, dat het origineel zoo eenvoudig, zoo eerwaardig, zoo indrukwekkend is, dat aanstonds alle herinnering aan die kinderachtige namaaksels wordt uitgewischt.
Ik zal hier niet de bijzonderheden herhalen, die men in alle handboeken en reisgidsen lezen kan; ik wil liever trachten den indruk te beschrijven, dien dit monument, eene onvergankelijkeBladzijde 114uittarting van de eerste grondregelen der statika, op ons maakt.
De acht rijen arkaden boven elkander volgen op elkaâr met strenge geometrische regelmatigheid. De zuilen zijn, althans in het onderste gedeelte, niet uit één stuk, maar uit twee, soms uit drie of vier fragmenten samengesteld. Mits de verschillende blokken gelijk zijn, bestaat daartegen geen bezwaar; anders wordt het wanneer men op een monolith, die vijf-zesden van de hoogte der zuil inneemt, een niet daarbij passend stuk heeft geplakt. Ook op de wijze der verbinding van de kapiteelen met de architraaf kan met grond aanmerking worden gemaakt. De versiering is uiterst sober: slechts enkele bas-reliefs verdienen een oogenblik de aandacht.
De helling bedraagt ongeveer vier meter en valt zeer sterk in het oog, zelfs al let men alleen op de benedenverdieping. De half met water gevulde gracht, die den voet des torens omringt, is aan den kant waar de campanile overhangt omstreeks een el dieper dan aan de andere zijde.
Men heeft lang en breed geredekaveld en getwist over de oorzaak van deze zonderlinge afwijking van de loodlijn: is dat met opzet gedaan of heeft men hier alleen met het toeval te doen? Men is tegenwoordig vrij algemeen van meening, dat de basis van den toren gedurende den bouw gelijkmatig is verzakt, en dat de architekten op dit hellend vlak hebben voortgebouwd. Reeds ter hoogte van elf meters boven den grond bemerkt men, dat eene helling van ettelijke duimen den toren naar de zuidzijde moest doen overhangen. Het eerste gewelf was toen gesloten, en het verdient wel opmerking, dat men zoo weinig bedacht is geweest op verdere verzakking van het gebouw, dat een spuier, waardoor het water van deze eerste verdieping moest worden afgevoerd, is aangebracht op het punt hetwelk nu het hoogst is gelegen.
Een fraai klokkenspel, uit zeven klokken bestaande, hangt in dezen zonderlingen toren. De oudste dezer klokken, deGiustizia, met het jaartal 1262 en den naam van den gieter Locterinus van Pisa, is afkomstig uit denTorre del Giudice; deze klok werd vroeger geluid, wanneer misdadigers ter terechtstelling werden gevoerd.
Het uitzicht van het plat van den toren is beroemd. Aan de eene zijde, naar den kant van Lucca, ziet men de Apennijnen; aan de andere de grenzenlooze, blauwe oppervlakte der zee, waaruit, ter rechterhand, als een alleenstaande berg, het eilandje Gorgona oprijst; wendt men zich links, dan bespeurt men achtervolgens Capraja en, bij zeer helder weer, aan den horizon Korsika; eindelijk het eiland Elba, waarvan slechts een punt van achter den Monte-Nero, ten zuiden van Livorno, komt uitkijken. De bodem van geheel de omringende vlakte is zoo effen, dat men in deze kom nog de oude bedding van een inham der zee herkent. Langs het strand teekenen zich de donkere bosschen der hoeve van San-Rossore af.
Een te weinig bekend gebouw, en dat toch wel de aandacht verdient, is deOpera del Duomo: wij zouden zeggen, de directiekeet van den dom. Het huis is op zich zelf zeer eenvoudig, zoo als aan een dergelijk gebouw past:—het bestaat uit eene beneden- en eene vrij lage bovenverdieping, heeft eene langwerpige gedaante en vensters in den stijl der dertiende eeuw. De grootsche monumenten in de onmiddellijke nabijheid stellen het nog meer in de schaduw. Maar bij het binnentreden wordt onze aandacht dadelijk getrokken door eene monumentale inscriptie, vergezeld van het wapen van Frankrijk, het beeld van de Madonna en van een persoon in knielende houding; wij leeren uit dit opschrift, in statig latijn, dat op den vijftienden November 1495 de Koning van Frankrijk onverwacht in dit huis verscheen om er den avondmaaltijd te gebruiken.—Gedurende zijn verblijf te Pisa woonde Karel VIII in het paleis der Medici, op het Lungarno.—Een koninklijke gast meer of minder beteekent op zich zelf niet zoo heel veel, waar het een historische plek geldt als het Domplein te Pisa; maar de verschijning van Karel VIII was voor de geschiedenis dezer stad van zeer bijzonder gewicht: zij gaf het sein tot den opstand tegen de gehate florentijnsche overheersching. De inscriptie, die de herinnering aan het koninklijk souper bewaart, noemt Karel VIII den grondlegger der pisaansche vrijheden en vergelijkt zijne edelmoedigheid met die van Alexander de Groote.
