XIX.Dat zeer slecht afloopt voor kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yepen zijn equipage.De toestellen van kapitein Boyton bestaan uitsluitend uit een enkel kleedingstuk van caoutchouc, waarin het geheele lichaam sluit. Doorden aard der stof zijn ze waterdicht. Maar al kan het water er niet doordringen de koude, die het gevolg zou zijn eener langdurige indompeling, zooveel te beter. Deze kleedingstukken nu, zijn dubbelen tusschen de stof en de voering kan men eene zekere hoeveelheid lucht inblazen.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.De lucht strekt tot twee doeleinden. Ten eerste om het toestel beter te doen drijven en ten tweede om te maken dat het menschelijk lichaam op den duur niet te veel afkoelt. Met zulk een toestel kan men zoo lang in het water vertoeven als men zelf maar verkiest.Het spreekt van zelf dat de sluiting er van niets te wenschen overliet. De pantalon waarvan de voeten met zware zolen voorzien waren, sloot om het middel met een ceintuur van staal, ruim genoeg om het lichaam eenige vrijheid van beweging te laten. Het buis dat aan dit ceintuur vast zat, sloot van boven met een stevige kraag, waaraan de kap bevestigd was. Deze ging over het hoofd en sloot door een elastieken band nauwkeurig om voorhoofd, wangen en kin. Men zag dus van de kin niets anders dan de oogen, den neus en den mond.Aan het buis zaten verscheiden buizen van caoutchouc die dienden om lucht in te brengen en deze te regelen naar den graad van dichtheid die men voor het drijvende lichaam verlangde. Men kon dus, al naar men verkoos, tot aan den hals onder water blijven, of slechts halverwege, of zelfs als men wilde in het water staan. Er bestaat eene volkomen vrijheid van handelen en beweging, en daarenboven eene volkomen veiligheid.Ziedaar het toestel dat zijn uitvinder zooveel roem heeft bezorgd en waarvan het nut bij tal van zeerampen ontwijfelbaar groot is. Het wordt voltooid door een aantal bijkomende zaken: een waterdichten zak met verschillende voorwerpen, die als een gordel om het lijf geslagen wordt; een stevigen stok die aan de voeten in een haak bevestigd is en waaraan men een klein fokzeil kan hangen, eene kleine pagaai die al naar omstandigheden gebruikt kan worden om den toestel in beweging te brengen of naar verkiezing te besturen.Kin-Fo, Craig, Fry en Soun dreven nu, aldus toegerust, op de oppervlakte der zee. Soun werd door Craig of Fry voortgeduwd en liet hen stil begaan en met eenige pagaaislagen waren zij weldra op voldoenden afstand van de jonk verwijderd.De ingevallen duisternis was voor deze manoeuvre zeer gunstig geweest. Zelfs al waren kapitein Yin en zijne matrozen op het dek verschenen, toch zouden zij de vluchtelingen niet in het oog gekregen hebben. Niemand had dan ook kunnen onderstellen, dat zij op deze wijze de jonk hadden verlaten. De schurken uit het ruim zouden zulks eerst op het laatste oogenblik kunnen gewaar worden.»Bij de tweede nachtwake,” had de gewaande doode uit de laatste kist gezegd: dus omstreeks middernacht.Kin-Fo en zijne gezellen hadden dus nog een paar uur tijd en inmiddels hoopten zij zich wel een mijl van het schip te kunnenverwijderen. Er begon werkelijk ook wat wind te komen, doch dit was nog zoo weinig, dat men alleen op de pagaaien mocht vertrouwen, om uit het vaarwater van deSam-Yepte komen.Na een paar minuten waren Kin-Fo, Craig en Fry zoodanig aan hun nieuwen toestand gewend, dat zij instinctmatig alles deden wat de inrichting van het toestel vorderde of onderstelde, zonder ooit te aarzelen of mis te tasten. Soun zelfs had weldra zijne bezinning teruggekregen en voelde zich in de zee veel beter op zijn gemak dan aan boord van de jonk. Zijne zeeziekte was plotseling verdwenen. Het is dan ook een groot verschil of men aan boord van een schip al de bewegingen van dat vaartuig gevoelt, dan wel of men halverwege in het water met de deining mededrijft. Soun maakte deze opmerking met zeer veel genoegen.Maar al was Soun niet zeeziek meer, hij was nu vreeselijk bang. Hij vreesde dat de haaien misschien nog niet naar bed zouden zijn en instinctmatig trok hij bij die gedachte zijne beenen omhoog als vreesde hij dat zij daarin bijten zouden.Een klein beetje angst was hem, in zijne omstandigheden, dan ook waarlijk zoo kwalijk niet te nemen.Kin-Fo en zijne makkers, wie het ongeluk op de meest krasse wijze bleef vervolgen, zetten hunne vlucht in kapitein Boyton’s drijftoestellen voort. Bij het pagaaien lagen zij horizontaal uitgestrekt. Als zij een oogenblik rustten, hernamen zij hunne verticale houding.Een uur nadat zij het vaartuig hadden verlaten, waren zij reeds een halve mijl onder de lij van deSam-Yep. Zij hielden een poosje rust, op hunne pagaai geleund, daarbij echter zorg dragende dat zij zachtjes spraken.»Die schurk van een kapitein!” zei Craig, om ’t gesprek te openen.»Die vervloekte Lao-Shen!” antwoordde Fry.»’t Schijnt dat het je zonderling voorkomt?” zei Kin-Fo op den toon van iemand die zich over niets meer verwondert.»Ja!” antwoordde Craig, »want ik kan niet begrijpen hoe die ellendelingen te weten gekomen zijn dat wij passagiers aan boord zouden zijn!”»’t Is waarlijk onverklaarbaar,” voegde Fry er bij.»Het doet er niet toe,” sprak Kin-Fo, »zij hebben het geweten en wij zijn het gevaar ontsnapt!”»Ontsnapt!” antwoordde Craig. »Neen, zoolang deSam-Yepin ’t gezicht is, zijn wij niet buiten gevaar!”»Wat moet er gedaan worden?” vroeg Kin-Fo.»Laat ons al onze krachten inspannen”, antwoordde Fry, »en ons zoover van het vaartuig verwijderen dat wij bij ’t aanbreken van den dag uit het gezicht zijn!”En Fry blies een zekere hoeveelheid lucht in zijn kleed en steegdaardoor halverwege uit het water. Hij nam daarop uit zijn borstzak een flesch en een glas, vulde dat met besten brandewijn en reikte het zijn cliënt over.Kin-Fo liet zich niet lang bidden en ledigde het glas tot den laatsten druppel. Craig-Fry volgden zijn voorbeeld en Soun werd niet vergeten.»Hoe gaat het?..” vroeg hem Craig.»Beter!” antwoordde Soun na gedronken te hebben. »Zouden wij ook niet een stukje kunnen eten?”»Morgen”, zei Craig, »zullen wij ontbijten bij het aanbreken van den dag en eenige kopjes thee....”»Koud!” riep Soun uit, een leelijk gezicht trekkende.»Warm!” antwoordde Craig.»Kan je dan vuur maken?”»Ik zal vuur maken.”»Waarom zouden wij tot morgen wachten?” vroeg Soun.»Zou u dan soms willen dat ons vuur aan kapitein Yin en zijn medeplichtigen onze tegenwoordigheid verried?”»Neen! neen!”»Dus, morgen!”Onze vrienden babbelden werkelijk even gezellig alsof zij »te huis” waren! Alleen deed eene lichte deining hun eene op- en neergaande beweging ondergaan, die min of meer komisch was. Zij bewogen zich naar boven, evenals de toetsen van een klavier door de hand van een pianist aangeroerd.»De bries neemt toe,” merkte Kin-Fo op.»Dan moeten wij zeilen,” antwoordden Craig-Fry.En zij maakten zich gereed den stok op de voeten te bevestigen, ten einde er het zeil aan op te hijschen, toen Soun een kreet van schrik deed hooren.»Zal je den mond houden, ezel!” liet zijn meester hooren. »Wil je ons verraden?”»Maar ik meen iets gezien te hebben!....” stamelde Soun.»Houd den mond, schavuit,” zei Kin-Fo, zijne hand op den schouder van zijn bediende leggende. »Zelfs als je voelt dat je een been afgebeten wordt, mag je nog niet schreeuwen, of...”»Of,” voegde Fry er bij, »wij zullen hem met een messteek door zijn pak naar beneden sturen, waar hij op zijn gemak kan schreeuwen!”Men ziet dat de arme Soun nog niet aan het eind van zijne jammeren was gekomen. Hij was angstig, maar mocht toch geen geluid geven. Hij had nog wel geen spijt de jonk, de zeeziekte en de passagiers in het ruim verlaten te hebben, maar er scheelde toch niet veel aan.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.’t Was zoo als Kin-Fo had gezegd, de bries stak op, maar hetwas slechts een van die tochtjes die gewoonlijk het opgaan van de zon voorafgaan. Toch moest men er gebruik van maken, om zich zoover mogelijk van deSam-Yepte verwijderen. Als de mannenvan Lao-Shen Kin-Fo niet vonden, zouden zij hem zekerlijk achtervolgen en als zij in het gezicht waren, dan zouden zij spoedig met de sloep bereikt zijn. Men moest dus zorgen om bij het aanbreken van den dag zoover mogelijk uit ’t gezicht te zijn.De bries woei uit het oosten. Welke ook de streken waren waarheen de orkaan de jonk gevoerd had, in de golf van Léao-Tong, of die van Pé-Tché-Dé, of zelfs in de Gele zee, men moest westwaarts sturen om den vasten wal te bereiken. Daar had men kans eenige handelsjonken te ontmoeten, die naar de monding van de Peï-ho voeren. Daar waren nacht en dag visschersvaartuigen bij de kust. De kansen om opgenomen te worden waren groot. Als de wind daarentegen uit het westen had geblazen en deSam-Yepverder naar het zuiden was gevoerd dan de kust van Korea, dan was er weinig kans op behoud. Voor hen lag, wijd uitgestrekt, de zee, en als zij al de kusten van Japan bereikten, dan zou het zeker niet anders zijn dan als lijk, drijvende in hun ondoordringbaar kleed van caoutchouc.Maar, zooals reeds gezegd is, de bries zou waarschijnlijk gaan liggen bij het opgaan der zon en men deed zeer verstandig zich zoover mogelijk uit de voeten te maken.Het was ongeveer 10 uur in den avond. De maan moest even voor middernacht opkomen. Men had dus geen minuut te verliezen.»Maak zeilklaar!” riepen Fry-Craig.Dit was zeer eenvoudig. Iedere voetzool van den rechtervoet van het pak had een bus, waarin de stok, die als mast dienst moest doen, kon worden bevestigd.Kin-Fo, Soun en de beide agenten strekten zich op den rug uit; vervolgens trokken zij het been op, bogen de knie en plaatsten den stok in de bus, na aan het uiteinde het hijschtouw van het zeil bevestigd te hebben. Zoodra zij de horizontale houding hadden hernomen maakte de stok een rechten hoek met hun lichaam en stond flink naar boven.»Hijsch het zeil!” riepen Fry-Craig.En ieder trok met de rechterhand aan het touw en bracht zoodoende een klein driekant zeil naar boven.Het touw werd in den stalen gordel bevestigd, men hield den schoot in de hand en de bries in de vier fokzeilen blazende, dreef de kleine vloot van scaphanders vooruit.Verdienden die »schip-mannen” den naam van scaphanders niet meer nog dan de onderzeesche werklieden aan wie men dien gewoonlijk geeft?Tien minuten later manoeuvreerde ieder met de meeste veiligheid en gemakkelijkheid.Zij stuurden in gezelschap zonder elkander uit het oog te verliezen. Men zou ze hebben kunnen aanzien voor een troepjegroote zeemeeuwen, die met uitgestrekte vleugels langs de wateren scheerden.De toestand, waarin de zee verkeerde, begunstigde de beweging zeer. Geen enkele golfslag verstoorde de lange en kalme golving harer oppervlakte.Slechts een paar maal vergat Soun de voorschriften van Fry-Craig en kreeg hij, bij het omwenden van het hoofd, eenige monden vol zout water in. Maar dat raakte hij spoedig kwijt. Hij gaf daar trouwens niet veel om, maar was nog altijd gepijnigd door den angst dat hij een collectie haaien zou tegenkomen! Men bracht hem echter aan het verstand dat hij minder gevaar liep als hij dreef dan in verticale houding. De muil toch van den haai is zoo ingericht dat hij zich om moet wentelen om zijn prooi te bemachtigen en die beweging maakt het hem niet gemakkelijk om een voorwerp dat aan de oppervlakte drijft, te grijpen. Daarenboven heeft men opgemerkt dat deze dieren eenigszins huiverig schijnen te zijn om voorwerpen, die zich bewegen, te grijpen. Als Soun dus onophoudelijk in beweging bleef, liep hij het minste gevaar; men kan dus begrijpen dat hij heel wat beweging maakte.De scaphanders zetten hun tocht op deze wijze ongeveer een uur voort, juist lang genoeg voor Kin-Fo en zijne gezellen. Zij waren nu op vrij voldoenden afstand van de jonk, maar een langer voortgaan zou hen te veel vermoeid hebben, zoowel door de spanning van het zeil als door de vrij krachtige kabbeling der golven.Craig-Fry gaven het bevel om te stoppen. De schoten werden gevierd en de kleine vloot hield stil.»Vijf minuten rust, als ’t belieft, mijnheer?” zei Craig, zich tot Kin-Fo wendende.»Gaarne.”Daarop hernamen allen, met uitzondering van Soun, die uit voorzorg horizontaal wilde blijven, hunne verticale houding.»Nog een glaasje brandewijn?” vroeg Fry.»Met genoegen,” antwoordde Kin-Fo.Voor het oogenblik hadden zij niets anders noodig dan eenige droppels van deze opwekkende likeur. De honger kwelde hen nog niet. Zij hadden een uur vóór zij de jonk verlieten, gegeten en konden dus tot den volgenden morgen wachten. Zij gevoelden ook geen koude. De luchtlaag die zich tusschen hun lichaam en het water bevond, behoedde hen voor afkoeling. De normale temperatuur van hun lichaam was ongetwijfeld sedert hun vertrek nog geen graad gedaald.Was deSam-Yepnog altijd in het gezicht?Craig en Fry keerden zich om. Fry nam een nachtkijker uit zijn zak en bespiedde zorgvuldig den oostelijken gezichteinder.Er was niets te zien. Ook niet de schaduw, nauwelijks zichtbaar,die de vaartuigen tegen den donkeren achtergrond van het luchtruim afteekenen. Overigens was de nacht donker; het mistte een weinig en er waren bijna geen sterren. De planeten waren slechts flauw aan den hemel te zien. Maar waarschijnlijk zou de maan, die spoedig haar halven cirkel moest vertoonen, de lichte nevels optrekken en een vrijer uitzicht openen.»De jonk is op verren afstand!” zei Fry.»De schurken slapen nog,” antwoordde Craig en zullen niets van de bries bespeurd hebben.”»Willen wij weder voortgaan?” sprak Kin-Fo, terwijl hij zijn schoot aanhaalde en op nieuw den wind in het zeil liet spelen.Zijne reisgenooten volgden zijn voorbeeld; allen hernamen de vorige houding en dreven—de bries was iets verminderd—in dezelfde richting weder vooruit.Zij gingen steeds voorwaarts. Bijgevolg zou de maan, die in het oosten opkwam, niet dadelijk hun aandacht trekken; maar zij zou met hare stralen het eerst den tegenovergestelden gezichteinder verlichten en ’t was deze gezichteinder dien zij met de meeste aandacht bespiedden. Misschien zouden zij, in plaats van de regelmatige lijn door de lucht en het water gevormd, een kustlijn ontdekken, door het maanlicht beschenen. Het zou de kust zijn van het Hemelsche rijk, dat hun, waar zij het ook betreden mochten, veiligheid zou aanbieden. De kust zou vrij zijn en daar er zoo goed als geen branding zou wezen, kon men op eene veilige landing rekenen. Eens op den vasten wal zou men wel zien wat verder te doen.Omstreeks kwart voor twaalf toonden zich de eerste lichtstrepen en werd de nevel zwak verlicht.Noch Kin-Fo, noch zijne metgezellen keerden zich om. De bries die in frischheid toenam, terwijl de dampen werden opgetrokken, dreef hen snel voort. Maar zij bespeurden dat de omgeving gestadig helderder werd.Terzelfder tijd werd het gesternte beter zichtbaar. De opstekende wind dreef den nevel voor zich heen, en de scaphanders gevoelden dat het water krachtiger in beweging werd gebracht.De maanschijf, eerst rood als koper, nu wit als zilver, verlichtte spoedig het geheele luchtruim.Eensklaps ontsnapte aan den mond van Craig een echt Amerikaansche vloek.»De jonk!” riep hij.Allen hielden stil.»Strijk de zeilen!” beval Fry.In een oogenblik waren de vier fokzeilen naar beneden gehaald en de masten uit de bus genomen.Kin-Fo en zijne reisgenooten, plaatsten zich in verticale houding en keken om.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.DeSam-Yepwas dáár op een mijl afstand, en teekende zich, met volle zeilen, op den verlichten gezichteinder af.Het was de jonk wel. Zij had de zeilen geheschen en maaktegebruik van de bries. Kapitein Yin had zonder twijfel het verdwijnen van Kin-Fo bespeurd, zonder te kunnen begrijpen op welke wijze hij ontsnapt was. Op goed geluk af had hij, in overleg met de medeplichtigen uit het ruim, de vervolging begonnen, en binnen een kwartier zouden Kin-Fo, Soun, Craig en Fry weder in zijne handen vallen!Maar had men hen bespeurd, te midden van de lichtstralen, die de maan over de oppervlakte van het water schoot? Neen, misschien niet!»Omlaag met het hoofd!”zei Craig, zich aan deze hoop vastklemmende.Men begreep hem. Men liet uit de pijpjes van het toestel eenige lucht ontsnappen en de vier scaphanders dompelden dieper in het water en wel zóó, dat alleen hun gelaat nog aan de oppervlakte was. Het kwam er nu op aan te zwijgen en zich niet te verroeren. De jonk vorderde met snelheid. Hare hooge zeilen wierpen zware schaduwen over de wateren.Vijf minuten later was deSam-Yepop een halve mijl afstand. Men zag de matrozen achter de verschansing heen en weder loopen. De kapitein stond aan het roer.Deed hij zijn best om de vluchtelingen te achterhalen? of was het hem alleen te doen om het meest mogelijke voordeel van den wind te hebben. Men wist het niet.Eensklaps deden zich kreten hooren. Er vertoonden zich een massa personen op het dek van deSam-Yep. Luid getier werd vernomen.Het leed geen twijfel, er was eene worsteling ontstaan tusschen de gewaande dooden, uit het ruim ontsnapt, en de equipage van de jonk.Maar waartoe die worsteling? Waren dan de schurken, matrozen en zeeroovers, het niet eens?Kin-Fo en zijne makkers hoorden duidelijk aan de eene zijde woedende scheldwoorden, aan den anderen kant kreten van smart en wanhoop, die echter binnen weinige minuten werden verdoofd.Daarop duidde een heftig geplons in het water langs de jonk aan, dat er eenige lichamen over boord werden geworpen.Neen! kapitein Yin en zijne bemanning waren de medeplichtigen niet van Lao-Shen! De arme lieden waren integendeel door hen verrast en vermoord. De schurken, die zich aan boord verscholen hadden—zonder twijfel met behulp van de sjouwerlieden te Takou—hadden geen ander plan gehad dan zich van de jonk meester te maken voor rekening van den Taï-ping, en zeker was het hun onbekend geweest dat Kin-Fo passagier aan boord van deSam-Yepwas.Als zij gezien werden en gevat, dan zouden zeker noch Kin-Fo, noch Fry-Craig, noch Soun genade vinden bij deze ellendelingen.De jonk kwam steeds nader. Zij was vlak bij de vluchtelingen toen, door eene gelukkige wending, de schaduw van de zeilen op hen viel.Zij doken onder.Toen zij weder aan de oppervlakte verschenen, was de jonk voorbij; zij waren niet ontdekt; het vaartuig werd snel door den wind voortgedreven.Een lijk dreef het achterna en werd door de beweging van het kielwater van de jonk naar de scaphanders gedreven.Het was het lichaam van den kapitein, met een dolk in de zijde. De lange plooien van zijn gewaad hielden het boven water.Daarop zonk het en verdween in de diepte der zee.Aldus was het uiteinde van den vroolijken kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yep.Tien minuten later was de jonk in westelijke richting uit het oog verloren en dreven Kin-Fo, Craig-Fry en Soun weder alleen op de oppervlakte van de zee.XX.Waarin men zien zal waaraan men zich blootstelt als men kapitein Boyton’s drijftoestel gebruikt.Drie uren later werd de horizon verhelderd door de eerste voorteekenen van den dageraad, en het duurde niet lang of men kon de zee in hare geheele uitgestrektheid overzien.De jonk was reeds uit het gezicht. Zij was de vier drijvers spoedig vooruit gezeild en deze hadden volstrekt geen begeerte om bij haar te blijven. Zij volgden wel denzelfden weg naar het westen, voortgestuwd door denzelfden wind, maar deSam-Yepmoest hun thans meer dan drie mijlen voor zijn. Er was dus voor onze vrienden van die zijde niets meer te vreezen.Maar al was dit gevaar geweken, toch nam dit niet weg dat hun toestand hoogst ernstig bleef.De zee was zoo ver het oog reikte eenzaam en verlaten. Geen schip of visscherssloep was ergens te bespeuren. Geen spoor van land was noord- of oostwaarts te ontdekken. Niets duidde aan dat men dicht bij een of andere kust was. Waren zij in de golf van Pé-Tché-Li of in de Gele zee? Men wist er niets van.Toch werd de oppervlakte van het water nog door een tochtjebewogen. Men mocht het niet verloren laten gaan. De richting, die de jonk genomen had bewees dat het land, na korter of langer tijd, in het westen zou opdagen en dat men het in elk geval aan die zijde moest zoeken.Men kwam dus met elkander overeen dat zij weder onder zeil zouden gaan, doch niet voordat men zich eenigermate had versterkt. De maag deed hare rechten gelden, en nadat men tien uur in zee gedreven had, was dat waarlijk niet te verwonderen.»Laat ons eerst ontbijten”, zei Craig.»En zoo goed mogelijk!” voegde Fry er bij.Kin-Fo gaf een teeken van toestemming, en aan de wijze waarop Soun met de lippen smakte, bleek voldoende hoe hij er over dacht. Hij was uitgehongerd en dacht er zelfs op dit oogenblik niet aan dat haaien hem zelf wel eens voor hun ontbijt konden uitkiezen.De waterdichte zak werd voor den dag gehaald en geopend. Fry haalde er uitmuntenden voorraad uit, brood en ingelegde vruchten, eenig tafelgereedschap, kortom al wat men noodig had om zich behoorlijk te ontnuchteren. Van de honderd schotels, die een Chineesch maal behooren te versieren, ontbraken er wel acht en negentig, maar er was genoeg voor de behoeften der vier, die er gebruik van zouden maken en de omstandigheden waren er niet naar dat men buitengewone eischen mocht stellen.Men ontbeet dus heerlijk, want de zak bevatte voorraad voor twee dagen. Als men binnen dien tijd niet aan land kwam zou men er ook wel nooit komen.»Maar wij zijn goedsmoeds”, verklaarden Craig-Fry.»Hoe kunt ge nu zoo goedsmoeds zijn?” vroeg Kin-Fo niet zonder eenige spotternij.»Omdat het geluk ons nu reeds weer meeloopt”, antwoordde Fry.»Hé, vindt ge dat?”»Ja zeker”, verklaarde Craig. »Het groote gevaar was de jonk en daaruit zijn we ontsnapt.”»Nooit, mijnheer”, voegde Fry er bij, »nooit, zoolang wij de eer gehad hebben bij uw persoon in dienst gesteld te zijn, werd uw leven minder bedreigd dan op dit oogenblik.”»Geen Taï-ping ter wereld....” zei Craig.»Zou u hier kunnen treffen....” zei Fry.»En u drijft zeer aardig....” voegde Craig er bij.»Voor iemand die tweehonderd duizend dollars weegt”, vulde Fry aan.Kin-Fo moest glimlachen, of hij wilde of niet.»Als ik drijf”, antwoordde hij, »dank ik dat u, mijnheeren! Zonder uw hulp was ik thans daar, waar de arme kapitein Yin is!”»Wij zelf ook!” antwoordden Fry-Craig.»En ik dan!” riep Soun uit, terwijl hij bijna stikte in een groot stuk brood, dat hij slechts met moeite kon verzwelgen.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»’t Doet er niet toe”, hernam Kin-Fo, »ik weet wat ik u schuldig ben!”»U zijt ons volstrekt niets schuldig”, antwoordde Fry, »daar u verzekerd zijt bijde Eeuw....”»Groote algemeenelevensverzekeringsmaatschappij....”»Met een waarborgkapitaal van twintig millioen dollars.....”»En wij hopen vurig....”»Dat zij geen cent aan u verliezen zal!”In zijn hart was Kin-Fo zeer getroffen door de zorgen die de beide agenten voor hem gehad hadden, wat dan ook de beweegredenen mochten geweest zijn. Ook maakte hij van dat gevoel geen geheim voor hen.»Wij zullen over dit alles wel eens nader spreken”, voegde hij er bij, »als Lao-Shen mij eerst maar den brief teruggegeven heeft, dien Wang hem zoo ter kwader uur heeft ter hand gesteld.”Craig en Fry zagen elkander aan. Een schier onmerkbare glimlach speelde om hunne lippen. Zij hadden blijkbaar weder op hetzelfde oogenblik hetzelfde denkbeeld gehad.»Soun!” sprak Kin-Fo.»Wat blieft mijnheer!”»Mijn thee!”»Ik zal u helpen, mijnheer!” antwoordde Fry.En het was goed dat Fry antwoordde, want als Soun het had moeten doen, zou het wel eens kunnen geweest zijn met de minder eerbiedige vraag hoe zijn heer dacht dat hij hem zijn thee had kunnen brengen, terwijl beiden midden in den oceaan dreven.Voor de beide agenten evenwel was de oplossing van deze quaestie slechts een kleinigheid.Fry nam namelijk uit den waterdichten zak een klein instrument, dat zeer eigenaardig bij het drijfpak van kapitein Boyton behoort. Het kan des nachts dienst doen als lantaarn, als het koud is als verwarmingstoestel en als men iets warmen of koken wil als kookfornuis.Niets eenvoudiger dan dit. Een kokertje van vijf of zes duim, verbonden aan een metalen bakje, van boven en van onderen met een kraantje, alles omsloten door een stuk kurk zooals de drijvende thermometers waarmede men de warmte van het water in badkuipen meet—ziedaar het instrument waarvan wij spreken.Fry liet het op de oppervlakte van het water drijven.Met de eene hand opende hij toen de bovenste kraan en met de andere de onderste die met het metalen bakje in verbinding stond.Terstond steeg een heldere vlam uit het kokertje op, die eene duidelijk merkbare warmte verspreidde.»Ziedaar ons fornuis”, zeide Fry.Soun kon zijne oogen niet gelooven.»Maakt u vuur van water?” riep hij uit.»Van water en phosphorcalcium!” antwoordde Craig.Het werktuig was inderdaad zoodanig ingericht dat men op vernuftige wijze partij trok van een der eigenaardige eigenschappen van het phosphorcalcium, die phosphorverbinding welke, als zijmet water in aanraking komt, phosphorhoudend waterstofgas voortbrengt. Dit gas ontbrandt van zelf in de lucht en noch de regen, noch de wind, noch de zee kan het uitblusschen. Daarom wordt het thans ook gebruikt om de nieuwste reddingsboeien te verlichten. Als men zulk een boei in zee werpt komt het phosphorcalcium met het water in aanraking, waaruit dadelijk eene heldere vlam te voorschijn springt, die den over boord gevallen man de plaats aanwijst waar hij redding vinden kan of den matrozen toont waar zij hem terstond te hulp kunnen komen1.Terwijl de vlam uit den koker opsteeg, hield Craig er een ketel met zoetwater boven, uit een tonnetje dat hij in zijn waterdichten zak mede van boord genomen had.Het water kookte spoedig en Craig schonk het toen over in een trekpot waarin eenige lepeltjes thee gedaan waren. Spoedig daarop kregen Kin-Fo en Soun elk een geurigen kop van dit thans op zijn Amerikaansch gezette aftreksel en het smaakte hun werkelijk even goed als gewoonlijk de op Chineesche wijze bereide thee.Met dezen warmen drank werd het ontbijt op »zooveel” graden breedte en »zooveel” lengte op waardige wijze besloten; als men een sextant en een chronometer had gehad, zou men ook op enkele seconden na de plaats hebben kunnen bepalen waar. Deze instrumenten zullen zeker ook spoedig eene plaats onder den voorraad van kapitein Boytons reiszak vinden en dan zullen de schipbreukelingen ook gewaarborgd zijn tegen het gevaar van op den oceaan te verdwalen.Kin-Fo en zijne metgezellen gevoelden zich na dit eigenaardige ontbijt behoorlijk uitgerust en versterkt; zij heschen nu het zeil weder in top en zetten hun tocht westwaarts voort.De bries woei nog twaalf uur achter elkander en de scaphanders, die den wind achter zich hadden, legden in dien tijd een aanzienlijken afstand af. Alleen moesten zij nu en dan even met de pagaai sturen, om in de juiste richting te blijven. Op den rug liggende en van zelf gemakkelijk voortglijdende, voelden zij groote neiging om in slaap te vallen. Het was echter dringend noodzakelijk om zich daartegen te verzetten en Craig en Fry wisten daarvoor geen beter middel dan elk eene geurige sigaar op te steken, die zij even rustig oprookten als een dandy zulks in de zwemschool doet.Meermalen, intusschen, werden de tochtgenooten gestoord door de luchtsprongen van eenige zeedieren, die den ongelukkigen Soun grooten schrik op het lijf joegen.Het waren gelukkig slechts onschadelijke bruinvisschen. Die»clowns” der zee kwamen heel nieuwsgierig eens een kijkje nemen naar de vreemde wezens, die in hun element ronddreven,—zoogdieren even als zij, maar op verre na niet als zij, thuis in dat element.Het was een vreemd schouwspel! Die bruinvisschen maakten in troepen hunne opwachting, zij schoten als pijlen voorbij en deelden het water een smaragdgroene kleur mede; zij maakten luchtsprongen van vijf of zes voet boven de golven uit en bewezen daardoor de buigzaamheid en kracht hunner spieren. Als de arme scaphanders het water maar even snel als zij hadden kunnen doorklieven, eene snelheid welke die van de beste schepen overtreft, wat zouden zij spoedig het land bereikt hebben! Zij zouden haast lust gekregen hebben zich aan eenige van die dieren vast te sjorren en zich door hen te laten voortslepen. Maar welke buitelingen en onderdompelingen! Dan was het toch maar beter zich met de verplaatsing door den wind te vergenoegen, die wel langzamer, maar toch oneindig veiliger geschiedde.Intusschen ging tegen den middag de wind geheel liggen. Hij eindigde met grillige dwarlwindjes, die een oogenblik de kleine zeilen deden zwellen om ze even daarna slap te laten hangen. De hand behoefde zich niet meer in te spannen om den schoot vast te houden en het zog liet noch aan de voeten noch aan het hoofd der scaphanders het eigenaardig gemurmel hooren.»Een lelijk...” zei Craig.»Geval!” antwoordde Fry.Men hield een oogenblik op. De masten werden gestreken, de zeilen geborgen en allen, zich in den vertikalen stand plaatsende, bespiedden den horizont.De zee was altijd verlaten. Geen enkel zeil in ’t gezicht, geen enkele rookpluim eener stoomboot, zich tegen den hemel afteekenende. Een brandende zon had al de dampen opgeslorpt en de lucht verdund. Zelfs menschen die niet gekleed waren geweest in een dubbele laag caoutchouc, zouden de temperatuur van het water warm gevonden hebben!Hoe gerust nu Fry-Craig hadden voorgegeven te zijn over den uitslag van dit avontuur, waren zij nu toch niet zeer op hun gemak. En geen wonder, want de sedert ongeveer zestien uur afgelegde afstand kon niet bepaald worden en daarenboven werd het hoe langer hoe vreemder dat niets de nabijheid van de kust verried, noch handelsvaartuig, noch visschersboot, noch eenig ander vaartuig die zich gewoonlijk niet ver in zee wagen.Gelukkig waren Kin-Fo, Craig en Fry geen menschen die zich heel gauw uit het veld lieten slaan. Zij hadden nog voorraad voor een dag en er deed zich geen enkel teeken voor dat het weder slecht zou worden!»Pagaaien maar!” zeide Kin-Fo.