(Clupea alosa.)
De elft,Is een voorwerp, dat men uit 't water delft,Is er onweer in Maart,Dan vat men hem vroeg bij den staart,En wordt hij veel gevangen,Zoo zegt men: Er zullen veel kersen aan de boomen hangen.—Cuvier geeft een juiste verklaring,Dat de elft een lid is van de familie clupea of haring.En een ieder kan zich vergewissen,Dat hij behoort onder de weekvinnige visschen,Hij heeft een instinctmatige trek,Om op een bepaalden tijd een reisje te doen in Maas, Waal of Lek,Maar ook in andere groote rivieren,Gaan ze te zamen rondzwieren,Doch van zoo'n trekkende karavaan,Loopt menigen makker tegen de lamp aan,Die onder 't zwemmen,Niet gelet heeft op de voetangels en klemmen.—Door het opgetrokken net,Dat uit was gezet,Ligt een elft dra op het doodsbed,Aangezien het is een vaste wet,Dat elften buiten water spoedig pierdoodzijn,En bleeke kieuwen krijgen die andersroodzijn.Karpers toch en aalen,Behoeven op die wijs, niet zoo gaauw den tol der natuur te betalen.De elft is ofhomofkuit,De eerste munt boven de laatste uit,En als men ze te koop rondkruit,Hoort men een schreeuwend geluid,Te weten: Elf is geen twaalf en twaalf is geen elf,Dat is maar een straatdeuntje, dat spreekt van zelf,En moet slechts strekken,Om de aandacht van 't publiek op te wekken.Aaltje de zuinige keukemeid,Leert dat elft op verschillende wijze wordt toebereid,En als ik 't haar na wou zeggen,Zou het zijn: kooken, rooken, stoven, bakken en in 't zuur leggen.Verder wordt door de natuurlijke geschiedenis vermeld,Dat hij door de liefhebbers op hoogen prijs wordt gesteld,Anderen daarentegen zeggen: een elft is danigVet, magtig, alias tranig.Men zou nog kunnen mededeelen,Een elft laat zich door muzikale toonen lokken of streelen,En menigen visscher meent veel elft te kunnen vangen,Als hij klokjes of schelletjes boven de netten laat hangen.Ten slotte, komt er elft in het land,Dan zegt men niet, zooals van haring,docters aan een kant,Eet dus van elft maar niet te veel,En pas op de graten in de keel.
De elft,Is een voorwerp, dat men uit 't water delft,Is er onweer in Maart,Dan vat men hem vroeg bij den staart,En wordt hij veel gevangen,Zoo zegt men: Er zullen veel kersen aan de boomen hangen.—Cuvier geeft een juiste verklaring,Dat de elft een lid is van de familie clupea of haring.En een ieder kan zich vergewissen,Dat hij behoort onder de weekvinnige visschen,Hij heeft een instinctmatige trek,Om op een bepaalden tijd een reisje te doen in Maas, Waal of Lek,Maar ook in andere groote rivieren,Gaan ze te zamen rondzwieren,Doch van zoo'n trekkende karavaan,Loopt menigen makker tegen de lamp aan,Die onder 't zwemmen,Niet gelet heeft op de voetangels en klemmen.—Door het opgetrokken net,Dat uit was gezet,Ligt een elft dra op het doodsbed,Aangezien het is een vaste wet,Dat elften buiten water spoedig pierdoodzijn,En bleeke kieuwen krijgen die andersroodzijn.Karpers toch en aalen,Behoeven op die wijs, niet zoo gaauw den tol der natuur te betalen.De elft is ofhomofkuit,De eerste munt boven de laatste uit,En als men ze te koop rondkruit,Hoort men een schreeuwend geluid,Te weten: Elf is geen twaalf en twaalf is geen elf,Dat is maar een straatdeuntje, dat spreekt van zelf,En moet slechts strekken,Om de aandacht van 't publiek op te wekken.Aaltje de zuinige keukemeid,Leert dat elft op verschillende wijze wordt toebereid,En als ik 't haar na wou zeggen,Zou het zijn: kooken, rooken, stoven, bakken en in 't zuur leggen.Verder wordt door de natuurlijke geschiedenis vermeld,Dat hij door de liefhebbers op hoogen prijs wordt gesteld,Anderen daarentegen zeggen: een elft is danigVet, magtig, alias tranig.Men zou nog kunnen mededeelen,Een elft laat zich door muzikale toonen lokken of streelen,En menigen visscher meent veel elft te kunnen vangen,Als hij klokjes of schelletjes boven de netten laat hangen.Ten slotte, komt er elft in het land,Dan zegt men niet, zooals van haring,docters aan een kant,Eet dus van elft maar niet te veel,En pas op de graten in de keel.
(Fringilla coelebs).
Een vink, naar zijn aard,Begint gewoonlijk te slaan in Maart,Liefst in een boomgaard,Of in iepen en linden,Die men bij een boeren hofsteê kan vinden;Soms slaat hij in Januarij voluit,Doch dan is hij blind, zit in een kooi en kwam uit de muit.Een goede vink,Slaat gewoonlijk flink,Want men vindt ook breekebeenen,Om de eenvoudige reden, dat de natuur verschillende gaven wil verleenen.Enfin men hoort gaarne hem,Die bekend is door den slag vanhollereselemindidelem,Doch de HeerenTjiplemenJaglemzijn niet erg gezocht,En de vogelaars noemen soortgelijke vinken maar bogt.Een vink bouwt een aardige woning,Waarin hij meer schik heeft dan in 't paleis van een koning,Het huisje dat beschut is tegen wind en regen,Wordt door een dos van bladeren omringd allerwegenEn de frissche buitenlucht stroomt de bewoners tegen,De vinken kennen de ongemakken van een menschenhuis niet,En ze hebben dan ook nimmer van rookwalm, muizen of muggen verdriet,Ze behoeven in dat hooge prieel daar buiten,Geen vensters te grendelen, noch deuren te sluiten,Ze hooren als ze willen de vogelkens fluiten;En 's morgens vroeg als ze de oogen opendoen,Straalt het licht hun tegen door een geurig groen;Voegt men hier nog bij dat een vinkenpaar,Met zuivere liefde trad voor het echtaltaarEn dat beide veel houden van elkaâr,Geen menschelijke zorgen hebben te torschen,In één woord, de boeren maar laten dorschen,Dan heeft dit allen schijn,Dat hier voor beiden een leventje zou zijn,Van rozengeur en maneschijn,Zoo denkt welligt een jeugdig maagdelijn,Misgedacht! Mijnheer vink heeft dikwijls chagrijn,Cupido stortte in zijn hart een doodend venijn,Sinjeur vink toch is iemand,Die dikwerf krijgt 't land,Door jaloersheid, die hem overmant,Die dan op 't punt van verstand,Een groote nul is, een niemand.In zoo groote mate is hij daarmeê vervuld,Dat hij geen buurman vink in zijn nabijheid duldt,Krijgt hij toch een collega in het oog,Dan vliegt hij naar hem toe als een pijl uit een boog,Is woedend van nijd,Bijt, schopt en slaat in den strijd,Totdat één der vinkridders in het stof bijt,Of de plaat poetst, na verloop van tijd;Een blaauw oog, is voor een vink maar een kleinigheid,Wat erger is, zooals de vogelaar zeit,Hij raakt door zijn jaloersheid,Menigmaal zijn persoonlijke vrijheid kwijt,Als hij door partijvink, pop en lijmgarden om den tuin wordt geleid.Verder weet de natuurlijke geschiedenis u te verhalen,Dat al moet mijnheer vink in een kooi het gelag betalen,Het weeuwtje over zijn gemis niet lang zal malen,Zij toont weinig smart,En beoefent de spreuk, »uit het oog, uit het hart,”Ze geeft daarom nooit een blaauwe scheen,En zegt bij een nieuw bezoek niet,ga heen,En alle vinkenweeuwtjes hebben dit met elkander gemeen,Dat ze dra trouwen, en denken wat is één vink toch alleen.Blinde vinkenKunnen in een kooi goed eten vinden en drinken't Zij 's morgens of in een avonduur,Trouwens de gewoonte is de tweede natuur.Het volk spreekt nog van andere vinken,Doch dat zijn zespooters met twee sprieten die bloed drinken.
