VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.

VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.EEN RUSTDAG.De oude man had zich niet bedrogen. Toen de storm, waarvan wij boven gesproken hadden, had uitgewoed, werd het weder fraai en bleef zoo ettelijke dagen. Tengevolge van den slag, die haar getroffen had, bleef Juno nog eenigen tijd zwak en ontdaan, maar was toch in staat het middageten klaar te maken en ander licht werk te doen.Behalve nu en dan eens eene bui, bleef het weder bijna veertien dagen achtereen gunstig, en gedurende al dien tijd werkten mijnheer Wilson, Flink en Willem van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan hun magazijn en waren zoo verlangend dit tot stand te krijgen, dat zij telkens hoogst vermoeid van hun werk thuis kwamen en Willem zelfs vergat Flink om de voortzetting van zijne geschiedenis te vragen.Eindelijk was het pakhuis gereed. Het was met een bladerendak gedekt en op drie zijden met gevlochten takken gesloten, doch op de vierde open, zoodat de lucht er gedurig vrije speling had. Het benedenste gedeelte, dat tot beschutting van de huisdieren bij nacht en gedurende den regentijd was ingericht, was insgelijks aan drie zijden gedekt en kon het vee behoorlijktot stalling dienen. Ook was er reeds een voetpad door het bosch uitgekapt; doch om de boomwortels uit te graven, had het tot hiertoe nog aan tijd ontbroken.Al de voorraad, dien zij hier hadden, werd daarop in het nieuwe pakhuis geborgen en nu eindelijk konden zij weder aan ander werk beginnen te denken. Evenwel had men besloten dat de dag na de voltooiing van het magazijn in de familie als een feestdag zou gevierd worden,—eene verademing, die zij allen ook zeer noodig hadden. Willem ving eenige visschen, er was eene schildpad uit den vijver opgehaald en zoo was het niet alleen een dag van rust, dien zij hadden, maar een wezenlijk feest.Mijnheer Wilson was met zijne vrouw en kinderen eene wandeling langs het strand gaan doen, terwijl Flink met Juno zich met het schoonmaken van den schildpad bezighield. Willem liet hun de nieuwgebouwde bergplaats met den veestal zien, waarheen nu ook de geit met hare vier jongen gebracht was, omdat er geen reden bestond om die langer in het woonhuis te houden, Daar het weder zoo schoon was, besloot men toen ook nog den tuin te bezoeken. Hier bevonden zij, dat de zaden, niettegenstaande den hevigen regen, nog niet begonnen op te komen.„Ik had toch gedacht, dat het zaad na zooveel regen al verder zou zijn,” zeide mevrouw Wilson.„O neen, mijn lieve,” antwoordde haar man. „Het heeft meer warmte noodig dan de zon in den tegenwoordigen regentijd kan schenken. Nog eenige dagen als vandaag en gij zult zien, hoe welig het opschiet.”„Laat ons hier op dezen heuvel wat uitrusten; het is er volmaakt droog,” verzocht zij. „Ik had nooit gedacht,” vervolgde zij, zich nederzettende, terwijl ze haar echtgenoot de hand drukte,—„dat ik op een verlaten eiland zoo gelukkig kon worden. Wat vliegt de tijd hier snel voorbij. Het gemis van boeken moest mij, meende ik in den beginne, zeer smartelijk vallen, maar nu merk ik, dat ik tot lezen geen tijd zou hebben.”„Werkzaamheid is de bron van geluk, vooral indien men waarlijk nuttig werkzaam is,” zeide mijnheer Wilson. „Een vlijtig mensch is altijd ook een gelukkig mensch, als hij namelijk niet al te ingespannen behoeft te arbeiden; en zelfs hij, die oorzaak tot droefheid en kommer heeft, zal zijn lijden bij vlijt en arbeid spoediger vergeten. Ik geloof zeker, dat een ledigganger nooit werkelijk gelukkig zijn kan en dat zelfs overlading met arbeid beter is, dan volslagen gebrek daaraan.”„Maar moeder, wij zullen niet altijd zooveel te doen hebben, als tegenwoordig.”„Natuurlijk niet,” gaf mijnheer Wilson ten antwoord;„maar dan ook zullen wij in onze boeken een nieuwe bron van genot vinden. Ik verlang zeer, eens aan de landingsplaats te komen, om daar te zien, wat er van onze boeken nog over is en of zij ook erg gehavend zijn. Dat kan echter eerst gebeuren, als de regen geheel voorbij is en wij onze boot weer gebruiken kunnen.”„Waar zijt gij daar toch mee bezig, Thomas?”vroeg zijne moeder.„Ik maak torretjes dood,” was het antwoord. „O, ik heb er al een heelen boel kapotgemaakt.”„Maar waarom maakt gij die arme diertjes toch dood? Ze hebben u immers geen kwaad gedaan.”„Ik mag die torren niet lijden.”„Dat is nog geen reden, Thomas; gij moet niet alles doodmaken wat gij niet lijden moogt. Als ze u bijten of steken, dan moogt gij ze dooden; maar dieren zonder reden te dooden is wreedheid.”„Juno slaat ook wel vliegen dood,” zei Thomas.„Ja, omdat dit somtijds noodig is; maar ze doodt ze zekerlijk niet alleen omdat ze juist niets beters te doen heeft. Vergeet niet, wat ik u gezegd heb, Thomas.”

VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.EEN RUSTDAG.De oude man had zich niet bedrogen. Toen de storm, waarvan wij boven gesproken hadden, had uitgewoed, werd het weder fraai en bleef zoo ettelijke dagen. Tengevolge van den slag, die haar getroffen had, bleef Juno nog eenigen tijd zwak en ontdaan, maar was toch in staat het middageten klaar te maken en ander licht werk te doen.Behalve nu en dan eens eene bui, bleef het weder bijna veertien dagen achtereen gunstig, en gedurende al dien tijd werkten mijnheer Wilson, Flink en Willem van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan hun magazijn en waren zoo verlangend dit tot stand te krijgen, dat zij telkens hoogst vermoeid van hun werk thuis kwamen en Willem zelfs vergat Flink om de voortzetting van zijne geschiedenis te vragen.Eindelijk was het pakhuis gereed. Het was met een bladerendak gedekt en op drie zijden met gevlochten takken gesloten, doch op de vierde open, zoodat de lucht er gedurig vrije speling had. Het benedenste gedeelte, dat tot beschutting van de huisdieren bij nacht en gedurende den regentijd was ingericht, was insgelijks aan drie zijden gedekt en kon het vee behoorlijktot stalling dienen. Ook was er reeds een voetpad door het bosch uitgekapt; doch om de boomwortels uit te graven, had het tot hiertoe nog aan tijd ontbroken.Al de voorraad, dien zij hier hadden, werd daarop in het nieuwe pakhuis geborgen en nu eindelijk konden zij weder aan ander werk beginnen te denken. Evenwel had men besloten dat de dag na de voltooiing van het magazijn in de familie als een feestdag zou gevierd worden,—eene verademing, die zij allen ook zeer noodig hadden. Willem ving eenige visschen, er was eene schildpad uit den vijver opgehaald en zoo was het niet alleen een dag van rust, dien zij hadden, maar een wezenlijk feest.Mijnheer Wilson was met zijne vrouw en kinderen eene wandeling langs het strand gaan doen, terwijl Flink met Juno zich met het schoonmaken van den schildpad bezighield. Willem liet hun de nieuwgebouwde bergplaats met den veestal zien, waarheen nu ook de geit met hare vier jongen gebracht was, omdat er geen reden bestond om die langer in het woonhuis te houden, Daar het weder zoo schoon was, besloot men toen ook nog den tuin te bezoeken. Hier bevonden zij, dat de zaden, niettegenstaande den hevigen regen, nog niet begonnen op te komen.„Ik had toch gedacht, dat het zaad na zooveel regen al verder zou zijn,” zeide mevrouw Wilson.„O neen, mijn lieve,” antwoordde haar man. „Het heeft meer warmte noodig dan de zon in den tegenwoordigen regentijd kan schenken. Nog eenige dagen als vandaag en gij zult zien, hoe welig het opschiet.”„Laat ons hier op dezen heuvel wat uitrusten; het is er volmaakt droog,” verzocht zij. „Ik had nooit gedacht,” vervolgde zij, zich nederzettende, terwijl ze haar echtgenoot de hand drukte,—„dat ik op een verlaten eiland zoo gelukkig kon worden. Wat vliegt de tijd hier snel voorbij. Het gemis van boeken moest mij, meende ik in den beginne, zeer smartelijk vallen, maar nu merk ik, dat ik tot lezen geen tijd zou hebben.”„Werkzaamheid is de bron van geluk, vooral indien men waarlijk nuttig werkzaam is,” zeide mijnheer Wilson. „Een vlijtig mensch is altijd ook een gelukkig mensch, als hij namelijk niet al te ingespannen behoeft te arbeiden; en zelfs hij, die oorzaak tot droefheid en kommer heeft, zal zijn lijden bij vlijt en arbeid spoediger vergeten. Ik geloof zeker, dat een ledigganger nooit werkelijk gelukkig zijn kan en dat zelfs overlading met arbeid beter is, dan volslagen gebrek daaraan.”„Maar moeder, wij zullen niet altijd zooveel te doen hebben, als tegenwoordig.”„Natuurlijk niet,” gaf mijnheer Wilson ten antwoord;„maar dan ook zullen wij in onze boeken een nieuwe bron van genot vinden. Ik verlang zeer, eens aan de landingsplaats te komen, om daar te zien, wat er van onze boeken nog over is en of zij ook erg gehavend zijn. Dat kan echter eerst gebeuren, als de regen geheel voorbij is en wij onze boot weer gebruiken kunnen.”„Waar zijt gij daar toch mee bezig, Thomas?”vroeg zijne moeder.„Ik maak torretjes dood,” was het antwoord. „O, ik heb er al een heelen boel kapotgemaakt.”„Maar waarom maakt gij die arme diertjes toch dood? Ze hebben u immers geen kwaad gedaan.”„Ik mag die torren niet lijden.”„Dat is nog geen reden, Thomas; gij moet niet alles doodmaken wat gij niet lijden moogt. Als ze u bijten of steken, dan moogt gij ze dooden; maar dieren zonder reden te dooden is wreedheid.”„Juno slaat ook wel vliegen dood,” zei Thomas.„Ja, omdat dit somtijds noodig is; maar ze doodt ze zekerlijk niet alleen omdat ze juist niets beters te doen heeft. Vergeet niet, wat ik u gezegd heb, Thomas.”

VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.EEN RUSTDAG.

De oude man had zich niet bedrogen. Toen de storm, waarvan wij boven gesproken hadden, had uitgewoed, werd het weder fraai en bleef zoo ettelijke dagen. Tengevolge van den slag, die haar getroffen had, bleef Juno nog eenigen tijd zwak en ontdaan, maar was toch in staat het middageten klaar te maken en ander licht werk te doen.Behalve nu en dan eens eene bui, bleef het weder bijna veertien dagen achtereen gunstig, en gedurende al dien tijd werkten mijnheer Wilson, Flink en Willem van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan hun magazijn en waren zoo verlangend dit tot stand te krijgen, dat zij telkens hoogst vermoeid van hun werk thuis kwamen en Willem zelfs vergat Flink om de voortzetting van zijne geschiedenis te vragen.Eindelijk was het pakhuis gereed. Het was met een bladerendak gedekt en op drie zijden met gevlochten takken gesloten, doch op de vierde open, zoodat de lucht er gedurig vrije speling had. Het benedenste gedeelte, dat tot beschutting van de huisdieren bij nacht en gedurende den regentijd was ingericht, was insgelijks aan drie zijden gedekt en kon het vee behoorlijktot stalling dienen. Ook was er reeds een voetpad door het bosch uitgekapt; doch om de boomwortels uit te graven, had het tot hiertoe nog aan tijd ontbroken.Al de voorraad, dien zij hier hadden, werd daarop in het nieuwe pakhuis geborgen en nu eindelijk konden zij weder aan ander werk beginnen te denken. Evenwel had men besloten dat de dag na de voltooiing van het magazijn in de familie als een feestdag zou gevierd worden,—eene verademing, die zij allen ook zeer noodig hadden. Willem ving eenige visschen, er was eene schildpad uit den vijver opgehaald en zoo was het niet alleen een dag van rust, dien zij hadden, maar een wezenlijk feest.Mijnheer Wilson was met zijne vrouw en kinderen eene wandeling langs het strand gaan doen, terwijl Flink met Juno zich met het schoonmaken van den schildpad bezighield. Willem liet hun de nieuwgebouwde bergplaats met den veestal zien, waarheen nu ook de geit met hare vier jongen gebracht was, omdat er geen reden bestond om die langer in het woonhuis te houden, Daar het weder zoo schoon was, besloot men toen ook nog den tuin te bezoeken. Hier bevonden zij, dat de zaden, niettegenstaande den hevigen regen, nog niet begonnen op te komen.„Ik had toch gedacht, dat het zaad na zooveel regen al verder zou zijn,” zeide mevrouw Wilson.„O neen, mijn lieve,” antwoordde haar man. „Het heeft meer warmte noodig dan de zon in den tegenwoordigen regentijd kan schenken. Nog eenige dagen als vandaag en gij zult zien, hoe welig het opschiet.”„Laat ons hier op dezen heuvel wat uitrusten; het is er volmaakt droog,” verzocht zij. „Ik had nooit gedacht,” vervolgde zij, zich nederzettende, terwijl ze haar echtgenoot de hand drukte,—„dat ik op een verlaten eiland zoo gelukkig kon worden. Wat vliegt de tijd hier snel voorbij. Het gemis van boeken moest mij, meende ik in den beginne, zeer smartelijk vallen, maar nu merk ik, dat ik tot lezen geen tijd zou hebben.”