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.Dat was het signaal om de reis te vervolgen, en nu eens op den rug, dan weder op den buik, roeiden de scaphanders in de richting van het westen voort.Men vorderde niet hard. Door dat pagaaien werden de armen, die het niet gewoon waren, spoedig vermoeid. Men moest dikwijls ophouden en op Soun wachten die achterbleef en telkens zijne klaagliederen hervatte. Zijn meester beknorde hem, berispte en bedreigde hem, maar Soun was niet bang voor ’t geen nog van zijn staart overbleef daar het beschermd werd door de dikke kap van caoutchouc en liet hem eenvoudig praten. Toch was de vrees om verlaten te worden voldoende om op korten afstand te blijven.Tegen twee uren vertoonden zich eenige vogels. Het waren meeuwen, maar deze, vlugge vogels wagen zich zeer ver in zee. Men kon dus uit hunne tegenwoordigheid niet afleiden dat de kust dichtbij was. Niettemin werd het als een gunstig voorteeken beschouwd.Een uur later geraakten de scaphanders in een net van zeekroos verward waaruit zij moeite hadden zich te verlossen. Met behulp van hunne messen moesten zij zich een weg door dien chaos van zeeplanten banen.Daarmede ging een groot half uur verloren en een verbruik van krachten die beter hadden besteed kunnen worden.Te vier uur hield de kleine drijvende troep wederom stil om uit te rusten, want het is onnoodig te zeggen dat zij zeer vermoeid waren. Er was een vrij sterke bries opgestoken, maar, hetgeen eene verontrustende omstandigheid mocht genoemd worden, woei zij toen uit het zuiden. En inderdaad konden de scaphanders slechts voor den wind zeilen, en niet als een sloep waarvan de kiel haar tegen afdrijven bewaart, het bij den wind ofhalvenwind houden. Indien zij dus zeil zetten, zouden zij gevaar loopen om Noord te halen en een gedeelte van het West dat zij eens gemaakt hadden weder te verliezen. Daarenboven werd de deining sterker, terwijl eene sterk opkomende zee de positie nog lastiger maakte.Zij bleven dus vrij lang halt houden. Zij rustten niet alleen uit maar gaarden ook krachten, door op nieuw hun voorraad aan te spreken. Dit diner was minder vroolijk dan het ontbijt. Binnen weinige uren zou de nacht weder aanbreken. De wind wakkerde aan.... Hoe te handelen?Kin-Fo op zijn pagaai geleund, de wenkbrauwen gefronst, ontevredener nog dan wel ongerust over dien hardnekkigen tegenspoed, sprak geen woord. Soun jammerde onophoudelijk en niesde reeds als iemand die door een geduchte verkoudheid bedreigd wordt.Craig en Fry gevoelden zich stilzwijgend door hunne lotgenooten om raad gevraagd, maar wisten niet wat te antwoorden!Eindelijk verschafte een gelukkig toeval hun een antwoord.Eenige minuten voor vijf uren, wezen Craig en Fry tegelijk met de hand naar het zuiden, onder den uitroep:»Een zeil!”En werkelijk vertoonde zich drie mijlen te loevert een vaartuig, dat kracht van zeilen maakte. De koers dien het nu met den wind achter zich volgde, moest het brengen vlak bij de plaats, waar zich Kin-Fo met zijne metgezellen bevonden.Zij hadden dus niets anders te doen dan den weg dien het schip volgde, te snijden en het daartoe in rechte lijn te gemoet te gaan.Zij manoeuvreerden onmiddellijk in die richting en voelden hunne krachten terugkeeren. Nu zij de uitkomst als het ware in hunne eigen handen hadden, zouden zij haar niet laten ontsnappen. De wind, die naar de andere zij woei, belette hen gebruik van hunne zeilen te maken, doch zij konden het wel met hunne pagaaien af, daar de afstand niet groot was.De wind nam gaande weg toe en men zag het schip steeds grooter worden. Het was een visschersjonk en daaruit kon men afleiden dat men dicht onder de kust was; de visschers in die streken wagen zich toch zelden ver in volle zee.»Houdt moed! Maakt voort!” riepen Craig en Fry, zelf met kracht de pagaai hanteerende.Zij behoefdenechterhunne tochtgenooten niet aan te sporen. Kin-Fo, horizontaal op het water uitgestrekt, sneed door de golven als een bruinvisch. En wat Soun betreft, die overtrof zichzelf en was, uit vrees van achter te blijven, de anderen van tijd tot tijd zelfs voor.Nog een halve mijl moest men afleggen om in het vaarwater der jonk te komen. Daarenboven was het midden op den dag en al kreeg men de scaphanders niet in het oog, dan zouden zij met hunne stemmen de aandacht der schepelingen wel weten te trekken. Zouden deze echter niet op de vlucht gaan als zij door zulke zonderling toegetakelde wezens aangeroepen werden? Dat was al weder een kwade kans, die zij best loopen konden.Hoe het ook zij, men had geen oogenblik te verliezen. De armen werden dan ook weder krachtiger uitgeslagen, de pagaaien raakten met snellen slag het schuim der korte golven, de afstand verminderde in ’t oog loopend, toen Soun op eens een vreeselijken angstkreet deed hooren.»Een haai! een haai!”En Soun had zich ditmaal niet bedrogen.Op ongeveer twintig voet afstands zag men twee voorwerpen zich bewegen. Het waren de vinnen van een verscheurend dier, in die zeeën te huis, van den tijgerhaai, die met recht den naam verdient welken men hem gegeven heeft, want de natuur heeft hem de woestheid toegedeeld, den tijger en den haai eigen.»De messen gereed!” riepen Fry en Craig.Het waren de eenigste wapenen die zij te hunner beschikking hadden, wapenen die wellicht onvoldoende zouden zijn!Soun was, men begrijpt dit lichtelijk, eensklaps in de achterhoede geraakt.De haai had de scaphanders gezien en naderde hen. Zijn kolossaal lichaam werd één oogenblik in het doorschijnende water groen gevlekt en gestreept gezien. Hij was zestien à achttien voeten lang. Een monster!Hij wierp zich het eerst op Kin-Fo en keerde zich half om, om hem te verslinden.Maar Kin-Fo verloor zijne koelbloedigheid niet. Op het oogenblik dat de haai hem zou bereiken, zette hij het dier zijn pagaai tegen den rug en verwijderde zich met een krachtigen stoot.Craig en Fry waren naderbij gekomen, gereed ten aanval en ter verdediging.De haai dook een oogenblik onder en kwam daarop weder boven met geopenden muil, een metaalschaar van een vierdubbele rij tanden voorzien.Kin-Fo wilde de beweging, die hem zoo goed gelukt was, herhalen, maar zijn pagaai raakte de kaken van het dier en werd midden door gesneden.De haai wierp zich toen, half op zijde liggende, op zijn prooi.Op dat oogenblik gutsten stroomen bloed uit zijn lichaam en de zee werd rood gekleurd.Craig en Fry hadden het dier herhaaldelijk met hunne messen getroffen en hoe hard zijn vel ook mocht zijn, hunne lange Amerikaansche messen waren er doorgedrongen en hadden hem hevig gekwetst.De muil van het monster opende en sloot zich met een verschrikkelijk geluid, terwijl hij met zijn staart het water ontzettend beukte. Fry kreeg een slag in de zijde en werd op tien pas afstands weggeslingerd.»Fry!” kreet Craig op een toon, die de diepste smart verried alsof hij zelf den slag had ontvangen.»Hoezee!” antwoordde Fry, het strijdperk weder naderende.Hij was niet gewond. Zijn caoutchouc kuras had het geweld van den slag gebroken.De haai werd daarop op nieuw en met ware woede aangegrepen. Hij draaide en wendde zich naar alle richtingen om. Kin-Fo was er in geslaagd hem het gebroken eind van zijn pagaai in de oogholte te drijven, en trachtte nu, op gevaar af van doormidden gebeten te worden, het dier op de plaats te houden, terwijl Fry en Craig hem met hunne messen het hart poogden te treffen.Het scheen dat de beide agenten er in geslaagd waren, want het monster zonk, na eene laatste poging beproefd te hebben om Kin-Fo te grijpen en na een breeden bloedstroom verloren te hebben, in de diepte.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.»Hoezee! hoezee! hoezee!” schreeuwden Fry en Craig eenstemmig, hunne messen zwaaiende.»Ik dank u!” zei Kin-Fo.»Dat vereischt geen dank!” antwoordde Craig. »Het zou wat moois geweest zijn als zoo’n dier een brokje van tweemaal honderdduizend dollars had opgeslokt!”»Dat nooit!” voegde Fry er bij.En Soun? Waar was Soun? Ditmaal was hij de voorste, en het vaartuig, dat zich op ongeveer drie kabellengten afstands bevond van de plek waar de worsteling plaats had, reeds genaderd. De lafaard was met alle kracht zijner pagaai gevlucht. Bijna had hem dit een ongeluk bezorgd.De visschers hadden hem inderdaad bespeurd; maar zij konden niet vermoeden dat zich onder dat zeehondenuiterlijk een menschelijk wezen bevond. Zij maakten zich gereed naar hem te visschen, zooals zij naar een dolfijn of een zeekalf zouden hebben gedaan. Zij wierpen dan ook, zoodra hij dicht genoeg genaderd was, een lang touw overboord, voorzien van een sterken haak.De haak pakte Soun onder den gordel van zijn kleed en scheurde dit van den rug tot den nek open.Soun, die nu alleen boven water gehouden werd door de lucht die zich in de dubbele voering van zijn pantalon bevond, duikelde om en stond met zijn hoofd onder water en met zijne beenen in de lucht.Kin-Fo, Craig en Fry, die spoedig naderden, waren zoo voorzichtig om de visschers in goed Chineesch toe te spreken.De goede lieden verschrikten uitermate! Sprekende zeekalven! Zij grepen naar de zeilen en wilden zich zoo snel mogelijk uit de voeten maken.Maar Kin-Fo stelde hen gerust en zeide wie hij en zijne makkers waren, namelijk menschen, Chineezen als zijzelf.Een oogenblik later waren de drie landzoogdieren aan boord.Alleen Soun bleef nog te water. Men haalde hem met een haak naar zich toe en beurde hem het hoofd boven water. Een der visschers greep hem bij het einde van zijn staart en tilde hem op.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter en de arme duivel ging weder kopje onder.De visschers sloegen hem daarop een touw om het lijf en heschen hem zonder moeite in de schuit.Nauwelijks op het dek gekomen en nadat hij het zeewater, dat hij ingezwolgen had, weder was kwijtgeraakt, naderde hem Kin-Fo en sprak op strengen toon:»Hij was dus valsch?”»Zou ik, antwoordde Soun, »die uw gewoonten kende ooit bij u in dienst gekomen zijn als dat het geval niet was geweest!”Hij zei dat op zoo koddigen toon, dat allen in lachen uitbarstten.De visschers waren lieden van Fou-Ning. Op nog geen twee mijl afstands bevond zich de haven die Kin-Fo wilde bereiken.Nog dienzelfden avond te acht uur, stapte hij met zijne kameraden aan wal en zich ontdoende van de toestellen van kapitein Boyton, hernamen zij hunne menschelijke gedaante.1Dehh.Seyffarth en Silas zijn de uitvinders van deze reddingsboei, die reeds in Frankrijk op alle oorlogsschepen voorhanden is. De heer Silas is archivaris van de Fransche ambassade te Weenen.XXI.Waarin Craig en Fry met bijzondere voldoening de maan zien opgaan.»Nu naar den Taï-ping!”Dat waren de eerste woorden die Kin-Fo den volgenden morgen, 30 Juni, uitsprak, na door een goede nachtrust, die den held dezer zonderlinge avonturen wel toekwam, verkwikt te zijn.Zij waren eindelijk op het tooneel van de heldendaden van Lao-Shen gekomen. De beslissende worsteling was genaderd.Zou Kin-Fo overwinnaar zijn? Ja, zonder twijfel, als hij den Taï-ping kon verrassen; want hij zou den brief koopen voor den prijs dien Lao-Shen daarvoor beliefde te stellen. Neen, zekerlijk, als hij zich liet verrassen, als hem een dolksteek in de volle borst werd toegebracht voor hij met den woesten zaakwaarnemer van Wang in onderhandeling trad.»Naar den Taï-ping!” hadden Fry-Craig geantwoord, na elkander met een blik geraadpleegd te hebben.De aankomst van Kin-Fo, Fry-Craig en Soun, in hun zonderlingen dos, gekleed zooals zij waren toen de visschers hen uit het water haalden, had eene zekere opschudding in het kleine havenstadje Fou-Ning teweeggebracht. Het was onmogelijk aan de openbare nieuwsgierigheid te ontsnappen. Zij waren den vorigen dag door eene talrijke volksmenigte begeleid naar de herberg, waar zij zich, dank zij het geld, in den gordel van Kin-Fo en den zak van Fry-Craig aanwezig, van meer passende kleeding hadden voorzien. Als Kin-Fo en zijne metgezellen minder dicht omringd waren geweest, zou hunne aandacht getrokken zijn door een zekeren zoon van het Hemelsche rijk, die hen geen oogenblik uit het oog verloor. Hunne verwondering zou ongetwijfeld nog zijn toegenomen, als zij bespeurd hadden dat hij den geheelen nacht de herberg bewaakte. Hun wantrouwen zou ongetwijfeld opgewekt zijn als zij hem den volgenden morgen weder op dezelfde plek hadden aangetroffen.Maar zij zagen niets; zij hadden geen argwaan, zij hadden zelfs geen reden om verbaasd te zijn toen deze verdachte persoon hun bij het verlaten van de herberg zijn dienst kwam aanbieden als gids.Het was een man van dertig jaar en hij zag er zeer fatsoenlijk uit.Toch koesterden Craig-Fry eenige achterdocht en zij ondervroegen den man.»Waarom”, luidde hunne vraag, »biedt gij aan ons te geleiden en waarheen wilt gij ons brengen?”Niets natuurlijker dan deze dubbele vraag, maar ook niets natuurlijker dan het antwoord dat er op gegeven werd.»Ik onderstel,” sprak de gids, »dat gij voornemens zijt een bezoek te brengen aan den Grooten Muur, evenals allereizigersdoen die Fou-Ning komen bezoeken. Ik ken het land en bied mij aan u tot gids te strekken.”»Vriendlief,” zei Kin-Fo, zich in het gesprek mengende, »voor ik een besluit neem, wensch ik te weten of de provincie veilig is.”»Zeer veilig,” antwoordde de gids.»Spreekt men in deze streek niet van een zekeren Lao-Shen?” vroeg Kin-Fo verder.»Lao-Shen, den Taï-ping?”»Ja.”»Zeker,” antwoordde de gids, »maar gij hebt niets van hem te vreezen aan deze zijde van den Grooten Muur. Hij durft zich niet op Keizerlijk grondgebied te wagen. Aan gindsche zijde zwerft zijn bende de Mongoolsche provinciën rond.”»Weet men waar hij op dit oogenblik is?” vroeg Kin-Fo.»Hij moet op het oogenblik in de omstreken van de Tschin-Tang-Ra zijn, op eenigenlisafstand van den Grooten Muur.”»En hoe ver is het van Fou-Ning naar de Tsching-Tang-Ro?”»Ongeveer vijftig lis.”1»Welnu, ik neem uw diensten aan.”»Om u te geleiden tot den Grooten Muur!...”»Om mij te geleiden naar het kamp van Lao-Shen!”De gids kon eene beweging van verrassing niet weerhouden.»Ik zal je goed betalen,” voegde Kin-Fo er bij.De gids schudde het hoofd als iemand die niet voornemens was de grens te passeeren. Vervolgens sprak hij:»Tot den Grooten Muur, goed! verder neen! Ik wil mijn leven niet wagen.”»Bepaal den prijs er van! ik zal u betalen.”»Zoo zij het!” antwoordde de gids.Zich daarop tot de beide agenten wendende, voegde Kin-Fo er bij:»Gij zijt vrij mijne heeren, om mij al of niet te vergezellen!”»Waar gij gaat....” zei Craig.»Gaan wij ook”, zei Fry.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De cliënt vande Eeuwvertegenwoordigde nog altijd voor hen een waarde van tweemaal honderdduizend dollars!Het scheen dat de agenten na het onderhoud geheel gerust gesteldwaren omtrent den gids. Maar mocht men hem gelooven dan diende men op ernstigemoeielijkhedenbedacht te zijn na het overschrijden van de bescherming, die de Chineezen hebben opgericht tegen de invallen der Mongoolsche horden.De toebereidselen tot de reis waren weldra gemaakt. Men vroeg Soun niet of hij geneigd was de reis mee te maken. Hij diende te volgen.Vervoermiddelen, als rijtuigen of wagentjes, ontbraken geheel in het kleine plaatsje van Fou-Ning. Paarden en muildieren waren evenmin, te krijgen. Maar er waren een zeker aantal kameelen die in den handel der Mongolen dienst doen. Deze ondernemende kooplieden gaan met karavanen den weg op van Peking naar Kiatcha, hunne groote troepen langstaartige schapen voor zich uit drijvende. Zij onderhouden aldus de gemeenschap tusschen Aziatisch Rusland en het Hemelsche Rijk. Zij wagen zich nooit door de onmetelijke steppen, dan talrijk en goed gewapend. Het zijn woeste, fiere mannen, die de Chineezen diep verachten.Men kocht vijf kameelen met hun primitief tuig, belaadde ze met voorraad, kocht de noodige wapenen en toog onder leiding van den gids op weg.Maar deze voorbereidende maatregelen hadden eenigen tijd vereischt en men kon eerst één uur na den middag vertrekken. Desniettemin maakte de gids zich sterk om vóór middernacht den voet van den Grooten Muur te bereiken. Daar zou een kamp worden aangelegd en den volgenden morgen zou Kin-Fo, als hij bij zijn onvoorzichtig besluit volhardde, de grens overschrijden.Het land was in de omstreken van Fou-Ning heuvelachtig. Wolken van gele stof rolden in dichte kringen over de wegen, die langs de bebouwde landen liepen. Ook daar was de vruchtbare grond van het Hemelsche Rijk niet te miskennen.De kameelen liepen met afgemeten passen, niet snel maar geregeld. De gids ging Kin-Fo, Soun, Craig en Fry voor, die een plaats hadden gevonden tusschen de twee bulten van het dier. Soun kon zich zeer goed in deze soort van reizen schikken en hij zou desnoods meegegaan zijn tot het einde der wereld.Maar mocht de weg niet vermoeiend zijn, de hitte was groot. Door de luchtlagen, verhit door de uitstraling van de aarde, werden de zonderlingste luchtspiegelingen voortgebracht. Uitgestrekte watervlakten, groot als een zee, verschenen aan den gezichteinder en verdwenen weder spoedig, tot buitengewone voldoening van Soun, die zich reeds bedreigd achtte door een nieuw zeetochtje.Maar al was deze provincie aan de uiterste grens van China gelegen, men moet daarom niet denken, dat zij onbewoond was. Het Hemelsche Rijk, hoe uitgestrekt ook, is nog te klein voor de bevolking, die op zijne oppervlakte is saamgeperst. Overal zijn de bewoners talrijk, zelfs op de grenzen van de Aziatische woestijn.De velden werden door mannen bearbeid. Ook de Tartaarsche vrouwen, kenbaar aan haar rose en blauwe kleeding, waren met veldarbeid bezig. Troepen gele schapen met lange staarten—een staart, dien Soun niet zonder wangunst beschouwde!—graasden hier en daar, beloerd door een zwarten arend.Ongelukkig de arme verdwaalde die van den troep afraakte! Het zijn geduchte roovers en zij richten eene moorddadige slachting aan onder de schapen, rammen en jeugdige antilopen, en dienen zelfs den Kirgiesen in de steppen van Midden-Azië als jachthonden.Voorts zag men overal geheele wolken van gevleugeld wild. Een geweer zou hier bezigheid gevonden hebben; maar de ware jager zou niet zonder verontwaardiging de menigte strikken enz. gade geslagen hebben, alleen den strooper waardig, die den grond overal tusschen de koren-, gierst- en maïsvelden bedekten.Kin-Fo en zijne metgezellen gingen steeds voort te midden van wolken van Mongoolsche stof. Zij hielden stand noch onder de schaduw hier en daar langs den weg, noch op de verspreid liggende boerenplaatsen, noch in de dorpen welker bestaan van tijd tot tijd in de verte bleek uit de graftorens, ter gedachtenis van eenige helden der Bouddhistische legende opgericht. Zij liepen achter elkander en lieten zich geleiden door de kameelen, die altijd zoo loopen en die bij hunne gelijkmatige stappen geaccompagneerd worden door het geluid van een hun om den hals gebonden roode schel.Onder deze omstandigheden was er aan het voeren van een gesprek niet te denken. De gids, weinig spraakzaam van aard, bleef steeds aan het hoofd van de kleine karavaan en keek scherp voor zich uit, zoover de dikke stofwolken om hen heen slechts toelieten. Hij aarzelde trouwens nooit en wist steeds welken weg hij in moest slaan, ook bij de kruiswegen waar handwijzers ontbraken. Craig en Fry koesterden dan ook te zijnen opzichte geen wantrouwen meer en konden al hun aandacht wijden aan den kostbaren cliënt vande Eeuw. Het was niet meer dan natuurlijk dat hun onrust toenam, naarmate zij dichter bij het bereiken van hun doel waren. Ieder oogenblik en zonder dat zij in staat zouden zijn er iets aan te doen, kon er een man langs de zijde van den weg verschijnen, die hun door een wel toegebrachten slag een verlies van tweehonderdduizend dollars kon berokkenen.Wat Kin-Fo betreft, hij was in die gemoedstemming waarin de herinneringen van het verledene het overwicht hebben op den angst van het oogenblik of van de toekomst. Alles kwam hem weder voor den geest wat er in de laatste twee maanden gebeurd was, en de hardnekkigheid waarmede het ongeluk hem vervolgde, begon hem ernstig ongerust te maken. Van den dag af waarop zijn correspondent te San-Francisco hem het bericht van zijn gewaand verlieshad gemeld, was alles hem toch letterlijk tegengeloopen. Zou dit gebeurd zijn om hem te straffen voor de verblindheid waarmede hij de voorrechten van het eerste gedeelte van zijn bestaan had miskend? Zou zijn slecht gesternte ondergaan als het hem slechts gelukte Lao-Shen dien ongeluksbrief afhandig te maken, of zou deze nog vóór dien tijd aan de opdracht van Wang voldoen en hem dooden? Zou het eenmaal de beminnelijke Lé-ou nog gegeven zijn door haar teederheid, haar zorg, haar opgewektheid, de booze geesten te bezweren die tegen hem losgelaten waren? Dit alles kwam hem in de gedachte, hij peinsde er over, en het maakte hem bezorgd en ongerust. En Wang! Zeker, hij kon het hem niet kwalijk nemen dat hij eene belofte had willen houden die hij zoo plechtig had moeten bezweren; maar Wang, de philosoof, die nooit ontbrekende gast van de yamen, hij zou daar niet meer zijn om hem wijsheid te leeren!....»Pas op, val niet!” riep op dit oogenblik de gids uit, tegen wiens kameel die van Kin-Fo aanviel; hij had in zijne droomerijen niet opgemerkt, dat het dier gevaar liep van te struikelen.»Zijn wij er?” vroeg hij.»’t Is acht uur” antwoordde de gids, »en ik stel voor hier halt te houden om eerst te eten.”»En dan?”»Dan gaan we verder.”»Maar dan is het donker.”O, wees maar niet bang dat wij verdwalen zullen! De Groote Muur is geen twintiglismeer van hier en onze kameelen moeten even uitblazen.”»’t Is best!” antwoordde Kin-Fo.Aan den kant van den weg stond een vervallen gebouw en een beekje kronkelde zich daarnevens door een ravijn; de beesten konden daar heerlijk drinken.Voordat de duisternis inviel richtten Kin-Fo en zijn gevolg zich eenigszins huiselijk in het gebouw in en aten daar met den gewonen trek van lieden, die een flinken tocht achter den rug hebben.Maar met het gesprek wilde het niet vlotten. Een of tweemaal trachtte Kin-Fo het op Lao-Shen te brengen. Hij vroeg den gids, wat deze Taï-ping er voor een was, of hij hem kende. De gids schudde zijn hoofd als iemand die niet alles zeggen wil wat hij weet en vermeed zooveel mogelijk om de tot hem gerichte vragen te beantwoorden.»Komt hij wel eens in deze provincie?” vroeg Kin-Fo.»Neen”, antwoordde de gids, »maar Taï-pings uit zijn bende zijn dikwijls aan deze zijde van den Grooten Muur geweest en het was beter hen niet te ontmoeten! Bouddha behoede ons voor de Taï-pings!”»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.Gedurende dit gesprek, dat Kin-Fo meer belang inboezemde dande gids scheen te kunnen vermoeden, zagen Craig en Fry elkander aan, fronsten hunne wenkbrauwen keken op hun horloge en schudden het hoofd.»Waarom zouden wij hier niet rustig den dag blijven afwachten?” vroegen zij.»In dezen bouwval!” riep de gids uit. »Ik overnacht nog liever in het open veld; men loopt dan nog minder gevaar overvallen te worden!”»De afspraak was, dat we van avond nog bij den Grooten Muur zouden zijn”, merkte Kin-Fo op. »Ik wil daar zijn en dat zal geschieden ook.”Dit werd gezegd op een toon die geen tegenspraak duldde. Soun zelf, ofschoon half dood van angst, durfde geen aanmerking maken.Toen het maal afgeloopen en het inmiddels negen uur geworden was, stond de gids op en maakte men zich gereed den tocht voort te zetten.Kin-Fo wilde op zijn kameel klimmen, toen Craig en Fry hem aanspraken.»Blijft mijnheer nog altijd bij zijn plan om Lao-Shen op te zoeken en zich in zijn tegenwoordigheid te wagen?”»Wel zeer zeker”, antwoordde Kin-Fo: »ik wil mijn brief terug hebben, wat het dan ook kosten mag.”»U speelt een gevaarlijk spel!” hernamen de agenten, »door u in het kamp van den Taï-ping, in het hol van den leeuw te wagen!”»Denk je dat ik de geheele reis gemaakt heb om op het laatste oogenblik terug te deinzen?” antwoorddeKin-Fo. »Jelui bent immers vrij om mij al of niet te volgen!”De gids had een kleine zaklantaarn aangestoken. De beide agenten kwamen naderbij en keken nogmaals op hun horloge.»’t Zou zeker voorzichtiger zijn tot morgen te wachten”, zoo hielden zij aan.»Waarom dat?” vroeg Kin-Fo. »Lao-Shen zal zeker morgen of overmorgen even gevaarlijk zijn als heden. Kom aan, op weg!”»Op weg!” herhaalden nu Craig en Fry.De gids had dit gedeelte van het gesprek gehoord. Reeds verscheidene keeren, toen de beide agenten moeite gedaan hadden om Kin-Fo van zijn voornemen af te brengen, had zijn gelaat eene verstoorde uitdrukking getoond. Nu hij hoorde dat zij weder op dit onderwerp terugkwamen, kon hij eene beweging van ongeduld niet onderdrukken.Dit was de aandacht van Kin-Fo niet ontgaan, die overigens vast besloten was om niet te aarzelen en geen stap terug te gaan. Maar groot was zijne verbazing, toen op het oogenblik dat hij zou opstijgen, de gids op hem toetrad en hem in het oor fluisterde:»Vertrouw die beide menschen niet!”Kin-Fo opende zijn mond reeds om hiervan nader verklaring te vragen.... De gids gaf hem echter een teeken om te zwijgen,waarschuwde dat het oogenblik van vertrek daar was en de kleine karavaan ging weder op weg.Was er wantrouwen opgewekt in den geest van Kin-Fo tegen de beide agenten van William J. Bidulph? Konden de geheel onverwachte en onverklaarbare woorden van den gids opwegen tegen de twee maanden van toewijding die de agenten aan zijn dienst hadden gewijd? Stellig niet! En toch vroeg Kin-Fo zichzelf te vergeefs af waarom Craig en Fry hem zoo sterk hadden aangeraden om zijn bezoek bij den Taï-ping tot den volgenden dag uit te stellen of liever er geheel van af te zien. Waren zij dan niet onverwachts uit Peking vertrokken om Lao-Shen te zoeken? Het eigenbelang zelf der beide agenten van de Eeuw eischte immers dat hun cliënt weder in het bezit kwam van dien dwazen en gevaarlijken brief? Er was dus wel iets onverklaarbaars in hun gedrag!Kin-Fo liet niets van deze overpeinzingen blijken. Hij had zijn plaats in de rij weder ingenomen. Craig, Fry en Soun volgden hem en zoo reden zij ruim twee uur zwijgend achter elkander door, zonder dat hun iets belangrijks overkwam.Het zal omstreeks middernacht geweest zijn, toen de gids stilhield en hun in het noorden eene lange donkere lijn toonde, die slechts onduidelijk tegen den weinig minder donkeren hemel afstak. Achter deze lijn zag men de toppen van eenige bergen, die reeds door de eerste stralen der maan verlicht werden, ofschoon dit hemellichaam zelf noch achter den gezichteinder verborgen was.»De Groote Muur!” sprak de gids.»Kunnen wij van nacht nog verder?” vroeg Kin-Fo.»Ja wel, als u dat absoluut wilt!” antwoordde de gids.»Dan gaan wij verder!”De kameelen waren blijven staan.»Ik zal den pas gaan verkennen,” sprak toen de gids; »wacht hier dan maar op mij.”Daarop verwijderde hij zich.Op dit oogenblik traden Craig en Fry op Kin-Fo toe.»Mijnheer?...” sprak Craig.»Mijnheer?...” sprak Fry.»Is u tevreden geweest over onze diensten gedurende den tijd dat mijn heer William J. Bidulph ons aan uw persoon verbonden heeft?”»Zeer tevreden!”»Zou mijnheer dan zoo goed willen zijn dit stuk even te willen teekenen, waarin verklaard wordt, dat u alle reden hebt om voldaan te zijn over onze houding in de twee laatste maanden?”»Dit stuk!” hernam Kin-Fo uiterst verbaasd. Craig had inmiddels uit zijn zakboek een keurig net getuigschrift voor den dag gehaald en hield hem dit voor.»Het zal misschien den heer William J. Bidulph genoegen doen en dan is ons dat zeer aangenaam.”»En bezorgt het ons misschien ook een extra gratificatie,” voegde Fry er bij.»Mijnheer kan mijn rug wel als lessenaar gebruiken,” sprak Craig zich omkeerend en bukkend.»En hier is pen en inkt, waarmede mijnheer gelegenheid heeft om ons dit genoegen te doen,” zei Fry.Kin-Fo lachte en teekende zoo goed als de buitengewone omstandigheden toelieten het hem aangeboden stuk.»En zeg mij nu eens” sprak Kin-Fo, toen hij aan het verzoek der beide agenten voldaan en het begeerde stuk geteekend had, »wat deze aardigheid hier op deze plaats en op dit uur beteekent!”»Op deze plaats,” antwoordde Fry, »omdat wij niet verder met u mede zullen reizen.”»En op dit uur,” voegde Craig er bij, »omdat het over een paar minuten middernacht zijn zal.”»Maar wat doet dat er toe?”»Mijnheer,” antwoordde Craig, »het belang dat deverzekeringsmaatschappijde Eeuwin uw dierbaar leven stelt...”»Duurt nog slechts enkele oogenblikken...” voegde Fry er bij.»En dan kunt ge u zelf het leven benemen...”»Of u door anderen laten dooden...”»Al naar u dat zelf verkiest!”Kin-Fo zag de beide agenten, die zeer beleefd en ernstig spraken, met verbazing aan, maar begreep er niets van. Op dit oogenblik verschenen de eerste stralen der maan in het oosten boven den gezichteinder.»De maan!” riep Fry uit.»En heden 30 Juni....” riep Craig uit.»Komt zij te middernacht op....”»En daar uw contract metde Eeuwniet vernieuwd is....”»Is thans uw polis ook niet geldig meer en behoort u niet meer onder de verzekerden!...”»Goeden avond, mijnheer Kin-Fo!” zei Craig.»Mijnheer Kin-Fo, goeden avond!” zei Fry.En de beide agenten stegen op hunne kameelen, trokken den teugel aan en verdwenen langs den weg dien zij gekomen waren, Kin-Fo sprakeloos van verbazing achterlatende.Nauwelijks hield het geluid op van de hoefslagen der kameelen, waarop deze practische Amerikanen huiswaarts keerden, of een aantal mannen, aangevoerd door den gids, wierpen zich op Kin-Fo, die vruchteloos trachtte zich te verdedigen, en op Soun, die vruchteloos trachtte te vluchten.Een oogenblik later waren heer en knecht gebonden en sleeptemen hen naar een der verlaten forten van den Grooten Muur, waarin men hen stevig achter slot en grendel bracht.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.1Een tiental mijlen.