Een vink, naar zijn aard,Begint gewoonlijk te slaan in Maart,Liefst in een boomgaard,Of in iepen en linden,Die men bij een boeren hofsteê kan vinden;Soms slaat hij in Januarij voluit,Doch dan is hij blind, zit in een kooi en kwam uit de muit.Een goede vink,Slaat gewoonlijk flink,Want men vindt ook breekebeenen,Om de eenvoudige reden, dat de natuur verschillende gaven wil verleenen.Enfin men hoort gaarne hem,Die bekend is door den slag vanhollereselemindidelem,Doch de HeerenTjiplemenJaglemzijn niet erg gezocht,En de vogelaars noemen soortgelijke vinken maar bogt.Een vink bouwt een aardige woning,Waarin hij meer schik heeft dan in 't paleis van een koning,Het huisje dat beschut is tegen wind en regen,Wordt door een dos van bladeren omringd allerwegenEn de frissche buitenlucht stroomt de bewoners tegen,De vinken kennen de ongemakken van een menschenhuis niet,En ze hebben dan ook nimmer van rookwalm, muizen of muggen verdriet,Ze behoeven in dat hooge prieel daar buiten,Geen vensters te grendelen, noch deuren te sluiten,Ze hooren als ze willen de vogelkens fluiten;En 's morgens vroeg als ze de oogen opendoen,Straalt het licht hun tegen door een geurig groen;Voegt men hier nog bij dat een vinkenpaar,Met zuivere liefde trad voor het echtaltaarEn dat beide veel houden van elkaâr,Geen menschelijke zorgen hebben te torschen,In één woord, de boeren maar laten dorschen,Dan heeft dit allen schijn,Dat hier voor beiden een leventje zou zijn,Van rozengeur en maneschijn,Zoo denkt welligt een jeugdig maagdelijn,Misgedacht! Mijnheer vink heeft dikwijls chagrijn,Cupido stortte in zijn hart een doodend venijn,Sinjeur vink toch is iemand,Die dikwerf krijgt 't land,Door jaloersheid, die hem overmant,Die dan op 't punt van verstand,Een groote nul is, een niemand.In zoo groote mate is hij daarmeê vervuld,Dat hij geen buurman vink in zijn nabijheid duldt,Krijgt hij toch een collega in het oog,Dan vliegt hij naar hem toe als een pijl uit een boog,Is woedend van nijd,Bijt, schopt en slaat in den strijd,Totdat één der vinkridders in het stof bijt,Of de plaat poetst, na verloop van tijd;Een blaauw oog, is voor een vink maar een kleinigheid,Wat erger is, zooals de vogelaar zeit,Hij raakt door zijn jaloersheid,Menigmaal zijn persoonlijke vrijheid kwijt,Als hij door partijvink, pop en lijmgarden om den tuin wordt geleid.Verder weet de natuurlijke geschiedenis u te verhalen,Dat al moet mijnheer vink in een kooi het gelag betalen,Het weeuwtje over zijn gemis niet lang zal malen,Zij toont weinig smart,En beoefent de spreuk, »uit het oog, uit het hart,”Ze geeft daarom nooit een blaauwe scheen,En zegt bij een nieuw bezoek niet,ga heen,En alle vinkenweeuwtjes hebben dit met elkander gemeen,Dat ze dra trouwen, en denken wat is één vink toch alleen.Blinde vinkenKunnen in een kooi goed eten vinden en drinken't Zij 's morgens of in een avonduur,Trouwens de gewoonte is de tweede natuur.Het volk spreekt nog van andere vinken,Doch dat zijn zespooters met twee sprieten die bloed drinken.
(Sturnus vulgaris).
De spreeuw,sturnus vulgaris,Is een wezen dat van zessen klaar is,Om kersen te stelen,En brutaal, zooals de keerder U wil mededeelen,Want, zegt hij, te vuur en te zwaard,Moet men blijvengepsenenboksenin den boomgaard,Kan men de schoenen maar aantrekken en loopen als een paard,Wil men niet rekenen buiten den waard.—Volgens Buffon,Is daarom kersendief zijnepitheton,Toen hij als embryon,Nog niets zien kon,Van het licht der zon,En eenblaauw-groeneschaal hem insloot,Werd hij allengskens groot,Door de koesterende warmte, die hij van zijn moeder genoot,Nabij een dakpan of goot,Doch toen 't hulsel hem geen ruimte meer genoeg aanbood,En zoodanig een leventje hem verdroot,Gaf hij met zijn snavel of pootEen stoot.......De wand brak en naar behooren,Werd daarop een nuchter spreeuwenkind geboren,Ik geloof echter dat niemand van u,Bij de beschouwing van zoodanig individu,Zeggen zal, wat een pracht zie ik nu,Geen harmonie toch van vorm en deelen,Zullen in dit geval uw schoonheidsgevoel kunnen streelen,Zoo'n spreeuwenkind,Is een dag of wat blind,En zonder bewijs van veêr,Dikbuikig en teêr,Hangen de magere beentjes bij hem neêr,En de ouders zijn druk in de weer,Om de kleuters, (want er zijn er meer,)Daags menigkeer,Volgens de gezondheidsleer,Het noodige voedsel te geven, en wel zonder morren,Te weten: piertjes, muggenschenkels, of lendenstukken van vliegen en torren,De kleine groeit met het uur,En moederspreeuw behoeft niet te klagen bij een buur,Mijn kindje heeft 't koperzuur,Noch daauwworm en stuipjes vindt men bij de jonge spreeuwen,En wat het mooiste is, ze slapen 's nachts goed door zonder te schreeuwen;Kortom,De beentjes groeijen niet krom,De kinderdagen zijn bij een spreeuw snel om,En is hij volwassen,Dan heeft hij alle eigenschappen, die aan een spreeuw passen;—Zijn gefluit of gekweel,Niet sentimenteel,Geschiedt met een ferme borst en keel,Gedost in zwart-paars-goud-groen fluweel,En behalve zijn muziek, die ons kan amuseren,Boeit ons zijn gave van te gesticuleren,En het declameren,Waaruit men nog wel iets kan leeren;Immers als hij bezig is met dat werk,Daar buiten op een kerk,Is het als of hij ons toeroept, als hij op die hoogte staat,Weest altijd een Jan cordaat,Verruimt uw gezigtskring, zorgt dat ge de dingen niet beperkt gadeslaat,Dompelt u in een luchtbad, wascht uw longen, 't is voor het leven probaat,Zoo'n taal,Is waarlijk liberaal,Ook wordt er bewezen,Dat binnen de muren dikwerf een andere les wordt voorgelezen.