Bezien wij nu even deOpera del Duomo, afgescheiden van die historische herinnering. De aanblik van de benedenverdieping is niet uitlokkend; er heerscht een volkomen en toch volstrekt niet schilderachtige wanorde; de kleedkamer der kanunniken grenst aan deScuola di musicaen aan hetMagazzino della cera(kaarsenmagazijn); een en ander bedorven door restauraties, die getuigenis afleggen van een bij uitnemendheid slechten smaak. Maar wij willen hierbij niet stilstaan. Grassi, de schrijver derDescrizione storica ed. artistica di Pisa, in 1836–37 uitgegeven, spreekt met veel ophef van de schilderijen in het gebouw: het gewelf van de benedenverdieping, beschilderd door G. Stefano Maruscelli; het portret van een heilige, door Salvator Rosa; eene Madonna, van Perino del Vaga; een Sint-Nicolaas van Bari, door Curradi; twee Apostelen, van Sogliano; een Sint-Antonius van Padua en een Sint-Philippus Neri, van Piero da Cortona; en wat al niet meer! Bij al deze min of meer banale, in meerdere of mindere mate gerestaureerde schilderijen zullen wij ons niet ophouden, evenmin als bij de Madonna's en de Christusbeelden uit de middeneeuwen, die in de vertrekken van de eerste verdieping zijn ten toon gesteld; genoegzaam allen missen dat onuitsprekelijke, dien vonk van het genie, die alleen dergelijke voorwerpen van devotie tot kunstwerken stempelt. Daarentegen veroorloof ik mij de aandacht der eventueele bezoekers te vestigen op enkele fragmenten, waarvan de reisgidsen geene melding maken, en wel in de eerste plaats op eene fresko, voorstellende een jong meisje in eenBladzijde 115blauw kleed, met eene korf vol vruchten op het hoofd: eene schilderij vol aantrekkelijkheid en waarin ik de hand van Benozzo Gozzoli meen te herkennen. Van waar is dit fragment afkomstig en wanneer is het hierheen gebracht? Men zegt mij, dat dit brokstuk omstreeks vijftien jaar geleden uit deStanza della Fraternitàis weggebroken.
Deze zaal op de bovenverdieping, waar Karel VIII heeft gesoupeerd, heeft nog haar oude houten zoldering, op zware balken rustende, die vroeger met schilderwerk waren versierd. Deal frescogeschilderde rand herinnert aan de omlijstingen van Benozzo Gozzoli in het Campo-Santo: het is hetzelfde lofwerk en dezelfde kinderfiguren (putti), die medaillons houden. Zou de beroemde florentijnsche meester, in de laatste jaren zijns levens, zich met de versiering dezer zaal hebben onledig gehouden?
Verder ziet men boven eene deur eene inscriptie, vermeldende dat Keizer Karel IV en Koning Karel VIII in dat vertrek hebben geslapen. De aanhef van dit opschrift is inderdaad karakteristiek:somno et quieti sacrum, aan den slaap en de rust gewijd. Is het niet, of de stad Pisa zich zelve in die drie woorden had willen teekenen?
Wanneer men de edele meesterwerken, op het Domplein naast elkaar geschaard, heeft bestudeerd, kost het eenige moeite om ook aan de andere bezienswaardigheden van Pisa, een twintigtal kerken, voor het meerendeel van hooge oudheid, een half dozijn paleizen, vooral belangrijk door hunne historische herinneringen, de noodige aandacht te wijden. Maar als nauwgezetteciceronerust op mij de taak, om monumenten te beschrijven, die trouwens in eene andere stad eene eervolle plaats zouden bekleeden. Doch laat ons vooraf een blik werpen op de stad zelve, die sedert vijf-en-twintig of dertig eeuwen het tooneel is geweest van zoo vele worstelingen en groote ondernemingen, van zoo schitterende glorie en zoo diepe vernedering.