XIX.Dat zeer slecht afloopt voor kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yepen zijn equipage.De toestellen van kapitein Boyton bestaan uitsluitend uit een enkel kleedingstuk van caoutchouc, waarin het geheele lichaam sluit. Doorden aard der stof zijn ze waterdicht. Maar al kan het water er niet doordringen de koude, die het gevolg zou zijn eener langdurige indompeling, zooveel te beter. Deze kleedingstukken nu, zijn dubbelen tusschen de stof en de voering kan men eene zekere hoeveelheid lucht inblazen.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.De lucht strekt tot twee doeleinden. Ten eerste om het toestel beter te doen drijven en ten tweede om te maken dat het menschelijk lichaam op den duur niet te veel afkoelt. Met zulk een toestel kan men zoo lang in het water vertoeven als men zelf maar verkiest.Het spreekt van zelf dat de sluiting er van niets te wenschen overliet. De pantalon waarvan de voeten met zware zolen voorzien waren, sloot om het middel met een ceintuur van staal, ruim genoeg om het lichaam eenige vrijheid van beweging te laten. Het buis dat aan dit ceintuur vast zat, sloot van boven met een stevige kraag, waaraan de kap bevestigd was. Deze ging over het hoofd en sloot door een elastieken band nauwkeurig om voorhoofd, wangen en kin. Men zag dus van de kin niets anders dan de oogen, den neus en den mond.Aan het buis zaten verscheiden buizen van caoutchouc die dienden om lucht in te brengen en deze te regelen naar den graad van dichtheid die men voor het drijvende lichaam verlangde. Men kon dus, al naar men verkoos, tot aan den hals onder water blijven, of slechts halverwege, of zelfs als men wilde in het water staan. Er bestaat eene volkomen vrijheid van handelen en beweging, en daarenboven eene volkomen veiligheid.Ziedaar het toestel dat zijn uitvinder zooveel roem heeft bezorgd en waarvan het nut bij tal van zeerampen ontwijfelbaar groot is. Het wordt voltooid door een aantal bijkomende zaken: een waterdichten zak met verschillende voorwerpen, die als een gordel om het lijf geslagen wordt; een stevigen stok die aan de voeten in een haak bevestigd is en waaraan men een klein fokzeil kan hangen, eene kleine pagaai die al naar omstandigheden gebruikt kan worden om den toestel in beweging te brengen of naar verkiezing te besturen.Kin-Fo, Craig, Fry en Soun dreven nu, aldus toegerust, op de oppervlakte der zee. Soun werd door Craig of Fry voortgeduwd en liet hen stil begaan en met eenige pagaaislagen waren zij weldra op voldoenden afstand van de jonk verwijderd.De ingevallen duisternis was voor deze manoeuvre zeer gunstig geweest. Zelfs al waren kapitein Yin en zijne matrozen op het dek verschenen, toch zouden zij de vluchtelingen niet in het oog gekregen hebben. Niemand had dan ook kunnen onderstellen, dat zij op deze wijze de jonk hadden verlaten. De schurken uit het ruim zouden zulks eerst op het laatste oogenblik kunnen gewaar worden.»Bij de tweede nachtwake,” had de gewaande doode uit de laatste kist gezegd: dus omstreeks middernacht.Kin-Fo en zijne gezellen hadden dus nog een paar uur tijd en inmiddels hoopten zij zich wel een mijl van het schip te kunnenverwijderen. Er begon werkelijk ook wat wind te komen, doch dit was nog zoo weinig, dat men alleen op de pagaaien mocht vertrouwen, om uit het vaarwater van deSam-Yepte komen.Na een paar minuten waren Kin-Fo, Craig en Fry zoodanig aan hun nieuwen toestand gewend, dat zij instinctmatig alles deden wat de inrichting van het toestel vorderde of onderstelde, zonder ooit te aarzelen of mis te tasten. Soun zelfs had weldra zijne bezinning teruggekregen en voelde zich in de zee veel beter op zijn gemak dan aan boord van de jonk. Zijne zeeziekte was plotseling verdwenen. Het is dan ook een groot verschil of men aan boord van een schip al de bewegingen van dat vaartuig gevoelt, dan wel of men halverwege in het water met de deining mededrijft. Soun maakte deze opmerking met zeer veel genoegen.Maar al was Soun niet zeeziek meer, hij was nu vreeselijk bang. Hij vreesde dat de haaien misschien nog niet naar bed zouden zijn en instinctmatig trok hij bij die gedachte zijne beenen omhoog als vreesde hij dat zij daarin bijten zouden.Een klein beetje angst was hem, in zijne omstandigheden, dan ook waarlijk zoo kwalijk niet te nemen.Kin-Fo en zijne makkers, wie het ongeluk op de meest krasse wijze bleef vervolgen, zetten hunne vlucht in kapitein Boyton’s drijftoestellen voort. Bij het pagaaien lagen zij horizontaal uitgestrekt. Als zij een oogenblik rustten, hernamen zij hunne verticale houding.Een uur nadat zij het vaartuig hadden verlaten, waren zij reeds een halve mijl onder de lij van deSam-Yep. Zij hielden een poosje rust, op hunne pagaai geleund, daarbij echter zorg dragende dat zij zachtjes spraken.»Die schurk van een kapitein!” zei Craig, om ’t gesprek te openen.»Die vervloekte Lao-Shen!” antwoordde Fry.»’t Schijnt dat het je zonderling voorkomt?” zei Kin-Fo op den toon van iemand die zich over niets meer verwondert.»Ja!” antwoordde Craig, »want ik kan niet begrijpen hoe die ellendelingen te weten gekomen zijn dat wij passagiers aan boord zouden zijn!”»’t Is waarlijk onverklaarbaar,” voegde Fry er bij.»Het doet er niet toe,” sprak Kin-Fo, »zij hebben het geweten en wij zijn het gevaar ontsnapt!”»Ontsnapt!” antwoordde Craig. »Neen, zoolang deSam-Yepin ’t gezicht is, zijn wij niet buiten gevaar!”»Wat moet er gedaan worden?” vroeg Kin-Fo.»Laat ons al onze krachten inspannen”, antwoordde Fry, »en ons zoover van het vaartuig verwijderen dat wij bij ’t aanbreken van den dag uit het gezicht zijn!”En Fry blies een zekere hoeveelheid lucht in zijn kleed en steegdaardoor halverwege uit het water. Hij nam daarop uit zijn borstzak een flesch en een glas, vulde dat met besten brandewijn en reikte het zijn cliënt over.Kin-Fo liet zich niet lang bidden en ledigde het glas tot den laatsten druppel. Craig-Fry volgden zijn voorbeeld en Soun werd niet vergeten.»Hoe gaat het?..” vroeg hem Craig.»Beter!” antwoordde Soun na gedronken te hebben. »Zouden wij ook niet een stukje kunnen eten?”»Morgen”, zei Craig, »zullen wij ontbijten bij het aanbreken van den dag en eenige kopjes thee....”»Koud!” riep Soun uit, een leelijk gezicht trekkende.»Warm!” antwoordde Craig.»Kan je dan vuur maken?”»Ik zal vuur maken.”»Waarom zouden wij tot morgen wachten?” vroeg Soun.»Zou u dan soms willen dat ons vuur aan kapitein Yin en zijn medeplichtigen onze tegenwoordigheid verried?”»Neen! neen!”»Dus, morgen!”Onze vrienden babbelden werkelijk even gezellig alsof zij »te huis” waren! Alleen deed eene lichte deining hun eene op- en neergaande beweging ondergaan, die min of meer komisch was. Zij bewogen zich naar boven, evenals de toetsen van een klavier door de hand van een pianist aangeroerd.»De bries neemt toe,” merkte Kin-Fo op.»Dan moeten wij zeilen,” antwoordden Craig-Fry.En zij maakten zich gereed den stok op de voeten te bevestigen, ten einde er het zeil aan op te hijschen, toen Soun een kreet van schrik deed hooren.»Zal je den mond houden, ezel!” liet zijn meester hooren. »Wil je ons verraden?”»Maar ik meen iets gezien te hebben!....” stamelde Soun.»Houd den mond, schavuit,” zei Kin-Fo, zijne hand op den schouder van zijn bediende leggende. »Zelfs als je voelt dat je een been afgebeten wordt, mag je nog niet schreeuwen, of...”»Of,” voegde Fry er bij, »wij zullen hem met een messteek door zijn pak naar beneden sturen, waar hij op zijn gemak kan schreeuwen!”Men ziet dat de arme Soun nog niet aan het eind van zijne jammeren was gekomen. Hij was angstig, maar mocht toch geen geluid geven. Hij had nog wel geen spijt de jonk, de zeeziekte en de passagiers in het ruim verlaten te hebben, maar er scheelde toch niet veel aan.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.’t Was zoo als Kin-Fo had gezegd, de bries stak op, maar hetwas slechts een van die tochtjes die gewoonlijk het opgaan van de zon voorafgaan. Toch moest men er gebruik van maken, om zich zoover mogelijk van deSam-Yepte verwijderen. Als de mannenvan Lao-Shen Kin-Fo niet vonden, zouden zij hem zekerlijk achtervolgen en als zij in het gezicht waren, dan zouden zij spoedig met de sloep bereikt zijn. Men moest dus zorgen om bij het aanbreken van den dag zoover mogelijk uit ’t gezicht te zijn.De bries woei uit het oosten. Welke ook de streken waren waarheen de orkaan de jonk gevoerd had, in de golf van Léao-Tong, of die van Pé-Tché-Dé, of zelfs in de Gele zee, men moest westwaarts sturen om den vasten wal te bereiken. Daar had men kans eenige handelsjonken te ontmoeten, die naar de monding van de Peï-ho voeren. Daar waren nacht en dag visschersvaartuigen bij de kust. De kansen om opgenomen te worden waren groot. Als de wind daarentegen uit het westen had geblazen en deSam-Yepverder naar het zuiden was gevoerd dan de kust van Korea, dan was er weinig kans op behoud. Voor hen lag, wijd uitgestrekt, de zee, en als zij al de kusten van Japan bereikten, dan zou het zeker niet anders zijn dan als lijk, drijvende in hun ondoordringbaar kleed van caoutchouc.Maar, zooals reeds gezegd is, de bries zou waarschijnlijk gaan liggen bij het opgaan der zon en men deed zeer verstandig zich zoover mogelijk uit de voeten te maken.Het was ongeveer 10 uur in den avond. De maan moest even voor middernacht opkomen. Men had dus geen minuut te verliezen.»Maak zeilklaar!” riepen Fry-Craig.Dit was zeer eenvoudig. Iedere voetzool van den rechtervoet van het pak had een bus, waarin de stok, die als mast dienst moest doen, kon worden bevestigd.Kin-Fo, Soun en de beide agenten strekten zich op den rug uit; vervolgens trokken zij het been op, bogen de knie en plaatsten den stok in de bus, na aan het uiteinde het hijschtouw van het zeil bevestigd te hebben. Zoodra zij de horizontale houding hadden hernomen maakte de stok een rechten hoek met hun lichaam en stond flink naar boven.»Hijsch het zeil!” riepen Fry-Craig.En ieder trok met de rechterhand aan het touw en bracht zoodoende een klein driekant zeil naar boven.Het touw werd in den stalen gordel bevestigd, men hield den schoot in de hand en de bries in de vier fokzeilen blazende, dreef de kleine vloot van scaphanders vooruit.Verdienden die »schip-mannen” den naam van scaphanders niet meer nog dan de onderzeesche werklieden aan wie men dien gewoonlijk geeft?Tien minuten later manoeuvreerde ieder met de meeste veiligheid en gemakkelijkheid.Zij stuurden in gezelschap zonder elkander uit het oog te verliezen. Men zou ze hebben kunnen aanzien voor een troepjegroote zeemeeuwen, die met uitgestrekte vleugels langs de wateren scheerden.De toestand, waarin de zee verkeerde, begunstigde de beweging zeer. Geen enkele golfslag verstoorde de lange en kalme golving harer oppervlakte.Slechts een paar maal vergat Soun de voorschriften van Fry-Craig en kreeg hij, bij het omwenden van het hoofd, eenige monden vol zout water in. Maar dat raakte hij spoedig kwijt. Hij gaf daar trouwens niet veel om, maar was nog altijd gepijnigd door den angst dat hij een collectie haaien zou tegenkomen! Men bracht hem echter aan het verstand dat hij minder gevaar liep als hij dreef dan in verticale houding. De muil toch van den haai is zoo ingericht dat hij zich om moet wentelen om zijn prooi te bemachtigen en die beweging maakt het hem niet gemakkelijk om een voorwerp dat aan de oppervlakte drijft, te grijpen. Daarenboven heeft men opgemerkt dat deze dieren eenigszins huiverig schijnen te zijn om voorwerpen, die zich bewegen, te grijpen. Als Soun dus onophoudelijk in beweging bleef, liep hij het minste gevaar; men kan dus begrijpen dat hij heel wat beweging maakte.De scaphanders zetten hun tocht op deze wijze ongeveer een uur voort, juist lang genoeg voor Kin-Fo en zijne gezellen. Zij waren nu op vrij voldoenden afstand van de jonk, maar een langer voortgaan zou hen te veel vermoeid hebben, zoowel door de spanning van het zeil als door de vrij krachtige kabbeling der golven.Craig-Fry gaven het bevel om te stoppen. De schoten werden gevierd en de kleine vloot hield stil.»Vijf minuten rust, als ’t belieft, mijnheer?” zei Craig, zich tot Kin-Fo wendende.»Gaarne.”Daarop hernamen allen, met uitzondering van Soun, die uit voorzorg horizontaal wilde blijven, hunne verticale houding.»Nog een glaasje brandewijn?” vroeg Fry.»Met genoegen,” antwoordde Kin-Fo.Voor het oogenblik hadden zij niets anders noodig dan eenige droppels van deze opwekkende likeur. De honger kwelde hen nog niet. Zij hadden een uur vóór zij de jonk verlieten, gegeten en konden dus tot den volgenden morgen wachten. Zij gevoelden ook geen koude. De luchtlaag die zich tusschen hun lichaam en het water bevond, behoedde hen voor afkoeling. De normale temperatuur van hun lichaam was ongetwijfeld sedert hun vertrek nog geen graad gedaald.Was deSam-Yepnog altijd in het gezicht?Craig en Fry keerden zich om. Fry nam een nachtkijker uit zijn zak en bespiedde zorgvuldig den oostelijken gezichteinder.Er was niets te zien. Ook niet de schaduw, nauwelijks zichtbaar,die de vaartuigen tegen den donkeren achtergrond van het luchtruim afteekenen. Overigens was de nacht donker; het mistte een weinig en er waren bijna geen sterren. De planeten waren slechts flauw aan den hemel te zien. Maar waarschijnlijk zou de maan, die spoedig haar halven cirkel moest vertoonen, de lichte nevels optrekken en een vrijer uitzicht openen.»De jonk is op verren afstand!” zei Fry.»De schurken slapen nog,” antwoordde Craig en zullen niets van de bries bespeurd hebben.”»Willen wij weder voortgaan?” sprak Kin-Fo, terwijl hij zijn schoot aanhaalde en op nieuw den wind in het zeil liet spelen.Zijne reisgenooten volgden zijn voorbeeld; allen hernamen de vorige houding en dreven—de bries was iets verminderd—in dezelfde richting weder vooruit.Zij gingen steeds voorwaarts. Bijgevolg zou de maan, die in het oosten opkwam, niet dadelijk hun aandacht trekken; maar zij zou met hare stralen het eerst den tegenovergestelden gezichteinder verlichten en ’t was deze gezichteinder dien zij met de meeste aandacht bespiedden. Misschien zouden zij, in plaats van de regelmatige lijn door de lucht en het water gevormd, een kustlijn ontdekken, door het maanlicht beschenen. Het zou de kust zijn van het Hemelsche rijk, dat hun, waar zij het ook betreden mochten, veiligheid zou aanbieden. De kust zou vrij zijn en daar er zoo goed als geen branding zou wezen, kon men op eene veilige landing rekenen. Eens op den vasten wal zou men wel zien wat verder te doen.Omstreeks kwart voor twaalf toonden zich de eerste lichtstrepen en werd de nevel zwak verlicht.Noch Kin-Fo, noch zijne metgezellen keerden zich om. De bries die in frischheid toenam, terwijl de dampen werden opgetrokken, dreef hen snel voort. Maar zij bespeurden dat de omgeving gestadig helderder werd.Terzelfder tijd werd het gesternte beter zichtbaar. De opstekende wind dreef den nevel voor zich heen, en de scaphanders gevoelden dat het water krachtiger in beweging werd gebracht.De maanschijf, eerst rood als koper, nu wit als zilver, verlichtte spoedig het geheele luchtruim.Eensklaps ontsnapte aan den mond van Craig een echt Amerikaansche vloek.»De jonk!” riep hij.Allen hielden stil.»Strijk de zeilen!” beval Fry.In een oogenblik waren de vier fokzeilen naar beneden gehaald en de masten uit de bus genomen.Kin-Fo en zijne reisgenooten, plaatsten zich in verticale houding en keken om.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.DeSam-Yepwas dáár op een mijl afstand, en teekende zich, met volle zeilen, op den verlichten gezichteinder af.Het was de jonk wel. Zij had de zeilen geheschen en maaktegebruik van de bries. Kapitein Yin had zonder twijfel het verdwijnen van Kin-Fo bespeurd, zonder te kunnen begrijpen op welke wijze hij ontsnapt was. Op goed geluk af had hij, in overleg met de medeplichtigen uit het ruim, de vervolging begonnen, en binnen een kwartier zouden Kin-Fo, Soun, Craig en Fry weder in zijne handen vallen!Maar had men hen bespeurd, te midden van de lichtstralen, die de maan over de oppervlakte van het water schoot? Neen, misschien niet!»Omlaag met het hoofd!”zei Craig, zich aan deze hoop vastklemmende.Men begreep hem. Men liet uit de pijpjes van het toestel eenige lucht ontsnappen en de vier scaphanders dompelden dieper in het water en wel zóó, dat alleen hun gelaat nog aan de oppervlakte was. Het kwam er nu op aan te zwijgen en zich niet te verroeren. De jonk vorderde met snelheid. Hare hooge zeilen wierpen zware schaduwen over de wateren.Vijf minuten later was deSam-Yepop een halve mijl afstand. Men zag de matrozen achter de verschansing heen en weder loopen. De kapitein stond aan het roer.Deed hij zijn best om de vluchtelingen te achterhalen? of was het hem alleen te doen om het meest mogelijke voordeel van den wind te hebben. Men wist het niet.Eensklaps deden zich kreten hooren. Er vertoonden zich een massa personen op het dek van deSam-Yep. Luid getier werd vernomen.Het leed geen twijfel, er was eene worsteling ontstaan tusschen de gewaande dooden, uit het ruim ontsnapt, en de equipage van de jonk.Maar waartoe die worsteling? Waren dan de schurken, matrozen en zeeroovers, het niet eens?Kin-Fo en zijne makkers hoorden duidelijk aan de eene zijde woedende scheldwoorden, aan den anderen kant kreten van smart en wanhoop, die echter binnen weinige minuten werden verdoofd.Daarop duidde een heftig geplons in het water langs de jonk aan, dat er eenige lichamen over boord werden geworpen.Neen! kapitein Yin en zijne bemanning waren de medeplichtigen niet van Lao-Shen! De arme lieden waren integendeel door hen verrast en vermoord. De schurken, die zich aan boord verscholen hadden—zonder twijfel met behulp van de sjouwerlieden te Takou—hadden geen ander plan gehad dan zich van de jonk meester te maken voor rekening van den Taï-ping, en zeker was het hun onbekend geweest dat Kin-Fo passagier aan boord van deSam-Yepwas.Als zij gezien werden en gevat, dan zouden zeker noch Kin-Fo, noch Fry-Craig, noch Soun genade vinden bij deze ellendelingen.De jonk kwam steeds nader. Zij was vlak bij de vluchtelingen toen, door eene gelukkige wending, de schaduw van de zeilen op hen viel.Zij doken onder.Toen zij weder aan de oppervlakte verschenen, was de jonk voorbij; zij waren niet ontdekt; het vaartuig werd snel door den wind voortgedreven.Een lijk dreef het achterna en werd door de beweging van het kielwater van de jonk naar de scaphanders gedreven.Het was het lichaam van den kapitein, met een dolk in de zijde. De lange plooien van zijn gewaad hielden het boven water.Daarop zonk het en verdween in de diepte der zee.Aldus was het uiteinde van den vroolijken kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yep.Tien minuten later was de jonk in westelijke richting uit het oog verloren en dreven Kin-Fo, Craig-Fry en Soun weder alleen op de oppervlakte van de zee.XX.Waarin men zien zal waaraan men zich blootstelt als men kapitein Boyton’s drijftoestel gebruikt.Drie uren later werd de horizon verhelderd door de eerste voorteekenen van den dageraad, en het duurde niet lang of men kon de zee in hare geheele uitgestrektheid overzien.De jonk was reeds uit het gezicht. Zij was de vier drijvers spoedig vooruit gezeild en deze hadden volstrekt geen begeerte om bij haar te blijven. Zij volgden wel denzelfden weg naar het westen, voortgestuwd door denzelfden wind, maar deSam-Yepmoest hun thans meer dan drie mijlen voor zijn. Er was dus voor onze vrienden van die zijde niets meer te vreezen.Maar al was dit gevaar geweken, toch nam dit niet weg dat hun toestand hoogst ernstig bleef.De zee was zoo ver het oog reikte eenzaam en verlaten. Geen schip of visscherssloep was ergens te bespeuren. Geen spoor van land was noord- of oostwaarts te ontdekken. Niets duidde aan dat men dicht bij een of andere kust was. Waren zij in de golf van Pé-Tché-Li of in de Gele zee? Men wist er niets van.Toch werd de oppervlakte van het water nog door een tochtjebewogen. Men mocht het niet verloren laten gaan. De richting, die de jonk genomen had bewees dat het land, na korter of langer tijd, in het westen zou opdagen en dat men het in elk geval aan die zijde moest zoeken.Men kwam dus met elkander overeen dat zij weder onder zeil zouden gaan, doch niet voordat men zich eenigermate had versterkt. De maag deed hare rechten gelden, en nadat men tien uur in zee gedreven had, was dat waarlijk niet te verwonderen.»Laat ons eerst ontbijten”, zei Craig.»En zoo goed mogelijk!” voegde Fry er bij.Kin-Fo gaf een teeken van toestemming, en aan de wijze waarop Soun met de lippen smakte, bleek voldoende hoe hij er over dacht. Hij was uitgehongerd en dacht er zelfs op dit oogenblik niet aan dat haaien hem zelf wel eens voor hun ontbijt konden uitkiezen.De waterdichte zak werd voor den dag gehaald en geopend. Fry haalde er uitmuntenden voorraad uit, brood en ingelegde vruchten, eenig tafelgereedschap, kortom al wat men noodig had om zich behoorlijk te ontnuchteren. Van de honderd schotels, die een Chineesch maal behooren te versieren, ontbraken er wel acht en negentig, maar er was genoeg voor de behoeften der vier, die er gebruik van zouden maken en de omstandigheden waren er niet naar dat men buitengewone eischen mocht stellen.Men ontbeet dus heerlijk, want de zak bevatte voorraad voor twee dagen. Als men binnen dien tijd niet aan land kwam zou men er ook wel nooit komen.»Maar wij zijn goedsmoeds”, verklaarden Craig-Fry.»Hoe kunt ge nu zoo goedsmoeds zijn?” vroeg Kin-Fo niet zonder eenige spotternij.»Omdat het geluk ons nu reeds weer meeloopt”, antwoordde Fry.»Hé, vindt ge dat?”»Ja zeker”, verklaarde Craig. »Het groote gevaar was de jonk en daaruit zijn we ontsnapt.”»Nooit, mijnheer”, voegde Fry er bij, »nooit, zoolang wij de eer gehad hebben bij uw persoon in dienst gesteld te zijn, werd uw leven minder bedreigd dan op dit oogenblik.”»Geen Taï-ping ter wereld....” zei Craig.»Zou u hier kunnen treffen....” zei Fry.»En u drijft zeer aardig....” voegde Craig er bij.»Voor iemand die tweehonderd duizend dollars weegt”, vulde Fry aan.Kin-Fo moest glimlachen, of hij wilde of niet.»Als ik drijf”, antwoordde hij, »dank ik dat u, mijnheeren! Zonder uw hulp was ik thans daar, waar de arme kapitein Yin is!”»Wij zelf ook!” antwoordden Fry-Craig.»En ik dan!” riep Soun uit, terwijl hij bijna stikte in een groot stuk brood, dat hij slechts met moeite kon verzwelgen.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»’t Doet er niet toe”, hernam Kin-Fo, »ik weet wat ik u schuldig ben!”»U zijt ons volstrekt niets schuldig”, antwoordde Fry, »daar u verzekerd zijt bijde Eeuw....”»Groote algemeenelevensverzekeringsmaatschappij....”»Met een waarborgkapitaal van twintig millioen dollars.....”»En wij hopen vurig....”»Dat zij geen cent aan u verliezen zal!”In zijn hart was Kin-Fo zeer getroffen door de zorgen die de beide agenten voor hem gehad hadden, wat dan ook de beweegredenen mochten geweest zijn. Ook maakte hij van dat gevoel geen geheim voor hen.»Wij zullen over dit alles wel eens nader spreken”, voegde hij er bij, »als Lao-Shen mij eerst maar den brief teruggegeven heeft, dien Wang hem zoo ter kwader uur heeft ter hand gesteld.”Craig en Fry zagen elkander aan. Een schier onmerkbare glimlach speelde om hunne lippen. Zij hadden blijkbaar weder op hetzelfde oogenblik hetzelfde denkbeeld gehad.»Soun!” sprak Kin-Fo.»Wat blieft mijnheer!”»Mijn thee!”»Ik zal u helpen, mijnheer!” antwoordde Fry.En het was goed dat Fry antwoordde, want als Soun het had moeten doen, zou het wel eens kunnen geweest zijn met de minder eerbiedige vraag hoe zijn heer dacht dat hij hem zijn thee had kunnen brengen, terwijl beiden midden in den oceaan dreven.Voor de beide agenten evenwel was de oplossing van deze quaestie slechts een kleinigheid.Fry nam namelijk uit den waterdichten zak een klein instrument, dat zeer eigenaardig bij het drijfpak van kapitein Boyton behoort. Het kan des nachts dienst doen als lantaarn, als het koud is als verwarmingstoestel en als men iets warmen of koken wil als kookfornuis.Niets eenvoudiger dan dit. Een kokertje van vijf of zes duim, verbonden aan een metalen bakje, van boven en van onderen met een kraantje, alles omsloten door een stuk kurk zooals de drijvende thermometers waarmede men de warmte van het water in badkuipen meet—ziedaar het instrument waarvan wij spreken.Fry liet het op de oppervlakte van het water drijven.Met de eene hand opende hij toen de bovenste kraan en met de andere de onderste die met het metalen bakje in verbinding stond.Terstond steeg een heldere vlam uit het kokertje op, die eene duidelijk merkbare warmte verspreidde.»Ziedaar ons fornuis”, zeide Fry.Soun kon zijne oogen niet gelooven.»Maakt u vuur van water?” riep hij uit.»Van water en phosphorcalcium!” antwoordde Craig.Het werktuig was inderdaad zoodanig ingericht dat men op vernuftige wijze partij trok van een der eigenaardige eigenschappen van het phosphorcalcium, die phosphorverbinding welke, als zijmet water in aanraking komt, phosphorhoudend waterstofgas voortbrengt. Dit gas ontbrandt van zelf in de lucht en noch de regen, noch de wind, noch de zee kan het uitblusschen. Daarom wordt het thans ook gebruikt om de nieuwste reddingsboeien te verlichten. Als men zulk een boei in zee werpt komt het phosphorcalcium met het water in aanraking, waaruit dadelijk eene heldere vlam te voorschijn springt, die den over boord gevallen man de plaats aanwijst waar hij redding vinden kan of den matrozen toont waar zij hem terstond te hulp kunnen komen1.Terwijl de vlam uit den koker opsteeg, hield Craig er een ketel met zoetwater boven, uit een tonnetje dat hij in zijn waterdichten zak mede van boord genomen had.Het water kookte spoedig en Craig schonk het toen over in een trekpot waarin eenige lepeltjes thee gedaan waren. Spoedig daarop kregen Kin-Fo en Soun elk een geurigen kop van dit thans op zijn Amerikaansch gezette aftreksel en het smaakte hun werkelijk even goed als gewoonlijk de op Chineesche wijze bereide thee.Met dezen warmen drank werd het ontbijt op »zooveel” graden breedte en »zooveel” lengte op waardige wijze besloten; als men een sextant en een chronometer had gehad, zou men ook op enkele seconden na de plaats hebben kunnen bepalen waar. Deze instrumenten zullen zeker ook spoedig eene plaats onder den voorraad van kapitein Boytons reiszak vinden en dan zullen de schipbreukelingen ook gewaarborgd zijn tegen het gevaar van op den oceaan te verdwalen.Kin-Fo en zijne metgezellen gevoelden zich na dit eigenaardige ontbijt behoorlijk uitgerust en versterkt; zij heschen nu het zeil weder in top en zetten hun tocht westwaarts voort.De bries woei nog twaalf uur achter elkander en de scaphanders, die den wind achter zich hadden, legden in dien tijd een aanzienlijken afstand af. Alleen moesten zij nu en dan even met de pagaai sturen, om in de juiste richting te blijven. Op den rug liggende en van zelf gemakkelijk voortglijdende, voelden zij groote neiging om in slaap te vallen. Het was echter dringend noodzakelijk om zich daartegen te verzetten en Craig en Fry wisten daarvoor geen beter middel dan elk eene geurige sigaar op te steken, die zij even rustig oprookten als een dandy zulks in de zwemschool doet.Meermalen, intusschen, werden de tochtgenooten gestoord door de luchtsprongen van eenige zeedieren, die den ongelukkigen Soun grooten schrik op het lijf joegen.Het waren gelukkig slechts onschadelijke bruinvisschen. Die»clowns” der zee kwamen heel nieuwsgierig eens een kijkje nemen naar de vreemde wezens, die in hun element ronddreven,—zoogdieren even als zij, maar op verre na niet als zij, thuis in dat element.Het was een vreemd schouwspel! Die bruinvisschen maakten in troepen hunne opwachting, zij schoten als pijlen voorbij en deelden het water een smaragdgroene kleur mede; zij maakten luchtsprongen van vijf of zes voet boven de golven uit en bewezen daardoor de buigzaamheid en kracht hunner spieren. Als de arme scaphanders het water maar even snel als zij hadden kunnen doorklieven, eene snelheid welke die van de beste schepen overtreft, wat zouden zij spoedig het land bereikt hebben! Zij zouden haast lust gekregen hebben zich aan eenige van die dieren vast te sjorren en zich door hen te laten voortslepen. Maar welke buitelingen en onderdompelingen! Dan was het toch maar beter zich met de verplaatsing door den wind te vergenoegen, die wel langzamer, maar toch oneindig veiliger geschiedde.Intusschen ging tegen den middag de wind geheel liggen. Hij eindigde met grillige dwarlwindjes, die een oogenblik de kleine zeilen deden zwellen om ze even daarna slap te laten hangen. De hand behoefde zich niet meer in te spannen om den schoot vast te houden en het zog liet noch aan de voeten noch aan het hoofd der scaphanders het eigenaardig gemurmel hooren.»Een lelijk...” zei Craig.»Geval!” antwoordde Fry.Men hield een oogenblik op. De masten werden gestreken, de zeilen geborgen en allen, zich in den vertikalen stand plaatsende, bespiedden den horizont.De zee was altijd verlaten. Geen enkel zeil in ’t gezicht, geen enkele rookpluim eener stoomboot, zich tegen den hemel afteekenende. Een brandende zon had al de dampen opgeslorpt en de lucht verdund. Zelfs menschen die niet gekleed waren geweest in een dubbele laag caoutchouc, zouden de temperatuur van het water warm gevonden hebben!Hoe gerust nu Fry-Craig hadden voorgegeven te zijn over den uitslag van dit avontuur, waren zij nu toch niet zeer op hun gemak. En geen wonder, want de sedert ongeveer zestien uur afgelegde afstand kon niet bepaald worden en daarenboven werd het hoe langer hoe vreemder dat niets de nabijheid van de kust verried, noch handelsvaartuig, noch visschersboot, noch eenig ander vaartuig die zich gewoonlijk niet ver in zee wagen.Gelukkig waren Kin-Fo, Craig en Fry geen menschen die zich heel gauw uit het veld lieten slaan. Zij hadden nog voorraad voor een dag en er deed zich geen enkel teeken voor dat het weder slecht zou worden!»Pagaaien maar!” zeide Kin-Fo.