—De spreeuw geeft ons een aardige blijk,Dat hij ervaren is in de jagtpraktijk,Want om zich niet veel te vermoeijen,Houdt hij er speurhonden op na, beter bekend onder den naam van koeijen,Die drijven in de wei de wormpjes naar hem toe,En daarom heeft een spreeuw groot respect voor een koe,Geen wonder dat de oude luitjes er op staan,Dat hun kinderen gaauw mede op de jagtpartij gaan,Wel kijken in 't begin de jeugdige jagers 't groote beest scrupuleus aan,Doch pa en moe,Zeggen ieder op hun beurt, »Je ziet maar toe,”»Hoe of ik het doe,”»Niets zal je hinderen,”»Me lieve kinderen,”»Komt hier,”»Geneert je geen zier,”»Daar ligt een pier,”»Naast dat boterbloemken, bij die grasspier,”En met een zwier,Loopen ze nu dra onder de 4maagenlangs de pooten henen,Zonder dat ze getrapt worden op hun teenen,Krijgen wat ze meenen,En op die jagt,Worden er dan veel creatuurtjes om zeep gebragt.Het torenhaantje is hem lief,Daarheeft hij een schoon vogelperspectief,Daarop dat haantje, dat zoo mooi kan blinken,Houdt hij een concert met zijn makkers als de zon gaat zinken;Want vrolijk is de spreeuw,Hij stoort zich niet aan Aprilsche sneeuw,Zijn hoopvol gemoed profiteert van de daken,Dat de boomgaard zich dra kleeden zal in een ander wit laken,Dan zullen de kinderen zich met meizoetjes en pinksterbloemen vermaken,In het zonnetje zal de herstellende op de been geraken,En den blos van gezondheid weêr terugkrijgen op de kaken;De meidoorn zal bloeijen,Gras zal er groeijen,De lammekens zullen stoeijen;En ossen en koeijen,Ontslagen van hunne boeijen,Zal men niet meer in den stal hooren loeijen;Weg dan met kagchels die broeijen, gloeijen,En soms broeken verschroeijen!Is dit nu zoo,Dan is de spreeuw een andereDon Antonio Magino.Zooals de natuurlijke geschiedenis ons verder vermeldt,Is er onder zijn geslacht nog wel ééns een dappere held;Immers volgens Martinet,Heeft een spreeuw zich ééns ferm tegen een kat verzet;'t Was te Buiksloot,Waar de kat in den strijd vlood,Doch de spreeuw was door zijn wonden dra dood,En nu mogen de spreeuwen,Hem beschouwen als Reinier Claassens onder de waterleeuwen.Ten slotte: 't Wijfje en mannetje verschillen veel,Bij het eerste is de bek graauw, bij het laatste geel.
De spreeuw,sturnus vulgaris,Is een wezen dat van zessen klaar is,Om kersen te stelen,En brutaal, zooals de keerder U wil mededeelen,Want, zegt hij, te vuur en te zwaard,Moet men blijvengepsenenboksenin den boomgaard,Kan men de schoenen maar aantrekken en loopen als een paard,Wil men niet rekenen buiten den waard.—Volgens Buffon,Is daarom kersendief zijnepitheton,Toen hij als embryon,Nog niets zien kon,Van het licht der zon,En eenblaauw-groeneschaal hem insloot,Werd hij allengskens groot,Door de koesterende warmte, die hij van zijn moeder genoot,Nabij een dakpan of goot,Doch toen 't hulsel hem geen ruimte meer genoeg aanbood,En zoodanig een leventje hem verdroot,Gaf hij met zijn snavel of pootEen stoot.......De wand brak en naar behooren,Werd daarop een nuchter spreeuwenkind geboren,Ik geloof echter dat niemand van u,Bij de beschouwing van zoodanig individu,Zeggen zal, wat een pracht zie ik nu,Geen harmonie toch van vorm en deelen,Zullen in dit geval uw schoonheidsgevoel kunnen streelen,Zoo'n spreeuwenkind,Is een dag of wat blind,En zonder bewijs van veêr,Dikbuikig en teêr,Hangen de magere beentjes bij hem neêr,En de ouders zijn druk in de weer,Om de kleuters, (want er zijn er meer,)Daags menigkeer,Volgens de gezondheidsleer,Het noodige voedsel te geven, en wel zonder morren,Te weten: piertjes, muggenschenkels, of lendenstukken van vliegen en torren,De kleine groeit met het uur,En moederspreeuw behoeft niet te klagen bij een buur,Mijn kindje heeft 't koperzuur,Noch daauwworm en stuipjes vindt men bij de jonge spreeuwen,En wat het mooiste is, ze slapen 's nachts goed door zonder te schreeuwen;Kortom,De beentjes groeijen niet krom,De kinderdagen zijn bij een spreeuw snel om,En is hij volwassen,Dan heeft hij alle eigenschappen, die aan een spreeuw passen;—Zijn gefluit of gekweel,Niet sentimenteel,Geschiedt met een ferme borst en keel,Gedost in zwart-paars-goud-groen fluweel,En behalve zijn muziek, die ons kan amuseren,Boeit ons zijn gave van te gesticuleren,En het declameren,Waaruit men nog wel iets kan leeren;Immers als hij bezig is met dat werk,Daar buiten op een kerk,Is het als of hij ons toeroept, als hij op die hoogte staat,Weest altijd een Jan cordaat,Verruimt uw gezigtskring, zorgt dat ge de dingen niet beperkt gadeslaat,Dompelt u in een luchtbad, wascht uw longen, 't is voor het leven probaat,Zoo'n taal,Is waarlijk liberaal,Ook wordt er bewezen,Dat binnen de muren dikwerf een andere les wordt voorgelezen.—De spreeuw geeft ons een aardige blijk,Dat hij ervaren is in de jagtpraktijk,Want om zich niet veel te vermoeijen,Houdt hij er speurhonden op na, beter bekend onder den naam van koeijen,Die drijven in de wei de wormpjes naar hem toe,En daarom heeft een spreeuw groot respect voor een koe,Geen wonder dat de oude luitjes er op staan,Dat hun kinderen gaauw mede op de jagtpartij gaan,Wel kijken in 't begin de jeugdige jagers 't groote beest scrupuleus aan,Doch pa en moe,Zeggen ieder op hun beurt, »Je ziet maar toe,”»Hoe of ik het doe,”»Niets zal je hinderen,”»Me lieve kinderen,”»Komt hier,”»Geneert je geen zier,”»Daar ligt een pier,”»Naast dat boterbloemken, bij die grasspier,”En met een zwier,Loopen ze nu dra onder de 4maagenlangs de pooten henen,Zonder dat ze getrapt worden op hun teenen,Krijgen wat ze meenen,En op die jagt,Worden er dan veel creatuurtjes om zeep gebragt.Het torenhaantje is hem lief,Daarheeft hij een schoon vogelperspectief,Daarop dat haantje, dat zoo mooi kan blinken,Houdt hij een concert met zijn makkers als de zon gaat zinken;Want vrolijk is de spreeuw,Hij stoort zich niet aan Aprilsche sneeuw,Zijn hoopvol gemoed profiteert van de daken,Dat de boomgaard zich dra kleeden zal in een ander wit laken,Dan zullen de kinderen zich met meizoetjes en pinksterbloemen vermaken,In het zonnetje zal de herstellende op de been geraken,En den blos van gezondheid weêr terugkrijgen op de kaken;De meidoorn zal bloeijen,Gras zal er groeijen,De lammekens zullen stoeijen;En ossen en koeijen,Ontslagen van hunne boeijen,Zal men niet meer in den stal hooren loeijen;Weg dan met kagchels die broeijen, gloeijen,En soms broeken verschroeijen!Is dit nu zoo,Dan is de spreeuw een andereDon Antonio Magino.Zooals de natuurlijke geschiedenis ons verder vermeldt,Is er onder zijn geslacht nog wel ééns een dappere held;Immers volgens Martinet,Heeft een spreeuw zich ééns ferm tegen een kat verzet;'t Was te Buiksloot,Waar de kat in den strijd vlood,Doch de spreeuw was door zijn wonden dra dood,En nu mogen de spreeuwen,Hem beschouwen als Reinier Claassens onder de waterleeuwen.Ten slotte: 't Wijfje en mannetje verschillen veel,Bij het eerste is de bek graauw, bij het laatste geel.
