EEN PLAN.

EEN PLAN.Men schreef December 1816.Na een dag van hevigen storm was Marseille in de rust van een somberen avond verzonken. De golven der onstuimige zee klotsten met geweld tegen het strand, de wind dreef de wolken in wilde vaart langs den donkeren hemel, de klokken der kerken klepten met klagend geluid. In de huizen en hutten, nabij de haven gelegen, werden de lichten ontstoken en de voor anker liggendevaartuigenhaalden hun scheepslantarens omhoog.Om den draad van ons verhaal te kunnen vervolgen, moeten wij een der aan de kust staande huizen binnentreden. Dit gebouwtje, eenigszins zijwaarts gelegen, bevatte gelijkvloers twee vertrekken en een kleine keuken, boven nog twee kamers. Achter het huis was een open ruimte aan de zeezijde door een muur omgeven, waarin een hondenhok stond, blijkbaar al lang buiten gebruik; voor het huis lag een volkomen verwaarloosd tuintje.In een der benedenkamers brandde de lamp; twee mannen zaten aan een eenvoudige tafel bij elkaar, groote rookwolken uitblazend en verdiept in een ernstig gesprek.„Werkelijk, kapitein Ballière,” zeide de een, een krachtige man in den bloei van zijn jaren, met militaire houding en gebruind, energiek gelaat waarbij de zachte bijna klagende toon van zijn stem slecht paste, „werkelijk alles heeft zijn waarde verloren, alles is gestorven. Ware mijn zuster nog hier …. dan, ziet gij dien dorren tuin door het venster?… Het evenbeeld van mijn gemoed.”„Eéngevoel leeft nog in uw hart,ééndoel nog heeft uw leven, Overste. Uwe oogen stralen zoodra er sprake is van …. denKeizer,” beweerde de ander, een zeeman met intelligente gelaatstrekken en heldere, verstandige oogen.„Ja, mijn vriend. U verklaar ik het openhartig, den Keizer alleen wijd ik mijn leven. De wereld moge oordeelen zooals ze wil, aan mij en de mijnen heeft Napoleon de grootste weldaden bewezen. Hij overlaadde ons, broeders, met zijn gunstbewijzen, hij schonk ons groote sommen zoodat wij onze zuster alle zorgen konden besparen. En terwille van mijne zuster behoor ik hem met hart en ziel, en ….”„En verbindt u met ons om hem te bevrijden,” viel de zeeman hem in de rede, hem de hand toestekend.„Het zij zoo!Alea jacta est!” antwoordde de officier. „Met dezen handslag wijd ik mij aan de onderneming, en niemand leeft die zeggen kan, dat Miguel Carril ooit zijn woord heeft gebroken.”„Een verzoek, overste! Sta ons de scheepspapieren van dien ellendeling José af. Zij zouden ons van veel nut kunnen zijn.”„Gij kunt over mij en over alles wat ik bezit beschikken. De papieren zal ik u ter hand stellen. Welk plan is er gemaakt, kapitein?”„Dat is met weinig woorden gezegd. Mijn schip met vertrouwde, onverschrokken zeelui bemand, ligt gereed in de haven; de legitimatiepapieren worden door u geleverd. Daar ze ten name zijn van de schoener „Mariëtta,” behoorende te BuenosAïres, kunnen wij zonder bezwaar op St. Helena landen, om met den keizer in verstandhouding te komen. Aan u de taak om Hudson Lowe een rad voor de oogen te draaien.”„Best! Ik ben overtuigd dat het plan gelukken zal. Maar de wijnflesch is leeg, kapitein. Wilt gij niet een flinken grog volgens uw recept gereed maken? Kokend water is hier bij de hand, en in gindsche kast vindt ge rum en suiker.”„Gaarne, overste Carril. Ik haat de Engelschen maar hunne uitvinding schat ik op hooge waarde.”„De grog … een Britsche uitvinding? Zou dat waar zijn?”„Men zegt het. In Engeland tenminste zou dit brouwsel genoemd zijn naar admiraal Vernon, die in de helft der vorige eeuw aan het hoofd van de Britsche marine stond. Voor hij het opperbevel voerde, werd den matrozen zuiveren rum geschonken, Vernon echter liet hem met water vermengd uitdeelen, wat natuurlijk niet in den smaak der zeebonken viel. De admiraal droeg altijd een jas uit een zekere stof—grogram—gemaakt, waardoor hij den bijnaam „ouden grog” kreeg. Uit ergernis noemden de matrozen den gemengden rum eveneens zoo en nu schijnt de drank dien naam behouden te hebben, lang nadat Vernon vergeten is.”„Ja, ja, zulke namen worden onthouden. Noemde men Napoleon niet altijd: „de kleine korporaal?”„Ziezoo, de grog is klaar. En, beste vriend, vertel me nu verder over uw merkwaardigen loopbaan. Wat ik gisteren hoorde, wekt mijn nieuwsgierigheid.”„Gaarne wil ik aan uw verlangen voldoen. Als ik mij wel herinner waren we gekomen tot aan den strijd bij den „Heiligen steen?”„En hoe de komst van den dapperen Brit en van uw broeders uwe zuster redde uit de handen van die roode duivels.”„Juist! De hond van Lord Westfield had Lupanopden grond gegooid. Wij bonden den rooden schurk eerst handen en voeten, daarna stelde ik aan de verbaasde broers onze zuster voor. De vreugde over hetweerzien kunt gij u zelf voorstellen, kapitein. De jongens juichten als kinderen terwijl hun de tranen langs de wangen rolden. Door de Indianen vervolgd en doodelijk gehaat, door onze medeburgers vogelvrij verklaard, waren wij toch de gelukkigste menschen ter wereld sinds wij Amata in ons midden hadden. Vrij, tot aan de tanden gewapend, van goede paarden voorzien, vreesden we niets ter wereld. Op weg van den „Heiligen Steen” naar onzen toldo, werden veel plannen gemaakt en verworpen. Amata’s wensch om het land, dat zooveel onheil over onze familie had gebracht, te verlaten, was ook de onze. Ik wist dat José binnen twee maanden met zijn schip te Montevideo zou binnenloopen, om van die haven naar Europa onder zeil te gaan. Wij besloten mede te varen en daar voor Amata in een vriendelijk rustig oord een tehuis te zoeken. Wij, broeders, wilden aan den strijd der stamverwante Spanjaarden deelnemen en onze verdiensten en onzen buit aan Amata’s voeten leggen. Na veel moeite gelukte het ons Lord Westfield te overtuigen, dat na het voorgevallene een reis door Patagonië niet uitvoerbaar was. De edele man wilde ons gaarne met raad en daad ondersteunen, ons helpen om over land naar BuenosAïreste gaan en ingeval wij José niet meer aantroffen, ons een vrijen overtocht naar Europa verzekeren. Den volgenden morgen vertrok hij naar Carmen de Patagones om toebereidselen voor onze reis te maken. Antonio zouhem vergezellen om zich een muilezel voor Amata aan te schaffen. Overeenkomstig het plan werd gehandeld. Wij verlieten onzen toldo om op een zeker punt Antonio te ontmoeten, en zagen daar tot onze verbazing vier mannen bij het vuur. Antonio beantwoordde onze vragende blikken met een sluw lachje.„Hemel en aarde komen niet te zamen,” schertste hij, „maar heden bij uitzondering een roode Wolf, een Puma, een hond, een duifje, de hooge magistraatspersonen en …. allen kunnen het met elkaar vinden.”Hij gaf zijn paard de sporen en wenkte ons hem te volgen.De groote hond van Lord Westfield kwam met dolle sprongen naar Amata toe. Het schrandere dier scheen zich bijzonder over haar komst te verheugen en week niet van haar zijde. Bij het vuur zaten de Engelschman, Pedro en twee vreemden.Zij verhieven zich bij onze komst en Antonio stelde hen voor als leden van de bende „De Korte Hand.” Wij hadden ons ontslag als bombero genomen, vandaar dat mijn broeder hun gastvrijheid verleende.„Ik ben „Vlaskop” en door mijn kameraden tijdelijk tot aanvoerder aangesteld, ofschoon ik volstrekt niet de lieveling van den hoofdman ben. Integendeel! Wij hebben besloten het verblijf van onzen chef uit te vorschen en vernamen van dezen caballero, dat gij ons de noodige inlichtingen kunt geven.”„Dat kan ik, maar laat ons eerst aan onze magen denken.”Aan tafel deelde Lord Westfield ons mede, dat hij zich bij ons wilde aansluiten om gezamenlijk de reis naar de hoofdstad te maken, een besluit dat met groote vreugde begroet werd.„Ik vertelde aan „Vlaskop” op welke listige wijze „De Korte Hand” mij uit den weg had willen ruimen en dat hij te BuenosAïreshet loon voor zijn daden zou ontvangen. Gij kunt u niet voorstellen hoe woedend „Vlaskop”, die toch geen vriend van „De Korte Hand” was, opsprong.”„Hel en duivel! Op José,” riep hij zijn kameraad toe. „Breng de heele bende hier! Wij trekken naar Buenos Aïres! Mort de ma vie! Misschien gelukt het ons nog den hoofdman te redden.”Zijn bondgenoot sprong in den zadel en vertrok onmiddellijk. Lord Westfield vroeg aan den Duitscher waarom hij zooveel ijver aan den dag legde om zijnvijandte redden?„Rooverseer! Rooverseer!” luidde het antwoord.„De reden der vijandschap was daarin gelegen dat „Vlaskop”steeds weigerde, onder welke omstandigheden ook, eenmoordte begaan en enkel in een eerlijk gevecht, man tegen man, zijn tegenpartij wilde dooden.Hij was knecht in een zoutziederij geweest, daarna ingelijfd bij het leger van Napoleon. Hij deserteerde omdat de dienst hem niet beviel, was op zee gegaan,te Montevideo in slecht gezelschap geraakt en ten slotte bij de bende van „De Korte Hand” terechtgekomen. Hij zwoer met duren eed geen moord op zijn geweten te hebben en zou God danken als hij den grond van Argentinië nooit onder de voeten had gehad. Wij allen waren den armen kerel wel genegen, terwille van de goede kern, die nog in hem zat.Wij verzochten „Vlaskop” den gevangengenomen en gewonden Lupan in zijn hoede te nemen en hem zijn vrijheid te hergeven zoodra de rooversbende naar BuenosAïreszou vertrekken. De Duitscher beloofde het, waarna wij afscheid van hem namen.Onze karavaan bestond uit Lord Westfield, Amata, wij, vier broeders, en Pedro. Wij hadden goede paarden en uitstekende wapens, en dank zij de voorzorgen van Lord Westfield bezat onze expeditie nog twee paarden; de een was beladen met de instrumenten en naturaliën van den Brit, het andere stond ter onzer beschikking. Den volgenden middag achterhaalde ons reeds het corps roovers, forsche, krijgshaftige kerels, die ons groetten met de gratie den Spaansch-Amerikanen eigen. De Duitscher „Vlaskop” echter bleef even staan, dankte ons nogmaals en verzocht een onderhoud te Buenos Aïres, waar hij in ieder geval wilde blijven. Op den derden dag bereikten wij tegen den avond de Labaleofu of Rio Colorado zooals de Spanjaarden haar noemen; vandaar trokken wij door de Sierra Bentana, het Pays del Diablo en de vruchtbarepampa’snaar de hoofdstad aan de La Plata rivier.Het is u bekend, dat in de Spaansche koloniën, die in alle deelen der wereld verspreid liggen, het monopolie-systeem heerschte, welke de koloniën verbood met elkaar handel te drijven. Ofschoon het verbod opgeheven werd en Buenos Aïres vooral een snelle opkomst tegemoet ging, bleef toch bij menigeen een stille wrok tegen Spanje voortwoekeren. Wel werd in 1782 Spaansch Zuid-Amerika in acht provincies verdeeld en een onderkoning aangesteld, maar de ambten werden bekleed door de Europeesche Spanjaarden, die op de meest brutale wijze het land exploiteerden. Toen tengevolge der Spaansch-Fransche alliantie een Franschman tot onderkoning was benoemd, viel het de sluwe Engelschen niet moeilijk de algemeene ontevredenheid te doen stijgen. Eenige voorname inwoners van Buenos Aïres hadden reeds vroeger de hulp der Britten ingeroepen, die dan ook den 27 Juni 1807 landden en Buenos Aïres bezetten. Ondanks hun aanbod om de Argentiniërs te ondersteunen in geval zij hun onafhankelijkheid wilden veroveren, waren ze verplicht reeds den 12 Augustus van hetzelfde jaar de stad te ontruimen. In 1807, terzelfder tijd dat wij de hoofdstad naderden, hadden de Engelschen weer nieuwe betrekkingen aangeknoopt. Door de berichten van den koerier, wien ik de dépêches moest ontnemen, was ik reeds eenigszins voorbereid en nauwelijks hadden wij dan ook Buenos Aïres bereikt of de bom sprong. Wij,broeders, die spoedig het land zouden verlaten, konden ons gemakkelijk onzijdig houden, Lord Westfield echter wijdde zich geheel aan de belangen van zijn landgenooten.In de nabijheid der haven lag een klooster, door tuinen omringd, welke rondom door hooge muren waren afgesloten. Dit was het hoofdkwartier der Britten. In de