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.Dat was het signaal om de reis te vervolgen, en nu eens op den rug, dan weder op den buik, roeiden de scaphanders in de richting van het westen voort.Men vorderde niet hard. Door dat pagaaien werden de armen, die het niet gewoon waren, spoedig vermoeid. Men moest dikwijls ophouden en op Soun wachten die achterbleef en telkens zijne klaagliederen hervatte. Zijn meester beknorde hem, berispte en bedreigde hem, maar Soun was niet bang voor ’t geen nog van zijn staart overbleef daar het beschermd werd door de dikke kap van caoutchouc en liet hem eenvoudig praten. Toch was de vrees om verlaten te worden voldoende om op korten afstand te blijven.Tegen twee uren vertoonden zich eenige vogels. Het waren meeuwen, maar deze, vlugge vogels wagen zich zeer ver in zee. Men kon dus uit hunne tegenwoordigheid niet afleiden dat de kust dichtbij was. Niettemin werd het als een gunstig voorteeken beschouwd.Een uur later geraakten de scaphanders in een net van zeekroos verward waaruit zij moeite hadden zich te verlossen. Met behulp van hunne messen moesten zij zich een weg door dien chaos van zeeplanten banen.Daarmede ging een groot half uur verloren en een verbruik van krachten die beter hadden besteed kunnen worden.Te vier uur hield de kleine drijvende troep wederom stil om uit te rusten, want het is onnoodig te zeggen dat zij zeer vermoeid waren. Er was een vrij sterke bries opgestoken, maar, hetgeen eene verontrustende omstandigheid mocht genoemd worden, woei zij toen uit het zuiden. En inderdaad konden de scaphanders slechts voor den wind zeilen, en niet als een sloep waarvan de kiel haar tegen afdrijven bewaart, het bij den wind ofhalvenwind houden. Indien zij dus zeil zetten, zouden zij gevaar loopen om Noord te halen en een gedeelte van het West dat zij eens gemaakt hadden weder te verliezen. Daarenboven werd de deining sterker, terwijl eene sterk opkomende zee de positie nog lastiger maakte.Zij bleven dus vrij lang halt houden. Zij rustten niet alleen uit maar gaarden ook krachten, door op nieuw hun voorraad aan te spreken. Dit diner was minder vroolijk dan het ontbijt. Binnen weinige uren zou de nacht weder aanbreken. De wind wakkerde aan.... Hoe te handelen?Kin-Fo op zijn pagaai geleund, de wenkbrauwen gefronst, ontevredener nog dan wel ongerust over dien hardnekkigen tegenspoed, sprak geen woord. Soun jammerde onophoudelijk en niesde reeds als iemand die door een geduchte verkoudheid bedreigd wordt.Craig en Fry gevoelden zich stilzwijgend door hunne lotgenooten om raad gevraagd, maar wisten niet wat te antwoorden!Eindelijk verschafte een gelukkig toeval hun een antwoord.Eenige minuten voor vijf uren, wezen Craig en Fry tegelijk met de hand naar het zuiden, onder den uitroep:»Een zeil!”En werkelijk vertoonde zich drie mijlen te loevert een vaartuig, dat kracht van zeilen maakte. De koers dien het nu met den wind achter zich volgde, moest het brengen vlak bij de plaats, waar zich Kin-Fo met zijne metgezellen bevonden.Zij hadden dus niets anders te doen dan den weg dien het schip volgde, te snijden en het daartoe in rechte lijn te gemoet te gaan.Zij manoeuvreerden onmiddellijk in die richting en voelden hunne krachten terugkeeren. Nu zij de uitkomst als het ware in hunne eigen handen hadden, zouden zij haar niet laten ontsnappen. De wind, die naar de andere zij woei, belette hen gebruik van hunne zeilen te maken, doch zij konden het wel met hunne pagaaien af, daar de afstand niet groot was.De wind nam gaande weg toe en men zag het schip steeds grooter worden. Het was een visschersjonk en daaruit kon men afleiden dat men dicht onder de kust was; de visschers in die streken wagen zich toch zelden ver in volle zee.»Houdt moed! Maakt voort!” riepen Craig en Fry, zelf met kracht de pagaai hanteerende.Zij behoefdenechterhunne tochtgenooten niet aan te sporen. Kin-Fo, horizontaal op het water uitgestrekt, sneed door de golven als een bruinvisch. En wat Soun betreft, die overtrof zichzelf en was, uit vrees van achter te blijven, de anderen van tijd tot tijd zelfs voor.Nog een halve mijl moest men afleggen om in het vaarwater der jonk te komen. Daarenboven was het midden op den dag en al kreeg men de scaphanders niet in het oog, dan zouden zij met hunne stemmen de aandacht der schepelingen wel weten te trekken. Zouden deze echter niet op de vlucht gaan als zij door zulke zonderling toegetakelde wezens aangeroepen werden? Dat was al weder een kwade kans, die zij best loopen konden.Hoe het ook zij, men had geen oogenblik te verliezen. De armen werden dan ook weder krachtiger uitgeslagen, de pagaaien raakten met snellen slag het schuim der korte golven, de afstand verminderde in ’t oog loopend, toen Soun op eens een vreeselijken angstkreet deed hooren.»Een haai! een haai!”En Soun had zich ditmaal niet bedrogen.Op ongeveer twintig voet afstands zag men twee voorwerpen zich bewegen. Het waren de vinnen van een verscheurend dier, in die zeeën te huis, van den tijgerhaai, die met recht den naam verdient welken men hem gegeven heeft, want de natuur heeft hem de woestheid toegedeeld, den tijger en den haai eigen.»De messen gereed!” riepen Fry en Craig.Het waren de eenigste wapenen die zij te hunner beschikking hadden, wapenen die wellicht onvoldoende zouden zijn!Soun was, men begrijpt dit lichtelijk, eensklaps in de achterhoede geraakt.De haai had de scaphanders gezien en naderde hen. Zijn kolossaal lichaam werd één oogenblik in het doorschijnende water groen gevlekt en gestreept gezien. Hij was zestien à achttien voeten lang. Een monster!Hij wierp zich het eerst op Kin-Fo en keerde zich half om, om hem te verslinden.Maar Kin-Fo verloor zijne koelbloedigheid niet. Op het oogenblik dat de haai hem zou bereiken, zette hij het dier zijn pagaai tegen den rug en verwijderde zich met een krachtigen stoot.Craig en Fry waren naderbij gekomen, gereed ten aanval en ter verdediging.De haai dook een oogenblik onder en kwam daarop weder boven met geopenden muil, een metaalschaar van een vierdubbele rij tanden voorzien.Kin-Fo wilde de beweging, die hem zoo goed gelukt was, herhalen, maar zijn pagaai raakte de kaken van het dier en werd midden door gesneden.De haai wierp zich toen, half op zijde liggende, op zijn prooi.Op dat oogenblik gutsten stroomen bloed uit zijn lichaam en de zee werd rood gekleurd.Craig en Fry hadden het dier herhaaldelijk met hunne messen getroffen en hoe hard zijn vel ook mocht zijn, hunne lange Amerikaansche messen waren er doorgedrongen en hadden hem hevig gekwetst.De muil van het monster opende en sloot zich met een verschrikkelijk geluid, terwijl hij met zijn staart het water ontzettend beukte. Fry kreeg een slag in de zijde en werd op tien pas afstands weggeslingerd.»Fry!” kreet Craig op een toon, die de diepste smart verried alsof hij zelf den slag had ontvangen.»Hoezee!” antwoordde Fry, het strijdperk weder naderende.Hij was niet gewond. Zijn caoutchouc kuras had het geweld van den slag gebroken.De haai werd daarop op nieuw en met ware woede aangegrepen. Hij draaide en wendde zich naar alle richtingen om. Kin-Fo was er in geslaagd hem het gebroken eind van zijn pagaai in de oogholte te drijven, en trachtte nu, op gevaar af van doormidden gebeten te worden, het dier op de plaats te houden, terwijl Fry en Craig hem met hunne messen het hart poogden te treffen.Het scheen dat de beide agenten er in geslaagd waren, want het monster zonk, na eene laatste poging beproefd te hebben om Kin-Fo te grijpen en na een breeden bloedstroom verloren te hebben, in de diepte.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.»Hoezee! hoezee! hoezee!” schreeuwden Fry en Craig eenstemmig, hunne messen zwaaiende.»Ik dank u!” zei Kin-Fo.»Dat vereischt geen dank!” antwoordde Craig. »Het zou wat moois geweest zijn als zoo’n dier een brokje van tweemaal honderdduizend dollars had opgeslokt!”»Dat nooit!” voegde Fry er bij.En Soun? Waar was Soun? Ditmaal was hij de voorste, en het vaartuig, dat zich op ongeveer drie kabellengten afstands bevond van de plek waar de worsteling plaats had, reeds genaderd. De lafaard was met alle kracht zijner pagaai gevlucht. Bijna had hem dit een ongeluk bezorgd.De visschers hadden hem inderdaad bespeurd; maar zij konden niet vermoeden dat zich onder dat zeehondenuiterlijk een menschelijk wezen bevond. Zij maakten zich gereed naar hem te visschen, zooals zij naar een dolfijn of een zeekalf zouden hebben gedaan. Zij wierpen dan ook, zoodra hij dicht genoeg genaderd was, een lang touw overboord, voorzien van een sterken haak.De haak pakte Soun onder den gordel van zijn kleed en scheurde dit van den rug tot den nek open.Soun, die nu alleen boven water gehouden werd door de lucht die zich in de dubbele voering van zijn pantalon bevond, duikelde om en stond met zijn hoofd onder water en met zijne beenen in de lucht.Kin-Fo, Craig en Fry, die spoedig naderden, waren zoo voorzichtig om de visschers in goed Chineesch toe te spreken.De goede lieden verschrikten uitermate! Sprekende zeekalven! Zij grepen naar de zeilen en wilden zich zoo snel mogelijk uit de voeten maken.Maar Kin-Fo stelde hen gerust en zeide wie hij en zijne makkers waren, namelijk menschen, Chineezen als zijzelf.Een oogenblik later waren de drie landzoogdieren aan boord.Alleen Soun bleef nog te water. Men haalde hem met een haak naar zich toe en beurde hem het hoofd boven water. Een der visschers greep hem bij het einde van zijn staart en tilde hem op.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter en de arme duivel ging weder kopje onder.De visschers sloegen hem daarop een touw om het lijf en heschen hem zonder moeite in de schuit.Nauwelijks op het dek gekomen en nadat hij het zeewater, dat hij ingezwolgen had, weder was kwijtgeraakt, naderde hem Kin-Fo en sprak op strengen toon:»Hij was dus valsch?”»Zou ik, antwoordde Soun, »die uw gewoonten kende ooit bij u in dienst gekomen zijn als dat het geval niet was geweest!”Hij zei dat op zoo koddigen toon, dat allen in lachen uitbarstten.De visschers waren lieden van Fou-Ning. Op nog geen twee mijl afstands bevond zich de haven die Kin-Fo wilde bereiken.Nog dienzelfden avond te acht uur, stapte hij met zijne kameraden aan wal en zich ontdoende van de toestellen van kapitein Boyton, hernamen zij hunne menschelijke gedaante.1Dehh.Seyffarth en Silas zijn de uitvinders van deze reddingsboei, die reeds in Frankrijk op alle oorlogsschepen voorhanden is. De heer Silas is archivaris van de Fransche ambassade te Weenen.XXI.Waarin Craig en Fry met bijzondere voldoening de maan zien opgaan.»Nu naar den Taï-ping!”Dat waren de eerste woorden die Kin-Fo den volgenden morgen, 30 Juni, uitsprak, na door een goede nachtrust, die den held dezer zonderlinge avonturen wel toekwam, verkwikt te zijn.Zij waren eindelijk op het tooneel van de heldendaden van Lao-Shen gekomen. De beslissende worsteling was genaderd.Zou Kin-Fo overwinnaar zijn? Ja, zonder twijfel, als hij den Taï-ping kon verrassen; want hij zou den brief koopen voor den prijs dien Lao-Shen daarvoor beliefde te stellen. Neen, zekerlijk, als hij zich liet verrassen, als hem een dolksteek in de volle borst werd toegebracht voor hij met den woesten zaakwaarnemer van Wang in onderhandeling trad.»Naar den Taï-ping!” hadden Fry-Craig geantwoord, na elkander met een blik geraadpleegd te hebben.De aankomst van Kin-Fo, Fry-Craig en Soun, in hun zonderlingen dos, gekleed zooals zij waren toen de visschers hen uit het water haalden, had eene zekere opschudding in het kleine havenstadje Fou-Ning teweeggebracht. Het was onmogelijk aan de openbare nieuwsgierigheid te ontsnappen. Zij waren den vorigen dag door eene talrijke volksmenigte begeleid naar de herberg, waar zij zich, dank zij het geld, in den gordel van Kin-Fo en den zak van Fry-Craig aanwezig, van meer passende kleeding hadden voorzien. Als Kin-Fo en zijne metgezellen minder dicht omringd waren geweest, zou hunne aandacht getrokken zijn door een zekeren zoon van het Hemelsche rijk, die hen geen oogenblik uit het oog verloor. Hunne verwondering zou ongetwijfeld nog zijn toegenomen, als zij bespeurd hadden dat hij den geheelen nacht de herberg bewaakte. Hun wantrouwen zou ongetwijfeld opgewekt zijn als zij hem den volgenden morgen weder op dezelfde plek hadden aangetroffen.Maar zij zagen niets; zij hadden geen argwaan, zij hadden zelfs geen reden om verbaasd te zijn toen deze verdachte persoon hun bij het verlaten van de herberg zijn dienst kwam aanbieden als gids.Het was een man van dertig jaar en hij zag er zeer fatsoenlijk uit.Toch koesterden Craig-Fry eenige achterdocht en zij ondervroegen den man.»Waarom”, luidde hunne vraag, »biedt gij aan ons te geleiden en waarheen wilt gij ons brengen?”Niets natuurlijker dan deze dubbele vraag, maar ook niets natuurlijker dan het antwoord dat er op gegeven werd.»Ik onderstel,” sprak de gids, »dat gij voornemens zijt een bezoek te brengen aan den Grooten Muur, evenals allereizigersdoen die Fou-Ning komen bezoeken. Ik ken het land en bied mij aan u tot gids te strekken.”»Vriendlief,” zei Kin-Fo, zich in het gesprek mengende, »voor ik een besluit neem, wensch ik te weten of de provincie veilig is.”»Zeer veilig,” antwoordde de gids.»Spreekt men in deze streek niet van een zekeren Lao-Shen?” vroeg Kin-Fo verder.»Lao-Shen, den Taï-ping?”»Ja.”»Zeker,” antwoordde de gids, »maar gij hebt niets van hem te vreezen aan deze zijde van den Grooten Muur. Hij durft zich niet op Keizerlijk grondgebied te wagen. Aan gindsche zijde zwerft zijn bende de Mongoolsche provinciën rond.”»Weet men waar hij op dit oogenblik is?” vroeg Kin-Fo.»Hij moet op het oogenblik in de omstreken van de Tschin-Tang-Ra zijn, op eenigenlisafstand van den Grooten Muur.”»En hoe ver is het van Fou-Ning naar de Tsching-Tang-Ro?”»Ongeveer vijftig lis.”1»Welnu, ik neem uw diensten aan.”»Om u te geleiden tot den Grooten Muur!...”»Om mij te geleiden naar het kamp van Lao-Shen!”De gids kon eene beweging van verrassing niet weerhouden.»Ik zal je goed betalen,” voegde Kin-Fo er bij.De gids schudde het hoofd als iemand die niet voornemens was de grens te passeeren. Vervolgens sprak hij:»Tot den Grooten Muur, goed! verder neen! Ik wil mijn leven niet wagen.”»Bepaal den prijs er van! ik zal u betalen.”»Zoo zij het!” antwoordde de gids.Zich daarop tot de beide agenten wendende, voegde Kin-Fo er bij:»Gij zijt vrij mijne heeren, om mij al of niet te vergezellen!”»Waar gij gaat....” zei Craig.»Gaan wij ook”, zei Fry.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De cliënt vande Eeuwvertegenwoordigde nog altijd voor hen een waarde van tweemaal honderdduizend dollars!Het scheen dat de agenten na het onderhoud geheel gerust gesteldwaren omtrent den gids. Maar mocht men hem gelooven dan diende men op ernstigemoeielijkhedenbedacht te zijn na het overschrijden van de bescherming, die de Chineezen hebben opgericht tegen de invallen der Mongoolsche horden.De toebereidselen tot de reis waren weldra gemaakt. Men vroeg Soun niet of hij geneigd was de reis mee te maken. Hij diende te volgen.Vervoermiddelen, als rijtuigen of wagentjes, ontbraken geheel in het kleine plaatsje van Fou-Ning. Paarden en muildieren waren evenmin, te krijgen. Maar er waren een zeker aantal kameelen die in den handel der Mongolen dienst doen. Deze ondernemende kooplieden gaan met karavanen den weg op van Peking naar Kiatcha, hunne groote troepen langstaartige schapen voor zich uit drijvende. Zij onderhouden aldus de gemeenschap tusschen Aziatisch Rusland en het Hemelsche Rijk. Zij wagen zich nooit door de onmetelijke steppen, dan talrijk en goed gewapend. Het zijn woeste, fiere mannen, die de Chineezen diep verachten.Men kocht vijf kameelen met hun primitief tuig, belaadde ze met voorraad, kocht de noodige wapenen en toog onder leiding van den gids op weg.Maar deze voorbereidende maatregelen hadden eenigen tijd vereischt en men kon eerst één uur na den middag vertrekken. Desniettemin maakte de gids zich sterk om vóór middernacht den voet van den Grooten Muur te bereiken. Daar zou een kamp worden aangelegd en den volgenden morgen zou Kin-Fo, als hij bij zijn onvoorzichtig besluit volhardde, de grens overschrijden.Het land was in de omstreken van Fou-Ning heuvelachtig. Wolken van gele stof rolden in dichte kringen over de wegen, die langs de bebouwde landen liepen. Ook daar was de vruchtbare grond van het Hemelsche Rijk niet te miskennen.De kameelen liepen met afgemeten passen, niet snel maar geregeld. De gids ging Kin-Fo, Soun, Craig en Fry voor, die een plaats hadden gevonden tusschen de twee bulten van het dier. Soun kon zich zeer goed in deze soort van reizen schikken en hij zou desnoods meegegaan zijn tot het einde der wereld.Maar mocht de weg niet vermoeiend zijn, de hitte was groot. Door de luchtlagen, verhit door de uitstraling van de aarde, werden de zonderlingste luchtspiegelingen voortgebracht. Uitgestrekte watervlakten, groot als een zee, verschenen aan den gezichteinder en verdwenen weder spoedig, tot buitengewone voldoening van Soun, die zich reeds bedreigd achtte door een nieuw zeetochtje.Maar al was deze provincie aan de uiterste grens van China gelegen, men moet daarom niet denken, dat zij onbewoond was. Het Hemelsche Rijk, hoe uitgestrekt ook, is nog te klein voor de bevolking, die op zijne oppervlakte is saamgeperst. Overal zijn de bewoners talrijk, zelfs op de grenzen van de Aziatische woestijn.De velden werden door mannen bearbeid. Ook de Tartaarsche vrouwen, kenbaar aan haar rose en blauwe kleeding, waren met veldarbeid bezig. Troepen gele schapen met lange staarten—een staart, dien Soun niet zonder wangunst beschouwde!—graasden hier en daar, beloerd door een zwarten arend.Ongelukkig de arme verdwaalde die van den troep afraakte! Het zijn geduchte roovers en zij richten eene moorddadige slachting aan onder de schapen, rammen en jeugdige antilopen, en dienen zelfs den Kirgiesen in de steppen van Midden-Azië als jachthonden.Voorts zag men overal geheele wolken van gevleugeld wild. Een geweer zou hier bezigheid gevonden hebben; maar de ware jager zou niet zonder verontwaardiging de menigte strikken enz. gade geslagen hebben, alleen den strooper waardig, die den grond overal tusschen de koren-, gierst- en maïsvelden bedekten.Kin-Fo en zijne metgezellen gingen steeds voort te midden van wolken van Mongoolsche stof. Zij hielden stand noch onder de schaduw hier en daar langs den weg, noch op de verspreid liggende boerenplaatsen, noch in de dorpen welker bestaan van tijd tot tijd in de verte bleek uit de graftorens, ter gedachtenis van eenige helden der Bouddhistische legende opgericht. Zij liepen achter elkander en lieten zich geleiden door de kameelen, die altijd zoo loopen en die bij hunne gelijkmatige stappen geaccompagneerd worden door het geluid van een hun om den hals gebonden roode schel.Onder deze omstandigheden was er aan het voeren van een gesprek niet te denken. De gids, weinig spraakzaam van aard, bleef steeds aan het hoofd van de kleine karavaan en keek scherp voor zich uit, zoover de dikke stofwolken om hen heen slechts toelieten. Hij aarzelde trouwens nooit en wist steeds welken weg hij in moest slaan, ook bij de kruiswegen waar handwijzers ontbraken. Craig en Fry koesterden dan ook te zijnen opzichte geen wantrouwen meer en konden al hun aandacht wijden aan den kostbaren cliënt vande Eeuw. Het was niet meer dan natuurlijk dat hun onrust toenam, naarmate zij dichter bij het bereiken van hun doel waren. Ieder oogenblik en zonder dat zij in staat zouden zijn er iets aan te doen, kon er een man langs de zijde van den weg verschijnen, die hun door een wel toegebrachten slag een verlies van tweehonderdduizend dollars kon berokkenen.Wat Kin-Fo betreft, hij was in die gemoedstemming waarin de herinneringen van het verledene het overwicht hebben op den angst van het oogenblik of van de toekomst. Alles kwam hem weder voor den geest wat er in de laatste twee maanden gebeurd was, en de hardnekkigheid waarmede het ongeluk hem vervolgde, begon hem ernstig ongerust te maken. Van den dag af waarop zijn correspondent te San-Francisco hem het bericht van zijn gewaand verlieshad gemeld, was alles hem toch letterlijk tegengeloopen. Zou dit gebeurd zijn om hem te straffen voor de verblindheid waarmede hij de voorrechten van het eerste gedeelte van zijn bestaan had miskend? Zou zijn slecht gesternte ondergaan als het hem slechts gelukte Lao-Shen dien ongeluksbrief afhandig te maken, of zou deze nog vóór dien tijd aan de opdracht van Wang voldoen en hem dooden? Zou het eenmaal de beminnelijke Lé-ou nog gegeven zijn door haar teederheid, haar zorg, haar opgewektheid, de booze geesten te bezweren die tegen hem losgelaten waren? Dit alles kwam hem in de gedachte, hij peinsde er over, en het maakte hem bezorgd en ongerust. En Wang! Zeker, hij kon het hem niet kwalijk nemen dat hij eene belofte had willen houden die hij zoo plechtig had moeten bezweren; maar Wang, de philosoof, die nooit ontbrekende gast van de yamen, hij zou daar niet meer zijn om hem wijsheid te leeren!....»Pas op, val niet!” riep op dit oogenblik de gids uit, tegen wiens kameel die van Kin-Fo aanviel; hij had in zijne droomerijen niet opgemerkt, dat het dier gevaar liep van te struikelen.»Zijn wij er?” vroeg hij.»’t Is acht uur” antwoordde de gids, »en ik stel voor hier halt te houden om eerst te eten.”»En dan?”»Dan gaan we verder.”»Maar dan is het donker.”O, wees maar niet bang dat wij verdwalen zullen! De Groote Muur is geen twintiglismeer van hier en onze kameelen moeten even uitblazen.”»’t Is best!” antwoordde Kin-Fo.Aan den kant van den weg stond een vervallen gebouw en een beekje kronkelde zich daarnevens door een ravijn; de beesten konden daar heerlijk drinken.Voordat de duisternis inviel richtten Kin-Fo en zijn gevolg zich eenigszins huiselijk in het gebouw in en aten daar met den gewonen trek van lieden, die een flinken tocht achter den rug hebben.Maar met het gesprek wilde het niet vlotten. Een of tweemaal trachtte Kin-Fo het op Lao-Shen te brengen. Hij vroeg den gids, wat deze Taï-ping er voor een was, of hij hem kende. De gids schudde zijn hoofd als iemand die niet alles zeggen wil wat hij weet en vermeed zooveel mogelijk om de tot hem gerichte vragen te beantwoorden.»Komt hij wel eens in deze provincie?” vroeg Kin-Fo.»Neen”, antwoordde de gids, »maar Taï-pings uit zijn bende zijn dikwijls aan deze zijde van den Grooten Muur geweest en het was beter hen niet te ontmoeten! Bouddha behoede ons voor de Taï-pings!”»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.Gedurende dit gesprek, dat Kin-Fo meer belang inboezemde dande gids scheen te kunnen vermoeden, zagen Craig en Fry elkander aan, fronsten hunne wenkbrauwen keken op hun horloge en schudden het hoofd.»Waarom zouden wij hier niet rustig den dag blijven afwachten?” vroegen zij.»In dezen bouwval!” riep de gids uit. »Ik overnacht nog liever in het open veld; men loopt dan nog minder gevaar overvallen te worden!”»De afspraak was, dat we van avond nog bij den Grooten Muur zouden zijn”, merkte Kin-Fo op. »Ik wil daar zijn en dat zal geschieden ook.”Dit werd gezegd op een toon die geen tegenspraak duldde. Soun zelf, ofschoon half dood van angst, durfde geen aanmerking maken.Toen het maal afgeloopen en het inmiddels negen uur geworden was, stond de gids op en maakte men zich gereed den tocht voort te zetten.Kin-Fo wilde op zijn kameel klimmen, toen Craig en Fry hem aanspraken.»Blijft mijnheer nog altijd bij zijn plan om Lao-Shen op te zoeken en zich in zijn tegenwoordigheid te wagen?”»Wel zeer zeker”, antwoordde Kin-Fo: »ik wil mijn brief terug hebben, wat het dan ook kosten mag.”»U speelt een gevaarlijk spel!” hernamen de agenten, »door u in het kamp van den Taï-ping, in het hol van den leeuw te wagen!”»Denk je dat ik de geheele reis gemaakt heb om op het laatste oogenblik terug te deinzen?” antwoorddeKin-Fo. »Jelui bent immers vrij om mij al of niet te volgen!”De gids had een kleine zaklantaarn aangestoken. De beide agenten kwamen naderbij en keken nogmaals op hun horloge.»’t Zou zeker voorzichtiger zijn tot morgen te wachten”, zoo hielden zij aan.»Waarom dat?” vroeg Kin-Fo. »Lao-Shen zal zeker morgen of overmorgen even gevaarlijk zijn als heden. Kom aan, op weg!”»Op weg!” herhaalden nu Craig en Fry.De gids had dit gedeelte van het gesprek gehoord. Reeds verscheidene keeren, toen de beide agenten moeite gedaan hadden om Kin-Fo van zijn voornemen af te brengen, had zijn gelaat eene verstoorde uitdrukking getoond. Nu hij hoorde dat zij weder op dit onderwerp terugkwamen, kon hij eene beweging van ongeduld niet onderdrukken.Dit was de aandacht van Kin-Fo niet ontgaan, die overigens vast besloten was om niet te aarzelen en geen stap terug te gaan. Maar groot was zijne verbazing, toen op het oogenblik dat hij zou opstijgen, de gids op hem toetrad en hem in het oor fluisterde:»Vertrouw die beide menschen niet!”Kin-Fo opende zijn mond reeds om hiervan nader verklaring te vragen.... De gids gaf hem echter een teeken om te zwijgen,waarschuwde dat het oogenblik van vertrek daar was en de kleine karavaan ging weder op weg.Was er wantrouwen opgewekt in den geest van Kin-Fo tegen de beide agenten van William J. Bidulph? Konden de geheel onverwachte en onverklaarbare woorden van den gids opwegen tegen de twee maanden van toewijding die de agenten aan zijn dienst hadden gewijd? Stellig niet! En toch vroeg Kin-Fo zichzelf te vergeefs af waarom Craig en Fry hem zoo sterk hadden aangeraden om zijn bezoek bij den Taï-ping tot den volgenden dag uit te stellen of liever er geheel van af te zien. Waren zij dan niet onverwachts uit Peking vertrokken om Lao-Shen te zoeken? Het eigenbelang zelf der beide agenten van de Eeuw eischte immers dat hun cliënt weder in het bezit kwam van dien dwazen en gevaarlijken brief? Er was dus wel iets onverklaarbaars in hun gedrag!Kin-Fo liet niets van deze overpeinzingen blijken. Hij had zijn plaats in de rij weder ingenomen. Craig, Fry en Soun volgden hem en zoo reden zij ruim twee uur zwijgend achter elkander door, zonder dat hun iets belangrijks overkwam.Het zal omstreeks middernacht geweest zijn, toen de gids stilhield en hun in het noorden eene lange donkere lijn toonde, die slechts onduidelijk tegen den weinig minder donkeren hemel afstak. Achter deze lijn zag men de toppen van eenige bergen, die reeds door de eerste stralen der maan verlicht werden, ofschoon dit hemellichaam zelf noch achter den gezichteinder verborgen was.»De Groote Muur!” sprak de gids.»Kunnen wij van nacht nog verder?” vroeg Kin-Fo.»Ja wel, als u dat absoluut wilt!” antwoordde de gids.»Dan gaan wij verder!”De kameelen waren blijven staan.»Ik zal den pas gaan verkennen,” sprak toen de gids; »wacht hier dan maar op mij.”Daarop verwijderde hij zich.Op dit oogenblik traden Craig en Fry op Kin-Fo toe.»Mijnheer?...” sprak Craig.»Mijnheer?...” sprak Fry.»Is u tevreden geweest over onze diensten gedurende den tijd dat mijn heer William J. Bidulph ons aan uw persoon verbonden heeft?”»Zeer tevreden!”»Zou mijnheer dan zoo goed willen zijn dit stuk even te willen teekenen, waarin verklaard wordt, dat u alle reden hebt om voldaan te zijn over onze houding in de twee laatste maanden?”»Dit stuk!” hernam Kin-Fo uiterst verbaasd. Craig had inmiddels uit zijn zakboek een keurig net getuigschrift voor den dag gehaald en hield hem dit voor.»Het zal misschien den heer William J. Bidulph genoegen doen en dan is ons dat zeer aangenaam.”»En bezorgt het ons misschien ook een extra gratificatie,” voegde Fry er bij.»Mijnheer kan mijn rug wel als lessenaar gebruiken,” sprak Craig zich omkeerend en bukkend.»En hier is pen en inkt, waarmede mijnheer gelegenheid heeft om ons dit genoegen te doen,” zei Fry.Kin-Fo lachte en teekende zoo goed als de buitengewone omstandigheden toelieten het hem aangeboden stuk.»En zeg mij nu eens” sprak Kin-Fo, toen hij aan het verzoek der beide agenten voldaan en het begeerde stuk geteekend had, »wat deze aardigheid hier op deze plaats en op dit uur beteekent!”»Op deze plaats,” antwoordde Fry, »omdat wij niet verder met u mede zullen reizen.”»En op dit uur,” voegde Craig er bij, »omdat het over een paar minuten middernacht zijn zal.”»Maar wat doet dat er toe?”»Mijnheer,” antwoordde Craig, »het belang dat deverzekeringsmaatschappijde Eeuwin uw dierbaar leven stelt...”»Duurt nog slechts enkele oogenblikken...” voegde Fry er bij.»En dan kunt ge u zelf het leven benemen...”»Of u door anderen laten dooden...”»Al naar u dat zelf verkiest!”Kin-Fo zag de beide agenten, die zeer beleefd en ernstig spraken, met verbazing aan, maar begreep er niets van. Op dit oogenblik verschenen de eerste stralen der maan in het oosten boven den gezichteinder.»De maan!” riep Fry uit.»En heden 30 Juni....” riep Craig uit.»Komt zij te middernacht op....”»En daar uw contract metde Eeuwniet vernieuwd is....”»Is thans uw polis ook niet geldig meer en behoort u niet meer onder de verzekerden!...”»Goeden avond, mijnheer Kin-Fo!” zei Craig.»Mijnheer Kin-Fo, goeden avond!” zei Fry.En de beide agenten stegen op hunne kameelen, trokken den teugel aan en verdwenen langs den weg dien zij gekomen waren, Kin-Fo sprakeloos van verbazing achterlatende.Nauwelijks hield het geluid op van de hoefslagen der kameelen, waarop deze practische Amerikanen huiswaarts keerden, of een aantal mannen, aangevoerd door den gids, wierpen zich op Kin-Fo, die vruchteloos trachtte zich te verdedigen, en op Soun, die vruchteloos trachtte te vluchten.Een oogenblik later waren heer en knecht gebonden en sleeptemen hen naar een der verlaten forten van den Grooten Muur, waarin men hen stevig achter slot en grendel bracht.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.1Een tiental mijlen.