Pisa heeft niet alleen sedert de oudheid, maar ook sedert de middeleeuwen eene ingrijpende verandering ondergaan. Overal zijn de oude wallen, met welker aanleg in 1152 een aanvang werd gemaakt, gesloopt en vervangen door gemetselde muren, ongeveer acht meter hoog, zonder grachten of glacis, soms zelfs door trottoirs omzoomd; slechts de kanteelen—natuurlijk parade-kanteelen—geven aan die muren nog eenigermate zeker karakter. Geen oneffenheden van terrein; geene rijzing of daling; slechts nu en dan een vervallen bolwerk. Van de twintig poorten der oude stad zijn er nog maar zes over, die veeleer den naam van barrières verdienen.—Slechts in een of twee wijken, waaronder de Via del Borgo met de aangrenzende straten, kan men zich nog eene voorstelling maken, hoe de stad er vroeger moet hebben uitgezien. Eenige bogen op zware steenen pijlers rustende, een weinig kleur, een weinigje leven, een echo, eene flauwe afschaduwing van de fiere middeleeuwsche republiek:—is dat niet voldoende om de belangstelling op te wekken van den reiziger, wien het nog om iets meer te te doen is dan hetgeen de aandacht trekt onzer moderne toeristen? Eene andere straat, die op de markt uitkomt en evenzeer door arkaden is omzoomd, geeft ons een echt zuidelijk schouwspel te genieten: daar zien wij eene bonte mengeling van kreupele wagentjes en karren, van magere kippen, van donkere sombere krotten, uitkomende op een plein, stralende in zonnegloed; voorts prachtige groenten met haar rijk kleurenmozaïek; bewonderenswaardige koppen en krachtvolle typen, zeer vaak gehuld in onbeschrijfelijke en toch meestal pittoreske lompen. Rechts en links straatjes, die voor de donkerste, smalste en bochtigste steegjes van Genua, Venetië en Napels niet onder behoeven te doen.
Maar dit gezicht duurt niet lang: op een gegeven oogenblik verandert de Via del Borgo in eene breede, fatsoenlijke, moderne straat, zonder kleur of karakter.
Doch de hedendaagsche stedenbedervers mogen doen wat zij willen: hier, evenals te Rome, dat ook sedert de laatste jaren niet alleen ontwijd, maar op de schandelijkste, onverantwoordelijkste wijze geschonden en bedorven wordt;—ook hier, op dezen klassieken grond, komt toch de oude tijd telkens weêr te voorschijn om de moderne knoeiers te beschamen. In de Via del Monte ziet men aan de benedenverdieping van een gewoon huis twee granieten zuilen, getuigen van het verleden, met prachtig gebeeldhouwde kapiteelen: het eene versierd met eene Flora ter halver lijve en twee Victoria's; het andere met een Jupiter, insgelijks ter halver lijve, en ook met twee Victoria's. Te Rome zou de stelling van deze zuilen, waarvan de kapiteelen hoogstens anderhalve el boven den beganen grond verheven zijn, het bewijs leveren, dat de bodem verhoogd is; hier, in de nabijheid van den Arno, zou eene dergelijke onderstelling gewaagd zijn.
Voor het overige bestaat de stad uit vrij breede straten, voor het meerendeel zonder trottoirs, en naar toskaansche wijze met zerken geplaveid. De zware plompe huizen zijn doorgaans geel gepleisterd, met groene blinden; zij hebben iets slaperigs in hun voorkomen; er is niets wat een bepaalden blijvenden indruk maakt en de herinnering aan bepaalde huizen in de gedachte prent, noch opschriften, noch datums, noch wapenschilden. Er zijn weinige winkels, en die weinigen maken nog eene vrij armoedige vertooning; het aantal voorbijgangers is zeer gering; het gras tiert dan ook welig in de straten, waarvan sommigen tot weide zouden kunnen dienen, en onder dat opzicht op die rivieren van Toskane gelijken, waarvan de droge bedding in den zomer en den herfst geheel begroeid is.
Die stilte, die droomerige rust, dat plechtig zwijgen, moge eene aanbeveling te meer zijn in de schatting der vele kranken, die in Pisa, behalve de zegeningen van een zacht en aangenaam klimaat, ook rust en verkwikking komen zoeken; voor de gewone reizigers heeft deze doodsche stilte al spoedig iets verschrikkelijks, en het duurtBladzijde 116niet lang of zij beginnen zich in deze als uitgestorven stad schromelijk te vervelen. Het is inderdaad niet zonder beteekenis, dat Pisa op een kerkhof, als op haar schoonste monument, roem draagt. Zij zelve is eene stad der dooden!