stad hadden kleine schermutselingen plaats, was een gedrang en rumoer, dat men liefst de straat niet betrad. Aan verschillende omstandigheden had „De Korte Hand” het te danken dat hij nog in leven was, en „Vlaskop” en zijn kameraden hadden werkelijk hun hoofdman weten te bevrijden. Na zijn redding had een heftige scène tusschen beide roovers plaats gehad, waarbij de een den ander verweet, dat hij niet vroeger pogingen in ’t werk had gesteld om hem uit zijn kerker te verlossen. De twist was zeer hoog geloopen en in een vechtpartij geëindigd. Dientengevolge kwam „Vlaskop” opgewonden bij ons en verzocht te mogen blijven tot Lord Westfield een plaats op een Engelsch schip voor hem genomen had. Dan wilde hij even als wij, met de Spanjaarden ten strijde trekken.Onze positie als neutralen was op den duur niet vol te houden, voornamelijk door het wantrouwen waarmede wij van alle kanten werden behandeld. Op Pedro’s raad besloten wij ons terug te trekken op het Tigre eiland, dicht bij Buenos Aïres, in de La Platagelegen. Wij bouwden eene mooie hut voor Amata en waren gelukkig met elkaar, ons niet bekommerend over de geweldige hartstochten die heel Buenos Aïres in beweging brachten. Lord Westfield was niet te bewegen ons toevluchtsoord te deelen. Hij was een trouw aanhanger van zijn volk, dat andermaal de wateren der politiek hoog opzweepte om in den troebelen stroom te kunnen visschen. Pedro en deDuitscherverlieten hem evenmin als zijn hond.Den 28 Juni 1807—nooit zal ik den dag vergeten—voer ik naar „de wal”, zooals wij dat schertsend noemden. In de verte weerklonk een gedempt gedruisch. Pedrowachtteme reeds aan den oever en vertelde in vliegende vaart, dat de Spaanschgezinden, krachtig gesteund door den onderkoning Liniers, de overhand hadden en de strijd een aanvang nam. Lord Westfield had zich bij zijn landgenooten gevoegd; „Vlaskop” of Carlos, zooals hij zich nu noemde, was hem gevolgd. Blijkbaar viel het Pedro tegen, dat wij niet naar de wapens grepen en den Brit te hulp snelden, maar ik bracht hem het volstrekt nuttelooze van een dergelijke handelwijze aan het verstand. Ik droeg hem op te trachten den Engelschman te bewegen naar ons eiland te komen en zich aan onze bescherming toe te vertrouwen.Het geweld in de stad werd sterker en sterker—weldra knalden eenige schoten—later barstte het geschut los—de strijd scheen algemeen te worden—nu bulderden de kanonnen der schepen. De middag was lang voorbij, en nog; steeds strijdgewoel en doodslag. Van een gewonde, die langzaam naderde, vernam ik dat de Engelschen uit de stad verdreven waren en zich in het klooster teruggetrokken hadden, waar zij zich hardnekkig verdedigden. Daar kwam Pedro aangerend. Lord Westfield was zwaar gewond en begeerde mij te zien. Zonder mij te bedenken volgde ik den trouwen dienaar. De strijd was gestaakt, de Britten waren in het klooster—hun vesting—ingesloten. Lord Westfield was door Pedro en Carlos naar een hut gebracht. Het vele bloedverlies had den krachtigen man zeer verzwakt; hij voelde zelf dat zijn wond doodelijk was.„Een enkel woordje ….. vrienden …..,” zeide hij. „Ik heb geen kracht meer ….. Carlos zal mij ….. de oogen toedrukken ….. en met mijn pas ….. op een schip gaan ….. Mijn landgenooten ….. zullen moetencapituleeren….. Pedro ….. gaat naar Londen ….. bericht mijn familie ….. mijn dood ….. Gij ….. Don Miguel helpt beiden wel op een schip ….. Mijn baar geld behoort Pedro ….. mijn paard en wapens aan Carlos ….. deze pistolen u, Miguel ….. mijn hond ….. Amata.”Wij dankten, diep geroerd door het treurige lot van onzen vriend, maar hij luisterde nauwelijks naar onze woorden.„Weg, weg ….. Miguel! red mijn bezittingen …. voor ze verloren gaan.”Ik wilde bij den stervende blijven om hem zoo lang mogelijk tot steun te zijn, maar hij wenkte mij heen te gaan. Met een hartelijken handdruk scheidde ik van hem, wiens oogenblikken geteld waren. Ik vervulde zijn laatsten wensch zoo goed het mij mogelijk was. Pedro vergezelde mij naar den bankier, bij wien hij het geld in ontvangst nam, dat hij trouwens voor zijn reis moest gebruiken. Toen de tijd van ons vertrek naderde, verkocht ik voor Carlos, wiens verdwijnen mij onverklaarbaar was, paard en wapens en deponeerde het bedrag op zijn naam bij den Engelschen bankier van Lord Westfield. Tallooze malen heb ik gepoogd inlichtingen omtrent hem te verkrijgen, maar nooit is het mij gelukt. Eenige dagen later vertrokken wij naar Montevideo om op José’s komst te wachten.Het viel José niet moeilijk ons plaatsen aan boord te bezorgen, daar de kapitein hem zeer genegen was. Deze, een hoogbejaarde man, zonder familie, was rijk genoeg om van zijn renten te leven, maar hij had de zee te lief en kon niet van haar scheiden. José, die al lang in de gunst van den oude stond, had hem kort geleden tijdens een storm met eigen levensgevaar van een zekeren dood gered. Kort daarna was hij de aangenomen zoon en erfgenaam van den ouden man.Na een lange reis kwamen we zonder ongevallen in Spanje aan. José zeilde naar Toulon, waar zijn kapitein zich wilde vestigen en waar voortaan ook José’s tehuis zou wezen. Wij reisden naar Madrid envonden bij getrouwde menschen een vriendelijk verblijf voor onze zuster. Met een bekommerd hart en treurig gestemd namen wij afscheid van Amata en meldden ons aan bij den Spaanschen generaal Castagnos. Deze gereed om met zijn leger op te breken om den Franschen generaal Dupont te vervolgen, deelde ons in bij een dragonderregiment.Tegen het einde van 1808 kwam Napoleon in eigen persoon met een groot leger naar Spanje en rukte naar Madrid, waartoe hij den weg over de koude Guadarrama koos. Een Spaansch leger van 12.000 man, waarbij ook wij ons bevonden, moest de Somma Sierra, de nauwste bergpas, afsluiten. Een twintigtal mannen werd onder mijn bevel den vijand, die volgens het bericht der officieren nog mijlen ver verwijderd was, tegemoet gezonden. Op hun uitdrukkelijk verlangen hadden mijn broeders verlof gekregen zich bij ons troepje aan te sluiten.Nauwelijks hadden wij een eindweegs afgelegd of een zwerm lanciers, minstens vijftig, stoven op ons af. Mijn Spanjaarden maakten rechtsomkeert en sloegen op de vlucht; wij, broeders, toonden onze wapens goed te kunnen gebruiken. Maar wat baatte onze wederstand? Juliano zonk, door een lans doorboord, dood ter aarde, Antonio en Alonso waren zwaar gewond en ik had een lichten houw gekregen. Het einde was, dat men ons gevangen nam. Bij het toenmalig oorlogsgebruik in Spanje, dat uitmuntte in wreedheid,waren wij geen oogenblik zeker niet opgehangen of doodgeschoten te worden. Weldra zagen wij het Fransche leger in aaneengesloten kolonnen naderen, een oogenblik later weergalmde het: „Vive l’empereur!” en Napoleon, begeleid door zijn staf, kwam aangestormd. De Keizer richtte eenige vragen tot ons en zeide toen kortaf: „Gij zult sterven als spionnen, precies zooals de Spanjaarden de gevangen Franschen ter dood brengen. Wij hebben geen tijd ons met gevangenen te bemoeien.”De overste van de lanciers, gaf bevel ons weg te voeren en te fusileeren, toen de gedachte aan Amata, die haar vier broers tegelijk zou moeten verliezen, mij smartelijk trof, en snel een besluit nemend, zeide ik:„De dood van een drietal soldaten zal den grooten Keizer wel onverschillig zijn, maar drie moedige ruiters uit depampa’svan Argentinië kunnen als soldaten nog goede diensten bewijzen.”„Wij hebben geen tijd om te onderhandelen,” zeide Napoleon. „Maar,” vervolgde hij ernstig, „zijt gij Argentiniërs? Wat hebt gij dan met den oorlog in Europa te maken? Breng de gevangenen bij mijn rijtuig, later zal ik hun straf opgeven.”Door verscheidene lansiers bewaakt, stonden wij terzijde van den weg, wachtend op het voorbijtrekken van het geheele leger en was het ons vergund mede aan te zien hoe de Franschen de Somma Sierra bestormden. Napoleon verachtte de ongediciplineerdeSpanjaarden zoo diep, dat hij de batterijen door de Poolsche ruiterij deed bestormen en deze onverwachte wijze van aanvallen wekte zooveel schrik en ontsteltenis, dat de Spanjaarden onmiddellijk retireerden en zelfs het geschut aan hun vijanden overlieten.Kort na deze schitterende overwinning kwam Napoleon voorbij en werd door een officier van zijn gevolg op ons gewezen. Goed geluimd, hield hij zijn paard in en vroeg kortaf welke reden ons bewogen had om met den dood in ’t vooruitzicht hem onze diensten aan te bieden. Nadat ik alles uitgelegd en hem verzocht had ons niet tegen onze vroegere wapenbroeders te laten strijden, werden wij—ondoorgrondelijk toeval—bij zijn lijfwacht ingedeeld. Later vernam ik dat Napoleon ons genade had geschonken alleen daarom, dat wij de eerste Spanjaarden waren, die moedig weerstand hadden geboden.Te Madrid, waar we 2 December reeds binnen trokken, kreeg Antonio verlof Amata naar Frankrijk te brengen. Na ontelbare vruchtelooze pogingen vond hij in het huisje, waarin wij nu zitten, een toevluchtsoord voor haar. Wij, broeders, werden bij den in Maart 1809 uitgebroken oorlog tegen Oostenrijk bij een kurassiersregiment ingedeeld. Te Eckmühl gelukte het ons den keizer te redden, die bij een verkenning zeker in handen van den vijand zou zijn gevallen. Antonio kreeg bij dit gevecht een schot in de borst en stierfeenige dagen later. Na den slag bij Wagram werd Alonso luitenant en ontving ik mijn aanstelling als kapitein. Na het voorgevallene te Eckmühl overlaadde Napoleon ons met allerlei gunstbewijzen, zoodat Amata levenslang voor finantieele zorgen behoed was. Toen de veldtocht tegen Oostenrijk geëindigd was, snelden wij beiden naar Marseille, gelukkig in de verwachting eenigen tijd met onze geliefde zuster samen te zullen zijn. Helaas ….. Amata was verdwenen. Het huis was leeg en verwaarloosd, in denzelfden toestand waarin gij het nu ziet; zelfs haar trouwe hond, het geschenk van Lord Westfield, ontbrak. José, die ellendeling, had onze zustergewelddadigontvoerd! Zijn scheepspapieren had hij in gindsche kast achtergelaten en daarmee al onze hoop ontnomen ooit zijn verblijf te kunnen uitvorschen. Toch zochten wij, Alonso en ik, drie jaar lang,….. aldoor …… onvermoeid ….. steeds vruchteloos. Droef en somber sleepten wij ons leven voort, tot de veldtocht naar Rusland de spoorslag was, welke ons uit onze lethargie wekte. Bij Smolensk werd ik tot overste van mijn regiment benoemd, maakte den onzaligen terugtocht uit Rusland mede, die het leven kostte aan den laatste mijner broers, streed in ’s keizers veldslagen toen de geheele wereld tegen hem opstond en zocht na Napoleons val dit stille toevluchtsoord weer op. In hoever ik betrokken was bij de vlucht des keizers van Elba is u bekend, kapitein …..”„Dat weet ik, overste, en juist dat feit gaf me aanleidinguwe hulp te vragen om den onttroonden Corsicaan uit de klauwen der wraakzuchtige Engelschen te redden. En om de uitzichten op een gunstig gevolg nog te vermeerderen, zijt gij toevallig in staat ons de hoog noodige scheepspapieren te kunnen leveren en …..”„Den vasten wil om naar mijn beste krachten bij te dragen tot het gelukken van ons voornemen,” viel overste Carril hem in de rede. „Neem alle maatregelen die gij voor de expeditie van gewicht acht en laat me dan weten wanneer wij onder zeil gaan. Ik ben ieder uur van den dag bereid aan boord te komen.”„Afgesproken, vriend,” zeide Ballière, „over eenige dagen hoop ik gereed te zijn en u af te halen. Mijn dank, overste, voor uw mededeelingen, die in hooge mate mijn belangstelling hebben gewekt.”„Een vriend deelgenoot te kunnen maken van de ondervonden wederwaardigheden, van het verdriet dat altijddurend aan het hart knaagt, verlicht het gemoed. Aan u dus mijn dank voor uw geduld, uw belangstellend luisteren.”Eenige minuten later was de zeeman op weg naar de haven en werd het licht uitgedoofd in het eenzame huisje aan het strand.