XIX.Dat zeer slecht afloopt voor kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yepen zijn equipage.De toestellen van kapitein Boyton bestaan uitsluitend uit een enkel kleedingstuk van caoutchouc, waarin het geheele lichaam sluit. Doorden aard der stof zijn ze waterdicht. Maar al kan het water er niet doordringen de koude, die het gevolg zou zijn eener langdurige indompeling, zooveel te beter. Deze kleedingstukken nu, zijn dubbelen tusschen de stof en de voering kan men eene zekere hoeveelheid lucht inblazen.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.De lucht strekt tot twee doeleinden. Ten eerste om het toestel beter te doen drijven en ten tweede om te maken dat het menschelijk lichaam op den duur niet te veel afkoelt. Met zulk een toestel kan men zoo lang in het water vertoeven als men zelf maar verkiest.Het spreekt van zelf dat de sluiting er van niets te wenschen overliet. De pantalon waarvan de voeten met zware zolen voorzien waren, sloot om het middel met een ceintuur van staal, ruim genoeg om het lichaam eenige vrijheid van beweging te laten. Het buis dat aan dit ceintuur vast zat, sloot van boven met een stevige kraag, waaraan de kap bevestigd was. Deze ging over het hoofd en sloot door een elastieken band nauwkeurig om voorhoofd, wangen en kin. Men zag dus van de kin niets anders dan de oogen, den neus en den mond.Aan het buis zaten verscheiden buizen van caoutchouc die dienden om lucht in te brengen en deze te regelen naar den graad van dichtheid die men voor het drijvende lichaam verlangde. Men kon dus, al naar men verkoos, tot aan den hals onder water blijven, of slechts halverwege, of zelfs als men wilde in het water staan. Er bestaat eene volkomen vrijheid van handelen en beweging, en daarenboven eene volkomen veiligheid.Ziedaar het toestel dat zijn uitvinder zooveel roem heeft bezorgd en waarvan het nut bij tal van zeerampen ontwijfelbaar groot is. Het wordt voltooid door een aantal bijkomende zaken: een waterdichten zak met verschillende voorwerpen, die als een gordel om het lijf geslagen wordt; een stevigen stok die aan de voeten in een haak bevestigd is en waaraan men een klein fokzeil kan hangen, eene kleine pagaai die al naar omstandigheden gebruikt kan worden om den toestel in beweging te brengen of naar verkiezing te besturen.Kin-Fo, Craig, Fry en Soun dreven nu, aldus toegerust, op de oppervlakte der zee. Soun werd door Craig of Fry voortgeduwd en liet hen stil begaan en met eenige pagaaislagen waren zij weldra op voldoenden afstand van de jonk verwijderd.De ingevallen duisternis was voor deze manoeuvre zeer gunstig geweest. Zelfs al waren kapitein Yin en zijne matrozen op het dek verschenen, toch zouden zij de vluchtelingen niet in het oog gekregen hebben. Niemand had dan ook kunnen onderstellen, dat zij op deze wijze de jonk hadden verlaten. De schurken uit het ruim zouden zulks eerst op het laatste oogenblik kunnen gewaar worden.»Bij de tweede nachtwake,” had de gewaande doode uit de laatste kist gezegd: dus omstreeks middernacht.Kin-Fo en zijne gezellen hadden dus nog een paar uur tijd en inmiddels hoopten zij zich wel een mijl van het schip te kunnenverwijderen. Er begon werkelijk ook wat wind te komen, doch dit was nog zoo weinig, dat men alleen op de pagaaien mocht vertrouwen, om uit het vaarwater van deSam-Yepte komen.Na een paar minuten waren Kin-Fo, Craig en Fry zoodanig aan hun nieuwen toestand gewend, dat zij instinctmatig alles deden wat de inrichting van het toestel vorderde of onderstelde, zonder ooit te aarzelen of mis te tasten. Soun zelfs had weldra zijne bezinning teruggekregen en voelde zich in de zee veel beter op zijn gemak dan aan boord van de jonk. Zijne zeeziekte was plotseling verdwenen. Het is dan ook een groot verschil of men aan boord van een schip al de bewegingen van dat vaartuig gevoelt, dan wel of men halverwege in het water met de deining mededrijft. Soun maakte deze opmerking met zeer veel genoegen.Maar al was Soun niet zeeziek meer, hij was nu vreeselijk bang. Hij vreesde dat de haaien misschien nog niet naar bed zouden zijn en instinctmatig trok hij bij die gedachte zijne beenen omhoog als vreesde hij dat zij daarin bijten zouden.Een klein beetje angst was hem, in zijne omstandigheden, dan ook waarlijk zoo kwalijk niet te nemen.Kin-Fo en zijne makkers, wie het ongeluk op de meest krasse wijze bleef vervolgen, zetten hunne vlucht in kapitein Boyton’s drijftoestellen voort. Bij het pagaaien lagen zij horizontaal uitgestrekt. Als zij een oogenblik rustten, hernamen zij hunne verticale houding.Een uur nadat zij het vaartuig hadden verlaten, waren zij reeds een halve mijl onder de lij van deSam-Yep. Zij hielden een poosje rust, op hunne pagaai geleund, daarbij echter zorg dragende dat zij zachtjes spraken.»Die schurk van een kapitein!” zei Craig, om ’t gesprek te openen.»Die vervloekte Lao-Shen!” antwoordde Fry.»’t Schijnt dat het je zonderling voorkomt?” zei Kin-Fo op den toon van iemand die zich over niets meer verwondert.»Ja!” antwoordde Craig, »want ik kan niet begrijpen hoe die ellendelingen te weten gekomen zijn dat wij passagiers aan boord zouden zijn!”»’t Is waarlijk onverklaarbaar,” voegde Fry er bij.»Het doet er niet toe,” sprak Kin-Fo, »zij hebben het geweten en wij zijn het gevaar ontsnapt!”»Ontsnapt!” antwoordde Craig. »Neen, zoolang deSam-Yepin ’t gezicht is, zijn wij niet buiten gevaar!”»Wat moet er gedaan worden?” vroeg Kin-Fo.»Laat ons al onze krachten inspannen”, antwoordde Fry, »en ons zoover van het vaartuig verwijderen dat wij bij ’t aanbreken van den dag uit het gezicht zijn!”En Fry blies een zekere hoeveelheid lucht in zijn kleed en steegdaardoor halverwege uit het water. Hij nam daarop uit zijn borstzak een flesch en een glas, vulde dat met besten brandewijn en reikte het zijn cliënt over.Kin-Fo liet zich niet lang bidden en ledigde het glas tot den laatsten druppel. Craig-Fry volgden zijn voorbeeld en Soun werd niet vergeten.»Hoe gaat het?..” vroeg hem Craig.»Beter!” antwoordde Soun na gedronken te hebben. »Zouden wij ook niet een stukje kunnen eten?”»Morgen”, zei Craig, »zullen wij ontbijten bij het aanbreken van den dag en eenige kopjes thee....”»Koud!” riep Soun uit, een leelijk gezicht trekkende.»Warm!” antwoordde Craig.»Kan je dan vuur maken?”»Ik zal vuur maken.”»Waarom zouden wij tot morgen wachten?” vroeg Soun.»Zou u dan soms willen dat ons vuur aan kapitein Yin en zijn medeplichtigen onze tegenwoordigheid verried?”»Neen! neen!”»Dus, morgen!”Onze vrienden babbelden werkelijk even gezellig alsof zij »te huis” waren! Alleen deed eene lichte deining hun eene op- en neergaande beweging ondergaan, die min of meer komisch was. Zij bewogen zich naar boven, evenals de toetsen van een klavier door de hand van een pianist aangeroerd.»De bries neemt toe,” merkte Kin-Fo op.»Dan moeten wij zeilen,” antwoordden Craig-Fry.En zij maakten zich gereed den stok op de voeten te bevestigen, ten einde er het zeil aan op te hijschen, toen Soun een kreet van schrik deed hooren.»Zal je den mond houden, ezel!” liet zijn meester hooren. »Wil je ons verraden?”»Maar ik meen iets gezien te hebben!....” stamelde Soun.»Houd den mond, schavuit,” zei Kin-Fo, zijne hand op den schouder van zijn bediende leggende. »Zelfs als je voelt dat je een been afgebeten wordt, mag je nog niet schreeuwen, of...”»Of,” voegde Fry er bij, »wij zullen hem met een messteek door zijn pak naar beneden sturen, waar hij op zijn gemak kan schreeuwen!”Men ziet dat de arme Soun nog niet aan het eind van zijne jammeren was gekomen. Hij was angstig, maar mocht toch geen geluid geven. Hij had nog wel geen spijt de jonk, de zeeziekte en de passagiers in het ruim verlaten te hebben, maar er scheelde toch niet veel aan.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.’t Was zoo als Kin-Fo had gezegd, de bries stak op, maar hetwas slechts een van die tochtjes die gewoonlijk het opgaan van de zon voorafgaan. Toch moest men er gebruik van maken, om zich zoover mogelijk van deSam-Yepte verwijderen. Als de mannenvan Lao-Shen Kin-Fo niet vonden, zouden zij hem zekerlijk achtervolgen en als zij in het gezicht waren, dan zouden zij spoedig met de sloep bereikt zijn. Men moest dus zorgen om bij het aanbreken van den dag zoover mogelijk uit ’t gezicht te zijn.De bries woei uit het oosten. Welke ook de streken waren waarheen de orkaan de jonk gevoerd had, in de golf van Léao-Tong, of die van Pé-Tché-Dé, of zelfs in de Gele zee, men moest westwaarts sturen om den vasten wal te bereiken. Daar had men kans eenige handelsjonken te ontmoeten, die naar de monding van de Peï-ho voeren. Daar waren nacht en dag visschersvaartuigen bij de kust. De kansen om opgenomen te worden waren groot. Als de wind daarentegen uit het westen had geblazen en deSam-Yepverder naar het zuiden was gevoerd dan de kust van Korea, dan was er weinig kans op behoud. Voor hen lag, wijd uitgestrekt, de zee, en als zij al de kusten van Japan bereikten, dan zou het zeker niet anders zijn dan als lijk, drijvende in hun ondoordringbaar kleed van caoutchouc.Maar, zooals reeds gezegd is, de bries zou waarschijnlijk gaan liggen bij het opgaan der zon en men deed zeer verstandig zich zoover mogelijk uit de voeten te maken.Het was ongeveer 10 uur in den avond. De maan moest even voor middernacht opkomen. Men had dus geen minuut te verliezen.»Maak zeilklaar!” riepen Fry-Craig.Dit was zeer eenvoudig. Iedere voetzool van den rechtervoet van het pak had een bus, waarin de stok, die als mast dienst moest doen, kon worden bevestigd.Kin-Fo, Soun en de beide agenten strekten zich op den rug uit; vervolgens trokken zij het been op, bogen de knie en plaatsten den stok in de bus, na aan het uiteinde het hijschtouw van het zeil bevestigd te hebben. Zoodra zij de horizontale houding hadden hernomen maakte de stok een rechten hoek met hun lichaam en stond flink naar boven.»Hijsch het zeil!” riepen Fry-Craig.En ieder trok met de rechterhand aan het touw en bracht zoodoende een klein driekant zeil naar boven.Het touw werd in den stalen gordel bevestigd, men hield den schoot in de hand en de bries in de vier fokzeilen blazende, dreef de kleine vloot van scaphanders vooruit.Verdienden die »schip-mannen” den naam van scaphanders niet meer nog dan de onderzeesche werklieden aan wie men dien gewoonlijk geeft?Tien minuten later manoeuvreerde ieder met de meeste veiligheid en gemakkelijkheid.Zij stuurden in gezelschap zonder elkander uit het oog te verliezen. Men zou ze hebben kunnen aanzien voor een troepjegroote zeemeeuwen, die met uitgestrekte vleugels langs de wateren scheerden.De toestand, waarin de zee verkeerde, begunstigde de beweging zeer. Geen enkele golfslag verstoorde de lange en kalme golving harer oppervlakte.Slechts een paar maal vergat Soun de voorschriften van Fry-Craig en kreeg hij, bij het omwenden van het hoofd, eenige monden vol zout water in. Maar dat raakte hij spoedig kwijt. Hij gaf daar trouwens niet veel om, maar was nog altijd gepijnigd door den angst dat hij een collectie haaien zou tegenkomen! Men bracht hem echter aan het verstand dat hij minder gevaar liep als hij dreef dan in verticale houding. De muil toch van den haai is zoo ingericht dat hij zich om moet wentelen om zijn prooi te bemachtigen en die beweging maakt het hem niet gemakkelijk om een voorwerp dat aan de oppervlakte drijft, te grijpen. Daarenboven heeft men opgemerkt dat deze dieren eenigszins huiverig schijnen te zijn om voorwerpen, die zich bewegen, te grijpen. Als Soun dus onophoudelijk in beweging bleef, liep hij het minste gevaar; men kan dus begrijpen dat hij heel wat beweging maakte.De scaphanders zetten hun tocht op deze wijze ongeveer een uur voort, juist lang genoeg voor Kin-Fo en zijne gezellen. Zij waren nu op vrij voldoenden afstand van de jonk, maar een langer voortgaan zou hen te veel vermoeid hebben, zoowel door de spanning van het zeil als door de vrij krachtige kabbeling der golven.Craig-Fry gaven het bevel om te stoppen. De schoten werden gevierd en de kleine vloot hield stil.»Vijf minuten rust, als ’t belieft, mijnheer?” zei Craig, zich tot Kin-Fo wendende.»Gaarne.”Daarop hernamen allen, met uitzondering van Soun, die uit voorzorg horizontaal wilde blijven, hunne verticale houding.»Nog een glaasje brandewijn?” vroeg Fry.»Met genoegen,” antwoordde Kin-Fo.Voor het oogenblik hadden zij niets anders noodig dan eenige droppels van deze opwekkende likeur. De honger kwelde hen nog niet. Zij hadden een uur vóór zij de jonk verlieten, gegeten en konden dus tot den volgenden morgen wachten. Zij gevoelden ook geen koude. De luchtlaag die zich tusschen hun lichaam en het water bevond, behoedde hen voor afkoeling. De normale temperatuur van hun lichaam was ongetwijfeld sedert hun vertrek nog geen graad gedaald.Was deSam-Yepnog altijd in het gezicht?Craig en Fry keerden zich om. Fry nam een nachtkijker uit zijn zak en bespiedde zorgvuldig den oostelijken gezichteinder.Er was niets te zien. Ook niet de schaduw, nauwelijks zichtbaar,die de vaartuigen tegen den donkeren achtergrond van het luchtruim afteekenen. Overigens was de nacht donker; het mistte een weinig en er waren bijna geen sterren. De planeten waren slechts flauw aan den hemel te zien. Maar waarschijnlijk zou de maan, die spoedig haar halven cirkel moest vertoonen, de lichte nevels optrekken en een vrijer uitzicht openen.»De jonk is op verren afstand!” zei Fry.»De schurken slapen nog,” antwoordde Craig en zullen niets van de bries bespeurd hebben.”»Willen wij weder voortgaan?” sprak Kin-Fo, terwijl hij zijn schoot aanhaalde en op nieuw den wind in het zeil liet spelen.Zijne reisgenooten volgden zijn voorbeeld; allen hernamen de vorige houding en dreven—de bries was iets verminderd—in dezelfde richting weder vooruit.Zij gingen steeds voorwaarts. Bijgevolg zou de maan, die in het oosten opkwam, niet dadelijk hun aandacht trekken; maar zij zou met hare stralen het eerst den tegenovergestelden gezichteinder verlichten en ’t was deze gezichteinder dien zij met de meeste aandacht bespiedden. Misschien zouden zij, in plaats van de regelmatige lijn door de lucht en het water gevormd, een kustlijn ontdekken, door het maanlicht beschenen. Het zou de kust zijn van het Hemelsche rijk, dat hun, waar zij het ook betreden mochten, veiligheid zou aanbieden. De kust zou vrij zijn en daar er zoo goed als geen branding zou wezen, kon men op eene veilige landing rekenen. Eens op den vasten wal zou men wel zien wat verder te doen.Omstreeks kwart voor twaalf toonden zich de eerste lichtstrepen en werd de nevel zwak verlicht.Noch Kin-Fo, noch zijne metgezellen keerden zich om. De bries die in frischheid toenam, terwijl de dampen werden opgetrokken, dreef hen snel voort. Maar zij bespeurden dat de omgeving gestadig helderder werd.Terzelfder tijd werd het gesternte beter zichtbaar. De opstekende wind dreef den nevel voor zich heen, en de scaphanders gevoelden dat het water krachtiger in beweging werd gebracht.De maanschijf, eerst rood als koper, nu wit als zilver, verlichtte spoedig het geheele luchtruim.Eensklaps ontsnapte aan den mond van Craig een echt Amerikaansche vloek.»De jonk!” riep hij.Allen hielden stil.»Strijk de zeilen!” beval Fry.In een oogenblik waren de vier fokzeilen naar beneden gehaald en de masten uit de bus genomen.Kin-Fo en zijne reisgenooten, plaatsten zich in verticale houding en keken om.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.DeSam-Yepwas dáár op een mijl afstand, en teekende zich, met volle zeilen, op den verlichten gezichteinder af.Het was de jonk wel. Zij had de zeilen geheschen en maaktegebruik van de bries. Kapitein Yin had zonder twijfel het verdwijnen van Kin-Fo bespeurd, zonder te kunnen begrijpen op welke wijze hij ontsnapt was. Op goed geluk af had hij, in overleg met de medeplichtigen uit het ruim, de vervolging begonnen, en binnen een kwartier zouden Kin-Fo, Soun, Craig en Fry weder in zijne handen vallen!Maar had men hen bespeurd, te midden van de lichtstralen, die de maan over de oppervlakte van het water schoot? Neen, misschien niet!»Omlaag met het hoofd!”zei Craig, zich aan deze hoop vastklemmende.Men begreep hem. Men liet uit de pijpjes van het toestel eenige lucht ontsnappen en de vier scaphanders dompelden dieper in het water en wel zóó, dat alleen hun gelaat nog aan de oppervlakte was. Het kwam er nu op aan te zwijgen en zich niet te verroeren. De jonk vorderde met snelheid. Hare hooge zeilen wierpen zware schaduwen over de wateren.Vijf minuten later was deSam-Yepop een halve mijl afstand. Men zag de matrozen achter de verschansing heen en weder loopen. De kapitein stond aan het roer.Deed hij zijn best om de vluchtelingen te achterhalen? of was het hem alleen te doen om het meest mogelijke voordeel van den wind te hebben. Men wist het niet.Eensklaps deden zich kreten hooren. Er vertoonden zich een massa personen op het dek van deSam-Yep. Luid getier werd vernomen.Het leed geen twijfel, er was eene worsteling ontstaan tusschen de gewaande dooden, uit het ruim ontsnapt, en de equipage van de jonk.Maar waartoe die worsteling? Waren dan de schurken, matrozen en zeeroovers, het niet eens?Kin-Fo en zijne makkers hoorden duidelijk aan de eene zijde woedende scheldwoorden, aan den anderen kant kreten van smart en wanhoop, die echter binnen weinige minuten werden verdoofd.Daarop duidde een heftig geplons in het water langs de jonk aan, dat er eenige lichamen over boord werden geworpen.Neen! kapitein Yin en zijne bemanning waren de medeplichtigen niet van Lao-Shen! De arme lieden waren integendeel door hen verrast en vermoord. De schurken, die zich aan boord verscholen hadden—zonder twijfel met behulp van de sjouwerlieden te Takou—hadden geen ander plan gehad dan zich van de jonk meester te maken voor rekening van den Taï-ping, en zeker was het hun onbekend geweest dat Kin-Fo passagier aan boord van deSam-Yepwas.Als zij gezien werden en gevat, dan zouden zeker noch Kin-Fo, noch Fry-Craig, noch Soun genade vinden bij deze ellendelingen.De jonk kwam steeds nader. Zij was vlak bij de vluchtelingen toen, door eene gelukkige wending, de schaduw van de zeilen op hen viel.Zij doken onder.Toen zij weder aan de oppervlakte verschenen, was de jonk voorbij; zij waren niet ontdekt; het vaartuig werd snel door den wind voortgedreven.Een lijk dreef het achterna en werd door de beweging van het kielwater van de jonk naar de scaphanders gedreven.Het was het lichaam van den kapitein, met een dolk in de zijde. De lange plooien van zijn gewaad hielden het boven water.Daarop zonk het en verdween in de diepte der zee.Aldus was het uiteinde van den vroolijken kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yep.Tien minuten later was de jonk in westelijke richting uit het oog verloren en dreven Kin-Fo, Craig-Fry en Soun weder alleen op de oppervlakte van de zee.
Dat zeer slecht afloopt voor kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yepen zijn equipage.
Dat zeer slecht afloopt voor kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yepen zijn equipage.
De toestellen van kapitein Boyton bestaan uitsluitend uit een enkel kleedingstuk van caoutchouc, waarin het geheele lichaam sluit. Doorden aard der stof zijn ze waterdicht. Maar al kan het water er niet doordringen de koude, die het gevolg zou zijn eener langdurige indompeling, zooveel te beter. Deze kleedingstukken nu, zijn dubbelen tusschen de stof en de voering kan men eene zekere hoeveelheid lucht inblazen.
»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.
»Die schurk van een kapitein!” Bladz. 159.
De lucht strekt tot twee doeleinden. Ten eerste om het toestel beter te doen drijven en ten tweede om te maken dat het menschelijk lichaam op den duur niet te veel afkoelt. Met zulk een toestel kan men zoo lang in het water vertoeven als men zelf maar verkiest.
Het spreekt van zelf dat de sluiting er van niets te wenschen overliet. De pantalon waarvan de voeten met zware zolen voorzien waren, sloot om het middel met een ceintuur van staal, ruim genoeg om het lichaam eenige vrijheid van beweging te laten. Het buis dat aan dit ceintuur vast zat, sloot van boven met een stevige kraag, waaraan de kap bevestigd was. Deze ging over het hoofd en sloot door een elastieken band nauwkeurig om voorhoofd, wangen en kin. Men zag dus van de kin niets anders dan de oogen, den neus en den mond.
Aan het buis zaten verscheiden buizen van caoutchouc die dienden om lucht in te brengen en deze te regelen naar den graad van dichtheid die men voor het drijvende lichaam verlangde. Men kon dus, al naar men verkoos, tot aan den hals onder water blijven, of slechts halverwege, of zelfs als men wilde in het water staan. Er bestaat eene volkomen vrijheid van handelen en beweging, en daarenboven eene volkomen veiligheid.
Ziedaar het toestel dat zijn uitvinder zooveel roem heeft bezorgd en waarvan het nut bij tal van zeerampen ontwijfelbaar groot is. Het wordt voltooid door een aantal bijkomende zaken: een waterdichten zak met verschillende voorwerpen, die als een gordel om het lijf geslagen wordt; een stevigen stok die aan de voeten in een haak bevestigd is en waaraan men een klein fokzeil kan hangen, eene kleine pagaai die al naar omstandigheden gebruikt kan worden om den toestel in beweging te brengen of naar verkiezing te besturen.
Kin-Fo, Craig, Fry en Soun dreven nu, aldus toegerust, op de oppervlakte der zee. Soun werd door Craig of Fry voortgeduwd en liet hen stil begaan en met eenige pagaaislagen waren zij weldra op voldoenden afstand van de jonk verwijderd.
De ingevallen duisternis was voor deze manoeuvre zeer gunstig geweest. Zelfs al waren kapitein Yin en zijne matrozen op het dek verschenen, toch zouden zij de vluchtelingen niet in het oog gekregen hebben. Niemand had dan ook kunnen onderstellen, dat zij op deze wijze de jonk hadden verlaten. De schurken uit het ruim zouden zulks eerst op het laatste oogenblik kunnen gewaar worden.
»Bij de tweede nachtwake,” had de gewaande doode uit de laatste kist gezegd: dus omstreeks middernacht.
Kin-Fo en zijne gezellen hadden dus nog een paar uur tijd en inmiddels hoopten zij zich wel een mijl van het schip te kunnenverwijderen. Er begon werkelijk ook wat wind te komen, doch dit was nog zoo weinig, dat men alleen op de pagaaien mocht vertrouwen, om uit het vaarwater van deSam-Yepte komen.
Na een paar minuten waren Kin-Fo, Craig en Fry zoodanig aan hun nieuwen toestand gewend, dat zij instinctmatig alles deden wat de inrichting van het toestel vorderde of onderstelde, zonder ooit te aarzelen of mis te tasten. Soun zelfs had weldra zijne bezinning teruggekregen en voelde zich in de zee veel beter op zijn gemak dan aan boord van de jonk. Zijne zeeziekte was plotseling verdwenen. Het is dan ook een groot verschil of men aan boord van een schip al de bewegingen van dat vaartuig gevoelt, dan wel of men halverwege in het water met de deining mededrijft. Soun maakte deze opmerking met zeer veel genoegen.
Maar al was Soun niet zeeziek meer, hij was nu vreeselijk bang. Hij vreesde dat de haaien misschien nog niet naar bed zouden zijn en instinctmatig trok hij bij die gedachte zijne beenen omhoog als vreesde hij dat zij daarin bijten zouden.
Een klein beetje angst was hem, in zijne omstandigheden, dan ook waarlijk zoo kwalijk niet te nemen.
Kin-Fo en zijne makkers, wie het ongeluk op de meest krasse wijze bleef vervolgen, zetten hunne vlucht in kapitein Boyton’s drijftoestellen voort. Bij het pagaaien lagen zij horizontaal uitgestrekt. Als zij een oogenblik rustten, hernamen zij hunne verticale houding.
Een uur nadat zij het vaartuig hadden verlaten, waren zij reeds een halve mijl onder de lij van deSam-Yep. Zij hielden een poosje rust, op hunne pagaai geleund, daarbij echter zorg dragende dat zij zachtjes spraken.
»Die schurk van een kapitein!” zei Craig, om ’t gesprek te openen.
»Die vervloekte Lao-Shen!” antwoordde Fry.
»’t Schijnt dat het je zonderling voorkomt?” zei Kin-Fo op den toon van iemand die zich over niets meer verwondert.
»Ja!” antwoordde Craig, »want ik kan niet begrijpen hoe die ellendelingen te weten gekomen zijn dat wij passagiers aan boord zouden zijn!”
»’t Is waarlijk onverklaarbaar,” voegde Fry er bij.
»Het doet er niet toe,” sprak Kin-Fo, »zij hebben het geweten en wij zijn het gevaar ontsnapt!”
»Ontsnapt!” antwoordde Craig. »Neen, zoolang deSam-Yepin ’t gezicht is, zijn wij niet buiten gevaar!”
»Wat moet er gedaan worden?” vroeg Kin-Fo.
»Laat ons al onze krachten inspannen”, antwoordde Fry, »en ons zoover van het vaartuig verwijderen dat wij bij ’t aanbreken van den dag uit het gezicht zijn!”
En Fry blies een zekere hoeveelheid lucht in zijn kleed en steegdaardoor halverwege uit het water. Hij nam daarop uit zijn borstzak een flesch en een glas, vulde dat met besten brandewijn en reikte het zijn cliënt over.
Kin-Fo liet zich niet lang bidden en ledigde het glas tot den laatsten druppel. Craig-Fry volgden zijn voorbeeld en Soun werd niet vergeten.
»Hoe gaat het?..” vroeg hem Craig.
»Beter!” antwoordde Soun na gedronken te hebben. »Zouden wij ook niet een stukje kunnen eten?”
»Morgen”, zei Craig, »zullen wij ontbijten bij het aanbreken van den dag en eenige kopjes thee....”
»Koud!” riep Soun uit, een leelijk gezicht trekkende.
»Warm!” antwoordde Craig.
»Kan je dan vuur maken?”
»Ik zal vuur maken.”
»Waarom zouden wij tot morgen wachten?” vroeg Soun.
»Zou u dan soms willen dat ons vuur aan kapitein Yin en zijn medeplichtigen onze tegenwoordigheid verried?”
»Neen! neen!”
»Dus, morgen!”
Onze vrienden babbelden werkelijk even gezellig alsof zij »te huis” waren! Alleen deed eene lichte deining hun eene op- en neergaande beweging ondergaan, die min of meer komisch was. Zij bewogen zich naar boven, evenals de toetsen van een klavier door de hand van een pianist aangeroerd.
»De bries neemt toe,” merkte Kin-Fo op.
»Dan moeten wij zeilen,” antwoordden Craig-Fry.
En zij maakten zich gereed den stok op de voeten te bevestigen, ten einde er het zeil aan op te hijschen, toen Soun een kreet van schrik deed hooren.
»Zal je den mond houden, ezel!” liet zijn meester hooren. »Wil je ons verraden?”
»Maar ik meen iets gezien te hebben!....” stamelde Soun.
»Houd den mond, schavuit,” zei Kin-Fo, zijne hand op den schouder van zijn bediende leggende. »Zelfs als je voelt dat je een been afgebeten wordt, mag je nog niet schreeuwen, of...”
»Of,” voegde Fry er bij, »wij zullen hem met een messteek door zijn pak naar beneden sturen, waar hij op zijn gemak kan schreeuwen!”
Men ziet dat de arme Soun nog niet aan het eind van zijne jammeren was gekomen. Hij was angstig, maar mocht toch geen geluid geven. Hij had nog wel geen spijt de jonk, de zeeziekte en de passagiers in het ruim verlaten te hebben, maar er scheelde toch niet veel aan.
Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.
Zij stuurden in gezelschap. Bladz. 162.
’t Was zoo als Kin-Fo had gezegd, de bries stak op, maar hetwas slechts een van die tochtjes die gewoonlijk het opgaan van de zon voorafgaan. Toch moest men er gebruik van maken, om zich zoover mogelijk van deSam-Yepte verwijderen. Als de mannenvan Lao-Shen Kin-Fo niet vonden, zouden zij hem zekerlijk achtervolgen en als zij in het gezicht waren, dan zouden zij spoedig met de sloep bereikt zijn. Men moest dus zorgen om bij het aanbreken van den dag zoover mogelijk uit ’t gezicht te zijn.
De bries woei uit het oosten. Welke ook de streken waren waarheen de orkaan de jonk gevoerd had, in de golf van Léao-Tong, of die van Pé-Tché-Dé, of zelfs in de Gele zee, men moest westwaarts sturen om den vasten wal te bereiken. Daar had men kans eenige handelsjonken te ontmoeten, die naar de monding van de Peï-ho voeren. Daar waren nacht en dag visschersvaartuigen bij de kust. De kansen om opgenomen te worden waren groot. Als de wind daarentegen uit het westen had geblazen en deSam-Yepverder naar het zuiden was gevoerd dan de kust van Korea, dan was er weinig kans op behoud. Voor hen lag, wijd uitgestrekt, de zee, en als zij al de kusten van Japan bereikten, dan zou het zeker niet anders zijn dan als lijk, drijvende in hun ondoordringbaar kleed van caoutchouc.
Maar, zooals reeds gezegd is, de bries zou waarschijnlijk gaan liggen bij het opgaan der zon en men deed zeer verstandig zich zoover mogelijk uit de voeten te maken.
Het was ongeveer 10 uur in den avond. De maan moest even voor middernacht opkomen. Men had dus geen minuut te verliezen.
»Maak zeilklaar!” riepen Fry-Craig.
Dit was zeer eenvoudig. Iedere voetzool van den rechtervoet van het pak had een bus, waarin de stok, die als mast dienst moest doen, kon worden bevestigd.
Kin-Fo, Soun en de beide agenten strekten zich op den rug uit; vervolgens trokken zij het been op, bogen de knie en plaatsten den stok in de bus, na aan het uiteinde het hijschtouw van het zeil bevestigd te hebben. Zoodra zij de horizontale houding hadden hernomen maakte de stok een rechten hoek met hun lichaam en stond flink naar boven.
»Hijsch het zeil!” riepen Fry-Craig.
En ieder trok met de rechterhand aan het touw en bracht zoodoende een klein driekant zeil naar boven.
Het touw werd in den stalen gordel bevestigd, men hield den schoot in de hand en de bries in de vier fokzeilen blazende, dreef de kleine vloot van scaphanders vooruit.
Verdienden die »schip-mannen” den naam van scaphanders niet meer nog dan de onderzeesche werklieden aan wie men dien gewoonlijk geeft?
Tien minuten later manoeuvreerde ieder met de meeste veiligheid en gemakkelijkheid.
Zij stuurden in gezelschap zonder elkander uit het oog te verliezen. Men zou ze hebben kunnen aanzien voor een troepjegroote zeemeeuwen, die met uitgestrekte vleugels langs de wateren scheerden.
De toestand, waarin de zee verkeerde, begunstigde de beweging zeer. Geen enkele golfslag verstoorde de lange en kalme golving harer oppervlakte.
Slechts een paar maal vergat Soun de voorschriften van Fry-Craig en kreeg hij, bij het omwenden van het hoofd, eenige monden vol zout water in. Maar dat raakte hij spoedig kwijt. Hij gaf daar trouwens niet veel om, maar was nog altijd gepijnigd door den angst dat hij een collectie haaien zou tegenkomen! Men bracht hem echter aan het verstand dat hij minder gevaar liep als hij dreef dan in verticale houding. De muil toch van den haai is zoo ingericht dat hij zich om moet wentelen om zijn prooi te bemachtigen en die beweging maakt het hem niet gemakkelijk om een voorwerp dat aan de oppervlakte drijft, te grijpen. Daarenboven heeft men opgemerkt dat deze dieren eenigszins huiverig schijnen te zijn om voorwerpen, die zich bewegen, te grijpen. Als Soun dus onophoudelijk in beweging bleef, liep hij het minste gevaar; men kan dus begrijpen dat hij heel wat beweging maakte.
De scaphanders zetten hun tocht op deze wijze ongeveer een uur voort, juist lang genoeg voor Kin-Fo en zijne gezellen. Zij waren nu op vrij voldoenden afstand van de jonk, maar een langer voortgaan zou hen te veel vermoeid hebben, zoowel door de spanning van het zeil als door de vrij krachtige kabbeling der golven.
Craig-Fry gaven het bevel om te stoppen. De schoten werden gevierd en de kleine vloot hield stil.
