ONTPOPT.Ballière en Miguel Carril begaven zich op zekeren morgen naar de kajuit van den kapitein om hun gevangene te bezoeken, die met een geledigd glas voor zich, aan tafel zat.Hij was gekleed als een gewoon matroos, maar zijn fijn besneden gelaat en zijn blanke handen bewezen dat hij niet in de lagere rangen diende.„Staat gij me toe, heeren,” vroeg hij, oprijzend, „eenige oogenblikken naar het dek te gaan?”„Met welk doel als ik vragen mag?” vroeg kapitein Ballière.„Om te zien waarheen wij zeilen.”„Maar dat weet gij toch? Wij beloofden immers den kapitein van uw schip, van wien wij u ziek overnamen, u te Kaapstad aan wal te zetten.”„Dat hebt gij niet kwaad bedacht, kapitein,” luidde lachend het antwoord. „Maar ….. voor ik aan boord, kwam, was mijn bewustzijn al teruggekeerd,ofschoon ik het u niet liet blijken. Laten wij openhartig en eerlijk met elkaar spreken. Ik ben uw gevangene tot …. het eerste Engelsche fregat in het zicht komt. Dan zijt gij de mijnen en … misschien zeer tot uw nadeel. Beter ware het geweest mij te laten verdrinken dan mij gevangen te nemen.”„Ik handelde volgens de ingeving van mijn hart,” antwoordde Carril, „en nam u in de boot juist om u niet te laten verdrinken.”„Ik, persoonlijk, ben u er dankbaar voor; of anderen eveneens zullen oordeelen moeten wij afwachten. Laten wij verstandig met elkaar spreken, heeren. Gedane zaken zijn niet te veranderen.”„Geschied is geschied” stemde Ballière toe. „Gij schijnt op de hoogte van alles ….”„Ik was zoo gelukkig te Longwood een strookje papier te vinden, waarop geschreven stond: „Gereed! op den dag van het inloopen der „Conqueror ….”„Der „Conqueror”? Maar …. overste ….”, zeide Ballière verwijtend.„Pardon, vriendje, niet waar. De naam „Conqueror” was niet genoemd.”„Neen, toch las ik het er uit. „C” kon niet anders verklaard worden, daar er in de haven geen schip lag of verwacht werd, wiens naam met een C. begint. Een u. v. m., dus vóór middernacht en ten slotte „Prosperious”, dat moest de Prosperiousbaai zijn.”„Goed uitgelegd,” verklaarde de overste. „Ik zelf,kapitein, legde het strookje papier in de handen van Bertrand. Dat ik den keizer niet durfde naderen, weet gij.”„Het is de schuld van een der generaals, mogelijk ook die van Napoleon, dat door onvoorzichtigheid onze plannen verraden zijn.”„Misschien wel,” zeide de zeeman, in wien wij Ned Westfield herkennen. „Ik had even veel deel aan het verijdelen uwer plannen. Maar, heeren, hebt gij goed de gevolgen bedacht, indien uw waagstuk had mogen gelukken? Opnieuw zou een ontzettende storm over Europa zijn losgebroken. Denkt gij werkelijk dat generaal Bonaparte zich vergenoegd zou hebben met enkel heerscher der Franschen te zijn?”„Zijn rampen zouden hem wel de oogen hebben geopend,” meende Carril.„Toegegeven. Hij mist echter alle eigenschappen, die iemand tot een bekwaam en wijs regeerder stempelen, en om zich te handhaven op het standpunt, waarop hij nu eenmaal wenscht te staan, zou hij zeker politieke verwikkelingen in het leven hebben geroepen om nogmaals het zwaard te kunnen trekken. Ik benijd Napoleon zijn roem als veldheer niet.”„De toestand in Frankrijk is onhoudbaar; overal heerscht ontevredenheid,” zeide Ballière. „Den keizer uit de handen der Engelschen te redden en hem naar Amerika te brengen was mijn doel. Later, als de hartstochten wat uitgewoed waren, kon men van daar de verhoudingen langs diplomatieken weg regelen.”„Alle eer aan uw goede bedoelingen, en alle respect voor uw aanhankelijkheid aan uw held. Maar ik bezweer u, laat den man aan zijn noodlot over, die in duizende gevallen bewezen heeft, hoe weinig hem het leven van anderen deert, indien hij voor zichzelf roem, eer of voordeel kan behalen.”„Helaas, ja, en toch …..,” sprak de overste, een zucht slakend. „Ik ben geen Franschman, mij bindt een groote schuld der dankbaarheid aan Napoleon. Voor mij en de mijnen is hij goed geweest, nadat hij ons het leven en de vrijheid had geschonken.”„Hadt gij uw leven verspeeld?”„Niet precies!”„Ik ken nu zoo ongeveer den staat van zaken te St. Helena en onderstel dat elke poging om den banneling te bevrijden, vruchteloos zal zijn,” merkte Ballière op.„Volkomen vruchteloos. Ik erken dat uw plan meesterlijk in elkaar gezet was en het zou zeker gelukt zijn, indien de wind me dat strookje papier niet in handen had gespeeld.”„Wanneer gebeurde het?”„’s Middags. Tijdig genoeg om een spaak in het wiel te steken. Napoleon werd ten strengste bewaakt en het geven van een signaal verhinderd.”„De afspraak was: een lichtsignaal, voor het geval dat er iets in den weg kwam,” bekende Ballière.„Gij liet ons dus aan land komen om …..?”„U gevangen te nemen, overste. Ik lag met twintig man in een hinderlaag in de Prosperious baai; de booten kwamen niet op den vastgestelden tijd, waardoor mijn voornemen u te overrompelen, mislukte.”„Toen hebt gij mij aan wal laten komen!”„Dat moest ik wel. Wat werd er toch tegen mijn hoofd geslingerd toen ik aan den rand van de rots stond. Ik verlooronmiddellijkmijn bewustzijn.”„Een handspaak. Vuurwapens zijn bij een dergelijke expeditie niet te gebruiken.”„En in de verwarring, door mijn plotseling verdwijnen in het water ontstaan, vergaten de soldaten te schieten?”„Juist. Toen de eerste schoten vielen, was onze boot met u aan boord al lang in de duisternis verdwenen. Begrijpend dat wij verraden waren, aarzelde ik geen oogenblik.”„De manoeuvre is uitstekend bedacht en uitgevoerd! De brik binnenbrengen zonder dat het op het wachtschip bemerkt werd. En de boot precies op tijd in de Prosperious baai,” zeide Ned, vol bewondering voor zulk een koenen daad.„Wij waren den vorigen nacht al op St. Helena. De „Mariëtta” lag voor Jamestown en lichtte gisterenmiddag het anker.”„Dan bevindt zich de Fransche officier aan boord, dien kapitein Wallis op het schip liet brengen?”„Dat was ik,” zeide Ballière buigend.„En dan is de overste misschien wel de Pool Pintkowsky?”„Ja. Ik …..”„En de papieren van dien Pool?”„Zijn echt. Zij werden mij kort voor zijn dood door den rechtmatigen eigenaar, die op den terugtocht van Moskow het leven verloor, ter hand gesteld om aan zijn familie te bezorgen. Ik kon me niet van dien opdracht kwijten omdat intusschen al zijn verwanten overleden waren. De papieren bleven dus in mijn bezit. Al het overige weet gij.”„Behalve waar mijn kleeren en wapens zijn gebleven. De pistolen vooral zijn mij dierbaar als een aandenken aan mijn vader.”„Ik zag ze niet meer,” zeide Carril „maar ….”„Een matroos gaf ze aan mij,” viel Ballière hem in de rede. „De pistolen steken nog in de halters, en zijn evenals uw sabel, natuurlijk ter uwer beschikking.”„Vriendelijk dank. Maar, heeren, het wordt tijd onze verhouding onderling te regelen voor een Britschoorlogsschipons achterhaalt. Als een gevangen man kunt gij mij niet behandelen, tenzij gij bekent zeeroovers te zijn.”„God bewaar ons!” riep Ballière. „Gij zijt vrij en kunt aan land gaan waar gij verkiest, uitgezonderd te St. Helena en op voorwaarde dat gij ons geen moeielijkheden berokkent.”„Vaart gij dan zonder doel?” vroeg Ned in zekere spanning.„Ons plan is mislukt, dus … U ter wille zullen wij naar Kaapstad zeilen en dan gaan wij terug naar Frankrijk.”„Excuseer me, maar aanhoudend zweeft me een vraag op de lippen. Aan wie behoort dit schip?”„De „Mariëtta” is mijn eigendom,” zeide de kapitein.„En wat gaat gij er nu mee doen?”„Terwille dezer mislukte onderneming zal ik het wel niet behoeven te verlaten. Mijn schip wordt als ik een koopvaarder.”Op dat oogenblik kwam een oude matroos in de kajuit en meldde dat er een zeil in ’t zicht was in de richting van St. Helena.”„Het is goed,” zeide de kapitein, den man wenkend heen te gaan.„Gij ziet heeren …” sprak Ned lachend.„Ik begrijp dat wij spoedig moeten onderhandelen,” meende Carril, terwijl Ballière zich het voorhoofd wreef, als wilde hij op die wijze zijn denkvermogen scherpen. „Worden wij door een fregat opgebracht,” vervolgde Carril, „dan veroordeelt men ons volgens de Engelsche wet als hoogverraders en wij betalen onze gehechtheid aan den keizer verduiveld duur.”„Zonder Bonaparte in eenig opzicht van dienst te zijn geweest,” voegde Ned er bij.„Weldra zal het signaal van het fregat klinken, maarde brik is moeilijk in te halen, niet waar Ballière?”De kapitein haalde de schouders op.„De brik zeilt uitstekend,”oordeelde Ned. „Wat zullen we doen, heeren?”„Hoe is het mogelijk dat het oorlogsschip zoo dichtbij is? Ik kan het niet gelooven,” zeide de kapitein, snel de kajuit verlatende.„De vraag van den kapitein is gemakkelijk te beantwoorden. Het eerste schot bracht alles in beweging, mijn troepje soldaten berichtte natuurlijk ten spoedigste het voorgevallene en vijf minuten later bulderde het kanon te Ladderhill aan gene zijde van Jamestown.”„Wat raadt gij te doen?”„Geef mij het recht om te handelen, overste. U zoudt me een grooten dienst kunnen bewijzen en uit dankbaarheid wil ik u gaarne uit deze ongelegenheid redden. Ik vraag u mij voor eenigen tijd de „Mariëtta” af te staan om een voor mij gewichtig doel te kunnen bereiken. Doe het ….. en gij zijt buiten gevaar.”„Gaarne wil ik u van dienst zijn, maar het schip behoort niet aan mij.”„Ik zeide u reeds, dat ik de eigenaar van de „Mariëtta” ben,” merkte de kapitein op, die juist binnen kwam.„Ik weet het en vertelde aan uw vriend op welke wijze gij aan de moeilijkheden kunt ontsnappen.”„Onze gast, zóó mag ik u immers noemen, wenscht over uw brik te beschikken om een doel, dat alleen hem persoonlijk aangaat, na te jagen.”„Natuurlijk tegen behoorlijke vergoeding,” haastte Ned zich er bij te voegen.„Ook zonder dat, mijn vriend! Ik ben rijk genoeg om u een jaar lang rond de heele wereld te varen.”„Is het u ernst, dan de hand er op; over de betaling spreken wij later.”Met een stevigen handdruk werd de belofte bezegeld; op hetzelfde oogenblik klonk een kanonschot.„Het sein om bij te leggen,” zeide kapitein Ballière.„Wees zoo goed de noodige bevelen te geven, kaptein. Het overige bespreken wij later. Mijn uniform zal te nat zijn om aan te trekken, jammer genoeg. Laat ze alsjeblieft op het dek te kijk liggen; ingeval een mij onbekend officier aan boord komt, moet ze mijn identiteit bewijzen.”Zonder een woord te verspillen, ging Ballière naar het dek.„U, overste, moet ik mijn excuses aanbieden. Gij zijt passagier op deze brik en zonder rekening te houden met uw wenschen, heb ik er bezit van genomen.”„Ik heb maar een vriend meer ….. Ballière. Waarheen hij gaat, trek ik gaarne mee.”Het oorlogsschip bleek de „Podargus” van kapitein Wallis te zijn. Zonder veel moeite wist Ned hem te bewegen om terug te keeren en dank zij zijn onderhandelingen met den visiteerenden officier kon de „Mariëtta” haar reis vervolgen. Eindelijk dacht men er aan zich aan elkander voor te stellen en nu bleekhet, dat de jonge Lord in den overste, die zich bekend maakte als reisgezel van Neds vader in Argentinië, en in den flinken kapitein helpers had gevonden, die zijn zaak tot de hunne maakten en voor geen moeite terugdeinsden om de geroofde steenen weer te vinden.Op den tocht naar Kaapstad leerde het drietal elkaar kennen en waardeeren. Ballière verhaalde van zijn vele zeereizen; Carril schilderde zijn veelbewogen leven, zijn ontmoeting met Westfield in de Argentinische pampa’s, de reis naar La Plata en het overlijden van Neds vader; de luitenant deelde zijn ervaringen mede en toen men het doel van de reis naderde, was tusschen de drie mannen, ondanks hun verschil in leeftijd, een onverbreekbare vriendschapsband gesloten.De voorvallen der laatste weken besprekend, bleek het dat de „Mariëtta” de brik was geweest, die aan de Westkust van Afrika herhaaldelijk de aandacht der bemanning van de „Magada” had getrokken.Miguel verheugde zich van ganscher harte op het weerzien van Pedro, en was niet weinig nieuwsgierig of deze ook berichten omtrent den blonden Charles had ingewonnen. Ned vertelde dat hij uit den mond van Jim had vernomen, hoe de arme stakkert te Portsmouth met een zekeren José had gevochten en door dezen was vermoord.„José, altijd weer José,” riep Miguel, van zijn stoel opspringend en snel heen en weer loopend. „José, of het dezelfde schurk zou geweest zijn?”Op zekeren middag liep de „Mariëtta” Kaapstad binnen. Neds geoefend oog vloog over de voor anker liggende schepen, maar de „Magada” was er niet bij. De vrienden hadden reeds vastgesteld hoe men in dit geval zou handelen om den minst mogelijken tijd te verliezen. Zoodra de brik geankerd was, voeren twee booten tegelijk naar den wal. In de eene bevonden zich Ned en Carril; in de andere de tweede stuurman, met order vleesch, vruchten en water te halen en zoo spoedig mogelijk terug te komen. Westfield begaf zich naar het bureau van de havenpolitie om nauwkeurige inlichtingen omtrent denOost-Indiëvaarderin te winnen; Carril trachtte hetzelfde doel op het kantoor van de Britsch-Oost-Indische Compagnie te bereiken. Ongeveer een uur later ontmoetten zij elkaar weer bij hun boot. Ned wist dat de „Magada” een halven dag in de tafelbaai had gelegen; de overste berichtte dat er maar één boot aan wal was geweest om vleesch en water op te doen.Volgens opgaaf van den havenmeester was de „Magada” acht en veertig uur geleden uitgezeild. De „Mariëtta” kon de oude kast spoedig inhalen, dus steeg men weer in de booten en weldra was de brik op weg om denOost-Indiëvaarderte zoeken.Met gunstig weer zeilde men de kaap om, daarna wisselden storm en onweer elkaar af, tot eindelijk de lucht helder en het water kalm werd. Op den vijfdendag was de „Magada” in ’t zicht en bleef de „Mariëtta” haar op een afstand volgen.Na de gevangenneming van Ned Westfield was er op de „Magada” niets van belang voorgevallen. Er werd geschertst, gelachen, en kaart gespeeld als te voren; geen andere afwisseling was er in het eentonige leven geweest, dan een onweer en het korte verblijf in Kaapstad.De rechter en mijnheer Hyde waren gaarne aan land gegaan, maar stuurman Frog had het beslist geweigerd op grond dat er te Cameroen te veel tijd verloren was gegaan. Zelfs de krankzinnige kapitein was aan boord gebleven.Eenige dagen later waren Tom, James en Pedro tot het besluit gekomen aan den flinken mijnheer Hyde, den man van rijpe ervaring, hun geheim mede te deelen. Tom had dus den ouden planter verteld wie Ned, James, Pedro en hij zelf waren. Deze had den pseudomissionaris op den schouder geklopt en lachend gezegd:„Dat uw zuchten niet de verdorvenheid der menschen golden, begreep ik al lang, maar ….. mijn hand er op, gij kunt op mij rekenen.”Met een woord van lof besprak hij Neds handelwijze, die zoo nabij het doel, de vervolging had opgegeven, om zijn vriend van nut te kunnen zijn.„Dan zullen wij met nog meer ijver waken,” voegdehij er bij. „Tast gij nog altijd in het duister, of zijn de daders bekend?”„Ja, en de steenen zijn aan boord. James weet het zeker. De wilde Jim is de eene dief; Pedro kent den anderen. Maar hij wil den naam niet noemen uit vrees dat er iets verraden zal worden.”„We moeten hoogst voorzichtig zijn. Want al pakken wij de dieven, dan kunnen toch de diamanten verloren gaan.”„Vervolgens,” ging Tom voort, „wacht ons bij de eerste gelegenheid een ….. oproertje. Tijdens uwe afwezigheid—destijds in de Cameroenmonding—scheelde het niet veel of bij uwe terugkomst waren onze stukken van waarde, het grootste deel der manschappen en een boot verdwenen geweest. Had Pedro niet zoo handig gebruik gemaakt van dien dwazen streek van kapitein Harryson, dan hadt gij wel het schip maar uw effecten niet meer teruggevonden.”„Gij vergeet het alarmschot van den tweeden stuurman.”„Wij schoten het af, Westfield en ik. Wij wisten van Pedro, dat er iets gaande was. Deze heette en heet nog bij de kwaadgezinde matrozen te behooren.„Kent gij de matrozen?”„Zeker. Te Cameroen bleek wie zich bij de bende heeft aangesloten.”„Gelooft gij werkelijk dat er ernstige dingen zullen gebeuren?”„Een muiterij, of juister gezegd, een diefstal door ons eigen volk op ons eigen schip. Jim staat aan het hoofd en hoopt in de algemeene verwarring zijn medeplichtige aan den diefstal der diamanten om het leven te brengen, teneinde de steenen voor zich alleen te kunnen houden. Ook uw bezittingen loopen gevaar ….”„Ik heb niet veel van waarde bij me. De kredietbrieven worden alleen aan mij persoonlijk uitbetaald, en iedereen kent mij in Indië,” beweerde mijnheer Hyde lachend.„Voorts de schatten van Sir Cook …..”„Ja, hij mag wel op zijn hoede zijn. Trouwens zijn Maleische bediende bewaakt hem met argusoogen. Wanneer wacht ons die verrassing?”„Wij naderen langzamerhand het doel van onze reis, lang kan het niet meer uitgesteld worden, mogelijk bij den eersten storm …..”De „Magada,” gevolgd door de „Mariëtta,” was reeds Mauritius en Rodriguez gepasseerd, toen men op denOost-Indiëvaarderde brik bemerkte. Jim zwoer bij hoog en bij laag dat het de zeeroover uit de Cameroenmonding was. Ook Tom herkende de brik, en Frog, wien het eveneens verdacht voorkwam, liet het schip scherp gadeslaan.De toestand aan boord werd steeds zorgwekkender. De bevelen van Frog werden nauwelijks, die van den tweeden stuurman in ’t geheel niet gehoorzaamd. Een scheepsjongen verpleegde den zieken kapitein dag ennacht; James was het toezicht opgedragen, een postje waarmee hij zich tevreden stelde omdat het hem gelegenheid schonk het scheepsvolk te spionneeren.Pedro was natuurlijk op de hoogte van alles.„Eerdaags moet het gebeuren,” had Jim gezegd. „De Kaap hebben wij achter den rug, vóór Ceylon moet de „Magada” schipbreuk lijden.”„Hm,” had Pedro geantwoord. „Is de tijd er, dan ben ik op mijn post. Dat weet je.”Na eenige dagen gunstig weer gehad te hebben, brak een hevig onweer los. Met den nacht vermeerderde het gevaar. De lucht zag roetzwart, de zee stond buitengewoon hol, de wind huilde ontzettend. Hemelhooge golven bedreigden het schip, de regen plaste met stroomen neer, de storm bracht met reuzengeweld de zee in beroering.Behalve Tom en mijnheer Hyde waagde geen der passagiers zich aan dek.„Ik vrees het ergste,” zeide Hunter tot zijn vriend. „Frog is blijkbaar tegen dezen toestand niet opgewassen en het volk gehoorzaamt niet vlug genoeg.”De planter verzocht hem, zoo de nood steeg, zijn incognito op te offeren en zelf het roer in handen te nemen. Tom haalde de schouders op, maar ging toch, vergezeld van zijn vriend, naar den stuurman. De brik hield blijkbaar een andere koers, hoe Tom ook tuurde er was niets van haar te bespeuren, en zonder licht zou ze bij zoo’n storm niet varen,„Misschien schipbreuk geleden?” opperde mijnheer Hyde.„Of zij houdt den goeden koers en wij niet, wat waarschijnlijker is.”„En kunnen wij geen ongelukken krijgen?”„Ik heb geen kaarten en weet niets van geographische lengte en breedte van dit gedeelte van den oceaan. Zijn wij buiten den koers geraakt, dan bestaat er veel kans op een klip te stooten,” luidde het antwoord.„Een prettig vooruitzicht! De zeeroovers zullen wel knappe zeelui aan boord hebben, dus zijn wij uit den koers …..”Een geweldige golf, het schip omhoog heffend, brak zijn woorden af.„Neem het roer, Hunter, of ’t loopt slecht af.”Tom aarzelde even en liet er beslist op volgen: „Er is niets te doen. De zeilen zijn neer, de man aan het roer heeft een ijzeren vuist ….. Frog weet de breedte …..”Op hetzelfde oogenblik schoot de „Magada” als een pijl tusschen twee hooge golven.„Denk eens, de wilde Jim is stuurman,” waarschuwde mijnheer Hyde.„Hij is beter stuurman dan Frog. Wil hij ons ten verderve voeren, dan …..”Een geweldige stoot deed het schip schudden. Het voorste gedeelte omhoog, de zijkanten door de golven gebeukt, was het op een rif geworpen.Een kreet van ontzetting klonk uit de kajuit, de ontsteltenis der passagiers was onbeschrijfelijk.Tom zag met één enkelen blik op Jims gelaat de duivelsche vreugde over het gelukken van zijn werk, toen snelde hij met Hyde naar beneden om te trachten de passagiers, die der vertwijfeling nabij waren tot bedaren te brengen. Het was een verschrikkelijke nacht. Tom en zijn vriend, de dokter en Frog hadden al hun overredingskracht noodig om te voorkomen dat de passagiers in de booten sprongen en zich toevertrouwend aan de golven, een zekeren dood te gemoet gingen. Tegen den morgen ging de wind liggen, de zon verrees stralend in het Oosten en joeg de laatste wolken van den horizon. Toen bleek dat de „Magada” tusschen twee koraalriffen als vastgeschroefd zat; van loskomen was geen sprake; het schip had zijn laatste reis gedaan. Hoewel er geenonmiddellijkgevaar bestond, tenzij de storm opstak en het vernielingswerk voortzette, moest er toch beraadslaagd worden hoe men handelen zou.Intusschen was het helder dag geworden en had Tom heel veraf in het Noorden een strookje land ontdekt. Deze mededeeling werd met gejuich begroet, ofschoon niemand weten kon of het een bewoond en vruchtbaar eiland was of een verlaten, dor plekje grond. Een deel der matrozen leunde tegen de borstwering, de anderen stonden in een groepje bij elkaar. Jim naderde het clubje, bij wie Pedro zich had aangesloten.„Wat denk je, Jim?” vroeg een der bondgenoten.„Precies wat ik zeide. Wij zijn dicht bij de Tschagos-eilanden. Kom mee naar het voordek om onze zaak te bespreken.”„De kast zit als een muur, jongens,” begon Jim. „Willen wij de boot nemen en de passagiers vriendelijk vragen ons hun schatten, geld, enz. cadeau te doen?”„Best!”….. Waarom wachten?….. Niet uitstellen,” klonk het door elkaar.„Halt, kameraden! Bill en Dick, houdt de ezelskoppen, die niet wilden meedoen, op eenigen afstand. Zij behoeven niets te weten. Dus jongens,” vervolgde Jim, „zullen wij het masker afwerpen?”Een „ja” door veel stemmen geuit, was het antwoord.„Een woordje, jongens,” mengde Pedro zich in het gesprek. „Kom wat naderbij, zóó. Luister een oogenblik naar mij. Ik ben geen heethoofd meer en heb reeds veel beleefd.”„Ja, ja! Pedro moet ook zijn meening zeggen.”„Nu clan, op die oude kast kunnen wij niet blijven, wij zoomin als de passagiers. Zonder weerstand bieden zullen zij zich niet overgeven en gebruiken wij geweld, dan gaat mogelijk menig onzer naar den duivel. Zij zijn talrijk en hebben pistolen.”„Niet meer aarzelen! …. Nu is het tijd!….. Het juiste oogenblik!” riepen eenigen, doch anderen zeiden: „Laat hem uitspreken.”„Als gij niet luisteren wilt, laat het dan,” zeide Pedro, de schouders ophalend.„Neen, Pedro zal spreken,” besliste Jim. „Hij is voorzichtig en dat kan geen kwaad.”„Ik moest je eigenlijk dien streek alleen laten uitvoeren!” bromde Pedro. „Luister! Uitstellen totvannachtis mijn raad. Wij allen moetenvandaagnog naar het eiland. De eerste storm—en wie weet hoe gauw die komt—slaat de kast uit elkaar. De passagiers zullen wel oppassen hun stukken van waarde niet aan boord te laten …. Wat gaat stuurman Frog daar doen?” viel hijzichzelfin de rede.„Bemoei je niet met hem. Spreek maar!”„Wij zorgen dat de passagiers met al hun koffers aan land komen en als alles daar ginds is, dan …. nu …. dat behoef ik niet te zeggen.”„Dan nemen wij wat ons goed dunkt, laden de booten vol en dan …. vooruit naar Diego Garcia,” voegde Jim er bij. „Jongens, zoo zullen wij het doen.”„Alsof de passagiers aan land gewillig zullen afstaan wat ze aan boord met pistolen verdedigen!” spotte een hunner.„Neen,” antwoordde Jim, „maar als zij slapen zijn ze in onze macht.”Frog had de passagiers op de kaart laten zien waar ze zich bevonden en met de grootste vriendelijkheid medegedeeld, dat de groep der Tschagos eilanden een Engelsche bezitting was, die van Mauritius uitgeregeerd werd; dat de meeste eilanden niet bewoond waren en het grootste Diego Garcia heette.Maar wat hielp dat alles?Mijnheer Hyde had hem geducht de waarheid gezegd en nabob Cook hem nog scherper onderhanden genomen. Frog had getracht met allerlei argumenten de verantwoordelijkheid voor de ramp van zijn schouders te schuiven, maar toen was Tom opgesprongen en had hem kort en bondig, op echte zeemansmanier gezegd, dat hij—Frog—een kwast en een lichtzinnige patroon was; dat de schipbreuk niet zou hebben plaats gehad als de stuurman van de „Magada” zijn plicht had gedaan, en dat het den schijn had alsof men het schip met opzet had laten vastloopen.Frog was woedend uitgevaren, waarop Tom eenvoudig had geantwoord, dat zijn beschuldiging op goede gronden berustte en hij nu van den stuurman eischte alles te doen wat in zijn vermogen was om nog grooter rampen te voorkomen.„Ik ben,” vervolgde Tom,„zooals mijnheer Hyde bevestigen kan, eerste luitenant bij de Britsche marine en wil u met raad en daad bijstaan. Mijn naam moogt gij ook weten, want te Madras ga ik toch aan boord van het daar gestationeerd oorlogsschip. Wees zoo goed, mijnheer Hyde, den stuurman mijn naam te zeggen.”Bij deze woorden nam Tom zijn breedgeranden hoedaf, trok zijn pruik van zijn hoofd en zijn valschen baard van zijn gezicht.„Tom Hunter, luitenant bij de Britsche marine,” stelde de planter voor.Frog was doodsbleek geworden bij het hooren van dien naam en het zien van Toms gelaat.„Dus …,” stamelde hij, „zijt gij de vluchteling?”„Ja, ik! Gij weet de reden van mijn incognito en óók dat ik niets gedaan heb, strijdig met de begrippen van eer.”„En … de gevangengenomen valsche Hunter?”„Mijn vriend is eveneens zeeofficier. Maar nu aan het werk.”Frog wist geen uitweg meer. De matrozen stonden er om heen enwachttenop de dingen, die komen zouden.„De nood dwingt ons het schip te verlaten,” begon Frog ….„Gelukkig ligt dicht hierbij een eiland, waarheen wij ons begeven kunnen. Ik zal naar Diego Garcia zenden om een vaartuig.”Deze maatregel bleek echter onnoodig, daar er genoeg booten voorhanden waren. Met behulp van eenige matrozen zocht nu Tom een doorgang tusschen de klippen en Frog gelastte den passagiers hun goederen bij elkaar te pakken. Toen werd,—trots de tegenkanting van Nabob Cook, die meende met zijn dochter het eerst aan de beurt te zijn—door het lot de volgorde beslist, waarin de passagiers zoudenworden overgebracht. Geen enkele matroos was weerspannig: eenige deden hun werk uit plichtgevoel, andere om voor hen gewichtige redenen.Het eiland was onbewoond, maar gelukkig niet dor of woest. Kokospalmen vond men er in overvloed, ook aan bosschages ontbrak het niet. Een aantal groene schildpadden kropen rond en eenige papegaaien vlogen hoog in de lucht. Tom had met de eerste boot stokken, zeilen en hangmatten medegegeven, en de noodige levensmiddelen voor de personen die overgebracht werden.Mijnheer Hyde liet dicht bij den oever van de stokken en zeilen tenten opslaan, hing de hangmatten tusschen de palmen, verzocht de aanwezigen dorre takken te willen verzamelen om een vuur te kunnen branden en zond den kok met het hengelgerei naar het strand.De reizigers, die op den Oost-Indiëvaarder volstrekt niet verwend waren, voelden zich des avonds recht op hun gemak. De zeevisch smaakte heerlijk, in de tenten waren van mollige dekens bedden gespreid, die tot een zoeten sluimer noodden, waaraan allen, na de doorgestane angsten en vermoeienissen behoefte hadden. Zoodra het avondmaal gebruikt was, namen de schipbreukelingen de tenten en hangmatten in bezit en weldra was het kamp in diepe rust verzonken.Pedro had James ingefluisterd welke plannen er voor den nacht gemaakt waren en deze had ze weeraan Tom medegedeeld. Frog had gelast, dat, zoolang een verblijf op de „Magada” niet levensgevaarlijk was, er dag en nacht in den mastkorf uitkijk moest gehouden worden. Had men het geluk een schip te zien, dan zou onmiddellijk een kanonschot worden gelost.Bill en Pedro werden den eersten nacht naar het schip gezonden. Bill wilde zich verzetten maar Jim wenkte hem te gehoorzamen en fluisterde hem in, dat de bondgenooten hem en Pedro zouden afhalen als ze ’s nachts het eiland verlieten. Verder droeg Jim hem op de koffers, die nog aan boord waren nauwkeurig te onderzoeken, wat er van waarde was in de boot te brengen en deze verder met levensmiddelen te vullen. Op hun tocht naar het schip verdeelden Bill en Pedro de werkzaamheden en de laatste, vreezend dat de zeeroovers hen zouden zoeken, wees er op hoe geraden het was het bevel om uitkijk te houden te gehoorzamen. Bill maakte geen tegenwerpingen meer en aan boord gekomen, begon hij dadelijk de kisten en koffers open te maken en den inhoud na te zien. Het was al tamelijk donker en opdat niets zijn spiedenden blik zou ontsnappen, stak hij een groote scheepslantaren aan. Pedro had op een kist plaats genomen en op een stuk scheepsbeschuit knabbelend, zeide hij hoofdschuddend:„Wat zullen de passagiers wel zeggen, als ze hun goederen zoo door elkaar gegooid weervinden?”„Als zij ze weervinden! Onze kameraden nemenvannachtal de booten mede. Hoe zullen ze dan op het wrak komen?”„Mogen wij die ongelukkige menschen aan hun lot overlaten?” vroeg Pedro.„Wat zou dat! Er komen schepen genoeg voorbij, die hen zullen opnemen. Eten is er voldoende op het eilandje. Wij moeten toch tijd hebben om ons hier of daar te verbergen.”„Hum, hum, ten minste als alles goed gaat.”Pedro klom naar boven, in de mastkorf om zich te vergewissen of de ellende der schipbreukelingen nog verhoogd zou worden door een overval der piraten. Ondanks de duistere lucht zagen zijn geoefende zeemansoogen een zeil en zoodra hij er den verrekijker op richtte, bleek hem dat het schip langzaam het eiland naderde.„Alle duivels!” bromde Pedro, „waarachtig de zeeroover …. ken de brik uit honderden …. zij is het …. geen twijfel mogelijk. De piraat weet dat wij hier zijn …. heeft zekervandaagreeds gespionneerd …. Wat te doen? Waarschuw ik de matrozen …. en de passagiers …. dan zal Jim met zijn bende het plunderen laten en …. de piraten het doen …. Hum …. Bills lantaren hebben ze natuurlijk gezien …. hierheen komen ze …. dat staat vast! Hum …. Misschien kan ik ze in verkeerden koers sturen …. Hum ….”De „Mariëtta” had eveneens een zwaren strijd metde elementen gevoerd, maar bemand met knappe zeelui en bestuurd door een bekwamen hand was ze voor ongelukken gespaard gebleven. Ned, niet twijfelende of de muiters zouden in dien stormnacht hun misdadige plannen ten uitvoer brengen, had voorgesteld, zoodra het weer bedaard was, de „Magada” te gaan zoeken. Spoedig was zij gevonden. Zonder door de bemanning of de passagiers bemerkt te zijn, was de „Mariëtta” zoo dicht de plaats des onheils genaderd, dat Ned met behulp van zijn verrekijker den toestand kon waarnemen. De brik stevende terug, kwam, nu de avond gevallen was weer in ’t zicht en wierp op eenigen afstand van de gestrande„Magada”het anker uit. Twee sloepen, van geschut voorzien werden neergelaten; in de eene stapten Miguel en Ned, gevolgd door tien matrozen, allen goed gewapend; de tweede bleef liggen, gereed om te hulp te komen zoodra het afgesproken sein gegeven zou worden. Ned liet de roeispanen omwoelen en onhoorbaar gleed de sloep over de golven. Toen ze het wrak bereikt hadden, was er geen licht te bespeuren, geen geluid te vernemen.„Boot ahoy” riep Ned.Geen antwoord.„Zouden allen aan land zijn gegaan?” vroeg Miguel.„Er is zeker nog een wacht aan boord. Een schip als dit, dat het nog zeker lang houden kan, verlaat men niet voor den tijd,” waagde een oude matroos op te merken.„Jongens”, riep Ned luid, „wie heeft de wacht! Bill? of de wilde Jim? IsPedroer niet of James, de brompot?”„Dood en duivel! Die stem ken ik,” klonk het en een hoofd verscheen boven de borstwering. „Wie zijt gij?”„Die stem ken ik ook”, zeide Ned lachend. „Komt ze u ook niet bekend voor Don Miguel Carril van Argentinië?”„Alle goede geesten! Spookt het of droom ik?”„Pedro, oude vriend en reisgenoot van het Pays Del Diablo, zijt gij werkelijk daar aan boord?” vroeg de overste in het Spaansch.„Maak me niet in de war,” klonk het weer van ’t schip. „Wat gij daar zegt, kan iedereen zeggen.”„Maar wie de „Gentleman” is, kunt gij alleen zeggen, Pedro, oude schelm.”„Als dat niet mijn luitenant is, mogen de ijsbeeren me verslinden.”„Je weet zeer goed dat, hier bij den aequator deze beesten je niet de eer zullen aandoen je op te peuzelen”,schertsteNed. „Maar je hebt gelijk! voorzichtigheid is geraden.”„Kom dan maar boven, wij beiden kunnen u niet beletten te enteren.”Een kabel werd uitgeworpen en spoedig waren ze aan boord. Welk een vreugde voor den wakkeren Pedro zijn meester weer te zien! Zijn gezicht straaldevan vreugde toen Ned zijn mantel opensloeg en zijn uniform zichtbaar werd.„In dienst …. ondanks het duel te Portsmouth?” vroeg Pedro verbaasd.„Eerste luitenant met verlof op de „Eagle” stelde Ned zichzelf voor. „Maar verlang je niet je landsman te zien?”„Ja, ja …… Ik vergat het! Is het werkelijk waar?”„De zuivere waarheid!” antwoordde Miguel nader tredend.„Herken je me niet meer?”„Gij zijt het, gij zijt het. Welk een ontmoeting!”„Ja! God bracht ons te Rio Negro samen, scheidde ons te La Plata en vereenigt ons weer in den Indischen Oceaan.”„En hoe ging het u?”„Daar kon ik wel een boek over schrijven! Denkelijk blijven wij eenigen tijd samen en dan vertel ik je alles. Hoe het je zelf gegaan is, heeft Lord Westfield me haarfijn meegedeeld.”Ned had intusschen poolshoogte op het dek genomen, en in Bill een der muiters herkennend, fluisterde hij een matroos in, hem scherp gade te slaan.„Zeg me voor alles, Pedro, hoe ’t hier staat,” vroeg Ned, zich tot dezen wendend.„Alles naar het eiland daar ginds … Menschen en koffers en kisten! Jim en zijn kameraden willen henvannachtplunderen en met de sloepen wegvaren.James, luitenant Hunter en mijnheer Hyde zijn gewaarschuwd.”„Mijnheer Hyde ook?”„Ja. Wijdeeldenhem alles mee.”„Enonzestukken van waarde?…. De „Grobian” en de „Gentleman”?”„Alles ginds. Ik geloof, dat de „Grobe” den „Gentleman” naar de andere wereld, zal zenden om de steenen alleen te kunnen houden.”„Behoort de „Gentleman” dan niet tot het rooversgespuis?”„Het beslissend oogenblik is nabij; ik kan dus nu wel zeggen: neen, hij is er niet bij.”„Nu gaat me een licht op,” zeide Ned. „Pedro, mensch, hoe ben je dat te weten gekomen?”„Door mijn scherp gehoor. Beider stemmen hebt u even goed gehoord als ik en wel te …. Cowford.”„Te Cowford? O, Pedro, ik begrijp alles! Die kerels hebben er meer slag van dan wij om zich te vermommen.”„Dat niet luitenant, maar … evenveel. Van weerszijden hebt gij elkaar niet herkend. Maar, Mylord, wij hebben geen tijd te verliezen als we de plundering willen voorkomen.”„En onze diamanten terug krijgen! Pedro, wat zullen wij het beste doen?”„Er is maaréénmiddel. Het kamp omsingelen en de booten bezetten.”„Vannacht? En hoe krijgen wij de steenen, als ze in het water geworpen of in den grond verborgen worden?”„Vervloekt! Maar als we niet vlug gaan, zijn de vogels gevlogen. Wel kunnen we hun den weg tusschen de klippen versperren, maar de diamanten raken ten slotte toch verloren. De kerels zullen ze liever weggooien dan ze ons teruggeven.”„De zaak is dus het plunderen te beletten en tevens het kamp af te zetten?” vroeg de overste.„Ja, als we manschappen genoeg hadden,” zuchtte Pedro.„Wij hebben er genoeg. En evenmin gebrek aan sloepen. Met deze mede vijf, waaronder twee met geschut.”„Alleen door een list kan het plunderen voorkomen worden en Pedro moet handelend optreden,” meende Carril. „Weet je een middel?”„Hum … ja— ik moet terstond vertrekken … hum …. hoe zou het zijn als …. hum—’t gaat zóó niet …. ja ….. zóó kan het, zóó moet het gebeuren.”„Wat is je plan?”„Ik belet dat er geplunderd wordt. Mijn boot heb ik noodig, de andere vier volgen achter elkaar. Kunnen uw sloepen spoedig hier zijn?”„De tweede in vijf minuten, de andere binnen een kwartier.”„Uitstekend! Terwijl ik met Jim en de anderen onderhandel, moet het kamp omsingeld worden en de booten aan het strand blijven liggen. Ik zal den muiters een sprookje opdisschen zonder dat zij er iets van begrijpen. Den geheelen nacht moet er wacht gehouden worden, ’t zij mijn plan al dan niet gelukt.”„Dat zal geschieden,” besliste Miguel. „Pedro, nauwelijks ontmoeten wij elkaar of de avonturen beginnen weer.”„En andermaal is er een Westfield bij,” merkte Ned op.„Ja; maar te Rio Negro stond een Westfield ons bij …..”„En heden verleent gij hem uw hulp,” zeide Ned, Miguel de hand drukkend. „Laat ik eerst het signaal voor de afvaart der booten geven,” vervolgde hij, „en dan vlug aan het werk.”