EEN PLAN.Men schreef December 1816.Na een dag van hevigen storm was Marseille in de rust van een somberen avond verzonken. De golven der onstuimige zee klotsten met geweld tegen het strand, de wind dreef de wolken in wilde vaart langs den donkeren hemel, de klokken der kerken klepten met klagend geluid. In de huizen en hutten, nabij de haven gelegen, werden de lichten ontstoken en de voor anker liggendevaartuigenhaalden hun scheepslantarens omhoog.Om den draad van ons verhaal te kunnen vervolgen, moeten wij een der aan de kust staande huizen binnentreden. Dit gebouwtje, eenigszins zijwaarts gelegen, bevatte gelijkvloers twee vertrekken en een kleine keuken, boven nog twee kamers. Achter het huis was een open ruimte aan de zeezijde door een muur omgeven, waarin een hondenhok stond, blijkbaar al lang buiten gebruik; voor het huis lag een volkomen verwaarloosd tuintje.In een der benedenkamers brandde de lamp; twee mannen zaten aan een eenvoudige tafel bij elkaar, groote rookwolken uitblazend en verdiept in een ernstig gesprek.„Werkelijk, kapitein Ballière,” zeide de een, een krachtige man in den bloei van zijn jaren, met militaire houding en gebruind, energiek gelaat waarbij de zachte bijna klagende toon van zijn stem slecht paste, „werkelijk alles heeft zijn waarde verloren, alles is gestorven. Ware mijn zuster nog hier …. dan, ziet gij dien dorren tuin door het venster?… Het evenbeeld van mijn gemoed.”„Eéngevoel leeft nog in uw hart,ééndoel nog heeft uw leven, Overste. Uwe oogen stralen zoodra er sprake is van …. denKeizer,” beweerde de ander, een zeeman met intelligente gelaatstrekken en heldere, verstandige oogen.„Ja, mijn vriend. U verklaar ik het openhartig, den Keizer alleen wijd ik mijn leven. De wereld moge oordeelen zooals ze wil, aan mij en de mijnen heeft Napoleon de grootste weldaden bewezen. Hij overlaadde ons, broeders, met zijn gunstbewijzen, hij schonk ons groote sommen zoodat wij onze zuster alle zorgen konden besparen. En terwille van mijne zuster behoor ik hem met hart en ziel, en ….”„En verbindt u met ons om hem te bevrijden,” viel de zeeman hem in de rede, hem de hand toestekend.„Het zij zoo!Alea jacta est!” antwoordde de officier. „Met dezen handslag wijd ik mij aan de onderneming, en niemand leeft die zeggen kan, dat Miguel Carril ooit zijn woord heeft gebroken.”„Een verzoek, overste! Sta ons de scheepspapieren van dien ellendeling José af. Zij zouden ons van veel nut kunnen zijn.”„Gij kunt over mij en over alles wat ik bezit beschikken. De papieren zal ik u ter hand stellen. Welk plan is er gemaakt, kapitein?”„Dat is met weinig woorden gezegd. Mijn schip met vertrouwde, onverschrokken zeelui bemand, ligt gereed in de haven; de legitimatiepapieren worden door u geleverd. Daar ze ten name zijn van de schoener „Mariëtta,” behoorende te BuenosAïres, kunnen wij zonder bezwaar op St. Helena landen, om met den keizer in verstandhouding te komen. Aan u de taak om Hudson Lowe een rad voor de oogen te draaien.”„Best! Ik ben overtuigd dat het plan gelukken zal. Maar de wijnflesch is leeg, kapitein. Wilt gij niet een flinken grog volgens uw recept gereed maken? Kokend water is hier bij de hand, en in gindsche kast vindt ge rum en suiker.”„Gaarne, overste Carril. Ik haat de Engelschen maar hunne uitvinding schat ik op hooge waarde.”„De grog … een Britsche uitvinding? Zou dat waar zijn?”„Men zegt het. In Engeland tenminste zou dit brouwsel genoemd zijn naar admiraal Vernon, die in de helft der vorige eeuw aan het hoofd van de Britsche marine stond. Voor hij het opperbevel voerde, werd den matrozen zuiveren rum geschonken, Vernon echter liet hem met water vermengd uitdeelen, wat natuurlijk niet in den smaak der zeebonken viel. De admiraal droeg altijd een jas uit een zekere stof—grogram—gemaakt, waardoor hij den bijnaam „ouden grog” kreeg. Uit ergernis noemden de matrozen den gemengden rum eveneens zoo en nu schijnt de drank dien naam behouden te hebben, lang nadat Vernon vergeten is.”„Ja, ja, zulke namen worden onthouden. Noemde men Napoleon niet altijd: „de kleine korporaal?”„Ziezoo, de grog is klaar. En, beste vriend, vertel me nu verder over uw merkwaardigen loopbaan. Wat ik gisteren hoorde, wekt mijn nieuwsgierigheid.”„Gaarne wil ik aan uw verlangen voldoen. Als ik mij wel herinner waren we gekomen tot aan den strijd bij den „Heiligen steen?”„En hoe de komst van den dapperen Brit en van uw broeders uwe zuster redde uit de handen van die roode duivels.”„Juist! De hond van Lord Westfield had Lupanopden grond gegooid. Wij bonden den rooden schurk eerst handen en voeten, daarna stelde ik aan de verbaasde broers onze zuster voor. De vreugde over hetweerzien kunt gij u zelf voorstellen, kapitein. De jongens juichten als kinderen terwijl hun de tranen langs de wangen rolden. Door de Indianen vervolgd en doodelijk gehaat, door onze medeburgers vogelvrij verklaard, waren wij toch de gelukkigste menschen ter wereld sinds wij Amata in ons midden hadden. Vrij, tot aan de tanden gewapend, van goede paarden voorzien, vreesden we niets ter wereld. Op weg van den „Heiligen Steen” naar onzen toldo, werden veel plannen gemaakt en verworpen. Amata’s wensch om het land, dat zooveel onheil over onze familie had gebracht, te verlaten, was ook de onze. Ik wist dat José binnen twee maanden met zijn schip te Montevideo zou binnenloopen, om van die haven naar Europa onder zeil te gaan. Wij besloten mede te varen en daar voor Amata in een vriendelijk rustig oord een tehuis te zoeken. Wij, broeders, wilden aan den strijd der stamverwante Spanjaarden deelnemen en onze verdiensten en onzen buit aan Amata’s voeten leggen. Na veel moeite gelukte het ons Lord Westfield te overtuigen, dat na het voorgevallene een reis door Patagonië niet uitvoerbaar was. De edele man wilde ons gaarne met raad en daad ondersteunen, ons helpen om over land naar BuenosAïreste gaan en ingeval wij José niet meer aantroffen, ons een vrijen overtocht naar Europa verzekeren. Den volgenden morgen vertrok hij naar Carmen de Patagones om toebereidselen voor onze reis te maken. Antonio zouhem vergezellen om zich een muilezel voor Amata aan te schaffen. Overeenkomstig het plan werd gehandeld. Wij verlieten onzen toldo om op een zeker punt Antonio te ontmoeten, en zagen daar tot onze verbazing vier mannen bij het vuur. Antonio beantwoordde onze vragende blikken met een sluw lachje.„Hemel en aarde komen niet te zamen,” schertste hij, „maar heden bij uitzondering een roode Wolf, een Puma, een hond, een duifje, de hooge magistraatspersonen en …. allen kunnen het met elkaar vinden.”Hij gaf zijn paard de sporen en wenkte ons hem te volgen.De groote hond van Lord Westfield kwam met dolle sprongen naar Amata toe. Het schrandere dier scheen zich bijzonder over haar komst te verheugen en week niet van haar zijde. Bij het vuur zaten de Engelschman, Pedro en twee vreemden.Zij verhieven zich bij onze komst en Antonio stelde hen voor als leden van de bende „De Korte Hand.” Wij hadden ons ontslag als bombero genomen, vandaar dat mijn broeder hun gastvrijheid verleende.„Ik ben „Vlaskop” en door mijn kameraden tijdelijk tot aanvoerder aangesteld, ofschoon ik volstrekt niet de lieveling van den hoofdman ben. Integendeel! Wij hebben besloten het verblijf van onzen chef uit te vorschen en vernamen van dezen caballero, dat gij ons de noodige inlichtingen kunt geven.”„Dat kan ik, maar laat ons eerst aan onze magen denken.”Aan tafel deelde Lord Westfield ons mede, dat hij zich bij ons wilde aansluiten om gezamenlijk de reis naar de hoofdstad te maken, een besluit dat met groote vreugde begroet werd.„Ik vertelde aan „Vlaskop” op welke listige wijze „De Korte Hand” mij uit den weg had willen ruimen en dat hij te BuenosAïreshet loon voor zijn daden zou ontvangen. Gij kunt u niet voorstellen hoe woedend „Vlaskop”, die toch geen vriend van „De Korte Hand” was, opsprong.”„Hel en duivel! Op José,” riep hij zijn kameraad toe. „Breng de heele bende hier! Wij trekken naar Buenos Aïres! Mort de ma vie! Misschien gelukt het ons nog den hoofdman te redden.”Zijn bondgenoot sprong in den zadel en vertrok onmiddellijk. Lord Westfield vroeg aan den Duitscher waarom hij zooveel ijver aan den dag legde om zijnvijandte redden?„Rooverseer! Rooverseer!” luidde het antwoord.„De reden der vijandschap was daarin gelegen dat „Vlaskop”steeds weigerde, onder welke omstandigheden ook, eenmoordte begaan en enkel in een eerlijk gevecht, man tegen man, zijn tegenpartij wilde dooden.Hij was knecht in een zoutziederij geweest, daarna ingelijfd bij het leger van Napoleon. Hij deserteerde omdat de dienst hem niet beviel, was op zee gegaan,te Montevideo in slecht gezelschap geraakt en ten slotte bij de bende van „De Korte Hand” terechtgekomen. Hij zwoer met duren eed geen moord op zijn geweten te hebben en zou God danken als hij den grond van Argentinië nooit onder de voeten had gehad. Wij allen waren den armen kerel wel genegen, terwille van de goede kern, die nog in hem zat.Wij verzochten „Vlaskop” den gevangengenomen en gewonden Lupan in zijn hoede te nemen en hem zijn vrijheid te hergeven zoodra de rooversbende naar BuenosAïreszou vertrekken. De Duitscher beloofde het, waarna wij afscheid van hem namen.Onze karavaan bestond uit Lord Westfield, Amata, wij, vier broeders, en Pedro. Wij hadden goede paarden en uitstekende wapens, en dank zij de voorzorgen van Lord Westfield bezat onze expeditie nog twee paarden; de een was beladen met de instrumenten en naturaliën van den Brit, het andere stond ter onzer beschikking. Den volgenden middag achterhaalde ons reeds het corps roovers, forsche, krijgshaftige kerels, die ons groetten met de gratie den Spaansch-Amerikanen eigen. De Duitscher „Vlaskop” echter bleef even staan, dankte ons nogmaals en verzocht een onderhoud te Buenos Aïres, waar hij in ieder geval wilde blijven. Op den derden dag bereikten wij tegen den avond de Labaleofu of Rio Colorado zooals de Spanjaarden haar noemen; vandaar trokken wij door de Sierra Bentana, het Pays del Diablo en de vruchtbarepampa’snaar de hoofdstad aan de La Plata rivier.Het is u bekend, dat in de Spaansche koloniën, die in alle deelen der wereld verspreid liggen, het monopolie-systeem heerschte, welke de koloniën verbood met elkaar handel te drijven. Ofschoon het verbod opgeheven werd en Buenos Aïres vooral een snelle opkomst tegemoet ging, bleef toch bij menigeen een stille wrok tegen Spanje voortwoekeren. Wel werd in 1782 Spaansch Zuid-Amerika in acht provincies verdeeld en een onderkoning aangesteld, maar de ambten werden bekleed door de Europeesche Spanjaarden, die op de meest brutale wijze het land exploiteerden. Toen tengevolge der Spaansch-Fransche alliantie een Franschman tot onderkoning was benoemd, viel het de sluwe Engelschen niet moeilijk de algemeene ontevredenheid te doen stijgen. Eenige voorname inwoners van Buenos Aïres hadden reeds vroeger de hulp der Britten ingeroepen, die dan ook den 27 Juni 1807 landden en Buenos Aïres bezetten. Ondanks hun aanbod om de Argentiniërs te ondersteunen in geval zij hun onafhankelijkheid wilden veroveren, waren ze verplicht reeds den 12 Augustus van hetzelfde jaar de stad te ontruimen. In 1807, terzelfder tijd dat wij de hoofdstad naderden, hadden de Engelschen weer nieuwe betrekkingen aangeknoopt. Door de berichten van den koerier, wien ik de dépêches moest ontnemen, was ik reeds eenigszins voorbereid en nauwelijks hadden wij dan ook Buenos Aïres bereikt of de bom sprong. Wij,broeders, die spoedig het land zouden verlaten, konden ons gemakkelijk onzijdig houden, Lord Westfield echter wijdde zich geheel aan de belangen van zijn landgenooten.In de nabijheid der haven lag een klooster, door tuinen omringd, welke rondom door hooge muren waren afgesloten. Dit was het hoofdkwartier der Britten. In de stad