Hoe is het gekomen, dat eene vroeger en gedurende vele eeuwen zoo energieke, zoo ondernemende, vurige, steeds tot krachtig handelen vaardige, naar roem en glorie dorstende stad aldus haar karakter heeft kunnen verloochenen en in dommelende sluimering wegzinken? Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn, dit raadselachtige verschijnsel toe te schrijven aan de overmacht van het uit zijn aard weinig rumoerige, aan den rustigen sleur gewende administratieve en bureaukratische element. En inderdaad, in spijt van eene voor eene italiaansche stad vrij talrijke joodsche kolonie—reeds in de vorige eeuw telde men te Pisa zes- à zevenhonderd Joden,—treden handel en nijverheid geheel op den achtergrond voor het zeer talrijke ambtenaarspersoneel, dat in deze hoofdstad van eene prefectuur eene hoofdrol speelt.—Vooreerst heeft men de prefectuur met al wat daaraan verbonden is; dan de burgerlijke rechtbank met negen rechters, een kanselier en vier leden van het parket; voorts het hof van assises en de pretuur, met den onmisbaren nasleep van advokaten, ten getale van drie-en-zestig, waarvan sommigen echter te Volterra of in de omstreken wonen; van procureurs (procuratori), ten getale van vier-en-zestig; vancausidici(zes) en van notarissen (vijftien). Een tweede groep bestaat uit de ambtenaren der domeinen, der registratie, der hypotheken, van het kadaster, van de belastingen.—Dan komt in aanmerking de Universiteit, met haar zestig hoogleeraren en een twintigtal ambtenaren van verschillenden rang; vervolgens het personeel van het lyceum, van de normaalschool, van het seminarie, van het weeshuis, van de gasthuizen en andere liefdadige gestichten en inrichtingen. Het aantal leden der reguliere en wereldlijke geestelijkheid bedraagt ruim vijfhonderd:—in 1852 telde men vijfhonderd een-en-dertig geestelijke broeders en zusters, en na de opheffing der kloosters is—zoo als zich liet verwachten—dit aantal aanmerkelijk geklommen.—Ondanks de spreekwoordelijke gezondheid van het klimaat, vindt men in Pisa omstreeks honderd personen, die de verschillende takken der geneeskunst uitoefenen: negen-en-veertig dokters en chirurgijns, twee oogartsen, veertien apothekers, vijftien veeartsen en vier-en-twintig vroedvrouwen. Voeg daarbij het militaire element, en ge zult moeten toegeven, dat het aantal niet handeldrijvende, niet produceerende personen—zooals de technische term luidt—bij uitnemendheid groot is. Kon men nu nog maar zeggen, dat de intellektueele werkzaamheid het gemis van handel en industrie vergoedde, dan zou er grond zijn om van winst te gewagen en met blijdschap te roemen: maar ook dit kan niet geacht worden het geval te zijn; in deze akademiestad zijn er maar vier boekhandelaars; ook worden er geen jaarboeken of archieven uitgegeven, zooals in vele andere italiaansche steden; de lokale monografiën zelfs zijn zeldzaam: men teert nog altijd op de oude werken van Morrona en Grassi. Ook op geestelijk gebied is de oogst van goede tarwe jammerlijk schraal; het onkruid wordt vertegenwoordigd door zes dagbladen, of eigenlijk door vijf, want het zesde, deAraldico, is een genealogisch en heraldiek tijdschrift, waarvan nu en dan eene aflevering verschijnt.