(Hirudo medicinalis).
Een bloedzuiger in 't Latijnhirudo,Kan meer menschenbloed opdrinken dan een vloo,En men heeft hem daarom uit willen kiezen,Als er sprake was, dat de mensch wat van dat vocht moest verliezen.Bij zoo'n operatie ziet men graag,Dat mijnheer opzwelt of krijgt een volle maag,Want hoewel menschenbloedEen bloedzuiger immer goeddoet,Zoo wil hij er soms zijn kop niet voor buigenOm een aanval te doen en door te zuigen.Aangezien hij op sommige punten zeerpreciesis,Dat wil zeggen voor al wat vuil enviesis,En hieruit volgt dat hij er wel voor zalpassen,Om in een menschenhuid te bijten, die niet dikwerf wordtgewasschen.Een bloedzuiger is verder een van die dieren,Die de Natuur op den rug met 6 oranje-bruine streepen heeft willen versieren,Van achteren aan zijn lijf,Draagt hij een breede schijf,Een orgaan,Om zich vast tehechten, tekruipenen met zijn kop in de hoogte testaan.Van voren,Heeft hij de machine om de huid van den mensch te doorboren,Dat uit een3-talkaken met 180 tanden bestaat,En een scherp werktuig is, dat er goed door heengaat.—Zijn ligchaam,Stellen 100 ringen te zaam,Hij bezit gevoel en is tot proeven bekwaam,Want een bloedzuiger houdtMeer van suiker dan van zout,En hij heeft in die keuze nimmer fout.Opdat hij ook goed zou kunnen zien,Gaf de Natuur hem bovendien,Oogen ten getale van tien,Die hij als hij drinkt niet als een haan toe wil sluiten,Waardoor hij niet zeggen wil,ik ken het van buitenZooals men toch volgens den Schoolmeester zal mogenbesluiten.—Wegens zijn bijzonderen aard,Is hij reeds meer dan 20eeuwenvermaard;En Galenus, en meer van die oude Heeren,Hebben hem in hun tijd, zeer willen respecteren;Doch alles verandert, en waar vroeger een bloedzuiger aangewezen was,Laat men hem nu maar rondzwemmen in 'tglas,Een kruipendeEn bloeddruipendeBloedzuiger heeft een eigenaardige pas,En geneert zich niet zelfs onder een beddelaken,Als hij kans heeft een wandeling te maken,Doch dan is de mensch ook weldra gezind,Om ten opzigte van onzen vrind,In praktijk te brengen, die zoekt die vindt,Tot genoegen van hem, of haar die op het bed ligt,En dubbel tevreden is, dat hij zijn pligt,Op de plaats der huid, waar het noodig was heeft verrigt.Ten slotte:De internationalen,Weten u nog van een ander soort van bloedzuigersveelte verhalen,Dit heeft betrekking op werkloon en kapitalen,Ze willen onder die voorwerpen zoodanige wezens begrijpen,Die zooals ze zeggen, hun de keel toeknijpen.
Een bloedzuiger in 't Latijnhirudo,Kan meer menschenbloed opdrinken dan een vloo,En men heeft hem daarom uit willen kiezen,Als er sprake was, dat de mensch wat van dat vocht moest verliezen.Bij zoo'n operatie ziet men graag,Dat mijnheer opzwelt of krijgt een volle maag,Want hoewel menschenbloedEen bloedzuiger immer goeddoet,Zoo wil hij er soms zijn kop niet voor buigenOm een aanval te doen en door te zuigen.Aangezien hij op sommige punten zeerpreciesis,Dat wil zeggen voor al wat vuil enviesis,En hieruit volgt dat hij er wel voor zalpassen,Om in een menschenhuid te bijten, die niet dikwerf wordtgewasschen.Een bloedzuiger is verder een van die dieren,Die de Natuur op den rug met 6 oranje-bruine streepen heeft willen versieren,Van achteren aan zijn lijf,Draagt hij een breede schijf,Een orgaan,Om zich vast tehechten, tekruipenen met zijn kop in de hoogte testaan.Van voren,Heeft hij de machine om de huid van den mensch te doorboren,Dat uit een3-talkaken met 180 tanden bestaat,En een scherp werktuig is, dat er goed door heengaat.—Zijn ligchaam,Stellen 100 ringen te zaam,Hij bezit gevoel en is tot proeven bekwaam,Want een bloedzuiger houdtMeer van suiker dan van zout,En hij heeft in die keuze nimmer fout.Opdat hij ook goed zou kunnen zien,Gaf de Natuur hem bovendien,Oogen ten getale van tien,Die hij als hij drinkt niet als een haan toe wil sluiten,Waardoor hij niet zeggen wil,ik ken het van buitenZooals men toch volgens den Schoolmeester zal mogenbesluiten.—Wegens zijn bijzonderen aard,Is hij reeds meer dan 20eeuwenvermaard;En Galenus, en meer van die oude Heeren,Hebben hem in hun tijd, zeer willen respecteren;Doch alles verandert, en waar vroeger een bloedzuiger aangewezen was,Laat men hem nu maar rondzwemmen in 'tglas,Een kruipendeEn bloeddruipendeBloedzuiger heeft een eigenaardige pas,En geneert zich niet zelfs onder een beddelaken,Als hij kans heeft een wandeling te maken,Doch dan is de mensch ook weldra gezind,Om ten opzigte van onzen vrind,In praktijk te brengen, die zoekt die vindt,Tot genoegen van hem, of haar die op het bed ligt,En dubbel tevreden is, dat hij zijn pligt,Op de plaats der huid, waar het noodig was heeft verrigt.Ten slotte:De internationalen,Weten u nog van een ander soort van bloedzuigersveelte verhalen,Dit heeft betrekking op werkloon en kapitalen,Ze willen onder die voorwerpen zoodanige wezens begrijpen,Die zooals ze zeggen, hun de keel toeknijpen.
(Columba livia).