hadden kleine schermutselingen plaats, was een gedrang en rumoer, dat men liefst de straat niet betrad. Aan verschillende omstandigheden had „De Korte Hand” het te danken dat hij nog in leven was, en „Vlaskop” en zijn kameraden hadden werkelijk hun hoofdman weten te bevrijden. Na zijn redding had een heftige scène tusschen beide roovers plaats gehad, waarbij de een den ander verweet, dat hij niet vroeger pogingen in ’t werk had gesteld om hem uit zijn kerker te verlossen. De twist was zeer hoog geloopen en in een vechtpartij geëindigd. Dientengevolge kwam „Vlaskop” opgewonden bij ons en verzocht te mogen blijven tot Lord Westfield een plaats op een Engelsch schip voor hem genomen had. Dan wilde hij even als wij, met de Spanjaarden ten strijde trekken.Onze positie als neutralen was op den duur niet vol te houden, voornamelijk door het wantrouwen waarmede wij van alle kanten werden behandeld. Op Pedro’s raad besloten wij ons terug te trekken op het Tigre eiland, dicht bij Buenos Aïres, in de La Platagelegen. Wij bouwden eene mooie hut voor Amata en waren gelukkig met elkaar, ons niet bekommerend over de geweldige hartstochten die heel Buenos Aïres in beweging brachten. Lord Westfield was niet te bewegen ons toevluchtsoord te deelen. Hij was een trouw aanhanger van zijn volk, dat andermaal de wateren der politiek hoog opzweepte om in den troebelen stroom te kunnen visschen. Pedro en deDuitscherverlieten hem evenmin als zijn hond.Den 28 Juni 1807—nooit zal ik den dag vergeten—voer ik naar „de wal”, zooals wij dat schertsend noemden. In de verte weerklonk een gedempt gedruisch. Pedrowachtteme reeds aan den oever en vertelde in vliegende vaart, dat de Spaanschgezinden, krachtig gesteund door den onderkoning Liniers, de overhand hadden en de strijd een aanvang nam. Lord Westfield had zich bij zijn landgenooten gevoegd; „Vlaskop” of Carlos, zooals hij zich nu noemde, was hem gevolgd. Blijkbaar viel het Pedro tegen, dat wij niet naar de wapens grepen en den Brit te hulp snelden, maar ik bracht hem het volstrekt nuttelooze van een dergelijke handelwijze aan het verstand. Ik droeg hem op te trachten den Engelschman te bewegen naar ons eiland te komen en zich aan onze bescherming toe te vertrouwen.Het geweld in de stad werd sterker en sterker—weldra knalden eenige schoten—later barstte het geschut los—de strijd scheen algemeen te worden—nu bulderden de kanonnen der schepen. De middag was lang voorbij, en nog; steeds strijdgewoel en doodslag. Van een gewonde, die langzaam naderde, vernam ik dat de Engelschen uit de stad verdreven waren en zich in het klooster teruggetrokken hadden, waar zij zich hardnekkig verdedigden. Daar kwam Pedro aangerend. Lord Westfield was zwaar gewond en begeerde mij te zien. Zonder mij te bedenken volgde ik den trouwen dienaar. De strijd was gestaakt, de Britten waren in het klooster—hun vesting—ingesloten. Lord Westfield was door Pedro en Carlos naar een hut gebracht. Het vele bloedverlies had den krachtigen man zeer verzwakt; hij voelde zelf dat zijn wond doodelijk was.„Een enkel woordje ….. vrienden …..,” zeide hij. „Ik heb geen kracht meer ….. Carlos zal mij ….. de oogen toedrukken ….. en met mijn pas ….. op een schip gaan ….. Mijn landgenooten ….. zullen moetencapituleeren….. Pedro ….. gaat naar Londen ….. bericht mijn familie ….. mijn dood ….. Gij ….. Don Miguel helpt beiden wel op een schip ….. Mijn baar geld behoort Pedro ….. mijn paard en wapens aan Carlos ….. deze pistolen u, Miguel ….. mijn hond ….. Amata.”Wij dankten, diep geroerd door het treurige lot van onzen vriend, maar hij luisterde nauwelijks naar onze woorden.„Weg, weg ….. Miguel! red mijn bezittingen …. voor ze verloren gaan.”Ik wilde bij den stervende blijven om hem zoo lang mogelijk tot steun te zijn, maar hij wenkte mij heen te gaan. Met een hartelijken handdruk scheidde ik van hem, wiens oogenblikken geteld waren. Ik vervulde zijn laatsten wensch zoo goed het mij mogelijk was. Pedro vergezelde mij naar den bankier, bij wien hij het geld in ontvangst nam, dat hij trouwens voor zijn reis moest gebruiken. Toen de tijd van ons vertrek naderde, verkocht ik voor Carlos, wiens verdwijnen mij onverklaarbaar was, paard en wapens en deponeerde het bedrag op zijn naam bij den Engelschen bankier van Lord Westfield. Tallooze malen heb ik gepoogd inlichtingen omtrent hem te verkrijgen, maar nooit is het mij gelukt. Eenige dagen later vertrokken wij naar Montevideo om op José’s komst te wachten.Het viel José niet moeilijk ons plaatsen aan boord te bezorgen, daar de kapitein hem zeer genegen was. Deze, een hoogbejaarde man, zonder familie, was rijk genoeg om van zijn renten te leven, maar hij had de zee te lief en kon niet van haar scheiden. José, die al lang in de gunst van den oude stond, had hem kort geleden tijdens een storm met eigen levensgevaar van een zekeren dood gered. Kort daarna was hij de aangenomen zoon en erfgenaam van den ouden man.Na een lange reis kwamen we zonder ongevallen in Spanje aan. José zeilde naar Toulon, waar zijn kapitein zich wilde vestigen en waar voortaan ook José’s tehuis zou wezen. Wij reisden naar Madrid envonden bij getrouwde menschen een vriendelijk verblijf voor onze zuster. Met een bekommerd hart en treurig gestemd namen wij afscheid van Amata en meldden ons aan bij den Spaanschen generaal Castagnos. Deze gereed om met zijn leger op te breken om den Franschen generaal Dupont te vervolgen, deelde ons in bij een dragonderregiment.Tegen het einde van 1808 kwam Napoleon in eigen persoon met een groot leger naar Spanje en rukte naar Madrid, waartoe hij den weg over de koude Guadarrama koos. Een Spaansch leger van 12.000 man, waarbij ook wij ons bevonden, moest de Somma Sierra, de nauwste bergpas, afsluiten. Een twintigtal mannen werd onder mijn bevel den vijand, die volgens het bericht der officieren nog mijlen ver verwijderd was, tegemoet gezonden. Op hun uitdrukkelijk verlangen hadden mijn broeders verlof gekregen zich bij ons troepje aan te sluiten.Nauwelijks hadden wij een eindweegs afgelegd of een zwerm lanciers, minstens vijftig, stoven op ons af. Mijn Spanjaarden maakten rechtsomkeert en sloegen op de vlucht; wij, broeders, toonden onze wapens goed te kunnen gebruiken. Maar wat baatte onze wederstand? Juliano zonk, door een lans doorboord, dood ter aarde, Antonio en Alonso waren zwaar gewond en ik had een lichten houw gekregen. Het einde was, dat men ons gevangen nam. Bij het toenmalig oorlogsgebruik in Spanje, dat uitmuntte in wreedheid,waren wij geen oogenblik zeker niet opgehangen of doodgeschoten te worden. Weldra zagen wij het Fransche leger in aaneengesloten kolonnen naderen, een oogenblik later weergalmde het: „Vive l’empereur!” en Napoleon, begeleid door zijn staf, kwam aangestormd. De Keizer richtte eenige vragen tot ons en zeide toen kortaf: „Gij zult sterven als spionnen, precies zooals de Spanjaarden de gevangen Franschen ter dood brengen. Wij hebben geen tijd ons met gevangenen te bemoeien.”De overste van de lanciers, gaf bevel ons weg te voeren en te fusileeren, toen de gedachte aan Amata, die haar vier broers tegelijk zou moeten verliezen, mij smartelijk trof, en snel een besluit nemend, zeide ik:„De dood van een drietal soldaten zal den grooten Keizer wel onverschillig zijn, maar drie moedige ruiters uit depampa’svan Argentinië kunnen als soldaten nog goede diensten bewijzen.”„Wij hebben geen tijd om te onderhandelen,” zeide Napoleon. „Maar,” vervolgde hij ernstig, „zijt gij Argentiniërs? Wat hebt gij dan met den oorlog in Europa te maken? Breng de gevangenen bij mijn rijtuig, later zal ik hun straf opgeven.”Door verscheidene lansiers bewaakt, stonden wij terzijde van den weg, wachtend op het voorbijtrekken van het geheele leger en was het ons vergund mede aan te zien hoe de Franschen de Somma Sierra bestormden. Napoleon verachtte de ongediciplineerdeSpanjaarden zoo diep, dat hij de batterijen door de Poolsche ruiterij deed bestormen en deze onverwachte wijze van aanvallen wekte zooveel schrik en ontsteltenis, dat de Spanjaarden onmiddellijk retireerden en zelfs het geschut aan hun vijanden overlieten.Kort na deze schitterende overwinning kwam Napoleon voorbij en werd door een officier van zijn gevolg op ons gewezen. Goed geluimd, hield hij zijn paard in en vroeg kortaf welke reden ons bewogen had om met den dood in ’t vooruitzicht hem onze diensten aan te bieden. Nadat ik alles uitgelegd en hem verzocht had ons niet tegen onze vroegere wapenbroeders te laten strijden, werden wij—ondoorgrondelijk toeval—bij zijn lijfwacht ingedeeld. Later vernam ik dat Napoleon ons genade had geschonken alleen daarom, dat wij de eerste Spanjaarden waren, die moedig weerstand hadden geboden.Te Madrid, waar we 2 December reeds binnen trokken, kreeg Antonio verlof Amata naar Frankrijk te brengen. Na ontelbare vruchtelooze pogingen vond hij in het huisje, waarin wij nu zitten, een toevluchtsoord voor haar. Wij, broeders, werden bij den in Maart 1809 uitgebroken oorlog tegen Oostenrijk bij een kurassiersregiment ingedeeld. Te Eckmühl gelukte het ons den keizer te redden, die bij een verkenning zeker in handen van den vijand zou zijn gevallen. Antonio kreeg bij dit gevecht een schot in de borst en stierfeenige dagen later. Na den slag bij Wagram werd Alonso luitenant en ontving ik mijn aanstelling als kapitein. Na het voorgevallene te Eckmühl overlaadde Napoleon ons met allerlei gunstbewijzen, zoodat Amata levenslang voor finantieele zorgen behoed was. Toen de veldtocht tegen Oostenrijk geëindigd was, snelden wij beiden naar Marseille, gelukkig in de verwachting eenigen tijd met onze geliefde zuster samen te zullen zijn. Helaas ….. Amata was verdwenen. Het huis was leeg en verwaarloosd, in denzelfden toestand waarin gij het nu ziet; zelfs haar trouwe hond, het geschenk van Lord Westfield, ontbrak. José, die ellendeling, had onze zustergewelddadigontvoerd! Zijn scheepspapieren had hij in gindsche kast achtergelaten en daarmee al onze hoop ontnomen ooit zijn verblijf te kunnen uitvorschen. Toch zochten wij, Alonso en ik, drie jaar lang,….. aldoor …… onvermoeid ….. steeds vruchteloos. Droef en somber sleepten wij ons leven voort, tot de veldtocht naar Rusland de spoorslag was, welke ons uit onze lethargie wekte. Bij Smolensk werd ik tot overste van mijn regiment benoemd, maakte den onzaligen terugtocht uit Rusland mede, die het leven kostte aan den laatste mijner broers, streed in ’s keizers veldslagen toen de geheele wereld tegen hem opstond en zocht na Napoleons val dit stille toevluchtsoord weer op. In hoever ik betrokken was bij de vlucht des keizers van Elba is u bekend, kapitein …..”„Dat weet ik, overste, en juist dat feit gaf me aanleidinguwe hulp te vragen om den onttroonden Corsicaan uit de klauwen der wraakzuchtige Engelschen te redden. En om de uitzichten op een gunstig gevolg nog te vermeerderen, zijt gij toevallig in staat ons de hoog noodige scheepspapieren te kunnen leveren en …..”„Den vasten wil om naar mijn beste krachten bij te dragen tot het gelukken van ons voornemen,” viel overste Carril hem in de rede. „Neem alle maatregelen die gij voor de expeditie van gewicht acht en laat me dan weten wanneer wij onder zeil gaan. Ik ben ieder uur van den dag bereid aan boord te komen.”„Afgesproken, vriend,” zeide Ballière, „over eenige dagen hoop ik gereed te zijn en u af te halen. Mijn dank, overste, voor uw mededeelingen, die in hooge mate mijn belangstelling hebben gewekt.”„Een vriend deelgenoot te kunnen maken van de ondervonden wederwaardigheden, van het verdriet dat altijddurend aan het hart knaagt, verlicht het gemoed. Aan u dus mijn dank voor uw geduld, uw belangstellend luisteren.”Eenige minuten later was de zeeman op weg naar de haven en werd het licht uitgedoofd in het eenzame huisje aan het strand.