„Wat doen wij met dien knaap?” vroeg Miguel op Bill wijzend.„Binden en meenemen. Laat hem knevelen en in mijn boot leggen.”Carril wenkte twee zijner matrozen het bevel uit te voeren.„Wij hebben nog een oogenblik tijd,” meende Pedro; „zeg mij met een enkel woord, Don Miguel, hoe gij u door het leven hebt geslagen. Als soldaat …. dat zie ik en dat voorzag ik wel toen we te Rio-Negro tegen de Roodhuiden vochten.”„Ik had geluk,amigo mio. Eerst streed ik aan de zijde mijner stamgenooten, de Spanjaarden; later voerde het lot mij en mijn broers onder de vanen van Napoleon. Wij verkregen allen den rang van officier.”„Dat was te voorspellen. En welken rang bekleedt gij nu en welk toeval bracht u op de Tschagos-eilanden? Zijt gij bij de marine geplaatst?”„Neen, dat niet! Ik ben overste bij de kurassiers.”„Alle drommels! Overste! En ik ….”„Ben de beste, trouwste majordomus” riep Ned, die juist naderbij kwam. „Een echte, flinke zeeman, de vriend van zijn jongen meester.”Ontroerd wilde het factotum hem de hand kussen, maar Ned sloeg zijn armen om hem heen. „Oude jongen, al lang ben je een goed vriend voor mij!”„Maar Carril—overste wil ik zeggen, waar ter wereld hebt gij mijn luitenant ontmoet?”„Als je mij in het vervolg dat „overste” wilt sparen, zul je alles weten.”„Nu dan ….. Carril, graag, maar vergeet niet, dat gij mij als rooversleerling hebt leeren kennen.”„Ja, alsleerling,” herhaalde Miguel lachend,„een leerling die zijn eersten opdracht niet kon volvoeren en levenslang zijn vak niet zou hebben geleerd. Overigens heeft Lord Westfield, de jongere, ook mij op verboden wegen gesnapt.”„Toch niet als …..”„Als zeeroover wil je zeggen, omdat je onze brikvoor een piraat hield? Neen, we wilden iemand schaken …..”„Schaken!….. een zwarte jonge dame misschien?” spotte Pedro.„Neen, neen, geen liefje, geen bruid. Wij wilden van St. Helena den banneling halen—Napoleon.”„Onmogelijk!….. Gij schertst!”„De volle waarheid, vriend, wij werden op onze vingers getikt.”„Dat was te verwachten. Een gevaarlijke onderneming, Don Miguel.”„Toch zou ze gelukt zijn, indien Lord Westfield ze niet verijdeld had.”„Dat wil zeggen,” verdedigde Ned zich, wanneer de wind uw dépèche niet aan mij bezorgd had.”„In ieder geval hebt gij er straf voor beloopen,” schertste de overste. „Wij namen u gevangen.”„En steldet mij in staat de diamantendieven te vervolgen!….. een zware straf, dat moet ik bekennen.”„Ik begrijp er niet veel van,” zeide Pedro.„Wij zullen alles haarfijn vertellen,” beloofde Carril. „Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.Op dat oogenblik kwam de tweede boot aan, waarin Ballière zich bevond, spoedig gevolgd door de andere. De roeispanen werden omwikkeld en de expeditie zette koers naar het eiland. Voorop Pedro met twee matrozen van de „Mariëtta”. De vaartuigen waren sterk bemand en de manschappen gewapend tot detanden. Dicht bij het eiland scheidden de booten. De eerste sloep met geschut bleef voor het kamp, de beide jollen zetten haar manschappen links, de andere groote boot de haren rechts aan wal. Daarna roeiden ze terug naar de sloep, die voor het kamp had post gevat en werd de bemanning over de vier booten verdeeld. Met inachtneming van de meest mogelijke voorzichtigheid werden de vaartuigen der schipbreukelingen van den oever in het water getrokken, waardoor er van ontvluchten geen sprake kon zijn.Onder leiding der drie vrienden omsingelden de matrozen het kamp aan de landzijde, terwijl Pedro naar de landingsplaats roeide. Een Franschman vergezelde hem aan land, de andere bracht zijn boot op de hem aangewezen plaats.De muiters hadden zich tot slapen neergelegd, wel wetend hoeveel de lange roeipartij naar Diego Garcia van hun krachten zou vorderen. Twee hunner, die de wacht hadden waren eveneens in Morpheus armen gezonken; het knarsen van het zand onder de voeten van Pedro en den Franschen matroos, deed hen verschrikt ontwaken.„Wie gaat daar?” werd er gevraagd.„Stil ….. ik ben het ….. Pedro.”„Pedro!….. Wat moet dat beduiden?”„Wekt voorzichtig de anderen.”Dat was spoedig gebeurd. Pedro nam Jim bij den arm en trok hem een paar stappen verder.„Wat duivel, Pedro, spreek toch! Wat is er?”„Als je verstandig bent ….. stel je dan tevreden met de helft van hetgeen wij hoopten te nemen ….. anders krijgen we niets.”„Maak geen grapjes!…… Ben je dwaas?….. Wat is er gaande?…..” vroegen de matrozen, die naderbij waren gekomen.„Het beduidt dat Bill geboeid is en ik vrijgelaten ben enkel om met jelui te onderhandelen.”„Hoezoo?….. verder, verder!….. Hel en duivel!” riepen ze, met allerlei vloeken klem aan hun woorden bijzettend.„Stilte, jongens! Laat Pedro spreken! Wil je de passagiers wekken?”„Bill en ik trokken op wacht; hij doorsnuffelde de kisten, ik haalde proviand. Er brandde een lantaarn, anders had Bill niet kunnen zien. Toen ik weer op het dek kwam, werd er geroepen: „Boot ahoy” en—daar waren de piraten uit Cameroen.”„Heer in den hemel!….. Alle donders!….. Zwavel en pek!”….. een legioen zeemansvloeken klonk in de stilte van den nacht.„Stilte, jongens! Bill ligt gebonden aan boord en sterft als de piraten niet binnen twee uur bericht hebben, dat wij hun voorstel om samen te deelen, aannemen. Er schijnen groote sommen aan boord te zijn,” vervolgde de slimme Pedro, „kostbaarheden van veel waarde; de kapitein zeide dat twee van onzemanschappen dicht bij Londen diamanten gestolen hebben. En om die steenen is het de roovers te doen; niet één willen zij aan ons afstaan.”„Wie onzer zou dat zijn?”„Onze Jim,” klonk rustig Pedro’s antwoord.„Wie waagt het mij te verdenken?”„Ik herhaal wat de piraat gezegd heeft. De andere heeft hij ook genoemd, maar dat kan ik niet gelooven. Heel ons kamp is aan de landzijde omsingeld en aan den zeekant geblokkeerd.”„Wat?….. Is dat waar?….. Onmogelijk!”„Ga naar de bron of naar het strand en overtuig je. Maar pas op, dat je niet vijf duim staal tusschen je ribben krijgt! De schelmen zonden mij eerst hierheen, toen zij al lang aan wal waren. Je hebt allen geslapen als marmotten. Zoo waar als ik hier sta ….. vier booten vol. De bemanning van een drietal is aan land, die der vierde verdeelde zich over de leege booten. Zelfs kanonnen hebben ze op hun sloepen.”„Wat zullen wij doen?”„Er blijft geen keus. Geven we niet toe, dan is alles verloren, en de helft zal toch altijd de moeite waard zijn. Wij staan weerloos tegen de overmacht.”Toen begonnen de beraadslagingen; het meerendeel der muiters stemde voor „aannemen”, maar Jim, woedend dat al zijn plannen mislukten, voorkwam dat er een besluit genomen werd. De diamanten zaten hem „dwars in de maag”, en Pedro’s bewering, dat hij—Jim—het eerst gehangen zou worden, maakte weinig indruk. Er kwam geen einde aan het wikken en wegen tot de Franschman, op een wenk van Pedro, in verstaanbaar Engelsch zeide:„Maak wat haast, jongens. Over vijf minuten ga ik heen en bericht den oude, dat je geen vrede met het voorstel neemt.”„Houden wij dien kerel als gijzelaar voor Bill,” gelastte Jim.„Bill sterft, als het antwoord niet bij tijds gegeven wordt,” beweerde de Franschman, de schouders ophalend. „Geschiedt mij kwaad, vraag aan Pedro wat dàn gebeuren zal.”„Hebt jelui je verstand verloren, jongens,” vroeg deze, „dat je den eenigen weg, die ons overblijft, niet wilt inslaan! Verlang je naar den dood, lummels? Vergrijpen wij ons aan dezen man, dan worden wij allen opgeknoopt.”„Neen, mannen!” besliste Jim. „Beter in onze booten gesprongen en stil weggevaren. Wij overvallen den brik der piraten als zij aan land zijn en meenen ons in hun macht te hebben. Het is donker genoeg om het waagstuk uit te voeren.”„Een schitterende gedachte!….. Vooruit!….. Aan het werk!”„Is het plan naar onze brik tezwemmen?” spotte de Fransche matroos. „De booten liggen buiten in de lagune, onder het bereik van onze kanonnen.”„Het is zóó,” bevestigde Pedro. „Wij zijn, aan handen en voeten gebonden, aan de willekeur der zeeroovers overgeleverd.”„Waarom willen zij deelen als ze zoo zeker van hun zaak zijn?” vroeg de slimme Jim.„Vraag dat aan mijn kapitein!”„Pikt de eene kraai soms de oogen der andere uit?” vroeg Pedro.„Pots noorderlicht en sterrenhemel, wat heeft het mij moeite gekost de piraten over te halen ons als kameraden te behandelen en jelui, domkoppen, aarzelt nog het voordeel aan te nemen!”„Wij willen deelen,” riepen eenige matrozen.„Neen,” schreeuwde Jim, „wij willenniet. Watwijhebben, watonstoebehoort, magnietverdeeld worden.”„Mannen, het is Jim enkel om de diamanten te doen! Hoe ’t met ons afloopt, deert hem niet.Wie mijn meening is toegedaan,” vervolgde Pedro een paar schreden op zijde gaand, „voege zich bij mij. Die Jim gelijk geeft, ga naar hem.”Twee muiters bleven hun aanvoerder getrouw.„Wij kunnen niet besluiten onze eigendommen af te staan, wij …..”„Ieder zal zijn eigendom behouden,” viel de Franschman hem in de rede. „Maar Jim moet de diamanten geven.”„Kameraden,” nam Pedro op nieuw het woord, „zijn wij een van allen schuldig aan den diefstal derdiamanten? Heeft Jim beloofd ze met ons te deelen? Ik denk, dat hijzelf er niet over beschikken kan. De andere heeft de steenen in zijn bezit, en wie weet of Jim niet met leege handen naar huis wordt gestuurd.”„Dood en duivel, Pedro!”„Wees verstandig, Jim. Ik ken de geheele geschiedenis van Cow …..”„Houd je mond, man! Je hebt gelijk. Bij Neptunus zweer ik er vrede mede te nemen.”„Bravo! De piraat stelde nog de voorwaarde, dat wij geen van allen aan de plundering mogen deelnemen. De geroofde goederen zullen bij elkaar gelegd en voor onze oogen verdeeld worden. Heeft iemand daar iets tegen?”„Neen, tenminste als de plundering niet geschiedt voor de dag is aangebroken. Wij willen zien of we niet bedrogen worden.”„Zou je kapitein dat goed keuren?” vroeg Pedro, zich tot den Franschman wendend.„Ja. Het is ook zijn wensch.”Een forsche gestalte in een langen mantel gehuld, den hoed diep in de oogen gedrukt, trad plotseling naar voren. Het was Carril, die onder de palmen staande, de gesprekken had afgeluisterd.„Hoe staat het er mee?” vroeg hij barsch.„Alles in orde,” zeide de Fransche matroos.„De kapitein is woedend over de langdurige beraadslagingen. Voorwaarts! Naar dat boschje, vlug,anders worden allen over de kling gejaagd.”„Met uw verlof, luitenant. De kapitein heeft de mannen toegestaan hun bagage uit het kamp te halen.”„Vooruit dan! en voorzichtig! Wie leven maakt, worden de hersens ingeslagen.”Als katten zoo stil liepen de mannen weg. Jim sloop in een tent, waarin drie mannen sliepen. Hij boog zich over een hunner en maakte behoedzaam zijn kleeren los. Plotseling voelde hij een pistool tegen zijn voorhoofd en sarrend klonk het:„Misgerekend, oude vos! Laat de dokter slapen en mij ook.”„Dood en duivel!” bromde Jim. „Geef mijn helft of ’t loopt niet goed af.”„Bah! Beweeg je niet, vriendje, anders schiet ik. Ik ontvang alleen bij dag bezoek. Onthoud dat! Marsch, vooruit!”Jim gehoorzaamde tandenknarsend.Pedro en de matroos van de „Mariëtta” stonden naast Miguel toen één voor één de muiters terugkwamen. Toen allen, ook Jim, present waren, zeide Miguel: „Ga rustig slapen, jongens. De kapitein verpandt zijn woord, dat hij niet voor het aanbreken van den dag zal laten plunderen. Dus … geen wantrouwen! Wie morgen helpen wil, kan zijn diensten aanbieden. Geen speld mag ons ontgaan, wij krijgen toch maar de helft.”Zonder meer woorden ging hij zijns weegs, gevolgd door den Franschman.Zoodra een luid gesnork verried, dat de matrozen in slaap waren gevallen, sloop Pedro naar het kamp waar een doodsche stilte heerschte.Tom, Hyde en James waakten om beurten. Daar verscheen plotseling Pedro voor hun oogen, vertelde hen den stand van zaken en de terugkomst van Lord Westfield.„Hoe ter wereld is Lord Westfield hierheen kunnen komen?” vroeg mijnheer Hyde.„Het is een lange geschiedenis, die in korten tijd werd afgespeeld. Ik weet het zelf nog niet precies; er is sprake van St. Helena, Napoleon, gevangenneming en dergelijke. Mijn jonge meester ligt bij de bron te slapen. De kapitein van de brik zal zoo aanstonds hier zijn, en zoodra de dag aanbreekt, worden de kerels gebonden.”Een lang gerekt hoorngeschal kondigde den passagiers zoowel als den manschappen aan, dat de zonneschijf in stralende pracht aan de kim verrees. Sprakeloos van verbazing zagen de tochtgenooten elkaar aan. Frog durfde zijn oogen niet vertrouwen, toen hij, zijn tent verlatend, een aantal booten in de lagune zag liggen, en daarbij twee die geschut voerden. Zijncommando: „all hands on deck!” werd enkel door de goedgezinde matrozen gehoorzaamd. Op hetzelfde oogenblik klonk onder de palmen een woest getier en werden eenige schoten gelost.„Wat moet dat alles beduiden?” vroeg Frog.„Wat is er gaande?… Wat is er gebeurd?… Wij zijn overvallen!” riepen de passagiers.Duizend vragen tegelijk werden aan Frog gedaan zonder dat hij in staat was er één te beantwoorden. Toen trad Pedro naar voren, gevolgd door Tom en mijnheer Hyde.„Sinjeur Frog,” zeide hij op minachtende toon.„De duivel is je sinjeur,” viel de stuurman-kapitein hem woedend in de rede. „Hoe durf je het wagen je meerdere op die wijze toe te spreken?”„Sinjeur Frog,” luidde het antwoord, „kapitein Harryson heeft mij en James Wolker maar tot Kaapstad gehuurd. Gij zijt dus mijn patroon niet meer. Gij wilt weten wat dit alles beduidt? De tijd van afrekenen is aangebroken.”„Sinjeur Frog,” nam James het woord, „gij hangt den kapitein uit en weet niet eens dat de bemanning oproerig is! Weet niet eens, dat de muiters plan hebbenvannachtde passagiers te plunderen. Gij zijt een mooie kapitein.”De passagiers uitten een kreet van ontzetting en drongen zich om Hunter en zijn vriend.„Sinjeur Frog,” zeide mijnheer Hyde, „het zal mij een groot genoegen zijn te Calcutta uw verdiensten in het ware licht te stellen.”„Sinjeur Frog,” mengde Tom zich nu ook in het gesprek, „ik onttrek kapitein Harryson aan uw vriendelijke zorgen, en …”„Vaart allen ter helle!” schreeuwde Frog. „Wie anders dan ik heeft hier te bevelen?”Snel ging hij in zijn tent en haast onmiddellijk weerkeerend, had hij zijn degen vastgegespt en een gordel omgeknoopt, waarin twee pistolen gestoken waren. Intusschen had Carril, vergezeld door zes man, voor de tent postgevat. Ballière was op eenigen afstand gevolgd.„Zijt gij stuurman Frog?” vroeg Carril kalm.„Zeker! Wat wilt gij van mij?”„Wees zoo goed mij te vergezellen. Wij waren zoo gelukkig uw oproerige manschappen onschadelijk te maken. De schurken zijn geboeid.”„Ik begrijp u niet. En wat beduidt die bedekking van zes man?”„Dat is mijn geleide. Twee man moeten hier blijven en uw tent aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen.”„Mijnheer! Welke rechten kunt gij hier doen gelden?”„De toestand waarin uw schip zich bevindt, en het oproer onder uw matrozen uitgebroken, verleenen ons het recht tot handelen. Kapitein Ballière zal er voor waken, dat u niets ontnomen wordt. Wees dus zoo goed mij te volgen om over het lot van uw oproerige manschappen te beslissen.”De hoogmoedige stuurman weerstreefde niet langer; al de aanwezigen sloten zich bij hem aan. De muiters stonden bij elkaar, allen geboeid, eenigen gewond.„Waarom heeft men je geboeid, jongens?” vroeg Frog.Er volgde geen antwoord.„Deze schurken wilden in den afgeloopen nacht de hulpelooze schipbreukelingen berooven, met de booten wegvaren en de bestolenen aan hun lot overlaten,” zeide Miguel, de doodelijke stilte verbrekend.Een uitroep van schrik en toorn volgde op deze verklaring.„Hoe durft gij mijn manschappen van zulk een voornemen beschuldigen?” vroeg Frog verontwaardigd.„Het is de volle waarheid. Pedro, kom naar voren en zeg den man, dat ik het scheepsvolk niet lichtvaardig beschuldig.”„Sinjeur Frog,” sprak Pedro, „overste Carril heeft nog nooit gelogen. De gevangenen zijn schurken, en God weet hoeveel moeite het mij kostte hen door list en overreding zoo lang van hun misdadige plannen af te houden tot wij hen onschadelijk konden maken. Zij hielden mij voor hun bondgenoot en hebben me niets verzwegen. Reeds aan deCameroenmondingwilden zij hun voornemen ten uitvoer brengen. Dank zij de krankzinnige daad van onzen ongelukkigen kapitein was ik, geholpen door den „missionaris” en den „klerk” instaat het begaan van den schurkenstreek te doen uitstellen. In den voorlaatsten nacht heeft Jim Mutten het schip laten stranden met het doel den diefstal te kunnen plegen.”Een verward gemompel en uitingen van verontwaardiging, woede en ontsteltenis van de zijde der reisgenooten braken Pedro’s woorden nogmaals af.„Weer gelukte het mij,” vervolgde Pedro, „de plundering te voorkomen; ware dat niet het geval geweest, dan zaten de passagiers nog op het wrak, zonder boot en zonder hulp. In de afgeloopen nacht zou het onweer losbreken. Ik had reeds eenige keeren gewaarschuwd …”„Dat kan ik bevestigen,” zeide mijnheer Hyde.„Ik ook … en ik …,” voegden Tom Hunter en James er bij.„Het was je plicht geweest mij met hun plannen in kennis te stellen,” zeide Frog. „Waarom heb je dat niet gedaan?”„Omdat òf de schurken alles ontkend zouden hebben … òf gij in uw hoogmoed en in ’t geloof aan uw eigen onfeilbaarheid, ze toch in bescherming zoudt hebben genomen.”„Brutale kerel!”„Maar een eerlijk man! Ik ben nog niet ten einde met mijne beschuldigingen. Zeer zeker zoudt gij de muiters de hand boven het hoofd hebben gehouden, want Jim is hun aanvoerder.”„Hoe bedoel je dat?”„Hoe ik dat meen, weet gij zelf het best. Denk aan Londen en zijn omgeving …. maar daarop kom ik later terug.”Ballière kwam naderbij. Ned, die goed vermomdtusschen de aanwezigen stond, een bezorgden blik toewerpend, zeide hij:„Wij hebben niets gevonden!”„Wie heeft het durven wagen, mijn tent te doorzoeken? Dat is een vreeselijke beleediging,” schreeuwde Frog woedend.„Dat komt later,” antwoordde Carril uit de hoogte. „Naar ik verneem, bevindt zich onder de reizigers een rechter.”„Dat ben ik: Sir Robert Cook.”„Wees zoo goed ons mede te deelen welke straf muiters en zeeroovers wacht? En welke de matrozen, die het hun toevertrouwde schip laten stranden met het voornemen de passagiers te berooven?”„De dood ….. de dood door den strop,” luidde het op plechtigen toon gegeven antwoord.Aller oogen wendden zich naar de misdadigers. Velen hunner verbleekten; een jong lichtmatroosje brak in snikken uit, Jim beet op zijn onderlip om zijn ontroering te verbergen, die trouwens niet van langen duur was. Zijn gezicht tot een grijnslach vertrekkend, zeide hij brutaal:„Die wil, mag zich aan dat vonnis onderwerpen. Ik bedank.”„Met zulk gespuis maakt men niet veel omslag,” klonk het hoonend uit Frogs mond. „Jelui schelmen, hebt me diep beleedigd en aan allerlei gevaren blootgesteld. De rechtsbevoegdheid wordt op zee uitgeoefend door den kapitein of zijn plaatsbekleeder. Datben ik in dit geval. Ik bekrachtig het vonnis: Jim zal het eerst worden gehangen.”Een spotlach vlood dezen van de lippen. Ook Pedro lachte luidkeels.„Dat zou je best te pas komen, vriendje!”riep Jim. „Werkelijk, je bent niet dom, Frogje, oude jongen. Jij alleen zou het voordeel hebben, mijn zeer achtingswaardige compagnon! Jij alleen de gestolen diamanten houden,Gentleman!”Frog was doodsbleek geworden. Pedro lachte zoo vroolijk alsof er een vermakelijke klucht werd opgevoerd.„De doodsangst maakt den man waanzinnig, heeren,” trachtte de stuurman met vaste stem te zeggen: „Geloof hem niet.”Hij trok een pistool uit zijn gordel en mikte op Jim, maar Miguel sloeg tegen zijn arm en de kogel kwam in de kroon van een palm terecht.„Wel, vriendje, heb je zoo’n haast mij naar de andere wereld te zenden?” vroeg Jim, sarrend. „Vervloekt onaangenaam voor je, dat ik mijn mond niet wil houden. Ik geloof graag, dat je me wilt opruimen, wie weet treed ik niet tegen je op als kroongetuige!”„Dat is niet noodig man,” zeide Miguel ernstig. „Heeft zijn verbleeken hem al verdacht gemaakt en zijn houding het wantrouwen vermeerderd, nu verraden hem degestolen pistolen.”„Wat wilt gij daarmee zeggen?” gilde Frog, opnieuw verbleekend.„Dat het pistool daar in uw hand, Lord Westfield te Cowford is ontstolen; het andere steekt vermoedelijk daar in uw gordel.”„Hoe zoudt gij de pistolen kennen? Zulken vuigen laster kan iedere dwaas iemand naar het hoofd werpen!”„Uw gemeene taal en laaghartige voornemens karakteriseeren u voldoende,” merkte Miguel op. „Kapitein Ballière”, vervolgde hij, zich tot dezen wendend. „Gij weet, dat ik mijn pistolen van den ouden Lord Westfield ten geschenke ontving. Wees zoo goed ze met die van den stuurman te vergelijken en vergeet vooral niet het monogram en wapen nauwkeurig te bekijken.”Frog, hevig ontsteld, liet zich het afgeschoten wapen ontnemen, Jim wreef zich vergenoegd in de handen, Pedro floot zachtjes zijn lievelingsdeuntje en de passagiers wachtten zwijgend en nieuwsgierig op de verdere onthullingen.„Precies hetzelfde wapen, hetzelfde kunstige ciseleerwerk, lijn voor lijn. Monogram en wapen zijn die van Lord Westfield,” besliste Ballière.„Wat bewijst dat?” vroeg Frog. „Ik heb de pistolen kort voor mijn vertrek te Londen gekocht.”„Met uw verlof, mag ik de wapens eens zien?” vroeg James, naar voren tredend. „Het zijn dezelfde, die de stuurman mij te Londen, door Bob Price—die nu Jim Mutten heet—te koop liet aanbieden. Herken je me niet, Bob?”Hij trok zijn pruik af, gooide zijn buis uit en stond voor den matroos in het pakje dat hij gewoonlijk in zijn winkel te Londen droeg.„Alle goede geesten! James ….. ben jij de Londensche winkelier? Zeker herken ik je. Het heeft me dikwijls gespeten, dat ik destijds zoo onvoorzichtig was.”„In de kroeg aan de oude haven waar je dikwijls met je kameraden komt, vernam ik dat je „Grobian” genoemd werd.”„Ei zoo! Frogje, „Gentleman,” hoe gaat het met je?” spotte Jim.„Wie me kent, weet dat ik geen misdadiger ben,” beweerde Frog met nadruk. „Wraakzucht van Jim, anders niet.”„Sinjeur Frog,” zeide Pedro, een diepe buiging makend, „ik heb de eer u mede te deelen, dat ik de vrijheid nam aan boord der „Magada” een gesprek af te luisteren. Toen hoorde ik dat Jim of Bob u „Gentleman” noemde. En naar dien „Gentleman” zochten wij juist, wij ….. dat wil zeggen: de klerk, demissionaris, James Walker en ik. Jim eischte de helft van den diefstal en dreigde alles te zullen verraden.”„Het is de volle waarheid, Pedro. Frog bezit niet eens de eerlijkheid waaraan roovers zich tegenover elkaar stipt houden. Hij is een dubbele schelm.”Plotseling, als ware hij uit de lucht gevallen, trad Ned in uniform te voorschijn, en met fijnen spot klonk het van zijn lippen:„Welkom, Lord Falton, wat verheugt het mij u te ontmoeten! Het korte haar, de afgeschoren baard en de veranderde kleeding maken u haast onkenbaar. Ook uw stem klinkt anders. Gij herinnert u mij toch wel? Gij waart te Cowford zoo vriendelijk mij uw steun en aanbeveling toe te zeggen. Op de „Magada” echter liet uw welwillendheid voor mij, de klerk, wel wat te wenschen over. Mogelijk wilt u nu de goedheid hebben mij den weg te wijzen langs welken ik in ’t bezit van mijn eigendommen kan geraken? Waar zijn de diamanten?”Jim schaterde van het lachen.„Zoek ze zelf,” riep Frog, buiten zichzelf van woede en angst.„Misschien kan uw kamerdienaar mij zeggen, waar gij uw schatten bewaart. Bob, waar kunnen de diamanten zijn?”„In een leeren taschje, dat Zijn Hoogheid, Lord Falton, aan een koord om den hals draagt, Mylord. Doe mij het genoegen het koord nuttig te gebruiken en er den schelm aan op te hangen.”Op een wenk van Ned grepen eenige matrozen van de „Mariëtta” den stuurman, ontnamen hem zijn wapens en vonden inderdaad op de door Bob aangewezen plaats de diamanten, welke zij aan Ned overhandigden. Frog werd gebonden en evenals zijn manschappen scherp bewaakt.Ten spoedigste werd naar de „Magada” om levensmiddelen gezonden en terwijl het maal werd gereedgemaakt,bespraken de vrienden met de passagiers den toestand waarin allen zich bevonden. Het was zoo druk aan het strand van dit onbewoonde eiland als daar wel nooit voorkwam.Kapitein Ballière wreef zich vergenoegd de handen, dat het hem gelukt was zijn vriend Westfield te helpen in het terugvinden van zijn eigendommen. Cook dankte Ned hartelijk voor zijn krachtdadig optreden. Ned, Hunter, Carril en mijnheer Hyde stonden druk pratend bij elkaar, toen een der matrozen van de „Mariëtta”, naderbij kwam en meldde, dat de wilde Jim Lord Westfield om een onderhoud liet verzoeken.De vrienden zagen elkaar verwonderd aan, Ned voldeed echter aan het verzoek en volgde den Franschman.„Vergeef mij, Mylord, dat ik u lastig val, maar toen ik uw naam hoorde, kwamen oude gebeurtenissen mij in de gedachte. Reeds te Cowford kwam niet alleen uw naam maar ook uw persoon mij bekend voor; op de „Magada” heb ik u niet herkend, maar nu ik u in uniform zie, weet ik dat wij elkaar reeds vroeger ontmoet hebben …. op zee!”Ned lachte.„Te Cameroen!” zeide hij. „Nu herken ik je ook.”„Juist! Destijds was ik in dienst van een slavenhandelaar … een Yankee … op de „Liberator”.”„Wel, wel, stonden wij reeds meermalen vijandig tegenover elkaar?”„Ik begaf mij onder de Dualla en werd toovenaar. Om aan uw nasporingen te ontkomen, had een mijner kameraden mijn huid donkerbruin gebrand, daarna werd ik als neger gevangen genomen en aan een Portugees verkocht om naar de Vereenigde Staten overgebracht te worden. Onderweg door u, Mylord, bevrijd en aan de kust gezet, viel ik in handen van mijn vroegeren kapitein den Yankee, die bij hoog en laag zwoer, dat ik een weggeloopen slaaf was en mij naar Brazilië verkocht. Eindelijk verbleekte mijn donkerbruine huid en kwam ik op een koopvaardijschip terecht.”„En wat wil je nu van mij?”„Uw voorspraak voor het gerecht. Ik wil, als het moet, met mijn leven boeten voor mijn dwaze streken, maar hangen …. bengelen …. eindigen als een kat … brr!”„Eén ding kan ik voor je doen … je voordragen als kroongetuige. Tot meer ontbreekt me de macht. De diefstal vergeef ik je, maar als onverbeterlijke deugniet en als kameraad van zoo’n gevaarlijk individu als Frog, moet je, zoo goed als hij de straf ondergaan, die inbrekers te wachten staat.”„De diefstal is niet bewezen. Als wij ontkennen is de zaak uit. Ik weet, dat Frog de wapens en de diamanten in een koffiehuis te Londen heeft gekocht.”„Noodelooze moeite, Bob! De waard van de „Gouden Eekhoorn” bij wien ge op dien bewusten nacht depaarden hebt gestald, heeft al lang alles verraden.”„Nu ja, ik ontken ook niet,” zeide Bob schouderophalend. „Was ik maar nooit bij dien slavenhandelaar gekomen! Van dien tijd vervolgt mij het ongeluk en in plaats van in goeden doen te geraken, ga ik jammerlijk ten onder … Als ik nog eens jong was, nog eens mijn leven moest beginnen!”„Het spijt me, Bob. Ieder moet zijn broodje eten zooals hijzelf het bakt en je bent een groot misdadiger. Wie in koelen bloede een schip met zooveel onschuldige menschen laat stranden, alleen met het doel om te stelen, verdient geen medelijden.”„Ik zette mijn eigen leven toch ook op het spel,” poogde Bob zich te verontschuldigen. „Het lot heeft mij zonder genade behandeld, ik kan mij den tijd niet meer herinneren, dat ik mij van ganscher harte over iets verheugde. Te Cameroen en in Brazilië, wat heb ik daar geleden! En de menschelijke rechtvaardigheid …. wat heeft die voor mij gedaan? Aan handen en voeten gebonden mij aan de willekeur van den wreeden Yankee overgeleverd. Door honden voortgejaagd, door de zweep van den opzichter ten bloede geslagen, moest ik blootshoofds werken onder de verzengende stralen der Zuiderzon.”„Geen wonder dat je de menschen hebt leeren haten, maar tegen zulke gevaarlijke vijanden moet men zich toch verdedigen. Ook geloof ik graag, dat je een beter leven zoudt willen beginnen, doch …. het is te laat!”„Hm …. Mylord …. eigenlijk wilde ik u een dienst bewijzen, omuwentwilleverzocht ik om dit onderhoud. Nu merk ik, dat wij mogelijk zaken met elkaar kunnen doen.”„Zaken met elkaar! Wij?”„Ja …. eerlijke zaken. Wie een kind des doods is, denkt niet meer aan bedrog. Ik verpand mijn rooverseer …. gij zult moeten erkennen, dat ik die althans bezit.”„Ongetwijfeld …. en Frog ontbreekt ze geheel.”„Bij deze bijzondere soort van eer verklaar ik, u gewichtige mededeelingen te kunnen doen. Belooft gij mij als kroongetuige voor te stellen en eerst na afloop van het zeerooversproces, mij wegens den diefstal der diamanten aan te klagen?”„Ja, kapitein Ballière, die de gevangenen naar Diego Garcia brengt, zal van mij de opdracht krijgen voorloopig Frog alleen aan te klagen.”„Wilt gij mij uw woord er op geven, Mylord?”„Gij hebt het.”„Neem mijn dank aan, Mylord, al is het maar den dank van een zeeroover. En mijn berichten. Kent gij een man, die zich „Blonde Charles” laat noemen?”„Ik niet, maar …. Wat weet je van hem?”„Hm ….. ik zat eens, ongeveer een maand voor de „Magada” den laatsten keer het anker lichtte, in een kroeg te Plymouth. Een bedaagd man kwam binnen, blond haar, blauwe oogen ….. wij raakten aan hetpraten en ik vernam dat hij uit Argentinië kwam, eigenlijk nog verder …..”„Wacht even. Je verhaal zal zeker de belangstelling mijner vrienden wekken.”Hij wenkte een matroos en gelastte hem den overste, Ballière en Pedro te roepen, die weldra kwamen.„Don Miguel ….. Pedro ….. wees zoo goed te luisteren naar hetgeen die man me heeft mede te deelen. Het komt mij voor dat gij beiden beter dan ik kunt oordeelen of de zaak zich heeft toegedragen zooals Bob vertelt.”„Kort voor den diefstal ontmoette ik te Plymouth een Duitscher, „Blonde Charles” genaamd,”begon Jim. „De man kwam uit Argentinië. Hij sprak er over hoe slecht het hem gegaan was. Hij was roover op de grasvlakten in de ….. in de …..”„Pampa’s,” zeide Miguel.„Juist in depampa’sgeweest, had het met zijn chef niet kunnen vinden en was weggegaan.”„Dat is waar,” bevestigde Pedro.„Welk belang heb ik daarbij?”vroeg Ned. „Dat alles is me reeds lang bekend.”„Als Charles de waarheid sprak, kunt gijnietalles weten, want hij beweerde, dat niemand in Europa de toedracht der zaak wist. Hij vertelde, dat hij te Buenos Aïres zich bij een zekeren Lord Westfield had aangesloten. Deze was bij een oproer zwaar gewond,Charles had hem niet willen verlaten en was tegelijk met hem gevangen genomen.”„Gevangen?” vroeg Pedro.„Door wien?” klonk het kortaf van Miguels lippen.Ned luisterde in groote spanning.„Door zijn vroegeren chef,”zeide de „Blonde.”„Hij noemde zoo’n komieken naam.”„Sprak hij soms van „De Groote Hand?””„Neen … maar … „Korte Hand” noemde hij hem.”Pedro en Miguel zagen elkaar veelbeteekenend aan.„De roovers hielden den Lord in een grot verborgen, lieten hem door Charles verplegen en beiden streng bewaken. Na de genezing van Lord Westfield …..”„Genezing!” riep Ned.„Heilige Jonkvrouw,” mompelde Miguel.„Ja; na de genezing—vertelde de „Blonde”, waren beiden naar het Zuiden gebracht en wilden de roovers den Brit tegen een hoogen losprijs zijn vrijheid hergeven. Er kwam echter niets van, want vóór de boot met een brief van den Engelschman aan den consul te Buenos Aïres vertrokken was, werden de roovers door de Indianen overvallen en meerendeels gedood—ik meen, dat ook de chef vermoord is—en de overigen waaronder ook Lord Westfield en Charles naar Patagonië gevoerd. Na vele jaren van ellende was het den „Blonde” gelukt den Roodhuiden te ontvluchten. Ophet eerste schip, dat naar Europa vertrok had hij zich verhuurd en was naar Plymouth gekomen om de familie van den Brit op te zoeken. Hier geraakte hij in twist met een zekeren José, werd door dezen gedood en nam de berichten mede in het graf.”„Hoe weet je, Bob, dat die Lord mijn vader is?”„Ik weet het niet, maar ik hoop het. Dan heb ik u werkelijk een dienst bewezen. Gij moet zelf weten of die Lord Westfield uw vader kan zijn. Een man in mijn toestand grijpt elke gelegenheid aan om zijn lot te verbeteren. Zoo beproefde ik het met deze mededeeling, en uw aller gelaat getuigt, dat ze van groot gewicht is.”„Miguel …. Pedro …. Wat zegt gij er van?” vroeg Ned ontroerd.„Het verhaal is niet onwaarschijnlijk,” meende Pedro. „Alles kan waar zijn.”„Welk een merkwaardige aaneenschakeling,” zeide Miguel. „Ik twijfel niet.”„Groote God! Zou mijn vader, mijn arme oude vader nog leven!”„Dan bevrijden wij hem, beste vriend,” riep Ballière, Ned in zijn armen sluitende. „Met hart en ziel ben ik aan u verbonden. De „Mariëtta” zal ons naar Argentinië brengen.”„Waar Pedro en ik u wel het best den weg zullen kunnen wijzen „Amigo mio,””sprak Miguel. „Neem ons mede. Trots onzen leeftijd zijn we nog vol levenslust,nog heeft onze arm zijn kracht behouden. En wie kent beter dan wij de eigenaardigheden van dat land?”„Vrienden, beste vrienden! Ten mijnen bate zou ik uw aanbod niet willen aannemen, niet wagen, u, in den herfst uws levens zulk een zware, moeilijke taak op te leggen, maar ter wille van mijn vader mag ik uw hulp, uwe onschatbare diensten niet weigeren. Geve God dat ons voornemen gelukt en wij den ongelukkigen gevangene levend weervinden.”„Sta mij toe nog een paar woorden met Bob te spreken. Jenoemdeeen zekeren José den moordenaar van den blonden Charles. Hoe zag die José er uit?”„Groote, krachtige gestalte ….. afgeleefd gezicht ….. woeste kerel. Zwart haar en een donkeren baard, een moedervlekje boven het linkeroog, en als ik me goed herinner, de linker hand door litteekens misvormd.”„Zou dan niets goeds meer schuilen in deze natuur?” sprak Miguel ernstig. „Weet je nog wat meer van hem, Bob?”„Ik ontmoette hem nog te Londen voor ik met de „Magada” vertrok. Hij was van plan naar Rio te gaan. Ik kon hem de politie niet op den hals jagen, daar ik zelf ….. gij weet het reeds.”„Hoe gaarne ik ook onmiddellijk met u naar Zuid-Amerika zou varen, Mylord, zoo mogen wij onzen plicht tegenover de schipbreukelingen niet verzuimen,” merkte Ballière aan.„Wij moeten spoedig handelen,” zeide Ned. „Alsgij heden nog de gevangenen naar Diego Garcia brengt en zoo spoedig mogelijk terugkomt …… En het daar gestationeerd schip verzoekt mede te gaan om het meerendeel der passagiers naar Ceylon te brengen, dan zeilen wij naar Mauritius, zenden aan de achtergeblevenen de gouvernementsschoener, en dan …. naar Patagonië!”„Dat zal de beste weg zijn,” verklaarde de overste. „Manschappen voor onzen tocht naar de Roodhuiden vinden wij te Carmen de Patagones.”„Met uw verlof, heeren,” waagde Bob zich in het gesprek te mengen, „met uw verlof ….. ik ben, zij het buiten mijn toedoen, de overbrenger geweest van gunstige berichten. Had ik niet aan u gedacht, Mylord, en om een onderhoud gevraagd, dan zou ik gestorven zijn, zonder dat een tijding omtrent uw vader tot u was doorgedrongen. Men zegt: Gods wegen zijn wonderbaar. Stel vertrouwen in mij en laat mij voor de misdaden uit mijn verleden op een beter wijze boeten dan door een roemloozen dood, waarbij niemand nut heeft. Laat mij den tocht tegen de Indianen meemaken, en gij zult geen trouwer, roekeloozer strijder hebben dan ik. Is alles voorbij en ik leef nog ….. wel, geef me dan aan het gerecht over.”„Ik wil gaarne Bobs voorspraak zijn,” zeide Pedro. „Misschien gelukt het hem, door een nieuw leven, het oude, misdadige te verzoenen. Voor zijn berouw sta ik borg. Wel is waar zijn avonturen, moeielijkhedenen strijd zijn levenselementen ….. en hier biedt zich de gelegenheid aan zijn wild temperament bot te vieren. Denkt aan ….. den rooversleerling van Rio-Negro.”„Pedro, Pedro!” schertste Miguel, dreigend zijn vinger opheffend. „Je waart zijn ergste tegenstander …. waarom die plotselinge verandering?”„Wat zullen wij, met de overige gevangenen doen, die minder schuldig zijn dan Bob?” vroeg Ned.„Mag ik spreken?” verzocht Bob onderdanig.De vrienden knikten toestemmend.„Laat dan ook voor hen genade voor recht gelden. Geef hun gereedschappen, wapens en ammunitie van de „Magada”, wat planken, ijzerwaren, koorn en zaadsoorten en laat hen op dit eiland een nederzetting vestigen. Breng mij aan boord van de brik en laat me verdwijnen …. daarvoor danken allen u! Zeg hun dat hun namen en personen aan alle havens bekend zijn gemaakt en ze worden opgehangen als ze zich buiten den Tschagos-archipel durven wagen. En wat mij betreft … zeg hun als ’t niet anders kan, dat ik te Diego Garcia moet … bungelen!”