»Vijf minuten rust, als ’t belieft, mijnheer?” zei Craig, zich tot Kin-Fo wendende.
»Gaarne.”
Daarop hernamen allen, met uitzondering van Soun, die uit voorzorg horizontaal wilde blijven, hunne verticale houding.
»Nog een glaasje brandewijn?” vroeg Fry.
»Met genoegen,” antwoordde Kin-Fo.
Voor het oogenblik hadden zij niets anders noodig dan eenige droppels van deze opwekkende likeur. De honger kwelde hen nog niet. Zij hadden een uur vóór zij de jonk verlieten, gegeten en konden dus tot den volgenden morgen wachten. Zij gevoelden ook geen koude. De luchtlaag die zich tusschen hun lichaam en het water bevond, behoedde hen voor afkoeling. De normale temperatuur van hun lichaam was ongetwijfeld sedert hun vertrek nog geen graad gedaald.
Was deSam-Yepnog altijd in het gezicht?
Craig en Fry keerden zich om. Fry nam een nachtkijker uit zijn zak en bespiedde zorgvuldig den oostelijken gezichteinder.
Er was niets te zien. Ook niet de schaduw, nauwelijks zichtbaar,die de vaartuigen tegen den donkeren achtergrond van het luchtruim afteekenen. Overigens was de nacht donker; het mistte een weinig en er waren bijna geen sterren. De planeten waren slechts flauw aan den hemel te zien. Maar waarschijnlijk zou de maan, die spoedig haar halven cirkel moest vertoonen, de lichte nevels optrekken en een vrijer uitzicht openen.
»De jonk is op verren afstand!” zei Fry.
»De schurken slapen nog,” antwoordde Craig en zullen niets van de bries bespeurd hebben.”
»Willen wij weder voortgaan?” sprak Kin-Fo, terwijl hij zijn schoot aanhaalde en op nieuw den wind in het zeil liet spelen.
Zijne reisgenooten volgden zijn voorbeeld; allen hernamen de vorige houding en dreven—de bries was iets verminderd—in dezelfde richting weder vooruit.
Zij gingen steeds voorwaarts. Bijgevolg zou de maan, die in het oosten opkwam, niet dadelijk hun aandacht trekken; maar zij zou met hare stralen het eerst den tegenovergestelden gezichteinder verlichten en ’t was deze gezichteinder dien zij met de meeste aandacht bespiedden. Misschien zouden zij, in plaats van de regelmatige lijn door de lucht en het water gevormd, een kustlijn ontdekken, door het maanlicht beschenen. Het zou de kust zijn van het Hemelsche rijk, dat hun, waar zij het ook betreden mochten, veiligheid zou aanbieden. De kust zou vrij zijn en daar er zoo goed als geen branding zou wezen, kon men op eene veilige landing rekenen. Eens op den vasten wal zou men wel zien wat verder te doen.
Omstreeks kwart voor twaalf toonden zich de eerste lichtstrepen en werd de nevel zwak verlicht.
Noch Kin-Fo, noch zijne metgezellen keerden zich om. De bries die in frischheid toenam, terwijl de dampen werden opgetrokken, dreef hen snel voort. Maar zij bespeurden dat de omgeving gestadig helderder werd.
Terzelfder tijd werd het gesternte beter zichtbaar. De opstekende wind dreef den nevel voor zich heen, en de scaphanders gevoelden dat het water krachtiger in beweging werd gebracht.
De maanschijf, eerst rood als koper, nu wit als zilver, verlichtte spoedig het geheele luchtruim.
Eensklaps ontsnapte aan den mond van Craig een echt Amerikaansche vloek.
»De jonk!” riep hij.
Allen hielden stil.
»Strijk de zeilen!” beval Fry.
In een oogenblik waren de vier fokzeilen naar beneden gehaald en de masten uit de bus genomen.
Kin-Fo en zijne reisgenooten, plaatsten zich in verticale houding en keken om.
Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.
Het leed geen twijfel of er was eene worsteling ontstaan. Bladz. 166.
DeSam-Yepwas dáár op een mijl afstand, en teekende zich, met volle zeilen, op den verlichten gezichteinder af.
Het was de jonk wel. Zij had de zeilen geheschen en maaktegebruik van de bries. Kapitein Yin had zonder twijfel het verdwijnen van Kin-Fo bespeurd, zonder te kunnen begrijpen op welke wijze hij ontsnapt was. Op goed geluk af had hij, in overleg met de medeplichtigen uit het ruim, de vervolging begonnen, en binnen een kwartier zouden Kin-Fo, Soun, Craig en Fry weder in zijne handen vallen!
Maar had men hen bespeurd, te midden van de lichtstralen, die de maan over de oppervlakte van het water schoot? Neen, misschien niet!
»Omlaag met het hoofd!”zei Craig, zich aan deze hoop vastklemmende.
Men begreep hem. Men liet uit de pijpjes van het toestel eenige lucht ontsnappen en de vier scaphanders dompelden dieper in het water en wel zóó, dat alleen hun gelaat nog aan de oppervlakte was. Het kwam er nu op aan te zwijgen en zich niet te verroeren. De jonk vorderde met snelheid. Hare hooge zeilen wierpen zware schaduwen over de wateren.
Vijf minuten later was deSam-Yepop een halve mijl afstand. Men zag de matrozen achter de verschansing heen en weder loopen. De kapitein stond aan het roer.
Deed hij zijn best om de vluchtelingen te achterhalen? of was het hem alleen te doen om het meest mogelijke voordeel van den wind te hebben. Men wist het niet.
Eensklaps deden zich kreten hooren. Er vertoonden zich een massa personen op het dek van deSam-Yep. Luid getier werd vernomen.
Het leed geen twijfel, er was eene worsteling ontstaan tusschen de gewaande dooden, uit het ruim ontsnapt, en de equipage van de jonk.
Maar waartoe die worsteling? Waren dan de schurken, matrozen en zeeroovers, het niet eens?
Kin-Fo en zijne makkers hoorden duidelijk aan de eene zijde woedende scheldwoorden, aan den anderen kant kreten van smart en wanhoop, die echter binnen weinige minuten werden verdoofd.
Daarop duidde een heftig geplons in het water langs de jonk aan, dat er eenige lichamen over boord werden geworpen.
Neen! kapitein Yin en zijne bemanning waren de medeplichtigen niet van Lao-Shen! De arme lieden waren integendeel door hen verrast en vermoord. De schurken, die zich aan boord verscholen hadden—zonder twijfel met behulp van de sjouwerlieden te Takou—hadden geen ander plan gehad dan zich van de jonk meester te maken voor rekening van den Taï-ping, en zeker was het hun onbekend geweest dat Kin-Fo passagier aan boord van deSam-Yepwas.
Als zij gezien werden en gevat, dan zouden zeker noch Kin-Fo, noch Fry-Craig, noch Soun genade vinden bij deze ellendelingen.
De jonk kwam steeds nader. Zij was vlak bij de vluchtelingen toen, door eene gelukkige wending, de schaduw van de zeilen op hen viel.
Zij doken onder.
Toen zij weder aan de oppervlakte verschenen, was de jonk voorbij; zij waren niet ontdekt; het vaartuig werd snel door den wind voortgedreven.
Een lijk dreef het achterna en werd door de beweging van het kielwater van de jonk naar de scaphanders gedreven.
Het was het lichaam van den kapitein, met een dolk in de zijde. De lange plooien van zijn gewaad hielden het boven water.
Daarop zonk het en verdween in de diepte der zee.
Aldus was het uiteinde van den vroolijken kapitein Yin, gezagvoerder van deSam-Yep.
Tien minuten later was de jonk in westelijke richting uit het oog verloren en dreven Kin-Fo, Craig-Fry en Soun weder alleen op de oppervlakte van de zee.
XX.Waarin men zien zal waaraan men zich blootstelt als men kapitein Boyton’s drijftoestel gebruikt.Drie uren later werd de horizon verhelderd door de eerste voorteekenen van den dageraad, en het duurde niet lang of men kon de zee in hare geheele uitgestrektheid overzien.De jonk was reeds uit het gezicht. Zij was de vier drijvers spoedig vooruit gezeild en deze hadden volstrekt geen begeerte om bij haar te blijven. Zij volgden wel denzelfden weg naar het westen, voortgestuwd door denzelfden wind, maar deSam-Yepmoest hun thans meer dan drie mijlen voor zijn. Er was dus voor onze vrienden van die zijde niets meer te vreezen.Maar al was dit gevaar geweken, toch nam dit niet weg dat hun toestand hoogst ernstig bleef.De zee was zoo ver het oog reikte eenzaam en verlaten. Geen schip of visscherssloep was ergens te bespeuren. Geen spoor van land was noord- of oostwaarts te ontdekken. Niets duidde aan dat men dicht bij een of andere kust was. Waren zij in de golf van Pé-Tché-Li of in de Gele zee? Men wist er niets van.Toch werd de oppervlakte van het water nog door een tochtjebewogen. Men mocht het niet verloren laten gaan. De richting, die de jonk genomen had bewees dat het land, na korter of langer tijd, in het westen zou opdagen en dat men het in elk geval aan die zijde moest zoeken.Men kwam dus met elkander overeen dat zij weder onder zeil zouden gaan, doch niet voordat men zich eenigermate had versterkt. De maag deed hare rechten gelden, en nadat men tien uur in zee gedreven had, was dat waarlijk niet te verwonderen.»Laat ons eerst ontbijten”, zei Craig.»En zoo goed mogelijk!” voegde Fry er bij.Kin-Fo gaf een teeken van toestemming, en aan de wijze waarop Soun met de lippen smakte, bleek voldoende hoe hij er over dacht. Hij was uitgehongerd en dacht er zelfs op dit oogenblik niet aan dat haaien hem zelf wel eens voor hun ontbijt konden uitkiezen.De waterdichte zak werd voor den dag gehaald en geopend. Fry haalde er uitmuntenden voorraad uit, brood en ingelegde vruchten, eenig tafelgereedschap, kortom al wat men noodig had om zich behoorlijk te ontnuchteren. Van de honderd schotels, die een Chineesch maal behooren te versieren, ontbraken er wel acht en negentig, maar er was genoeg voor de behoeften der vier, die er gebruik van zouden maken en de omstandigheden waren er niet naar dat men buitengewone eischen mocht stellen.Men ontbeet dus heerlijk, want de zak bevatte voorraad voor twee dagen. Als men binnen dien tijd niet aan land kwam zou men er ook wel nooit komen.»Maar wij zijn goedsmoeds”, verklaarden Craig-Fry.»Hoe kunt ge nu zoo goedsmoeds zijn?” vroeg Kin-Fo niet zonder eenige spotternij.»Omdat het geluk ons nu reeds weer meeloopt”, antwoordde Fry.»Hé, vindt ge dat?”»Ja zeker”, verklaarde Craig. »Het groote gevaar was de jonk en daaruit zijn we ontsnapt.”»Nooit, mijnheer”, voegde Fry er bij, »nooit, zoolang wij de eer gehad hebben bij uw persoon in dienst gesteld te zijn, werd uw leven minder bedreigd dan op dit oogenblik.”»Geen Taï-ping ter wereld....” zei Craig.»Zou u hier kunnen treffen....” zei Fry.»En u drijft zeer aardig....” voegde Craig er bij.»Voor iemand die tweehonderd duizend dollars weegt”, vulde Fry aan.Kin-Fo moest glimlachen, of hij wilde of niet.»Als ik drijf”, antwoordde hij, »dank ik dat u, mijnheeren! Zonder uw hulp was ik thans daar, waar de arme kapitein Yin is!”»Wij zelf ook!” antwoordden Fry-Craig.»En ik dan!” riep Soun uit, terwijl hij bijna stikte in een groot stuk brood, dat hij slechts met moeite kon verzwelgen.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»’t Doet er niet toe”, hernam Kin-Fo, »ik weet wat ik u schuldig ben!”»U zijt ons volstrekt niets schuldig”, antwoordde Fry, »daar u verzekerd zijt bijde Eeuw....”»Groote algemeenelevensverzekeringsmaatschappij....”»Met een waarborgkapitaal van twintig millioen dollars.....”»En wij hopen vurig....”»Dat zij geen cent aan u verliezen zal!”In zijn hart was Kin-Fo zeer getroffen door de zorgen die de beide agenten voor hem gehad hadden, wat dan ook de beweegredenen mochten geweest zijn. Ook maakte hij van dat gevoel geen geheim voor hen.»Wij zullen over dit alles wel eens nader spreken”, voegde hij er bij, »als Lao-Shen mij eerst maar den brief teruggegeven heeft, dien Wang hem zoo ter kwader uur heeft ter hand gesteld.”Craig en Fry zagen elkander aan. Een schier onmerkbare glimlach speelde om hunne lippen. Zij hadden blijkbaar weder op hetzelfde oogenblik hetzelfde denkbeeld gehad.»Soun!” sprak Kin-Fo.»Wat blieft mijnheer!”»Mijn thee!”»Ik zal u helpen, mijnheer!” antwoordde Fry.En het was goed dat Fry antwoordde, want als Soun het had moeten doen, zou het wel eens kunnen geweest zijn met de minder eerbiedige vraag hoe zijn heer dacht dat hij hem zijn thee had kunnen brengen, terwijl beiden midden in den oceaan dreven.Voor de beide agenten evenwel was de oplossing van deze quaestie slechts een kleinigheid.Fry nam namelijk uit den waterdichten zak een klein instrument, dat zeer eigenaardig bij het drijfpak van kapitein Boyton behoort. Het kan des nachts dienst doen als lantaarn, als het koud is als verwarmingstoestel en als men iets warmen of koken wil als kookfornuis.Niets eenvoudiger dan dit. Een kokertje van vijf of zes duim, verbonden aan een metalen bakje, van boven en van onderen met een kraantje, alles omsloten door een stuk kurk zooals de drijvende thermometers waarmede men de warmte van het water in badkuipen meet—ziedaar het instrument waarvan wij spreken.Fry liet het op de oppervlakte van het water drijven.Met de eene hand opende hij toen de bovenste kraan en met de andere de onderste die met het metalen bakje in verbinding stond.Terstond steeg een heldere vlam uit het kokertje op, die eene duidelijk merkbare warmte verspreidde.»Ziedaar ons fornuis”, zeide Fry.Soun kon zijne oogen niet gelooven.»Maakt u vuur van water?” riep hij uit.»Van water en phosphorcalcium!” antwoordde Craig.Het werktuig was inderdaad zoodanig ingericht dat men op vernuftige wijze partij trok van een der eigenaardige eigenschappen van het phosphorcalcium, die phosphorverbinding welke, als zijmet water in aanraking komt, phosphorhoudend waterstofgas voortbrengt. Dit gas ontbrandt van zelf in de lucht en noch de regen, noch de wind, noch de zee kan het uitblusschen. Daarom wordt het thans ook gebruikt om de nieuwste reddingsboeien te verlichten. Als men zulk een boei in zee werpt komt het phosphorcalcium met het water in aanraking, waaruit dadelijk eene heldere vlam te voorschijn springt, die den over boord gevallen man de plaats aanwijst waar hij redding vinden kan of den matrozen toont waar zij hem terstond te hulp kunnen komen1.Terwijl de vlam uit den koker opsteeg, hield Craig er een ketel met zoetwater boven, uit een tonnetje dat hij in zijn waterdichten zak mede van boord genomen had.Het water kookte spoedig en Craig schonk het toen over in een trekpot waarin eenige lepeltjes thee gedaan waren. Spoedig daarop kregen Kin-Fo en Soun elk een geurigen kop van dit thans op zijn Amerikaansch gezette aftreksel en het smaakte hun werkelijk even goed als gewoonlijk de op Chineesche wijze bereide thee.Met dezen warmen drank werd het ontbijt op »zooveel” graden breedte en »zooveel” lengte op waardige wijze besloten; als men een sextant en een chronometer had gehad, zou men ook op enkele seconden na de plaats hebben kunnen bepalen waar. Deze instrumenten zullen zeker ook spoedig eene plaats onder den voorraad van kapitein Boytons reiszak vinden en dan zullen de schipbreukelingen ook gewaarborgd zijn tegen het gevaar van op den oceaan te verdwalen.Kin-Fo en zijne metgezellen gevoelden zich na dit eigenaardige ontbijt behoorlijk uitgerust en versterkt; zij heschen nu het zeil weder in top en zetten hun tocht westwaarts voort.De bries woei nog twaalf uur achter elkander en de scaphanders, die den wind achter zich hadden, legden in dien tijd een aanzienlijken afstand af. Alleen moesten zij nu en dan even met de pagaai sturen, om in de juiste richting te blijven. Op den rug liggende en van zelf gemakkelijk voortglijdende, voelden zij groote neiging om in slaap te vallen. Het was echter dringend noodzakelijk om zich daartegen te verzetten en Craig en Fry wisten daarvoor geen beter middel dan elk eene geurige sigaar op te steken, die zij even rustig oprookten als een dandy zulks in de zwemschool doet.Meermalen, intusschen, werden de tochtgenooten gestoord door de luchtsprongen van eenige zeedieren, die den ongelukkigen Soun grooten schrik op het lijf joegen.Het waren gelukkig slechts onschadelijke bruinvisschen. Die»clowns” der zee kwamen heel nieuwsgierig eens een kijkje nemen naar de vreemde wezens, die in hun element ronddreven,—zoogdieren even als zij, maar op verre na niet als zij, thuis in dat element.Het was een vreemd schouwspel! Die bruinvisschen maakten in troepen hunne opwachting, zij schoten als pijlen voorbij en deelden het water een smaragdgroene kleur mede; zij maakten luchtsprongen van vijf of zes voet boven de golven uit en bewezen daardoor de buigzaamheid en kracht hunner spieren. Als de arme scaphanders het water maar even snel als zij hadden kunnen doorklieven, eene snelheid welke die van de beste schepen overtreft, wat zouden zij spoedig het land bereikt hebben! Zij zouden haast lust gekregen hebben zich aan eenige van die dieren vast te sjorren en zich door hen te laten voortslepen. Maar welke buitelingen en onderdompelingen! Dan was het toch maar beter zich met de verplaatsing door den wind te vergenoegen, die wel langzamer, maar toch oneindig veiliger geschiedde.Intusschen ging tegen den middag de wind geheel liggen. Hij eindigde met grillige dwarlwindjes, die een oogenblik de kleine zeilen deden zwellen om ze even daarna slap te laten hangen. De hand behoefde zich niet meer in te spannen om den schoot vast te houden en het zog liet noch aan de voeten noch aan het hoofd der scaphanders het eigenaardig gemurmel hooren.»Een lelijk...” zei Craig.»Geval!” antwoordde Fry.Men hield een oogenblik op. De masten werden gestreken, de zeilen geborgen en allen, zich in den vertikalen stand plaatsende, bespiedden den horizont.De zee was altijd verlaten. Geen enkel zeil in ’t gezicht, geen enkele rookpluim eener stoomboot, zich tegen den hemel afteekenende. Een brandende zon had al de dampen opgeslorpt en de lucht verdund. Zelfs menschen die niet gekleed waren geweest in een dubbele laag caoutchouc, zouden de temperatuur van het water warm gevonden hebben!Hoe gerust nu Fry-Craig hadden voorgegeven te zijn over den uitslag van dit avontuur, waren zij nu toch niet zeer op hun gemak. En geen wonder, want de sedert ongeveer zestien uur afgelegde afstand kon niet bepaald worden en daarenboven werd het hoe langer hoe vreemder dat niets de nabijheid van de kust verried, noch handelsvaartuig, noch visschersboot, noch eenig ander vaartuig die zich gewoonlijk niet ver in zee wagen.Gelukkig waren Kin-Fo, Craig en Fry geen menschen die zich heel gauw uit het veld lieten slaan. Zij hadden nog voorraad voor een dag en er deed zich geen enkel teeken voor dat het weder slecht zou worden!»Pagaaien maar!” zeide Kin-Fo.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.Dat was het signaal om de reis te vervolgen, en nu eens op den rug, dan weder op den buik, roeiden de scaphanders in de richting van het westen voort.Men vorderde niet hard. Door dat pagaaien werden de armen, die het niet gewoon waren, spoedig vermoeid. Men moest dikwijls ophouden en op Soun wachten die achterbleef en telkens zijne klaagliederen hervatte. Zijn meester beknorde hem, berispte en bedreigde hem, maar Soun was niet bang voor ’t geen nog van zijn staart overbleef daar het beschermd werd door de dikke kap van caoutchouc en liet hem eenvoudig praten. Toch was de vrees om verlaten te worden voldoende om op korten afstand te blijven.Tegen twee uren vertoonden zich eenige vogels. Het waren meeuwen, maar deze, vlugge vogels wagen zich zeer ver in zee. Men kon dus uit hunne tegenwoordigheid niet afleiden dat de kust dichtbij was. Niettemin werd het als een gunstig voorteeken beschouwd.Een uur later geraakten de scaphanders in een net van zeekroos verward waaruit zij moeite hadden zich te verlossen. Met behulp van hunne messen moesten zij zich een weg door dien chaos van zeeplanten banen.Daarmede ging een groot half uur verloren en een verbruik van krachten die beter hadden besteed kunnen worden.Te vier uur hield de kleine drijvende troep wederom stil om uit te rusten, want het is onnoodig te zeggen dat zij zeer vermoeid waren. Er was een vrij sterke bries opgestoken, maar, hetgeen eene verontrustende omstandigheid mocht genoemd worden, woei zij toen uit het zuiden. En inderdaad konden de scaphanders slechts voor den wind zeilen, en niet als een sloep waarvan de kiel haar tegen afdrijven bewaart, het bij den wind ofhalvenwind houden. Indien zij dus zeil zetten, zouden zij gevaar loopen om Noord te halen en een gedeelte van het West dat zij eens gemaakt hadden weder te verliezen. Daarenboven werd de deining sterker, terwijl eene sterk opkomende zee de positie nog lastiger maakte.Zij bleven dus vrij lang halt houden. Zij rustten niet alleen uit maar gaarden ook krachten, door op nieuw hun voorraad aan te spreken. Dit diner was minder vroolijk dan het ontbijt. Binnen weinige uren zou de nacht weder aanbreken. De wind wakkerde aan.... Hoe te handelen?Kin-Fo op zijn pagaai geleund, de wenkbrauwen gefronst, ontevredener nog dan wel ongerust over dien hardnekkigen tegenspoed, sprak geen woord. Soun jammerde onophoudelijk en niesde reeds als iemand die door een geduchte verkoudheid bedreigd wordt.Craig en Fry gevoelden zich stilzwijgend door hunne lotgenooten om raad gevraagd, maar wisten niet wat te antwoorden!Eindelijk verschafte een gelukkig toeval hun een antwoord.Eenige minuten voor vijf uren, wezen Craig en Fry tegelijk met de hand naar het zuiden, onder den uitroep:»Een zeil!”En werkelijk vertoonde zich drie mijlen te loevert een vaartuig, dat kracht van zeilen maakte. De koers dien het nu met den wind achter zich volgde, moest het brengen vlak bij de plaats, waar zich Kin-Fo met zijne metgezellen bevonden.Zij hadden dus niets anders te doen dan den weg dien het schip volgde, te snijden en het daartoe in rechte lijn te gemoet te gaan.Zij manoeuvreerden onmiddellijk in die richting en voelden hunne krachten terugkeeren. Nu zij de uitkomst als het ware in hunne eigen handen hadden, zouden zij haar niet laten ontsnappen. De wind, die naar de andere zij woei, belette hen gebruik van hunne zeilen te maken, doch zij konden het wel met hunne pagaaien af, daar de afstand niet groot was.De wind nam gaande weg toe en men zag het schip steeds grooter worden. Het was een visschersjonk en daaruit kon men afleiden dat men dicht onder de kust was; de visschers in die streken wagen zich toch zelden ver in volle zee.»Houdt moed! Maakt voort!” riepen Craig en Fry, zelf met kracht de pagaai hanteerende.Zij behoefdenechterhunne tochtgenooten niet aan te sporen. Kin-Fo, horizontaal op het water uitgestrekt, sneed door de golven als een bruinvisch. En wat Soun betreft, die overtrof zichzelf en was, uit vrees van achter te blijven, de anderen van tijd tot tijd zelfs voor.Nog een halve mijl moest men afleggen om in het vaarwater der jonk te komen. Daarenboven was het midden op den dag en al kreeg men de scaphanders niet in het oog, dan zouden zij met hunne stemmen de aandacht der schepelingen wel weten te trekken. Zouden deze echter niet op de vlucht gaan als zij door zulke zonderling toegetakelde wezens aangeroepen werden? Dat was al weder een kwade kans, die zij best loopen konden.Hoe het ook zij, men had geen oogenblik te verliezen. De armen werden dan ook weder krachtiger uitgeslagen, de pagaaien raakten met snellen slag het schuim der korte golven, de afstand verminderde in ’t oog loopend, toen Soun op eens een vreeselijken angstkreet deed hooren.»Een haai! een haai!”En Soun had zich ditmaal niet bedrogen.Op ongeveer twintig voet afstands zag men twee voorwerpen zich bewegen. Het waren de vinnen van een verscheurend dier, in die zeeën te huis, van den tijgerhaai, die met recht den naam verdient welken men hem gegeven heeft, want de natuur heeft hem de woestheid toegedeeld, den tijger en den haai eigen.»De messen gereed!” riepen Fry en Craig.Het waren de eenigste wapenen die zij te hunner beschikking hadden, wapenen die wellicht onvoldoende zouden zijn!Soun was, men begrijpt dit lichtelijk, eensklaps in de achterhoede geraakt.De haai had de scaphanders gezien en naderde hen. Zijn kolossaal lichaam werd één oogenblik in het doorschijnende water groen gevlekt en gestreept gezien. Hij was zestien à achttien voeten lang. Een monster!Hij wierp zich het eerst op Kin-Fo en keerde zich half om, om hem te verslinden.Maar Kin-Fo verloor zijne koelbloedigheid niet. Op het oogenblik dat de haai hem zou bereiken, zette hij het dier zijn pagaai tegen den rug en verwijderde zich met een krachtigen stoot.Craig en Fry waren naderbij gekomen, gereed ten aanval en ter verdediging.De haai dook een oogenblik onder en kwam daarop weder boven met geopenden muil, een metaalschaar van een vierdubbele rij tanden voorzien.Kin-Fo wilde de beweging, die hem zoo goed gelukt was, herhalen, maar zijn pagaai raakte de kaken van het dier en werd midden door gesneden.De haai wierp zich toen, half op zijde liggende, op zijn prooi.Op dat oogenblik gutsten stroomen bloed uit zijn lichaam en de zee werd rood gekleurd.Craig en Fry hadden het dier herhaaldelijk met hunne messen getroffen en hoe hard zijn vel ook mocht zijn, hunne lange Amerikaansche messen waren er doorgedrongen en hadden hem hevig gekwetst.De muil van het monster opende en sloot zich met een verschrikkelijk geluid, terwijl hij met zijn staart het water ontzettend beukte. Fry kreeg een slag in de zijde en werd op tien pas afstands weggeslingerd.»Fry!” kreet Craig op een toon, die de diepste smart verried alsof hij zelf den slag had ontvangen.»Hoezee!” antwoordde Fry, het strijdperk weder naderende.Hij was niet gewond. Zijn caoutchouc kuras had het geweld van den slag gebroken.De haai werd daarop op nieuw en met ware woede aangegrepen. Hij draaide en wendde zich naar alle richtingen om. Kin-Fo was er in geslaagd hem het gebroken eind van zijn pagaai in de oogholte te drijven, en trachtte nu, op gevaar af van doormidden gebeten te worden, het dier op de plaats te houden, terwijl Fry en Craig hem met hunne messen het hart poogden te treffen.Het scheen dat de beide agenten er in geslaagd waren, want het monster zonk, na eene laatste poging beproefd te hebben om Kin-Fo te grijpen en na een breeden bloedstroom verloren te hebben, in de diepte.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.»Hoezee! hoezee! hoezee!” schreeuwden Fry en Craig eenstemmig, hunne messen zwaaiende.»Ik dank u!” zei Kin-Fo.»Dat vereischt geen dank!” antwoordde Craig. »Het zou wat moois geweest zijn als zoo’n dier een brokje van tweemaal honderdduizend dollars had opgeslokt!”»Dat nooit!” voegde Fry er bij.En Soun? Waar was Soun? Ditmaal was hij de voorste, en het vaartuig, dat zich op ongeveer drie kabellengten afstands bevond van de plek waar de worsteling plaats had, reeds genaderd. De lafaard was met alle kracht zijner pagaai gevlucht. Bijna had hem dit een ongeluk bezorgd.De visschers hadden hem inderdaad bespeurd; maar zij konden niet vermoeden dat zich onder dat zeehondenuiterlijk een menschelijk wezen bevond. Zij maakten zich gereed naar hem te visschen, zooals zij naar een dolfijn of een zeekalf zouden hebben gedaan. Zij wierpen dan ook, zoodra hij dicht genoeg genaderd was, een lang touw overboord, voorzien van een sterken haak.De haak pakte Soun onder den gordel van zijn kleed en scheurde dit van den rug tot den nek open.Soun, die nu alleen boven water gehouden werd door de lucht die zich in de dubbele voering van zijn pantalon bevond, duikelde om en stond met zijn hoofd onder water en met zijne beenen in de lucht.Kin-Fo, Craig en Fry, die spoedig naderden, waren zoo voorzichtig om de visschers in goed Chineesch toe te spreken.De goede lieden verschrikten uitermate! Sprekende zeekalven! Zij grepen naar de zeilen en wilden zich zoo snel mogelijk uit de voeten maken.Maar Kin-Fo stelde hen gerust en zeide wie hij en zijne makkers waren, namelijk menschen, Chineezen als zijzelf.Een oogenblik later waren de drie landzoogdieren aan boord.Alleen Soun bleef nog te water. Men haalde hem met een haak naar zich toe en beurde hem het hoofd boven water. Een der visschers greep hem bij het einde van zijn staart en tilde hem op.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter en de arme duivel ging weder kopje onder.De visschers sloegen hem daarop een touw om het lijf en heschen hem zonder moeite in de schuit.Nauwelijks op het dek gekomen en nadat hij het zeewater, dat hij ingezwolgen had, weder was kwijtgeraakt, naderde hem Kin-Fo en sprak op strengen toon:»Hij was dus valsch?”»Zou ik, antwoordde Soun, »die uw gewoonten kende ooit bij u in dienst gekomen zijn als dat het geval niet was geweest!”Hij zei dat op zoo koddigen toon, dat allen in lachen uitbarstten.De visschers waren lieden van Fou-Ning. Op nog geen twee mijl afstands bevond zich de haven die Kin-Fo wilde bereiken.Nog dienzelfden avond te acht uur, stapte hij met zijne kameraden aan wal en zich ontdoende van de toestellen van kapitein Boyton, hernamen zij hunne menschelijke gedaante.1Dehh.Seyffarth en Silas zijn de uitvinders van deze reddingsboei, die reeds in Frankrijk op alle oorlogsschepen voorhanden is. De heer Silas is archivaris van de Fransche ambassade te Weenen.
Waarin men zien zal waaraan men zich blootstelt als men kapitein Boyton’s drijftoestel gebruikt.
Waarin men zien zal waaraan men zich blootstelt als men kapitein Boyton’s drijftoestel gebruikt.
Drie uren later werd de horizon verhelderd door de eerste voorteekenen van den dageraad, en het duurde niet lang of men kon de zee in hare geheele uitgestrektheid overzien.
De jonk was reeds uit het gezicht. Zij was de vier drijvers spoedig vooruit gezeild en deze hadden volstrekt geen begeerte om bij haar te blijven. Zij volgden wel denzelfden weg naar het westen, voortgestuwd door denzelfden wind, maar deSam-Yepmoest hun thans meer dan drie mijlen voor zijn. Er was dus voor onze vrienden van die zijde niets meer te vreezen.
Maar al was dit gevaar geweken, toch nam dit niet weg dat hun toestand hoogst ernstig bleef.
De zee was zoo ver het oog reikte eenzaam en verlaten. Geen schip of visscherssloep was ergens te bespeuren. Geen spoor van land was noord- of oostwaarts te ontdekken. Niets duidde aan dat men dicht bij een of andere kust was. Waren zij in de golf van Pé-Tché-Li of in de Gele zee? Men wist er niets van.
Toch werd de oppervlakte van het water nog door een tochtjebewogen. Men mocht het niet verloren laten gaan. De richting, die de jonk genomen had bewees dat het land, na korter of langer tijd, in het westen zou opdagen en dat men het in elk geval aan die zijde moest zoeken.
Men kwam dus met elkander overeen dat zij weder onder zeil zouden gaan, doch niet voordat men zich eenigermate had versterkt. De maag deed hare rechten gelden, en nadat men tien uur in zee gedreven had, was dat waarlijk niet te verwonderen.
»Laat ons eerst ontbijten”, zei Craig.
»En zoo goed mogelijk!” voegde Fry er bij.