EEN PLAN.

Men schreef December 1816.Na een dag van hevigen storm was Marseille in de rust van een somberen avond verzonken. De golven der onstuimige zee klotsten met geweld tegen het strand, de wind dreef de wolken in wilde vaart langs den donkeren hemel, de klokken der kerken klepten met klagend geluid. In de huizen en hutten, nabij de haven gelegen, werden de lichten ontstoken en de voor anker liggendevaartuigenhaalden hun scheepslantarens omhoog.Om den draad van ons verhaal te kunnen vervolgen, moeten wij een der aan de kust staande huizen binnentreden. Dit gebouwtje, eenigszins zijwaarts gelegen, bevatte gelijkvloers twee vertrekken en een kleine keuken, boven nog twee kamers. Achter het huis was een open ruimte aan de zeezijde door een muur omgeven, waarin een hondenhok stond, blijkbaar al lang buiten gebruik; voor het huis lag een volkomen verwaarloosd tuintje.In een der benedenkamers brandde de lamp; twee mannen zaten aan een eenvoudige tafel bij elkaar, groote rookwolken uitblazend en verdiept in een ernstig gesprek.„Werkelijk, kapitein Ballière,” zeide de een, een krachtige man in den bloei van zijn jaren, met militaire houding en gebruind, energiek gelaat waarbij de zachte bijna klagende toon van zijn stem slecht paste, „werkelijk alles heeft zijn waarde verloren, alles is gestorven. Ware mijn zuster nog hier …. dan, ziet gij dien dorren tuin door het venster?… Het evenbeeld van mijn gemoed.”„Eéngevoel leeft nog in uw hart,ééndoel nog heeft uw leven, Overste. Uwe oogen stralen zoodra er sprake is van …. denKeizer,” beweerde de ander, een zeeman met intelligente gelaatstrekken en heldere, verstandige oogen.„Ja, mijn vriend. U verklaar ik het openhartig, den Keizer alleen wijd ik mijn leven. De wereld moge oordeelen zooals ze wil, aan mij en de mijnen heeft Napoleon de grootste weldaden bewezen. Hij overlaadde ons, broeders, met zijn gunstbewijzen, hij schonk ons groote sommen zoodat wij onze zuster alle zorgen konden besparen. En terwille van mijne zuster behoor ik hem met hart en ziel, en ….”„En verbindt u met ons om hem te bevrijden,” viel de zeeman hem in de rede, hem de hand toestekend.„Het zij zoo!Alea jacta est!” antwoordde de officier. „Met dezen handslag wijd ik mij aan de onderneming, en niemand leeft die zeggen kan, dat Miguel Carril ooit zijn woord heeft gebroken.”„Een verzoek, overste! Sta ons de scheepspapieren van dien ellendeling José af. Zij zouden ons van veel nut kunnen zijn.”„Gij kunt over mij en over alles wat ik bezit beschikken. De papieren zal ik u ter hand stellen. Welk plan is er gemaakt, kapitein?”„Dat is met weinig woorden gezegd. Mijn schip met vertrouwde, onverschrokken zeelui bemand, ligt gereed in de haven; de legitimatiepapieren worden door u geleverd. Daar ze ten name zijn van de schoener „Mariëtta,” behoorende te BuenosAïres, kunnen wij zonder bezwaar op St. Helena landen, om met den keizer in verstandhouding te komen. Aan u de taak om Hudson Lowe een rad voor de oogen te draaien.”„Best! Ik ben overtuigd dat het plan gelukken zal. Maar de wijnflesch is leeg, kapitein. Wilt gij niet een flinken grog volgens uw recept gereed maken? Kokend water is hier bij de hand, en in gindsche kast vindt ge rum en suiker.”„Gaarne, overste Carril. Ik haat de Engelschen maar hunne uitvinding schat ik op hooge waarde.”„De grog … een Britsche uitvinding? Zou dat waar zijn?”„Men zegt het. In Engeland tenminste zou dit brouwsel genoemd zijn naar admiraal Vernon, die in de helft der vorige eeuw aan het hoofd van de Britsche marine stond. Voor hij het opperbevel voerde, werd den matrozen zuiveren rum geschonken, Vernon echter liet hem met water vermengd uitdeelen, wat natuurlijk niet in den smaak der zeebonken viel. De admiraal droeg altijd een jas uit een zekere stof—grogram—gemaakt, waardoor hij den bijnaam „ouden grog” kreeg. Uit ergernis noemden de matrozen den gemengden rum eveneens zoo en nu schijnt de drank dien naam behouden te hebben, lang nadat Vernon vergeten is.”„Ja, ja, zulke namen worden onthouden. Noemde men Napoleon niet altijd: „de kleine korporaal?”„Ziezoo, de grog is klaar. En, beste vriend, vertel me nu verder over uw merkwaardigen loopbaan. Wat ik gisteren hoorde, wekt mijn nieuwsgierigheid.”„Gaarne wil ik aan uw verlangen voldoen. Als ik mij wel herinner waren we gekomen tot aan den strijd bij den „Heiligen steen?”„En hoe de komst van den dapperen Brit en van uw broeders uwe zuster redde uit de handen van die roode duivels.”„Juist! De hond van Lord Westfield had Lupanopden grond gegooid. Wij bonden den rooden schurk eerst handen en voeten, daarna stelde ik aan de verbaasde broers onze zuster voor. De vreugde over hetweerzien kunt gij u zelf voorstellen, kapitein. De jongens juichten als kinderen terwijl hun de tranen langs de wangen rolden. Door de Indianen vervolgd en doodelijk gehaat, door onze medeburgers vogelvrij verklaard, waren wij toch de gelukkigste menschen ter wereld sinds wij Amata in ons midden hadden. Vrij, tot aan de tanden gewapend, van goede paarden voorzien, vreesden we niets ter wereld. Op weg van den „Heiligen Steen” naar onzen toldo, werden veel plannen gemaakt en verworpen. Amata’s wensch om het land, dat zooveel onheil over onze familie had gebracht, te verlaten, was ook de onze. Ik wist dat José binnen twee maanden met zijn schip te Montevideo zou binnenloopen, om van die haven naar Europa onder zeil te gaan. Wij besloten mede te varen en daar voor Amata in een vriendelijk rustig oord een tehuis te zoeken. Wij, broeders, wilden aan den strijd der stamverwante Spanjaarden deelnemen en onze verdiensten en onzen buit aan Amata’s voeten leggen. Na veel moeite gelukte het ons Lord Westfield te overtuigen, dat na het voorgevallene een reis door Patagonië niet uitvoerbaar was. De edele man wilde ons gaarne met raad en daad ondersteunen, ons helpen om over land naar BuenosAïreste gaan en ingeval wij José niet meer aantroffen, ons een vrijen overtocht naar Europa verzekeren. Den volgenden morgen vertrok hij naar Carmen de Patagones om toebereidselen voor onze reis te maken. Antonio zouhem vergezellen om zich een muilezel voor Amata aan te schaffen. Overeenkomstig het plan werd gehandeld. Wij verlieten onzen toldo om op een zeker punt Antonio te ontmoeten, en zagen daar tot onze verbazing vier mannen bij het vuur. Antonio beantwoordde onze vragende blikken met een sluw lachje.„Hemel en aarde komen niet te zamen,” schertste hij, „maar heden bij uitzondering een roode Wolf, een Puma, een hond, een duifje, de hooge magistraatspersonen en …. allen kunnen het met elkaar vinden.”Hij gaf zijn paard de sporen en wenkte ons hem te volgen.De groote hond van Lord Westfield kwam met dolle sprongen naar Amata toe. Het schrandere dier scheen zich bijzonder over haar komst te verheugen en week niet van haar zijde. Bij het vuur zaten de Engelschman, Pedro en twee vreemden.Zij verhieven zich bij onze komst en Antonio stelde hen voor als leden van de bende „De Korte Hand.” Wij hadden ons ontslag als bombero genomen, vandaar dat mijn broeder hun gastvrijheid verleende.„Ik ben „Vlaskop” en door mijn kameraden tijdelijk tot aanvoerder aangesteld, ofschoon ik volstrekt niet de lieveling van den hoofdman ben. Integendeel! Wij hebben besloten het verblijf van onzen chef uit te vorschen en vernamen van dezen caballero, dat gij ons de noodige inlichtingen kunt geven.”„Dat kan ik, maar laat ons eerst aan onze magen denken.”Aan tafel deelde Lord Westfield ons mede, dat hij zich bij ons wilde aansluiten om gezamenlijk de reis naar de hoofdstad te maken, een besluit dat met groote vreugde begroet werd.„Ik vertelde aan „Vlaskop” op welke listige wijze „De Korte Hand” mij uit den weg had willen ruimen en dat hij te BuenosAïreshet loon voor zijn daden zou ontvangen. Gij kunt u niet voorstellen hoe woedend „Vlaskop”, die toch geen vriend van „De Korte Hand” was, opsprong.”„Hel en duivel! Op José,” riep hij zijn kameraad toe. „Breng de heele bende hier! Wij trekken naar Buenos Aïres! Mort de ma vie! Misschien gelukt het ons nog den hoofdman te redden.”Zijn bondgenoot sprong in den zadel en vertrok onmiddellijk. Lord Westfield vroeg aan den Duitscher waarom hij zooveel ijver aan den dag legde om zijnvijandte redden?„Rooverseer! Rooverseer!” luidde het antwoord.„De reden der vijandschap was daarin gelegen dat „Vlaskop”steeds weigerde, onder welke omstandigheden ook, eenmoordte begaan en enkel in een eerlijk gevecht, man tegen man, zijn tegenpartij wilde dooden.Hij was knecht in een zoutziederij geweest, daarna ingelijfd bij het leger van Napoleon. Hij deserteerde omdat de dienst hem niet beviel, was op zee gegaan,te Montevideo in slecht gezelschap geraakt en ten slotte bij de bende van „De Korte Hand” terechtgekomen. Hij zwoer met duren eed geen moord op zijn geweten te hebben en zou God danken als hij den grond van Argentinië nooit onder de voeten had gehad. Wij allen waren den armen kerel wel genegen, terwille van de goede kern, die nog in hem zat.Wij verzochten „Vlaskop” den gevangengenomen en gewonden Lupan in zijn hoede te nemen en hem zijn vrijheid te hergeven zoodra de rooversbende naar BuenosAïreszou vertrekken. De Duitscher beloofde het, waarna wij afscheid van hem namen.Onze karavaan bestond uit Lord Westfield, Amata, wij, vier broeders, en Pedro. Wij hadden goede paarden en uitstekende wapens, en dank zij de voorzorgen van Lord Westfield bezat onze expeditie nog twee paarden; de een was beladen met de instrumenten en naturaliën van den Brit, het andere stond ter onzer beschikking. Den volgenden middag achterhaalde ons reeds het corps roovers, forsche, krijgshaftige kerels, die ons groetten met de gratie den Spaansch-Amerikanen eigen. De Duitscher „Vlaskop” echter bleef even staan, dankte ons nogmaals en verzocht een onderhoud te Buenos Aïres, waar hij in ieder geval wilde blijven. Op den derden dag bereikten wij tegen den avond de Labaleofu of Rio Colorado zooals de Spanjaarden haar noemen; vandaar trokken wij door de Sierra Bentana, het Pays del Diablo en de vruchtbarepampa’snaar de hoofdstad aan de La Plata rivier.Het is u bekend, dat in de Spaansche koloniën, die in alle deelen der wereld verspreid liggen, het monopolie-systeem heerschte, welke de koloniën verbood met elkaar handel te drijven. Ofschoon het verbod opgeheven werd en Buenos Aïres vooral een snelle opkomst tegemoet ging, bleef toch bij menigeen een stille wrok tegen Spanje voortwoekeren. Wel werd in 1782 Spaansch Zuid-Amerika in acht provincies verdeeld en een onderkoning aangesteld, maar de ambten werden bekleed door de Europeesche Spanjaarden, die op de meest brutale wijze het land exploiteerden. Toen tengevolge der Spaansch-Fransche alliantie een Franschman tot onderkoning was benoemd, viel het de sluwe Engelschen niet moeilijk de algemeene ontevredenheid te doen stijgen. Eenige voorname inwoners van Buenos Aïres hadden reeds vroeger de hulp der Britten ingeroepen, die dan ook den 27 Juni 1807 landden en Buenos Aïres bezetten. Ondanks hun aanbod om de Argentiniërs te ondersteunen in geval zij hun onafhankelijkheid wilden veroveren, waren ze verplicht reeds den 12 Augustus van hetzelfde jaar de stad te ontruimen. In 1807, terzelfder tijd dat wij de hoofdstad naderden, hadden de Engelschen weer nieuwe betrekkingen aangeknoopt. Door de berichten van den koerier, wien ik de dépêches moest ontnemen, was ik reeds eenigszins voorbereid en nauwelijks hadden wij dan ook Buenos Aïres bereikt of de bom sprong. Wij,broeders, die spoedig het land zouden verlaten, konden ons gemakkelijk onzijdig houden, Lord Westfield echter wijdde zich geheel aan de belangen van zijn landgenooten.In de nabijheid der haven lag een klooster, door tuinen omringd, welke rondom door hooge muren waren afgesloten. Dit was het hoofdkwartier der Britten. In de stad