De oorzaken van dit treurig verval liggen dieper en dagteekenen van vroeger. Pisa is, wij wezen er reeds vroeger op, het lot wedervaren, dat ook anderen handelsrepublieken van vroeger en later tijd wedervaren is: de buitengewone machtsontwikkeling, waaraan de natuurlijke grondslag van evenredig grondgebied en bevolking ontbrak, dwong tot bovenmatige inspanning, tot overspanning van alle beschikbare krachten. Dit duurde een tijd, een vrij langen tijd zelfs, maar op die overspanning moest noodzakelijk uitputting volgen; en na de laatste wanhopige worsteling met Florence, was de kracht van Pisa niet slechts gebroken, maar vernietigd. Sismondi, de bekende geschiedschrijver van de italiaansche republieken, heeft zeer treffend gezegd: “Ondanks haar verval was Pisa eene veel volkrijker, veel aanzienlijker stad dan Urbino, dan Rimini, dan Pesaro; maar eenmaal aan de Florentijnen onderworpen, heeft Pisa geen enkelen man meer voortgebracht, die in de litteratuur of de politiek van beteekenis is geweest; terwijl elk der kleine hoven van Frederik van Montefeltro te Urbino, van Sigismond Malatesta te Rimini, van Alexander Sforza te Pesaro, een vereenigingspunt was van wijsgeeren, geleerden en letterkundigen.”
Doch deze historische herinneringen, welke wij niet mochten voorbijgaan, daar zij ons de verklaring geven van de treurige transformatie der roemruchtige republiek, moeten ons evenwel niet doen vergeten, dat nog verschillende monumenten op de beide oevers van den Arno onze aandacht vragen. Hervatten wij dus onze wandeling.
De meeste andere kerken op den rechteroever hebben dezelfde bouworde als de kathedraal; het is hetzelfde stelsel van bogen en blinde bogen, dat daar met zoo schitterend gevolg was toegepast; en ook dezelfde afwisseling van wit en zwart marmer. Tot deze kategorie behooren San-Paolo all' Orto, San-Pierino, Santa-Maria in Borgo en nog anderen.
Het Campo-Santo.Het Campo-Santo.
Het Campo-Santo.
Het Campo-Santo.
In de kerk van Sinte-Catharina (dertiende eeuw), waarvan de monnik Fra Guglielmo als bouwmeester wordt genoemd, paart zich de pisaansche traditie met de vormen der gothiek. De voorgevel van wit marmer, als naar gewoonte, met eenige lagen van zwart marmer, geeft ons in het benedenste gedeelte de gewone bekende rondbogen te aanschouwen; de eerste verdieping bestaat uit klavervormige bogen op zuilen rustende, waarvan de kapiteelen met de onvermijdelijke marmeren koppenBladzijde 118zijn getooid. De bovenste, spits toeloopende verdieping heeft hetzelfde stelsel van bogen.
Het inwendige, hoewel zeer eenvoudig—het bestaat uit een enkel schip, zonder kapellen en met open bekapping—en in de zestiende en de zeventiende eeuw sterk veranderd en verhaspeld, bevat enkele belangwekkende kunstwerken. In de eerste plaats de graftombe van den aartsbisschop Santarelli (gestorven in 1342), van de hand van Nino Pisano, den zoon van Andrea Pisano. Het monument getuigt van veel smaak; behalve de zoo bevallige gedraaide zuiltjes, vinden wij ook hier het grootsche, indrukwekkende motief der engelen, die het voorhangsel oplichten, waarachter het lijk van den prelaat rust.—Twee gekleurde beelden op een der altaren, de Madonna en de aartsengel Gabriël, beiden zeer goed van stijl, verraden de hand van denzelfden meester.
Veel meer bekend en beroemd is de schilderij van Francesco Traini (omstreeks 1340), in de nabijheid van den preekstoel, waarop, naar men zegt, de heilige Thomas van Aquino het evangelie heeft verkondigd. Deze schilderij verbeeldt deOverwinning van Sint-Thomas van Aquino. In het midden, op eene zwevende wolk, zit de heilige, levensgroot; op hem dalen lichtstralen, deels rechtstreeks van Christus zelven, die hoog boven hem in heerlijkheid troont, deels van Mozes, Paulus en de vier Evangelisten, die, eenigszins lager geplaatst, het licht dat zij van den Heiland ontvangen weder op hem uitstralen; maar ook van ter zijde ontvangt hij licht uit de geopende boeken die Plato en Aristoteles hem voorhouden. Sint-Thomas zelf zendt op zijne beurt uit zijn geopend boek weêr stralen uit op zijne jongeren; een dezer stralen treft met vernielend vuur het boek dat Averroës, die in het midden der jongeren verwonnen op den grond ligt, in de hand houdt. De beroemdste denker en wijsgeer der katholieke middeleeuwen is dus hier voorgesteld als het vereenigingspunt en de middelaar van goddelijke en menschelijke wijsheid, die de dwaling en de leugen overwint.