ONTPOPT.Ballière en Miguel Carril begaven zich op zekeren morgen naar de kajuit van den kapitein om hun gevangene te bezoeken, die met een geledigd glas voor zich, aan tafel zat.Hij was gekleed als een gewoon matroos, maar zijn fijn besneden gelaat en zijn blanke handen bewezen dat hij niet in de lagere rangen diende.„Staat gij me toe, heeren,” vroeg hij, oprijzend, „eenige oogenblikken naar het dek te gaan?”„Met welk doel als ik vragen mag?” vroeg kapitein Ballière.„Om te zien waarheen wij zeilen.”„Maar dat weet gij toch? Wij beloofden immers den kapitein van uw schip, van wien wij u ziek overnamen, u te Kaapstad aan wal te zetten.”„Dat hebt gij niet kwaad bedacht, kapitein,” luidde lachend het antwoord. „Maar ….. voor ik aan boord, kwam, was mijn bewustzijn al teruggekeerd,ofschoon ik het u niet liet blijken. Laten wij openhartig en eerlijk met elkaar spreken. Ik ben uw gevangene tot …. het eerste Engelsche fregat in het zicht komt. Dan zijt gij de mijnen en … misschien zeer tot uw nadeel. Beter ware het geweest mij te laten verdrinken dan mij gevangen te nemen.”„Ik handelde volgens de ingeving van mijn hart,” antwoordde Carril, „en nam u in de boot juist om u niet te laten verdrinken.”„Ik, persoonlijk, ben u er dankbaar voor; of anderen eveneens zullen oordeelen moeten wij afwachten. Laten wij verstandig met elkaar spreken, heeren. Gedane zaken zijn niet te veranderen.”„Geschied is geschied” stemde Ballière toe. „Gij schijnt op de hoogte van alles ….”„Ik was zoo gelukkig te Longwood een strookje papier te vinden, waarop geschreven stond: „Gereed! op den dag van het inloopen der „Conqueror ….”„Der „Conqueror”? Maar …. overste ….”, zeide Ballière verwijtend.„Pardon, vriendje, niet waar. De naam „Conqueror” was niet genoemd.”„Neen, toch las ik het er uit. „C” kon niet anders verklaard worden, daar er in de haven geen schip lag of verwacht werd, wiens naam met een C. begint. Een u. v. m., dus vóór middernacht en ten slotte „Prosperious”, dat moest de Prosperiousbaai zijn.”„Goed uitgelegd,” verklaarde de overste. „Ik zelf,kapitein, legde het strookje papier in de handen van Bertrand. Dat ik den keizer niet durfde naderen, weet gij.”„Het is de schuld van een der generaals, mogelijk ook die van Napoleon, dat door onvoorzichtigheid onze plannen verraden zijn.”„Misschien wel,” zeide de zeeman, in wien wij Ned Westfield herkennen. „Ik had even veel deel aan het verijdelen uwer plannen. Maar, heeren, hebt gij goed de gevolgen bedacht, indien uw waagstuk had mogen gelukken? Opnieuw zou een ontzettende storm over Europa zijn losgebroken. Denkt gij werkelijk dat generaal Bonaparte zich vergenoegd zou hebben met enkel heerscher der Franschen te zijn?”„Zijn rampen zouden hem wel de oogen hebben geopend,” meende Carril.„Toegegeven. Hij mist echter alle eigenschappen, die iemand tot een bekwaam en wijs regeerder stempelen, en om zich te handhaven op het standpunt, waarop hij nu eenmaal wenscht te staan, zou hij zeker politieke verwikkelingen in het leven hebben geroepen om nogmaals het zwaard te kunnen trekken. Ik benijd Napoleon zijn roem als veldheer niet.”„De toestand in Frankrijk is onhoudbaar; overal heerscht ontevredenheid,” zeide Ballière. „Den keizer uit de handen der Engelschen te redden en hem naar Amerika te brengen was mijn doel. Later, als de hartstochten wat uitgewoed waren, kon men van daar de verhoudingen langs diplomatieken weg regelen.”„Alle eer aan uw goede bedoelingen, en alle respect voor uw aanhankelijkheid aan uw held. Maar ik bezweer u, laat den man aan zijn noodlot over, die in duizende gevallen bewezen heeft, hoe weinig hem het leven van anderen deert, indien hij voor zichzelf roem, eer of voordeel kan behalen.”„Helaas, ja, en toch …..,” sprak de overste, een zucht slakend. „Ik ben geen Franschman, mij bindt een groote schuld der dankbaarheid aan Napoleon. Voor mij en de mijnen is hij goed geweest, nadat hij ons het leven en de vrijheid had geschonken.”„Hadt gij uw leven verspeeld?”„Niet precies!”„Ik ken nu zoo ongeveer den staat van zaken te St. Helena en onderstel dat elke poging om den banneling te bevrijden, vruchteloos zal zijn,” merkte Ballière op.„Volkomen vruchteloos. Ik erken dat uw plan meesterlijk in elkaar gezet was en het zou zeker gelukt zijn, indien de wind me dat strookje papier niet in handen had gespeeld.”„Wanneer gebeurde het?”„’s Middags. Tijdig genoeg om een spaak in het wiel te steken. Napoleon werd ten strengste bewaakt en het geven van een signaal verhinderd.”„De afspraak was: een lichtsignaal, voor het geval dat er iets in den weg kwam,” bekende Ballière.„Gij liet ons dus aan land komen om …..?”„U gevangen te nemen, overste. Ik lag met twintig man in een hinderlaag in de Prosperious baai; de booten kwamen niet op den vastgestelden tijd, waardoor mijn voornemen u te overrompelen, mislukte.”„Toen hebt gij mij aan wal laten komen!”„Dat moest ik wel. Wat werd er toch tegen mijn hoofd geslingerd toen ik aan den rand van de rots stond. Ik verlooronmiddellijkmijn bewustzijn.”„Een handspaak. Vuurwapens zijn bij een dergelijke expeditie niet te gebruiken.”„En in de verwarring, door mijn plotseling verdwijnen in het water ontstaan, vergaten de soldaten te schieten?”„Juist. Toen de eerste schoten vielen, was onze boot met u aan boord al lang in de duisternis verdwenen. Begrijpend dat wij verraden waren, aarzelde ik geen oogenblik.”„De manoeuvre is uitstekend bedacht en uitgevoerd! De brik binnenbrengen zonder dat het op het wachtschip bemerkt werd. En de boot precies op tijd in de Prosperious baai,” zeide Ned, vol bewondering voor zulk een koenen daad.„Wij waren den vorigen nacht al op St. Helena. De „Mariëtta” lag voor Jamestown en lichtte gisterenmiddag het anker.”„Dan bevindt zich de Fransche officier aan boord, dien kapitein Wallis op het schip liet brengen?”„Dat was ik,” zeide Ballière buigend.„En dan is de overste misschien wel de Pool Pintkowsky?”„Ja. Ik …..”„En de papieren van dien Pool?”„Zijn echt. Zij werden mij kort voor zijn dood door den rechtmatigen eigenaar, die op den terugtocht van Moskow het leven verloor, ter hand gesteld om aan zijn familie te bezorgen. Ik kon me niet van dien opdracht kwijten omdat intusschen al zijn verwanten overleden waren. De papieren bleven dus in mijn bezit. Al het overige weet gij.”„Behalve waar mijn kleeren en wapens zijn gebleven. De pistolen vooral zijn mij dierbaar als een aandenken aan mijn vader.”„Ik zag ze niet meer,” zeide Carril „maar ….”„Een matroos gaf ze aan mij,” viel Ballière hem in de rede. „De pistolen steken nog in de halters, en zijn evenals uw sabel, natuurlijk ter uwer beschikking.”„Vriendelijk dank. Maar, heeren, het wordt tijd onze verhouding onderling te regelen voor een Britschoorlogsschipons achterhaalt. Als een gevangen man kunt gij mij niet behandelen, tenzij gij bekent zeeroovers te zijn.”„God bewaar ons!” riep Ballière. „Gij zijt vrij en kunt aan land gaan waar gij verkiest, uitgezonderd te St. Helena en op voorwaarde dat gij ons geen moeielijkheden berokkent.”„Vaart gij dan zonder doel?” vroeg Ned in zekere spanning.„Ons plan is mislukt, dus … U ter wille zullen wij naar Kaapstad zeilen en dan gaan wij terug naar Frankrijk.”„Excuseer me, maar aanhoudend zweeft me een vraag op de lippen. Aan wie behoort dit schip?”„De „Mariëtta” is mijn eigendom,” zeide de kapitein.„En wat gaat gij er nu mee doen?”„Terwille dezer mislukte onderneming zal ik het wel niet behoeven te verlaten. Mijn schip wordt als ik een koopvaarder.”Op dat oogenblik kwam een oude matroos in de kajuit en meldde dat er een zeil in ’t zicht was in de richting van St. Helena.”„Het is goed,” zeide de kapitein, den man wenkend heen te gaan.„Gij ziet heeren …” sprak Ned lachend.„Ik begrijp dat wij spoedig moeten onderhandelen,” meende Carril, terwijl Ballière zich het voorhoofd wreef, als wilde hij op die wijze zijn denkvermogen scherpen. „Worden wij door een fregat opgebracht,” vervolgde Carril, „dan veroordeelt men ons volgens de Engelsche wet als hoogverraders en wij betalen onze gehechtheid aan den keizer verduiveld duur.”„Zonder Bonaparte in eenig opzicht van dienst te zijn geweest,” voegde Ned er bij.„Weldra zal het signaal van het fregat klinken, maarde brik is moeilijk in te halen, niet waar Ballière?”De kapitein haalde de schouders op.„De brik zeilt uitstekend,”oordeelde Ned. „Wat zullen we doen, heeren?”„Hoe is het mogelijk dat het oorlogsschip zoo dichtbij is? Ik kan het niet gelooven,” zeide de kapitein, snel de kajuit verlatende.„De vraag van den kapitein is gemakkelijk te beantwoorden. Het eerste schot bracht alles in beweging, mijn troepje soldaten berichtte natuurlijk ten spoedigste het voorgevallene en vijf minuten later bulderde het kanon te Ladderhill aan gene zijde van Jamestown.”„Wat raadt gij te doen?”„Geef mij het recht om te handelen, overste. U zoudt me een grooten dienst kunnen bewijzen en uit dankbaarheid wil ik u gaarne uit deze ongelegenheid redden. Ik vraag u mij voor eenigen tijd de „Mariëtta” af te staan om een voor mij gewichtig doel te kunnen bereiken. Doe het ….. en gij zijt buiten gevaar.”„Gaarne wil ik u van dienst zijn, maar het schip behoort niet aan mij.”„Ik zeide u reeds, dat ik de eigenaar van de „Mariëtta” ben,” merkte de kapitein op, die juist binnen kwam.„Ik weet het en vertelde aan uw vriend op welke wijze gij aan de moeilijkheden kunt ontsnappen.”„Onze gast, zóó mag ik u immers noemen, wenscht over uw brik te beschikken om een doel, dat alleen hem persoonlijk aangaat, na te jagen.”„Natuurlijk tegen behoorlijke vergoeding,” haastte Ned zich er bij te voegen.„Ook zonder dat, mijn vriend! Ik ben rijk genoeg om u een jaar lang rond de heele wereld te varen.”„Is het u ernst, dan de hand er op; over de betaling spreken wij later.”Met een stevigen handdruk werd de belofte bezegeld; op hetzelfde oogenblik klonk een kanonschot.„Het sein om bij te leggen,” zeide kapitein Ballière.„Wees zoo goed de noodige bevelen te geven, kaptein. Het overige bespreken wij later. Mijn uniform zal te nat zijn om aan te trekken, jammer genoeg. Laat ze alsjeblieft op het dek te kijk liggen; ingeval een mij onbekend officier aan boord komt, moet ze mijn identiteit bewijzen.”Zonder een woord te verspillen, ging Ballière naar het dek.„U, overste, moet ik mijn excuses aanbieden. Gij zijt passagier op deze brik en zonder rekening te houden met uw wenschen, heb ik er bezit van genomen.”„Ik heb maar een vriend meer ….. Ballière. Waarheen hij gaat, trek ik gaarne mee.”Het oorlogsschip bleek de „Podargus” van kapitein Wallis te zijn. Zonder veel moeite wist Ned hem te bewegen om terug te keeren en dank zij zijn onderhandelingen met den visiteerenden officier kon de „Mariëtta” haar reis vervolgen. Eindelijk dacht men er aan zich aan elkander voor te stellen en nu bleekhet, dat de jonge Lord in den overste, die zich bekend maakte als reisgezel van Neds vader in Argentinië, en in den flinken kapitein helpers had gevonden, die zijn zaak tot de hunne maakten en voor geen moeite terugdeinsden om de geroofde steenen weer te vinden.Op den tocht naar Kaapstad leerde het drietal elkaar kennen en waardeeren. Ballière verhaalde van zijn vele zeereizen; Carril schilderde zijn veelbewogen leven, zijn ontmoeting met Westfield in de Argentinische pampa’s, de reis naar La Plata en het overlijden van Neds vader; de luitenant deelde zijn ervaringen mede en toen men het doel van de reis naderde, was tusschen de drie mannen, ondanks hun verschil in leeftijd, een onverbreekbare vriendschapsband gesloten.De voorvallen der laatste weken besprekend, bleek het dat de „Mariëtta” de brik was geweest, die aan de Westkust van Afrika herhaaldelijk de aandacht der bemanning van de „Magada” had getrokken.Miguel verheugde zich van ganscher harte op het weerzien van Pedro, en was niet weinig nieuwsgierig of deze ook berichten omtrent den blonden Charles had ingewonnen. Ned vertelde dat hij uit den mond van Jim had vernomen, hoe de arme stakkert te Portsmouth met een zekeren José had gevochten en door dezen was vermoord.„José, altijd weer José,” riep Miguel, van zijn stoel opspringend en snel heen en weer loopend. „José, of het dezelfde schurk zou geweest zijn?”Op zekeren middag liep de „Mariëtta” Kaapstad binnen. Neds geoefend oog vloog over de voor anker liggende schepen, maar de „Magada” was er niet bij. De vrienden hadden reeds vastgesteld hoe men in dit geval zou handelen om den minst mogelijken tijd te verliezen. Zoodra de brik geankerd was, voeren twee booten tegelijk naar den wal. In de eene bevonden zich Ned en Carril; in de andere de tweede stuurman, met order vleesch, vruchten en water te halen en zoo spoedig mogelijk terug te komen. Westfield begaf zich naar het bureau van de havenpolitie om nauwkeurige inlichtingen omtrent denOost-Indiëvaarderin te winnen; Carril trachtte hetzelfde doel op het kantoor van de Britsch-Oost-Indische Compagnie te bereiken. Ongeveer een uur later ontmoetten zij elkaar weer bij hun boot. Ned wist dat de „Magada” een halven dag in de tafelbaai had gelegen; de overste berichtte dat er maar één boot aan wal was geweest om vleesch en water op te doen.Volgens opgaaf van den havenmeester was de „Magada” acht en veertig uur geleden uitgezeild. De „Mariëtta” kon de oude kast spoedig inhalen, dus steeg men weer in de booten en weldra was de brik op weg om denOost-Indiëvaarderte zoeken.Met gunstig weer zeilde men de kaap om, daarna wisselden storm en onweer elkaar af, tot eindelijk de lucht helder en het water kalm werd. Op den vijfdendag was de „Magada” in ’t zicht en bleef de „Mariëtta” haar op een afstand volgen.Na de gevangenneming van Ned Westfield was er op de „Magada” niets van belang voorgevallen. Er werd geschertst, gelachen, en kaart gespeeld als te voren; geen andere afwisseling was er in het eentonige leven geweest, dan een onweer en het korte verblijf in Kaapstad.De rechter en mijnheer Hyde waren gaarne aan land gegaan, maar stuurman Frog had het beslist geweigerd op grond dat er te Cameroen te veel tijd verloren was gegaan. Zelfs de krankzinnige kapitein was aan boord gebleven.Eenige dagen later waren Tom, James en Pedro tot het besluit gekomen aan den flinken mijnheer Hyde, den man van rijpe ervaring, hun geheim mede te deelen. Tom had dus den ouden planter verteld wie Ned, James, Pedro en hij zelf waren. Deze had den pseudomissionaris op den schouder geklopt en lachend gezegd:„Dat uw zuchten niet de verdorvenheid der menschen golden, begreep ik al lang, maar ….. mijn hand er op, gij kunt op mij rekenen.”Met een woord van lof besprak hij Neds handelwijze, die zoo nabij het doel, de vervolging had opgegeven, om zijn vriend van nut te kunnen zijn.„Dan zullen wij met nog meer ijver waken,” voegdehij er bij. „Tast gij nog altijd in het duister, of zijn de daders bekend?”„Ja, en de steenen zijn aan boord. James weet het zeker. De wilde Jim is de eene dief; Pedro kent den anderen. Maar hij wil den naam niet noemen uit vrees dat er iets verraden zal worden.”„We moeten hoogst voorzichtig zijn. Want al pakken wij de dieven, dan kunnen toch de diamanten verloren gaan.”„Vervolgens,” ging Tom voort, „wacht ons bij de eerste gelegenheid een ….. oproertje. Tijdens uwe afwezigheid—destijds in de Cameroenmonding—scheelde het niet veel of bij uwe terugkomst waren onze stukken van waarde, het grootste deel der manschappen en een boot verdwenen geweest. Had Pedro niet zoo handig gebruik gemaakt van dien dwazen streek van kapitein Harryson, dan hadt gij wel het schip maar uw effecten niet meer teruggevonden.”„Gij vergeet het alarmschot van den tweeden stuurman.”„Wij schoten het af, Westfield en ik. Wij wisten van Pedro, dat er iets gaande was. Deze heette en heet nog bij de kwaadgezinde matrozen te behooren.„Kent gij de matrozen?”„Zeker. Te Cameroen bleek wie zich bij de bende heeft aangesloten.”„Gelooft gij werkelijk dat er ernstige dingen zullen gebeuren?”„Een muiterij, of juister gezegd, een diefstal door ons eigen volk op ons eigen schip. Jim staat aan het hoofd en hoopt in de algemeene verwarring zijn medeplichtige aan den diefstal der diamanten om het leven te brengen, teneinde de steenen voor zich alleen te kunnen houden. Ook uw bezittingen loopen gevaar ….”„Ik heb niet veel van waarde bij me. De kredietbrieven worden alleen aan mij persoonlijk uitbetaald, en iedereen kent mij in Indië,” beweerde mijnheer Hyde lachend.„Voorts de schatten van Sir Cook …..”„Ja, hij mag wel op zijn hoede zijn. Trouwens zijn Maleische bediende bewaakt hem met argusoogen. Wanneer wacht ons die verrassing?”„Wij naderen langzamerhand het doel van onze reis, lang kan het niet meer uitgesteld worden, mogelijk bij den eersten storm …..”De „Magada,” gevolgd door de „Mariëtta,” was reeds Mauritius en Rodriguez gepasseerd, toen men op denOost-Indiëvaarderde brik bemerkte. Jim zwoer bij hoog en bij laag dat het de zeeroover uit de Cameroenmonding was. Ook Tom herkende de brik, en Frog, wien het eveneens verdacht voorkwam, liet het schip scherp gadeslaan.De toestand aan boord werd steeds zorgwekkender. De bevelen van Frog werden nauwelijks, die van den tweeden stuurman in ’t geheel niet gehoorzaamd. Een scheepsjongen verpleegde den zieken kapitein dag ennacht; James was het toezicht opgedragen, een postje waarmee hij zich tevreden stelde omdat het hem gelegenheid schonk het scheepsvolk te spionneeren.Pedro was natuurlijk op de hoogte van alles.„Eerdaags moet het gebeuren,” had Jim gezegd. „De Kaap hebben wij achter den rug, vóór Ceylon moet de „Magada” schipbreuk lijden.”„Hm,” had Pedro geantwoord. „Is de tijd er, dan ben ik op mijn post. Dat weet je.”Na eenige dagen gunstig weer gehad te hebben, brak een hevig onweer los. Met den nacht vermeerderde het gevaar. De lucht zag roetzwart, de zee stond buitengewoon hol, de wind huilde ontzettend. Hemelhooge golven bedreigden het schip, de regen plaste met stroomen neer, de storm bracht met reuzengeweld de zee in beroering.Behalve Tom en mijnheer Hyde waagde geen der passagiers zich aan dek.„Ik vrees het ergste,” zeide Hunter tot zijn vriend. „Frog is blijkbaar tegen dezen toestand niet opgewassen en het volk gehoorzaamt niet vlug genoeg.”De planter verzocht hem, zoo de nood steeg, zijn incognito op te offeren en zelf het roer in handen te nemen. Tom haalde de schouders op, maar ging toch, vergezeld van zijn vriend, naar den stuurman. De brik hield blijkbaar een andere koers, hoe Tom ook tuurde er was niets van haar te bespeuren, en zonder licht zou ze bij zoo’n storm niet varen,„Misschien schipbreuk geleden?” opperde mijnheer Hyde.„Of zij houdt den goeden koers en wij niet, wat waarschijnlijker is.”„En kunnen wij geen ongelukken krijgen?”„Ik heb geen kaarten en weet niets van geographische lengte en breedte van dit gedeelte van den oceaan. Zijn wij buiten den koers geraakt, dan bestaat er veel kans op een klip te stooten,” luidde het antwoord.„Een prettig vooruitzicht! De zeeroovers zullen wel knappe zeelui aan boord hebben, dus zijn wij uit den koers …..”Een geweldige golf, het schip omhoog heffend, brak zijn woorden af.„Neem het roer, Hunter, of ’t loopt slecht af.”Tom aarzelde even en liet er beslist op volgen: „Er is niets te doen. De zeilen zijn neer, de man aan het roer heeft een ijzeren vuist ….. Frog weet de breedte …..”Op hetzelfde oogenblik schoot de „Magada” als een pijl tusschen twee hooge golven.„Denk eens, de wilde Jim is stuurman,” waarschuwde mijnheer Hyde.„Hij is beter stuurman dan Frog. Wil hij ons ten verderve voeren, dan …..”Een geweldige stoot deed het schip schudden. Het voorste gedeelte omhoog, de zijkanten door de golven gebeukt, was het op een rif geworpen.Een kreet van ontzetting klonk uit de kajuit, de ontsteltenis der passagiers was onbeschrijfelijk.Tom zag met één enkelen blik op Jims gelaat de duivelsche vreugde over het gelukken van zijn werk, toen snelde hij met Hyde naar beneden om te trachten de passagiers, die der vertwijfeling nabij waren tot bedaren te brengen. Het was een verschrikkelijke nacht. Tom en zijn vriend, de dokter en Frog hadden al hun overredingskracht noodig om te voorkomen dat de passagiers in de booten sprongen en zich toevertrouwend aan de golven, een zekeren dood te gemoet gingen. Tegen den morgen ging de wind liggen, de zon verrees stralend in het Oosten en joeg de laatste wolken van den horizon. Toen bleek dat de „Magada” tusschen twee koraalriffen als vastgeschroefd zat; van loskomen was geen sprake; het schip had zijn laatste reis gedaan. Hoewel er geenonmiddellijkgevaar bestond, tenzij de storm opstak en het vernielingswerk voortzette, moest er toch beraadslaagd worden hoe men handelen zou.Intusschen was het helder dag geworden en had Tom heel veraf in het Noorden een strookje land ontdekt. Deze mededeeling werd met gejuich begroet, ofschoon niemand weten kon of het een bewoond en vruchtbaar eiland was of een verlaten, dor plekje grond. Een deel der matrozen leunde tegen de borstwering, de anderen stonden in een groepje bij elkaar. Jim naderde het clubje, bij wie Pedro zich had aangesloten.„Wat denk je, Jim?” vroeg een der bondgenoten.„Precies wat ik zeide. Wij zijn dicht bij de Tschagos-eilanden. Kom mee naar het voordek om onze zaak te bespreken.”„De kast zit als een muur, jongens,” begon Jim. „Willen wij de boot nemen en de passagiers vriendelijk vragen ons hun schatten, geld, enz. cadeau te doen?”„Best!”….. Waarom wachten?….. Niet uitstellen,” klonk het door elkaar.„Halt, kameraden! Bill en Dick, houdt de ezelskoppen, die niet wilden meedoen, op eenigen afstand. Zij behoeven niets te weten. Dus jongens,” vervolgde Jim, „zullen wij het masker afwerpen?”Een „ja” door veel stemmen geuit, was het antwoord.„Een woordje, jongens,” mengde Pedro zich in het gesprek. „Kom wat naderbij, zóó. Luister een oogenblik naar mij. Ik ben geen heethoofd meer en heb reeds veel beleefd.”„Ja, ja! Pedro moet ook zijn meening zeggen.”„Nu clan, op die oude kast kunnen wij niet blijven, wij zoomin als de passagiers. Zonder weerstand bieden zullen zij zich niet overgeven en gebruiken wij geweld, dan gaat mogelijk menig onzer naar den duivel. Zij zijn talrijk en hebben pistolen.”„Niet meer aarzelen! …. Nu is het tijd!….. Het juiste oogenblik!” riepen eenigen, doch anderen zeiden: „Laat hem uitspreken.”„Als gij niet luisteren wilt, laat het dan,” zeide Pedro, de schouders ophalend.„Neen, Pedro zal spreken,” besliste Jim. „Hij is voorzichtig en dat kan geen kwaad.”„Ik moest je eigenlijk dien streek alleen laten uitvoeren!” bromde Pedro. „Luister! Uitstellen totvannachtis mijn raad. Wij allen moetenvandaagnog naar het eiland. De eerste storm—en wie weet hoe gauw die komt—slaat de kast uit elkaar. De passagiers zullen wel oppassen hun stukken van waarde niet aan boord te laten …. Wat gaat stuurman Frog daar doen?” viel hijzichzelfin de rede.„Bemoei je niet met hem. Spreek maar!”„Wij zorgen dat de passagiers met al hun koffers aan land komen en als alles daar ginds is, dan …. nu …. dat behoef ik niet te zeggen.”„Dan nemen wij wat ons goed dunkt, laden de booten vol en dan …. vooruit naar Diego Garcia,” voegde Jim er bij. „Jongens, zoo zullen wij het doen.”„Alsof de passagiers aan land gewillig zullen afstaan wat ze aan boord met pistolen verdedigen!” spotte een hunner.„Neen,” antwoordde Jim, „maar als zij slapen zijn ze in onze macht.”Frog had de passagiers op de kaart laten zien waar ze zich bevonden en met de grootste vriendelijkheid medegedeeld, dat de groep der Tschagos eilanden een Engelsche bezitting was, die van Mauritius uitgeregeerd werd; dat de meeste eilanden niet bewoond waren en het grootste Diego Garcia heette.Maar wat hielp dat alles?Mijnheer Hyde had hem geducht de waarheid gezegd en nabob Cook hem nog scherper onderhanden genomen. Frog had getracht met allerlei argumenten de verantwoordelijkheid voor de ramp van zijn schouders te schuiven, maar toen was Tom opgesprongen en had hem kort en bondig, op echte zeemansmanier gezegd, dat hij—Frog—een kwast en een lichtzinnige patroon was; dat de schipbreuk niet zou hebben plaats gehad als de stuurman van de „Magada” zijn plicht had gedaan, en dat het den schijn had alsof men het schip met opzet had laten vastloopen.Frog was woedend uitgevaren, waarop Tom eenvoudig had geantwoord, dat zijn beschuldiging op goede gronden berustte en hij nu van den stuurman eischte alles te doen wat in zijn vermogen was om nog grooter rampen te voorkomen.„Ik ben,” vervolgde Tom,„zooals mijnheer Hyde bevestigen kan, eerste luitenant bij de Britsche marine en wil u met raad en daad bijstaan. Mijn naam moogt gij ook weten, want te Madras ga ik toch aan boord van het daar gestationeerd oorlogsschip. Wees zoo goed, mijnheer Hyde, den stuurman mijn naam te zeggen.”Bij deze woorden nam Tom zijn breedgeranden hoedaf, trok zijn pruik van zijn hoofd en zijn valschen baard van zijn gezicht.„Tom Hunter, luitenant bij de Britsche marine,” stelde de planter voor.Frog was doodsbleek geworden bij het hooren van dien naam en het zien van Toms gelaat.„Dus …,” stamelde hij, „zijt gij de vluchteling?”„Ja, ik! Gij weet de reden van mijn incognito en óók dat ik niets gedaan heb, strijdig met de begrippen van eer.”„En … de gevangengenomen valsche Hunter?”„Mijn vriend is eveneens zeeofficier. Maar nu aan het werk.”Frog wist geen uitweg meer. De matrozen stonden er om heen enwachttenop de dingen, die komen zouden.„De nood dwingt ons het schip te verlaten,” begon Frog ….„Gelukkig ligt dicht hierbij een eiland, waarheen wij ons begeven kunnen. Ik zal naar Diego Garcia zenden om een vaartuig.”Deze maatregel bleek echter onnoodig, daar er genoeg booten voorhanden waren. Met behulp van eenige matrozen zocht nu Tom een doorgang tusschen de klippen en Frog gelastte den passagiers hun goederen bij elkaar te pakken. Toen werd,—trots de tegenkanting van Nabob Cook, die meende met zijn dochter het eerst aan de beurt te zijn—door het lot de volgorde beslist, waarin de passagiers zoudenworden overgebracht. Geen enkele matroos was weerspannig: eenige deden hun werk uit plichtgevoel, andere om voor hen gewichtige redenen.Het eiland was onbewoond, maar gelukkig niet dor of woest. Kokospalmen vond men er in overvloed, ook aan bosschages ontbrak het niet. Een aantal groene schildpadden kropen rond en eenige papegaaien vlogen hoog in de lucht. Tom had met de eerste boot stokken, zeilen en hangmatten medegegeven, en de noodige levensmiddelen voor de personen die overgebracht werden.Mijnheer Hyde liet dicht bij den oever van de stokken en zeilen tenten opslaan, hing de hangmatten tusschen de palmen, verzocht de aanwezigen dorre takken te willen verzamelen om een vuur te kunnen branden en zond den kok met het hengelgerei naar het strand.De reizigers, die op den Oost-Indiëvaarder volstrekt niet verwend waren, voelden zich des avonds recht op hun gemak. De zeevisch smaakte heerlijk, in de tenten waren van mollige dekens bedden gespreid, die tot een zoeten sluimer noodden, waaraan allen, na de doorgestane angsten en vermoeienissen behoefte hadden. Zoodra het avondmaal gebruikt was, namen de schipbreukelingen de tenten en hangmatten in bezit en weldra was het kamp in diepe rust verzonken.Pedro had James ingefluisterd welke plannen er voor den nacht gemaakt waren en deze had ze weeraan Tom medegedeeld. Frog had gelast, dat, zoolang een verblijf op de „Magada” niet levensgevaarlijk was, er dag en nacht in den mastkorf uitkijk moest gehouden worden. Had men het geluk een schip te zien, dan zou onmiddellijk een kanonschot worden gelost.Bill en Pedro werden den eersten nacht naar het schip gezonden. Bill wilde zich verzetten maar Jim wenkte hem te gehoorzamen en fluisterde hem in, dat de bondgenooten hem en Pedro zouden afhalen als ze ’s nachts het eiland verlieten. Verder droeg Jim hem op de koffers, die nog aan boord waren nauwkeurig te onderzoeken, wat er van waarde was in de boot te brengen en deze verder met levensmiddelen te vullen. Op hun tocht naar het schip verdeelden Bill en Pedro de werkzaamheden en de laatste, vreezend dat de zeeroovers hen zouden zoeken, wees er op hoe geraden het was het bevel om uitkijk te houden te gehoorzamen. Bill maakte geen tegenwerpingen meer en aan boord gekomen, begon hij dadelijk de kisten en koffers open te maken en den inhoud na te zien. Het was al tamelijk donker en opdat niets zijn spiedenden blik zou ontsnappen, stak hij een groote scheepslantaren aan. Pedro had op een kist plaats genomen en op een stuk scheepsbeschuit knabbelend, zeide hij hoofdschuddend:„Wat zullen de passagiers wel zeggen, als ze hun goederen zoo door elkaar gegooid weervinden?”„Als zij ze weervinden! Onze kameraden nemenvannachtal de booten mede. Hoe zullen ze dan op het wrak komen?”„Mogen wij die ongelukkige menschen aan hun lot overlaten?” vroeg Pedro.„Wat zou dat! Er komen schepen genoeg voorbij, die hen zullen opnemen. Eten is er voldoende op het eilandje. Wij moeten toch tijd hebben om ons hier of daar te verbergen.”„Hum, hum, ten minste als alles goed gaat.”Pedro klom naar boven, in de mastkorf om zich te vergewissen of de ellende der schipbreukelingen nog verhoogd zou worden door een overval der piraten. Ondanks de duistere lucht zagen zijn geoefende zeemansoogen een zeil en zoodra hij er den verrekijker op richtte, bleek hem dat het schip langzaam het eiland naderde.„Alle duivels!” bromde Pedro, „waarachtig de zeeroover …. ken de brik uit honderden …. zij is het …. geen twijfel mogelijk. De piraat weet dat wij hier zijn …. heeft zekervandaagreeds gespionneerd …. Wat te doen? Waarschuw ik de matrozen …. en de passagiers …. dan zal Jim met zijn bende het plunderen laten en …. de piraten het doen …. Hum …. Bills lantaren hebben ze natuurlijk gezien …. hierheen komen ze …. dat staat vast! Hum …. Misschien kan ik ze in verkeerden koers sturen …. Hum ….”De „Mariëtta” had eveneens een zwaren strijd metde elementen gevoerd, maar bemand met knappe zeelui en bestuurd door een bekwamen hand was ze voor ongelukken gespaard gebleven. Ned, niet twijfelende of de muiters zouden in dien stormnacht hun misdadige plannen ten uitvoer brengen, had voorgesteld, zoodra het weer bedaard was, de „Magada” te gaan zoeken. Spoedig was zij gevonden. Zonder door de bemanning of de passagiers bemerkt te zijn, was de „Mariëtta” zoo dicht de plaats des onheils genaderd, dat Ned met behulp van zijn verrekijker den toestand kon waarnemen. De brik stevende terug, kwam, nu de avond gevallen was weer in ’t zicht en wierp op eenigen afstand van de gestrande„Magada”het anker uit. Twee sloepen, van geschut voorzien werden neergelaten; in de eene stapten Miguel en Ned, gevolgd door tien matrozen, allen goed gewapend; de tweede bleef liggen, gereed om te hulp te komen zoodra het afgesproken sein gegeven zou worden. Ned liet de roeispanen omwoelen en onhoorbaar gleed de sloep over de golven. Toen ze het wrak bereikt hadden, was er geen licht te bespeuren, geen geluid te vernemen.„Boot ahoy” riep Ned.Geen antwoord.„Zouden allen aan land zijn gegaan?” vroeg Miguel.„Er is zeker nog een wacht aan boord. Een schip als dit, dat het nog zeker lang houden kan, verlaat men niet voor den tijd,” waagde een oude matroos op te merken.„Jongens”, riep Ned luid, „wie heeft de wacht! Bill? of de wilde Jim? IsPedroer niet of James, de brompot?”„Dood en duivel! Die stem ken ik,” klonk het en een hoofd verscheen boven de borstwering. „Wie zijt gij?”„Die stem ken ik ook”, zeide Ned lachend. „Komt ze u ook niet bekend voor Don Miguel Carril van Argentinië?”„Alle goede geesten! Spookt het of droom ik?”„Pedro, oude vriend en reisgenoot van het Pays Del Diablo, zijt gij werkelijk daar aan boord?” vroeg de overste in het Spaansch.„Maak me niet in de war,” klonk het weer van ’t schip. „Wat gij daar zegt, kan iedereen zeggen.”„Maar wie de „Gentleman” is, kunt gij alleen zeggen, Pedro, oude schelm.”„Als dat niet mijn luitenant is, mogen de ijsbeeren me verslinden.”„Je weet zeer goed dat, hier bij den aequator deze beesten je niet de eer zullen aandoen je op te peuzelen”,schertsteNed. „Maar je hebt gelijk! voorzichtigheid is geraden.”„Kom dan maar boven, wij beiden kunnen u niet beletten te enteren.”Een kabel werd uitgeworpen en spoedig waren ze aan boord. Welk een vreugde voor den wakkeren Pedro zijn meester weer te zien! Zijn gezicht straaldevan vreugde toen Ned zijn mantel opensloeg en zijn uniform zichtbaar werd.„In dienst …. ondanks het duel te Portsmouth?” vroeg Pedro verbaasd.„Eerste luitenant met verlof op de „Eagle” stelde Ned zichzelf voor. „Maar verlang je niet je landsman te zien?”„Ja, ja …… Ik vergat het! Is het werkelijk waar?”„De zuivere waarheid!” antwoordde Miguel nader tredend.„Herken je me niet meer?”„Gij zijt het, gij zijt het. Welk een ontmoeting!”„Ja! God bracht ons te Rio Negro samen, scheidde ons te La Plata en vereenigt ons weer in den Indischen Oceaan.”„En hoe ging het u?”„Daar kon ik wel een boek over schrijven! Denkelijk blijven wij eenigen tijd samen en dan vertel ik je alles. Hoe het je zelf gegaan is, heeft Lord Westfield me haarfijn meegedeeld.”Ned had intusschen poolshoogte op het dek genomen, en in Bill een der muiters herkennend, fluisterde hij een matroos in, hem scherp gade te slaan.„Zeg me voor alles, Pedro, hoe ’t hier staat,” vroeg Ned, zich tot dezen wendend.„Alles naar het eiland daar ginds … Menschen en koffers en kisten! Jim en zijn kameraden willen henvannachtplunderen en met de sloepen wegvaren.James, luitenant Hunter en mijnheer Hyde zijn gewaarschuwd.”„Mijnheer Hyde ook?”„Ja. Wijdeeldenhem alles mee.”„Enonzestukken van waarde?…. De „Grobian” en de „Gentleman”?”„Alles ginds. Ik geloof, dat de „Grobe” den „Gentleman” naar de andere wereld, zal zenden om de steenen alleen te kunnen houden.”„Behoort de „Gentleman” dan niet tot het rooversgespuis?”„Het beslissend oogenblik is nabij; ik kan dus nu wel zeggen: neen, hij is er niet bij.”„Nu gaat me een licht op,” zeide Ned. „Pedro, mensch, hoe ben je dat te weten gekomen?”„Door mijn scherp gehoor. Beider stemmen hebt u even goed gehoord als ik en wel te …. Cowford.”„Te Cowford? O, Pedro, ik begrijp alles! Die kerels hebben er meer slag van dan wij om zich te vermommen.”„Dat niet luitenant, maar … evenveel. Van weerszijden hebt gij elkaar niet herkend. Maar, Mylord, wij hebben geen tijd te verliezen als we de plundering willen voorkomen.”„En onze diamanten terug krijgen! Pedro, wat zullen wij het beste doen?”„Er is maaréénmiddel. Het kamp omsingelen en de booten bezetten.”„Vannacht? En hoe krijgen wij de steenen, als ze in het water geworpen of in den grond verborgen worden?”„Vervloekt! Maar als we niet vlug gaan, zijn de vogels gevlogen. Wel kunnen we hun den weg tusschen de klippen versperren, maar de diamanten raken ten slotte toch verloren. De kerels zullen ze liever weggooien dan ze ons teruggeven.”„De zaak is dus het plunderen te beletten en tevens het kamp af te zetten?” vroeg de overste.„Ja, als we manschappen genoeg hadden,” zuchtte Pedro.„Wij hebben er genoeg. En evenmin gebrek aan sloepen. Met deze mede vijf, waaronder twee met geschut.”„Alleen door een list kan het plunderen voorkomen worden en Pedro moet handelend optreden,” meende Carril. „Weet je een middel?”„Hum … ja— ik moet terstond vertrekken … hum …. hoe zou het zijn als …. hum—’t gaat zóó niet …. ja ….. zóó kan het, zóó moet het gebeuren.”„Wat is je plan?”„Ik belet dat er geplunderd wordt. Mijn boot heb ik noodig, de andere vier volgen achter elkaar. Kunnen uw sloepen spoedig hier zijn?”„De tweede in vijf minuten, de andere binnen een kwartier.”„Uitstekend! Terwijl ik met Jim en de anderen onderhandel, moet het kamp omsingeld worden en de booten aan het strand blijven liggen. Ik zal den muiters een sprookje opdisschen zonder dat zij er iets van begrijpen. Den geheelen nacht moet er wacht gehouden worden, ’t zij mijn plan al dan niet gelukt.”„Dat zal geschieden,” besliste Miguel. „Pedro, nauwelijks ontmoeten wij elkaar of de avonturen beginnen weer.”„En andermaal is er een Westfield bij,” merkte Ned op.„Ja; maar te Rio Negro stond een Westfield ons bij …..”„En heden verleent gij hem uw hulp,” zeide Ned, Miguel de hand drukkend. „Laat ik eerst het signaal voor de afvaart der booten geven,” vervolgde hij, „en dan vlug aan het werk.”