Een duif,Is voor een sperwer een lekkere kluif,En goed gebraden,Zal de mensch haar ook niet versmaden;Doch zoo men aan iemand, die ferm eten kan, vroeg,Je hebt zeker aan een duif niet genoeg,Dan zou hij zeggen, »een stuk of vijf»Gaan er met gemak in mijn lijf,”Ook dien je daarbij te weten,Dat om smakelijk gebraden duiven te eten,Appelmoes en de noodige saus niet mag worden vergeten,Tevens moeten het jonge duiven zijn, wel te verstaan,Want ouden zijn taai, en daar is niet veel aan.De duif is of wild of tam,En de eerste is het, die vroeger op aarde kwam,'t Was in den tijd, toen er nog geen duiventillen waren,En alvus van duiven nog niet dienen kon voor de groei van baard en haren,Duivenmelkers waren toen als de onbekende X of Z,En ploerten schoten nog niet onder een andermans duiven met pret,Dit schijnt nu geoorloofd onder een nieuwere wet,Aan hun die 't geweten wat uit hebben gezet,Doch wier oogen dikwerf schuilen onder den rand van den hoed of de pet.—In dien tijd, toen de tamme duif nog niet was geboren,Droegen de dametjes nog geen gouden duifjes in de ooren,Op 't onrustige hartje prijkte tevens niet mede,Het lieve duifje en broche, als symbool van de vrede,Maar alles verandert, en de tamme duif,Staat nu voor 't bakje te eten, als een paard voor de ruif,Zoolang men echter geen purpere druif,Van een wilgenboom kan lezen,Zullen erwildeduiven enwildemenschen wezen,Hetgeen thans in een groote stad op een kermisnacht kan worden bewezen.Onder de duiven die werden beroemd,Kan in de eerste plaats die van de groote watervloed worden genoemd,Zij was de bodinne des vredes, die met een olijftak wou komen,Doch voor de derde maal los, heeft men niets meer van haar vernomen,Geen wonder, want zij kon nu weer 't nestje bouwen in een van de boomen,Uit wat twijgjes, die zij van den droogen grond had opgenomen.Het duifje van Anacreon,Was een lief diertje, dat goed babbelen kon,Ook was dit bij de pinken,Om een dansje te maken en wijn te drinken,Bovendien had de dichter van dit beestje veel pleizier,Want het bezorgde hem de brieven en 's nachts bewaakte het zijn lier.No. 3 waarover we nu spreken,Was Mahomed's duif, die hem hielp in 't preeken,Om geloof te krijgen bij zijne leeken;—Bij zijne theologische verklaring,Gaf toch, volgens zijn zeggen, de duif aan hem eene bijzondere openbaring,Wel vloog het diertje naar hem toe, als hij hield een speech,Maar van een revelatie bestond natuurlijk niets,De duif was geleerd, uit zijn oor te pikken wat duivenboonen of graan,En de beste plaats hiervoor was op een van zijn schouders te staan,Op zijn neus immers zou 't moeijelijk gaan;Kortom de gemeente keek de vertooning met groote oogen aan,Geloofde en was door 't mirakel voldaan,Ja, scheen zelfs buitengewoon te zijn gesticht,Hetgeen men zien kon aan ieders gezigt;Een duif rekent het echter tot pligt,Zooals men uit de Natuurlijke geschiedenis kan leeren,Om tegen het Mahomedaansche huwelijks-begrip te protesteeren,Daarom neemt een duif slechts eene levensgezellin tot vrouw,En als er sprake is van reine liefde en huwelijkstrouw,Dan schijnt men daarvoor 't beeld van een paar duifjes te behoeven,Die in een schaduwrijke linde te zamen vertoeven,En te midden van rozengeur en maneschijn,Uitermate zeer gelukkig zijn,Enfin,Het kan gebeuren,Dat menschen na die geur en na dat licht treuren,Doch een duif heeft men nog nooit een tijger zien verscheuren,Ook neemt men aan dat haar gemoed van zachtheidvolis,Hetgeen reeds Horatius uitdrukte door 't woordmollis.No. 4 was iemand,Bijzonder galant,Die een deftige vergadering hielp uit den brand,Toen er geen olie was bij de hand,Waarmeê mijnheer Clovis moest worden ingewreven,Of gezalfd, dat is om 't even,Die duif nu kwam met een fleschje aanzweven,En ze verwierf zich niet weinig glorie,Als men bemerkte, dat dit gevuld was met de gewenschte olie,Dit is een historie,Die mystieken niet ligt verliezen uit hun memorie,Maar waarover rationalisten,Niet ligt te zamen zullen twisten.Duif no. 5,Houdt in den sterrenhemel haar verblijf,Zij vond,Haar geboortegrond,Nabij een haas en een hond,Doch er moesten eeuwen verloopen,Voor Mr. Roijer haar heeft willen doopen.Uit de Natuurlijke geschiedenis kan ons blijken,Dat er duiven zijn, die op menschen gelijken,'t Is b. v. de kropper, waarbij men een overeenkomst vindt,Van een persoon, die opgeblazen is door wind,Raadsheeren zijn die deftige aristocraten,Die zich, met al wat liberaal is, niet inlaten,En alle vooruitgang haten;Paauwstaarten zijn aan die dames gelijk,Die hun japonnen niet laten sleepen door 't slijk,En het tortelduifje in de kooi,Geeft ons een mooi,Allooi,Van een babbelend wijfje, dat dra prikkelbaar is en boos,Als men zegt, Je duif helpt niets tegen je roos.Ten slotte:Hoogvliegers en tuimelaars zijn er altijd geweest,Zooals men uit de geschiedenis van Icarus leest.
Een duif,Is voor een sperwer een lekkere kluif,En goed gebraden,Zal de mensch haar ook niet versmaden;Doch zoo men aan iemand, die ferm eten kan, vroeg,Je hebt zeker aan een duif niet genoeg,Dan zou hij zeggen, »een stuk of vijf»Gaan er met gemak in mijn lijf,”Ook dien je daarbij te weten,Dat om smakelijk gebraden duiven te eten,Appelmoes en de noodige saus niet mag worden vergeten,Tevens moeten het jonge duiven zijn, wel te verstaan,Want ouden zijn taai, en daar is niet veel aan.De duif is of wild of tam,En de eerste is het, die vroeger op aarde kwam,'t Was in den tijd, toen er nog geen duiventillen waren,En alvus van duiven nog niet dienen kon voor de groei van baard en haren,Duivenmelkers waren toen als de onbekende X of Z,En ploerten schoten nog niet onder een andermans duiven met pret,Dit schijnt nu geoorloofd onder een nieuwere wet,Aan hun die 't geweten wat uit hebben gezet,Doch wier oogen dikwerf schuilen onder den rand van den hoed of de pet.—In dien tijd, toen de tamme duif nog niet was geboren,Droegen de dametjes nog geen gouden duifjes in de ooren,Op 't onrustige hartje prijkte tevens niet mede,Het lieve duifje en broche, als symbool van de vrede,Maar alles verandert, en de tamme duif,Staat nu voor 't bakje te eten, als een paard voor de ruif,Zoolang men echter geen purpere druif,Van een wilgenboom kan lezen,Zullen erwildeduiven enwildemenschen wezen,Hetgeen thans in een groote stad op een kermisnacht kan worden bewezen.Onder de duiven die werden beroemd,Kan in de eerste plaats die van de groote watervloed worden genoemd,Zij was de bodinne des vredes, die met een olijftak wou komen,Doch voor de derde maal los, heeft men niets meer van haar vernomen,Geen wonder, want zij kon nu weer 't nestje bouwen in een van de boomen,Uit wat twijgjes, die zij van den droogen grond had opgenomen.Het duifje van Anacreon,Was een lief diertje, dat goed babbelen kon,Ook was dit bij de pinken,Om een dansje te maken en wijn te drinken,Bovendien had de dichter van dit beestje veel pleizier,Want het bezorgde hem de brieven en 's nachts bewaakte het zijn lier.No. 3 waarover