„Werkzaamheid is de bron van geluk, vooral indien men waarlijk nuttig werkzaam is,” zeide mijnheer Wilson. „Een vlijtig mensch is altijd ook een gelukkig mensch, als hij namelijk niet al te ingespannen behoeft te arbeiden; en zelfs hij, die oorzaak tot droefheid en kommer heeft, zal zijn lijden bij vlijt en arbeid spoediger vergeten. Ik geloof zeker, dat een ledigganger nooit werkelijk gelukkig zijn kan en dat zelfs overlading met arbeid beter is, dan volslagen gebrek daaraan.”„Maar moeder, wij zullen niet altijd zooveel te doen hebben, als tegenwoordig.”„Natuurlijk niet,” gaf mijnheer Wilson ten antwoord;„maar dan ook zullen wij in onze boeken een nieuwe bron van genot vinden. Ik verlang zeer, eens aan de landingsplaats te komen, om daar te zien, wat er van onze boeken nog over is en of zij ook erg gehavend zijn. Dat kan echter eerst gebeuren, als de regen geheel voorbij is en wij onze boot weer gebruiken kunnen.”„Waar zijt gij daar toch mee bezig, Thomas?”vroeg zijne moeder.„Ik maak torretjes dood,” was het antwoord. „O, ik heb er al een heelen boel kapotgemaakt.”„Maar waarom maakt gij die arme diertjes toch dood? Ze hebben u immers geen kwaad gedaan.”„Ik mag die torren niet lijden.”„Dat is nog geen reden, Thomas; gij moet niet alles doodmaken wat gij niet lijden moogt. Als ze u bijten of steken, dan moogt gij ze dooden; maar dieren zonder reden te dooden is wreedheid.”„Juno slaat ook wel vliegen dood,” zei Thomas.„Ja, omdat dit somtijds noodig is; maar ze doodt ze zekerlijk niet alleen omdat ze juist niets beters te doen heeft. Vergeet niet, wat ik u gezegd heb, Thomas.”

De oude man had zich niet bedrogen. Toen de storm, waarvan wij boven gesproken hadden, had uitgewoed, werd het weder fraai en bleef zoo ettelijke dagen. Tengevolge van den slag, die haar getroffen had, bleef Juno nog eenigen tijd zwak en ontdaan, maar was toch in staat het middageten klaar te maken en ander licht werk te doen.

Behalve nu en dan eens eene bui, bleef het weder bijna veertien dagen achtereen gunstig, en gedurende al dien tijd werkten mijnheer Wilson, Flink en Willem van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan hun magazijn en waren zoo verlangend dit tot stand te krijgen, dat zij telkens hoogst vermoeid van hun werk thuis kwamen en Willem zelfs vergat Flink om de voortzetting van zijne geschiedenis te vragen.

Eindelijk was het pakhuis gereed. Het was met een bladerendak gedekt en op drie zijden met gevlochten takken gesloten, doch op de vierde open, zoodat de lucht er gedurig vrije speling had. Het benedenste gedeelte, dat tot beschutting van de huisdieren bij nacht en gedurende den regentijd was ingericht, was insgelijks aan drie zijden gedekt en kon het vee behoorlijktot stalling dienen. Ook was er reeds een voetpad door het bosch uitgekapt; doch om de boomwortels uit te graven, had het tot hiertoe nog aan tijd ontbroken.