„Wat doen wij met dien knaap?” vroeg Miguel op Bill wijzend.„Binden en meenemen. Laat hem knevelen en in mijn boot leggen.”Carril wenkte twee zijner matrozen het bevel uit te voeren.„Wij hebben nog een oogenblik tijd,” meende Pedro; „zeg mij met een enkel woord, Don Miguel, hoe gij u door het leven hebt geslagen. Als soldaat …. dat zie ik en dat voorzag ik wel toen we te Rio-Negro tegen de Roodhuiden vochten.”„Ik had geluk,amigo mio. Eerst streed ik aan de zijde mijner stamgenooten, de Spanjaarden; later voerde het lot mij en mijn broers onder de vanen van Napoleon. Wij verkregen allen den rang van officier.”„Dat was te voorspellen. En welken rang bekleedt gij nu en welk toeval bracht u op de Tschagos-eilanden? Zijt gij bij de marine geplaatst?”„Neen, dat niet! Ik ben overste bij de kurassiers.”„Alle drommels! Overste! En ik ….”„Ben de beste, trouwste majordomus” riep Ned, die juist naderbij kwam. „Een echte, flinke zeeman, de vriend van zijn jongen meester.”Ontroerd wilde het factotum hem de hand kussen, maar Ned sloeg zijn armen om hem heen. „Oude jongen, al lang ben je een goed vriend voor mij!”„Maar Carril—overste wil ik zeggen, waar ter wereld hebt gij mijn luitenant ontmoet?”„Als je mij in het vervolg dat „overste” wilt sparen, zul je alles weten.”„Nu dan ….. Carril, graag, maar vergeet niet, dat gij mij als rooversleerling hebt leeren kennen.”„Ja, alsleerling,” herhaalde Miguel lachend,„een leerling die zijn eersten opdracht niet kon volvoeren en levenslang zijn vak niet zou hebben geleerd. Overigens heeft Lord Westfield, de jongere, ook mij op verboden wegen gesnapt.”„Toch niet als …..”„Als zeeroover wil je zeggen, omdat je onze brikvoor een piraat hield? Neen, we wilden iemand schaken …..”„Schaken!….. een zwarte jonge dame misschien?” spotte Pedro.„Neen, neen, geen liefje, geen bruid. Wij wilden van St. Helena den banneling halen—Napoleon.”„Onmogelijk!….. Gij schertst!”„De volle waarheid, vriend, wij werden op onze vingers getikt.”„Dat was te verwachten. Een gevaarlijke onderneming, Don Miguel.”„Toch zou ze gelukt zijn, indien Lord Westfield ze niet verijdeld had.”„Dat wil zeggen,” verdedigde Ned zich, wanneer de wind uw dépèche niet aan mij bezorgd had.”„In ieder geval hebt gij er straf voor beloopen,” schertste de overste. „Wij namen u gevangen.”„En steldet mij in staat de diamantendieven te vervolgen!….. een zware straf, dat moet ik bekennen.”„Ik begrijp er niet veel van,” zeide Pedro.„Wij zullen alles haarfijn vertellen,” beloofde Carril. „Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.Op dat oogenblik kwam de tweede boot aan, waarin Ballière zich bevond, spoedig gevolgd door de andere. De roeispanen werden omwikkeld en de expeditie zette koers naar het eiland. Voorop Pedro met twee matrozen van de „Mariëtta”. De vaartuigen waren sterk bemand en de manschappen gewapend tot detanden. Dicht bij het eiland scheidden de booten. De eerste sloep met geschut bleef voor het kamp, de beide jollen zetten haar manschappen links, de andere groote boot de haren rechts aan wal. Daarna roeiden ze terug naar de sloep, die voor het kamp had post gevat en werd de bemanning over de vier booten verdeeld. Met inachtneming van de meest mogelijke voorzichtigheid werden de vaartuigen der schipbreukelingen van den oever in het water getrokken, waardoor er van ontvluchten geen sprake kon zijn.Onder leiding der drie vrienden omsingelden de matrozen het kamp aan de landzijde, terwijl Pedro naar de landingsplaats roeide. Een Franschman vergezelde hem aan land, de andere bracht zijn boot op de hem aangewezen plaats.De muiters hadden zich tot slapen neergelegd, wel wetend hoeveel de lange roeipartij naar Diego Garcia van hun krachten zou vorderen. Twee hunner, die de wacht hadden waren eveneens in Morpheus armen gezonken; het knarsen van het zand onder de voeten van Pedro en den Franschen matroos, deed hen verschrikt ontwaken.„Wie gaat daar?” werd er gevraagd.„Stil ….. ik ben het ….. Pedro.”„Pedro!….. Wat moet dat beduiden?”„Wekt voorzichtig de anderen.”Dat was spoedig gebeurd. Pedro nam Jim bij den arm en trok hem een paar stappen verder.„Wat duivel, Pedro, spreek toch! Wat is er?”„Als je verstandig bent ….. stel je dan tevreden met de helft van hetgeen wij hoopten te nemen ….. anders krijgen we niets.”„Maak geen grapjes!…… Ben je dwaas?….. Wat is er gaande?…..” vroegen de matrozen, die naderbij waren gekomen.„Het beduidt dat Bill geboeid is en ik vrijgelaten ben enkel om met jelui te onderhandelen.”„Hoezoo?….. verder, verder!….. Hel en duivel!” riepen ze, met allerlei vloeken klem aan hun woorden bijzettend.„Stilte, jongens! Laat Pedro spreken! Wil je de passagiers wekken?”„Bill en ik trokken op wacht; hij doorsnuffelde de kisten, ik haalde proviand. Er brandde een lantaarn, anders had Bill niet kunnen zien. Toen ik weer op het dek kwam, werd er geroepen: „Boot ahoy” en—daar waren de piraten uit Cameroen.”„Heer in den hemel!….. Alle donders!….. Zwavel en pek!”….. een legioen zeemansvloeken klonk in de stilte van den nacht.„Stilte, jongens! Bill ligt gebonden aan boord en sterft als de piraten niet binnen twee uur bericht hebben, dat wij hun voorstel om samen te deelen, aannemen. Er schijnen groote sommen aan boord te zijn,” vervolgde de slimme Pedro, „kostbaarheden van veel waarde; de kapitein zeide dat twee van onzemanschappen dicht bij Londen diamanten gestolen hebben. En om die steenen is het de roovers te doen; niet één willen zij aan ons afstaan.”„Wie onzer zou dat zijn?”„Onze Jim,” klonk rustig Pedro’s antwoord.„Wie waagt het mij te verdenken?”„Ik herhaal wat de piraat gezegd heeft. De andere heeft hij ook genoemd, maar dat kan ik niet gelooven. Heel ons kamp is aan de landzijde omsingeld en aan den zeekant geblokkeerd.”„Wat?….. Is dat waar?….. Onmogelijk!”„Ga naar de bron of naar het strand en overtuig je. Maar pas op, dat je niet vijf duim staal tusschen je ribben krijgt! De schelmen zonden mij eerst hierheen, toen zij al lang aan wal waren. Je hebt allen geslapen als marmotten. Zoo waar als ik hier sta ….. vier booten vol. De bemanning van een drietal is aan land, die der vierde verdeelde zich over de leege booten. Zelfs kanonnen hebben ze op hun sloepen.”„Wat zullen wij doen?”„Er blijft geen keus. Geven we niet toe, dan is alles verloren, en de helft zal toch altijd de moeite waard zijn. Wij staan weerloos tegen de overmacht.”Toen begonnen de beraadslagingen; het meerendeel der muiters stemde voor „aannemen”, maar Jim, woedend dat al zijn plannen mislukten, voorkwam dat er een besluit genomen werd. De diamanten zaten hem „dwars in de maag”, en Pedro’s bewering, dat hij—Jim—het eerst gehangen zou worden, maakte weinig indruk. Er kwam geen einde aan het wikken en wegen tot de Franschman, op een wenk van Pedro, in verstaanbaar Engelsch zeide:„Maak wat haast, jongens. Over vijf minuten ga ik heen en bericht den oude, dat je geen vrede met het voorstel neemt.”„Houden wij dien kerel als gijzelaar voor Bill,” gelastte Jim.„Bill sterft, als het antwoord niet bij tijds gegeven wordt,” beweerde de Franschman, de schouders ophalend. „Geschiedt mij kwaad, vraag aan Pedro wat dàn gebeuren zal.”„Hebt jelui je verstand verloren, jongens,” vroeg deze, „dat je den eenigen weg, die ons overblijft, niet wilt inslaan! Verlang je naar den dood, lummels? Vergrijpen wij ons aan dezen man, dan worden wij allen opgeknoopt.”„Neen, mannen!” besliste Jim. „Beter in onze booten gesprongen en stil weggevaren. Wij overvallen den brik der piraten als zij aan land zijn en meenen ons in hun macht te hebben. Het is donker genoeg om het waagstuk uit te voeren.”„Een schitterende gedachte!….. Vooruit!….. Aan het werk!”„Is het plan naar onze brik tezwemmen?” spotte de Fransche matroos. „De booten liggen buiten in de lagune, onder het bereik van onze kanonnen.”„Het is zóó,” bevestigde Pedro. „Wij zijn, aan handen en voeten gebonden, aan de willekeur der zeeroovers overgeleverd.”„Waarom willen zij deelen als ze zoo zeker van hun zaak zijn?” vroeg de slimme Jim.„Vraag dat aan mijn kapitein!”„Pikt de eene kraai soms de oogen der andere uit?” vroeg Pedro.„Pots noorderlicht en sterrenhemel, wat heeft het mij moeite gekost de piraten over te halen ons als kameraden te behandelen en jelui, domkoppen, aarzelt nog het voordeel aan te nemen!”„Wij willen deelen,” riepen eenige matrozen.„Neen,” schreeuwde Jim, „wij willenniet. Watwijhebben, watonstoebehoort, magnietverdeeld worden.”„Mannen, het is Jim enkel om de diamanten te doen! Hoe ’t met ons afloopt, deert hem niet.Wie mijn meening is toegedaan,” vervolgde Pedro een paar schreden op zijde gaand, „voege zich bij mij. Die Jim gelijk geeft, ga naar hem.”Twee muiters bleven hun aanvoerder getrouw.„Wij kunnen niet besluiten onze eigendommen af te staan, wij …..”„Ieder zal zijn eigendom behouden,” viel de Franschman hem in de rede. „Maar Jim moet de diamanten geven.”„Kameraden,” nam Pedro op nieuw het woord, „zijn wij een van allen schuldig aan den diefstal derdiamanten? Heeft Jim beloofd ze met ons te deelen? Ik denk, dat hijzelf er niet over beschikken kan. De andere heeft de steenen in zijn bezit, en wie weet of Jim niet met leege handen naar huis wordt gestuurd.”„Dood en duivel, Pedro!”„Wees verstandig, Jim. Ik ken de geheele geschiedenis van Cow …..”„Houd je mond, man! Je hebt gelijk. Bij Neptunus zweer ik er vrede mede te nemen.”„Bravo! De piraat stelde nog de voorwaarde, dat wij geen van allen aan de plundering mogen deelnemen. De geroofde goederen zullen bij elkaar gelegd en voor onze oogen verdeeld worden. Heeft iemand daar iets tegen?”„Neen, tenminste als de plundering niet geschiedt voor de dag is aangebroken. Wij willen zien of we niet bedrogen worden.”„Zou je kapitein dat goed keuren?” vroeg Pedro, zich tot den Franschman wendend.„Ja. Het is ook zijn wensch.”Een forsche gestalte in een langen mantel gehuld, den hoed diep in de oogen gedrukt, trad plotseling naar voren. Het was Carril, die onder de palmen staande, de gesprekken had afgeluisterd.„Hoe staat het er mee?” vroeg hij barsch.„Alles in orde,” zeide de Fransche matroos.„De kapitein is woedend over de langdurige beraadslagingen. Voorwaarts! Naar dat boschje, vlug,anders worden allen over de kling gejaagd.”„Met uw verlof, luitenant. De kapitein heeft de mannen toegestaan hun bagage uit het kamp te halen.”„Vooruit dan! en voorzichtig! Wie leven maakt, worden de hersens ingeslagen.”Als katten zoo stil liepen de mannen weg. Jim sloop in een tent, waarin drie mannen sliepen. Hij boog zich over een hunner en maakte behoedzaam zijn kleeren los. Plotseling voelde hij een pistool tegen zijn voorhoofd en sarrend klonk het:„Misgerekend, oude vos! Laat de dokter slapen en mij ook.”„Dood en duivel!” bromde Jim. „Geef mijn helft of ’t loopt niet goed af.”„Bah! Beweeg je niet, vriendje, anders schiet ik. Ik ontvang alleen bij dag bezoek. Onthoud dat! Marsch, vooruit!”Jim gehoorzaamde tandenknarsend.Pedro en de matroos van de „Mariëtta” stonden naast Miguel toen één voor één de muiters terugkwamen. Toen allen, ook Jim, present waren, zeide Miguel: „Ga rustig slapen, jongens. De kapitein verpandt zijn woord, dat hij niet voor het aanbreken van den dag zal laten plunderen. Dus … geen wantrouwen! Wie morgen helpen wil, kan zijn diensten aanbieden. Geen speld mag ons ontgaan, wij krijgen toch maar de helft.”Zonder meer woorden ging hij zijns weegs, gevolgd door den Franschman.Zoodra een luid gesnork verried, dat de matrozen in slaap waren gevallen, sloop Pedro naar het kamp waar een doodsche stilte heerschte.Tom, Hyde en James waakten om beurten. Daar verscheen plotseling Pedro voor hun oogen, vertelde hen den stand van zaken en de terugkomst van Lord Westfield.„Hoe ter wereld is Lord Westfield hierheen kunnen komen?” vroeg mijnheer Hyde.„Het is een lange geschiedenis, die in korten tijd werd afgespeeld. Ik weet het zelf nog niet precies; er is sprake van St. Helena, Napoleon, gevangenneming en dergelijke. Mijn jonge meester ligt bij de bron te slapen. De kapitein van de brik zal zoo aanstonds hier zijn, en zoodra de dag aanbreekt, worden de kerels gebonden.”Een lang gerekt hoorngeschal kondigde den passagiers zoowel als den manschappen aan, dat de zonneschijf in stralende pracht aan de kim verrees. Sprakeloos van verbazing zagen de tochtgenooten elkaar aan. Frog durfde zijn oogen niet vertrouwen, toen hij, zijn tent verlatend, een aantal booten in de lagune zag liggen, en daarbij twee die geschut voerden. Zijncommando: „all hands on deck!” werd enkel door de goedgezinde matrozen gehoorzaamd. Op hetzelfde oogenblik klonk onder de palmen een woest getier en werden eenige schoten gelost.„Wat moet dat alles beduiden?” vroeg Frog.„Wat is er gaande?… Wat is er gebeurd?… Wij zijn overvallen!” riepen de passagiers.Duizend vragen tegelijk werden aan Frog gedaan zonder dat hij in staat was er één te beantwoorden. Toen trad Pedro naar voren, gevolgd door Tom en mijnheer Hyde.„Sinjeur Frog,” zeide hij op minachtende toon.„De duivel is je sinjeur,” viel de stuurman-kapitein hem woedend in de rede. „Hoe durf je het wagen je meerdere op die wijze toe te spreken?”„Sinjeur Frog,” luidde het antwoord, „kapitein Harryson heeft mij en James Wolker maar tot Kaapstad gehuurd. Gij zijt dus mijn patroon niet meer. Gij wilt weten wat dit alles beduidt? De tijd van afrekenen is aangebroken.”„Sinjeur Frog,” nam James het woord, „gij hangt den kapitein uit en weet niet eens dat de bemanning oproerig is! Weet niet eens, dat de muiters plan hebbenvannachtde passagiers te plunderen. Gij zijt een mooie kapitein.”De passagiers uitten een kreet van ontzetting en drongen zich om Hunter en zijn vriend.„Sinjeur Frog,” zeide mijnheer Hyde, „het zal mij een groot genoegen zijn te Calcutta uw verdiensten in het ware licht te stellen.”„Sinjeur Frog,” mengde Tom zich nu ook in het gesprek, „ik onttrek kapitein Harryson aan uw vriendelijke zorgen, en …”„Vaart allen ter helle!” schreeuwde Frog. „Wie anders dan ik heeft hier te bevelen?”Snel ging hij in zijn tent en haast onmiddellijk weerkeerend, had hij zijn degen vastgegespt en een gordel omgeknoopt, waarin twee pistolen gestoken waren. Intusschen had Carril, vergezeld door zes man, voor de tent postgevat. Ballière was op eenigen afstand gevolgd.„Zijt gij stuurman Frog?” vroeg Carril kalm.„Zeker! Wat wilt gij van mij?”„Wees zoo goed mij te vergezellen. Wij waren zoo gelukkig uw oproerige manschappen onschadelijk te maken. De schurken zijn geboeid.”„Ik begrijp u niet. En wat beduidt die bedekking van zes man?”„Dat is mijn geleide. Twee man moeten hier blijven en uw tent aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen.”„Mijnheer! Welke rechten kunt gij hier doen gelden?”„De toestand waarin uw schip zich bevindt, en het oproer onder uw matrozen uitgebroken, verleenen ons het recht tot handelen. Kapitein Ballière zal er voor waken, dat u niets ontnomen wordt. Wees dus zoo goed mij te volgen om over het lot van uw oproerige manschappen te beslissen.”De hoogmoedige stuurman weerstreefde niet langer; al de aanwezigen sloten zich bij hem aan. De muiters stonden bij elkaar, allen geboeid, eenigen gewond.„Waarom heeft men je geboeid, jongens?” vroeg Frog.Er volgde geen antwoord.„Deze schurken wilden in den afgeloopen nacht de hulpelooze schipbreukelingen berooven, met de booten wegvaren en de bestolenen aan hun lot overlaten,” zeide Miguel, de doodelijke stilte verbrekend.Een uitroep van schrik en toorn volgde op deze verklaring.„Hoe durft gij mijn manschappen van zulk een voornemen beschuldigen?” vroeg Frog verontwaardigd.„Het is de volle waarheid. Pedro, kom naar voren en zeg den man, dat ik het scheepsvolk niet lichtvaardig beschuldig.”„Sinjeur Frog,” sprak Pedro, „overste Carril heeft nog nooit gelogen. De gevangenen zijn schurken, en God weet hoeveel moeite het mij kostte hen door list en overreding zoo lang van hun misdadige plannen af te houden tot wij hen onschadelijk konden maken. Zij hielden mij voor hun bondgenoot en hebben me niets verzwegen. Reeds aan deCameroenmondingwilden zij hun voornemen ten uitvoer brengen. Dank zij de krankzinnige daad van onzen ongelukkigen kapitein was ik, geholpen door den „missionaris” en den „klerk” instaat het begaan van den schurkenstreek te doen uitstellen. In den voorlaatsten nacht heeft Jim Mutten het schip laten stranden met het doel den diefstal te kunnen plegen.”Een verward gemompel en uitingen van verontwaardiging, woede en ontsteltenis van de zijde der reisgenooten braken Pedro’s woorden nogmaals af.„Weer gelukte het mij,” vervolgde Pedro, „de plundering te voorkomen; ware dat niet het geval geweest, dan zaten de passagiers nog op het wrak, zonder boot en zonder hulp. In de afgeloopen nacht zou het onweer losbreken. Ik had reeds eenige keeren gewaarschuwd …”„Dat kan ik bevestigen,” zeide mijnheer Hyde.„Ik ook … en ik …,” voegden Tom Hunter en James er bij.„Het was je plicht geweest mij met hun plannen in kennis te stellen,” zeide Frog. „Waarom heb je dat niet gedaan?”„Omdat òf de schurken alles ontkend zouden hebben … òf gij in uw hoogmoed en in ’t geloof aan uw eigen onfeilbaarheid, ze toch in bescherming zoudt hebben genomen.”„Brutale kerel!”„Maar een eerlijk man! Ik ben nog niet ten einde met mijne beschuldigingen. Zeer zeker zoudt gij de muiters de hand boven het hoofd hebben gehouden, want Jim is hun aanvoerder.”„Hoe bedoel je dat?”„Hoe ik dat meen, weet gij zelf het best. Denk aan Londen en zijn omgeving …. maar daarop kom ik later terug.”Ballière kwam naderbij. Ned, die goed vermomdtusschen de aanwezigen stond, een bezorgden blik toewerpend, zeide hij:„Wij hebben niets gevonden!”„Wie heeft het durven wagen, mijn tent te doorzoeken? Dat is een vreeselijke beleediging,” schreeuwde Frog woedend.„Dat komt later,” antwoordde Carril uit de hoogte. „Naar ik verneem, bevindt zich onder de reizigers een rechter.”„Dat ben ik: Sir Robert Cook.”„Wees zoo goed ons mede te deelen welke straf muiters en zeeroovers wacht? En welke de matrozen, die het hun toevertrouwde schip laten stranden met het voornemen de passagiers te berooven?”„De dood ….. de dood door den strop,” luidde het op plechtigen toon gegeven antwoord.Aller oogen wendden zich naar de misdadigers. Velen hunner verbleekten; een jong lichtmatroosje brak in snikken uit, Jim beet op zijn onderlip om zijn ontroering te verbergen, die trouwens niet van langen duur was. Zijn gezicht tot een grijnslach vertrekkend, zeide hij brutaal:„Die wil, mag zich aan dat vonnis onderwerpen. Ik bedank.”„Met zulk gespuis maakt men niet veel omslag,” klonk het hoonend uit Frogs mond. „Jelui schelmen, hebt me diep beleedigd en aan allerlei gevaren blootgesteld. De rechtsbevoegdheid wordt op zee uitgeoefend door den kapitein of zijn plaatsbekleeder. Datben ik in dit geval. Ik bekrachtig het vonnis: Jim zal het eerst worden gehangen.”Een spotlach vlood dezen van de lippen. Ook Pedro lachte luidkeels.„Dat zou je best te pas komen, vriendje!”riep Jim. „Werkelijk, je bent niet dom, Frogje, oude jongen. Jij alleen zou het voordeel hebben, mijn zeer achtingswaardige compagnon! Jij alleen de gestolen diamanten houden,Gentleman!”Frog was doodsbleek geworden. Pedro lachte zoo vroolijk alsof er een vermakelijke klucht werd opgevoerd.„De doodsangst maakt den man waanzinnig, heeren,” trachtte de stuurman met vaste stem te zeggen: „Geloof hem niet.”Hij trok een pistool uit zijn gordel en mikte op Jim, maar Miguel sloeg tegen zijn arm en de kogel kwam in de kroon van een palm terecht.„Wel, vriendje, heb je zoo’n haast mij naar de andere wereld te zenden?” vroeg Jim, sarrend. „Vervloekt onaangenaam voor je, dat ik mijn mond niet wil houden. Ik geloof graag, dat je me wilt opruimen, wie weet treed ik niet tegen je op als kroongetuige!”„Dat is niet noodig man,” zeide Miguel ernstig. „Heeft zijn verbleeken hem al verdacht gemaakt en zijn houding het wantrouwen vermeerderd, nu verraden hem degestolen pistolen.”„Wat wilt gij daarmee zeggen?” gilde Frog, opnieuw verbleekend.„Dat het pistool daar in uw hand, Lord Westfield te Cowford is ontstolen; het andere steekt vermoedelijk daar in uw gordel.”„Hoe zoudt gij de pistolen kennen? Zulken vuigen laster kan iedere dwaas iemand naar het hoofd werpen!”„Uw gemeene taal en laaghartige voornemens karakteriseeren u voldoende,” merkte Miguel op. „Kapitein Ballière”, vervolgde hij, zich tot dezen wendend. „Gij weet, dat ik mijn pistolen van den ouden Lord Westfield ten geschenke ontving. Wees zoo goed ze met die van den stuurman te vergelijken en vergeet vooral niet het monogram en wapen nauwkeurig te bekijken.”Frog, hevig ontsteld, liet zich het afgeschoten wapen ontnemen, Jim wreef zich vergenoegd in de handen, Pedro floot zachtjes zijn lievelingsdeuntje en de passagiers wachtten zwijgend en nieuwsgierig op de verdere onthullingen.„Precies hetzelfde wapen, hetzelfde kunstige ciseleerwerk, lijn voor lijn. Monogram en wapen zijn die van Lord Westfield,” besliste Ballière.„Wat bewijst dat?” vroeg Frog. „Ik heb de pistolen kort voor mijn vertrek te Londen gekocht.”„Met uw verlof, mag ik de wapens eens zien?” vroeg James, naar voren tredend. „Het zijn dezelfde, die de stuurman mij te Londen, door Bob Price—die nu Jim Mutten heet—te koop liet aanbieden. Herken je me niet, Bob?”Hij trok zijn pruik af, gooide zijn buis uit en stond voor den matroos in het pakje dat hij gewoonlijk in zijn winkel te Londen droeg.„Alle goede geesten! James ….. ben jij de Londensche winkelier? Zeker herken ik je. Het heeft me dikwijls gespeten, dat ik destijds zoo onvoorzichtig was.”„In de kroeg aan de oude haven waar je dikwijls met je kameraden komt, vernam ik dat je „Grobian” genoemd werd.”„Ei zoo! Frogje, „Gentleman,” hoe gaat het met je?” spotte Jim.„Wie me kent, weet dat ik geen misdadiger ben,” beweerde Frog met nadruk. „Wraakzucht van Jim, anders niet.”„Sinjeur Frog,” zeide Pedro, een diepe buiging makend, „ik heb de eer u mede te deelen, dat ik de vrijheid nam aan boord der „Magada” een gesprek af te luisteren. Toen hoorde ik dat Jim of Bob u „Gentleman” noemde. En naar dien „Gentleman” zochten wij juist, wij ….. dat wil zeggen: de klerk, demissionaris, James Walker en ik. Jim eischte de helft van den diefstal en dreigde alles te zullen verraden.”„Het is de volle waarheid, Pedro. Frog bezit niet eens de eerlijkheid waaraan roovers zich tegenover elkaar stipt houden. Hij is een dubbele schelm.”Plotseling, als ware hij uit de lucht gevallen, trad Ned in uniform te voorschijn, en met fijnen spot klonk het van zijn lippen:„Welkom, Lord Falton, wat verheugt het mij u te ontmoeten! Het korte haar, de afgeschoren baard en de veranderde kleeding maken u haast onkenbaar. Ook uw stem klinkt anders. Gij herinnert u mij toch wel? Gij waart te Cowford zoo vriendelijk mij uw steun en aanbeveling toe te zeggen. Op de „Magada” echter liet uw welwillendheid voor mij, de klerk, wel wat te wenschen over. Mogelijk wilt u nu de goedheid hebben mij den weg te wijzen langs welken ik in ’t bezit van mijn eigendommen kan geraken? Waar zijn de diamanten?”Jim schaterde van het lachen.„Zoek ze zelf,” riep Frog, buiten zichzelf van woede en angst.„Misschien kan uw kamerdienaar mij zeggen, waar gij uw schatten bewaart. Bob, waar kunnen de diamanten zijn?”„In een leeren taschje, dat Zijn Hoogheid, Lord Falton, aan een koord om den hals draagt, Mylord. Doe mij het genoegen het koord nuttig te gebruiken en er den schelm aan op te hangen.”Op een wenk van Ned grepen eenige matrozen van de „Mariëtta” den stuurman, ontnamen hem zijn wapens en vonden inderdaad op de door Bob aangewezen plaats de diamanten, welke zij aan Ned overhandigden. Frog werd gebonden en evenals zijn manschappen scherp bewaakt.Ten spoedigste werd naar de „Magada” om levensmiddelen gezonden en terwijl het maal werd gereedgemaakt,bespraken de vrienden met de passagiers den toestand waarin allen zich bevonden. Het was zoo druk aan het strand van dit onbewoonde eiland als daar wel nooit voorkwam.Kapitein Ballière wreef zich vergenoegd de handen, dat het hem gelukt was zijn vriend Westfield te helpen in het terugvinden van zijn eigendommen. Cook dankte Ned hartelijk voor zijn krachtdadig optreden. Ned, Hunter, Carril en mijnheer Hyde stonden druk pratend bij elkaar, toen een der matrozen van de „Mariëtta”, naderbij kwam en meldde, dat de wilde Jim Lord Westfield om een onderhoud liet verzoeken.De vrienden zagen elkaar verwonderd aan, Ned voldeed echter aan het verzoek en volgde den Franschman.„Vergeef mij, Mylord, dat ik u lastig val, maar toen ik uw naam hoorde, kwamen oude gebeurtenissen mij in de gedachte. Reeds te Cowford kwam niet alleen uw naam maar ook uw persoon mij bekend voor; op de „Magada” heb ik u niet herkend, maar nu ik u in uniform zie, weet ik dat wij elkaar reeds vroeger ontmoet hebben …. op zee!”Ned lachte.„Te Cameroen!” zeide hij. „Nu herken ik je ook.”„Juist! Destijds was ik in dienst van een slavenhandelaar … een Yankee … op de „Liberator”.”„Wel, wel, stonden wij reeds meermalen vijandig tegenover elkaar?”„Ik begaf mij onder de Dualla en werd toovenaar. Om aan uw nasporingen te ontkomen, had een mijner kameraden mijn huid donkerbruin gebrand, daarna werd ik als neger gevangen genomen en aan een Portugees verkocht om naar de Vereenigde Staten overgebracht te worden. Onderweg door u, Mylord, bevrijd en aan de kust gezet, viel ik in handen van mijn vroegeren kapitein den Yankee, die bij hoog en laag zwoer, dat ik een weggeloopen slaaf was en mij naar Brazilië verkocht. Eindelijk verbleekte mijn donkerbruine huid en kwam ik op een koopvaardijschip terecht.”„En wat wil je nu van mij?”„Uw voorspraak voor het gerecht. Ik wil, als het moet, met mijn leven boeten voor mijn dwaze streken, maar hangen …. bengelen …. eindigen als een kat … brr!”„Eén ding kan ik voor je doen … je voordragen als kroongetuige. Tot meer ontbreekt me de macht. De diefstal vergeef ik je, maar als onverbeterlijke deugniet en als kameraad van zoo’n gevaarlijk individu als Frog, moet je, zoo goed als hij de straf ondergaan, die inbrekers te wachten staat.”„De diefstal is niet bewezen. Als wij ontkennen is de zaak uit. Ik weet, dat Frog de wapens en de diamanten in een koffiehuis te Londen heeft gekocht.”„Noodelooze moeite, Bob! De waard van de „Gouden Eekhoorn” bij wien ge op dien bewusten nacht depaarden hebt gestald, heeft al lang alles verraden.”„Nu ja, ik ontken ook niet,” zeide Bob schouderophalend. „Was ik maar nooit bij dien slavenhandelaar gekomen! Van dien tijd vervolgt mij het ongeluk en in plaats van in goeden doen te geraken, ga ik jammerlijk ten onder … Als ik nog eens jong was, nog eens mijn leven moest beginnen!”„Het spijt me, Bob. Ieder moet zijn broodje eten zooals hijzelf het bakt en je bent een groot misdadiger. Wie in koelen bloede een schip met zooveel onschuldige menschen laat stranden, alleen met het doel om te stelen, verdient geen medelijden.”„Ik zette mijn eigen leven toch ook op het spel,” poogde Bob zich te verontschuldigen. „Het lot heeft mij zonder genade behandeld, ik kan mij den tijd niet meer herinneren, dat ik mij van ganscher harte over iets verheugde. Te Cameroen en in Brazilië, wat heb ik daar geleden! En de menschelijke rechtvaardigheid …. wat heeft die voor mij gedaan? Aan handen en voeten gebonden mij aan de willekeur van den wreeden Yankee overgeleverd. Door honden voortgejaagd, door de zweep van den opzichter ten bloede geslagen, moest ik blootshoofds werken onder de verzengende stralen der Zuiderzon.”„Geen wonder dat je de menschen hebt leeren haten, maar tegen zulke gevaarlijke vijanden moet men zich toch verdedigen. Ook geloof ik graag, dat je een beter leven zoudt willen beginnen, doch …. het is te laat!”„Hm …. Mylord …. eigenlijk wilde ik u een dienst bewijzen, omuwentwilleverzocht ik om dit onderhoud. Nu merk ik, dat wij mogelijk zaken met elkaar kunnen doen.”„Zaken met elkaar! Wij?”„Ja …. eerlijke zaken. Wie een kind des doods is, denkt niet meer aan bedrog. Ik verpand mijn rooverseer …. gij zult moeten erkennen, dat ik die althans bezit.”„Ongetwijfeld …. en Frog ontbreekt ze geheel.”„Bij deze bijzondere soort van eer verklaar ik, u gewichtige mededeelingen te kunnen doen. Belooft gij mij als kroongetuige voor te stellen en eerst na afloop van het zeerooversproces, mij wegens den diefstal der diamanten aan te klagen?”„Ja, kapitein Ballière, die de gevangenen naar Diego Garcia brengt, zal van mij de opdracht krijgen voorloopig Frog alleen aan te klagen.”„Wilt gij mij uw woord er op geven, Mylord?”„Gij hebt het.”„Neem mijn dank aan, Mylord, al is het maar den dank van een zeeroover. En mijn berichten. Kent gij een man, die zich „Blonde Charles” laat noemen?”„Ik niet, maar …. Wat weet je van hem?”„Hm ….. ik zat eens, ongeveer een maand voor de „Magada” den laatsten keer het anker lichtte, in een kroeg te Plymouth. Een bedaagd man kwam binnen, blond haar, blauwe oogen ….. wij raakten aan hetpraten en ik vernam dat hij uit Argentinië kwam, eigenlijk nog verder …..”„Wacht even. Je verhaal zal zeker de belangstelling mijner vrienden wekken.”Hij wenkte een matroos en gelastte hem den overste, Ballière en Pedro te roepen, die weldra kwamen.„Don Miguel ….. Pedro ….. wees zoo goed te luisteren naar hetgeen die man me heeft mede te deelen. Het komt mij voor dat gij beiden beter dan ik kunt oordeelen of de zaak zich heeft toegedragen zooals Bob vertelt.”„Kort voor den diefstal ontmoette ik te Plymouth een Duitscher, „Blonde Charles” genaamd,”begon Jim. „De man kwam uit Argentinië. Hij sprak er over hoe slecht het hem gegaan was. Hij was roover op de grasvlakten in de ….. in de …..”„Pampa’s,” zeide Miguel.„Juist in depampa’sgeweest, had het met zijn chef niet kunnen vinden en was weggegaan.”„Dat is waar,” bevestigde Pedro.„Welk belang heb ik daarbij?”vroeg Ned. „Dat alles is me reeds lang bekend.”„Als Charles de waarheid sprak, kunt gijnietalles weten, want hij beweerde, dat niemand in Europa de toedracht der zaak wist. Hij vertelde, dat hij te Buenos Aïres zich bij een zekeren Lord Westfield had aangesloten. Deze was bij een oproer zwaar gewond,Charles had hem niet willen verlaten en was tegelijk met hem gevangen genomen.”„Gevangen?” vroeg Pedro.„Door wien?” klonk het kortaf van Miguels lippen.Ned luisterde in groote spanning.„Door zijn vroegeren chef,”zeide de „Blonde.”„Hij noemde zoo’n komieken naam.”„Sprak hij soms van „De Groote Hand?””„Neen … maar … „Korte Hand” noemde hij hem.”Pedro en Miguel zagen elkaar veelbeteekenend aan.„De roovers hielden den Lord in een grot verborgen, lieten hem door Charles verplegen en beiden streng bewaken. Na de genezing van Lord Westfield …..”„Genezing!” riep Ned.„Heilige Jonkvrouw,” mompelde Miguel.„Ja; na de genezing—vertelde de „Blonde”, waren beiden naar het Zuiden gebracht en wilden de roovers den Brit tegen een hoogen losprijs zijn vrijheid hergeven. Er kwam echter niets van, want vóór de boot met een brief van den Engelschman aan den consul te Buenos Aïres vertrokken was, werden de roovers door de Indianen overvallen en meerendeels gedood—ik meen, dat ook de chef vermoord is—en de overigen waaronder ook Lord Westfield en Charles naar Patagonië gevoerd. Na vele jaren van ellende was het den „Blonde” gelukt den Roodhuiden te ontvluchten. Ophet eerste schip, dat naar Europa vertrok had hij zich verhuurd en was naar Plymouth gekomen om de familie van den Brit op te zoeken. Hier geraakte hij in twist met een zekeren José, werd door dezen gedood en nam de berichten mede in het graf.”„Hoe weet je, Bob, dat die Lord mijn vader is?”„Ik weet het niet, maar ik hoop het. Dan heb ik u werkelijk een dienst bewezen. Gij moet zelf weten of die Lord Westfield uw vader kan zijn. Een man in mijn toestand grijpt elke gelegenheid aan om zijn lot te verbeteren. Zoo beproefde ik het met deze mededeeling, en uw aller gelaat getuigt, dat ze van groot gewicht is.”„Miguel …. Pedro …. Wat zegt gij er van?” vroeg Ned ontroerd.„Het verhaal is niet onwaarschijnlijk,” meende Pedro. „Alles kan waar zijn.”„Welk een merkwaardige aaneenschakeling,” zeide Miguel. „Ik twijfel niet.”„Groote God! Zou mijn vader, mijn arme oude vader nog leven!”„Dan bevrijden wij hem, beste vriend,” riep Ballière, Ned in zijn armen sluitende. „Met hart en ziel ben ik aan u verbonden. De „Mariëtta” zal ons naar Argentinië brengen.”„Waar Pedro en ik u wel het best den weg zullen kunnen wijzen „Amigo mio,””sprak Miguel. „Neem ons mede. Trots onzen leeftijd zijn we nog vol levenslust,nog heeft onze arm zijn kracht behouden. En wie kent beter dan wij de eigenaardigheden van dat land?”„Vrienden, beste vrienden! Ten mijnen bate zou ik uw aanbod niet willen aannemen, niet wagen, u, in den herfst uws levens zulk een zware, moeilijke taak op te leggen, maar ter wille van mijn vader mag ik uw hulp, uwe onschatbare diensten niet weigeren. Geve God dat ons voornemen gelukt en wij den ongelukkigen gevangene levend weervinden.”„Sta mij toe nog een paar woorden met Bob te spreken. Jenoemdeeen zekeren José den moordenaar van den blonden Charles. Hoe zag die José er uit?”„Groote, krachtige gestalte ….. afgeleefd gezicht ….. woeste kerel. Zwart haar en een donkeren baard, een moedervlekje boven het linkeroog, en als ik me goed herinner, de linker hand door litteekens misvormd.”„Zou dan niets goeds meer schuilen in deze natuur?” sprak Miguel ernstig. „Weet je nog wat meer van hem, Bob?”„Ik ontmoette hem nog te Londen voor ik met de „Magada” vertrok. Hij was van plan naar Rio te gaan. Ik kon hem de politie niet op den hals jagen, daar ik zelf ….. gij weet het reeds.”„Hoe gaarne ik ook onmiddellijk met u naar Zuid-Amerika zou varen, Mylord, zoo mogen wij onzen plicht tegenover de schipbreukelingen niet verzuimen,” merkte Ballière aan.„Wij moeten spoedig handelen,” zeide Ned. „Alsgij heden nog de gevangenen naar Diego Garcia brengt en zoo spoedig mogelijk terugkomt …… En het daar gestationeerd schip verzoekt mede te gaan om het meerendeel der passagiers naar Ceylon te brengen, dan zeilen wij naar Mauritius, zenden aan de achtergeblevenen de gouvernementsschoener, en dan …. naar Patagonië!”„Dat zal de beste weg zijn,” verklaarde de overste. „Manschappen voor onzen tocht naar de Roodhuiden vinden wij te Carmen de Patagones.”„Met uw verlof, heeren,” waagde Bob zich in het gesprek te mengen, „met uw verlof ….. ik ben, zij het buiten mijn toedoen, de overbrenger geweest van gunstige berichten. Had ik niet aan u gedacht, Mylord, en om een onderhoud gevraagd, dan zou ik gestorven zijn, zonder dat een tijding omtrent uw vader tot u was doorgedrongen. Men zegt: Gods wegen zijn wonderbaar. Stel vertrouwen in mij en laat mij voor de misdaden uit mijn verleden op een beter wijze boeten dan door een roemloozen dood, waarbij niemand nut heeft. Laat mij den tocht tegen de Indianen meemaken, en gij zult geen trouwer, roekeloozer strijder hebben dan ik. Is alles voorbij en ik leef nog ….. wel, geef me dan aan het gerecht over.”„Ik wil gaarne Bobs voorspraak zijn,” zeide Pedro. „Misschien gelukt het hem, door een nieuw leven, het oude, misdadige te verzoenen. Voor zijn berouw sta ik borg. Wel is waar zijn avonturen, moeielijkhedenen strijd zijn levenselementen ….. en hier biedt zich de gelegenheid aan zijn wild temperament bot te vieren. Denkt aan ….. den rooversleerling van Rio-Negro.”„Pedro, Pedro!” schertste Miguel, dreigend zijn vinger opheffend. „Je waart zijn ergste tegenstander …. waarom die plotselinge verandering?”„Wat zullen wij, met de overige gevangenen doen, die minder schuldig zijn dan Bob?” vroeg Ned.„Mag ik spreken?” verzocht Bob onderdanig.De vrienden knikten toestemmend.„Laat dan ook voor hen genade voor recht gelden. Geef hun gereedschappen, wapens en ammunitie van de „Magada”, wat planken, ijzerwaren, koorn en zaadsoorten en laat hen op dit eiland een nederzetting vestigen. Breng mij aan boord van de brik en laat me verdwijnen …. daarvoor danken allen u! Zeg hun dat hun namen en personen aan alle havens bekend zijn gemaakt en ze worden opgehangen als ze zich buiten den Tschagos-archipel durven wagen. En wat mij betreft … zeg hun als ’t niet anders kan, dat ik te Diego Garcia moet … bungelen!”
ONTPOPT.