we nu spreken,Was Mahomed's duif, die hem hielp in 't preeken,Om geloof te krijgen bij zijne leeken;—Bij zijne theologische verklaring,Gaf toch, volgens zijn zeggen, de duif aan hem eene bijzondere openbaring,Wel vloog het diertje naar hem toe, als hij hield een speech,Maar van een revelatie bestond natuurlijk niets,De duif was geleerd, uit zijn oor te pikken wat duivenboonen of graan,En de beste plaats hiervoor was op een van zijn schouders te staan,Op zijn neus immers zou 't moeijelijk gaan;Kortom de gemeente keek de vertooning met groote oogen aan,Geloofde en was door 't mirakel voldaan,Ja, scheen zelfs buitengewoon te zijn gesticht,Hetgeen men zien kon aan ieders gezigt;Een duif rekent het echter tot pligt,Zooals men uit de Natuurlijke geschiedenis kan leeren,Om tegen het Mahomedaansche huwelijks-begrip te protesteeren,Daarom neemt een duif slechts eene levensgezellin tot vrouw,En als er sprake is van reine liefde en huwelijkstrouw,Dan schijnt men daarvoor 't beeld van een paar duifjes te behoeven,Die in een schaduwrijke linde te zamen vertoeven,En te midden van rozengeur en maneschijn,Uitermate zeer gelukkig zijn,Enfin,Het kan gebeuren,Dat menschen na die geur en na dat licht treuren,Doch een duif heeft men nog nooit een tijger zien verscheuren,Ook neemt men aan dat haar gemoed van zachtheidvolis,Hetgeen reeds Horatius uitdrukte door 't woordmollis.No. 4 was iemand,Bijzonder galant,Die een deftige vergadering hielp uit den brand,Toen er geen olie was bij de hand,Waarmeê mijnheer Clovis moest worden ingewreven,Of gezalfd, dat is om 't even,Die duif nu kwam met een fleschje aanzweven,En ze verwierf zich niet weinig glorie,Als men bemerkte, dat dit gevuld was met de gewenschte olie,Dit is een historie,Die mystieken niet ligt verliezen uit hun memorie,Maar waarover rationalisten,Niet ligt te zamen zullen twisten.Duif no. 5,Houdt in den sterrenhemel haar verblijf,Zij vond,Haar geboortegrond,Nabij een haas en een hond,Doch er moesten eeuwen verloopen,Voor Mr. Roijer haar heeft willen doopen.Uit de Natuurlijke geschiedenis kan ons blijken,Dat er duiven zijn, die op menschen gelijken,'t Is b. v. de kropper, waarbij men een overeenkomst vindt,Van een persoon, die opgeblazen is door wind,Raadsheeren zijn die deftige aristocraten,Die zich, met al wat liberaal is, niet inlaten,En alle vooruitgang haten;Paauwstaarten zijn aan die dames gelijk,Die hun japonnen niet laten sleepen door 't slijk,En het tortelduifje in de kooi,Geeft ons een mooi,Allooi,Van een babbelend wijfje, dat dra prikkelbaar is en boos,Als men zegt, Je duif helpt niets tegen je roos.Ten slotte:Hoogvliegers en tuimelaars zijn er altijd geweest,Zooals men uit de geschiedenis van Icarus leest.
(Equus asinus).
Een ezel is iemand,Die zichonoslaat noemen in Griekenland,En die hier bij den burgerlijken stand,Van wege zijn signalementOok als mijnheer graauwtje of langoor is bekend.Buiten zijn weten,Wordt hij voor dom versleten,En domme menschen worden ezels geheeten;Men mag echter niet vergeten,Dat er onder die 4-voetige ezels, geen,Zich tweemaal zal stooten aan denzelfden steen,En hij is op dit punt dus geen breekebeen.De Natuurlijke geschiedenis,Leert dat er onder de bimana menigeen dom is,En zoo men domme menschen en ezels moest tellen in ieder dorp of stad,Dan is het zeker dat men meer van de eerste dan van de laatste had.ZijnI-A,I-A, of stemgeluid,Munt niet in bevalligheid uit,En toch is dat gebalk van een ezel,Nog verre te prefereren dan de praat van een mystieken kwezel.Onder zijne eigenschappen worden ook begrepen,Op rug en schouders de zoogenaamde aalstrepen,Waarvan de eene zich met de andere verbindtEn waardoor men het sijmbool van ezels aardsche loopbaan vindt.Zijn lange ooren,Kan hij laten balanceren, zijwaarts, naar achteren en voren,Natuurlijk dat zoo'n figuur niet mooi bij een mensch moet staan,Althans koningMidashad er 't land aan,Toen hij zoodanig cadeau,Gekregen had van Apollo;Een ezel hoort gaarne,ho,ho,Doch metvort,vort, is dit niet zoo,En wat betreft een por of een stoot,Daar heeft hij een broer aan dood,Trouwens een ezel moet soms nog al hard werken en sjouwenEn wordt verhapzakt, dat het bijna niet is om uit te houën,Evenwel, blijft hij zich onderscheiden door een geduldig temperament,Is in den regel tevreden, en met slecht voedsel content,Welligt denkt hij aan 't bizakken komt éénmaal toch een end,Wat helpt 't me toch al het chagrijn,Er moeten immers zoowel martelaars als apostelen zijn;Doch hoewel een ezel van nature goed isZoo wordt hij koppig en boos, als men hem te veel gebruikt voor een voetwisch.Ten slotte:Muildieren en muilezels hebben met hem een familie-relatie,Doch omdat ze te groot in de wereld zijn houden ze met hem geen conversatie,Schilders houden er van om met ezels om te gaan,Doch dat zijn voorwerpen, die op 3 pooten staan.
Een ezel is iemand,Die zichonoslaat noemen in Griekenland,En die hier bij den burgerlijken stand,Van wege zijn signalementOok als mijnheer graauwtje of langoor is bekend.Buiten zijn weten,Wordt hij voor dom versleten,En domme menschen worden ezels geheeten;Men mag echter niet vergeten,Dat er onder die 4-voetige ezels, geen,Zich tweemaal zal stooten aan denzelfden steen,En hij is op dit punt dus geen breekebeen.De Natuurlijke geschiedenis,Leert dat er onder de bimana menigeen dom is,En zoo men domme menschen en ezels moest tellen in ieder dorp of stad,Dan is het zeker dat men meer van de eerste dan van de laatste had.ZijnI-A,I-A, of stemgeluid,Munt niet in bevalligheid uit,En toch is dat gebalk van een ezel,Nog verre te prefereren dan de praat van een mystieken kwezel.Onder zijne eigenschappen worden ook begrepen,Op rug en schouders de zoogenaamde aalstrepen,Waarvan de eene zich met de andere verbindtEn waardoor men het sijmbool van ezels aardsche loopbaan vindt.Zijn lange ooren,Kan hij laten balanceren, zijwaarts, naar achteren en voren,Natuurlijk dat zoo'n figuur niet mooi bij een mensch moet staan,Althans koningMidashad er 't land aan,Toen hij zoodanig cadeau,Gekregen had van Apollo;Een ezel hoort gaarne,ho,ho,Doch metvort,vort, is dit niet zoo,En wat betreft een por of een stoot,Daar heeft hij een broer aan dood,Trouwens een ezel moet soms nog al hard werken en sjouwenEn wordt verhapzakt, dat het bijna niet is om uit te houën,Evenwel, blijft hij zich onderscheiden door een geduldig temperament,Is in den regel tevreden, en met slecht voedsel content,Welligt denkt hij aan 't bizakken komt éénmaal toch een end,Wat helpt 't me toch al het chagrijn,Er moeten immers zoowel martelaars als apostelen zijn;Doch hoewel een ezel van nature goed isZoo wordt hij koppig en boos, als men hem te veel gebruikt voor een voetwisch.Ten slotte:Muildieren en muilezels hebben met hem een familie-relatie,Doch omdat ze te groot in de wereld zijn houden ze met hem geen conversatie,Schilders houden er van om met ezels om te gaan,Doch dat zijn voorwerpen, die op 3 pooten staan.