hadden kleine schermutselingen plaats, was een gedrang en rumoer, dat men liefst de straat niet betrad. Aan verschillende omstandigheden had „De Korte Hand” het te danken dat hij nog in leven was, en „Vlaskop” en zijn kameraden hadden werkelijk hun hoofdman weten te bevrijden. Na zijn redding had een heftige scène tusschen beide roovers plaats gehad, waarbij de een den ander verweet, dat hij niet vroeger pogingen in ’t werk had gesteld om hem uit zijn kerker te verlossen. De twist was zeer hoog geloopen en in een vechtpartij geëindigd. Dientengevolge kwam „Vlaskop” opgewonden bij ons en verzocht te mogen blijven tot Lord Westfield een plaats op een Engelsch schip voor hem genomen had. Dan wilde hij even als wij, met de Spanjaarden ten strijde trekken.Onze positie als neutralen was op den duur niet vol te houden, voornamelijk door het wantrouwen waarmede wij van alle kanten werden behandeld. Op Pedro’s raad besloten wij ons terug te trekken op het Tigre eiland, dicht bij Buenos Aïres, in de La Platagelegen. Wij bouwden eene mooie hut voor Amata en waren gelukkig met elkaar, ons niet bekommerend over de geweldige hartstochten die heel Buenos Aïres in beweging brachten. Lord Westfield was niet te bewegen ons toevluchtsoord te deelen. Hij was een trouw aanhanger van zijn volk, dat andermaal de wateren der politiek hoog opzweepte om in den troebelen stroom te kunnen visschen. Pedro en deDuitscherverlieten hem evenmin als zijn hond.Den 28 Juni 1807—nooit zal ik den dag vergeten—voer ik naar „de wal”, zooals wij dat schertsend noemden. In de verte weerklonk een gedempt gedruisch. Pedrowachtteme reeds aan den oever en vertelde in vliegende vaart, dat de Spaanschgezinden, krachtig gesteund door den onderkoning Liniers, de overhand hadden en de strijd een aanvang nam. Lord Westfield had zich bij zijn landgenooten gevoegd; „Vlaskop” of Carlos, zooals hij zich nu noemde, was hem gevolgd. Blijkbaar viel het Pedro tegen, dat wij niet naar de wapens grepen en den Brit te hulp snelden, maar ik bracht hem het volstrekt nuttelooze van een dergelijke handelwijze aan het verstand. Ik droeg hem op te trachten den Engelschman te bewegen naar ons eiland te komen en zich aan onze bescherming toe te vertrouwen.Het geweld in de stad werd sterker en sterker—weldra knalden eenige schoten—later barstte het geschut los—de strijd scheen algemeen te worden—nu bulderden de kanonnen der schepen. De middag was lang voorbij, en nog; steeds strijdgewoel en doodslag. Van een gewonde, die langzaam naderde, vernam ik dat de Engelschen uit de stad verdreven waren en zich in het klooster teruggetrokken hadden, waar zij zich hardnekkig verdedigden. Daar kwam Pedro aangerend. Lord Westfield was zwaar gewond en begeerde mij te zien. Zonder mij te bedenken volgde ik den trouwen dienaar. De strijd was gestaakt, de Britten waren in het klooster—hun vesting—ingesloten. Lord Westfield was door Pedro en Carlos naar een hut gebracht. Het vele bloedverlies had den krachtigen man zeer verzwakt; hij voelde zelf dat zijn wond doodelijk was.„Een enkel woordje ….. vrienden …..,” zeide hij. „Ik heb geen kracht meer ….. Carlos zal mij ….. de oogen toedrukken ….. en met mijn pas ….. op een schip gaan ….. Mijn landgenooten ….. zullen moetencapituleeren….. Pedro ….. gaat naar Londen ….. bericht mijn familie ….. mijn dood ….. Gij ….. Don Miguel helpt beiden wel op een schip ….. Mijn baar geld behoort Pedro ….. mijn paard en wapens aan Carlos ….. deze pistolen u, Miguel ….. mijn hond ….. Amata.”Wij dankten, diep geroerd door het treurige lot van onzen vriend, maar hij luisterde nauwelijks naar onze woorden.„Weg, weg ….. Miguel! red mijn bezittingen …. voor ze verloren gaan.”Ik wilde bij den stervende blijven om hem zoo lang mogelijk tot steun te zijn, maar hij wenkte mij heen te gaan. Met een hartelijken handdruk scheidde ik van hem, wiens oogenblikken geteld waren. Ik vervulde zijn laatsten wensch zoo goed het mij mogelijk was. Pedro vergezelde mij naar den bankier, bij wien hij het geld in ontvangst nam, dat hij trouwens voor zijn reis moest gebruiken. Toen de tijd van ons vertrek naderde, verkocht ik voor Carlos, wiens verdwijnen mij onverklaarbaar was, paard en wapens en deponeerde het bedrag op zijn naam bij den Engelschen bankier van Lord Westfield. Tallooze malen heb ik gepoogd inlichtingen omtrent hem te verkrijgen, maar nooit is het mij gelukt. Eenige dagen later vertrokken wij naar Montevideo om op José’s komst te wachten.Het viel José niet moeilijk ons plaatsen aan boord te bezorgen, daar de kapitein hem zeer genegen was. Deze, een hoogbejaarde man, zonder familie, was rijk genoeg om van zijn renten te leven, maar hij had de zee te lief en kon niet van haar scheiden. José, die al lang in de gunst van den oude stond, had hem kort geleden tijdens een storm met eigen levensgevaar van een zekeren dood gered. Kort daarna was hij de aangenomen zoon en erfgenaam van den ouden man.Na een lange reis kwamen we zonder ongevallen in Spanje aan. José zeilde naar Toulon, waar zijn kapitein zich wilde vestigen en waar voortaan ook José’s tehuis zou wezen. Wij reisden naar Madrid envonden bij getrouwde menschen een vriendelijk verblijf voor onze zuster. Met een bekommerd hart en treurig gestemd namen wij afscheid van Amata en meldden ons aan bij den Spaanschen generaal Castagnos. Deze gereed om met zijn leger op te breken om den Franschen generaal Dupont te vervolgen, deelde ons in bij een dragonderregiment.Tegen het einde van 1808 kwam Napoleon in eigen persoon met een groot leger naar Spanje en rukte naar Madrid, waartoe hij den weg over de koude Guadarrama koos. Een Spaansch leger van 12.000 man, waarbij ook wij ons bevonden, moest de Somma Sierra, de nauwste bergpas, afsluiten. Een twintigtal mannen werd onder mijn bevel den vijand, die volgens het bericht der officieren nog mijlen ver verwijderd was, tegemoet gezonden. Op hun uitdrukkelijk verlangen hadden mijn broeders verlof gekregen zich bij ons troepje aan te sluiten.Nauwelijks hadden wij een eindweegs afgelegd of een zwerm lanciers, minstens vijftig, stoven op ons af. Mijn Spanjaarden maakten rechtsomkeert en sloegen op de vlucht; wij, broeders, toonden onze wapens goed te kunnen gebruiken. Maar wat baatte onze wederstand? Juliano zonk, door een lans doorboord, dood ter aarde, Antonio en Alonso waren zwaar gewond en ik had een lichten houw gekregen. Het einde was, dat men ons gevangen nam. Bij het toenmalig oorlogsgebruik in Spanje, dat uitmuntte in wreedheid,waren wij geen oogenblik zeker niet opgehangen of doodgeschoten te worden. Weldra zagen wij het Fransche leger in aaneengesloten kolonnen naderen, een oogenblik later weergalmde het: „Vive l’empereur!” en Napoleon, begeleid door zijn staf, kwam aangestormd. De Keizer richtte eenige vragen tot ons en zeide toen kortaf: „Gij zult sterven als spionnen, precies zooals de Spanjaarden de gevangen Franschen ter dood brengen. Wij hebben geen tijd ons met gevangenen te bemoeien.”De overste van de lanciers, gaf bevel ons weg te voeren en te fusileeren, toen de gedachte aan Amata, die haar vier broers tegelijk zou moeten verliezen, mij smartelijk trof, en snel een besluit nemend, zeide ik:„De dood van een drietal soldaten zal den grooten Keizer wel onverschillig zijn, maar drie moedige ruiters uit depampa’svan Argentinië kunnen als soldaten nog goede diensten bewijzen.”„Wij hebben geen tijd om te onderhandelen,” zeide Napoleon. „Maar,” vervolgde hij ernstig, „zijt gij Argentiniërs? Wat hebt gij dan met den oorlog in Europa te maken? Breng de gevangenen bij mijn rijtuig, later zal ik hun straf opgeven.”Door verscheidene lansiers bewaakt, stonden wij terzijde van den weg, wachtend op het voorbijtrekken van het geheele leger en was het ons vergund mede aan te zien hoe de Franschen de Somma Sierra bestormden. Napoleon verachtte de ongediciplineerdeSpanjaarden zoo diep, dat hij de batterijen door de Poolsche ruiterij deed bestormen en deze onverwachte wijze van aanvallen wekte zooveel schrik en ontsteltenis, dat de Spanjaarden onmiddellijk retireerden en zelfs het geschut aan hun vijanden overlieten.Kort na deze schitterende overwinning kwam Napoleon voorbij en werd door een officier van zijn gevolg op ons gewezen. Goed geluimd, hield hij zijn paard in en vroeg kortaf welke reden ons bewogen had om met den dood in ’t vooruitzicht hem onze diensten aan te bieden. Nadat ik alles uitgelegd en hem verzocht had ons niet tegen onze vroegere wapenbroeders te laten strijden, werden wij—ondoorgrondelijk toeval—bij zijn lijfwacht ingedeeld. Later vernam ik dat Napoleon ons genade had geschonken alleen daarom, dat wij de eerste Spanjaarden waren, die moedig weerstand hadden geboden.Te Madrid, waar we 2 December reeds binnen trokken, kreeg Antonio verlof Amata naar Frankrijk te brengen. Na ontelbare vruchtelooze pogingen vond hij in het huisje, waarin wij nu zitten, een toevluchtsoord voor haar. Wij, broeders, werden bij den in Maart 1809 uitgebroken oorlog tegen Oostenrijk bij een kurassiersregiment ingedeeld. Te Eckmühl gelukte het ons den keizer te redden, die bij een verkenning zeker in handen van den vijand zou zijn gevallen. Antonio kreeg bij dit gevecht een schot in de borst en stierfeenige dagen later. Na den slag bij Wagram werd Alonso luitenant en ontving ik mijn aanstelling als kapitein. Na het voorgevallene te Eckmühl overlaadde Napoleon ons met allerlei gunstbewijzen, zoodat Amata levenslang voor finantieele zorgen behoed was. Toen de veldtocht tegen Oostenrijk geëindigd was, snelden wij beiden naar Marseille, gelukkig in de verwachting eenigen tijd met onze geliefde zuster samen te zullen zijn. Helaas ….. Amata was verdwenen. Het huis was leeg en verwaarloosd, in denzelfden toestand waarin gij het nu ziet; zelfs haar trouwe hond, het geschenk van Lord Westfield, ontbrak. José, die ellendeling, had onze zustergewelddadigontvoerd! Zijn scheepspapieren had hij in gindsche kast achtergelaten en daarmee al onze hoop ontnomen ooit zijn verblijf te kunnen uitvorschen. Toch zochten wij, Alonso en ik, drie jaar lang,….. aldoor …… onvermoeid ….. steeds vruchteloos. Droef en somber sleepten wij ons leven voort, tot de veldtocht naar Rusland de spoorslag was, welke ons uit onze lethargie wekte. Bij Smolensk werd ik tot overste van mijn regiment benoemd, maakte den onzaligen terugtocht uit Rusland mede, die het leven kostte aan den laatste mijner broers, streed in ’s keizers veldslagen toen de geheele wereld tegen hem opstond en zocht na Napoleons val dit stille toevluchtsoord weer op. In hoever ik betrokken was bij de vlucht des keizers van Elba is u bekend, kapitein …..”„Dat weet ik, overste, en juist dat feit gaf me aanleidinguwe hulp te vragen om den onttroonden Corsicaan uit de klauwen der wraakzuchtige Engelschen te redden. En om de uitzichten op een gunstig gevolg nog te vermeerderen, zijt gij toevallig in staat ons de hoog noodige scheepspapieren te kunnen leveren en …..”„Den vasten wil om naar mijn beste krachten bij te dragen tot het gelukken van ons voornemen,” viel overste Carril hem in de rede. „Neem alle maatregelen die gij voor de expeditie van gewicht acht en laat me dan weten wanneer wij onder zeil gaan. Ik ben ieder uur van den dag bereid aan boord te komen.”„Afgesproken, vriend,” zeide Ballière, „over eenige dagen hoop ik gereed te zijn en u af te halen. Mijn dank, overste, voor uw mededeelingen, die in hooge mate mijn belangstelling hebben gewekt.”„Een vriend deelgenoot te kunnen maken van de ondervonden wederwaardigheden, van het verdriet dat altijddurend aan het hart knaagt, verlicht het gemoed. Aan u dus mijn dank voor uw geduld, uw belangstellend luisteren.”Eenige minuten later was de zeeman op weg naar de haven en werd het licht uitgedoofd in het eenzame huisje aan het strand.