Kin-Fo gaf een teeken van toestemming, en aan de wijze waarop Soun met de lippen smakte, bleek voldoende hoe hij er over dacht. Hij was uitgehongerd en dacht er zelfs op dit oogenblik niet aan dat haaien hem zelf wel eens voor hun ontbijt konden uitkiezen.
De waterdichte zak werd voor den dag gehaald en geopend. Fry haalde er uitmuntenden voorraad uit, brood en ingelegde vruchten, eenig tafelgereedschap, kortom al wat men noodig had om zich behoorlijk te ontnuchteren. Van de honderd schotels, die een Chineesch maal behooren te versieren, ontbraken er wel acht en negentig, maar er was genoeg voor de behoeften der vier, die er gebruik van zouden maken en de omstandigheden waren er niet naar dat men buitengewone eischen mocht stellen.
Men ontbeet dus heerlijk, want de zak bevatte voorraad voor twee dagen. Als men binnen dien tijd niet aan land kwam zou men er ook wel nooit komen.
»Maar wij zijn goedsmoeds”, verklaarden Craig-Fry.
»Hoe kunt ge nu zoo goedsmoeds zijn?” vroeg Kin-Fo niet zonder eenige spotternij.
»Omdat het geluk ons nu reeds weer meeloopt”, antwoordde Fry.
»Hé, vindt ge dat?”
»Ja zeker”, verklaarde Craig. »Het groote gevaar was de jonk en daaruit zijn we ontsnapt.”
»Nooit, mijnheer”, voegde Fry er bij, »nooit, zoolang wij de eer gehad hebben bij uw persoon in dienst gesteld te zijn, werd uw leven minder bedreigd dan op dit oogenblik.”
»Geen Taï-ping ter wereld....” zei Craig.
»Zou u hier kunnen treffen....” zei Fry.
»En u drijft zeer aardig....” voegde Craig er bij.
»Voor iemand die tweehonderd duizend dollars weegt”, vulde Fry aan.
Kin-Fo moest glimlachen, of hij wilde of niet.
»Als ik drijf”, antwoordde hij, »dank ik dat u, mijnheeren! Zonder uw hulp was ik thans daar, waar de arme kapitein Yin is!”
»Wij zelf ook!” antwoordden Fry-Craig.
»En ik dan!” riep Soun uit, terwijl hij bijna stikte in een groot stuk brood, dat hij slechts met moeite kon verzwelgen.
»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.
»Maakt u vuur van water?” Bladz. 170.
»’t Doet er niet toe”, hernam Kin-Fo, »ik weet wat ik u schuldig ben!”
»U zijt ons volstrekt niets schuldig”, antwoordde Fry, »daar u verzekerd zijt bijde Eeuw....”
»Groote algemeenelevensverzekeringsmaatschappij....”
»Met een waarborgkapitaal van twintig millioen dollars.....”
»En wij hopen vurig....”
»Dat zij geen cent aan u verliezen zal!”
In zijn hart was Kin-Fo zeer getroffen door de zorgen die de beide agenten voor hem gehad hadden, wat dan ook de beweegredenen mochten geweest zijn. Ook maakte hij van dat gevoel geen geheim voor hen.
»Wij zullen over dit alles wel eens nader spreken”, voegde hij er bij, »als Lao-Shen mij eerst maar den brief teruggegeven heeft, dien Wang hem zoo ter kwader uur heeft ter hand gesteld.”
Craig en Fry zagen elkander aan. Een schier onmerkbare glimlach speelde om hunne lippen. Zij hadden blijkbaar weder op hetzelfde oogenblik hetzelfde denkbeeld gehad.
»Soun!” sprak Kin-Fo.
»Wat blieft mijnheer!”
»Mijn thee!”
»Ik zal u helpen, mijnheer!” antwoordde Fry.
En het was goed dat Fry antwoordde, want als Soun het had moeten doen, zou het wel eens kunnen geweest zijn met de minder eerbiedige vraag hoe zijn heer dacht dat hij hem zijn thee had kunnen brengen, terwijl beiden midden in den oceaan dreven.
Voor de beide agenten evenwel was de oplossing van deze quaestie slechts een kleinigheid.
Fry nam namelijk uit den waterdichten zak een klein instrument, dat zeer eigenaardig bij het drijfpak van kapitein Boyton behoort. Het kan des nachts dienst doen als lantaarn, als het koud is als verwarmingstoestel en als men iets warmen of koken wil als kookfornuis.
Niets eenvoudiger dan dit. Een kokertje van vijf of zes duim, verbonden aan een metalen bakje, van boven en van onderen met een kraantje, alles omsloten door een stuk kurk zooals de drijvende thermometers waarmede men de warmte van het water in badkuipen meet—ziedaar het instrument waarvan wij spreken.
Fry liet het op de oppervlakte van het water drijven.
Met de eene hand opende hij toen de bovenste kraan en met de andere de onderste die met het metalen bakje in verbinding stond.
Terstond steeg een heldere vlam uit het kokertje op, die eene duidelijk merkbare warmte verspreidde.
»Ziedaar ons fornuis”, zeide Fry.
Soun kon zijne oogen niet gelooven.
»Maakt u vuur van water?” riep hij uit.
»Van water en phosphorcalcium!” antwoordde Craig.
Het werktuig was inderdaad zoodanig ingericht dat men op vernuftige wijze partij trok van een der eigenaardige eigenschappen van het phosphorcalcium, die phosphorverbinding welke, als zijmet water in aanraking komt, phosphorhoudend waterstofgas voortbrengt. Dit gas ontbrandt van zelf in de lucht en noch de regen, noch de wind, noch de zee kan het uitblusschen. Daarom wordt het thans ook gebruikt om de nieuwste reddingsboeien te verlichten. Als men zulk een boei in zee werpt komt het phosphorcalcium met het water in aanraking, waaruit dadelijk eene heldere vlam te voorschijn springt, die den over boord gevallen man de plaats aanwijst waar hij redding vinden kan of den matrozen toont waar zij hem terstond te hulp kunnen komen1.
Terwijl de vlam uit den koker opsteeg, hield Craig er een ketel met zoetwater boven, uit een tonnetje dat hij in zijn waterdichten zak mede van boord genomen had.
Het water kookte spoedig en Craig schonk het toen over in een trekpot waarin eenige lepeltjes thee gedaan waren. Spoedig daarop kregen Kin-Fo en Soun elk een geurigen kop van dit thans op zijn Amerikaansch gezette aftreksel en het smaakte hun werkelijk even goed als gewoonlijk de op Chineesche wijze bereide thee.
Met dezen warmen drank werd het ontbijt op »zooveel” graden breedte en »zooveel” lengte op waardige wijze besloten; als men een sextant en een chronometer had gehad, zou men ook op enkele seconden na de plaats hebben kunnen bepalen waar. Deze instrumenten zullen zeker ook spoedig eene plaats onder den voorraad van kapitein Boytons reiszak vinden en dan zullen de schipbreukelingen ook gewaarborgd zijn tegen het gevaar van op den oceaan te verdwalen.
Kin-Fo en zijne metgezellen gevoelden zich na dit eigenaardige ontbijt behoorlijk uitgerust en versterkt; zij heschen nu het zeil weder in top en zetten hun tocht westwaarts voort.
De bries woei nog twaalf uur achter elkander en de scaphanders, die den wind achter zich hadden, legden in dien tijd een aanzienlijken afstand af. Alleen moesten zij nu en dan even met de pagaai sturen, om in de juiste richting te blijven. Op den rug liggende en van zelf gemakkelijk voortglijdende, voelden zij groote neiging om in slaap te vallen. Het was echter dringend noodzakelijk om zich daartegen te verzetten en Craig en Fry wisten daarvoor geen beter middel dan elk eene geurige sigaar op te steken, die zij even rustig oprookten als een dandy zulks in de zwemschool doet.
Meermalen, intusschen, werden de tochtgenooten gestoord door de luchtsprongen van eenige zeedieren, die den ongelukkigen Soun grooten schrik op het lijf joegen.
Het waren gelukkig slechts onschadelijke bruinvisschen. Die»clowns” der zee kwamen heel nieuwsgierig eens een kijkje nemen naar de vreemde wezens, die in hun element ronddreven,—zoogdieren even als zij, maar op verre na niet als zij, thuis in dat element.
Het was een vreemd schouwspel! Die bruinvisschen maakten in troepen hunne opwachting, zij schoten als pijlen voorbij en deelden het water een smaragdgroene kleur mede; zij maakten luchtsprongen van vijf of zes voet boven de golven uit en bewezen daardoor de buigzaamheid en kracht hunner spieren. Als de arme scaphanders het water maar even snel als zij hadden kunnen doorklieven, eene snelheid welke die van de beste schepen overtreft, wat zouden zij spoedig het land bereikt hebben! Zij zouden haast lust gekregen hebben zich aan eenige van die dieren vast te sjorren en zich door hen te laten voortslepen. Maar welke buitelingen en onderdompelingen! Dan was het toch maar beter zich met de verplaatsing door den wind te vergenoegen, die wel langzamer, maar toch oneindig veiliger geschiedde.
Intusschen ging tegen den middag de wind geheel liggen. Hij eindigde met grillige dwarlwindjes, die een oogenblik de kleine zeilen deden zwellen om ze even daarna slap te laten hangen. De hand behoefde zich niet meer in te spannen om den schoot vast te houden en het zog liet noch aan de voeten noch aan het hoofd der scaphanders het eigenaardig gemurmel hooren.
»Een lelijk...” zei Craig.
»Geval!” antwoordde Fry.
Men hield een oogenblik op. De masten werden gestreken, de zeilen geborgen en allen, zich in den vertikalen stand plaatsende, bespiedden den horizont.
De zee was altijd verlaten. Geen enkel zeil in ’t gezicht, geen enkele rookpluim eener stoomboot, zich tegen den hemel afteekenende. Een brandende zon had al de dampen opgeslorpt en de lucht verdund. Zelfs menschen die niet gekleed waren geweest in een dubbele laag caoutchouc, zouden de temperatuur van het water warm gevonden hebben!
Hoe gerust nu Fry-Craig hadden voorgegeven te zijn over den uitslag van dit avontuur, waren zij nu toch niet zeer op hun gemak. En geen wonder, want de sedert ongeveer zestien uur afgelegde afstand kon niet bepaald worden en daarenboven werd het hoe langer hoe vreemder dat niets de nabijheid van de kust verried, noch handelsvaartuig, noch visschersboot, noch eenig ander vaartuig die zich gewoonlijk niet ver in zee wagen.
Gelukkig waren Kin-Fo, Craig en Fry geen menschen die zich heel gauw uit het veld lieten slaan. Zij hadden nog voorraad voor een dag en er deed zich geen enkel teeken voor dat het weder slecht zou worden!
»Pagaaien maar!” zeide Kin-Fo.
»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.
»Hoezee!” antwoordde Fry. Bladz. 176.
Dat was het signaal om de reis te vervolgen, en nu eens op den rug, dan weder op den buik, roeiden de scaphanders in de richting van het westen voort.
Men vorderde niet hard. Door dat pagaaien werden de armen, die het niet gewoon waren, spoedig vermoeid. Men moest dikwijls ophouden en op Soun wachten die achterbleef en telkens zijne klaagliederen hervatte. Zijn meester beknorde hem, berispte en bedreigde hem, maar Soun was niet bang voor ’t geen nog van zijn staart overbleef daar het beschermd werd door de dikke kap van caoutchouc en liet hem eenvoudig praten. Toch was de vrees om verlaten te worden voldoende om op korten afstand te blijven.
Tegen twee uren vertoonden zich eenige vogels. Het waren meeuwen, maar deze, vlugge vogels wagen zich zeer ver in zee. Men kon dus uit hunne tegenwoordigheid niet afleiden dat de kust dichtbij was. Niettemin werd het als een gunstig voorteeken beschouwd.
Een uur later geraakten de scaphanders in een net van zeekroos verward waaruit zij moeite hadden zich te verlossen. Met behulp van hunne messen moesten zij zich een weg door dien chaos van zeeplanten banen.
Daarmede ging een groot half uur verloren en een verbruik van krachten die beter hadden besteed kunnen worden.
Te vier uur hield de kleine drijvende troep wederom stil om uit te rusten, want het is onnoodig te zeggen dat zij zeer vermoeid waren. Er was een vrij sterke bries opgestoken, maar, hetgeen eene verontrustende omstandigheid mocht genoemd worden, woei zij toen uit het zuiden. En inderdaad konden de scaphanders slechts voor den wind zeilen, en niet als een sloep waarvan de kiel haar tegen afdrijven bewaart, het bij den wind ofhalvenwind houden. Indien zij dus zeil zetten, zouden zij gevaar loopen om Noord te halen en een gedeelte van het West dat zij eens gemaakt hadden weder te verliezen. Daarenboven werd de deining sterker, terwijl eene sterk opkomende zee de positie nog lastiger maakte.
Zij bleven dus vrij lang halt houden. Zij rustten niet alleen uit maar gaarden ook krachten, door op nieuw hun voorraad aan te spreken. Dit diner was minder vroolijk dan het ontbijt. Binnen weinige uren zou de nacht weder aanbreken. De wind wakkerde aan.... Hoe te handelen?
Kin-Fo op zijn pagaai geleund, de wenkbrauwen gefronst, ontevredener nog dan wel ongerust over dien hardnekkigen tegenspoed, sprak geen woord. Soun jammerde onophoudelijk en niesde reeds als iemand die door een geduchte verkoudheid bedreigd wordt.
Craig en Fry gevoelden zich stilzwijgend door hunne lotgenooten om raad gevraagd, maar wisten niet wat te antwoorden!
Eindelijk verschafte een gelukkig toeval hun een antwoord.
Eenige minuten voor vijf uren, wezen Craig en Fry tegelijk met de hand naar het zuiden, onder den uitroep:
»Een zeil!”
En werkelijk vertoonde zich drie mijlen te loevert een vaartuig, dat kracht van zeilen maakte. De koers dien het nu met den wind achter zich volgde, moest het brengen vlak bij de plaats, waar zich Kin-Fo met zijne metgezellen bevonden.
Zij hadden dus niets anders te doen dan den weg dien het schip volgde, te snijden en het daartoe in rechte lijn te gemoet te gaan.
Zij manoeuvreerden onmiddellijk in die richting en voelden hunne krachten terugkeeren. Nu zij de uitkomst als het ware in hunne eigen handen hadden, zouden zij haar niet laten ontsnappen. De wind, die naar de andere zij woei, belette hen gebruik van hunne zeilen te maken, doch zij konden het wel met hunne pagaaien af, daar de afstand niet groot was.
De wind nam gaande weg toe en men zag het schip steeds grooter worden. Het was een visschersjonk en daaruit kon men afleiden dat men dicht onder de kust was; de visschers in die streken wagen zich toch zelden ver in volle zee.
»Houdt moed! Maakt voort!” riepen Craig en Fry, zelf met kracht de pagaai hanteerende.
Zij behoefdenechterhunne tochtgenooten niet aan te sporen. Kin-Fo, horizontaal op het water uitgestrekt, sneed door de golven als een bruinvisch. En wat Soun betreft, die overtrof zichzelf en was, uit vrees van achter te blijven, de anderen van tijd tot tijd zelfs voor.
Nog een halve mijl moest men afleggen om in het vaarwater der jonk te komen. Daarenboven was het midden op den dag en al kreeg men de scaphanders niet in het oog, dan zouden zij met hunne stemmen de aandacht der schepelingen wel weten te trekken. Zouden deze echter niet op de vlucht gaan als zij door zulke zonderling toegetakelde wezens aangeroepen werden? Dat was al weder een kwade kans, die zij best loopen konden.
Hoe het ook zij, men had geen oogenblik te verliezen. De armen werden dan ook weder krachtiger uitgeslagen, de pagaaien raakten met snellen slag het schuim der korte golven, de afstand verminderde in ’t oog loopend, toen Soun op eens een vreeselijken angstkreet deed hooren.
»Een haai! een haai!”
En Soun had zich ditmaal niet bedrogen.
Op ongeveer twintig voet afstands zag men twee voorwerpen zich bewegen. Het waren de vinnen van een verscheurend dier, in die zeeën te huis, van den tijgerhaai, die met recht den naam verdient welken men hem gegeven heeft, want de natuur heeft hem de woestheid toegedeeld, den tijger en den haai eigen.
»De messen gereed!” riepen Fry en Craig.
Het waren de eenigste wapenen die zij te hunner beschikking hadden, wapenen die wellicht onvoldoende zouden zijn!
Soun was, men begrijpt dit lichtelijk, eensklaps in de achterhoede geraakt.
De haai had de scaphanders gezien en naderde hen. Zijn kolossaal lichaam werd één oogenblik in het doorschijnende water groen gevlekt en gestreept gezien. Hij was zestien à achttien voeten lang. Een monster!
Hij wierp zich het eerst op Kin-Fo en keerde zich half om, om hem te verslinden.
Maar Kin-Fo verloor zijne koelbloedigheid niet. Op het oogenblik dat de haai hem zou bereiken, zette hij het dier zijn pagaai tegen den rug en verwijderde zich met een krachtigen stoot.
Craig en Fry waren naderbij gekomen, gereed ten aanval en ter verdediging.
De haai dook een oogenblik onder en kwam daarop weder boven met geopenden muil, een metaalschaar van een vierdubbele rij tanden voorzien.
Kin-Fo wilde de beweging, die hem zoo goed gelukt was, herhalen, maar zijn pagaai raakte de kaken van het dier en werd midden door gesneden.
De haai wierp zich toen, half op zijde liggende, op zijn prooi.
Op dat oogenblik gutsten stroomen bloed uit zijn lichaam en de zee werd rood gekleurd.
Craig en Fry hadden het dier herhaaldelijk met hunne messen getroffen en hoe hard zijn vel ook mocht zijn, hunne lange Amerikaansche messen waren er doorgedrongen en hadden hem hevig gekwetst.
De muil van het monster opende en sloot zich met een verschrikkelijk geluid, terwijl hij met zijn staart het water ontzettend beukte. Fry kreeg een slag in de zijde en werd op tien pas afstands weggeslingerd.
»Fry!” kreet Craig op een toon, die de diepste smart verried alsof hij zelf den slag had ontvangen.
»Hoezee!” antwoordde Fry, het strijdperk weder naderende.
Hij was niet gewond. Zijn caoutchouc kuras had het geweld van den slag gebroken.
De haai werd daarop op nieuw en met ware woede aangegrepen. Hij draaide en wendde zich naar alle richtingen om. Kin-Fo was er in geslaagd hem het gebroken eind van zijn pagaai in de oogholte te drijven, en trachtte nu, op gevaar af van doormidden gebeten te worden, het dier op de plaats te houden, terwijl Fry en Craig hem met hunne messen het hart poogden te treffen.
Het scheen dat de beide agenten er in geslaagd waren, want het monster zonk, na eene laatste poging beproefd te hebben om Kin-Fo te grijpen en na een breeden bloedstroom verloren te hebben, in de diepte.
De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.
De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter. Bladz. 178.
»Hoezee! hoezee! hoezee!” schreeuwden Fry en Craig eenstemmig, hunne messen zwaaiende.
»Ik dank u!” zei Kin-Fo.
»Dat vereischt geen dank!” antwoordde Craig. »Het zou wat moois geweest zijn als zoo’n dier een brokje van tweemaal honderdduizend dollars had opgeslokt!”
»Dat nooit!” voegde Fry er bij.
En Soun? Waar was Soun? Ditmaal was hij de voorste, en het vaartuig, dat zich op ongeveer drie kabellengten afstands bevond van de plek waar de worsteling plaats had, reeds genaderd. De lafaard was met alle kracht zijner pagaai gevlucht. Bijna had hem dit een ongeluk bezorgd.
De visschers hadden hem inderdaad bespeurd; maar zij konden niet vermoeden dat zich onder dat zeehondenuiterlijk een menschelijk wezen bevond. Zij maakten zich gereed naar hem te visschen, zooals zij naar een dolfijn of een zeekalf zouden hebben gedaan. Zij wierpen dan ook, zoodra hij dicht genoeg genaderd was, een lang touw overboord, voorzien van een sterken haak.
De haak pakte Soun onder den gordel van zijn kleed en scheurde dit van den rug tot den nek open.
Soun, die nu alleen boven water gehouden werd door de lucht die zich in de dubbele voering van zijn pantalon bevond, duikelde om en stond met zijn hoofd onder water en met zijne beenen in de lucht.
Kin-Fo, Craig en Fry, die spoedig naderden, waren zoo voorzichtig om de visschers in goed Chineesch toe te spreken.
De goede lieden verschrikten uitermate! Sprekende zeekalven! Zij grepen naar de zeilen en wilden zich zoo snel mogelijk uit de voeten maken.
Maar Kin-Fo stelde hen gerust en zeide wie hij en zijne makkers waren, namelijk menschen, Chineezen als zijzelf.
Een oogenblik later waren de drie landzoogdieren aan boord.
Alleen Soun bleef nog te water. Men haalde hem met een haak naar zich toe en beurde hem het hoofd boven water. Een der visschers greep hem bij het einde van zijn staart en tilde hem op.
De staart van Soun bleef in de hand van den redder achter en de arme duivel ging weder kopje onder.
De visschers sloegen hem daarop een touw om het lijf en heschen hem zonder moeite in de schuit.
Nauwelijks op het dek gekomen en nadat hij het zeewater, dat hij ingezwolgen had, weder was kwijtgeraakt, naderde hem Kin-Fo en sprak op strengen toon:
»Hij was dus valsch?”
»Zou ik, antwoordde Soun, »die uw gewoonten kende ooit bij u in dienst gekomen zijn als dat het geval niet was geweest!”
Hij zei dat op zoo koddigen toon, dat allen in lachen uitbarstten.
De visschers waren lieden van Fou-Ning. Op nog geen twee mijl afstands bevond zich de haven die Kin-Fo wilde bereiken.
Nog dienzelfden avond te acht uur, stapte hij met zijne kameraden aan wal en zich ontdoende van de toestellen van kapitein Boyton, hernamen zij hunne menschelijke gedaante.
1Dehh.Seyffarth en Silas zijn de uitvinders van deze reddingsboei, die reeds in Frankrijk op alle oorlogsschepen voorhanden is. De heer Silas is archivaris van de Fransche ambassade te Weenen.
1Dehh.Seyffarth en Silas zijn de uitvinders van deze reddingsboei, die reeds in Frankrijk op alle oorlogsschepen voorhanden is. De heer Silas is archivaris van de Fransche ambassade te Weenen.
XXI.Waarin Craig en Fry met bijzondere voldoening de maan zien opgaan.»Nu naar den Taï-ping!”Dat waren de eerste woorden die Kin-Fo den volgenden morgen, 30 Juni, uitsprak, na door een goede nachtrust, die den held dezer zonderlinge avonturen wel toekwam, verkwikt te zijn.Zij waren eindelijk op het tooneel van de heldendaden van Lao-Shen gekomen. De beslissende worsteling was genaderd.Zou Kin-Fo overwinnaar zijn? Ja, zonder twijfel, als hij den Taï-ping kon verrassen; want hij zou den brief koopen voor den prijs dien Lao-Shen daarvoor beliefde te stellen. Neen, zekerlijk, als hij zich liet verrassen, als hem een dolksteek in de volle borst werd toegebracht voor hij met den woesten zaakwaarnemer van Wang in onderhandeling trad.»Naar den Taï-ping!” hadden Fry-Craig geantwoord, na elkander met een blik geraadpleegd te hebben.De aankomst van Kin-Fo, Fry-Craig en Soun, in hun zonderlingen dos, gekleed zooals zij waren toen de visschers hen uit het water haalden, had eene zekere opschudding in het kleine havenstadje Fou-Ning teweeggebracht. Het was onmogelijk aan de openbare nieuwsgierigheid te ontsnappen. Zij waren den vorigen dag door eene talrijke volksmenigte begeleid naar de herberg, waar zij zich, dank zij het geld, in den gordel van Kin-Fo en den zak van Fry-Craig aanwezig, van meer passende kleeding hadden voorzien. Als Kin-Fo en zijne metgezellen minder dicht omringd waren geweest, zou hunne aandacht getrokken zijn door een zekeren zoon van het Hemelsche rijk, die hen geen oogenblik uit het oog verloor. Hunne verwondering zou ongetwijfeld nog zijn toegenomen, als zij bespeurd hadden dat hij den geheelen nacht de herberg bewaakte. Hun wantrouwen zou ongetwijfeld opgewekt zijn als zij hem den volgenden morgen weder op dezelfde plek hadden aangetroffen.Maar zij zagen niets; zij hadden geen argwaan, zij hadden zelfs geen reden om verbaasd te zijn toen deze verdachte persoon hun bij het verlaten van de herberg zijn dienst kwam aanbieden als gids.Het was een man van dertig jaar en hij zag er zeer fatsoenlijk uit.Toch koesterden Craig-Fry eenige achterdocht en zij ondervroegen den man.»Waarom”, luidde hunne vraag, »biedt gij aan ons te geleiden en waarheen wilt gij ons brengen?”Niets natuurlijker dan deze dubbele vraag, maar ook niets natuurlijker dan het antwoord dat er op gegeven werd.»Ik onderstel,” sprak de gids, »dat gij voornemens zijt een bezoek te brengen aan den Grooten Muur, evenals allereizigersdoen die Fou-Ning komen bezoeken. Ik ken het land en bied mij aan u tot gids te strekken.”»Vriendlief,” zei Kin-Fo, zich in het gesprek mengende, »voor ik een besluit neem, wensch ik te weten of de provincie veilig is.”»Zeer veilig,” antwoordde de gids.»Spreekt men in deze streek niet van een zekeren Lao-Shen?” vroeg Kin-Fo verder.»Lao-Shen, den Taï-ping?”»Ja.”»Zeker,” antwoordde de gids, »maar gij hebt niets van hem te vreezen aan deze zijde van den Grooten Muur. Hij durft zich niet op Keizerlijk grondgebied te wagen. Aan gindsche zijde zwerft zijn bende de Mongoolsche provinciën rond.”»Weet men waar hij op dit oogenblik is?” vroeg Kin-Fo.»Hij moet op het oogenblik in de omstreken van de Tschin-Tang-Ra zijn, op eenigenlisafstand van den Grooten Muur.”»En hoe ver is het van Fou-Ning naar de Tsching-Tang-Ro?”»Ongeveer vijftig lis.”1»Welnu, ik neem uw diensten aan.”»Om u te geleiden tot den Grooten Muur!...”»Om mij te geleiden naar het kamp van Lao-Shen!”De gids kon eene beweging van verrassing niet weerhouden.»Ik zal je goed betalen,” voegde Kin-Fo er bij.De gids schudde het hoofd als iemand die niet voornemens was de grens te passeeren. Vervolgens sprak hij:»Tot den Grooten Muur, goed! verder neen! Ik wil mijn leven niet wagen.”»Bepaal den prijs er van! ik zal u betalen.”»Zoo zij het!” antwoordde de gids.Zich daarop tot de beide agenten wendende, voegde Kin-Fo er bij:»Gij zijt vrij mijne heeren, om mij al of niet te vergezellen!”»Waar gij gaat....” zei Craig.»Gaan wij ook”, zei Fry.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De cliënt vande Eeuwvertegenwoordigde nog altijd voor hen een waarde van tweemaal honderdduizend dollars!Het scheen dat de agenten na het onderhoud geheel gerust gesteldwaren omtrent den gids. Maar mocht men hem gelooven dan diende men op ernstigemoeielijkhedenbedacht te zijn na het overschrijden van de bescherming, die de Chineezen hebben opgericht tegen de invallen der Mongoolsche horden.De toebereidselen tot de reis waren weldra gemaakt. Men vroeg Soun niet of hij geneigd was de reis mee te maken. Hij diende te volgen.Vervoermiddelen, als rijtuigen of wagentjes, ontbraken geheel in het kleine plaatsje van Fou-Ning. Paarden en muildieren waren evenmin, te krijgen. Maar er waren een zeker aantal kameelen die in den handel der Mongolen dienst doen. Deze ondernemende kooplieden gaan met karavanen den weg op van Peking naar Kiatcha, hunne groote troepen langstaartige schapen voor zich uit drijvende. Zij onderhouden aldus de gemeenschap tusschen Aziatisch Rusland en het Hemelsche Rijk. Zij wagen zich nooit door de onmetelijke steppen, dan talrijk en goed gewapend. Het zijn woeste, fiere mannen, die de Chineezen diep verachten.Men kocht vijf kameelen met hun primitief tuig, belaadde ze met voorraad, kocht de noodige wapenen en toog onder leiding van den gids op weg.Maar deze voorbereidende maatregelen hadden eenigen tijd vereischt en men kon eerst één uur na den middag vertrekken. Desniettemin maakte de gids zich sterk om vóór middernacht den voet van den Grooten Muur te bereiken. Daar zou een kamp worden aangelegd en den volgenden morgen zou Kin-Fo, als hij bij zijn onvoorzichtig besluit volhardde, de grens overschrijden.Het land was in de omstreken van Fou-Ning heuvelachtig. Wolken van gele stof rolden in dichte kringen over de wegen, die langs de bebouwde landen liepen. Ook daar was de vruchtbare grond van het Hemelsche Rijk niet te miskennen.De kameelen liepen met afgemeten passen, niet snel maar geregeld. De gids ging Kin-Fo, Soun, Craig en Fry voor, die een plaats hadden gevonden tusschen de twee bulten van het dier. Soun kon zich zeer goed in deze soort van reizen schikken en hij zou desnoods meegegaan zijn tot het einde der wereld.Maar mocht de weg niet vermoeiend zijn, de hitte was groot. Door de luchtlagen, verhit door de uitstraling van de aarde, werden de zonderlingste luchtspiegelingen voortgebracht. Uitgestrekte watervlakten, groot als een zee, verschenen aan den gezichteinder en verdwenen weder spoedig, tot buitengewone voldoening van Soun, die zich reeds bedreigd achtte door een nieuw zeetochtje.Maar al was deze provincie aan de uiterste grens van China gelegen, men moet daarom niet denken, dat zij onbewoond was. Het Hemelsche Rijk, hoe uitgestrekt ook, is nog te klein voor de bevolking, die op zijne oppervlakte is saamgeperst. Overal zijn de bewoners talrijk, zelfs op de grenzen van de Aziatische woestijn.De velden werden door mannen bearbeid. Ook de Tartaarsche vrouwen, kenbaar aan haar rose en blauwe kleeding, waren met veldarbeid bezig. Troepen gele schapen met lange staarten—een staart, dien Soun niet zonder wangunst beschouwde!