De Piazza dei Cavalieri, wel te verstaan van de ridders der Sint-Stefanusorde, is het eenige plein in deze eeuwenoude stad, hetwelk aan de Renaissance herinnert, en wel aan de Renaissance in den tijd van haar verval. Ondanks haar eenvoud, maakt de façade van het voormalige paleis der orde, de Carovana—tusschen 1561 en 1564 door Vasari gebouwd—een monumentalen indruk, met haar vooruitspringend dak, haar wapenborden aan de hoeken, haar nissen met de borstbeelden van de eerste zes grootmeesters, haarsgraffitieindelijk, die zoo bij uitnemendheid bevallige dekoratieve schilderingen, waarvan nog slechts flauw herkenbare sporen zijn overgebleven. In de aangrenzende kerk ziet men eenige tropheeën, door de ridders van Sint-Stefanus op de Turken veroverd.
De militaire orde van Sint-Stefanus (paus en martelaar) werd in 1516 door Cosmo I ingesteld, om de kusten van Toskane te verdedigen tegen de invallen en strooptochten der zeeroovers. Als in bijna alle dergelijke orden, bestonden de leden voor het meerendeel uit adellijke personen; hoewel de orde ook een geestelijk karakter droeg, was het celibaat echter niet verplicht. Hare geschiedenis is zeker vrij wat minder rijk aan schitterende daden dan die der beroemde, doorluchtige orde van Malta, maar toch onderhield zij nog tot omstreeks het midden der vorige eeuw twee gewapende fregatten. Deze jongst geborene onder de geestelijke orden onderscheidde zich al spoedig door haar rijkdom;—toen de fransche regeering in 1809 de orde ophief, bedroeg de waarde harer bezittingen omstreeks tien millioen gulden. In het midden der vorige eeuw bestond de orde ofreligionevan Sint-Stefanus, behalve uit den grootmeester, uit een groot-connetable, een groot-prior, een groot-kanselier, een groot-conservator en een groot-tresorier. Om de drie jaren werd een algemeen-kapittel gehouden. Meer dan achttienhonderd personen, zoowel in Italië als elders, droegen toen den titel en het kruis der orde; het plechtgewaad der ridders bestond uit een zwarten rok met een groot achtpuntig kruis van roode kleur bestikt, uit een geëmailleerd gouden kruis, in het midden versierd met het borstbeeld van Sint-Stefanus, en uit een rood lint.—De orde, die in 1809 was opgeheven, werd in 1817 hersteld, om in 1859 nogmaals te verdwijnen.
Voor de Carovana staat het standbeeld van Cosmo I, den stichter der orde, in volle wapenrusting, blootshoofds, met een mantel over de schouders, den rechtervoet gesteund op een dolfijn. Zeker ten onrechte, heeft men in dit monument het werk willen zien van Jan van Boulogne.—Op hetzelfde plein, ter plaatse waar nu het zonderlinge paleisdell' Orologiostaat, verrees vroeger de beruchteTorre della Fame, de Hongertoren, de toren waar Ugolino della Gherardesca met zijne zonen den hongerdood stierf. Deze toren werd reeds in 1568 afgebroken, om plaats te maken voor de gebouwen der Sint-Stefanusorde; maar de herinnering aan de vreeselijke gebeurtenis is vereeuwigd door het aangrijpende verhaal van Dante.
De Universiteit is, in de Via San-Frediano, gevestigd in een ruim, maar onaanzienlijk gebouw. Door het voorportaal komt men op een kloosterhof uit den tijd der Renaissance, omgeven door eene dubbele galerij, waarvan de eerste verdieping met zuilen is versierd, op welke onmiddellijk het dak rust. Aan drie zijden ziet men het wapen der Medici; aan de vierde is een opschrift, dat den roem vermeldt van Victor Emanuel.
De Universiteit of deSapienzais de voornaamste inrichting van dien aard in Toskane. In de twaalfde eeuw gesticht, in 1343 door Paus Clemens VI gereorganiseerd, in 1472 door Lorenzo il Magnifico hersteld, moest deSapienza, overeenkomstig de eigenlijke gedachte der Medici en hunner opvolgers, de intellektueele werkzaamheid derBladzijde 119burgers van Pisa opwekken en aanvuren, en hun, in ruil voor de vrijheid, wetenschap en poëzie bieden.