(Esox lucius).
De snoek,Staat als de wolf der wat'ren te boek,En voor zijn tijdverdrijf,Staat hij er uren lang stok stijf,Waardoor men zou denken, hij heeft niet veel om 't lijf;Doch volgens de natuurlijke geschiedenis,Is dit denkbeeld geheel en al mis,Want zoodra de druiloor,Een lekker hapje krijgt in het spoor,Dan gaat het er van door.SinjeurEsox lucius,Wordt de vliegende MercuriusEen wezen dat bij de pinken is,Waar wat te eten en te drinken is.—'t Is een binnenvetter,Die niet slechts naar de letter,Maar in de praktijk van het leven,Het uitmuntend voorbeeld wil geven,Dat hij excellent,Het spreekwoord: »haast u langzaam kent;”Een snoek heeft een kop die plat is,En houdt bijzonder veel van katvisch,Doch waar een kat meermalen overdoet op een diné,Dat neemt die gulzigaard in één slokmeê,Trouwens in zijn muil,Houden zich meer dan 700 tanden schuil,Altijd mooi wit en nooit vuil;Vooraan,Heeft hij 4 neusgaten staan,En van achteren draagt hij een staart,Dien hij stuurt in zijn vaart,Van zoodanig een snee,Als de nieuwerwetsche bef van een dominé.In een slootWaar een snoek ligt zijn neus stoot,Wordt hij zelden groot,Ook zijn grootmoeder was er gaauw dood,Die tegen haar verlangenIn een strik was blijven hangen.De kuil en de koperdraad,Zijn voor ons een groot kwaad,Zegt snoekjemaat;Doch die praat,Geeft weinig baat,Want door het menschelijk vernuftWordt een snoek overbluft.—In een kil of wiel,Wordt een snoek wel ééns een oude ziel,En snoeken die daar willen trouwenKunnen er de gouden bruiloft houën,Zooals de fabel zeit,Zegt ega snoek bij die gelegenheid,(Want ze is om een praatje verlegen,)Wat een zegen,Hebben we toch gekregen!Maar mijnheer snoekWordt op dat gezegde, zoo bleek als een doek,Waarop hij dieper schuilt in zijn hoek,En antwoordt: van dat ding van een zegen,Had ik liever dat je thans hadt gezwegen,Je weet immers dat dat woord,Terstond mijn humeur stoort,Enz.We dienen op den ouden dag nu bijzonder te zorgen,Dat dat machine ons niet brengt tusschen hangen en worgen,Goede morgen!!En het snoekenpaar,Roert dan weêr aan een and're snaarEn pakt een slokje klaar;Het is waar,Dat een snoek kan worden 100 jaar,En wel 15 kilo zwaar,Doch het is een canard,Dat die oude luitjes toertjes of pruiken,Uit mos gefabriceerd, tegen de kou zouden gebruiken.—Iemand die in hengelen is gepromoveerd,Zegt dat een snoek te vangen bijzonder amuseert,Want al verslijt,Hij ook nog zooveel tijd,Voor dat een snoek goed doorbijt,Zoo noemt hij het toch één van de pleizierigste dingen,Doch de natuurlijke geschiedenis zegt, er zijn geen regels zonder uitzonderingenEn voegt er nog bij,Ieder vischt op zijn getij,Doch wie zal er naar verlangen?'s Winters een snoek te vangen—Als: klets, plas, druipnat, en de kegels dra aan de haren hangen,En wien men dan, als een snoek zoo koud,Nog wil uitlagchen, of voor den gek houdt.—Als men een snoek vangen mag,Dan slaat men wel ééns twee vliegen in een slag;Zoo'n geval,Is niet met al,En men gooit no. 2 maar doodeenvoudig bij den afval.Doch hoe viesneuzig zal de keukenmeid kijken,Als er lijken,Van een kikvorsch of waterrat,Een muis of pad,Een nuchtere kat,Die men tot baaijen gedwongen had,Ja al niet wat,Door de keizerssneê uit de schuilhoeken,Voor den dag komen bij de snoeken,Geen wonder dat het alsdan bij die meid raar om haarhartis,En ze zegt dat die vieze visch van daag niet haar part is.Enfin, raakt de meid door zoo'n snoek van haar stuk,Een phijsioloog beschouwt dit als gevolg van een phijsische indruk,En hij zal met veel kennis weten te betoogen,Dat er een verband bestaat tusschen maag, hersenen en oogen,En gelijk een telegram snelt van Utrecht naar den Haag,Voeren hier zenuwdraden d'indruk van gezigt op de maag.Als medicament,Was snoekenvet vroeger bekend,En om de kracht er van te verhoogen,Moest men het eerst in de zon of schoorsteen laten uitdroogen,Ook zijn kieuwblad,Gaf men aan een mensch, die een kramp-kolijk had,Later bleek,Dat ze geen waarde hadden in de apotheek,En daarom kan men ze rangschikken onder die zaken,Die met regt vergeten raken.—En nu: Is een snoek nog minnekes,Dan heeft hij natuurlijk vinnekes,En kleine snoeken noemt men pinnekes,Een groot verschilZoo men den naam in 't Maleisch hooren wil,Want een kleine snoek heet danIkang katjil.Tot besluit,Men vindt 148.000 eijeren in de kuit,Ik moet u echter vertellen,Dat het geduld vereischt ze natetellen.