Men schreef December 1816.

Na een dag van hevigen storm was Marseille in de rust van een somberen avond verzonken. De golven der onstuimige zee klotsten met geweld tegen het strand, de wind dreef de wolken in wilde vaart langs den donkeren hemel, de klokken der kerken klepten met klagend geluid. In de huizen en hutten, nabij de haven gelegen, werden de lichten ontstoken en de voor anker liggendevaartuigenhaalden hun scheepslantarens omhoog.

Om den draad van ons verhaal te kunnen vervolgen, moeten wij een der aan de kust staande huizen binnentreden. Dit gebouwtje, eenigszins zijwaarts gelegen, bevatte gelijkvloers twee vertrekken en een kleine keuken, boven nog twee kamers. Achter het huis was een open ruimte aan de zeezijde door een muur omgeven, waarin een hondenhok stond, blijkbaar al lang buiten gebruik; voor het huis lag een volkomen verwaarloosd tuintje.

In een der benedenkamers brandde de lamp; twee mannen zaten aan een eenvoudige tafel bij elkaar, groote rookwolken uitblazend en verdiept in een ernstig gesprek.

„Werkelijk, kapitein Ballière,” zeide de een, een krachtige man in den bloei van zijn jaren, met militaire houding en gebruind, energiek gelaat waarbij de zachte bijna klagende toon van zijn stem slecht paste, „werkelijk alles heeft zijn waarde verloren, alles is gestorven. Ware mijn zuster nog hier …. dan, ziet gij dien dorren tuin door het venster?… Het evenbeeld van mijn gemoed.”

„Eéngevoel leeft nog in uw hart,ééndoel nog heeft uw leven, Overste. Uwe oogen stralen zoodra er sprake is van …. denKeizer,” beweerde de ander, een zeeman met intelligente gelaatstrekken en heldere, verstandige oogen.

„Ja, mijn vriend. U verklaar ik het openhartig, den Keizer alleen wijd ik mijn leven. De wereld moge oordeelen zooals ze wil, aan mij en de mijnen heeft Napoleon de grootste weldaden bewezen. Hij overlaadde ons, broeders, met zijn gunstbewijzen, hij schonk ons groote sommen zoodat wij onze zuster alle zorgen konden besparen. En terwille van mijne zuster behoor ik hem met hart en ziel, en ….”

„En verbindt u met ons om hem te bevrijden,” viel de zeeman hem in de rede, hem de hand toestekend.

„Het zij zoo!Alea jacta est!” antwoordde de officier. „Met dezen handslag wijd ik mij aan de onderneming, en niemand leeft die zeggen kan, dat Miguel Carril ooit zijn woord heeft gebroken.”

„Een verzoek, overste! Sta ons de scheepspapieren van dien ellendeling José af. Zij zouden ons van veel nut kunnen zijn.”

„Gij kunt over mij en over alles wat ik bezit beschikken. De papieren zal ik u ter hand stellen. Welk plan is er gemaakt, kapitein?”

„Dat is met weinig woorden gezegd. Mijn schip met vertrouwde, onverschrokken zeelui bemand, ligt gereed in de haven; de legitimatiepapieren worden door u geleverd. Daar ze ten name zijn van de schoener „Mariëtta,” behoorende te BuenosAïres, kunnen wij zonder bezwaar op St. Helena landen, om met den keizer in verstandhouding te komen. Aan u de taak om Hudson Lowe een rad voor de oogen te draaien.”

„Best! Ik ben overtuigd dat het plan gelukken zal. Maar de wijnflesch is leeg, kapitein. Wilt gij niet een flinken grog volgens uw recept gereed maken? Kokend water is hier bij de hand, en in gindsche kast vindt ge rum en suiker.”

„Gaarne, overste Carril. Ik haat de Engelschen maar hunne uitvinding schat ik op hooge waarde.”

„De grog … een Britsche uitvinding? Zou dat waar zijn?”

„Men zegt het. In Engeland tenminste zou dit brouwsel genoemd zijn naar admiraal Vernon, die in de helft der vorige eeuw aan het hoofd van de Britsche marine stond. Voor hij het opperbevel voerde, werd den matrozen zuiveren rum geschonken, Vernon echter liet hem met water vermengd uitdeelen, wat natuurlijk niet in den smaak der zeebonken viel. De admiraal droeg altijd een jas uit een zekere stof—grogram—gemaakt, waardoor hij den bijnaam „ouden grog” kreeg. Uit ergernis noemden de matrozen den gemengden rum eveneens zoo en nu schijnt de drank dien naam behouden te hebben, lang nadat Vernon vergeten is.”

„Ja, ja, zulke namen worden onthouden. Noemde men Napoleon niet altijd: „de kleine korporaal?”

„Ziezoo, de grog is klaar. En, beste vriend, vertel me nu verder over uw merkwaardigen loopbaan. Wat ik gisteren hoorde, wekt mijn nieuwsgierigheid.”

„Gaarne wil ik aan uw verlangen voldoen. Als ik mij wel herinner waren we gekomen tot aan den strijd bij den „Heiligen steen?”

„En hoe de komst van den dapperen Brit en van uw broeders uwe zuster redde uit de handen van die roode duivels.”

„Juist! De hond van Lord Westfield had Lupanopden grond gegooid. Wij bonden den rooden schurk eerst handen en voeten, daarna stelde ik aan de verbaasde broers onze zuster voor. De vreugde over hetweerzien kunt gij u zelf voorstellen, kapitein. De jongens juichten als kinderen terwijl hun de tranen langs de wangen rolden. Door de Indianen vervolgd en doodelijk gehaat, door onze medeburgers vogelvrij verklaard, waren wij toch de gelukkigste menschen ter wereld sinds wij Amata in ons midden hadden. Vrij, tot aan de tanden gewapend, van goede paarden voorzien, vreesden we niets ter wereld. Op weg van den „Heiligen Steen” naar onzen toldo, werden veel plannen gemaakt en verworpen. Amata’s wensch om het land, dat zooveel onheil over onze familie had gebracht, te verlaten, was ook de onze. Ik wist dat José binnen twee maanden met zijn schip te Montevideo zou binnenloopen, om van die haven naar Europa onder zeil te gaan. Wij besloten mede te varen en daar voor Amata in een vriendelijk rustig oord een tehuis te zoeken. Wij, broeders, wilden aan den strijd der stamverwante Spanjaarden deelnemen en onze verdiensten en onzen buit aan Amata’s voeten leggen. Na veel moeite gelukte het ons Lord Westfield te overtuigen, dat na het voorgevallene een reis door Patagonië niet uitvoerbaar was. De edele man wilde ons gaarne met raad en daad ondersteunen, ons helpen om over land naar BuenosAïreste gaan en ingeval wij José niet meer aantroffen, ons een vrijen overtocht naar Europa verzekeren. Den volgenden morgen vertrok hij naar Carmen de Patagones om toebereidselen voor onze reis te maken. Antonio zouhem vergezellen om zich een muilezel voor Amata aan te schaffen. Overeenkomstig het plan werd gehandeld. Wij verlieten onzen toldo om op een zeker punt Antonio te ontmoeten, en zagen daar tot onze verbazing vier mannen bij het vuur. Antonio beantwoordde onze vragende blikken met een sluw lachje.

„Hemel en aarde komen niet te zamen,” schertste hij, „maar heden bij uitzondering een roode Wolf, een Puma, een hond, een duifje, de hooge magistraatspersonen en …. allen kunnen het met elkaar vinden.”

Hij gaf zijn paard de sporen en wenkte ons hem te volgen.

De groote hond van Lord Westfield kwam met dolle sprongen naar Amata toe. Het schrandere dier scheen zich bijzonder over haar komst te verheugen en week niet van haar zijde. Bij het vuur zaten de Engelschman, Pedro en twee vreemden.

Zij verhieven zich bij onze komst en Antonio stelde hen voor als leden van de bende „De Korte Hand.” Wij hadden ons ontslag als bombero genomen, vandaar dat mijn broeder hun gastvrijheid verleende.

„Ik ben „Vlaskop” en door mijn kameraden tijdelijk tot aanvoerder aangesteld, ofschoon ik volstrekt niet de lieveling van den hoofdman ben. Integendeel! Wij hebben besloten het verblijf van onzen chef uit te vorschen en vernamen van dezen caballero, dat gij ons de noodige inlichtingen kunt geven.”

„Dat kan ik, maar laat ons eerst aan onze magen denken.”

Aan tafel deelde Lord Westfield ons mede, dat hij zich bij ons wilde aansluiten om gezamenlijk de reis naar de hoofdstad te maken, een besluit dat met groote vreugde begroet werd.

„Ik vertelde aan „Vlaskop” op welke listige wijze „De Korte Hand” mij uit den weg had willen ruimen en dat hij te BuenosAïreshet loon voor zijn daden zou ontvangen. Gij kunt u niet voorstellen hoe woedend „Vlaskop”, die toch geen vriend van „De Korte Hand” was, opsprong.”

„Hel en duivel! Op José,” riep hij zijn kameraad toe. „Breng de heele bende hier! Wij trekken naar Buenos Aïres! Mort de ma vie! Misschien gelukt het ons nog den hoofdman te redden.”

Zijn bondgenoot sprong in den zadel en vertrok onmiddellijk. Lord Westfield vroeg aan den Duitscher waarom hij zooveel ijver aan den dag legde om zijnvijandte redden?

„Rooverseer! Rooverseer!” luidde het antwoord.

„De reden der vijandschap was daarin gelegen dat „Vlaskop”steeds weigerde, onder welke omstandigheden ook, eenmoordte begaan en enkel in een eerlijk gevecht, man tegen man, zijn tegenpartij wilde dooden.

Hij was knecht in een zoutziederij geweest, daarna ingelijfd bij het leger van Napoleon. Hij deserteerde omdat de dienst hem niet beviel, was op zee gegaan,te Montevideo in slecht gezelschap geraakt en ten slotte bij de bende van „De Korte Hand” terechtgekomen. Hij zwoer met duren eed geen moord op zijn geweten te hebben en zou God danken als hij den grond van Argentinië nooit onder de voeten had gehad. Wij allen waren den armen kerel wel genegen, terwille van de goede kern, die nog in hem zat.

Wij verzochten „Vlaskop” den gevangengenomen en gewonden Lupan in zijn hoede te nemen en hem zijn vrijheid te hergeven zoodra de rooversbende naar BuenosAïreszou vertrekken. De Duitscher beloofde het, waarna wij afscheid van hem namen.

Onze karavaan bestond uit Lord Westfield, Amata, wij, vier broeders, en Pedro. Wij hadden goede paarden en uitstekende wapens, en dank zij de voorzorgen van Lord Westfield bezat onze expeditie nog twee paarden; de een was beladen met de instrumenten en naturaliën van den Brit, het andere stond ter onzer beschikking. Den volgenden middag achterhaalde ons reeds het corps roovers, forsche, krijgshaftige kerels, die ons groetten met de gratie den Spaansch-Amerikanen eigen. De Duitscher „Vlaskop” echter bleef even staan, dankte ons nogmaals en verzocht een onderhoud te Buenos Aïres, waar hij in ieder geval wilde blijven. Op den derden dag bereikten wij tegen den avond de Labaleofu of Rio Colorado zooals de Spanjaarden haar noemen; vandaar trokken wij door de Sierra Bentana, het Pays del Diablo en de vruchtbarepampa’snaar de hoofdstad aan de La Plata rivier.

Het is u bekend, dat in de Spaansche koloniën, die in alle deelen der wereld verspreid liggen, het monopolie-systeem heerschte, welke de koloniën verbood met elkaar handel te drijven. Ofschoon het verbod opgeheven werd en Buenos Aïres vooral een snelle opkomst tegemoet ging, bleef toch bij menigeen een stille wrok tegen Spanje voortwoekeren. Wel werd in 1782 Spaansch Zuid-Amerika in acht provincies verdeeld en een onderkoning aangesteld, maar de ambten werden bekleed door de Europeesche Spanjaarden, die op de meest brutale wijze het land exploiteerden. Toen tengevolge der Spaansch-Fransche alliantie een Franschman tot onderkoning was benoemd, viel het de sluwe Engelschen niet moeilijk de algemeene ontevredenheid te doen stijgen. Eenige voorname inwoners van Buenos Aïres hadden reeds vroeger de hulp der Britten ingeroepen, die dan ook den 27 Juni 1807 landden en Buenos Aïres bezetten. Ondanks hun aanbod om de Argentiniërs te ondersteunen in geval zij hun onafhankelijkheid wilden veroveren, waren ze verplicht reeds den 12 Augustus van hetzelfde jaar de stad te ontruimen. In 1807, terzelfder tijd dat wij de hoofdstad naderden, hadden de Engelschen weer nieuwe betrekkingen aangeknoopt. Door de berichten van den koerier, wien ik de dépêches moest ontnemen, was ik reeds eenigszins voorbereid en nauwelijks hadden wij dan ook Buenos Aïres bereikt of de bom sprong. Wij,broeders, die spoedig het land zouden verlaten, konden ons gemakkelijk onzijdig houden, Lord Westfield echter wijdde zich geheel aan de belangen van zijn landgenooten.