Ballière en Miguel Carril begaven zich op zekeren morgen naar de kajuit van den kapitein om hun gevangene te bezoeken, die met een geledigd glas voor zich, aan tafel zat.Hij was gekleed als een gewoon matroos, maar zijn fijn besneden gelaat en zijn blanke handen bewezen dat hij niet in de lagere rangen diende.„Staat gij me toe, heeren,” vroeg hij, oprijzend, „eenige oogenblikken naar het dek te gaan?”„Met welk doel als ik vragen mag?” vroeg kapitein Ballière.„Om te zien waarheen wij zeilen.”„Maar dat weet gij toch? Wij beloofden immers den kapitein van uw schip, van wien wij u ziek overnamen, u te Kaapstad aan wal te zetten.”„Dat hebt gij niet kwaad bedacht, kapitein,” luidde lachend het antwoord. „Maar ….. voor ik aan boord, kwam, was mijn bewustzijn al teruggekeerd,ofschoon ik het u niet liet blijken. Laten wij openhartig en eerlijk met elkaar spreken. Ik ben uw gevangene tot …. het eerste Engelsche fregat in het zicht komt. Dan zijt gij de mijnen en … misschien zeer tot uw nadeel. Beter ware het geweest mij te laten verdrinken dan mij gevangen te nemen.”„Ik handelde volgens de ingeving van mijn hart,” antwoordde Carril, „en nam u in de boot juist om u niet te laten verdrinken.”„Ik, persoonlijk, ben u er dankbaar voor; of anderen eveneens zullen oordeelen moeten wij afwachten. Laten wij verstandig met elkaar spreken, heeren. Gedane zaken zijn niet te veranderen.”„Geschied is geschied” stemde Ballière toe. „Gij schijnt op de hoogte van alles ….”„Ik was zoo gelukkig te Longwood een strookje papier te vinden, waarop geschreven stond: „Gereed! op den dag van het inloopen der „Conqueror ….”„Der „Conqueror”? Maar …. overste ….”, zeide Ballière verwijtend.„Pardon, vriendje, niet waar. De naam „Conqueror” was niet genoemd.”„Neen, toch las ik het er uit. „C” kon niet anders verklaard worden, daar er in de haven geen schip lag of verwacht werd, wiens naam met een C. begint. Een u. v. m., dus vóór middernacht en ten slotte „Prosperious”, dat moest de Prosperiousbaai zijn.”„Goed uitgelegd,” verklaarde de overste. „Ik zelf,kapitein, legde het strookje papier in de handen van Bertrand. Dat ik den keizer niet durfde naderen, weet gij.”„Het is de schuld van een der generaals, mogelijk ook die van Napoleon, dat door onvoorzichtigheid onze plannen verraden zijn.”„Misschien wel,” zeide de zeeman, in wien wij Ned Westfield herkennen. „Ik had even veel deel aan het verijdelen uwer plannen. Maar, heeren, hebt gij goed de gevolgen bedacht, indien uw waagstuk had mogen gelukken? Opnieuw zou een ontzettende storm over Europa zijn losgebroken. Denkt gij werkelijk dat generaal Bonaparte zich vergenoegd zou hebben met enkel heerscher der Franschen te zijn?”„Zijn rampen zouden hem wel de oogen hebben geopend,” meende Carril.„Toegegeven. Hij mist echter alle eigenschappen, die iemand tot een bekwaam en wijs regeerder stempelen, en om zich te handhaven op het standpunt, waarop hij nu eenmaal wenscht te staan, zou hij zeker politieke verwikkelingen in het leven hebben geroepen om nogmaals het zwaard te kunnen trekken. Ik benijd Napoleon zijn roem als veldheer niet.”„De toestand in Frankrijk is onhoudbaar; overal heerscht ontevredenheid,” zeide Ballière. „Den keizer uit de handen der Engelschen te redden en hem naar Amerika te brengen was mijn doel. Later, als de hartstochten wat uitgewoed waren, kon men van daar de verhoudingen langs diplomatieken weg regelen.”„Alle eer aan uw goede bedoelingen, en alle respect voor uw aanhankelijkheid aan uw held. Maar ik bezweer u, laat den man aan zijn noodlot over, die in duizende gevallen bewezen heeft, hoe weinig hem het leven van anderen deert, indien hij voor zichzelf roem, eer of voordeel kan behalen.”„Helaas, ja, en toch …..,” sprak de overste, een zucht slakend. „Ik ben geen Franschman, mij bindt een groote schuld der dankbaarheid aan Napoleon. Voor mij en de mijnen is hij goed geweest, nadat hij ons het leven en de vrijheid had geschonken.”„Hadt gij uw leven verspeeld?”„Niet precies!”„Ik ken nu zoo ongeveer den staat van zaken te St. Helena en onderstel dat elke poging om den banneling te bevrijden, vruchteloos zal zijn,” merkte Ballière op.„Volkomen vruchteloos. Ik erken dat uw plan meesterlijk in elkaar gezet was en het zou zeker gelukt zijn, indien de wind me dat strookje papier niet in handen had gespeeld.”„Wanneer gebeurde het?”„’s Middags. Tijdig genoeg om een spaak in het wiel te steken. Napoleon werd ten strengste bewaakt en het geven van een signaal verhinderd.”„De afspraak was: een lichtsignaal, voor het geval dat er iets in den weg kwam,” bekende Ballière.„Gij liet ons dus aan land komen om …..?”„U gevangen te nemen, overste. Ik lag met twintig man in een hinderlaag in de Prosperious baai; de booten kwamen niet op den vastgestelden tijd, waardoor mijn voornemen u te overrompelen, mislukte.”„Toen hebt gij mij aan wal laten komen!”„Dat moest ik wel. Wat werd er toch tegen mijn hoofd geslingerd toen ik aan den rand van de rots stond. Ik verlooronmiddellijkmijn bewustzijn.”„Een handspaak. Vuurwapens zijn bij een dergelijke expeditie niet te gebruiken.”„En in de verwarring, door mijn plotseling verdwijnen in het water ontstaan, vergaten de soldaten te schieten?”„Juist. Toen de eerste schoten vielen, was onze boot met u aan boord al lang in de duisternis verdwenen. Begrijpend dat wij verraden waren, aarzelde ik geen oogenblik.”„De manoeuvre is uitstekend bedacht en uitgevoerd! De brik binnenbrengen zonder dat het op het wachtschip bemerkt werd. En de boot precies op tijd in de Prosperious baai,” zeide Ned, vol bewondering voor zulk een koenen daad.„Wij waren den vorigen nacht al op St. Helena. De „Mariëtta” lag voor Jamestown en lichtte gisterenmiddag het anker.”„Dan bevindt zich de Fransche officier aan boord, dien kapitein Wallis op het schip liet brengen?”„Dat was ik,” zeide Ballière buigend.„En dan is de overste misschien wel de Pool Pintkowsky?”„Ja. Ik …..”„En de papieren van dien Pool?”„Zijn echt. Zij werden mij kort voor zijn dood door den rechtmatigen eigenaar, die op den terugtocht van Moskow het leven verloor, ter hand gesteld om aan zijn familie te bezorgen. Ik kon me niet van dien opdracht kwijten omdat intusschen al zijn verwanten overleden waren. De papieren bleven dus in mijn bezit. Al het overige weet gij.”„Behalve waar mijn kleeren en wapens zijn gebleven. De pistolen vooral zijn mij dierbaar als een aandenken aan mijn vader.”„Ik zag ze niet meer,” zeide Carril „maar ….”„Een matroos gaf ze aan mij,” viel Ballière hem in de rede. „De pistolen steken nog in de halters, en zijn evenals uw sabel, natuurlijk ter uwer beschikking.”„Vriendelijk dank. Maar, heeren, het wordt tijd onze verhouding onderling te regelen voor een Britschoorlogsschipons achterhaalt. Als een gevangen man kunt gij mij niet behandelen, tenzij gij bekent zeeroovers te zijn.”„God bewaar ons!” riep Ballière. „Gij zijt vrij en kunt aan land gaan waar gij verkiest, uitgezonderd te St. Helena en op voorwaarde dat gij ons geen moeielijkheden berokkent.”„Vaart gij dan zonder doel?” vroeg Ned in zekere spanning.„Ons plan is mislukt, dus … U ter wille zullen wij naar Kaapstad zeilen en dan gaan wij terug naar Frankrijk.”„Excuseer me, maar aanhoudend zweeft me een vraag op de lippen. Aan wie behoort dit schip?”„De „Mariëtta” is mijn eigendom,” zeide de kapitein.„En wat gaat gij er nu mee doen?”„Terwille dezer mislukte onderneming zal ik het wel niet behoeven te verlaten. Mijn schip wordt als ik een koopvaarder.”Op dat oogenblik kwam een oude matroos in de kajuit en meldde dat er een zeil in ’t zicht was in de richting van St. Helena.”„Het is goed,” zeide de kapitein, den man wenkend heen te gaan.„Gij ziet heeren …” sprak Ned lachend.„Ik begrijp dat wij spoedig moeten onderhandelen,” meende Carril, terwijl Ballière zich het voorhoofd wreef, als wilde hij op die wijze zijn denkvermogen scherpen. „Worden wij door een fregat opgebracht,” vervolgde Carril, „dan veroordeelt men ons volgens de Engelsche wet als hoogverraders en wij betalen onze gehechtheid aan den keizer verduiveld duur.”„Zonder Bonaparte in eenig opzicht van dienst te zijn geweest,” voegde Ned er bij.„Weldra zal het signaal van het fregat klinken, maarde brik is moeilijk in te halen, niet waar Ballière?”De kapitein haalde de schouders op.„De brik zeilt uitstekend,”oordeelde Ned. „Wat zullen we doen, heeren?”„Hoe is het mogelijk dat het oorlogsschip zoo dichtbij is? Ik kan het niet gelooven,” zeide de kapitein, snel de kajuit verlatende.„De vraag van den kapitein is gemakkelijk te beantwoorden. Het eerste schot bracht alles in beweging, mijn troepje soldaten berichtte natuurlijk ten spoedigste het voorgevallene en vijf minuten later bulderde het kanon te Ladderhill aan gene zijde van Jamestown.”„Wat raadt gij te doen?”„Geef mij het recht om te handelen, overste. U zoudt me een grooten dienst kunnen bewijzen en uit dankbaarheid wil ik u gaarne uit deze ongelegenheid redden. Ik vraag u mij voor eenigen tijd de „Mariëtta” af te staan om een voor mij gewichtig doel te kunnen bereiken. Doe het ….. en gij zijt buiten gevaar.”„Gaarne wil ik u van dienst zijn, maar het schip behoort niet aan mij.”„Ik zeide u reeds, dat ik de eigenaar van de „Mariëtta” ben,” merkte de kapitein op, die juist binnen kwam.„Ik weet het en vertelde aan uw vriend op welke wijze gij aan de moeilijkheden kunt ontsnappen.”„Onze gast, zóó mag ik u immers noemen, wenscht over uw brik te beschikken om een doel, dat alleen hem persoonlijk aangaat, na te jagen.”„Natuurlijk tegen behoorlijke vergoeding,” haastte Ned zich er bij te voegen.„Ook zonder dat, mijn vriend! Ik ben rijk genoeg om u een jaar lang rond de heele wereld te varen.”„Is het u ernst, dan de hand er op; over de betaling spreken wij later.”Met een stevigen handdruk werd de belofte bezegeld; op hetzelfde oogenblik klonk een kanonschot.„Het sein om bij te leggen,” zeide kapitein Ballière.„Wees zoo goed de noodige bevelen te geven, kaptein. Het overige bespreken wij later. Mijn uniform zal te nat zijn om aan te trekken, jammer genoeg. Laat ze alsjeblieft op het dek te kijk liggen; ingeval een mij onbekend officier aan boord komt, moet ze mijn identiteit bewijzen.”Zonder een woord te verspillen, ging Ballière naar het dek.„U, overste, moet ik mijn excuses aanbieden. Gij zijt passagier op deze brik en zonder rekening te houden met uw wenschen, heb ik er bezit van genomen.”„Ik heb maar een vriend meer ….. Ballière. Waarheen hij gaat, trek ik gaarne mee.”Het oorlogsschip bleek de „Podargus” van kapitein Wallis te zijn. Zonder veel moeite wist Ned hem te bewegen om terug te keeren en dank zij zijn onderhandelingen met den visiteerenden officier kon de „Mariëtta” haar reis vervolgen. Eindelijk dacht men er aan zich aan elkander voor te stellen en nu bleekhet, dat de jonge Lord in den overste, die zich bekend maakte als reisgezel van Neds vader in Argentinië, en in den flinken kapitein helpers had gevonden, die zijn zaak tot de hunne maakten en voor geen moeite terugdeinsden om de geroofde steenen weer te vinden.Op den tocht naar Kaapstad leerde het drietal elkaar kennen en waardeeren. Ballière verhaalde van zijn vele zeereizen; Carril schilderde zijn veelbewogen leven, zijn ontmoeting met Westfield in de Argentinische pampa’s, de reis naar La Plata en het overlijden van Neds vader; de luitenant deelde zijn ervaringen mede en toen men het doel van de reis naderde, was tusschen de drie mannen, ondanks hun verschil in leeftijd, een onverbreekbare vriendschapsband gesloten.De voorvallen der laatste weken besprekend, bleek het dat de „Mariëtta” de brik was geweest, die aan de Westkust van Afrika herhaaldelijk de aandacht der bemanning van de „Magada” had getrokken.Miguel verheugde zich van ganscher harte op het weerzien van Pedro, en was niet weinig nieuwsgierig of deze ook berichten omtrent den blonden Charles had ingewonnen. Ned vertelde dat hij uit den mond van Jim had vernomen, hoe de arme stakkert te Portsmouth met een zekeren José had gevochten en door dezen was vermoord.„José, altijd weer José,” riep Miguel, van zijn stoel opspringend en snel heen en weer loopend. „José, of het dezelfde schurk zou geweest zijn?”Op zekeren middag liep de „Mariëtta” Kaapstad binnen. Neds geoefend oog vloog over de voor anker liggende schepen, maar de „Magada” was er niet bij. De vrienden hadden reeds vastgesteld hoe men in dit geval zou handelen om den minst mogelijken tijd te verliezen. Zoodra de brik geankerd was, voeren twee booten tegelijk naar den wal. In de eene bevonden zich Ned en Carril; in de andere de tweede stuurman, met order vleesch, vruchten en water te halen en zoo spoedig mogelijk terug te komen. Westfield begaf zich naar het bureau van de havenpolitie om nauwkeurige inlichtingen omtrent denOost-Indiëvaarderin te winnen; Carril trachtte hetzelfde doel op het kantoor van de Britsch-Oost-Indische Compagnie te bereiken. Ongeveer een uur later ontmoetten zij elkaar weer bij hun boot. Ned wist dat de „Magada” een halven dag in de tafelbaai had gelegen; de overste berichtte dat er maar één boot aan wal was geweest om vleesch en water op te doen.Volgens opgaaf van den havenmeester was de „Magada” acht en veertig uur geleden uitgezeild. De „Mariëtta” kon de oude kast spoedig inhalen, dus steeg men weer in de booten en weldra was de brik op weg om denOost-Indiëvaarderte zoeken.Met gunstig weer zeilde men de kaap om, daarna wisselden storm en onweer elkaar af, tot eindelijk de lucht helder en het water kalm werd. Op den vijfdendag was de „Magada” in ’t zicht en bleef de „Mariëtta” haar op een afstand volgen.Na de gevangenneming van Ned Westfield was er op de „Magada” niets van belang voorgevallen. Er werd geschertst, gelachen, en kaart gespeeld als te voren; geen andere afwisseling was er in het eentonige leven geweest, dan een onweer en het korte verblijf in Kaapstad.De rechter en mijnheer Hyde waren gaarne aan land gegaan, maar stuurman Frog had het beslist geweigerd op grond dat er te Cameroen te veel tijd verloren was gegaan. Zelfs de krankzinnige kapitein was aan boord gebleven.Eenige dagen later waren Tom, James en Pedro tot het besluit gekomen aan den flinken mijnheer Hyde, den man van rijpe ervaring, hun geheim mede te deelen. Tom had dus den ouden planter verteld wie Ned, James, Pedro en hij zelf waren. Deze had den pseudomissionaris op den schouder geklopt en lachend gezegd:„Dat uw zuchten niet de verdorvenheid der menschen golden, begreep ik al lang, maar ….. mijn hand er op, gij kunt op mij rekenen.”Met een woord van lof besprak hij Neds handelwijze, die zoo nabij het doel, de vervolging had opgegeven, om zijn vriend van nut te kunnen zijn.„Dan zullen wij met nog meer ijver waken,” voegdehij er bij. „Tast gij nog altijd in het duister, of zijn de daders bekend?”„Ja, en de steenen zijn aan boord. James weet het zeker. De wilde Jim is de eene dief; Pedro kent den anderen. Maar hij wil den naam niet noemen uit vrees dat er iets verraden zal worden.”„We moeten hoogst voorzichtig zijn. Want al pakken wij de dieven, dan kunnen toch de diamanten verloren gaan.”„Vervolgens,” ging Tom voort, „wacht ons bij de eerste gelegenheid een ….. oproertje. Tijdens uwe afwezigheid—destijds in de Cameroenmonding—scheelde het niet veel of bij uwe terugkomst waren onze stukken van waarde, het grootste deel der manschappen en een boot verdwenen geweest. Had Pedro niet zoo handig gebruik gemaakt van dien dwazen streek van kapitein Harryson, dan hadt gij wel het schip maar uw effecten niet meer teruggevonden.”„Gij vergeet het alarmschot van den tweeden stuurman.”„Wij schoten het af, Westfield en ik. Wij wisten van Pedro, dat er iets gaande was. Deze heette en heet nog bij de kwaadgezinde matrozen te behooren.„Kent gij de matrozen?”„Zeker. Te Cameroen bleek wie zich bij de bende heeft aangesloten.”„Gelooft gij werkelijk dat er ernstige dingen zullen gebeuren?”„Een muiterij, of juister gezegd, een diefstal door ons eigen volk op ons eigen schip. Jim staat aan het hoofd en hoopt in de algemeene verwarring zijn medeplichtige aan den diefstal der diamanten om het leven te brengen, teneinde de steenen voor zich alleen te kunnen houden. Ook uw bezittingen loopen gevaar ….”„Ik heb niet veel van waarde bij me. De kredietbrieven worden alleen aan mij persoonlijk uitbetaald, en iedereen kent mij in Indië,” beweerde mijnheer Hyde lachend.„Voorts de schatten van Sir Cook …..”„Ja, hij mag wel op zijn hoede zijn. Trouwens zijn Maleische bediende bewaakt hem met argusoogen. Wanneer wacht ons die verrassing?”„Wij naderen langzamerhand het doel van onze reis, lang kan het niet meer uitgesteld worden, mogelijk bij den eersten storm …..”De „Magada,” gevolgd door de „Mariëtta,” was reeds Mauritius en Rodriguez gepasseerd, toen men op denOost-Indiëvaarderde brik bemerkte. Jim zwoer bij hoog en bij laag dat het de zeeroover uit de Cameroenmonding was. Ook Tom herkende de brik, en Frog, wien het eveneens verdacht voorkwam, liet het schip scherp gadeslaan.De toestand aan boord werd steeds zorgwekkender. De bevelen van Frog werden nauwelijks, die van den tweeden stuurman in ’t geheel niet gehoorzaamd. Een scheepsjongen verpleegde den zieken kapitein dag ennacht; James was het toezicht opgedragen, een postje waarmee hij zich tevreden stelde omdat het hem gelegenheid schonk het scheepsvolk te spionneeren.Pedro was natuurlijk op de hoogte van alles.„Eerdaags moet het gebeuren,” had Jim gezegd. „De Kaap hebben wij achter den rug, vóór Ceylon moet de „Magada” schipbreuk lijden.”„Hm,” had Pedro geantwoord. „Is de tijd er, dan ben ik op mijn post. Dat weet je.”Na eenige dagen gunstig weer gehad te hebben, brak een hevig onweer los. Met den nacht vermeerderde het gevaar. De lucht zag roetzwart, de zee stond buitengewoon hol, de wind huilde ontzettend. Hemelhooge golven bedreigden het schip, de regen plaste met stroomen neer, de storm bracht met reuzengeweld de zee in beroering.Behalve Tom en mijnheer Hyde waagde geen der passagiers zich aan dek.„Ik vrees het ergste,” zeide Hunter tot zijn vriend. „Frog is blijkbaar tegen dezen toestand niet opgewassen en het volk gehoorzaamt niet vlug genoeg.”De planter verzocht hem, zoo de nood steeg, zijn incognito op te offeren en zelf het roer in handen te nemen. Tom haalde de schouders op, maar ging toch, vergezeld van zijn vriend, naar den stuurman. De brik hield blijkbaar een andere koers, hoe Tom ook tuurde er was niets van haar te bespeuren, en zonder licht zou ze bij zoo’n storm niet varen,„Misschien schipbreuk geleden?” opperde mijnheer Hyde.„Of zij houdt den goeden koers en wij niet, wat waarschijnlijker is.”„En kunnen wij geen ongelukken krijgen?”„Ik heb geen kaarten en weet niets van geographische lengte en breedte van dit gedeelte van den oceaan. Zijn wij buiten den koers geraakt, dan bestaat er veel kans op een klip te stooten,” luidde het antwoord.„Een prettig vooruitzicht! De zeeroovers zullen wel knappe zeelui aan boord hebben, dus zijn wij uit den koers …..”Een geweldige golf, het schip omhoog heffend, brak zijn woorden af.„Neem het roer, Hunter, of ’t loopt slecht af.”Tom aarzelde even en liet er beslist op volgen: „Er is niets te doen. De zeilen zijn neer, de man aan het roer heeft een ijzeren vuist ….. Frog weet de breedte …..”Op hetzelfde oogenblik schoot de „Magada” als een pijl tusschen twee hooge golven.„Denk eens, de wilde Jim is stuurman,” waarschuwde mijnheer Hyde.„Hij is beter stuurman dan Frog. Wil hij ons ten verderve voeren, dan …..”Een geweldige stoot deed het schip schudden. Het voorste gedeelte omhoog, de zijkanten door de golven gebeukt, was het op een rif geworpen.Een kreet van ontzetting klonk uit de kajuit, de ontsteltenis der passagiers was onbeschrijfelijk.Tom zag met één enkelen blik op Jims gelaat de duivelsche vreugde over het gelukken van zijn werk, toen snelde hij met Hyde naar beneden om te trachten de passagiers, die der vertwijfeling nabij waren tot bedaren te brengen. Het was een verschrikkelijke nacht. Tom en zijn vriend, de dokter en Frog hadden al hun overredingskracht noodig om te voorkomen dat de passagiers in de booten sprongen en zich toevertrouwend aan de golven, een zekeren dood te gemoet gingen. Tegen den morgen ging de wind liggen, de zon verrees stralend in het Oosten en joeg de laatste wolken van den horizon. Toen bleek dat de „Magada” tusschen twee koraalriffen als vastgeschroefd zat; van loskomen was geen sprake; het schip had zijn laatste reis gedaan. Hoewel er geenonmiddellijkgevaar bestond, tenzij de storm opstak en het vernielingswerk voortzette, moest er toch beraadslaagd worden hoe men handelen zou.Intusschen was het helder dag geworden en had Tom heel veraf in het Noorden een strookje land ontdekt. Deze mededeeling werd met gejuich begroet, ofschoon niemand weten kon of het een bewoond en vruchtbaar eiland was of een verlaten, dor plekje grond. Een deel der matrozen leunde tegen de borstwering, de anderen stonden in een groepje bij elkaar. Jim naderde het clubje, bij wie Pedro zich had aangesloten.„Wat denk je, Jim?” vroeg een der bondgenoten.„Precies wat ik zeide. Wij zijn dicht bij de Tschagos-eilanden. Kom mee naar het voordek om onze zaak te bespreken.”„De kast zit als een muur, jongens,” begon Jim. „Willen wij de boot nemen en de passagiers vriendelijk vragen ons hun schatten, geld, enz. cadeau te doen?”„Best!”….. Waarom wachten?….. Niet uitstellen,” klonk het door elkaar.„Halt, kameraden! Bill en Dick, houdt de ezelskoppen, die niet wilden meedoen, op eenigen afstand. Zij behoeven niets te weten. Dus jongens,” vervolgde Jim, „zullen wij het masker afwerpen?”Een „ja” door veel stemmen geuit, was het antwoord.„Een woordje, jongens,” mengde Pedro zich in het gesprek. „Kom wat naderbij, zóó. Luister een oogenblik naar mij. Ik ben geen heethoofd meer en heb reeds veel beleefd.”„Ja, ja! Pedro moet ook zijn meening zeggen.”„Nu clan, op die oude kast kunnen wij niet blijven, wij zoomin als de passagiers. Zonder weerstand bieden zullen zij zich niet overgeven en gebruiken wij geweld, dan gaat mogelijk menig onzer naar den duivel. Zij zijn talrijk en hebben pistolen.”„Niet meer aarzelen! …. Nu is het tijd!….. Het juiste oogenblik!” riepen eenigen, doch anderen zeiden: „Laat hem uitspreken.”„Als gij niet luisteren wilt, laat het dan,” zeide Pedro, de schouders ophalend.„Neen, Pedro zal spreken,” besliste Jim. „Hij is voorzichtig en dat kan geen kwaad.”„Ik moest je eigenlijk dien streek alleen laten uitvoeren!” bromde Pedro. „Luister! Uitstellen totvannachtis mijn raad. Wij allen moetenvandaagnog naar het eiland. De eerste storm—en wie weet hoe gauw die komt—slaat de kast uit elkaar. De passagiers zullen wel oppassen hun stukken van waarde niet aan boord te laten …. Wat gaat stuurman Frog daar doen?” viel hijzichzelfin de rede.„Bemoei je niet met hem. Spreek maar!”„Wij zorgen dat de passagiers met al hun koffers aan land komen en als alles daar ginds is, dan …. nu …. dat behoef ik niet te zeggen.”„Dan nemen wij wat ons goed dunkt, laden de booten vol en dan …. vooruit naar Diego Garcia,” voegde Jim er bij. „Jongens, zoo zullen wij het doen.”„Alsof de passagiers aan land gewillig zullen afstaan wat ze aan boord met pistolen verdedigen!” spotte een hunner.„Neen,” antwoordde Jim, „maar als zij slapen zijn ze in onze macht.”Frog had de passagiers op de kaart laten zien waar ze zich bevonden en met de grootste vriendelijkheid medegedeeld, dat de groep der Tschagos eilanden een Engelsche bezitting was, die van Mauritius uitgeregeerd werd; dat de meeste eilanden niet bewoond waren en het grootste Diego Garcia heette.Maar wat hielp dat alles?Mijnheer Hyde had hem geducht de waarheid gezegd en nabob Cook hem nog scherper onderhanden genomen. Frog had getracht met allerlei argumenten de verantwoordelijkheid voor de ramp van zijn schouders te schuiven, maar toen was Tom opgesprongen en had hem kort en bondig, op echte zeemansmanier gezegd, dat hij—Frog—een kwast en een lichtzinnige patroon was; dat de schipbreuk niet zou hebben plaats gehad als de stuurman van de „Magada” zijn plicht had gedaan, en dat het den schijn had alsof men het schip met opzet had laten vastloopen.Frog was woedend uitgevaren, waarop Tom eenvoudig had geantwoord, dat zijn beschuldiging op goede gronden berustte en hij nu van den stuurman eischte alles te doen wat in zijn vermogen was om nog grooter rampen te voorkomen.„Ik ben,” vervolgde Tom,„zooals mijnheer Hyde bevestigen kan, eerste luitenant bij de Britsche marine en wil u met raad en daad bijstaan. Mijn naam moogt gij ook weten, want te Madras ga ik toch aan boord van het daar gestationeerd oorlogsschip. Wees zoo goed, mijnheer Hyde, den stuurman mijn naam te zeggen.”Bij deze woorden nam Tom zijn breedgeranden hoedaf, trok zijn pruik van zijn hoofd en zijn valschen baard van zijn gezicht.„Tom Hunter, luitenant bij de Britsche marine,” stelde de planter voor.Frog was doodsbleek geworden bij het hooren van dien naam en het zien van Toms gelaat.„Dus …,” stamelde hij, „zijt gij de vluchteling?”„Ja, ik! Gij weet de reden van mijn incognito en óók dat ik niets gedaan heb, strijdig met de begrippen van eer.”„En … de gevangengenomen valsche Hunter?”„Mijn vriend is eveneens zeeofficier. Maar nu aan het werk.”Frog wist geen uitweg meer. De matrozen stonden er om heen enwachttenop de dingen, die komen zouden.„De nood dwingt ons het schip te verlaten,” begon Frog ….„Gelukkig ligt dicht hierbij een eiland, waarheen wij ons begeven kunnen. Ik zal naar Diego Garcia zenden om een vaartuig.”Deze maatregel bleek echter onnoodig, daar er genoeg booten voorhanden waren. Met behulp van eenige matrozen zocht nu Tom een doorgang tusschen de klippen en Frog gelastte den passagiers hun goederen bij elkaar te pakken. Toen werd,—trots de tegenkanting van Nabob Cook, die meende met zijn dochter het eerst aan de beurt te zijn—door het lot de volgorde beslist, waarin de passagiers zoudenworden overgebracht. Geen enkele matroos was weerspannig: eenige deden hun werk uit plichtgevoel, andere om voor hen gewichtige redenen.Het eiland was onbewoond, maar gelukkig niet dor of woest. Kokospalmen vond men er in overvloed, ook aan bosschages ontbrak het niet. Een aantal groene schildpadden kropen rond en eenige papegaaien vlogen hoog in de lucht. Tom had met de eerste boot stokken, zeilen en hangmatten medegegeven, en de noodige levensmiddelen voor de personen die overgebracht werden.Mijnheer Hyde liet dicht bij den oever van de stokken en zeilen tenten opslaan, hing de hangmatten tusschen de palmen, verzocht de aanwezigen dorre takken te willen verzamelen om een vuur te kunnen branden en zond den kok met het hengelgerei naar het strand.De reizigers, die op den Oost-Indiëvaarder volstrekt niet verwend waren, voelden zich des avonds recht op hun gemak. De zeevisch smaakte heerlijk, in de tenten waren van mollige dekens bedden gespreid, die tot een zoeten sluimer noodden, waaraan allen, na de doorgestane angsten en vermoeienissen behoefte hadden. Zoodra het avondmaal gebruikt was, namen de schipbreukelingen de tenten en hangmatten in bezit en weldra was het kamp in diepe rust verzonken.Pedro had James ingefluisterd welke plannen er voor den nacht gemaakt waren en deze had ze weeraan Tom medegedeeld. Frog had gelast, dat, zoolang een verblijf op de „Magada” niet levensgevaarlijk was, er dag en nacht in den mastkorf uitkijk moest gehouden worden. Had men het geluk een schip te zien, dan zou onmiddellijk een kanonschot worden gelost.Bill en Pedro werden den eersten nacht naar het schip gezonden. Bill wilde zich verzetten maar Jim wenkte hem te gehoorzamen en fluisterde hem in, dat de bondgenooten hem en Pedro zouden afhalen als ze ’s nachts het eiland verlieten. Verder droeg Jim hem op de koffers, die nog aan boord waren nauwkeurig te onderzoeken, wat er van waarde was in de boot te brengen en deze verder met levensmiddelen te vullen. Op hun tocht naar het schip verdeelden Bill en Pedro de werkzaamheden en de laatste, vreezend dat de zeeroovers hen zouden zoeken, wees er op hoe geraden het was het bevel om uitkijk te houden te gehoorzamen. Bill maakte geen tegenwerpingen meer en aan boord gekomen, begon hij dadelijk de kisten en koffers open te maken en den inhoud na te zien. Het was al tamelijk donker en opdat niets zijn spiedenden blik zou ontsnappen, stak hij een groote scheepslantaren aan. Pedro had op een kist plaats genomen en op een stuk scheepsbeschuit knabbelend, zeide hij hoofdschuddend:„Wat zullen de passagiers wel zeggen, als ze hun goederen zoo door elkaar gegooid weervinden?”„Als zij ze weervinden! Onze kameraden nemenvannachtal de booten mede. Hoe zullen ze dan op het wrak komen?”„Mogen wij die ongelukkige menschen aan hun lot overlaten?” vroeg Pedro.„Wat zou dat! Er komen schepen genoeg voorbij, die hen zullen opnemen. Eten is er voldoende op het eilandje. Wij moeten toch tijd hebben om ons hier of daar te verbergen.”„Hum, hum, ten minste als alles goed gaat.”Pedro klom naar boven, in de mastkorf om zich te vergewissen of de ellende der schipbreukelingen nog verhoogd zou worden door een overval der piraten. Ondanks de duistere lucht zagen zijn geoefende zeemansoogen een zeil en zoodra hij er den verrekijker op richtte, bleek hem dat het schip langzaam het eiland naderde.„Alle duivels!” bromde Pedro, „waarachtig de zeeroover …. ken de brik uit honderden …. zij is het …. geen twijfel mogelijk. De piraat weet dat wij hier zijn …. heeft zekervandaagreeds gespionneerd …. Wat te doen? Waarschuw ik de matrozen …. en de passagiers …. dan zal Jim met zijn bende het plunderen laten en …. de piraten het doen …. Hum …. Bills lantaren hebben ze natuurlijk gezien …. hierheen komen ze …. dat staat vast! Hum …. Misschien kan ik ze in verkeerden koers sturen …. Hum ….”De „Mariëtta” had eveneens een zwaren strijd metde elementen gevoerd, maar bemand met knappe zeelui en bestuurd door een bekwamen hand was ze voor ongelukken gespaard gebleven. Ned, niet twijfelende of de muiters zouden in dien stormnacht hun misdadige plannen ten uitvoer brengen, had voorgesteld, zoodra het weer bedaard was, de „Magada” te gaan zoeken. Spoedig was zij gevonden. Zonder door de bemanning of de passagiers bemerkt te zijn, was de „Mariëtta” zoo dicht de plaats des onheils genaderd, dat Ned met behulp van zijn verrekijker den toestand kon waarnemen. De brik stevende terug, kwam, nu de avond gevallen was weer in ’t zicht en wierp op eenigen afstand van de gestrande„Magada”het anker uit. Twee sloepen, van geschut voorzien werden neergelaten; in de eene stapten Miguel en Ned, gevolgd door tien matrozen, allen goed gewapend; de tweede bleef liggen, gereed om te hulp te komen zoodra het afgesproken sein gegeven zou worden. Ned liet de roeispanen omwoelen en onhoorbaar gleed de sloep over de golven. Toen ze het wrak bereikt hadden, was er geen licht te bespeuren, geen geluid te vernemen.„Boot ahoy” riep Ned.Geen antwoord.„Zouden allen aan land zijn gegaan?” vroeg Miguel.„Er is zeker nog een wacht aan boord. Een schip als dit, dat het nog zeker lang houden kan, verlaat men niet voor den tijd,” waagde een oude matroos op te merken.„Jongens”, riep Ned luid, „wie heeft de wacht! Bill? of de wilde Jim? IsPedroer niet of James, de brompot?”„Dood en duivel! Die stem ken ik,” klonk het en een hoofd verscheen boven de borstwering. „Wie zijt gij?”„Die stem ken ik ook”, zeide Ned lachend. „Komt ze u ook niet bekend voor Don Miguel Carril van Argentinië?”„Alle goede geesten! Spookt het of droom ik?”„Pedro, oude vriend en reisgenoot van het Pays Del Diablo, zijt gij werkelijk daar aan boord?” vroeg de overste in het Spaansch.„Maak me niet in de war,” klonk het weer van ’t schip. „Wat gij daar zegt, kan iedereen zeggen.”„Maar wie de „Gentleman” is, kunt gij alleen zeggen, Pedro, oude schelm.”„Als dat niet mijn luitenant is, mogen de ijsbeeren me verslinden.”„Je weet zeer goed dat, hier bij den aequator deze beesten je niet de eer zullen aandoen je op te peuzelen”,schertsteNed. „Maar je hebt gelijk! voorzichtigheid is geraden.”„Kom dan maar boven, wij beiden kunnen u niet beletten te enteren.”Een kabel werd uitgeworpen en spoedig waren ze aan boord. Welk een vreugde voor den wakkeren Pedro zijn meester weer te zien! Zijn gezicht straaldevan vreugde toen Ned zijn mantel opensloeg en zijn uniform zichtbaar werd.„In dienst …. ondanks het duel te Portsmouth?” vroeg Pedro verbaasd.„Eerste luitenant met verlof op de „Eagle” stelde Ned zichzelf voor. „Maar verlang je niet je landsman te zien?”„Ja, ja …… Ik vergat het! Is het werkelijk waar?”„De zuivere waarheid!” antwoordde Miguel nader tredend.„Herken je me niet meer?”„Gij zijt het, gij zijt het. Welk een ontmoeting!”„Ja! God bracht ons te Rio Negro samen, scheidde ons te La Plata en vereenigt ons weer in den Indischen Oceaan.”„En hoe ging het u?”„Daar kon ik wel een boek over schrijven! Denkelijk blijven wij eenigen tijd samen en dan vertel ik je alles. Hoe het je zelf gegaan is, heeft Lord Westfield me haarfijn meegedeeld.”Ned had intusschen poolshoogte op het dek genomen, en in Bill een der muiters herkennend, fluisterde hij een matroos in, hem scherp gade te slaan.„Zeg me voor alles, Pedro, hoe ’t hier staat,” vroeg Ned, zich tot dezen wendend.„Alles naar het eiland daar ginds … Menschen en koffers en kisten! Jim en zijn kameraden willen henvannachtplunderen en met de sloepen wegvaren.James, luitenant Hunter en mijnheer Hyde zijn gewaarschuwd.”„Mijnheer Hyde ook?”„Ja. Wijdeeldenhem alles mee.”„Enonzestukken van waarde?…. De „Grobian” en de „Gentleman”?”„Alles ginds. Ik geloof, dat de „Grobe” den „Gentleman” naar de andere wereld, zal zenden om de steenen alleen te kunnen houden.”„Behoort de „Gentleman” dan niet tot het rooversgespuis?”„Het beslissend oogenblik is nabij; ik kan dus nu wel zeggen: neen, hij is er niet bij.”„Nu gaat me een licht op,” zeide Ned. „Pedro, mensch, hoe ben je dat te weten gekomen?”„Door mijn scherp gehoor. Beider stemmen hebt u even goed gehoord als ik en wel te …. Cowford.”„Te Cowford? O, Pedro, ik begrijp alles! Die kerels hebben er meer slag van dan wij om zich te vermommen.”„Dat niet luitenant, maar … evenveel. Van weerszijden hebt gij elkaar niet herkend. Maar, Mylord, wij hebben geen tijd te verliezen als we de plundering willen voorkomen.”„En onze diamanten terug krijgen! Pedro, wat zullen wij het beste doen?”„Er is maaréénmiddel. Het kamp omsingelen en de booten bezetten.”„Vannacht? En hoe krijgen wij de steenen, als ze in het water geworpen of in den grond verborgen worden?”„Vervloekt! Maar als we niet vlug gaan, zijn de vogels gevlogen. Wel kunnen we hun den weg tusschen de klippen versperren, maar de diamanten raken ten slotte toch verloren. De kerels zullen ze liever weggooien dan ze ons teruggeven.”„De zaak is dus het plunderen te beletten en tevens het kamp af te zetten?” vroeg de overste.„Ja, als we manschappen genoeg hadden,” zuchtte Pedro.„Wij hebben er genoeg. En evenmin gebrek aan sloepen. Met deze mede vijf, waaronder twee met geschut.”„Alleen door een list kan het plunderen voorkomen worden en Pedro moet handelend optreden,” meende Carril. „Weet je een middel?”„Hum … ja— ik moet terstond vertrekken … hum …. hoe zou het zijn als …. hum—’t gaat zóó niet …. ja ….. zóó kan het, zóó moet het gebeuren.”„Wat is je plan?”„Ik belet dat er geplunderd wordt. Mijn boot heb ik noodig, de andere vier volgen achter elkaar. Kunnen uw sloepen spoedig hier zijn?”„De tweede in vijf minuten, de andere binnen een kwartier.”„Uitstekend! Terwijl ik met Jim en de anderen onderhandel, moet het kamp omsingeld worden en de booten aan het strand blijven liggen. Ik zal den muiters een sprookje opdisschen zonder dat zij er iets van begrijpen. Den geheelen nacht moet er wacht gehouden worden, ’t zij mijn plan al dan niet gelukt.”„Dat zal geschieden,” besliste Miguel. „Pedro, nauwelijks ontmoeten wij elkaar of de avonturen beginnen weer.”„En andermaal is er een Westfield bij,” merkte Ned op.„Ja; maar te Rio Negro stond een Westfield ons bij …..”„En heden verleent gij hem uw hulp,” zeide Ned, Miguel de hand drukkend. „Laat ik eerst het signaal voor de afvaart der booten geven,” vervolgde hij, „en dan vlug aan het werk.”„Wat doen wij met dien knaap?” vroeg Miguel op Bill wijzend.„Binden en meenemen. Laat hem knevelen en in mijn boot leggen.”Carril wenkte twee zijner matrozen het bevel uit te voeren.