De snoek,Staat als de wolf der wat'ren te boek,En voor zijn tijdverdrijf,Staat hij er uren lang stok stijf,Waardoor men zou denken, hij heeft niet veel om 't lijf;Doch volgens de natuurlijke geschiedenis,Is dit denkbeeld geheel en al mis,Want zoodra de druiloor,Een lekker hapje krijgt in het spoor,Dan gaat het er van door.SinjeurEsox lucius,Wordt de vliegende MercuriusEen wezen dat bij de pinken is,Waar wat te eten en te drinken is.—'t Is een binnenvetter,Die niet slechts naar de letter,Maar in de praktijk van het leven,Het uitmuntend voorbeeld wil geven,Dat hij excellent,Het spreekwoord: »haast u langzaam kent;”Een snoek heeft een kop die plat is,En houdt bijzonder veel van katvisch,Doch waar een kat meermalen overdoet op een diné,Dat neemt die gulzigaard in één slokmeê,Trouwens in zijn muil,Houden zich meer dan 700 tanden schuil,Altijd mooi wit en nooit vuil;Vooraan,Heeft hij 4 neusgaten staan,En van achteren draagt hij een staart,Dien hij stuurt in zijn vaart,Van zoodanig een snee,Als de nieuwerwetsche bef van een dominé.In een slootWaar een snoek ligt zijn neus stoot,Wordt hij zelden groot,Ook zijn grootmoeder was er gaauw dood,Die tegen haar verlangenIn een strik was blijven hangen.De kuil en de koperdraad,Zijn voor ons een groot kwaad,Zegt snoekjemaat;Doch die praat,Geeft weinig baat,Want door het menschelijk vernuftWordt een snoek overbluft.—In een kil of wiel,Wordt een snoek wel ééns een oude ziel,En snoeken die daar willen trouwenKunnen er de gouden bruiloft houën,Zooals de fabel zeit,Zegt ega snoek bij die gelegenheid,(Want ze is om een praatje verlegen,)Wat een zegen,Hebben we toch gekregen!Maar mijnheer snoekWordt op dat gezegde, zoo bleek als een doek,Waarop hij dieper schuilt in zijn hoek,En antwoordt: van dat ding van een zegen,Had ik liever dat je thans hadt gezwegen,Je weet immers dat dat woord,Terstond mijn humeur stoort,Enz.We dienen op den ouden dag nu bijzonder te zorgen,Dat dat machine ons niet brengt tusschen hangen en worgen,Goede morgen!!En het snoekenpaar,Roert dan weêr aan een and're snaarEn pakt een slokje klaar;Het is waar,Dat een snoek kan worden 100 jaar,En wel 15 kilo zwaar,Doch het is een canard,Dat die oude luitjes toertjes of pruiken,Uit mos gefabriceerd, tegen de kou zouden gebruiken.—Iemand die in hengelen is gepromoveerd,Zegt dat een snoek te vangen bijzonder amuseert,Want al verslijt,Hij ook nog zooveel tijd,Voor dat een snoek goed doorbijt,Zoo noemt hij het toch één van de pleizierigste dingen,Doch de natuurlijke geschiedenis zegt, er zijn geen regels zonder uitzonderingenEn voegt er nog bij,Ieder vischt op zijn getij,Doch wie zal er naar verlangen?'s Winters een snoek te vangen—Als: klets, plas, druipnat, en de kegels dra aan de haren hangen,En wien men dan, als een snoek zoo koud,Nog wil uitlagchen, of voor den gek houdt.—Als men een snoek vangen mag,Dan slaat men wel ééns twee vliegen in een slag;Zoo'n geval,Is niet met al,En men gooit no. 2 maar doodeenvoudig bij den afval.Doch hoe viesneuzig zal de keukenmeid kijken,Als er lijken,Van een kikvorsch of waterrat,Een muis of pad,Een nuchtere kat,Die men tot baaijen gedwongen had,Ja al niet wat,Door de keizerssneê uit de schuilhoeken,Voor den dag komen bij de snoeken,Geen wonder dat het alsdan bij die meid raar om haarhartis,En ze zegt dat die vieze visch van daag niet haar part is.Enfin, raakt de meid door zoo'n snoek van haar stuk,Een phijsioloog beschouwt dit als gevolg van een phijsische indruk,En hij zal met veel kennis weten te betoogen,Dat er een verband bestaat tusschen maag, hersenen en oogen,En gelijk een telegram snelt van Utrecht naar den Haag,Voeren hier zenuwdraden d'indruk van gezigt op de maag.Als medicament,Was snoekenvet vroeger bekend,En om de kracht er van te verhoogen,Moest men het eerst in de zon of schoorsteen laten uitdroogen,Ook zijn kieuwblad,Gaf men aan een mensch, die een kramp-kolijk had,Later bleek,Dat ze geen waarde hadden in de apotheek,En daarom kan men ze rangschikken onder die zaken,Die met regt vergeten raken.—En nu: Is een snoek nog minnekes,Dan heeft hij natuurlijk vinnekes,En kleine snoeken noemt men pinnekes,Een groot verschilZoo men den naam in 't Maleisch hooren wil,Want een kleine snoek heet danIkang katjil.Tot besluit,Men vindt 148.000 eijeren in de kuit,Ik moet u echter vertellen,Dat het geduld vereischt ze natetellen.
(Simia Silvanus).
Darwin, een Engelsche naturalist,Die naar zijn idee meer dan andere menschen wist,Leert ons dat het menschelijk geslachtUit de apen is voortgebragt.Die transmutatie, om dat woord hier te gebruiken,Ging zachtjes aan, en langzamer als nu uit een ei komt een kuiken.Of zijn stelsel nu waarheid zij of wel een logen,Dit zullen wij hier ter plaatse thans niet betoogen;Nogthans kan men zeggen, dat menig een knaapVeel overeenkomst heeft met een aangekleeden aap,En dat veel menschen in hunne manierenPrecies gelijken op deze dieren.Overigens misgunnen wij het geloof aan een ander niet,Die zijn afkomst in den stamboom der apen ziet,Al was 't ook, zoo hij meende, dat nog drie kwart apenbloed door zijn aderen vliet,Daar van nature een aapGeen wol draagt zooals een schaapEn niet tegen de kou kan gelijk de noordpoolbeeren,Zoo zal niemand mij opponerenWanneer ik zeg, dat hij een Oostersch klimaatVerre prefereert boven felle vorst hier buiten op straat.In kunsten te maken is hij een groote mijnheerEn als hij pas is in de leerRijdt hij op kermis te paard, ik bedoel op een hond,Met een rood pakje aan, mutsje op, en slaat dan een front,Maar werpt ook wel zijne begeerige oogen rondOf hij niets te verorberen vondEn hij ruikt dan spoedig lont,Wanneer hij iets ziet op den grondDat aantrekkelijk is voor zijn mond,Bijv. een appel of een noot, naar hem toegeworpen door een jongen,Waardoor onze sinjeur dikwerf uit het zadel is gesprongen;En zonder moeite zien wij dan al weer,Dat ook bij apen de natuur gaat boven de leer.Klimmen en klouteren kan hij beter dan een matroos,Doch het dier maakt zich dikwijls geweldig boosEn beweegt dan grimmig zijne kaken,Zoodat het geen katje is om zonder handschoenen aan te raken.Daar echter volgens de natuurlijke geschiedenisEen karaktertrek van de apen is,Na te apen wat de menschen doen,Zoo rekent hij driftig worden niet meer dan pligt en fatsoen.
Darwin, een Engelsche naturalist,Die naar zijn idee meer dan andere menschen wist,Leert ons dat het menschelijk geslachtUit de apen is voortgebragt.Die transmutatie, om dat woord hier te gebruiken,Ging zachtjes aan, en langzamer als nu uit een ei komt een kuiken.Of zijn stelsel nu waarheid zij of wel een logen,Dit zullen wij hier ter plaatse thans niet betoogen;Nogthans kan men zeggen, dat menig een knaapVeel overeenkomst heeft met een aangekleeden aap,En dat veel menschen in hunne manierenPrecies gelijken op deze dieren.Overigens misgunnen wij het geloof aan een ander niet,Die zijn afkomst in den stamboom der apen ziet,Al was 't ook, zoo hij meende, dat nog drie kwart apenbloed door zijn aderen vliet,Daar van nature een aapGeen wol draagt zooals een schaapEn niet tegen de kou kan gelijk de noordpoolbeeren,Zoo zal niemand mij opponerenWanneer ik zeg, dat hij een Oostersch klimaatVerre prefereert boven felle vorst hier buiten op straat.In kunsten te maken is hij een groote mijnheerEn als hij pas is in de leerRijdt hij op kermis te paard, ik bedoel op een hond,Met een rood pakje aan, mutsje op, en slaat dan een front,Maar werpt ook wel zijne begeerige oogen rondOf hij niets te verorberen vondEn hij ruikt dan spoedig lont,Wanneer hij iets ziet op den grondDat aantrekkelijk is voor zijn mond,Bijv. een appel of een noot, naar hem toegeworpen door een jongen,Waardoor onze sinjeur dikwerf uit het zadel is gesprongen;En zonder moeite zien wij dan al weer,Dat ook bij apen de natuur gaat boven de leer.Klimmen en klouteren kan hij beter dan een matroos,Doch het dier maakt zich dikwijls geweldig boosEn beweegt dan grimmig zijne kaken,Zoodat het geen katje is om zonder handschoenen aan te raken.Daar echter volgens de natuurlijke geschiedenisEen karaktertrek van de apen is,Na te apen wat de menschen doen,Zoo rekent hij driftig worden niet meer dan pligt en fatsoen.