In onze dagen bekleedt meer dan één der professoren een hoogen rang in de wetenschappelijke wereld. Eén naam vooral trof mij, die van den heer Enea Piccolomini, een lid der doorluchtige familie uit Siëna en waardige handhaver en erfgenaam der traditiën van dien Æneas Sylvius Piccolomini, die, na zich een wijd vermaarden naam te hebben verworven onder de humanisten van zijn tijd, als Pius II, van 1458 tot 1464 den pauselijken stoel bekleedde en als opperpriester zich niet minder beroemd maakte. De heer Enea Piccolomini, die in Duitschland gestudeerd heeft, houdt college in het grieksch. Ook de heer Michele Amari, de eerwaarde deken der italiaansche oriëntalisten, woonde te Pisa.
Het akademisch onderwijs draagt overigens tegenwoordig een sterk professioneel karakter en ook te Pisa dreigt de vroegere universitaire vorming op den achtergrond te wijken voor de technische opleiding tot een of ander vak. Hier moeten wijsbegeerte en hoogere wetenschap zeer zeker onderdoen voor de veel lager gestelde praktische eischen van den modernen tijd; daar zijn afzonderlijke leerstoelen voor de opleiding tot notaris, voor ingenieurs, voor wetenschappelijken landbouw, voor veeartsenijkunde. Op een totaal van vijfhonderd-zes-en-negentig studenten, vond men er in 1882 dan ook maar zeven-en-twintig, die zich aan wijsbegeerte en letteren wijdden. In de rechten studeerden er niet minder dan tweehonderd-negen-en-twintig; en wanneer men bedenkt, dat ook in Italië, evenals elders, de wetgevende vergaderingen voor een zeer groot deel uit advokaten zijn saamgesteld, is het dan te verwonderen, dat er heden ten dage zoo slecht geregeerd wordt en de parlementen op niets zoozeer gelijken als op debatteerende politieke clubs?
De door Napoleon I gestichteAcademia delle belle artiziet er al even weinig monumentaal uit als de Universiteit. Ook hier zeer kleine vertrekken—ik tel er acht—met gesloten luiken. De schilderijen zijn niet genommerd, en het geheele voorkomen der collectie getuigt niet van de belangstelling der pisaansche overheid in kunstaangelegenheden: trouwens met de verzameling in het Campo-Santo is dit evenzeer het geval. Doch dat daargelaten: wij hebben in de eerste plaats met de collectie zelve te doen. Het aantal schilderijen op gouden grond—campi dorati—is zeer groot: afbeeldingen van Christus, de Madonna, heiligen uit de byzantijnsche school, uit die van Cimabue en Giotto. De belangrijkste stukken zijn wel de fragmenten van een altaarstuk van Simone di Martino (1320) en de heilige Dominicus van Traini (1345). Benozzo Gozzoli en Domenico Ghirlandajo zijn door enkele echte maar onbeduidende schilderijen vertegenwoordigd: over het algemeen is de verzameling schier beneden het middelmatige.
De linkeroever, die veel minder bevolkt is dan de rechter, is ook armer aan monumenten, aan herinneringen. Toch is het juist aan deze zijde, dat de stad zich schijnt te willen uitbreiden; ik vind hier een zeker aantal nieuwe huizen, ongetwijfeld bestemd voor de vreemdelingen, wier aantal steeds te Pisa klimt; in de vorige eeuw waren het de Russen, thans zijn het voornamelijk de Engelschen, die, trouw aan hunne eerbiedwaardige gewoonte, niet hebben verzuimd eene anglikaansche kapel te bouwen.
De Ponte di Mezzo, de middelste brug, waarop wij de Arno overgaan, is geheel van marmer en werd in 1660 onder de regeering van den groothertog Ferdinand II herbouwd. Een der eerste monumenten, die wij aan de overzijde der rivier vinden, is het Palazzo del Comune, op het Lungarno Gambacorti (naam van eene beroemde pisaansche familie uit de middeleeuwen); het gemeentepaleis bevat het Municipio (de bureaux der stedelijke regeering) en het Reale-Archivio di Stato (het koninklijk staats-archief). Dit laatste is geborgen in een tiental gewelfde zalen, die met veel talent naar antieken smaak zijn gedecoreerd. De verzameling bevat zeventienduizend perkamenten en dertigduizend kartons offilze. Niet alleen de geschiedenis van Pisa of van Italië, maar die van geheel Europa gedurende de eerste helft der middeleeuwen, is ten deele in deze bestoven, eerwaardige dokumenten beschreven, die de namen dragen van Richard Leeuwenhart, Frederik Barbarossa en een aantal andere beroemde vorsten.