—graasden hier en daar, beloerd door een zwarten arend.Ongelukkig de arme verdwaalde die van den troep afraakte! Het zijn geduchte roovers en zij richten eene moorddadige slachting aan onder de schapen, rammen en jeugdige antilopen, en dienen zelfs den Kirgiesen in de steppen van Midden-Azië als jachthonden.Voorts zag men overal geheele wolken van gevleugeld wild. Een geweer zou hier bezigheid gevonden hebben; maar de ware jager zou niet zonder verontwaardiging de menigte strikken enz. gade geslagen hebben, alleen den strooper waardig, die den grond overal tusschen de koren-, gierst- en maïsvelden bedekten.Kin-Fo en zijne metgezellen gingen steeds voort te midden van wolken van Mongoolsche stof. Zij hielden stand noch onder de schaduw hier en daar langs den weg, noch op de verspreid liggende boerenplaatsen, noch in de dorpen welker bestaan van tijd tot tijd in de verte bleek uit de graftorens, ter gedachtenis van eenige helden der Bouddhistische legende opgericht. Zij liepen achter elkander en lieten zich geleiden door de kameelen, die altijd zoo loopen en die bij hunne gelijkmatige stappen geaccompagneerd worden door het geluid van een hun om den hals gebonden roode schel.Onder deze omstandigheden was er aan het voeren van een gesprek niet te denken. De gids, weinig spraakzaam van aard, bleef steeds aan het hoofd van de kleine karavaan en keek scherp voor zich uit, zoover de dikke stofwolken om hen heen slechts toelieten. Hij aarzelde trouwens nooit en wist steeds welken weg hij in moest slaan, ook bij de kruiswegen waar handwijzers ontbraken. Craig en Fry koesterden dan ook te zijnen opzichte geen wantrouwen meer en konden al hun aandacht wijden aan den kostbaren cliënt vande Eeuw. Het was niet meer dan natuurlijk dat hun onrust toenam, naarmate zij dichter bij het bereiken van hun doel waren. Ieder oogenblik en zonder dat zij in staat zouden zijn er iets aan te doen, kon er een man langs de zijde van den weg verschijnen, die hun door een wel toegebrachten slag een verlies van tweehonderdduizend dollars kon berokkenen.Wat Kin-Fo betreft, hij was in die gemoedstemming waarin de herinneringen van het verledene het overwicht hebben op den angst van het oogenblik of van de toekomst. Alles kwam hem weder voor den geest wat er in de laatste twee maanden gebeurd was, en de hardnekkigheid waarmede het ongeluk hem vervolgde, begon hem ernstig ongerust te maken. Van den dag af waarop zijn correspondent te San-Francisco hem het bericht van zijn gewaand verlieshad gemeld, was alles hem toch letterlijk tegengeloopen. Zou dit gebeurd zijn om hem te straffen voor de verblindheid waarmede hij de voorrechten van het eerste gedeelte van zijn bestaan had miskend? Zou zijn slecht gesternte ondergaan als het hem slechts gelukte Lao-Shen dien ongeluksbrief afhandig te maken, of zou deze nog vóór dien tijd aan de opdracht van Wang voldoen en hem dooden? Zou het eenmaal de beminnelijke Lé-ou nog gegeven zijn door haar teederheid, haar zorg, haar opgewektheid, de booze geesten te bezweren die tegen hem losgelaten waren? Dit alles kwam hem in de gedachte, hij peinsde er over, en het maakte hem bezorgd en ongerust. En Wang! Zeker, hij kon het hem niet kwalijk nemen dat hij eene belofte had willen houden die hij zoo plechtig had moeten bezweren; maar Wang, de philosoof, die nooit ontbrekende gast van de yamen, hij zou daar niet meer zijn om hem wijsheid te leeren!....»Pas op, val niet!” riep op dit oogenblik de gids uit, tegen wiens kameel die van Kin-Fo aanviel; hij had in zijne droomerijen niet opgemerkt, dat het dier gevaar liep van te struikelen.»Zijn wij er?” vroeg hij.»’t Is acht uur” antwoordde de gids, »en ik stel voor hier halt te houden om eerst te eten.”»En dan?”»Dan gaan we verder.”»Maar dan is het donker.”O, wees maar niet bang dat wij verdwalen zullen! De Groote Muur is geen twintiglismeer van hier en onze kameelen moeten even uitblazen.”»’t Is best!” antwoordde Kin-Fo.Aan den kant van den weg stond een vervallen gebouw en een beekje kronkelde zich daarnevens door een ravijn; de beesten konden daar heerlijk drinken.Voordat de duisternis inviel richtten Kin-Fo en zijn gevolg zich eenigszins huiselijk in het gebouw in en aten daar met den gewonen trek van lieden, die een flinken tocht achter den rug hebben.Maar met het gesprek wilde het niet vlotten. Een of tweemaal trachtte Kin-Fo het op Lao-Shen te brengen. Hij vroeg den gids, wat deze Taï-ping er voor een was, of hij hem kende. De gids schudde zijn hoofd als iemand die niet alles zeggen wil wat hij weet en vermeed zooveel mogelijk om de tot hem gerichte vragen te beantwoorden.»Komt hij wel eens in deze provincie?” vroeg Kin-Fo.»Neen”, antwoordde de gids, »maar Taï-pings uit zijn bende zijn dikwijls aan deze zijde van den Grooten Muur geweest en het was beter hen niet te ontmoeten! Bouddha behoede ons voor de Taï-pings!”»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.Gedurende dit gesprek, dat Kin-Fo meer belang inboezemde dande gids scheen te kunnen vermoeden, zagen Craig en Fry elkander aan, fronsten hunne wenkbrauwen keken op hun horloge en schudden het hoofd.»Waarom zouden wij hier niet rustig den dag blijven afwachten?” vroegen zij.»In dezen bouwval!” riep de gids uit. »Ik overnacht nog liever in het open veld; men loopt dan nog minder gevaar overvallen te worden!”»De afspraak was, dat we van avond nog bij den Grooten Muur zouden zijn”, merkte Kin-Fo op. »Ik wil daar zijn en dat zal geschieden ook.”Dit werd gezegd op een toon die geen tegenspraak duldde. Soun zelf, ofschoon half dood van angst, durfde geen aanmerking maken.Toen het maal afgeloopen en het inmiddels negen uur geworden was, stond de gids op en maakte men zich gereed den tocht voort te zetten.Kin-Fo wilde op zijn kameel klimmen, toen Craig en Fry hem aanspraken.»Blijft mijnheer nog altijd bij zijn plan om Lao-Shen op te zoeken en zich in zijn tegenwoordigheid te wagen?”»Wel zeer zeker”, antwoordde Kin-Fo: »ik wil mijn brief terug hebben, wat het dan ook kosten mag.”»U speelt een gevaarlijk spel!” hernamen de agenten, »door u in het kamp van den Taï-ping, in het hol van den leeuw te wagen!”»Denk je dat ik de geheele reis gemaakt heb om op het laatste oogenblik terug te deinzen?” antwoorddeKin-Fo. »Jelui bent immers vrij om mij al of niet te volgen!”De gids had een kleine zaklantaarn aangestoken. De beide agenten kwamen naderbij en keken nogmaals op hun horloge.»’t Zou zeker voorzichtiger zijn tot morgen te wachten”, zoo hielden zij aan.»Waarom dat?” vroeg Kin-Fo. »Lao-Shen zal zeker morgen of overmorgen even gevaarlijk zijn als heden. Kom aan, op weg!”»Op weg!” herhaalden nu Craig en Fry.De gids had dit gedeelte van het gesprek gehoord. Reeds verscheidene keeren, toen de beide agenten moeite gedaan hadden om Kin-Fo van zijn voornemen af te brengen, had zijn gelaat eene verstoorde uitdrukking getoond. Nu hij hoorde dat zij weder op dit onderwerp terugkwamen, kon hij eene beweging van ongeduld niet onderdrukken.Dit was de aandacht van Kin-Fo niet ontgaan, die overigens vast besloten was om niet te aarzelen en geen stap terug te gaan. Maar groot was zijne verbazing, toen op het oogenblik dat hij zou opstijgen, de gids op hem toetrad en hem in het oor fluisterde:»Vertrouw die beide menschen niet!”Kin-Fo opende zijn mond reeds om hiervan nader verklaring te vragen.... De gids gaf hem echter een teeken om te zwijgen,waarschuwde dat het oogenblik van vertrek daar was en de kleine karavaan ging weder op weg.Was er wantrouwen opgewekt in den geest van Kin-Fo tegen de beide agenten van William J. Bidulph? Konden de geheel onverwachte en onverklaarbare woorden van den gids opwegen tegen de twee maanden van toewijding die de agenten aan zijn dienst hadden gewijd? Stellig niet! En toch vroeg Kin-Fo zichzelf te vergeefs af waarom Craig en Fry hem zoo sterk hadden aangeraden om zijn bezoek bij den Taï-ping tot den volgenden dag uit te stellen of liever er geheel van af te zien. Waren zij dan niet onverwachts uit Peking vertrokken om Lao-Shen te zoeken? Het eigenbelang zelf der beide agenten van de Eeuw eischte immers dat hun cliënt weder in het bezit kwam van dien dwazen en gevaarlijken brief? Er was dus wel iets onverklaarbaars in hun gedrag!Kin-Fo liet niets van deze overpeinzingen blijken. Hij had zijn plaats in de rij weder ingenomen. Craig, Fry en Soun volgden hem en zoo reden zij ruim twee uur zwijgend achter elkander door, zonder dat hun iets belangrijks overkwam.Het zal omstreeks middernacht geweest zijn, toen de gids stilhield en hun in het noorden eene lange donkere lijn toonde, die slechts onduidelijk tegen den weinig minder donkeren hemel afstak. Achter deze lijn zag men de toppen van eenige bergen, die reeds door de eerste stralen der maan verlicht werden, ofschoon dit hemellichaam zelf noch achter den gezichteinder verborgen was.»De Groote Muur!” sprak de gids.»Kunnen wij van nacht nog verder?” vroeg Kin-Fo.»Ja wel, als u dat absoluut wilt!” antwoordde de gids.»Dan gaan wij verder!”De kameelen waren blijven staan.»Ik zal den pas gaan verkennen,” sprak toen de gids; »wacht hier dan maar op mij.”Daarop verwijderde hij zich.Op dit oogenblik traden Craig en Fry op Kin-Fo toe.»Mijnheer?...” sprak Craig.»Mijnheer?...” sprak Fry.»Is u tevreden geweest over onze diensten gedurende den tijd dat mijn heer William J. Bidulph ons aan uw persoon verbonden heeft?”»Zeer tevreden!”»Zou mijnheer dan zoo goed willen zijn dit stuk even te willen teekenen, waarin verklaard wordt, dat u alle reden hebt om voldaan te zijn over onze houding in de twee laatste maanden?”»Dit stuk!” hernam Kin-Fo uiterst verbaasd. Craig had inmiddels uit zijn zakboek een keurig net getuigschrift voor den dag gehaald en hield hem dit voor.»Het zal misschien den heer William J. Bidulph genoegen doen en dan is ons dat zeer aangenaam.”»En bezorgt het ons misschien ook een extra gratificatie,” voegde Fry er bij.»Mijnheer kan mijn rug wel als lessenaar gebruiken,” sprak Craig zich omkeerend en bukkend.»En hier is pen en inkt, waarmede mijnheer gelegenheid heeft om ons dit genoegen te doen,” zei Fry.Kin-Fo lachte en teekende zoo goed als de buitengewone omstandigheden toelieten het hem aangeboden stuk.»En zeg mij nu eens” sprak Kin-Fo, toen hij aan het verzoek der beide agenten voldaan en het begeerde stuk geteekend had, »wat deze aardigheid hier op deze plaats en op dit uur beteekent!”»Op deze plaats,” antwoordde Fry, »omdat wij niet verder met u mede zullen reizen.”»En op dit uur,” voegde Craig er bij, »omdat het over een paar minuten middernacht zijn zal.”»Maar wat doet dat er toe?”»Mijnheer,” antwoordde Craig, »het belang dat deverzekeringsmaatschappijde Eeuwin uw dierbaar leven stelt...”»Duurt nog slechts enkele oogenblikken...” voegde Fry er bij.»En dan kunt ge u zelf het leven benemen...”»Of u door anderen laten dooden...”»Al naar u dat zelf verkiest!”Kin-Fo zag de beide agenten, die zeer beleefd en ernstig spraken, met verbazing aan, maar begreep er niets van. Op dit oogenblik verschenen de eerste stralen der maan in het oosten boven den gezichteinder.»De maan!” riep Fry uit.»En heden 30 Juni....” riep Craig uit.»Komt zij te middernacht op....”»En daar uw contract metde Eeuwniet vernieuwd is....”»Is thans uw polis ook niet geldig meer en behoort u niet meer onder de verzekerden!...”»Goeden avond, mijnheer Kin-Fo!” zei Craig.»Mijnheer Kin-Fo, goeden avond!” zei Fry.En de beide agenten stegen op hunne kameelen, trokken den teugel aan en verdwenen langs den weg dien zij gekomen waren, Kin-Fo sprakeloos van verbazing achterlatende.Nauwelijks hield het geluid op van de hoefslagen der kameelen, waarop deze practische Amerikanen huiswaarts keerden, of een aantal mannen, aangevoerd door den gids, wierpen zich op Kin-Fo, die vruchteloos trachtte zich te verdedigen, en op Soun, die vruchteloos trachtte te vluchten.Een oogenblik later waren heer en knecht gebonden en sleeptemen hen naar een der verlaten forten van den Grooten Muur, waarin men hen stevig achter slot en grendel bracht.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.1Een tiental mijlen.
Waarin Craig en Fry met bijzondere voldoening de maan zien opgaan.
Waarin Craig en Fry met bijzondere voldoening de maan zien opgaan.
»Nu naar den Taï-ping!”
Dat waren de eerste woorden die Kin-Fo den volgenden morgen, 30 Juni, uitsprak, na door een goede nachtrust, die den held dezer zonderlinge avonturen wel toekwam, verkwikt te zijn.
Zij waren eindelijk op het tooneel van de heldendaden van Lao-Shen gekomen. De beslissende worsteling was genaderd.
Zou Kin-Fo overwinnaar zijn? Ja, zonder twijfel, als hij den Taï-ping kon verrassen; want hij zou den brief koopen voor den prijs dien Lao-Shen daarvoor beliefde te stellen. Neen, zekerlijk, als hij zich liet verrassen, als hem een dolksteek in de volle borst werd toegebracht voor hij met den woesten zaakwaarnemer van Wang in onderhandeling trad.
»Naar den Taï-ping!” hadden Fry-Craig geantwoord, na elkander met een blik geraadpleegd te hebben.
De aankomst van Kin-Fo, Fry-Craig en Soun, in hun zonderlingen dos, gekleed zooals zij waren toen de visschers hen uit het water haalden, had eene zekere opschudding in het kleine havenstadje Fou-Ning teweeggebracht. Het was onmogelijk aan de openbare nieuwsgierigheid te ontsnappen. Zij waren den vorigen dag door eene talrijke volksmenigte begeleid naar de herberg, waar zij zich, dank zij het geld, in den gordel van Kin-Fo en den zak van Fry-Craig aanwezig, van meer passende kleeding hadden voorzien. Als Kin-Fo en zijne metgezellen minder dicht omringd waren geweest, zou hunne aandacht getrokken zijn door een zekeren zoon van het Hemelsche rijk, die hen geen oogenblik uit het oog verloor. Hunne verwondering zou ongetwijfeld nog zijn toegenomen, als zij bespeurd hadden dat hij den geheelen nacht de herberg bewaakte. Hun wantrouwen zou ongetwijfeld opgewekt zijn als zij hem den volgenden morgen weder op dezelfde plek hadden aangetroffen.
Maar zij zagen niets; zij hadden geen argwaan, zij hadden zelfs geen reden om verbaasd te zijn toen deze verdachte persoon hun bij het verlaten van de herberg zijn dienst kwam aanbieden als gids.
Het was een man van dertig jaar en hij zag er zeer fatsoenlijk uit.
Toch koesterden Craig-Fry eenige achterdocht en zij ondervroegen den man.
»Waarom”, luidde hunne vraag, »biedt gij aan ons te geleiden en waarheen wilt gij ons brengen?”
Niets natuurlijker dan deze dubbele vraag, maar ook niets natuurlijker dan het antwoord dat er op gegeven werd.
»Ik onderstel,” sprak de gids, »dat gij voornemens zijt een bezoek te brengen aan den Grooten Muur, evenals allereizigersdoen die Fou-Ning komen bezoeken. Ik ken het land en bied mij aan u tot gids te strekken.”
»Vriendlief,” zei Kin-Fo, zich in het gesprek mengende, »voor ik een besluit neem, wensch ik te weten of de provincie veilig is.”
»Zeer veilig,” antwoordde de gids.
»Spreekt men in deze streek niet van een zekeren Lao-Shen?” vroeg Kin-Fo verder.
»Lao-Shen, den Taï-ping?”
»Ja.”
»Zeker,” antwoordde de gids, »maar gij hebt niets van hem te vreezen aan deze zijde van den Grooten Muur. Hij durft zich niet op Keizerlijk grondgebied te wagen. Aan gindsche zijde zwerft zijn bende de Mongoolsche provinciën rond.”
»Weet men waar hij op dit oogenblik is?” vroeg Kin-Fo.
»Hij moet op het oogenblik in de omstreken van de Tschin-Tang-Ra zijn, op eenigenlisafstand van den Grooten Muur.”
»En hoe ver is het van Fou-Ning naar de Tsching-Tang-Ro?”
»Ongeveer vijftig lis.”1
»Welnu, ik neem uw diensten aan.”
»Om u te geleiden tot den Grooten Muur!...”
»Om mij te geleiden naar het kamp van Lao-Shen!”
De gids kon eene beweging van verrassing niet weerhouden.
»Ik zal je goed betalen,” voegde Kin-Fo er bij.
De gids schudde het hoofd als iemand die niet voornemens was de grens te passeeren. Vervolgens sprak hij:
»Tot den Grooten Muur, goed! verder neen! Ik wil mijn leven niet wagen.”
»Bepaal den prijs er van! ik zal u betalen.”
»Zoo zij het!” antwoordde de gids.
Zich daarop tot de beide agenten wendende, voegde Kin-Fo er bij:
»Gij zijt vrij mijne heeren, om mij al of niet te vergezellen!”
»Waar gij gaat....” zei Craig.
»Gaan wij ook”, zei Fry.
De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.
De gids ging Kin-Fo voor. Bladz. 182.
De cliënt vande Eeuwvertegenwoordigde nog altijd voor hen een waarde van tweemaal honderdduizend dollars!
Het scheen dat de agenten na het onderhoud geheel gerust gesteldwaren omtrent den gids. Maar mocht men hem gelooven dan diende men op ernstigemoeielijkhedenbedacht te zijn na het overschrijden van de bescherming, die de Chineezen hebben opgericht tegen de invallen der Mongoolsche horden.
De toebereidselen tot de reis waren weldra gemaakt. Men vroeg Soun niet of hij geneigd was de reis mee te maken. Hij diende te volgen.
Vervoermiddelen, als rijtuigen of wagentjes, ontbraken geheel in het kleine plaatsje van Fou-Ning. Paarden en muildieren waren evenmin, te krijgen. Maar er waren een zeker aantal kameelen die in den handel der Mongolen dienst doen. Deze ondernemende kooplieden gaan met karavanen den weg op van Peking naar Kiatcha, hunne groote troepen langstaartige schapen voor zich uit drijvende. Zij onderhouden aldus de gemeenschap tusschen Aziatisch Rusland en het Hemelsche Rijk. Zij wagen zich nooit door de onmetelijke steppen, dan talrijk en goed gewapend. Het zijn woeste, fiere mannen, die de Chineezen diep verachten.
Men kocht vijf kameelen met hun primitief tuig, belaadde ze met voorraad, kocht de noodige wapenen en toog onder leiding van den gids op weg.
Maar deze voorbereidende maatregelen hadden eenigen tijd vereischt en men kon eerst één uur na den middag vertrekken. Desniettemin maakte de gids zich sterk om vóór middernacht den voet van den Grooten Muur te bereiken. Daar zou een kamp worden aangelegd en den volgenden morgen zou Kin-Fo, als hij bij zijn onvoorzichtig besluit volhardde, de grens overschrijden.
Het land was in de omstreken van Fou-Ning heuvelachtig. Wolken van gele stof rolden in dichte kringen over de wegen, die langs de bebouwde landen liepen. Ook daar was de vruchtbare grond van het Hemelsche Rijk niet te miskennen.
De kameelen liepen met afgemeten passen, niet snel maar geregeld. De gids ging Kin-Fo, Soun, Craig en Fry voor, die een plaats hadden gevonden tusschen de twee bulten van het dier. Soun kon zich zeer goed in deze soort van reizen schikken en hij zou desnoods meegegaan zijn tot het einde der wereld.
Maar mocht de weg niet vermoeiend zijn, de hitte was groot. Door de luchtlagen, verhit door de uitstraling van de aarde, werden de zonderlingste luchtspiegelingen voortgebracht. Uitgestrekte watervlakten, groot als een zee, verschenen aan den gezichteinder en verdwenen weder spoedig, tot buitengewone voldoening van Soun, die zich reeds bedreigd achtte door een nieuw zeetochtje.
Maar al was deze provincie aan de uiterste grens van China gelegen, men moet daarom niet denken, dat zij onbewoond was. Het Hemelsche Rijk, hoe uitgestrekt ook, is nog te klein voor de bevolking, die op zijne oppervlakte is saamgeperst. Overal zijn de bewoners talrijk, zelfs op de grenzen van de Aziatische woestijn.
De velden werden door mannen bearbeid. Ook de Tartaarsche vrouwen, kenbaar aan haar rose en blauwe kleeding, waren met veldarbeid bezig. Troepen gele schapen met lange staarten—een staart, dien Soun niet zonder wangunst beschouwde!—graasden hier en daar, beloerd door een zwarten arend.
Ongelukkig de arme verdwaalde die van den troep afraakte! Het zijn geduchte roovers en zij richten eene moorddadige slachting aan onder de schapen, rammen en jeugdige antilopen, en dienen zelfs den Kirgiesen in de steppen van Midden-Azië als jachthonden.
Voorts zag men overal geheele wolken van gevleugeld wild. Een geweer zou hier bezigheid gevonden hebben; maar de ware jager zou niet zonder verontwaardiging de menigte strikken enz. gade geslagen hebben, alleen den strooper waardig, die den grond overal tusschen de koren-, gierst- en maïsvelden bedekten.
Kin-Fo en zijne metgezellen gingen steeds voort te midden van wolken van Mongoolsche stof. Zij hielden stand noch onder de schaduw hier en daar langs den weg, noch op de verspreid liggende boerenplaatsen, noch in de dorpen welker bestaan van tijd tot tijd in de verte bleek uit de graftorens, ter gedachtenis van eenige helden der Bouddhistische legende opgericht. Zij liepen achter elkander en lieten zich geleiden door de kameelen, die altijd zoo loopen en die bij hunne gelijkmatige stappen geaccompagneerd worden door het geluid van een hun om den hals gebonden roode schel.
Onder deze omstandigheden was er aan het voeren van een gesprek niet te denken. De gids, weinig spraakzaam van aard, bleef steeds aan het hoofd van de kleine karavaan en keek scherp voor zich uit, zoover de dikke stofwolken om hen heen slechts toelieten. Hij aarzelde trouwens nooit en wist steeds welken weg hij in moest slaan, ook bij de kruiswegen waar handwijzers ontbraken. Craig en Fry koesterden dan ook te zijnen opzichte geen wantrouwen meer en konden al hun aandacht wijden aan den kostbaren cliënt vande Eeuw. Het was niet meer dan natuurlijk dat hun onrust toenam, naarmate zij dichter bij het bereiken van hun doel waren. Ieder oogenblik en zonder dat zij in staat zouden zijn er iets aan te doen, kon er een man langs de zijde van den weg verschijnen, die hun door een wel toegebrachten slag een verlies van tweehonderdduizend dollars kon berokkenen.
Wat Kin-Fo betreft, hij was in die gemoedstemming waarin de herinneringen van het verledene het overwicht hebben op den angst van het oogenblik of van de toekomst. Alles kwam hem weder voor den geest wat er in de laatste twee maanden gebeurd was, en de hardnekkigheid waarmede het ongeluk hem vervolgde, begon hem ernstig ongerust te maken. Van den dag af waarop zijn correspondent te San-Francisco hem het bericht van zijn gewaand verlieshad gemeld, was alles hem toch letterlijk tegengeloopen. Zou dit gebeurd zijn om hem te straffen voor de verblindheid waarmede hij de voorrechten van het eerste gedeelte van zijn bestaan had miskend? Zou zijn slecht gesternte ondergaan als het hem slechts gelukte Lao-Shen dien ongeluksbrief afhandig te maken, of zou deze nog vóór dien tijd aan de opdracht van Wang voldoen en hem dooden? Zou het eenmaal de beminnelijke Lé-ou nog gegeven zijn door haar teederheid, haar zorg, haar opgewektheid, de booze geesten te bezweren die tegen hem losgelaten waren? Dit alles kwam hem in de gedachte, hij peinsde er over, en het maakte hem bezorgd en ongerust. En Wang! Zeker, hij kon het hem niet kwalijk nemen dat hij eene belofte had willen houden die hij zoo plechtig had moeten bezweren; maar Wang, de philosoof, die nooit ontbrekende gast van de yamen, hij zou daar niet meer zijn om hem wijsheid te leeren!
....»Pas op, val niet!” riep op dit oogenblik de gids uit, tegen wiens kameel die van Kin-Fo aanviel; hij had in zijne droomerijen niet opgemerkt, dat het dier gevaar liep van te struikelen.
»Zijn wij er?” vroeg hij.
»’t Is acht uur” antwoordde de gids, »en ik stel voor hier halt te houden om eerst te eten.”
»En dan?”
»Dan gaan we verder.”
»Maar dan is het donker.”
O, wees maar niet bang dat wij verdwalen zullen! De Groote Muur is geen twintiglismeer van hier en onze kameelen moeten even uitblazen.”
»’t Is best!” antwoordde Kin-Fo.
Aan den kant van den weg stond een vervallen gebouw en een beekje kronkelde zich daarnevens door een ravijn; de beesten konden daar heerlijk drinken.
Voordat de duisternis inviel richtten Kin-Fo en zijn gevolg zich eenigszins huiselijk in het gebouw in en aten daar met den gewonen trek van lieden, die een flinken tocht achter den rug hebben.
Maar met het gesprek wilde het niet vlotten. Een of tweemaal trachtte Kin-Fo het op Lao-Shen te brengen. Hij vroeg den gids, wat deze Taï-ping er voor een was, of hij hem kende. De gids schudde zijn hoofd als iemand die niet alles zeggen wil wat hij weet en vermeed zooveel mogelijk om de tot hem gerichte vragen te beantwoorden.
»Komt hij wel eens in deze provincie?” vroeg Kin-Fo.
»Neen”, antwoordde de gids, »maar Taï-pings uit zijn bende zijn dikwijls aan deze zijde van den Grooten Muur geweest en het was beter hen niet te ontmoeten! Bouddha behoede ons voor de Taï-pings!”
»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.
»De Groote Muur,” sprak de gids. Bladz. 187.
Gedurende dit gesprek, dat Kin-Fo meer belang inboezemde dande gids scheen te kunnen vermoeden, zagen Craig en Fry elkander aan, fronsten hunne wenkbrauwen keken op hun horloge en schudden het hoofd.
»Waarom zouden wij hier niet rustig den dag blijven afwachten?” vroegen zij.
»In dezen bouwval!” riep de gids uit. »Ik overnacht nog liever in het open veld; men loopt dan nog minder gevaar overvallen te worden!”
»De afspraak was, dat we van avond nog bij den Grooten Muur zouden zijn”, merkte Kin-Fo op. »Ik wil daar zijn en dat zal geschieden ook.”
Dit werd gezegd op een toon die geen tegenspraak duldde. Soun zelf, ofschoon half dood van angst, durfde geen aanmerking maken.
Toen het maal afgeloopen en het inmiddels negen uur geworden was, stond de gids op en maakte men zich gereed den tocht voort te zetten.
Kin-Fo wilde op zijn kameel klimmen, toen Craig en Fry hem aanspraken.
»Blijft mijnheer nog altijd bij zijn plan om Lao-Shen op te zoeken en zich in zijn tegenwoordigheid te wagen?”
»Wel zeer zeker”, antwoordde Kin-Fo: »ik wil mijn brief terug hebben, wat het dan ook kosten mag.”
»U speelt een gevaarlijk spel!” hernamen de agenten, »door u in het kamp van den Taï-ping, in het hol van den leeuw te wagen!”
»Denk je dat ik de geheele reis gemaakt heb om op het laatste oogenblik terug te deinzen?” antwoorddeKin-Fo. »Jelui bent immers vrij om mij al of niet te volgen!”
De gids had een kleine zaklantaarn aangestoken. De beide agenten kwamen naderbij en keken nogmaals op hun horloge.
»’t Zou zeker voorzichtiger zijn tot morgen te wachten”, zoo hielden zij aan.
»Waarom dat?” vroeg Kin-Fo. »Lao-Shen zal zeker morgen of overmorgen even gevaarlijk zijn als heden. Kom aan, op weg!”
»Op weg!” herhaalden nu Craig en Fry.
De gids had dit gedeelte van het gesprek gehoord. Reeds verscheidene keeren, toen de beide agenten moeite gedaan hadden om Kin-Fo van zijn voornemen af te brengen, had zijn gelaat eene verstoorde uitdrukking getoond. Nu hij hoorde dat zij weder op dit onderwerp terugkwamen, kon hij eene beweging van ongeduld niet onderdrukken.
Dit was de aandacht van Kin-Fo niet ontgaan, die overigens vast besloten was om niet te aarzelen en geen stap terug te gaan. Maar groot was zijne verbazing, toen op het oogenblik dat hij zou opstijgen, de gids op hem toetrad en hem in het oor fluisterde:
»Vertrouw die beide menschen niet!”
Kin-Fo opende zijn mond reeds om hiervan nader verklaring te vragen.... De gids gaf hem echter een teeken om te zwijgen,waarschuwde dat het oogenblik van vertrek daar was en de kleine karavaan ging weder op weg.
Was er wantrouwen opgewekt in den geest van Kin-Fo tegen de beide agenten van William J. Bidulph? Konden de geheel onverwachte en onverklaarbare woorden van den gids opwegen tegen de twee maanden van toewijding die de agenten aan zijn dienst hadden gewijd? Stellig niet! En toch vroeg Kin-Fo zichzelf te vergeefs af waarom Craig en Fry hem zoo sterk hadden aangeraden om zijn bezoek bij den Taï-ping tot den volgenden dag uit te stellen of liever er geheel van af te zien. Waren zij dan niet onverwachts uit Peking vertrokken om Lao-Shen te zoeken? Het eigenbelang zelf der beide agenten van de Eeuw eischte immers dat hun cliënt weder in het bezit kwam van dien dwazen en gevaarlijken brief? Er was dus wel iets onverklaarbaars in hun gedrag!
Kin-Fo liet niets van deze overpeinzingen blijken. Hij had zijn plaats in de rij weder ingenomen. Craig, Fry en Soun volgden hem en zoo reden zij ruim twee uur zwijgend achter elkander door, zonder dat hun iets belangrijks overkwam.
Het zal omstreeks middernacht geweest zijn, toen de gids stilhield en hun in het noorden eene lange donkere lijn toonde, die slechts onduidelijk tegen den weinig minder donkeren hemel afstak. Achter deze lijn zag men de toppen van eenige bergen, die reeds door de eerste stralen der maan verlicht werden, ofschoon dit hemellichaam zelf noch achter den gezichteinder verborgen was.
»De Groote Muur!” sprak de gids.
»Kunnen wij van nacht nog verder?” vroeg Kin-Fo.
»Ja wel, als u dat absoluut wilt!” antwoordde de gids.
»Dan gaan wij verder!”
De kameelen waren blijven staan.
»Ik zal den pas gaan verkennen,” sprak toen de gids; »wacht hier dan maar op mij.”
Daarop verwijderde hij zich.
Op dit oogenblik traden Craig en Fry op Kin-Fo toe.
»Mijnheer?...” sprak Craig.
»Mijnheer?...” sprak Fry.
»Is u tevreden geweest over onze diensten gedurende den tijd dat mijn heer William J. Bidulph ons aan uw persoon verbonden heeft?”
»Zeer tevreden!”
»Zou mijnheer dan zoo goed willen zijn dit stuk even te willen teekenen, waarin verklaard wordt, dat u alle reden hebt om voldaan te zijn over onze houding in de twee laatste maanden?”
»Dit stuk!” hernam Kin-Fo uiterst verbaasd. Craig had inmiddels uit zijn zakboek een keurig net getuigschrift voor den dag gehaald en hield hem dit voor.
»Het zal misschien den heer William J. Bidulph genoegen doen en dan is ons dat zeer aangenaam.”
»En bezorgt het ons misschien ook een extra gratificatie,” voegde Fry er bij.
»Mijnheer kan mijn rug wel als lessenaar gebruiken,” sprak Craig zich omkeerend en bukkend.
»En hier is pen en inkt, waarmede mijnheer gelegenheid heeft om ons dit genoegen te doen,” zei Fry.
Kin-Fo lachte en teekende zoo goed als de buitengewone omstandigheden toelieten het hem aangeboden stuk.
»En zeg mij nu eens” sprak Kin-Fo, toen hij aan het verzoek der beide agenten voldaan en het begeerde stuk geteekend had, »wat deze aardigheid hier op deze plaats en op dit uur beteekent!”
»Op deze plaats,” antwoordde Fry, »omdat wij niet verder met u mede zullen reizen.”
»En op dit uur,” voegde Craig er bij, »omdat het over een paar minuten middernacht zijn zal.”
»Maar wat doet dat er toe?”
»Mijnheer,” antwoordde Craig, »het belang dat deverzekeringsmaatschappijde Eeuwin uw dierbaar leven stelt...”
»Duurt nog slechts enkele oogenblikken...” voegde Fry er bij.
»En dan kunt ge u zelf het leven benemen...”
»Of u door anderen laten dooden...”
»Al naar u dat zelf verkiest!”
Kin-Fo zag de beide agenten, die zeer beleefd en ernstig spraken, met verbazing aan, maar begreep er niets van. Op dit oogenblik verschenen de eerste stralen der maan in het oosten boven den gezichteinder.
»De maan!” riep Fry uit.
»En heden 30 Juni....” riep Craig uit.
»Komt zij te middernacht op....”
»En daar uw contract metde Eeuwniet vernieuwd is....”
»Is thans uw polis ook niet geldig meer en behoort u niet meer onder de verzekerden!...”
»Goeden avond, mijnheer Kin-Fo!” zei Craig.
»Mijnheer Kin-Fo, goeden avond!” zei Fry.
En de beide agenten stegen op hunne kameelen, trokken den teugel aan en verdwenen langs den weg dien zij gekomen waren, Kin-Fo sprakeloos van verbazing achterlatende.
Nauwelijks hield het geluid op van de hoefslagen der kameelen, waarop deze practische Amerikanen huiswaarts keerden, of een aantal mannen, aangevoerd door den gids, wierpen zich op Kin-Fo, die vruchteloos trachtte zich te verdedigen, en op Soun, die vruchteloos trachtte te vluchten.
Een oogenblik later waren heer en knecht gebonden en sleeptemen hen naar een der verlaten forten van den Grooten Muur, waarin men hen stevig achter slot en grendel bracht.
Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.
Wat Soun betreft, zijne beenen weigerden hem te dragen. Bladz. 191.
1Een tiental mijlen.
1Een tiental mijlen.