Al de voorraad, dien zij hier hadden, werd daarop in het nieuwe pakhuis geborgen en nu eindelijk konden zij weder aan ander werk beginnen te denken. Evenwel had men besloten dat de dag na de voltooiing van het magazijn in de familie als een feestdag zou gevierd worden,—eene verademing, die zij allen ook zeer noodig hadden. Willem ving eenige visschen, er was eene schildpad uit den vijver opgehaald en zoo was het niet alleen een dag van rust, dien zij hadden, maar een wezenlijk feest.

Mijnheer Wilson was met zijne vrouw en kinderen eene wandeling langs het strand gaan doen, terwijl Flink met Juno zich met het schoonmaken van den schildpad bezighield. Willem liet hun de nieuwgebouwde bergplaats met den veestal zien, waarheen nu ook de geit met hare vier jongen gebracht was, omdat er geen reden bestond om die langer in het woonhuis te houden, Daar het weder zoo schoon was, besloot men toen ook nog den tuin te bezoeken. Hier bevonden zij, dat de zaden, niettegenstaande den hevigen regen, nog niet begonnen op te komen.

„Ik had toch gedacht, dat het zaad na zooveel regen al verder zou zijn,” zeide mevrouw Wilson.

„O neen, mijn lieve,” antwoordde haar man. „Het heeft meer warmte noodig dan de zon in den tegenwoordigen regentijd kan schenken. Nog eenige dagen als vandaag en gij zult zien, hoe welig het opschiet.”

„Laat ons hier op dezen heuvel wat uitrusten; het is er volmaakt droog,” verzocht zij. „Ik had nooit gedacht,” vervolgde zij, zich nederzettende, terwijl ze haar echtgenoot de hand drukte,—„dat ik op een verlaten eiland zoo gelukkig kon worden. Wat vliegt de tijd hier snel voorbij. Het gemis van boeken moest mij, meende ik in den beginne, zeer smartelijk vallen, maar nu merk ik, dat ik tot lezen geen tijd zou hebben.”

„Werkzaamheid is de bron van geluk, vooral indien men waarlijk nuttig werkzaam is,” zeide mijnheer Wilson. „Een vlijtig mensch is altijd ook een gelukkig mensch, als hij namelijk niet al te ingespannen behoeft te arbeiden; en zelfs hij, die oorzaak tot droefheid en kommer heeft, zal zijn lijden bij vlijt en arbeid spoediger vergeten. Ik geloof zeker, dat een ledigganger nooit werkelijk gelukkig zijn kan en dat zelfs overlading met arbeid beter is, dan volslagen gebrek daaraan.”

„Maar moeder, wij zullen niet altijd zooveel te doen hebben, als tegenwoordig.”

„Natuurlijk niet,” gaf mijnheer Wilson ten antwoord;„maar dan ook zullen wij in onze boeken een nieuwe bron van genot vinden. Ik verlang zeer, eens aan de landingsplaats te komen, om daar te zien, wat er van onze boeken nog over is en of zij ook erg gehavend zijn. Dat kan echter eerst gebeuren, als de regen geheel voorbij is en wij onze boot weer gebruiken kunnen.”

„Waar zijt gij daar toch mee bezig, Thomas?”vroeg zijne moeder.

„Ik maak torretjes dood,” was het antwoord. „O, ik heb er al een heelen boel kapotgemaakt.”

„Maar waarom maakt gij die arme diertjes toch dood? Ze hebben u immers geen kwaad gedaan.”

„Ik mag die torren niet lijden.”

„Dat is nog geen reden, Thomas; gij moet niet alles doodmaken wat gij niet lijden moogt. Als ze u bijten of steken, dan moogt gij ze dooden; maar dieren zonder reden te dooden is wreedheid.”

„Juno slaat ook wel vliegen dood,” zei Thomas.

„Ja, omdat dit somtijds noodig is; maar ze doodt ze zekerlijk niet alleen omdat ze juist niets beters te doen heeft. Vergeet niet, wat ik u gezegd heb, Thomas.”


Back to IndexNext