„Wij hebben nog een oogenblik tijd,” meende Pedro; „zeg mij met een enkel woord, Don Miguel, hoe gij u door het leven hebt geslagen. Als soldaat …. dat zie ik en dat voorzag ik wel toen we te Rio-Negro tegen de Roodhuiden vochten.”„Ik had geluk,amigo mio. Eerst streed ik aan de zijde mijner stamgenooten, de Spanjaarden; later voerde het lot mij en mijn broers onder de vanen van Napoleon. Wij verkregen allen den rang van officier.”„Dat was te voorspellen. En welken rang bekleedt gij nu en welk toeval bracht u op de Tschagos-eilanden? Zijt gij bij de marine geplaatst?”„Neen, dat niet! Ik ben overste bij de kurassiers.”„Alle drommels! Overste! En ik ….”„Ben de beste, trouwste majordomus” riep Ned, die juist naderbij kwam. „Een echte, flinke zeeman, de vriend van zijn jongen meester.”Ontroerd wilde het factotum hem de hand kussen, maar Ned sloeg zijn armen om hem heen. „Oude jongen, al lang ben je een goed vriend voor mij!”„Maar Carril—overste wil ik zeggen, waar ter wereld hebt gij mijn luitenant ontmoet?”„Als je mij in het vervolg dat „overste” wilt sparen, zul je alles weten.”„Nu dan ….. Carril, graag, maar vergeet niet, dat gij mij als rooversleerling hebt leeren kennen.”„Ja, alsleerling,” herhaalde Miguel lachend,„een leerling die zijn eersten opdracht niet kon volvoeren en levenslang zijn vak niet zou hebben geleerd. Overigens heeft Lord Westfield, de jongere, ook mij op verboden wegen gesnapt.”„Toch niet als …..”„Als zeeroover wil je zeggen, omdat je onze brikvoor een piraat hield? Neen, we wilden iemand schaken …..”„Schaken!….. een zwarte jonge dame misschien?” spotte Pedro.„Neen, neen, geen liefje, geen bruid. Wij wilden van St. Helena den banneling halen—Napoleon.”„Onmogelijk!….. Gij schertst!”„De volle waarheid, vriend, wij werden op onze vingers getikt.”„Dat was te verwachten. Een gevaarlijke onderneming, Don Miguel.”„Toch zou ze gelukt zijn, indien Lord Westfield ze niet verijdeld had.”„Dat wil zeggen,” verdedigde Ned zich, wanneer de wind uw dépèche niet aan mij bezorgd had.”„In ieder geval hebt gij er straf voor beloopen,” schertste de overste. „Wij namen u gevangen.”„En steldet mij in staat de diamantendieven te vervolgen!….. een zware straf, dat moet ik bekennen.”„Ik begrijp er niet veel van,” zeide Pedro.„Wij zullen alles haarfijn vertellen,” beloofde Carril. „Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.Op dat oogenblik kwam de tweede boot aan, waarin Ballière zich bevond, spoedig gevolgd door de andere. De roeispanen werden omwikkeld en de expeditie zette koers naar het eiland. Voorop Pedro met twee matrozen van de „Mariëtta”. De vaartuigen waren sterk bemand en de manschappen gewapend tot detanden. Dicht bij het eiland scheidden de booten. De eerste sloep met geschut bleef voor het kamp, de beide jollen zetten haar manschappen links, de andere groote boot de haren rechts aan wal. Daarna roeiden ze terug naar de sloep, die voor het kamp had post gevat en werd de bemanning over de vier booten verdeeld. Met inachtneming van de meest mogelijke voorzichtigheid werden de vaartuigen der schipbreukelingen van den oever in het water getrokken, waardoor er van ontvluchten geen sprake kon zijn.Onder leiding der drie vrienden omsingelden de matrozen het kamp aan de landzijde, terwijl Pedro naar de landingsplaats roeide. Een Franschman vergezelde hem aan land, de andere bracht zijn boot op de hem aangewezen plaats.De muiters hadden zich tot slapen neergelegd, wel wetend hoeveel de lange roeipartij naar Diego Garcia van hun krachten zou vorderen. Twee hunner, die de wacht hadden waren eveneens in Morpheus armen gezonken; het knarsen van het zand onder de voeten van Pedro en den Franschen matroos, deed hen verschrikt ontwaken.„Wie gaat daar?” werd er gevraagd.„Stil ….. ik ben het ….. Pedro.”„Pedro!….. Wat moet dat beduiden?”„Wekt voorzichtig de anderen.”Dat was spoedig gebeurd. Pedro nam Jim bij den arm en trok hem een paar stappen verder.„Wat duivel, Pedro, spreek toch! Wat is er?”„Als je verstandig bent ….. stel je dan tevreden met de helft van hetgeen wij hoopten te nemen ….. anders krijgen we niets.”„Maak geen grapjes!…… Ben je dwaas?….. Wat is er gaande?…..” vroegen de matrozen, die naderbij waren gekomen.„Het beduidt dat Bill geboeid is en ik vrijgelaten ben enkel om met jelui te onderhandelen.”„Hoezoo?….. verder, verder!….. Hel en duivel!” riepen ze, met allerlei vloeken klem aan hun woorden bijzettend.„Stilte, jongens! Laat Pedro spreken! Wil je de passagiers wekken?”„Bill en ik trokken op wacht; hij doorsnuffelde de kisten, ik haalde proviand. Er brandde een lantaarn, anders had Bill niet kunnen zien. Toen ik weer op het dek kwam, werd er geroepen: „Boot ahoy” en—daar waren de piraten uit Cameroen.”„Heer in den hemel!….. Alle donders!….. Zwavel en pek!”….. een legioen zeemansvloeken klonk in de stilte van den nacht.„Stilte, jongens! Bill ligt gebonden aan boord en sterft als de piraten niet binnen twee uur bericht hebben, dat wij hun voorstel om samen te deelen, aannemen. Er schijnen groote sommen aan boord te zijn,” vervolgde de slimme Pedro, „kostbaarheden van veel waarde; de kapitein zeide dat twee van onzemanschappen dicht bij Londen diamanten gestolen hebben. En om die steenen is het de roovers te doen; niet één willen zij aan ons afstaan.”„Wie onzer zou dat zijn?”„Onze Jim,” klonk rustig Pedro’s antwoord.„Wie waagt het mij te verdenken?”„Ik herhaal wat de piraat gezegd heeft. De andere heeft hij ook genoemd, maar dat kan ik niet gelooven. Heel ons kamp is aan de landzijde omsingeld en aan den zeekant geblokkeerd.”„Wat?….. Is dat waar?….. Onmogelijk!”„Ga naar de bron of naar het strand en overtuig je. Maar pas op, dat je niet vijf duim staal tusschen je ribben krijgt! De schelmen zonden mij eerst hierheen, toen zij al lang aan wal waren. Je hebt allen geslapen als marmotten. Zoo waar als ik hier sta ….. vier booten vol. De bemanning van een drietal is aan land, die der vierde verdeelde zich over de leege booten. Zelfs kanonnen hebben ze op hun sloepen.”„Wat zullen wij doen?”„Er blijft geen keus. Geven we niet toe, dan is alles verloren, en de helft zal toch altijd de moeite waard zijn. Wij staan weerloos tegen de overmacht.”Toen begonnen de beraadslagingen; het meerendeel der muiters stemde voor „aannemen”, maar Jim, woedend dat al zijn plannen mislukten, voorkwam dat er een besluit genomen werd. De diamanten zaten hem „dwars in de maag”, en Pedro’s bewering, dat hij—Jim—het eerst gehangen zou worden, maakte weinig indruk. Er kwam geen einde aan het wikken en wegen tot de Franschman, op een wenk van Pedro, in verstaanbaar Engelsch zeide:„Maak wat haast, jongens. Over vijf minuten ga ik heen en bericht den oude, dat je geen vrede met het voorstel neemt.”„Houden wij dien kerel als gijzelaar voor Bill,” gelastte Jim.„Bill sterft, als het antwoord niet bij tijds gegeven wordt,” beweerde de Franschman, de schouders ophalend. „Geschiedt mij kwaad, vraag aan Pedro wat dàn gebeuren zal.”„Hebt jelui je verstand verloren, jongens,” vroeg deze, „dat je den eenigen weg, die ons overblijft, niet wilt inslaan! Verlang je naar den dood, lummels? Vergrijpen wij ons aan dezen man, dan worden wij allen opgeknoopt.”„Neen, mannen!” besliste Jim. „Beter in onze booten gesprongen en stil weggevaren. Wij overvallen den brik der piraten als zij aan land zijn en meenen ons in hun macht te hebben. Het is donker genoeg om het waagstuk uit te voeren.”„Een schitterende gedachte!….. Vooruit!….. Aan het werk!”„Is het plan naar onze brik tezwemmen?” spotte de Fransche matroos. „De booten liggen buiten in de lagune, onder het bereik van onze kanonnen.”„Het is zóó,” bevestigde Pedro. „Wij zijn, aan handen en voeten gebonden, aan de willekeur der zeeroovers overgeleverd.”„Waarom willen zij deelen als ze zoo zeker van hun zaak zijn?” vroeg de slimme Jim.„Vraag dat aan mijn kapitein!”„Pikt de eene kraai soms de oogen der andere uit?” vroeg Pedro.„Pots noorderlicht en sterrenhemel, wat heeft het mij moeite gekost de piraten over te halen ons als kameraden te behandelen en jelui, domkoppen, aarzelt nog het voordeel aan te nemen!”„Wij willen deelen,” riepen eenige matrozen.„Neen,” schreeuwde Jim, „wij willenniet. Watwijhebben, watonstoebehoort, magnietverdeeld worden.”„Mannen, het is Jim enkel om de diamanten te doen! Hoe ’t met ons afloopt, deert hem niet.Wie mijn meening is toegedaan,” vervolgde Pedro een paar schreden op zijde gaand, „voege zich bij mij. Die Jim gelijk geeft, ga naar hem.”Twee muiters bleven hun aanvoerder getrouw.„Wij kunnen niet besluiten onze eigendommen af te staan, wij …..”„Ieder zal zijn eigendom behouden,” viel de Franschman hem in de rede. „Maar Jim moet de diamanten geven.”„Kameraden,” nam Pedro op nieuw het woord, „zijn wij een van allen schuldig aan den diefstal derdiamanten? Heeft Jim beloofd ze met ons te deelen? Ik denk, dat hijzelf er niet over beschikken kan. De andere heeft de steenen in zijn bezit, en wie weet of Jim niet met leege handen naar huis wordt gestuurd.”„Dood en duivel, Pedro!”„Wees verstandig, Jim. Ik ken de geheele geschiedenis van Cow …..”„Houd je mond, man! Je hebt gelijk. Bij Neptunus zweer ik er vrede mede te nemen.”„Bravo! De piraat stelde nog de voorwaarde, dat wij geen van allen aan de plundering mogen deelnemen. De geroofde goederen zullen bij elkaar gelegd en voor onze oogen verdeeld worden. Heeft iemand daar iets tegen?”„Neen, tenminste als de plundering niet geschiedt voor de dag is aangebroken. Wij willen zien of we niet bedrogen worden.”„Zou je kapitein dat goed keuren?” vroeg Pedro, zich tot den Franschman wendend.„Ja. Het is ook zijn wensch.”Een forsche gestalte in een langen mantel gehuld, den hoed diep in de oogen gedrukt, trad plotseling naar voren. Het was Carril, die onder de palmen staande, de gesprekken had afgeluisterd.„Hoe staat het er mee?” vroeg hij barsch.„Alles in orde,” zeide de Fransche matroos.„De kapitein is woedend over de langdurige beraadslagingen. Voorwaarts! Naar dat boschje, vlug,anders worden allen over de kling gejaagd.”„Met uw verlof, luitenant. De kapitein heeft de mannen toegestaan hun bagage uit het kamp te halen.”„Vooruit dan! en voorzichtig! Wie leven maakt, worden de hersens ingeslagen.”Als katten zoo stil liepen de mannen weg. Jim sloop in een tent, waarin drie mannen sliepen. Hij boog zich over een hunner en maakte behoedzaam zijn kleeren los. Plotseling voelde hij een pistool tegen zijn voorhoofd en sarrend klonk het:„Misgerekend, oude vos! Laat de dokter slapen en mij ook.”„Dood en duivel!” bromde Jim. „Geef mijn helft of ’t loopt niet goed af.”„Bah! Beweeg je niet, vriendje, anders schiet ik. Ik ontvang alleen bij dag bezoek. Onthoud dat! Marsch, vooruit!”Jim gehoorzaamde tandenknarsend.Pedro en de matroos van de „Mariëtta” stonden naast Miguel toen één voor één de muiters terugkwamen. Toen allen, ook Jim, present waren, zeide Miguel: „Ga rustig slapen, jongens. De kapitein verpandt zijn woord, dat hij niet voor het aanbreken van den dag zal laten plunderen. Dus … geen wantrouwen! Wie morgen helpen wil, kan zijn diensten aanbieden. Geen speld mag ons ontgaan, wij krijgen toch maar de helft.”Zonder meer woorden ging hij zijns weegs, gevolgd door den Franschman.Zoodra een luid gesnork verried, dat de matrozen in slaap waren gevallen, sloop Pedro naar het kamp waar een doodsche stilte heerschte.Tom, Hyde en James waakten om beurten. Daar verscheen plotseling Pedro voor hun oogen, vertelde hen den stand van zaken en de terugkomst van Lord Westfield.„Hoe ter wereld is Lord Westfield hierheen kunnen komen?” vroeg mijnheer Hyde.„Het is een lange geschiedenis, die in korten tijd werd afgespeeld. Ik weet het zelf nog niet precies; er is sprake van St. Helena, Napoleon, gevangenneming en dergelijke. Mijn jonge meester ligt bij de bron te slapen. De kapitein van de brik zal zoo aanstonds hier zijn, en zoodra de dag aanbreekt, worden de kerels gebonden.”Een lang gerekt hoorngeschal kondigde den passagiers zoowel als den manschappen aan, dat de zonneschijf in stralende pracht aan de kim verrees. Sprakeloos van verbazing zagen de tochtgenooten elkaar aan. Frog durfde zijn oogen niet vertrouwen, toen hij, zijn tent verlatend, een aantal booten in de lagune zag liggen, en daarbij twee die geschut voerden. Zijncommando: „all hands on deck!” werd enkel door de goedgezinde matrozen gehoorzaamd. Op hetzelfde oogenblik klonk onder de palmen een woest getier en werden eenige schoten gelost.„Wat moet dat alles beduiden?” vroeg Frog.„Wat is er gaande?… Wat is er gebeurd?… Wij zijn overvallen!” riepen de passagiers.Duizend vragen tegelijk werden aan Frog gedaan zonder dat hij in staat was er één te beantwoorden. Toen trad Pedro naar voren, gevolgd door Tom en mijnheer Hyde.„Sinjeur Frog,” zeide hij op minachtende toon.„De duivel is je sinjeur,” viel de stuurman-kapitein hem woedend in de rede. „Hoe durf je het wagen je meerdere op die wijze toe te spreken?”„Sinjeur Frog,” luidde het antwoord, „kapitein Harryson heeft mij en James Wolker maar tot Kaapstad gehuurd. Gij zijt dus mijn patroon niet meer. Gij wilt weten wat dit alles beduidt? De tijd van afrekenen is aangebroken.”„Sinjeur Frog,” nam James het woord, „gij hangt den kapitein uit en weet niet eens dat de bemanning oproerig is! Weet niet eens, dat de muiters plan hebbenvannachtde passagiers te plunderen. Gij zijt een mooie kapitein.”De passagiers uitten een kreet van ontzetting en drongen zich om Hunter en zijn vriend.„Sinjeur Frog,” zeide mijnheer Hyde, „het zal mij een groot genoegen zijn te Calcutta uw verdiensten in het ware licht te stellen.”„Sinjeur Frog,” mengde Tom zich nu ook in het gesprek, „ik onttrek kapitein Harryson aan uw vriendelijke zorgen, en …”„Vaart allen ter helle!” schreeuwde Frog. „Wie anders dan ik heeft hier te bevelen?”Snel ging hij in zijn tent en haast onmiddellijk weerkeerend, had hij zijn degen vastgegespt en een gordel omgeknoopt, waarin twee pistolen gestoken waren. Intusschen had Carril, vergezeld door zes man, voor de tent postgevat. Ballière was op eenigen afstand gevolgd.„Zijt gij stuurman Frog?” vroeg Carril kalm.„Zeker! Wat wilt gij van mij?”„Wees zoo goed mij te vergezellen. Wij waren zoo gelukkig uw oproerige manschappen onschadelijk te maken. De schurken zijn geboeid.”„Ik begrijp u niet. En wat beduidt die bedekking van zes man?”„Dat is mijn geleide. Twee man moeten hier blijven en uw tent aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen.”„Mijnheer! Welke rechten kunt gij hier doen gelden?”„De toestand waarin uw schip zich bevindt, en het oproer onder uw matrozen uitgebroken, verleenen ons het recht tot handelen. Kapitein Ballière zal er voor waken, dat u niets ontnomen wordt. Wees dus zoo goed mij te volgen om over het lot van uw oproerige manschappen te beslissen.”De hoogmoedige stuurman weerstreefde niet langer; al de aanwezigen sloten zich bij hem aan. De muiters stonden bij elkaar, allen geboeid, eenigen gewond.„Waarom heeft men je geboeid, jongens?” vroeg Frog.Er volgde geen antwoord.„Deze schurken wilden in den afgeloopen nacht de hulpelooze schipbreukelingen berooven, met de booten wegvaren en de bestolenen aan hun lot overlaten,” zeide Miguel, de doodelijke stilte verbrekend.Een uitroep van schrik en toorn volgde op deze verklaring.„Hoe durft gij mijn manschappen van zulk een voornemen beschuldigen?” vroeg Frog verontwaardigd.„Het is de volle waarheid. Pedro, kom naar voren en zeg den man, dat ik het scheepsvolk niet lichtvaardig beschuldig.”„Sinjeur Frog,” sprak Pedro, „overste Carril heeft nog nooit gelogen. De gevangenen zijn schurken, en God weet hoeveel moeite het mij kostte hen door list en overreding zoo lang van hun misdadige plannen af te houden tot wij hen onschadelijk konden maken. Zij hielden mij voor hun bondgenoot en hebben me niets verzwegen. Reeds aan deCameroenmondingwilden zij hun voornemen ten uitvoer brengen. Dank zij de krankzinnige daad van onzen ongelukkigen kapitein was ik, geholpen door den „missionaris” en den „klerk” instaat het begaan van den schurkenstreek te doen uitstellen. In den voorlaatsten nacht heeft Jim Mutten het schip laten stranden met het doel den diefstal te kunnen plegen.”Een verward gemompel en uitingen van verontwaardiging, woede en ontsteltenis van de zijde der reisgenooten braken Pedro’s woorden nogmaals af.„Weer gelukte het mij,” vervolgde Pedro, „de plundering te voorkomen; ware dat niet het geval geweest, dan zaten de passagiers nog op het wrak, zonder boot en zonder hulp. In de afgeloopen nacht zou het onweer losbreken. Ik had reeds eenige keeren gewaarschuwd …”„Dat kan ik bevestigen,” zeide mijnheer Hyde.„Ik ook … en ik …,” voegden Tom Hunter en James er bij.„Het was je plicht geweest mij met hun plannen in kennis te stellen,” zeide Frog. „Waarom heb je dat niet gedaan?”„Omdat òf de schurken alles ontkend zouden hebben … òf gij in uw hoogmoed en in ’t geloof aan uw eigen onfeilbaarheid, ze toch in bescherming zoudt hebben genomen.”„Brutale kerel!”„Maar een eerlijk man! Ik ben nog niet ten einde met mijne beschuldigingen. Zeer zeker zoudt gij de muiters de hand boven het hoofd hebben gehouden, want Jim is hun aanvoerder.”„Hoe bedoel je dat?”„Hoe ik dat meen, weet gij zelf het best. Denk aan Londen en zijn omgeving …. maar daarop kom ik later terug.”Ballière kwam naderbij. Ned, die goed vermomdtusschen de aanwezigen stond, een bezorgden blik toewerpend, zeide hij:„Wij hebben niets gevonden!”„Wie heeft het durven wagen, mijn tent te doorzoeken? Dat is een vreeselijke beleediging,” schreeuwde Frog woedend.„Dat komt later,” antwoordde Carril uit de hoogte. „Naar ik verneem, bevindt zich onder de reizigers een rechter.”„Dat ben ik: Sir Robert Cook.”„Wees zoo goed ons mede te deelen welke straf muiters en zeeroovers wacht? En welke de matrozen, die het hun toevertrouwde schip laten stranden met het voornemen de passagiers te berooven?”„De dood ….. de dood door den strop,” luidde het op plechtigen toon gegeven antwoord.Aller oogen wendden zich naar de misdadigers. Velen hunner verbleekten; een jong lichtmatroosje brak in snikken uit, Jim beet op zijn onderlip om zijn ontroering te verbergen, die trouwens niet van langen duur was. Zijn gezicht tot een grijnslach vertrekkend, zeide hij brutaal:„Die wil, mag zich aan dat vonnis onderwerpen. Ik bedank.”„Met zulk gespuis maakt men niet veel omslag,” klonk het hoonend uit Frogs mond. „Jelui schelmen, hebt me diep beleedigd en aan allerlei gevaren blootgesteld. De rechtsbevoegdheid wordt op zee uitgeoefend door den kapitein of zijn plaatsbekleeder. Datben ik in dit geval. Ik bekrachtig het vonnis: Jim zal het eerst worden gehangen.”Een spotlach vlood dezen van de lippen. Ook Pedro lachte luidkeels.„Dat zou je best te pas komen, vriendje!”riep Jim. „Werkelijk, je bent niet dom, Frogje, oude jongen. Jij alleen zou het voordeel hebben, mijn zeer achtingswaardige compagnon! Jij alleen de gestolen diamanten houden,Gentleman!”Frog was doodsbleek geworden. Pedro lachte zoo vroolijk alsof er een vermakelijke klucht werd opgevoerd.„De doodsangst maakt den man waanzinnig, heeren,” trachtte de stuurman met vaste stem te zeggen: „Geloof hem niet.”Hij trok een pistool uit zijn gordel en mikte op Jim, maar Miguel sloeg tegen zijn arm en de kogel kwam in de kroon van een palm terecht.„Wel, vriendje, heb je zoo’n haast mij naar de andere wereld te zenden?” vroeg Jim, sarrend. „Vervloekt onaangenaam voor je, dat ik mijn mond niet wil houden. Ik geloof graag, dat je me wilt opruimen, wie weet treed ik niet tegen je op als kroongetuige!”„Dat is niet noodig man,” zeide Miguel ernstig. „Heeft zijn verbleeken hem al verdacht gemaakt en zijn houding het wantrouwen vermeerderd, nu verraden hem degestolen pistolen.”„Wat wilt gij daarmee zeggen?” gilde Frog, opnieuw verbleekend.„Dat het pistool daar in uw hand, Lord Westfield te Cowford is ontstolen; het andere steekt vermoedelijk daar in uw gordel.”„Hoe zoudt gij de pistolen kennen? Zulken vuigen laster kan iedere dwaas iemand naar het hoofd werpen!”„Uw gemeene taal en laaghartige voornemens karakteriseeren u voldoende,” merkte Miguel op. „Kapitein Ballière”, vervolgde hij, zich tot dezen wendend. „Gij weet, dat ik mijn pistolen van den ouden Lord Westfield ten geschenke ontving. Wees zoo goed ze met die van den stuurman te vergelijken en vergeet vooral niet het monogram en wapen nauwkeurig te bekijken.”Frog, hevig ontsteld, liet zich het afgeschoten wapen ontnemen, Jim wreef zich vergenoegd in de handen, Pedro floot zachtjes zijn lievelingsdeuntje en de passagiers wachtten zwijgend en nieuwsgierig op de verdere onthullingen.„Precies hetzelfde wapen, hetzelfde kunstige ciseleerwerk, lijn voor lijn. Monogram en wapen zijn die van Lord Westfield,” besliste Ballière.„Wat bewijst dat?” vroeg Frog. „Ik heb de pistolen kort voor mijn vertrek te Londen gekocht.”„Met uw verlof, mag ik de wapens eens zien?” vroeg James, naar voren tredend. „Het zijn dezelfde, die de stuurman mij te Londen, door Bob Price—die nu Jim Mutten heet—te koop liet aanbieden. Herken je me niet, Bob?”Hij trok zijn pruik af, gooide zijn buis uit en stond voor den matroos in het pakje dat hij gewoonlijk in zijn winkel te Londen droeg.„Alle goede geesten! James ….. ben jij de Londensche winkelier? Zeker herken ik je. Het heeft me dikwijls gespeten, dat ik destijds zoo onvoorzichtig was.”„In de kroeg aan de oude haven waar je dikwijls met je kameraden komt, vernam ik dat je „Grobian” genoemd werd.”„Ei zoo! Frogje, „Gentleman,” hoe gaat het met je?” spotte Jim.„Wie me kent, weet dat ik geen misdadiger ben,” beweerde Frog met nadruk. „Wraakzucht van Jim, anders niet.”„Sinjeur Frog,” zeide Pedro, een diepe buiging makend, „ik heb de eer u mede te deelen, dat ik de vrijheid nam aan boord der „Magada” een gesprek af te luisteren. Toen hoorde ik dat Jim of Bob u „Gentleman” noemde. En naar dien „Gentleman” zochten wij juist, wij ….. dat wil zeggen: de klerk, demissionaris, James Walker en ik. Jim eischte de helft van den diefstal en dreigde alles te zullen verraden.”„Het is de volle waarheid, Pedro. Frog bezit niet eens de eerlijkheid waaraan roovers zich tegenover elkaar stipt houden. Hij is een dubbele schelm.”Plotseling, als ware hij uit de lucht gevallen, trad Ned in uniform te voorschijn, en met fijnen spot klonk het van zijn lippen:„Welkom, Lord Falton, wat verheugt het mij u te ontmoeten! Het korte haar, de afgeschoren baard en de veranderde kleeding maken u haast onkenbaar. Ook uw stem klinkt anders. Gij herinnert u mij toch wel? Gij waart te Cowford zoo vriendelijk mij uw steun en aanbeveling toe te zeggen. Op de „Magada” echter liet uw welwillendheid voor mij, de klerk, wel wat te wenschen over. Mogelijk wilt u nu de goedheid hebben mij den weg te wijzen langs welken ik in ’t bezit van mijn eigendommen kan geraken? Waar zijn de diamanten?”Jim schaterde van het lachen.„Zoek ze zelf,” riep Frog, buiten zichzelf van woede en angst.„Misschien kan uw kamerdienaar mij zeggen, waar gij uw schatten bewaart. Bob, waar kunnen de diamanten zijn?”„In een leeren taschje, dat Zijn Hoogheid, Lord Falton, aan een koord om den hals draagt, Mylord. Doe mij het genoegen het koord nuttig te gebruiken en er den schelm aan op te hangen.”Op een wenk van Ned grepen eenige matrozen van de „Mariëtta” den stuurman, ontnamen hem zijn wapens en vonden inderdaad op de door Bob aangewezen plaats de diamanten, welke zij aan Ned overhandigden. Frog werd gebonden en evenals zijn manschappen scherp bewaakt.Ten spoedigste werd naar de „Magada” om levensmiddelen gezonden en terwijl het maal werd gereedgemaakt,bespraken de vrienden met de passagiers den toestand waarin allen zich bevonden. Het was zoo druk aan het strand van dit onbewoonde eiland als daar wel nooit voorkwam.Kapitein Ballière wreef zich vergenoegd de handen, dat het hem gelukt was zijn vriend Westfield te helpen in het terugvinden van zijn eigendommen. Cook dankte Ned hartelijk voor zijn krachtdadig optreden. Ned, Hunter, Carril en mijnheer Hyde stonden druk pratend bij elkaar, toen een der matrozen van de „Mariëtta”, naderbij kwam en meldde, dat de wilde Jim Lord Westfield om een onderhoud liet verzoeken.De vrienden zagen elkaar verwonderd aan, Ned voldeed echter aan het verzoek en volgde den Franschman.„Vergeef mij, Mylord, dat ik u lastig val, maar toen ik uw naam hoorde, kwamen oude gebeurtenissen mij in de gedachte. Reeds te Cowford kwam niet alleen uw naam maar ook uw persoon mij bekend voor; op de „Magada” heb ik u niet herkend, maar nu ik u in uniform zie, weet ik dat wij elkaar reeds vroeger ontmoet hebben …. op zee!”Ned lachte.„Te Cameroen!” zeide hij. „Nu herken ik je ook.”„Juist! Destijds was ik in dienst van een slavenhandelaar … een Yankee … op de „Liberator”.”„Wel, wel, stonden wij reeds meermalen vijandig tegenover elkaar?”„Ik begaf mij onder de Dualla en werd toovenaar. Om aan uw nasporingen te ontkomen, had een mijner kameraden mijn huid donkerbruin gebrand, daarna werd ik als neger gevangen genomen en aan een Portugees verkocht om naar de Vereenigde Staten overgebracht te worden. Onderweg door u, Mylord, bevrijd en aan de kust gezet, viel ik in handen van mijn vroegeren kapitein den Yankee, die bij hoog en laag zwoer, dat ik een weggeloopen slaaf was en mij naar Brazilië verkocht. Eindelijk verbleekte mijn donkerbruine huid en kwam ik op een koopvaardijschip terecht.”„En wat wil je nu van mij?”„Uw voorspraak voor het gerecht. Ik wil, als het moet, met mijn leven boeten voor mijn dwaze streken, maar hangen …. bengelen …. eindigen als een kat … brr!”„Eén ding kan ik voor je doen … je voordragen als kroongetuige. Tot meer ontbreekt me de macht. De diefstal vergeef ik je, maar als onverbeterlijke deugniet en als kameraad van zoo’n gevaarlijk individu als Frog, moet je, zoo goed als hij de straf ondergaan, die inbrekers te wachten staat.”„De diefstal is niet bewezen. Als wij ontkennen is de zaak uit. Ik weet, dat Frog de wapens en de diamanten in een koffiehuis te Londen heeft gekocht.”„Noodelooze moeite, Bob! De waard van de „Gouden Eekhoorn” bij wien ge op dien bewusten nacht depaarden hebt gestald, heeft al lang alles verraden.”„Nu ja, ik ontken ook niet,” zeide Bob schouderophalend. „Was ik maar nooit bij dien slavenhandelaar gekomen! Van dien tijd vervolgt mij het ongeluk en in plaats van in goeden doen te geraken, ga ik jammerlijk ten onder … Als ik nog eens jong was, nog eens mijn leven moest beginnen!”„Het spijt me, Bob. Ieder moet zijn broodje eten zooals hijzelf het bakt en je bent een groot misdadiger. Wie in koelen bloede een schip met zooveel onschuldige menschen laat stranden, alleen met het doel om te stelen, verdient geen medelijden.”„Ik zette mijn eigen leven toch ook op het spel,” poogde Bob zich te verontschuldigen. „Het lot heeft mij zonder genade behandeld, ik kan mij den tijd niet meer herinneren, dat ik mij van ganscher harte over iets verheugde. Te Cameroen en in Brazilië, wat heb ik daar geleden! En de menschelijke rechtvaardigheid …. wat heeft die voor mij gedaan? Aan handen en voeten gebonden mij aan de willekeur van den wreeden Yankee overgeleverd. Door honden voortgejaagd, door de zweep van den opzichter ten bloede geslagen, moest ik blootshoofds werken onder de verzengende stralen der Zuiderzon.”„Geen wonder dat je de menschen hebt leeren haten, maar tegen zulke gevaarlijke vijanden moet men zich toch verdedigen. Ook geloof ik graag, dat je een beter leven zoudt willen beginnen, doch …. het is te laat!”„Hm …. Mylord …. eigenlijk wilde ik u een dienst bewijzen, omuwentwilleverzocht ik om dit onderhoud. Nu merk ik, dat wij mogelijk zaken met elkaar kunnen doen.”„Zaken met elkaar! Wij?”„Ja …. eerlijke zaken. Wie een kind des doods is, denkt niet meer aan bedrog. Ik verpand mijn rooverseer …. gij zult moeten erkennen, dat ik die althans bezit.”„Ongetwijfeld …. en Frog ontbreekt ze geheel.”„Bij deze bijzondere soort van eer verklaar ik, u gewichtige mededeelingen te kunnen doen. Belooft gij mij als kroongetuige voor te stellen en eerst na afloop van het zeerooversproces, mij wegens den diefstal der diamanten aan te klagen?”„Ja, kapitein Ballière, die de gevangenen naar Diego Garcia brengt, zal van mij de opdracht krijgen voorloopig Frog alleen aan te klagen.”„Wilt gij mij uw woord er op geven, Mylord?”„Gij hebt het.”„Neem mijn dank aan, Mylord, al is het maar den dank van een zeeroover. En mijn berichten. Kent gij een man, die zich „Blonde Charles” laat noemen?”„Ik niet, maar …. Wat weet je van hem?”„Hm ….. ik zat eens, ongeveer een maand voor de „Magada” den laatsten keer het anker lichtte, in een kroeg te Plymouth. Een bedaagd man kwam binnen, blond haar, blauwe oogen ….. wij raakten aan hetpraten en ik vernam dat hij uit Argentinië kwam, eigenlijk nog verder …..”„Wacht even. Je verhaal zal zeker de belangstelling mijner vrienden wekken.”Hij wenkte een matroos en gelastte hem den overste, Ballière en Pedro te roepen, die weldra kwamen.„Don Miguel ….. Pedro ….. wees zoo goed te luisteren naar hetgeen die man me heeft mede te deelen. Het komt mij voor dat gij beiden beter dan ik kunt oordeelen of de zaak zich heeft toegedragen zooals Bob vertelt.”„Kort voor den diefstal ontmoette ik te Plymouth een Duitscher, „Blonde Charles” genaamd,”begon Jim. „De man kwam uit Argentinië. Hij sprak er over hoe slecht het hem gegaan was. Hij was roover op de grasvlakten in de ….. in de …..”„Pampa’s,” zeide Miguel.„Juist in depampa’sgeweest, had het met zijn chef niet kunnen vinden en was weggegaan.”„Dat is waar,” bevestigde Pedro.„Welk belang heb ik daarbij?”vroeg Ned. „Dat alles is me reeds lang bekend.”„Als Charles de waarheid sprak, kunt gijnietalles weten, want hij beweerde, dat niemand in Europa de toedracht der zaak wist. Hij vertelde, dat hij te Buenos Aïres zich bij een zekeren Lord Westfield had aangesloten. Deze was bij een oproer zwaar gewond,Charles had hem niet willen verlaten en was tegelijk met hem gevangen genomen.”„Gevangen?” vroeg Pedro.„Door wien?” klonk het kortaf van Miguels lippen.Ned luisterde in groote spanning.„Door zijn vroegeren chef,”zeide de „Blonde.”„Hij noemde zoo’n komieken naam.”„Sprak hij soms van „De Groote Hand?””„Neen … maar … „Korte Hand” noemde hij hem.”Pedro en Miguel zagen elkaar veelbeteekenend aan.„De roovers hielden den Lord in een grot verborgen, lieten hem door Charles verplegen en beiden streng bewaken. Na de genezing van Lord Westfield …..”„Genezing!” riep Ned.„Heilige Jonkvrouw,” mompelde Miguel.„Ja; na de genezing—vertelde de „Blonde”, waren beiden naar het Zuiden gebracht en wilden de roovers den Brit tegen een hoogen losprijs zijn vrijheid hergeven. Er kwam echter niets van, want vóór de boot met een brief van den Engelschman aan den consul te Buenos Aïres vertrokken was, werden de roovers door de Indianen overvallen en meerendeels gedood—ik meen, dat ook de chef vermoord is—en de overigen waaronder ook Lord Westfield en Charles naar Patagonië gevoerd. Na vele jaren van ellende was het den „Blonde” gelukt den Roodhuiden te ontvluchten. Ophet eerste schip, dat naar Europa vertrok had hij zich verhuurd en was naar Plymouth gekomen om de familie van den Brit op te zoeken. Hier geraakte hij in twist met een zekeren José, werd door dezen gedood en nam de berichten mede in het graf.”„Hoe weet je, Bob, dat die Lord mijn vader is?”„Ik weet het niet, maar ik hoop het. Dan heb ik u werkelijk een dienst bewezen. Gij moet zelf weten of die Lord Westfield uw vader kan zijn. Een man in mijn toestand grijpt elke gelegenheid aan om zijn lot te verbeteren. Zoo beproefde ik het met deze mededeeling, en uw aller gelaat getuigt, dat ze van groot gewicht is.”„Miguel …. Pedro …. Wat zegt gij er van?” vroeg Ned ontroerd.„Het verhaal is niet onwaarschijnlijk,” meende Pedro. „Alles kan waar zijn.”„Welk een merkwaardige aaneenschakeling,” zeide Miguel. „Ik twijfel niet.”„Groote God! Zou mijn vader, mijn arme oude vader nog leven!”„Dan bevrijden wij hem, beste vriend,” riep Ballière, Ned in zijn armen sluitende. „Met hart en ziel ben ik aan u verbonden. De „Mariëtta” zal ons naar Argentinië brengen.”„Waar Pedro en ik u wel het best den weg zullen kunnen wijzen „Amigo mio,””sprak Miguel. „Neem ons mede. Trots onzen leeftijd zijn we nog vol levenslust,nog heeft onze arm zijn kracht behouden. En wie kent beter dan wij de eigenaardigheden van dat land?”„Vrienden, beste vrienden! Ten mijnen bate zou ik uw aanbod niet willen aannemen, niet wagen, u, in den herfst uws levens zulk een zware, moeilijke taak op te leggen, maar ter wille van mijn vader mag ik uw hulp, uwe onschatbare diensten niet weigeren. Geve God dat ons voornemen gelukt en wij den ongelukkigen gevangene levend weervinden.”„Sta mij toe nog een paar woorden met Bob te spreken. Jenoemdeeen zekeren José den moordenaar van den blonden Charles. Hoe zag die José er uit?”„Groote, krachtige gestalte ….. afgeleefd gezicht ….. woeste kerel. Zwart haar en een donkeren baard, een moedervlekje boven het linkeroog, en als ik me goed herinner, de linker hand door litteekens misvormd.”„Zou dan niets goeds meer schuilen in deze natuur?” sprak Miguel ernstig. „Weet je nog wat meer van hem, Bob?”„Ik ontmoette hem nog te Londen voor ik met de „Magada” vertrok. Hij was van plan naar Rio te gaan. Ik kon hem de politie niet op den hals jagen, daar ik zelf ….. gij weet het reeds.”„Hoe gaarne ik ook onmiddellijk met u naar Zuid-Amerika zou varen, Mylord, zoo mogen wij onzen plicht tegenover de schipbreukelingen niet verzuimen,” merkte Ballière aan.„Wij moeten spoedig handelen,” zeide Ned. „Alsgij heden nog de gevangenen naar Diego Garcia brengt en zoo spoedig mogelijk terugkomt …… En het daar gestationeerd schip verzoekt mede te gaan om het meerendeel der passagiers naar Ceylon te brengen, dan zeilen wij naar Mauritius, zenden aan de achtergeblevenen de gouvernementsschoener, en dan …. naar Patagonië!”„Dat zal de beste weg zijn,” verklaarde de overste. „Manschappen voor onzen tocht naar de Roodhuiden vinden wij te Carmen de Patagones.”„Met uw verlof, heeren,” waagde Bob zich in het gesprek te mengen, „met uw verlof ….. ik ben, zij het buiten mijn toedoen, de overbrenger geweest van gunstige berichten. Had ik niet aan u gedacht, Mylord, en om een onderhoud gevraagd, dan zou ik gestorven zijn, zonder dat een tijding omtrent uw vader tot u was doorgedrongen. Men zegt: Gods wegen zijn wonderbaar. Stel vertrouwen in mij en laat mij voor de misdaden uit mijn verleden op een beter wijze boeten dan door een roemloozen dood, waarbij niemand nut heeft. Laat mij den tocht tegen de Indianen meemaken, en gij zult geen trouwer, roekeloozer strijder hebben dan ik. Is alles voorbij en ik leef nog ….. wel, geef me dan aan het gerecht over.”„Ik wil gaarne Bobs voorspraak zijn,” zeide Pedro. „Misschien gelukt het hem, door een nieuw leven, het oude, misdadige te verzoenen. Voor zijn berouw sta ik borg. Wel is waar zijn avonturen, moeielijkhedenen strijd zijn levenselementen ….. en hier biedt zich de gelegenheid aan zijn wild temperament bot te vieren. Denkt aan ….. den rooversleerling van Rio-Negro.”„Pedro, Pedro!” schertste Miguel, dreigend zijn vinger opheffend. „Je waart zijn ergste tegenstander …. waarom die plotselinge verandering?”„Wat zullen wij, met de overige gevangenen doen, die minder schuldig zijn dan Bob?” vroeg Ned.„Mag ik spreken?” verzocht Bob onderdanig.De vrienden knikten toestemmend.„Laat dan ook voor hen genade voor recht gelden. Geef hun gereedschappen, wapens en ammunitie van de „Magada”, wat planken, ijzerwaren, koorn en zaadsoorten en laat hen op dit eiland een nederzetting vestigen. Breng mij aan boord van de brik en laat me verdwijnen …. daarvoor danken allen u! Zeg hun dat hun namen en personen aan alle havens bekend zijn gemaakt en ze worden opgehangen als ze zich buiten den Tschagos-archipel durven wagen. En wat mij betreft … zeg hun als ’t niet anders kan, dat ik te Diego Garcia moet … bungelen!”
Ballière en Miguel Carril begaven zich op zekeren morgen naar de kajuit van den kapitein om hun gevangene te bezoeken, die met een geledigd glas voor zich, aan tafel zat.
Hij was gekleed als een gewoon matroos, maar zijn fijn besneden gelaat en zijn blanke handen bewezen dat hij niet in de lagere rangen diende.
„Staat gij me toe, heeren,” vroeg hij, oprijzend, „eenige oogenblikken naar het dek te gaan?”
„Met welk doel als ik vragen mag?” vroeg kapitein Ballière.
„Om te zien waarheen wij zeilen.”
„Maar dat weet gij toch? Wij beloofden immers den kapitein van uw schip, van wien wij u ziek overnamen, u te Kaapstad aan wal te zetten.”