In de nabijheid der haven lag een klooster, door tuinen omringd, welke rondom door hooge muren waren afgesloten. Dit was het hoofdkwartier der Britten. In de stad hadden kleine schermutselingen plaats, was een gedrang en rumoer, dat men liefst de straat niet betrad. Aan verschillende omstandigheden had „De Korte Hand” het te danken dat hij nog in leven was, en „Vlaskop” en zijn kameraden hadden werkelijk hun hoofdman weten te bevrijden. Na zijn redding had een heftige scène tusschen beide roovers plaats gehad, waarbij de een den ander verweet, dat hij niet vroeger pogingen in ’t werk had gesteld om hem uit zijn kerker te verlossen. De twist was zeer hoog geloopen en in een vechtpartij geëindigd. Dientengevolge kwam „Vlaskop” opgewonden bij ons en verzocht te mogen blijven tot Lord Westfield een plaats op een Engelsch schip voor hem genomen had. Dan wilde hij even als wij, met de Spanjaarden ten strijde trekken.

Onze positie als neutralen was op den duur niet vol te houden, voornamelijk door het wantrouwen waarmede wij van alle kanten werden behandeld. Op Pedro’s raad besloten wij ons terug te trekken op het Tigre eiland, dicht bij Buenos Aïres, in de La Platagelegen. Wij bouwden eene mooie hut voor Amata en waren gelukkig met elkaar, ons niet bekommerend over de geweldige hartstochten die heel Buenos Aïres in beweging brachten. Lord Westfield was niet te bewegen ons toevluchtsoord te deelen. Hij was een trouw aanhanger van zijn volk, dat andermaal de wateren der politiek hoog opzweepte om in den troebelen stroom te kunnen visschen. Pedro en deDuitscherverlieten hem evenmin als zijn hond.

Den 28 Juni 1807—nooit zal ik den dag vergeten—voer ik naar „de wal”, zooals wij dat schertsend noemden. In de verte weerklonk een gedempt gedruisch. Pedrowachtteme reeds aan den oever en vertelde in vliegende vaart, dat de Spaanschgezinden, krachtig gesteund door den onderkoning Liniers, de overhand hadden en de strijd een aanvang nam. Lord Westfield had zich bij zijn landgenooten gevoegd; „Vlaskop” of Carlos, zooals hij zich nu noemde, was hem gevolgd. Blijkbaar viel het Pedro tegen, dat wij niet naar de wapens grepen en den Brit te hulp snelden, maar ik bracht hem het volstrekt nuttelooze van een dergelijke handelwijze aan het verstand. Ik droeg hem op te trachten den Engelschman te bewegen naar ons eiland te komen en zich aan onze bescherming toe te vertrouwen.

Het geweld in de stad werd sterker en sterker—weldra knalden eenige schoten—later barstte het geschut los—de strijd scheen algemeen te worden—nu bulderden de kanonnen der schepen. De middag was lang voorbij, en nog; steeds strijdgewoel en doodslag. Van een gewonde, die langzaam naderde, vernam ik dat de Engelschen uit de stad verdreven waren en zich in het klooster teruggetrokken hadden, waar zij zich hardnekkig verdedigden. Daar kwam Pedro aangerend. Lord Westfield was zwaar gewond en begeerde mij te zien. Zonder mij te bedenken volgde ik den trouwen dienaar. De strijd was gestaakt, de Britten waren in het klooster—hun vesting—ingesloten. Lord Westfield was door Pedro en Carlos naar een hut gebracht. Het vele bloedverlies had den krachtigen man zeer verzwakt; hij voelde zelf dat zijn wond doodelijk was.

„Een enkel woordje ….. vrienden …..,” zeide hij. „Ik heb geen kracht meer ….. Carlos zal mij ….. de oogen toedrukken ….. en met mijn pas ….. op een schip gaan ….. Mijn landgenooten ….. zullen moetencapituleeren….. Pedro ….. gaat naar Londen ….. bericht mijn familie ….. mijn dood ….. Gij ….. Don Miguel helpt beiden wel op een schip ….. Mijn baar geld behoort Pedro ….. mijn paard en wapens aan Carlos ….. deze pistolen u, Miguel ….. mijn hond ….. Amata.”

Wij dankten, diep geroerd door het treurige lot van onzen vriend, maar hij luisterde nauwelijks naar onze woorden.

„Weg, weg ….. Miguel! red mijn bezittingen …. voor ze verloren gaan.”

Ik wilde bij den stervende blijven om hem zoo lang mogelijk tot steun te zijn, maar hij wenkte mij heen te gaan. Met een hartelijken handdruk scheidde ik van hem, wiens oogenblikken geteld waren. Ik vervulde zijn laatsten wensch zoo goed het mij mogelijk was. Pedro vergezelde mij naar den bankier, bij wien hij het geld in ontvangst nam, dat hij trouwens voor zijn reis moest gebruiken. Toen de tijd van ons vertrek naderde, verkocht ik voor Carlos, wiens verdwijnen mij onverklaarbaar was, paard en wapens en deponeerde het bedrag op zijn naam bij den Engelschen bankier van Lord Westfield. Tallooze malen heb ik gepoogd inlichtingen omtrent hem te verkrijgen, maar nooit is het mij gelukt. Eenige dagen later vertrokken wij naar Montevideo om op José’s komst te wachten.

Het viel José niet moeilijk ons plaatsen aan boord te bezorgen, daar de kapitein hem zeer genegen was. Deze, een hoogbejaarde man, zonder familie, was rijk genoeg om van zijn renten te leven, maar hij had de zee te lief en kon niet van haar scheiden. José, die al lang in de gunst van den oude stond, had hem kort geleden tijdens een storm met eigen levensgevaar van een zekeren dood gered. Kort daarna was hij de aangenomen zoon en erfgenaam van den ouden man.

Na een lange reis kwamen we zonder ongevallen in Spanje aan. José zeilde naar Toulon, waar zijn kapitein zich wilde vestigen en waar voortaan ook José’s tehuis zou wezen. Wij reisden naar Madrid envonden bij getrouwde menschen een vriendelijk verblijf voor onze zuster. Met een bekommerd hart en treurig gestemd namen wij afscheid van Amata en meldden ons aan bij den Spaanschen generaal Castagnos. Deze gereed om met zijn leger op te breken om den Franschen generaal Dupont te vervolgen, deelde ons in bij een dragonderregiment.

Tegen het einde van 1808 kwam Napoleon in eigen persoon met een groot leger naar Spanje en rukte naar Madrid, waartoe hij den weg over de koude Guadarrama koos. Een Spaansch leger van 12.000 man, waarbij ook wij ons bevonden, moest de Somma Sierra, de nauwste bergpas, afsluiten. Een twintigtal mannen werd onder mijn bevel den vijand, die volgens het bericht der officieren nog mijlen ver verwijderd was, tegemoet gezonden. Op hun uitdrukkelijk verlangen hadden mijn broeders verlof gekregen zich bij ons troepje aan te sluiten.

Nauwelijks hadden wij een eindweegs afgelegd of een zwerm lanciers, minstens vijftig, stoven op ons af. Mijn Spanjaarden maakten rechtsomkeert en sloegen op de vlucht; wij, broeders, toonden onze wapens goed te kunnen gebruiken. Maar wat baatte onze wederstand? Juliano zonk, door een lans doorboord, dood ter aarde, Antonio en Alonso waren zwaar gewond en ik had een lichten houw gekregen. Het einde was, dat men ons gevangen nam. Bij het toenmalig oorlogsgebruik in Spanje, dat uitmuntte in wreedheid,waren wij geen oogenblik zeker niet opgehangen of doodgeschoten te worden. Weldra zagen wij het Fransche leger in aaneengesloten kolonnen naderen, een oogenblik later weergalmde het: „Vive l’empereur!” en Napoleon, begeleid door zijn staf, kwam aangestormd. De Keizer richtte eenige vragen tot ons en zeide toen kortaf: „Gij zult sterven als spionnen, precies zooals de Spanjaarden de gevangen Franschen ter dood brengen. Wij hebben geen tijd ons met gevangenen te bemoeien.”

De overste van de lanciers, gaf bevel ons weg te voeren en te fusileeren, toen de gedachte aan Amata, die haar vier broers tegelijk zou moeten verliezen, mij smartelijk trof, en snel een besluit nemend, zeide ik:

„De dood van een drietal soldaten zal den grooten Keizer wel onverschillig zijn, maar drie moedige ruiters uit depampa’svan Argentinië kunnen als soldaten nog goede diensten bewijzen.”

„Wij hebben geen tijd om te onderhandelen,” zeide Napoleon. „Maar,” vervolgde hij ernstig, „zijt gij Argentiniërs? Wat hebt gij dan met den oorlog in Europa te maken? Breng de gevangenen bij mijn rijtuig, later zal ik hun straf opgeven.”

Door verscheidene lansiers bewaakt, stonden wij terzijde van den weg, wachtend op het voorbijtrekken van het geheele leger en was het ons vergund mede aan te zien hoe de Franschen de Somma Sierra bestormden. Napoleon verachtte de ongediciplineerdeSpanjaarden zoo diep, dat hij de batterijen door de Poolsche ruiterij deed bestormen en deze onverwachte wijze van aanvallen wekte zooveel schrik en ontsteltenis, dat de Spanjaarden onmiddellijk retireerden en zelfs het geschut aan hun vijanden overlieten.

Kort na deze schitterende overwinning kwam Napoleon voorbij en werd door een officier van zijn gevolg op ons gewezen. Goed geluimd, hield hij zijn paard in en vroeg kortaf welke reden ons bewogen had om met den dood in ’t vooruitzicht hem onze diensten aan te bieden. Nadat ik alles uitgelegd en hem verzocht had ons niet tegen onze vroegere wapenbroeders te laten strijden, werden wij—ondoorgrondelijk toeval—bij zijn lijfwacht ingedeeld. Later vernam ik dat Napoleon ons genade had geschonken alleen daarom, dat wij de eerste Spanjaarden waren, die moedig weerstand hadden geboden.

Te Madrid, waar we 2 December reeds binnen trokken, kreeg Antonio verlof Amata naar Frankrijk te brengen. Na ontelbare vruchtelooze pogingen vond hij in het huisje, waarin wij nu zitten, een toevluchtsoord voor haar. Wij, broeders, werden bij den in Maart 1809 uitgebroken oorlog tegen Oostenrijk bij een kurassiersregiment ingedeeld. Te Eckmühl gelukte het ons den keizer te redden, die bij een verkenning zeker in handen van den vijand zou zijn gevallen. Antonio kreeg bij dit gevecht een schot in de borst en stierfeenige dagen later. Na den slag bij Wagram werd Alonso luitenant en ontving ik mijn aanstelling als kapitein. Na het voorgevallene te Eckmühl overlaadde Napoleon ons met allerlei gunstbewijzen, zoodat Amata levenslang voor finantieele zorgen behoed was. Toen de veldtocht tegen Oostenrijk geëindigd was, snelden wij beiden naar Marseille, gelukkig in de verwachting eenigen tijd met onze geliefde zuster samen te zullen zijn. Helaas ….. Amata was verdwenen. Het huis was leeg en verwaarloosd, in denzelfden toestand waarin gij het nu ziet; zelfs haar trouwe hond, het geschenk van Lord Westfield, ontbrak. José, die ellendeling, had onze zustergewelddadigontvoerd! Zijn scheepspapieren had hij in gindsche kast achtergelaten en daarmee al onze hoop ontnomen ooit zijn verblijf te kunnen uitvorschen. Toch zochten wij, Alonso en ik, drie jaar lang,….. aldoor …… onvermoeid ….. steeds vruchteloos. Droef en somber sleepten wij ons leven voort, tot de veldtocht naar Rusland de spoorslag was, welke ons uit onze lethargie wekte. Bij Smolensk werd ik tot overste van mijn regiment benoemd, maakte den onzaligen terugtocht uit Rusland mede, die het leven kostte aan den laatste mijner broers, streed in ’s keizers veldslagen toen de geheele wereld tegen hem opstond en zocht na Napoleons val dit stille toevluchtsoord weer op. In hoever ik betrokken was bij de vlucht des keizers van Elba is u bekend, kapitein …..”

„Dat weet ik, overste, en juist dat feit gaf me aanleidinguwe hulp te vragen om den onttroonden Corsicaan uit de klauwen der wraakzuchtige Engelschen te redden. En om de uitzichten op een gunstig gevolg nog te vermeerderen, zijt gij toevallig in staat ons de hoog noodige scheepspapieren te kunnen leveren en …..”

„Den vasten wil om naar mijn beste krachten bij te dragen tot het gelukken van ons voornemen,” viel overste Carril hem in de rede. „Neem alle maatregelen die gij voor de expeditie van gewicht acht en laat me dan weten wanneer wij onder zeil gaan. Ik ben ieder uur van den dag bereid aan boord te komen.”

„Afgesproken, vriend,” zeide Ballière, „over eenige dagen hoop ik gereed te zijn en u af te halen. Mijn dank, overste, voor uw mededeelingen, die in hooge mate mijn belangstelling hebben gewekt.”

„Een vriend deelgenoot te kunnen maken van de ondervonden wederwaardigheden, van het verdriet dat altijddurend aan het hart knaagt, verlicht het gemoed. Aan u dus mijn dank voor uw geduld, uw belangstellend luisteren.”

Eenige minuten later was de zeeman op weg naar de haven en werd het licht uitgedoofd in het eenzame huisje aan het strand.


Back to IndexNext