Als wij op het Lungarno komen zien wij al spoedig het bevalligste van alle monumenten van Pisa, de kerk Santa-Maria della Spina of Santa-Maria del Pontenovo; eene kerk in miniatuur, bijna eene kapel, ik zou haast zeggen een heiligen, schrijn, vlak tegen de borstwering der rivier aangebouwd. Eenige jaren geleden heeft men de kerk steen voor steen afgebroken en vervolgens boven de bedding van den Arno weder opgebouwd. Dit juweel, omstreeks 1325 gemaakt, en bestemd om een doorn uit de kroon des Zaligmakers te herbergen, is in den zuiversten gothischen stijl ontworpen, en maakt daardoor in deze omgeving een zeer verrassenden indruk. De harmonische evenmaat, de rijke tooi van wit en zwart marmer, de torentjes, de pinnakels, de standbeelden, doen u de kleinheid van het gebouwtje vergeten. De buitengevel, aan de zijde der kaai, prijkt met de standbeelden der twaalf apostelen; van binnen komt aan de beeldhouwkunst de eereplaats toe. Men vindt hier vier beelden van de hand van Nino, den zoon van Andrea Pisano: twee Madonna's, Sint-Jan de Dooper en Sint-Petrus. Als ware hij zich zijner tekortkomingen als beeldhouwer bewust, heeft Nino de kleur te hulp geroepen; trouwens de polychromie is veel langer in zwang gebleven dan men doorgaans meent; de grootste meesters der vijftiende eeuw, te beginnen met Donatello, kleurden steeds hunne beelden.
Meer aandacht verdienen hier de zes bas-reliefs met de zinnebeeldige voorstelling van de zeven hoofddeugden (de Hoop en het Geloof zijn in hetzelfde vak vereenigd). Met uitzondering van de vrij plompe engelenbeeldjes, die de omlijsting vormen,Bladzijde 120onderscheiden deze beeldwerken zich door vastheid en breedheid van behandeling, door prachtige draperieën en treffende juistheid van uitdrukking. Zij dagteekenen uit de dertiende eeuw en zijn van de hand van den Florentijn Andrea, vermoedelijk Andrea Ferucci van Fiesole, die in 1526 overleed.
Fragment uit de Torenbouw van Babel.Fragment uit deTorenbouw van Babel.
Fragment uit de Torenbouw van Babel.
Fragment uit deTorenbouw van Babel.
Onze wandeling vervolgende, komen wij aan eene indrukwekkende basiliek, in de nabijheid van den stadsmuur, op een plein waar het gras welig groeit. Dat is de kerk van San-Paolo a Ripa d'Arno. De voorgevel is geheel in denzelfden stijl, dien wij reeds leerden kennen als eigen aan de school van Pisa en komt volkomen overeen met dien van de kathedraal, maar op eenigszins kleiner schaal. Het is dan ook onnoodig van die façade eene nadere beschrijving te geven. Vermelden wij slechts, aan den hoofdingang, een bas-relief met de Madonna, nog geheel in byzantijnschen stijl: het hoofd met den mantel bedekt en de handen opgeheven. Het inwendige, hoog en smal, bestaat uit drie schepen en een transept met spitsbogen bovenzuilen. Overal afwisseling van zwart en wit marmer, monolithzuilen en grijnzende maskers op de kapiteelen. Eene zeldzaamheid te Pisa is, op een der zuilen, een fresko uit de veertiende eeuw, voorstellende een apostel; misschien een overblijfsel der freskoos van Buffalmacco of Simone Martini, die vroeger deze kerk versierden.
En hiermede neem ik afscheid van Pisa. Mij ontbreekt de moed om de omstreken te bezoeken; de beroemde hoeve en het bosch van San-Rosore met de in Italië inheemsch geworden dromedarissen; de basiliek van San-Pietro in Grado; de Certosa, de Baden. Vermoeid en gedrukt door de grootsche herinneringen van het verleden en het doodsch verval van heden; bewogen door medelijden met zoo diepe vernedering, en tevens vervuld van dankbaarheid voor de groote en schitterende diensten, weleer aan de zaak der beschaving bewezen, toen het overige Europa nog in barbaarschheid verzonken lag; bovenal vervuld met de herinneringen aan het Campo-Santo, gevoelde ik behoefte aan ontspanning in andere omgeving, minder ernstig en grootsch, maar vroolijker en vooral meer tintelend van leven.