„Dat hebt gij niet kwaad bedacht, kapitein,” luidde lachend het antwoord. „Maar ….. voor ik aan boord, kwam, was mijn bewustzijn al teruggekeerd,ofschoon ik het u niet liet blijken. Laten wij openhartig en eerlijk met elkaar spreken. Ik ben uw gevangene tot …. het eerste Engelsche fregat in het zicht komt. Dan zijt gij de mijnen en … misschien zeer tot uw nadeel. Beter ware het geweest mij te laten verdrinken dan mij gevangen te nemen.”
„Ik handelde volgens de ingeving van mijn hart,” antwoordde Carril, „en nam u in de boot juist om u niet te laten verdrinken.”
„Ik, persoonlijk, ben u er dankbaar voor; of anderen eveneens zullen oordeelen moeten wij afwachten. Laten wij verstandig met elkaar spreken, heeren. Gedane zaken zijn niet te veranderen.”
„Geschied is geschied” stemde Ballière toe. „Gij schijnt op de hoogte van alles ….”
„Ik was zoo gelukkig te Longwood een strookje papier te vinden, waarop geschreven stond: „Gereed! op den dag van het inloopen der „Conqueror ….”
„Der „Conqueror”? Maar …. overste ….”, zeide Ballière verwijtend.
„Pardon, vriendje, niet waar. De naam „Conqueror” was niet genoemd.”
„Neen, toch las ik het er uit. „C” kon niet anders verklaard worden, daar er in de haven geen schip lag of verwacht werd, wiens naam met een C. begint. Een u. v. m., dus vóór middernacht en ten slotte „Prosperious”, dat moest de Prosperiousbaai zijn.”
„Goed uitgelegd,” verklaarde de overste. „Ik zelf,kapitein, legde het strookje papier in de handen van Bertrand. Dat ik den keizer niet durfde naderen, weet gij.”
„Het is de schuld van een der generaals, mogelijk ook die van Napoleon, dat door onvoorzichtigheid onze plannen verraden zijn.”
„Misschien wel,” zeide de zeeman, in wien wij Ned Westfield herkennen. „Ik had even veel deel aan het verijdelen uwer plannen. Maar, heeren, hebt gij goed de gevolgen bedacht, indien uw waagstuk had mogen gelukken? Opnieuw zou een ontzettende storm over Europa zijn losgebroken. Denkt gij werkelijk dat generaal Bonaparte zich vergenoegd zou hebben met enkel heerscher der Franschen te zijn?”
„Zijn rampen zouden hem wel de oogen hebben geopend,” meende Carril.
„Toegegeven. Hij mist echter alle eigenschappen, die iemand tot een bekwaam en wijs regeerder stempelen, en om zich te handhaven op het standpunt, waarop hij nu eenmaal wenscht te staan, zou hij zeker politieke verwikkelingen in het leven hebben geroepen om nogmaals het zwaard te kunnen trekken. Ik benijd Napoleon zijn roem als veldheer niet.”
„De toestand in Frankrijk is onhoudbaar; overal heerscht ontevredenheid,” zeide Ballière. „Den keizer uit de handen der Engelschen te redden en hem naar Amerika te brengen was mijn doel. Later, als de hartstochten wat uitgewoed waren, kon men van daar de verhoudingen langs diplomatieken weg regelen.”
„Alle eer aan uw goede bedoelingen, en alle respect voor uw aanhankelijkheid aan uw held. Maar ik bezweer u, laat den man aan zijn noodlot over, die in duizende gevallen bewezen heeft, hoe weinig hem het leven van anderen deert, indien hij voor zichzelf roem, eer of voordeel kan behalen.”
„Helaas, ja, en toch …..,” sprak de overste, een zucht slakend. „Ik ben geen Franschman, mij bindt een groote schuld der dankbaarheid aan Napoleon. Voor mij en de mijnen is hij goed geweest, nadat hij ons het leven en de vrijheid had geschonken.”
„Hadt gij uw leven verspeeld?”
„Niet precies!”
„Ik ken nu zoo ongeveer den staat van zaken te St. Helena en onderstel dat elke poging om den banneling te bevrijden, vruchteloos zal zijn,” merkte Ballière op.
„Volkomen vruchteloos. Ik erken dat uw plan meesterlijk in elkaar gezet was en het zou zeker gelukt zijn, indien de wind me dat strookje papier niet in handen had gespeeld.”
„Wanneer gebeurde het?”
„’s Middags. Tijdig genoeg om een spaak in het wiel te steken. Napoleon werd ten strengste bewaakt en het geven van een signaal verhinderd.”
„De afspraak was: een lichtsignaal, voor het geval dat er iets in den weg kwam,” bekende Ballière.
„Gij liet ons dus aan land komen om …..?”
„U gevangen te nemen, overste. Ik lag met twintig man in een hinderlaag in de Prosperious baai; de booten kwamen niet op den vastgestelden tijd, waardoor mijn voornemen u te overrompelen, mislukte.”
„Toen hebt gij mij aan wal laten komen!”
„Dat moest ik wel. Wat werd er toch tegen mijn hoofd geslingerd toen ik aan den rand van de rots stond. Ik verlooronmiddellijkmijn bewustzijn.”
„Een handspaak. Vuurwapens zijn bij een dergelijke expeditie niet te gebruiken.”
„En in de verwarring, door mijn plotseling verdwijnen in het water ontstaan, vergaten de soldaten te schieten?”
„Juist. Toen de eerste schoten vielen, was onze boot met u aan boord al lang in de duisternis verdwenen. Begrijpend dat wij verraden waren, aarzelde ik geen oogenblik.”
„De manoeuvre is uitstekend bedacht en uitgevoerd! De brik binnenbrengen zonder dat het op het wachtschip bemerkt werd. En de boot precies op tijd in de Prosperious baai,” zeide Ned, vol bewondering voor zulk een koenen daad.
„Wij waren den vorigen nacht al op St. Helena. De „Mariëtta” lag voor Jamestown en lichtte gisterenmiddag het anker.”
„Dan bevindt zich de Fransche officier aan boord, dien kapitein Wallis op het schip liet brengen?”
„Dat was ik,” zeide Ballière buigend.
„En dan is de overste misschien wel de Pool Pintkowsky?”
„Ja. Ik …..”
„En de papieren van dien Pool?”
„Zijn echt. Zij werden mij kort voor zijn dood door den rechtmatigen eigenaar, die op den terugtocht van Moskow het leven verloor, ter hand gesteld om aan zijn familie te bezorgen. Ik kon me niet van dien opdracht kwijten omdat intusschen al zijn verwanten overleden waren. De papieren bleven dus in mijn bezit. Al het overige weet gij.”
„Behalve waar mijn kleeren en wapens zijn gebleven. De pistolen vooral zijn mij dierbaar als een aandenken aan mijn vader.”
„Ik zag ze niet meer,” zeide Carril „maar ….”
„Een matroos gaf ze aan mij,” viel Ballière hem in de rede. „De pistolen steken nog in de halters, en zijn evenals uw sabel, natuurlijk ter uwer beschikking.”
„Vriendelijk dank. Maar, heeren, het wordt tijd onze verhouding onderling te regelen voor een Britschoorlogsschipons achterhaalt. Als een gevangen man kunt gij mij niet behandelen, tenzij gij bekent zeeroovers te zijn.”
„God bewaar ons!” riep Ballière. „Gij zijt vrij en kunt aan land gaan waar gij verkiest, uitgezonderd te St. Helena en op voorwaarde dat gij ons geen moeielijkheden berokkent.”
„Vaart gij dan zonder doel?” vroeg Ned in zekere spanning.
„Ons plan is mislukt, dus … U ter wille zullen wij naar Kaapstad zeilen en dan gaan wij terug naar Frankrijk.”
„Excuseer me, maar aanhoudend zweeft me een vraag op de lippen. Aan wie behoort dit schip?”
„De „Mariëtta” is mijn eigendom,” zeide de kapitein.
„En wat gaat gij er nu mee doen?”
„Terwille dezer mislukte onderneming zal ik het wel niet behoeven te verlaten. Mijn schip wordt als ik een koopvaarder.”
Op dat oogenblik kwam een oude matroos in de kajuit en meldde dat er een zeil in ’t zicht was in de richting van St. Helena.”
„Het is goed,” zeide de kapitein, den man wenkend heen te gaan.
„Gij ziet heeren …” sprak Ned lachend.
„Ik begrijp dat wij spoedig moeten onderhandelen,” meende Carril, terwijl Ballière zich het voorhoofd wreef, als wilde hij op die wijze zijn denkvermogen scherpen. „Worden wij door een fregat opgebracht,” vervolgde Carril, „dan veroordeelt men ons volgens de Engelsche wet als hoogverraders en wij betalen onze gehechtheid aan den keizer verduiveld duur.”
„Zonder Bonaparte in eenig opzicht van dienst te zijn geweest,” voegde Ned er bij.
„Weldra zal het signaal van het fregat klinken, maarde brik is moeilijk in te halen, niet waar Ballière?”
De kapitein haalde de schouders op.
„De brik zeilt uitstekend,”oordeelde Ned. „Wat zullen we doen, heeren?”
„Hoe is het mogelijk dat het oorlogsschip zoo dichtbij is? Ik kan het niet gelooven,” zeide de kapitein, snel de kajuit verlatende.
„De vraag van den kapitein is gemakkelijk te beantwoorden. Het eerste schot bracht alles in beweging, mijn troepje soldaten berichtte natuurlijk ten spoedigste het voorgevallene en vijf minuten later bulderde het kanon te Ladderhill aan gene zijde van Jamestown.”
„Wat raadt gij te doen?”
„Geef mij het recht om te handelen, overste. U zoudt me een grooten dienst kunnen bewijzen en uit dankbaarheid wil ik u gaarne uit deze ongelegenheid redden. Ik vraag u mij voor eenigen tijd de „Mariëtta” af te staan om een voor mij gewichtig doel te kunnen bereiken. Doe het ….. en gij zijt buiten gevaar.”
„Gaarne wil ik u van dienst zijn, maar het schip behoort niet aan mij.”
„Ik zeide u reeds, dat ik de eigenaar van de „Mariëtta” ben,” merkte de kapitein op, die juist binnen kwam.
„Ik weet het en vertelde aan uw vriend op welke wijze gij aan de moeilijkheden kunt ontsnappen.”
„Onze gast, zóó mag ik u immers noemen, wenscht over uw brik te beschikken om een doel, dat alleen hem persoonlijk aangaat, na te jagen.”
„Natuurlijk tegen behoorlijke vergoeding,” haastte Ned zich er bij te voegen.
„Ook zonder dat, mijn vriend! Ik ben rijk genoeg om u een jaar lang rond de heele wereld te varen.”
„Is het u ernst, dan de hand er op; over de betaling spreken wij later.”
Met een stevigen handdruk werd de belofte bezegeld; op hetzelfde oogenblik klonk een kanonschot.
„Het sein om bij te leggen,” zeide kapitein Ballière.
„Wees zoo goed de noodige bevelen te geven, kaptein. Het overige bespreken wij later. Mijn uniform zal te nat zijn om aan te trekken, jammer genoeg. Laat ze alsjeblieft op het dek te kijk liggen; ingeval een mij onbekend officier aan boord komt, moet ze mijn identiteit bewijzen.”
Zonder een woord te verspillen, ging Ballière naar het dek.
„U, overste, moet ik mijn excuses aanbieden. Gij zijt passagier op deze brik en zonder rekening te houden met uw wenschen, heb ik er bezit van genomen.”
„Ik heb maar een vriend meer ….. Ballière. Waarheen hij gaat, trek ik gaarne mee.”
Het oorlogsschip bleek de „Podargus” van kapitein Wallis te zijn. Zonder veel moeite wist Ned hem te bewegen om terug te keeren en dank zij zijn onderhandelingen met den visiteerenden officier kon de „Mariëtta” haar reis vervolgen. Eindelijk dacht men er aan zich aan elkander voor te stellen en nu bleekhet, dat de jonge Lord in den overste, die zich bekend maakte als reisgezel van Neds vader in Argentinië, en in den flinken kapitein helpers had gevonden, die zijn zaak tot de hunne maakten en voor geen moeite terugdeinsden om de geroofde steenen weer te vinden.
Op den tocht naar Kaapstad leerde het drietal elkaar kennen en waardeeren. Ballière verhaalde van zijn vele zeereizen; Carril schilderde zijn veelbewogen leven, zijn ontmoeting met Westfield in de Argentinische pampa’s, de reis naar La Plata en het overlijden van Neds vader; de luitenant deelde zijn ervaringen mede en toen men het doel van de reis naderde, was tusschen de drie mannen, ondanks hun verschil in leeftijd, een onverbreekbare vriendschapsband gesloten.
De voorvallen der laatste weken besprekend, bleek het dat de „Mariëtta” de brik was geweest, die aan de Westkust van Afrika herhaaldelijk de aandacht der bemanning van de „Magada” had getrokken.
Miguel verheugde zich van ganscher harte op het weerzien van Pedro, en was niet weinig nieuwsgierig of deze ook berichten omtrent den blonden Charles had ingewonnen. Ned vertelde dat hij uit den mond van Jim had vernomen, hoe de arme stakkert te Portsmouth met een zekeren José had gevochten en door dezen was vermoord.
„José, altijd weer José,” riep Miguel, van zijn stoel opspringend en snel heen en weer loopend. „José, of het dezelfde schurk zou geweest zijn?”
Op zekeren middag liep de „Mariëtta” Kaapstad binnen. Neds geoefend oog vloog over de voor anker liggende schepen, maar de „Magada” was er niet bij. De vrienden hadden reeds vastgesteld hoe men in dit geval zou handelen om den minst mogelijken tijd te verliezen. Zoodra de brik geankerd was, voeren twee booten tegelijk naar den wal. In de eene bevonden zich Ned en Carril; in de andere de tweede stuurman, met order vleesch, vruchten en water te halen en zoo spoedig mogelijk terug te komen. Westfield begaf zich naar het bureau van de havenpolitie om nauwkeurige inlichtingen omtrent denOost-Indiëvaarderin te winnen; Carril trachtte hetzelfde doel op het kantoor van de Britsch-Oost-Indische Compagnie te bereiken. Ongeveer een uur later ontmoetten zij elkaar weer bij hun boot. Ned wist dat de „Magada” een halven dag in de tafelbaai had gelegen; de overste berichtte dat er maar één boot aan wal was geweest om vleesch en water op te doen.
Volgens opgaaf van den havenmeester was de „Magada” acht en veertig uur geleden uitgezeild. De „Mariëtta” kon de oude kast spoedig inhalen, dus steeg men weer in de booten en weldra was de brik op weg om denOost-Indiëvaarderte zoeken.
Met gunstig weer zeilde men de kaap om, daarna wisselden storm en onweer elkaar af, tot eindelijk de lucht helder en het water kalm werd. Op den vijfdendag was de „Magada” in ’t zicht en bleef de „Mariëtta” haar op een afstand volgen.
Na de gevangenneming van Ned Westfield was er op de „Magada” niets van belang voorgevallen. Er werd geschertst, gelachen, en kaart gespeeld als te voren; geen andere afwisseling was er in het eentonige leven geweest, dan een onweer en het korte verblijf in Kaapstad.
De rechter en mijnheer Hyde waren gaarne aan land gegaan, maar stuurman Frog had het beslist geweigerd op grond dat er te Cameroen te veel tijd verloren was gegaan. Zelfs de krankzinnige kapitein was aan boord gebleven.
Eenige dagen later waren Tom, James en Pedro tot het besluit gekomen aan den flinken mijnheer Hyde, den man van rijpe ervaring, hun geheim mede te deelen. Tom had dus den ouden planter verteld wie Ned, James, Pedro en hij zelf waren. Deze had den pseudomissionaris op den schouder geklopt en lachend gezegd:
„Dat uw zuchten niet de verdorvenheid der menschen golden, begreep ik al lang, maar ….. mijn hand er op, gij kunt op mij rekenen.”
Met een woord van lof besprak hij Neds handelwijze, die zoo nabij het doel, de vervolging had opgegeven, om zijn vriend van nut te kunnen zijn.
„Dan zullen wij met nog meer ijver waken,” voegdehij er bij. „Tast gij nog altijd in het duister, of zijn de daders bekend?”
„Ja, en de steenen zijn aan boord. James weet het zeker. De wilde Jim is de eene dief; Pedro kent den anderen. Maar hij wil den naam niet noemen uit vrees dat er iets verraden zal worden.”
„We moeten hoogst voorzichtig zijn. Want al pakken wij de dieven, dan kunnen toch de diamanten verloren gaan.”
„Vervolgens,” ging Tom voort, „wacht ons bij de eerste gelegenheid een ….. oproertje. Tijdens uwe afwezigheid—destijds in de Cameroenmonding—scheelde het niet veel of bij uwe terugkomst waren onze stukken van waarde, het grootste deel der manschappen en een boot verdwenen geweest. Had Pedro niet zoo handig gebruik gemaakt van dien dwazen streek van kapitein Harryson, dan hadt gij wel het schip maar uw effecten niet meer teruggevonden.”
„Gij vergeet het alarmschot van den tweeden stuurman.”
„Wij schoten het af, Westfield en ik. Wij wisten van Pedro, dat er iets gaande was. Deze heette en heet nog bij de kwaadgezinde matrozen te behooren.
„Kent gij de matrozen?”
„Zeker. Te Cameroen bleek wie zich bij de bende heeft aangesloten.”
„Gelooft gij werkelijk dat er ernstige dingen zullen gebeuren?”
„Een muiterij, of juister gezegd, een diefstal door ons eigen volk op ons eigen schip. Jim staat aan het hoofd en hoopt in de algemeene verwarring zijn medeplichtige aan den diefstal der diamanten om het leven te brengen, teneinde de steenen voor zich alleen te kunnen houden. Ook uw bezittingen loopen gevaar ….”
„Ik heb niet veel van waarde bij me. De kredietbrieven worden alleen aan mij persoonlijk uitbetaald, en iedereen kent mij in Indië,” beweerde mijnheer Hyde lachend.
„Voorts de schatten van Sir Cook …..”
„Ja, hij mag wel op zijn hoede zijn. Trouwens zijn Maleische bediende bewaakt hem met argusoogen. Wanneer wacht ons die verrassing?”
„Wij naderen langzamerhand het doel van onze reis, lang kan het niet meer uitgesteld worden, mogelijk bij den eersten storm …..”
De „Magada,” gevolgd door de „Mariëtta,” was reeds Mauritius en Rodriguez gepasseerd, toen men op denOost-Indiëvaarderde brik bemerkte. Jim zwoer bij hoog en bij laag dat het de zeeroover uit de Cameroenmonding was. Ook Tom herkende de brik, en Frog, wien het eveneens verdacht voorkwam, liet het schip scherp gadeslaan.
De toestand aan boord werd steeds zorgwekkender. De bevelen van Frog werden nauwelijks, die van den tweeden stuurman in ’t geheel niet gehoorzaamd. Een scheepsjongen verpleegde den zieken kapitein dag ennacht; James was het toezicht opgedragen, een postje waarmee hij zich tevreden stelde omdat het hem gelegenheid schonk het scheepsvolk te spionneeren.
Pedro was natuurlijk op de hoogte van alles.
„Eerdaags moet het gebeuren,” had Jim gezegd. „De Kaap hebben wij achter den rug, vóór Ceylon moet de „Magada” schipbreuk lijden.”
„Hm,” had Pedro geantwoord. „Is de tijd er, dan ben ik op mijn post. Dat weet je.”
Na eenige dagen gunstig weer gehad te hebben, brak een hevig onweer los. Met den nacht vermeerderde het gevaar. De lucht zag roetzwart, de zee stond buitengewoon hol, de wind huilde ontzettend. Hemelhooge golven bedreigden het schip, de regen plaste met stroomen neer, de storm bracht met reuzengeweld de zee in beroering.
Behalve Tom en mijnheer Hyde waagde geen der passagiers zich aan dek.
„Ik vrees het ergste,” zeide Hunter tot zijn vriend. „Frog is blijkbaar tegen dezen toestand niet opgewassen en het volk gehoorzaamt niet vlug genoeg.”
De planter verzocht hem, zoo de nood steeg, zijn incognito op te offeren en zelf het roer in handen te nemen. Tom haalde de schouders op, maar ging toch, vergezeld van zijn vriend, naar den stuurman. De brik hield blijkbaar een andere koers, hoe Tom ook tuurde er was niets van haar te bespeuren, en zonder licht zou ze bij zoo’n storm niet varen,
„Misschien schipbreuk geleden?” opperde mijnheer Hyde.
„Of zij houdt den goeden koers en wij niet, wat waarschijnlijker is.”
„En kunnen wij geen ongelukken krijgen?”
„Ik heb geen kaarten en weet niets van geographische lengte en breedte van dit gedeelte van den oceaan. Zijn wij buiten den koers geraakt, dan bestaat er veel kans op een klip te stooten,” luidde het antwoord.
„Een prettig vooruitzicht! De zeeroovers zullen wel knappe zeelui aan boord hebben, dus zijn wij uit den koers …..”
Een geweldige golf, het schip omhoog heffend, brak zijn woorden af.
„Neem het roer, Hunter, of ’t loopt slecht af.”
Tom aarzelde even en liet er beslist op volgen: „Er is niets te doen. De zeilen zijn neer, de man aan het roer heeft een ijzeren vuist ….. Frog weet de breedte …..”
Op hetzelfde oogenblik schoot de „Magada” als een pijl tusschen twee hooge golven.
„Denk eens, de wilde Jim is stuurman,” waarschuwde mijnheer Hyde.
„Hij is beter stuurman dan Frog. Wil hij ons ten verderve voeren, dan …..”
Een geweldige stoot deed het schip schudden. Het voorste gedeelte omhoog, de zijkanten door de golven gebeukt, was het op een rif geworpen.
Een kreet van ontzetting klonk uit de kajuit, de ontsteltenis der passagiers was onbeschrijfelijk.
Tom zag met één enkelen blik op Jims gelaat de duivelsche vreugde over het gelukken van zijn werk, toen snelde hij met Hyde naar beneden om te trachten de passagiers, die der vertwijfeling nabij waren tot bedaren te brengen. Het was een verschrikkelijke nacht. Tom en zijn vriend, de dokter en Frog hadden al hun overredingskracht noodig om te voorkomen dat de passagiers in de booten sprongen en zich toevertrouwend aan de golven, een zekeren dood te gemoet gingen. Tegen den morgen ging de wind liggen, de zon verrees stralend in het Oosten en joeg de laatste wolken van den horizon. Toen bleek dat de „Magada” tusschen twee koraalriffen als vastgeschroefd zat; van loskomen was geen sprake; het schip had zijn laatste reis gedaan. Hoewel er geenonmiddellijkgevaar bestond, tenzij de storm opstak en het vernielingswerk voortzette, moest er toch beraadslaagd worden hoe men handelen zou.
Intusschen was het helder dag geworden en had Tom heel veraf in het Noorden een strookje land ontdekt. Deze mededeeling werd met gejuich begroet, ofschoon niemand weten kon of het een bewoond en vruchtbaar eiland was of een verlaten, dor plekje grond. Een deel der matrozen leunde tegen de borstwering, de anderen stonden in een groepje bij elkaar. Jim naderde het clubje, bij wie Pedro zich had aangesloten.
„Wat denk je, Jim?” vroeg een der bondgenoten.
„Precies wat ik zeide. Wij zijn dicht bij de Tschagos-eilanden. Kom mee naar het voordek om onze zaak te bespreken.”
„De kast zit als een muur, jongens,” begon Jim. „Willen wij de boot nemen en de passagiers vriendelijk vragen ons hun schatten, geld, enz. cadeau te doen?”
„Best!”….. Waarom wachten?….. Niet uitstellen,” klonk het door elkaar.
„Halt, kameraden! Bill en Dick, houdt de ezelskoppen, die niet wilden meedoen, op eenigen afstand. Zij behoeven niets te weten. Dus jongens,” vervolgde Jim, „zullen wij het masker afwerpen?”
Een „ja” door veel stemmen geuit, was het antwoord.
„Een woordje, jongens,” mengde Pedro zich in het gesprek. „Kom wat naderbij, zóó. Luister een oogenblik naar mij. Ik ben geen heethoofd meer en heb reeds veel beleefd.”
„Ja, ja! Pedro moet ook zijn meening zeggen.”
„Nu clan, op die oude kast kunnen wij niet blijven, wij zoomin als de passagiers. Zonder weerstand bieden zullen zij zich niet overgeven en gebruiken wij geweld, dan gaat mogelijk menig onzer naar den duivel. Zij zijn talrijk en hebben pistolen.”
„Niet meer aarzelen! …. Nu is het tijd!….. Het juiste oogenblik!” riepen eenigen, doch anderen zeiden: „Laat hem uitspreken.”
„Als gij niet luisteren wilt, laat het dan,” zeide Pedro, de schouders ophalend.
„Neen, Pedro zal spreken,” besliste Jim. „Hij is voorzichtig en dat kan geen kwaad.”
„Ik moest je eigenlijk dien streek alleen laten uitvoeren!” bromde Pedro. „Luister! Uitstellen totvannachtis mijn raad. Wij allen moetenvandaagnog naar het eiland. De eerste storm—en wie weet hoe gauw die komt—slaat de kast uit elkaar. De passagiers zullen wel oppassen hun stukken van waarde niet aan boord te laten …. Wat gaat stuurman Frog daar doen?” viel hijzichzelfin de rede.
„Bemoei je niet met hem. Spreek maar!”
„Wij zorgen dat de passagiers met al hun koffers aan land komen en als alles daar ginds is, dan …. nu …. dat behoef ik niet te zeggen.”
„Dan nemen wij wat ons goed dunkt, laden de booten vol en dan …. vooruit naar Diego Garcia,” voegde Jim er bij. „Jongens, zoo zullen wij het doen.”
„Alsof de passagiers aan land gewillig zullen afstaan wat ze aan boord met pistolen verdedigen!” spotte een hunner.
„Neen,” antwoordde Jim, „maar als zij slapen zijn ze in onze macht.”
Frog had de passagiers op de kaart laten zien waar ze zich bevonden en met de grootste vriendelijkheid medegedeeld, dat de groep der Tschagos eilanden een Engelsche bezitting was, die van Mauritius uitgeregeerd werd; dat de meeste eilanden niet bewoond waren en het grootste Diego Garcia heette.
Maar wat hielp dat alles?
Mijnheer Hyde had hem geducht de waarheid gezegd en nabob Cook hem nog scherper onderhanden genomen. Frog had getracht met allerlei argumenten de verantwoordelijkheid voor de ramp van zijn schouders te schuiven, maar toen was Tom opgesprongen en had hem kort en bondig, op echte zeemansmanier gezegd, dat hij—Frog—een kwast en een lichtzinnige patroon was; dat de schipbreuk niet zou hebben plaats gehad als de stuurman van de „Magada” zijn plicht had gedaan, en dat het den schijn had alsof men het schip met opzet had laten vastloopen.
Frog was woedend uitgevaren, waarop Tom eenvoudig had geantwoord, dat zijn beschuldiging op goede gronden berustte en hij nu van den stuurman eischte alles te doen wat in zijn vermogen was om nog grooter rampen te voorkomen.
„Ik ben,” vervolgde Tom,„zooals mijnheer Hyde bevestigen kan, eerste luitenant bij de Britsche marine en wil u met raad en daad bijstaan. Mijn naam moogt gij ook weten, want te Madras ga ik toch aan boord van het daar gestationeerd oorlogsschip. Wees zoo goed, mijnheer Hyde, den stuurman mijn naam te zeggen.”
Bij deze woorden nam Tom zijn breedgeranden hoedaf, trok zijn pruik van zijn hoofd en zijn valschen baard van zijn gezicht.
„Tom Hunter, luitenant bij de Britsche marine,” stelde de planter voor.
Frog was doodsbleek geworden bij het hooren van dien naam en het zien van Toms gelaat.
„Dus …,” stamelde hij, „zijt gij de vluchteling?”
„Ja, ik! Gij weet de reden van mijn incognito en óók dat ik niets gedaan heb, strijdig met de begrippen van eer.”
„En … de gevangengenomen valsche Hunter?”
„Mijn vriend is eveneens zeeofficier. Maar nu aan het werk.”
Frog wist geen uitweg meer. De matrozen stonden er om heen enwachttenop de dingen, die komen zouden.
„De nood dwingt ons het schip te verlaten,” begon Frog ….„Gelukkig ligt dicht hierbij een eiland, waarheen wij ons begeven kunnen. Ik zal naar Diego Garcia zenden om een vaartuig.”
Deze maatregel bleek echter onnoodig, daar er genoeg booten voorhanden waren. Met behulp van eenige matrozen zocht nu Tom een doorgang tusschen de klippen en Frog gelastte den passagiers hun goederen bij elkaar te pakken. Toen werd,—trots de tegenkanting van Nabob Cook, die meende met zijn dochter het eerst aan de beurt te zijn—door het lot de volgorde beslist, waarin de passagiers zoudenworden overgebracht. Geen enkele matroos was weerspannig: eenige deden hun werk uit plichtgevoel, andere om voor hen gewichtige redenen.
Het eiland was onbewoond, maar gelukkig niet dor of woest. Kokospalmen vond men er in overvloed, ook aan bosschages ontbrak het niet. Een aantal groene schildpadden kropen rond en eenige papegaaien vlogen hoog in de lucht. Tom had met de eerste boot stokken, zeilen en hangmatten medegegeven, en de noodige levensmiddelen voor de personen die overgebracht werden.
Mijnheer Hyde liet dicht bij den oever van de stokken en zeilen tenten opslaan, hing de hangmatten tusschen de palmen, verzocht de aanwezigen dorre takken te willen verzamelen om een vuur te kunnen branden en zond den kok met het hengelgerei naar het strand.
De reizigers, die op den Oost-Indiëvaarder volstrekt niet verwend waren, voelden zich des avonds recht op hun gemak. De zeevisch smaakte heerlijk, in de tenten waren van mollige dekens bedden gespreid, die tot een zoeten sluimer noodden, waaraan allen, na de doorgestane angsten en vermoeienissen behoefte hadden. Zoodra het avondmaal gebruikt was, namen de schipbreukelingen de tenten en hangmatten in bezit en weldra was het kamp in diepe rust verzonken.
Pedro had James ingefluisterd welke plannen er voor den nacht gemaakt waren en deze had ze weeraan Tom medegedeeld. Frog had gelast, dat, zoolang een verblijf op de „Magada” niet levensgevaarlijk was, er dag en nacht in den mastkorf uitkijk moest gehouden worden. Had men het geluk een schip te zien, dan zou onmiddellijk een kanonschot worden gelost.
Bill en Pedro werden den eersten nacht naar het schip gezonden. Bill wilde zich verzetten maar Jim wenkte hem te gehoorzamen en fluisterde hem in, dat de bondgenooten hem en Pedro zouden afhalen als ze ’s nachts het eiland verlieten. Verder droeg Jim hem op de koffers, die nog aan boord waren nauwkeurig te onderzoeken, wat er van waarde was in de boot te brengen en deze verder met levensmiddelen te vullen. Op hun tocht naar het schip verdeelden Bill en Pedro de werkzaamheden en de laatste, vreezend dat de zeeroovers hen zouden zoeken, wees er op hoe geraden het was het bevel om uitkijk te houden te gehoorzamen. Bill maakte geen tegenwerpingen meer en aan boord gekomen, begon hij dadelijk de kisten en koffers open te maken en den inhoud na te zien. Het was al tamelijk donker en opdat niets zijn spiedenden blik zou ontsnappen, stak hij een groote scheepslantaren aan. Pedro had op een kist plaats genomen en op een stuk scheepsbeschuit knabbelend, zeide hij hoofdschuddend:
„Wat zullen de passagiers wel zeggen, als ze hun goederen zoo door elkaar gegooid weervinden?”
„Als zij ze weervinden! Onze kameraden nemenvannachtal de booten mede. Hoe zullen ze dan op het wrak komen?”
„Mogen wij die ongelukkige menschen aan hun lot overlaten?” vroeg Pedro.
„Wat zou dat! Er komen schepen genoeg voorbij, die hen zullen opnemen. Eten is er voldoende op het eilandje. Wij moeten toch tijd hebben om ons hier of daar te verbergen.”
„Hum, hum, ten minste als alles goed gaat.”
Pedro klom naar boven, in de mastkorf om zich te vergewissen of de ellende der schipbreukelingen nog verhoogd zou worden door een overval der piraten. Ondanks de duistere lucht zagen zijn geoefende zeemansoogen een zeil en zoodra hij er den verrekijker op richtte, bleek hem dat het schip langzaam het eiland naderde.
„Alle duivels!” bromde Pedro, „waarachtig de zeeroover …. ken de brik uit honderden …. zij is het …. geen twijfel mogelijk. De piraat weet dat wij hier zijn …. heeft zekervandaagreeds gespionneerd …. Wat te doen? Waarschuw ik de matrozen …. en de passagiers …. dan zal Jim met zijn bende het plunderen laten en …. de piraten het doen …. Hum …. Bills lantaren hebben ze natuurlijk gezien …. hierheen komen ze …. dat staat vast! Hum …. Misschien kan ik ze in verkeerden koers sturen …. Hum ….”
De „Mariëtta” had eveneens een zwaren strijd metde elementen gevoerd, maar bemand met knappe zeelui en bestuurd door een bekwamen hand was ze voor ongelukken gespaard gebleven. Ned, niet twijfelende of de muiters zouden in dien stormnacht hun misdadige plannen ten uitvoer brengen, had voorgesteld, zoodra het weer bedaard was, de „Magada” te gaan zoeken. Spoedig was zij gevonden. Zonder door de bemanning of de passagiers bemerkt te zijn, was de „Mariëtta” zoo dicht de plaats des onheils genaderd, dat Ned met behulp van zijn verrekijker den toestand kon waarnemen. De brik stevende terug, kwam, nu de avond gevallen was weer in ’t zicht en wierp op eenigen afstand van de gestrande„Magada”het anker uit. Twee sloepen, van geschut voorzien werden neergelaten; in de eene stapten Miguel en Ned, gevolgd door tien matrozen, allen goed gewapend; de tweede bleef liggen, gereed om te hulp te komen zoodra het afgesproken sein gegeven zou worden. Ned liet de roeispanen omwoelen en onhoorbaar gleed de sloep over de golven. Toen ze het wrak bereikt hadden, was er geen licht te bespeuren, geen geluid te vernemen.
„Boot ahoy” riep Ned.
Geen antwoord.
„Zouden allen aan land zijn gegaan?” vroeg Miguel.
„Er is zeker nog een wacht aan boord. Een schip als dit, dat het nog zeker lang houden kan, verlaat men niet voor den tijd,” waagde een oude matroos op te merken.
„Jongens”, riep Ned luid, „wie heeft de wacht! Bill? of de wilde Jim? IsPedroer niet of James, de brompot?”
„Dood en duivel! Die stem ken ik,” klonk het en een hoofd verscheen boven de borstwering. „Wie zijt gij?”
„Die stem ken ik ook”, zeide Ned lachend. „Komt ze u ook niet bekend voor Don Miguel Carril van Argentinië?”
„Alle goede geesten! Spookt het of droom ik?”
„Pedro, oude vriend en reisgenoot van het Pays Del Diablo, zijt gij werkelijk daar aan boord?” vroeg de overste in het Spaansch.
„Maak me niet in de war,” klonk het weer van ’t schip. „Wat gij daar zegt, kan iedereen zeggen.”
„Maar wie de „Gentleman” is, kunt gij alleen zeggen, Pedro, oude schelm.”
„Als dat niet mijn luitenant is, mogen de ijsbeeren me verslinden.”
„Je weet zeer goed dat, hier bij den aequator deze beesten je niet de eer zullen aandoen je op te peuzelen”,schertsteNed. „Maar je hebt gelijk! voorzichtigheid is geraden.”
„Kom dan maar boven, wij beiden kunnen u niet beletten te enteren.”
Een kabel werd uitgeworpen en spoedig waren ze aan boord. Welk een vreugde voor den wakkeren Pedro zijn meester weer te zien! Zijn gezicht straaldevan vreugde toen Ned zijn mantel opensloeg en zijn uniform zichtbaar werd.
„In dienst …. ondanks het duel te Portsmouth?” vroeg Pedro verbaasd.
„Eerste luitenant met verlof op de „Eagle” stelde Ned zichzelf voor. „Maar verlang je niet je landsman te zien?”
„Ja, ja …… Ik vergat het! Is het werkelijk waar?”
„De zuivere waarheid!” antwoordde Miguel nader tredend.„Herken je me niet meer?”
„Gij zijt het, gij zijt het. Welk een ontmoeting!”
„Ja! God bracht ons te Rio Negro samen, scheidde ons te La Plata en vereenigt ons weer in den Indischen Oceaan.”
„En hoe ging het u?”
„Daar kon ik wel een boek over schrijven! Denkelijk blijven wij eenigen tijd samen en dan vertel ik je alles. Hoe het je zelf gegaan is, heeft Lord Westfield me haarfijn meegedeeld.”
Ned had intusschen poolshoogte op het dek genomen, en in Bill een der muiters herkennend, fluisterde hij een matroos in, hem scherp gade te slaan.
„Zeg me voor alles, Pedro, hoe ’t hier staat,” vroeg Ned, zich tot dezen wendend.
„Alles naar het eiland daar ginds … Menschen en koffers en kisten! Jim en zijn kameraden willen henvannachtplunderen en met de sloepen wegvaren.James, luitenant Hunter en mijnheer Hyde zijn gewaarschuwd.”
„Mijnheer Hyde ook?”
„Ja. Wijdeeldenhem alles mee.”
„Enonzestukken van waarde?…. De „Grobian” en de „Gentleman”?”
„Alles ginds. Ik geloof, dat de „Grobe” den „Gentleman” naar de andere wereld, zal zenden om de steenen alleen te kunnen houden.”
„Behoort de „Gentleman” dan niet tot het rooversgespuis?”
„Het beslissend oogenblik is nabij; ik kan dus nu wel zeggen: neen, hij is er niet bij.”
„Nu gaat me een licht op,” zeide Ned. „Pedro, mensch, hoe ben je dat te weten gekomen?”
„Door mijn scherp gehoor. Beider stemmen hebt u even goed gehoord als ik en wel te …. Cowford.”
„Te Cowford? O, Pedro, ik begrijp alles! Die kerels hebben er meer slag van dan wij om zich te vermommen.”
„Dat niet luitenant, maar … evenveel. Van weerszijden hebt gij elkaar niet herkend. Maar, Mylord, wij hebben geen tijd te verliezen als we de plundering willen voorkomen.”
„En onze diamanten terug krijgen! Pedro, wat zullen wij het beste doen?”
„Er is maaréénmiddel. Het kamp omsingelen en de booten bezetten.”
„Vannacht? En hoe krijgen wij de steenen, als ze in het water geworpen of in den grond verborgen worden?”
„Vervloekt! Maar als we niet vlug gaan, zijn de vogels gevlogen. Wel kunnen we hun den weg tusschen de klippen versperren, maar de diamanten raken ten slotte toch verloren. De kerels zullen ze liever weggooien dan ze ons teruggeven.”
„De zaak is dus het plunderen te beletten en tevens het kamp af te zetten?” vroeg de overste.
„Ja, als we manschappen genoeg hadden,” zuchtte Pedro.
„Wij hebben er genoeg. En evenmin gebrek aan sloepen. Met deze mede vijf, waaronder twee met geschut.”
„Alleen door een list kan het plunderen voorkomen worden en Pedro moet handelend optreden,” meende Carril. „Weet je een middel?”
„Hum … ja— ik moet terstond vertrekken … hum …. hoe zou het zijn als …. hum—’t gaat zóó niet …. ja ….. zóó kan het, zóó moet het gebeuren.”
„Wat is je plan?”
„Ik belet dat er geplunderd wordt. Mijn boot heb ik noodig, de andere vier volgen achter elkaar. Kunnen uw sloepen spoedig hier zijn?”
„De tweede in vijf minuten, de andere binnen een kwartier.”
„Uitstekend! Terwijl ik met Jim en de anderen onderhandel, moet het kamp omsingeld worden en de booten aan het strand blijven liggen. Ik zal den muiters een sprookje opdisschen zonder dat zij er iets van begrijpen. Den geheelen nacht moet er wacht gehouden worden, ’t zij mijn plan al dan niet gelukt.”
„Dat zal geschieden,” besliste Miguel. „Pedro, nauwelijks ontmoeten wij elkaar of de avonturen beginnen weer.”
„En andermaal is er een Westfield bij,” merkte Ned op.
„Ja; maar te Rio Negro stond een Westfield ons bij …..”
„En heden verleent gij hem uw hulp,” zeide Ned, Miguel de hand drukkend. „Laat ik eerst het signaal voor de afvaart der booten geven,” vervolgde hij, „en dan vlug aan het werk.”
„Wat doen wij met dien knaap?” vroeg Miguel op Bill wijzend.
„Binden en meenemen. Laat hem knevelen en in mijn boot leggen.”
Carril wenkte twee zijner matrozen het bevel uit te voeren.
„Wij hebben nog een oogenblik tijd,” meende Pedro; „zeg mij met een enkel woord, Don Miguel, hoe gij u door het leven hebt geslagen. Als soldaat …. dat zie ik en dat voorzag ik wel toen we te Rio-Negro tegen de Roodhuiden vochten.”
„Ik had geluk,amigo mio. Eerst streed ik aan de zijde mijner stamgenooten, de Spanjaarden; later voerde het lot mij en mijn broers onder de vanen van Napoleon. Wij verkregen allen den rang van officier.”
„Dat was te voorspellen. En welken rang bekleedt gij nu en welk toeval bracht u op de Tschagos-eilanden? Zijt gij bij de marine geplaatst?”
„Neen, dat niet! Ik ben overste bij de kurassiers.”
„Alle drommels! Overste! En ik ….”
„Ben de beste, trouwste majordomus” riep Ned, die juist naderbij kwam. „Een echte, flinke zeeman, de vriend van zijn jongen meester.”
Ontroerd wilde het factotum hem de hand kussen, maar Ned sloeg zijn armen om hem heen. „Oude jongen, al lang ben je een goed vriend voor mij!”
„Maar Carril—overste wil ik zeggen, waar ter wereld hebt gij mijn luitenant ontmoet?”
„Als je mij in het vervolg dat „overste” wilt sparen, zul je alles weten.”
„Nu dan ….. Carril, graag, maar vergeet niet, dat gij mij als rooversleerling hebt leeren kennen.”
„Ja, alsleerling,” herhaalde Miguel lachend,„een leerling die zijn eersten opdracht niet kon volvoeren en levenslang zijn vak niet zou hebben geleerd. Overigens heeft Lord Westfield, de jongere, ook mij op verboden wegen gesnapt.”
„Toch niet als …..”
„Als zeeroover wil je zeggen, omdat je onze brikvoor een piraat hield? Neen, we wilden iemand schaken …..”
„Schaken!….. een zwarte jonge dame misschien?” spotte Pedro.
„Neen, neen, geen liefje, geen bruid. Wij wilden van St. Helena den banneling halen—Napoleon.”
„Onmogelijk!….. Gij schertst!”
„De volle waarheid, vriend, wij werden op onze vingers getikt.”
„Dat was te verwachten. Een gevaarlijke onderneming, Don Miguel.”
„Toch zou ze gelukt zijn, indien Lord Westfield ze niet verijdeld had.”
„Dat wil zeggen,” verdedigde Ned zich, wanneer de wind uw dépèche niet aan mij bezorgd had.”
„In ieder geval hebt gij er straf voor beloopen,” schertste de overste. „Wij namen u gevangen.”
„En steldet mij in staat de diamantendieven te vervolgen!….. een zware straf, dat moet ik bekennen.”
„Ik begrijp er niet veel van,” zeide Pedro.
„Wij zullen alles haarfijn vertellen,” beloofde Carril. „Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.
Op dat oogenblik kwam de tweede boot aan, waarin Ballière zich bevond, spoedig gevolgd door de andere. De roeispanen werden omwikkeld en de expeditie zette koers naar het eiland. Voorop Pedro met twee matrozen van de „Mariëtta”. De vaartuigen waren sterk bemand en de manschappen gewapend tot detanden. Dicht bij het eiland scheidden de booten. De eerste sloep met geschut bleef voor het kamp, de beide jollen zetten haar manschappen links, de andere groote boot de haren rechts aan wal. Daarna roeiden ze terug naar de sloep, die voor het kamp had post gevat en werd de bemanning over de vier booten verdeeld. Met inachtneming van de meest mogelijke voorzichtigheid werden de vaartuigen der schipbreukelingen van den oever in het water getrokken, waardoor er van ontvluchten geen sprake kon zijn.
Onder leiding der drie vrienden omsingelden de matrozen het kamp aan de landzijde, terwijl Pedro naar de landingsplaats roeide. Een Franschman vergezelde hem aan land, de andere bracht zijn boot op de hem aangewezen plaats.
De muiters hadden zich tot slapen neergelegd, wel wetend hoeveel de lange roeipartij naar Diego Garcia van hun krachten zou vorderen. Twee hunner, die de wacht hadden waren eveneens in Morpheus armen gezonken; het knarsen van het zand onder de voeten van Pedro en den Franschen matroos, deed hen verschrikt ontwaken.
„Wie gaat daar?” werd er gevraagd.
„Stil ….. ik ben het ….. Pedro.”
„Pedro!….. Wat moet dat beduiden?”
„Wekt voorzichtig de anderen.”
Dat was spoedig gebeurd. Pedro nam Jim bij den arm en trok hem een paar stappen verder.
„Wat duivel, Pedro, spreek toch! Wat is er?”
„Als je verstandig bent ….. stel je dan tevreden met de helft van hetgeen wij hoopten te nemen ….. anders krijgen we niets.”
„Maak geen grapjes!…… Ben je dwaas?….. Wat is er gaande?…..” vroegen de matrozen, die naderbij waren gekomen.
„Het beduidt dat Bill geboeid is en ik vrijgelaten ben enkel om met jelui te onderhandelen.”
„Hoezoo?….. verder, verder!….. Hel en duivel!” riepen ze, met allerlei vloeken klem aan hun woorden bijzettend.
„Stilte, jongens! Laat Pedro spreken! Wil je de passagiers wekken?”
„Bill en ik trokken op wacht; hij doorsnuffelde de kisten, ik haalde proviand. Er brandde een lantaarn, anders had Bill niet kunnen zien. Toen ik weer op het dek kwam, werd er geroepen: „Boot ahoy” en—daar waren de piraten uit Cameroen.”
„Heer in den hemel!….. Alle donders!….. Zwavel en pek!”….. een legioen zeemansvloeken klonk in de stilte van den nacht.
„Stilte, jongens! Bill ligt gebonden aan boord en sterft als de piraten niet binnen twee uur bericht hebben, dat wij hun voorstel om samen te deelen, aannemen. Er schijnen groote sommen aan boord te zijn,” vervolgde de slimme Pedro, „kostbaarheden van veel waarde; de kapitein zeide dat twee van onzemanschappen dicht bij Londen diamanten gestolen hebben. En om die steenen is het de roovers te doen; niet één willen zij aan ons afstaan.”
„Wie onzer zou dat zijn?”
„Onze Jim,” klonk rustig Pedro’s antwoord.
„Wie waagt het mij te verdenken?”
„Ik herhaal wat de piraat gezegd heeft. De andere heeft hij ook genoemd, maar dat kan ik niet gelooven. Heel ons kamp is aan de landzijde omsingeld en aan den zeekant geblokkeerd.”
„Wat?….. Is dat waar?….. Onmogelijk!”
„Ga naar de bron of naar het strand en overtuig je. Maar pas op, dat je niet vijf duim staal tusschen je ribben krijgt! De schelmen zonden mij eerst hierheen, toen zij al lang aan wal waren. Je hebt allen geslapen als marmotten. Zoo waar als ik hier sta ….. vier booten vol. De bemanning van een drietal is aan land, die der vierde verdeelde zich over de leege booten. Zelfs kanonnen hebben ze op hun sloepen.”
„Wat zullen wij doen?”
„Er blijft geen keus. Geven we niet toe, dan is alles verloren, en de helft zal toch altijd de moeite waard zijn. Wij staan weerloos tegen de overmacht.”
Toen begonnen de beraadslagingen; het meerendeel der muiters stemde voor „aannemen”, maar Jim, woedend dat al zijn plannen mislukten, voorkwam dat er een besluit genomen werd. De diamanten zaten hem „dwars in de maag”, en Pedro’s bewering, dat hij—Jim—het eerst gehangen zou worden, maakte weinig indruk. Er kwam geen einde aan het wikken en wegen tot de Franschman, op een wenk van Pedro, in verstaanbaar Engelsch zeide:
„Maak wat haast, jongens. Over vijf minuten ga ik heen en bericht den oude, dat je geen vrede met het voorstel neemt.”
„Houden wij dien kerel als gijzelaar voor Bill,” gelastte Jim.
„Bill sterft, als het antwoord niet bij tijds gegeven wordt,” beweerde de Franschman, de schouders ophalend. „Geschiedt mij kwaad, vraag aan Pedro wat dàn gebeuren zal.”
„Hebt jelui je verstand verloren, jongens,” vroeg deze, „dat je den eenigen weg, die ons overblijft, niet wilt inslaan! Verlang je naar den dood, lummels? Vergrijpen wij ons aan dezen man, dan worden wij allen opgeknoopt.”
„Neen, mannen!” besliste Jim. „Beter in onze booten gesprongen en stil weggevaren. Wij overvallen den brik der piraten als zij aan land zijn en meenen ons in hun macht te hebben. Het is donker genoeg om het waagstuk uit te voeren.”
„Een schitterende gedachte!….. Vooruit!….. Aan het werk!”
„Is het plan naar onze brik tezwemmen?” spotte de Fransche matroos. „De booten liggen buiten in de lagune, onder het bereik van onze kanonnen.”
„Het is zóó,” bevestigde Pedro. „Wij zijn, aan handen en voeten gebonden, aan de willekeur der zeeroovers overgeleverd.”
„Waarom willen zij deelen als ze zoo zeker van hun zaak zijn?” vroeg de slimme Jim.
„Vraag dat aan mijn kapitein!”
„Pikt de eene kraai soms de oogen der andere uit?” vroeg Pedro.„Pots noorderlicht en sterrenhemel, wat heeft het mij moeite gekost de piraten over te halen ons als kameraden te behandelen en jelui, domkoppen, aarzelt nog het voordeel aan te nemen!”
„Wij willen deelen,” riepen eenige matrozen.
„Neen,” schreeuwde Jim, „wij willenniet. Watwijhebben, watonstoebehoort, magnietverdeeld worden.”
„Mannen, het is Jim enkel om de diamanten te doen! Hoe ’t met ons afloopt, deert hem niet.Wie mijn meening is toegedaan,” vervolgde Pedro een paar schreden op zijde gaand, „voege zich bij mij. Die Jim gelijk geeft, ga naar hem.”
Twee muiters bleven hun aanvoerder getrouw.
„Wij kunnen niet besluiten onze eigendommen af te staan, wij …..”
„Ieder zal zijn eigendom behouden,” viel de Franschman hem in de rede. „Maar Jim moet de diamanten geven.”
„Kameraden,” nam Pedro op nieuw het woord, „zijn wij een van allen schuldig aan den diefstal derdiamanten? Heeft Jim beloofd ze met ons te deelen? Ik denk, dat hijzelf er niet over beschikken kan. De andere heeft de steenen in zijn bezit, en wie weet of Jim niet met leege handen naar huis wordt gestuurd.”
„Dood en duivel, Pedro!”
„Wees verstandig, Jim. Ik ken de geheele geschiedenis van Cow …..”
„Houd je mond, man! Je hebt gelijk. Bij Neptunus zweer ik er vrede mede te nemen.”
„Bravo! De piraat stelde nog de voorwaarde, dat wij geen van allen aan de plundering mogen deelnemen. De geroofde goederen zullen bij elkaar gelegd en voor onze oogen verdeeld worden. Heeft iemand daar iets tegen?”
„Neen, tenminste als de plundering niet geschiedt voor de dag is aangebroken. Wij willen zien of we niet bedrogen worden.”
„Zou je kapitein dat goed keuren?” vroeg Pedro, zich tot den Franschman wendend.
„Ja. Het is ook zijn wensch.”
Een forsche gestalte in een langen mantel gehuld, den hoed diep in de oogen gedrukt, trad plotseling naar voren. Het was Carril, die onder de palmen staande, de gesprekken had afgeluisterd.
„Hoe staat het er mee?” vroeg hij barsch.
„Alles in orde,” zeide de Fransche matroos.
„De kapitein is woedend over de langdurige beraadslagingen. Voorwaarts! Naar dat boschje, vlug,anders worden allen over de kling gejaagd.”
„Met uw verlof, luitenant. De kapitein heeft de mannen toegestaan hun bagage uit het kamp te halen.”
„Vooruit dan! en voorzichtig! Wie leven maakt, worden de hersens ingeslagen.”
Als katten zoo stil liepen de mannen weg. Jim sloop in een tent, waarin drie mannen sliepen. Hij boog zich over een hunner en maakte behoedzaam zijn kleeren los. Plotseling voelde hij een pistool tegen zijn voorhoofd en sarrend klonk het:
„Misgerekend, oude vos! Laat de dokter slapen en mij ook.”
„Dood en duivel!” bromde Jim. „Geef mijn helft of ’t loopt niet goed af.”
„Bah! Beweeg je niet, vriendje, anders schiet ik. Ik ontvang alleen bij dag bezoek. Onthoud dat! Marsch, vooruit!”
Jim gehoorzaamde tandenknarsend.
Pedro en de matroos van de „Mariëtta” stonden naast Miguel toen één voor één de muiters terugkwamen. Toen allen, ook Jim, present waren, zeide Miguel: „Ga rustig slapen, jongens. De kapitein verpandt zijn woord, dat hij niet voor het aanbreken van den dag zal laten plunderen. Dus … geen wantrouwen! Wie morgen helpen wil, kan zijn diensten aanbieden. Geen speld mag ons ontgaan, wij krijgen toch maar de helft.”
Zonder meer woorden ging hij zijns weegs, gevolgd door den Franschman.
Zoodra een luid gesnork verried, dat de matrozen in slaap waren gevallen, sloop Pedro naar het kamp waar een doodsche stilte heerschte.
Tom, Hyde en James waakten om beurten. Daar verscheen plotseling Pedro voor hun oogen, vertelde hen den stand van zaken en de terugkomst van Lord Westfield.
„Hoe ter wereld is Lord Westfield hierheen kunnen komen?” vroeg mijnheer Hyde.
„Het is een lange geschiedenis, die in korten tijd werd afgespeeld. Ik weet het zelf nog niet precies; er is sprake van St. Helena, Napoleon, gevangenneming en dergelijke. Mijn jonge meester ligt bij de bron te slapen. De kapitein van de brik zal zoo aanstonds hier zijn, en zoodra de dag aanbreekt, worden de kerels gebonden.”
Een lang gerekt hoorngeschal kondigde den passagiers zoowel als den manschappen aan, dat de zonneschijf in stralende pracht aan de kim verrees. Sprakeloos van verbazing zagen de tochtgenooten elkaar aan. Frog durfde zijn oogen niet vertrouwen, toen hij, zijn tent verlatend, een aantal booten in de lagune zag liggen, en daarbij twee die geschut voerden. Zijncommando: „all hands on deck!” werd enkel door de goedgezinde matrozen gehoorzaamd. Op hetzelfde oogenblik klonk onder de palmen een woest getier en werden eenige schoten gelost.
„Wat moet dat alles beduiden?” vroeg Frog.
„Wat is er gaande?… Wat is er gebeurd?… Wij zijn overvallen!” riepen de passagiers.
Duizend vragen tegelijk werden aan Frog gedaan zonder dat hij in staat was er één te beantwoorden. Toen trad Pedro naar voren, gevolgd door Tom en mijnheer Hyde.
„Sinjeur Frog,” zeide hij op minachtende toon.
„De duivel is je sinjeur,” viel de stuurman-kapitein hem woedend in de rede. „Hoe durf je het wagen je meerdere op die wijze toe te spreken?”
„Sinjeur Frog,” luidde het antwoord, „kapitein Harryson heeft mij en James Wolker maar tot Kaapstad gehuurd. Gij zijt dus mijn patroon niet meer. Gij wilt weten wat dit alles beduidt? De tijd van afrekenen is aangebroken.”
„Sinjeur Frog,” nam James het woord, „gij hangt den kapitein uit en weet niet eens dat de bemanning oproerig is! Weet niet eens, dat de muiters plan hebbenvannachtde passagiers te plunderen. Gij zijt een mooie kapitein.”
De passagiers uitten een kreet van ontzetting en drongen zich om Hunter en zijn vriend.
„Sinjeur Frog,” zeide mijnheer Hyde, „het zal mij een groot genoegen zijn te Calcutta uw verdiensten in het ware licht te stellen.”
„Sinjeur Frog,” mengde Tom zich nu ook in het gesprek, „ik onttrek kapitein Harryson aan uw vriendelijke zorgen, en …”
„Vaart allen ter helle!” schreeuwde Frog. „Wie anders dan ik heeft hier te bevelen?”
Snel ging hij in zijn tent en haast onmiddellijk weerkeerend, had hij zijn degen vastgegespt en een gordel omgeknoopt, waarin twee pistolen gestoken waren. Intusschen had Carril, vergezeld door zes man, voor de tent postgevat. Ballière was op eenigen afstand gevolgd.
„Zijt gij stuurman Frog?” vroeg Carril kalm.
„Zeker! Wat wilt gij van mij?”
„Wees zoo goed mij te vergezellen. Wij waren zoo gelukkig uw oproerige manschappen onschadelijk te maken. De schurken zijn geboeid.”
„Ik begrijp u niet. En wat beduidt die bedekking van zes man?”
„Dat is mijn geleide. Twee man moeten hier blijven en uw tent aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen.”
„Mijnheer! Welke rechten kunt gij hier doen gelden?”
„De toestand waarin uw schip zich bevindt, en het oproer onder uw matrozen uitgebroken, verleenen ons het recht tot handelen. Kapitein Ballière zal er voor waken, dat u niets ontnomen wordt. Wees dus zoo goed mij te volgen om over het lot van uw oproerige manschappen te beslissen.”
De hoogmoedige stuurman weerstreefde niet langer; al de aanwezigen sloten zich bij hem aan. De muiters stonden bij elkaar, allen geboeid, eenigen gewond.
„Waarom heeft men je geboeid, jongens?” vroeg Frog.
Er volgde geen antwoord.
„Deze schurken wilden in den afgeloopen nacht de hulpelooze schipbreukelingen berooven, met de booten wegvaren en de bestolenen aan hun lot overlaten,” zeide Miguel, de doodelijke stilte verbrekend.
Een uitroep van schrik en toorn volgde op deze verklaring.
„Hoe durft gij mijn manschappen van zulk een voornemen beschuldigen?” vroeg Frog verontwaardigd.
„Het is de volle waarheid. Pedro, kom naar voren en zeg den man, dat ik het scheepsvolk niet lichtvaardig beschuldig.”
„Sinjeur Frog,” sprak Pedro, „overste Carril heeft nog nooit gelogen. De gevangenen zijn schurken, en God weet hoeveel moeite het mij kostte hen door list en overreding zoo lang van hun misdadige plannen af te houden tot wij hen onschadelijk konden maken. Zij hielden mij voor hun bondgenoot en hebben me niets verzwegen. Reeds aan deCameroenmondingwilden zij hun voornemen ten uitvoer brengen. Dank zij de krankzinnige daad van onzen ongelukkigen kapitein was ik, geholpen door den „missionaris” en den „klerk” instaat het begaan van den schurkenstreek te doen uitstellen. In den voorlaatsten nacht heeft Jim Mutten het schip laten stranden met het doel den diefstal te kunnen plegen.”
Een verward gemompel en uitingen van verontwaardiging, woede en ontsteltenis van de zijde der reisgenooten braken Pedro’s woorden nogmaals af.
„Weer gelukte het mij,” vervolgde Pedro, „de plundering te voorkomen; ware dat niet het geval geweest, dan zaten de passagiers nog op het wrak, zonder boot en zonder hulp. In de afgeloopen nacht zou het onweer losbreken. Ik had reeds eenige keeren gewaarschuwd …”
„Dat kan ik bevestigen,” zeide mijnheer Hyde.
„Ik ook … en ik …,” voegden Tom Hunter en James er bij.
„Het was je plicht geweest mij met hun plannen in kennis te stellen,” zeide Frog. „Waarom heb je dat niet gedaan?”
„Omdat òf de schurken alles ontkend zouden hebben … òf gij in uw hoogmoed en in ’t geloof aan uw eigen onfeilbaarheid, ze toch in bescherming zoudt hebben genomen.”
„Brutale kerel!”
„Maar een eerlijk man! Ik ben nog niet ten einde met mijne beschuldigingen. Zeer zeker zoudt gij de muiters de hand boven het hoofd hebben gehouden, want Jim is hun aanvoerder.”
„Hoe bedoel je dat?”
„Hoe ik dat meen, weet gij zelf het best. Denk aan Londen en zijn omgeving …. maar daarop kom ik later terug.”
Ballière kwam naderbij. Ned, die goed vermomdtusschen de aanwezigen stond, een bezorgden blik toewerpend, zeide hij:
„Wij hebben niets gevonden!”
„Wie heeft het durven wagen, mijn tent te doorzoeken? Dat is een vreeselijke beleediging,” schreeuwde Frog woedend.
„Dat komt later,” antwoordde Carril uit de hoogte. „Naar ik verneem, bevindt zich onder de reizigers een rechter.”
„Dat ben ik: Sir Robert Cook.”
„Wees zoo goed ons mede te deelen welke straf muiters en zeeroovers wacht? En welke de matrozen, die het hun toevertrouwde schip laten stranden met het voornemen de passagiers te berooven?”
„De dood ….. de dood door den strop,” luidde het op plechtigen toon gegeven antwoord.
Aller oogen wendden zich naar de misdadigers. Velen hunner verbleekten; een jong lichtmatroosje brak in snikken uit, Jim beet op zijn onderlip om zijn ontroering te verbergen, die trouwens niet van langen duur was. Zijn gezicht tot een grijnslach vertrekkend, zeide hij brutaal:
„Die wil, mag zich aan dat vonnis onderwerpen. Ik bedank.”
„Met zulk gespuis maakt men niet veel omslag,” klonk het hoonend uit Frogs mond. „Jelui schelmen, hebt me diep beleedigd en aan allerlei gevaren blootgesteld. De rechtsbevoegdheid wordt op zee uitgeoefend door den kapitein of zijn plaatsbekleeder. Datben ik in dit geval. Ik bekrachtig het vonnis: Jim zal het eerst worden gehangen.”
Een spotlach vlood dezen van de lippen. Ook Pedro lachte luidkeels.
„Dat zou je best te pas komen, vriendje!”riep Jim. „Werkelijk, je bent niet dom, Frogje, oude jongen. Jij alleen zou het voordeel hebben, mijn zeer achtingswaardige compagnon! Jij alleen de gestolen diamanten houden,Gentleman!”
Frog was doodsbleek geworden. Pedro lachte zoo vroolijk alsof er een vermakelijke klucht werd opgevoerd.
„De doodsangst maakt den man waanzinnig, heeren,” trachtte de stuurman met vaste stem te zeggen: „Geloof hem niet.”
Hij trok een pistool uit zijn gordel en mikte op Jim, maar Miguel sloeg tegen zijn arm en de kogel kwam in de kroon van een palm terecht.
„Wel, vriendje, heb je zoo’n haast mij naar de andere wereld te zenden?” vroeg Jim, sarrend. „Vervloekt onaangenaam voor je, dat ik mijn mond niet wil houden. Ik geloof graag, dat je me wilt opruimen, wie weet treed ik niet tegen je op als kroongetuige!”
„Dat is niet noodig man,” zeide Miguel ernstig. „Heeft zijn verbleeken hem al verdacht gemaakt en zijn houding het wantrouwen vermeerderd, nu verraden hem degestolen pistolen.”
„Wat wilt gij daarmee zeggen?” gilde Frog, opnieuw verbleekend.
„Dat het pistool daar in uw hand, Lord Westfield te Cowford is ontstolen; het andere steekt vermoedelijk daar in uw gordel.”
„Hoe zoudt gij de pistolen kennen? Zulken vuigen laster kan iedere dwaas iemand naar het hoofd werpen!”
„Uw gemeene taal en laaghartige voornemens karakteriseeren u voldoende,” merkte Miguel op. „Kapitein Ballière”, vervolgde hij, zich tot dezen wendend. „Gij weet, dat ik mijn pistolen van den ouden Lord Westfield ten geschenke ontving. Wees zoo goed ze met die van den stuurman te vergelijken en vergeet vooral niet het monogram en wapen nauwkeurig te bekijken.”
Frog, hevig ontsteld, liet zich het afgeschoten wapen ontnemen, Jim wreef zich vergenoegd in de handen, Pedro floot zachtjes zijn lievelingsdeuntje en de passagiers wachtten zwijgend en nieuwsgierig op de verdere onthullingen.
„Precies hetzelfde wapen, hetzelfde kunstige ciseleerwerk, lijn voor lijn. Monogram en wapen zijn die van Lord Westfield,” besliste Ballière.
„Wat bewijst dat?” vroeg Frog. „Ik heb de pistolen kort voor mijn vertrek te Londen gekocht.”
„Met uw verlof, mag ik de wapens eens zien?” vroeg James, naar voren tredend. „Het zijn dezelfde, die de stuurman mij te Londen, door Bob Price—die nu Jim Mutten heet—te koop liet aanbieden. Herken je me niet, Bob?”
Hij trok zijn pruik af, gooide zijn buis uit en stond voor den matroos in het pakje dat hij gewoonlijk in zijn winkel te Londen droeg.
„Alle goede geesten! James ….. ben jij de Londensche winkelier? Zeker herken ik je. Het heeft me dikwijls gespeten, dat ik destijds zoo onvoorzichtig was.”
„In de kroeg aan de oude haven waar je dikwijls met je kameraden komt, vernam ik dat je „Grobian” genoemd werd.”
„Ei zoo! Frogje, „Gentleman,” hoe gaat het met je?” spotte Jim.
„Wie me kent, weet dat ik geen misdadiger ben,” beweerde Frog met nadruk. „Wraakzucht van Jim, anders niet.”
„Sinjeur Frog,” zeide Pedro, een diepe buiging makend, „ik heb de eer u mede te deelen, dat ik de vrijheid nam aan boord der „Magada” een gesprek af te luisteren. Toen hoorde ik dat Jim of Bob u „Gentleman” noemde. En naar dien „Gentleman” zochten wij juist, wij ….. dat wil zeggen: de klerk, demissionaris, James Walker en ik. Jim eischte de helft van den diefstal en dreigde alles te zullen verraden.”
„Het is de volle waarheid, Pedro. Frog bezit niet eens de eerlijkheid waaraan roovers zich tegenover elkaar stipt houden. Hij is een dubbele schelm.”
Plotseling, als ware hij uit de lucht gevallen, trad Ned in uniform te voorschijn, en met fijnen spot klonk het van zijn lippen:
„Welkom, Lord Falton, wat verheugt het mij u te ontmoeten! Het korte haar, de afgeschoren baard en de veranderde kleeding maken u haast onkenbaar. Ook uw stem klinkt anders. Gij herinnert u mij toch wel? Gij waart te Cowford zoo vriendelijk mij uw steun en aanbeveling toe te zeggen. Op de „Magada” echter liet uw welwillendheid voor mij, de klerk, wel wat te wenschen over. Mogelijk wilt u nu de goedheid hebben mij den weg te wijzen langs welken ik in ’t bezit van mijn eigendommen kan geraken? Waar zijn de diamanten?”
Jim schaterde van het lachen.
„Zoek ze zelf,” riep Frog, buiten zichzelf van woede en angst.
„Misschien kan uw kamerdienaar mij zeggen, waar gij uw schatten bewaart. Bob, waar kunnen de diamanten zijn?”
„In een leeren taschje, dat Zijn Hoogheid, Lord Falton, aan een koord om den hals draagt, Mylord. Doe mij het genoegen het koord nuttig te gebruiken en er den schelm aan op te hangen.”
Op een wenk van Ned grepen eenige matrozen van de „Mariëtta” den stuurman, ontnamen hem zijn wapens en vonden inderdaad op de door Bob aangewezen plaats de diamanten, welke zij aan Ned overhandigden. Frog werd gebonden en evenals zijn manschappen scherp bewaakt.
Ten spoedigste werd naar de „Magada” om levensmiddelen gezonden en terwijl het maal werd gereedgemaakt,bespraken de vrienden met de passagiers den toestand waarin allen zich bevonden. Het was zoo druk aan het strand van dit onbewoonde eiland als daar wel nooit voorkwam.
Kapitein Ballière wreef zich vergenoegd de handen, dat het hem gelukt was zijn vriend Westfield te helpen in het terugvinden van zijn eigendommen. Cook dankte Ned hartelijk voor zijn krachtdadig optreden. Ned, Hunter, Carril en mijnheer Hyde stonden druk pratend bij elkaar, toen een der matrozen van de „Mariëtta”, naderbij kwam en meldde, dat de wilde Jim Lord Westfield om een onderhoud liet verzoeken.
De vrienden zagen elkaar verwonderd aan, Ned voldeed echter aan het verzoek en volgde den Franschman.
„Vergeef mij, Mylord, dat ik u lastig val, maar toen ik uw naam hoorde, kwamen oude gebeurtenissen mij in de gedachte. Reeds te Cowford kwam niet alleen uw naam maar ook uw persoon mij bekend voor; op de „Magada” heb ik u niet herkend, maar nu ik u in uniform zie, weet ik dat wij elkaar reeds vroeger ontmoet hebben …. op zee!”
Ned lachte.
„Te Cameroen!” zeide hij. „Nu herken ik je ook.”
„Juist! Destijds was ik in dienst van een slavenhandelaar … een Yankee … op de „Liberator”.”
„Wel, wel, stonden wij reeds meermalen vijandig tegenover elkaar?”
„Ik begaf mij onder de Dualla en werd toovenaar. Om aan uw nasporingen te ontkomen, had een mijner kameraden mijn huid donkerbruin gebrand, daarna werd ik als neger gevangen genomen en aan een Portugees verkocht om naar de Vereenigde Staten overgebracht te worden. Onderweg door u, Mylord, bevrijd en aan de kust gezet, viel ik in handen van mijn vroegeren kapitein den Yankee, die bij hoog en laag zwoer, dat ik een weggeloopen slaaf was en mij naar Brazilië verkocht. Eindelijk verbleekte mijn donkerbruine huid en kwam ik op een koopvaardijschip terecht.”
„En wat wil je nu van mij?”
„Uw voorspraak voor het gerecht. Ik wil, als het moet, met mijn leven boeten voor mijn dwaze streken, maar hangen …. bengelen …. eindigen als een kat … brr!”
„Eén ding kan ik voor je doen … je voordragen als kroongetuige. Tot meer ontbreekt me de macht. De diefstal vergeef ik je, maar als onverbeterlijke deugniet en als kameraad van zoo’n gevaarlijk individu als Frog, moet je, zoo goed als hij de straf ondergaan, die inbrekers te wachten staat.”
„De diefstal is niet bewezen. Als wij ontkennen is de zaak uit. Ik weet, dat Frog de wapens en de diamanten in een koffiehuis te Londen heeft gekocht.”
„Noodelooze moeite, Bob! De waard van de „Gouden Eekhoorn” bij wien ge op dien bewusten nacht depaarden hebt gestald, heeft al lang alles verraden.”
„Nu ja, ik ontken ook niet,” zeide Bob schouderophalend. „Was ik maar nooit bij dien slavenhandelaar gekomen! Van dien tijd vervolgt mij het ongeluk en in plaats van in goeden doen te geraken, ga ik jammerlijk ten onder … Als ik nog eens jong was, nog eens mijn leven moest beginnen!”
„Het spijt me, Bob. Ieder moet zijn broodje eten zooals hijzelf het bakt en je bent een groot misdadiger. Wie in koelen bloede een schip met zooveel onschuldige menschen laat stranden, alleen met het doel om te stelen, verdient geen medelijden.”
„Ik zette mijn eigen leven toch ook op het spel,” poogde Bob zich te verontschuldigen. „Het lot heeft mij zonder genade behandeld, ik kan mij den tijd niet meer herinneren, dat ik mij van ganscher harte over iets verheugde. Te Cameroen en in Brazilië, wat heb ik daar geleden! En de menschelijke rechtvaardigheid …. wat heeft die voor mij gedaan? Aan handen en voeten gebonden mij aan de willekeur van den wreeden Yankee overgeleverd. Door honden voortgejaagd, door de zweep van den opzichter ten bloede geslagen, moest ik blootshoofds werken onder de verzengende stralen der Zuiderzon.”
„Geen wonder dat je de menschen hebt leeren haten, maar tegen zulke gevaarlijke vijanden moet men zich toch verdedigen. Ook geloof ik graag, dat je een beter leven zoudt willen beginnen, doch …. het is te laat!”
„Hm …. Mylord …. eigenlijk wilde ik u een dienst bewijzen, omuwentwilleverzocht ik om dit onderhoud. Nu merk ik, dat wij mogelijk zaken met elkaar kunnen doen.”
„Zaken met elkaar! Wij?”
„Ja …. eerlijke zaken. Wie een kind des doods is, denkt niet meer aan bedrog. Ik verpand mijn rooverseer …. gij zult moeten erkennen, dat ik die althans bezit.”
„Ongetwijfeld …. en Frog ontbreekt ze geheel.”
„Bij deze bijzondere soort van eer verklaar ik, u gewichtige mededeelingen te kunnen doen. Belooft gij mij als kroongetuige voor te stellen en eerst na afloop van het zeerooversproces, mij wegens den diefstal der diamanten aan te klagen?”
„Ja, kapitein Ballière, die de gevangenen naar Diego Garcia brengt, zal van mij de opdracht krijgen voorloopig Frog alleen aan te klagen.”
„Wilt gij mij uw woord er op geven, Mylord?”
„Gij hebt het.”
„Neem mijn dank aan, Mylord, al is het maar den dank van een zeeroover. En mijn berichten. Kent gij een man, die zich „Blonde Charles” laat noemen?”
„Ik niet, maar …. Wat weet je van hem?”
„Hm ….. ik zat eens, ongeveer een maand voor de „Magada” den laatsten keer het anker lichtte, in een kroeg te Plymouth. Een bedaagd man kwam binnen, blond haar, blauwe oogen ….. wij raakten aan hetpraten en ik vernam dat hij uit Argentinië kwam, eigenlijk nog verder …..”
„Wacht even. Je verhaal zal zeker de belangstelling mijner vrienden wekken.”
Hij wenkte een matroos en gelastte hem den overste, Ballière en Pedro te roepen, die weldra kwamen.
„Don Miguel ….. Pedro ….. wees zoo goed te luisteren naar hetgeen die man me heeft mede te deelen. Het komt mij voor dat gij beiden beter dan ik kunt oordeelen of de zaak zich heeft toegedragen zooals Bob vertelt.”
„Kort voor den diefstal ontmoette ik te Plymouth een Duitscher, „Blonde Charles” genaamd,”begon Jim. „De man kwam uit Argentinië. Hij sprak er over hoe slecht het hem gegaan was. Hij was roover op de grasvlakten in de ….. in de …..”
„Pampa’s,” zeide Miguel.
„Juist in depampa’sgeweest, had het met zijn chef niet kunnen vinden en was weggegaan.”
„Dat is waar,” bevestigde Pedro.
„Welk belang heb ik daarbij?”vroeg Ned. „Dat alles is me reeds lang bekend.”
„Als Charles de waarheid sprak, kunt gijnietalles weten, want hij beweerde, dat niemand in Europa de toedracht der zaak wist. Hij vertelde, dat hij te Buenos Aïres zich bij een zekeren Lord Westfield had aangesloten. Deze was bij een oproer zwaar gewond,Charles had hem niet willen verlaten en was tegelijk met hem gevangen genomen.”
„Gevangen?” vroeg Pedro.
„Door wien?” klonk het kortaf van Miguels lippen.
Ned luisterde in groote spanning.
„Door zijn vroegeren chef,”zeide de „Blonde.”„Hij noemde zoo’n komieken naam.”
„Sprak hij soms van „De Groote Hand?””
„Neen … maar … „Korte Hand” noemde hij hem.”
Pedro en Miguel zagen elkaar veelbeteekenend aan.
„De roovers hielden den Lord in een grot verborgen, lieten hem door Charles verplegen en beiden streng bewaken. Na de genezing van Lord Westfield …..”
„Genezing!” riep Ned.
„Heilige Jonkvrouw,” mompelde Miguel.
„Ja; na de genezing—vertelde de „Blonde”, waren beiden naar het Zuiden gebracht en wilden de roovers den Brit tegen een hoogen losprijs zijn vrijheid hergeven. Er kwam echter niets van, want vóór de boot met een brief van den Engelschman aan den consul te Buenos Aïres vertrokken was, werden de roovers door de Indianen overvallen en meerendeels gedood—ik meen, dat ook de chef vermoord is—en de overigen waaronder ook Lord Westfield en Charles naar Patagonië gevoerd. Na vele jaren van ellende was het den „Blonde” gelukt den Roodhuiden te ontvluchten. Ophet eerste schip, dat naar Europa vertrok had hij zich verhuurd en was naar Plymouth gekomen om de familie van den Brit op te zoeken. Hier geraakte hij in twist met een zekeren José, werd door dezen gedood en nam de berichten mede in het graf.”
„Hoe weet je, Bob, dat die Lord mijn vader is?”
„Ik weet het niet, maar ik hoop het. Dan heb ik u werkelijk een dienst bewezen. Gij moet zelf weten of die Lord Westfield uw vader kan zijn. Een man in mijn toestand grijpt elke gelegenheid aan om zijn lot te verbeteren. Zoo beproefde ik het met deze mededeeling, en uw aller gelaat getuigt, dat ze van groot gewicht is.”
„Miguel …. Pedro …. Wat zegt gij er van?” vroeg Ned ontroerd.
„Het verhaal is niet onwaarschijnlijk,” meende Pedro. „Alles kan waar zijn.”
„Welk een merkwaardige aaneenschakeling,” zeide Miguel. „Ik twijfel niet.”
„Groote God! Zou mijn vader, mijn arme oude vader nog leven!”
„Dan bevrijden wij hem, beste vriend,” riep Ballière, Ned in zijn armen sluitende. „Met hart en ziel ben ik aan u verbonden. De „Mariëtta” zal ons naar Argentinië brengen.”
„Waar Pedro en ik u wel het best den weg zullen kunnen wijzen „Amigo mio,””sprak Miguel. „Neem ons mede. Trots onzen leeftijd zijn we nog vol levenslust,nog heeft onze arm zijn kracht behouden. En wie kent beter dan wij de eigenaardigheden van dat land?”
„Vrienden, beste vrienden! Ten mijnen bate zou ik uw aanbod niet willen aannemen, niet wagen, u, in den herfst uws levens zulk een zware, moeilijke taak op te leggen, maar ter wille van mijn vader mag ik uw hulp, uwe onschatbare diensten niet weigeren. Geve God dat ons voornemen gelukt en wij den ongelukkigen gevangene levend weervinden.”
„Sta mij toe nog een paar woorden met Bob te spreken. Jenoemdeeen zekeren José den moordenaar van den blonden Charles. Hoe zag die José er uit?”
„Groote, krachtige gestalte ….. afgeleefd gezicht ….. woeste kerel. Zwart haar en een donkeren baard, een moedervlekje boven het linkeroog, en als ik me goed herinner, de linker hand door litteekens misvormd.”
„Zou dan niets goeds meer schuilen in deze natuur?” sprak Miguel ernstig. „Weet je nog wat meer van hem, Bob?”
„Ik ontmoette hem nog te Londen voor ik met de „Magada” vertrok. Hij was van plan naar Rio te gaan. Ik kon hem de politie niet op den hals jagen, daar ik zelf ….. gij weet het reeds.”
„Hoe gaarne ik ook onmiddellijk met u naar Zuid-Amerika zou varen, Mylord, zoo mogen wij onzen plicht tegenover de schipbreukelingen niet verzuimen,” merkte Ballière aan.
„Wij moeten spoedig handelen,” zeide Ned. „Alsgij heden nog de gevangenen naar Diego Garcia brengt en zoo spoedig mogelijk terugkomt …… En het daar gestationeerd schip verzoekt mede te gaan om het meerendeel der passagiers naar Ceylon te brengen, dan zeilen wij naar Mauritius, zenden aan de achtergeblevenen de gouvernementsschoener, en dan …. naar Patagonië!”
„Dat zal de beste weg zijn,” verklaarde de overste. „Manschappen voor onzen tocht naar de Roodhuiden vinden wij te Carmen de Patagones.”
„Met uw verlof, heeren,” waagde Bob zich in het gesprek te mengen, „met uw verlof ….. ik ben, zij het buiten mijn toedoen, de overbrenger geweest van gunstige berichten. Had ik niet aan u gedacht, Mylord, en om een onderhoud gevraagd, dan zou ik gestorven zijn, zonder dat een tijding omtrent uw vader tot u was doorgedrongen. Men zegt: Gods wegen zijn wonderbaar. Stel vertrouwen in mij en laat mij voor de misdaden uit mijn verleden op een beter wijze boeten dan door een roemloozen dood, waarbij niemand nut heeft. Laat mij den tocht tegen de Indianen meemaken, en gij zult geen trouwer, roekeloozer strijder hebben dan ik. Is alles voorbij en ik leef nog ….. wel, geef me dan aan het gerecht over.”
„Ik wil gaarne Bobs voorspraak zijn,” zeide Pedro. „Misschien gelukt het hem, door een nieuw leven, het oude, misdadige te verzoenen. Voor zijn berouw sta ik borg. Wel is waar zijn avonturen, moeielijkhedenen strijd zijn levenselementen ….. en hier biedt zich de gelegenheid aan zijn wild temperament bot te vieren. Denkt aan ….. den rooversleerling van Rio-Negro.”
„Pedro, Pedro!” schertste Miguel, dreigend zijn vinger opheffend. „Je waart zijn ergste tegenstander …. waarom die plotselinge verandering?”
„Wat zullen wij, met de overige gevangenen doen, die minder schuldig zijn dan Bob?” vroeg Ned.
„Mag ik spreken?” verzocht Bob onderdanig.
De vrienden knikten toestemmend.
„Laat dan ook voor hen genade voor recht gelden. Geef hun gereedschappen, wapens en ammunitie van de „Magada”, wat planken, ijzerwaren, koorn en zaadsoorten en laat hen op dit eiland een nederzetting vestigen. Breng mij aan boord van de brik en laat me verdwijnen …. daarvoor danken allen u! Zeg hun dat hun namen en personen aan alle havens bekend zijn gemaakt en ze worden opgehangen als ze zich buiten den Tschagos-archipel durven wagen. En wat mij betreft … zeg hun als ’t niet anders kan, dat ik te Diego Garcia moet … bungelen!”