De Russen.

De Russen.In de uitgestrekte middelste streken van het tegenwoordige Rusland, in de boschrijke bron-gebieden van Don, Wolga, Duna en Dniepr, in het heuvelachtige en vruchtbare Moskovieten-land, hebben sinds onheugelijke tijden de Slawische voorvaderen der tegenwoordige Russen den grond bebouwd, en het land met hunne van hout vervaardigde huizen en dorpen gevuld. Reeds de vader der geschiedenis wijst waarschijnlijk op hen, wanneer hij spreekt over “de landbouwende of Koninklijke Skythen,” en latere schrijvers der Byzantijnen spraken dikwijls over hen onder den naam “Anten” (of Wanten?) wat wellicht niets anders is dan ons “Wenden.”Hoe en wanneer zij in die streken kwamen, weten wij niet. Veel echter (zelfs ook verscheidene der eerste, door de Grieken tot ons gebrachte, namen der rivieren, die duidelijk van Slawischen oorsprong zijn), spreekt er voor, dat hier hun oud Europeesch vaderland was. Hunne stammen, die reeds door tijdgenooten van Constantijn den Groote, zeer talrijk en volkrijk genoemd werden, vulden het binnenste der “immensa spatia” van het breede oostelijk uiteinde van Europa.Van de zeebekkens, die de wiegen der Europeesche beschaving geweest zijn, waren zij door andere, hun voorgeschovene volken en landen uitgesloten, in het zuiden van de Zwarte Zee door de groote steppen, die altijd door herdersvolken bewoond waren, in het westen door de, door Lithauers en Finnen bewoonde, moerassen van de Baltische Zee, en in het noorden van de Witte- en Pool-Zee door onmetelijke wouden en de daarin wonende Finsch-Uralische volken. In het oosten hadden zij het groote Azië der Tartaren en Mongolen. Van het middel-Germaansche Europa waren zij door andere Slawische volken gescheiden.De tijd hunner, ons ten eenemale onbekende, kindsheid, zal wel in ontelbare oorlogen en worstelingen met de hun naburige volken vervlogen zijn, en naar het schijnt hebben de voorvaderen der Russen daarbij meer eene lijdelijke dan eene overwinnende rol gespeeld. Als hun voortijd bijzonder schitterend en roemrijk geweest was, dan zou hij niet zoo duister zijn.Reeds het vroegste schemerlicht der geschiedenis toont ons de Russische Slawen, als zijnde in eene afwisselende afhankelijkheid, aan deeenezijde van deGermanen, die van oudsher de Baltische zee beheerschten, en aan deanderezijde van deAziatische Nomaden. Van beide zijden werden zijherhaalde malen tot onderwerping en dienstbaarheid gebracht, hetgeen op hun karakter en hunne wijze van zijn niet zonder invloed bleef, en deze naar die der overheerschers wijzigde.Reeds het eerste volk, dat al lang voor Christus geboorte, de oude Hellenen als het ten Noorden van den Pontus gebiedende, noemden, “de nomadiseerende Skijthen”, bestond vermoedelijk uit dergelijke Tataarsche herders-stammen, zooals die hier later ook nog dikwijls verschenen. Hunne heerschappij omvatte een groot deel van het tegenwoordige Rusland, en de Noord-Oostelijke Slawen zelfs, waren onder den naam “Skijthen” even goed begrepen, als tegenwoordig ontelbare volken onder den triomfeerenden naam “Russen” verdwijnen, ofschoon zij van geheel ander bloed en stam zijn.In de derde en de vierde eeuw na Christus, kwamen de Germaansche Gothen over de Oost-zee, en marcheerden veroverend door de groote landschappen heen tot aan den Pontus. De zich hier met der woon gevestigd hebbende Slawen, werden nu onderdanen van den, in het Oosten van Europa eene groote heerschappij hebbenden, Gothen-Koning Hermarich. Na de overwinning op deze Gothen, ketende weder de Tataren- of Hunnen-koning Attila de Slawische onderdanen der Gothen aan zijne zegekar, en voerde hen als zijne rekruten of trawanten ter slachtbank, op de door hem uitgekozene strijdplaatsen in westelijk Europa. Den Hunnen volgden uit het Oosten hunne broeders, de Normandische Avaren en Chazaren, die weder, ten tijde van Karel den Groote, dergelijke uitgestrekte rijken stichtten ten koste der Russische Slawen, en den geessel boven hunne hoofden zwaaiden.Tegen de Chazaren riepen de geplaagde Slawen vervolgens—wederom—de hulp in van hunne westelijke nationale-vijanden, de Skandinavische Noormannen, en deze kwamen sedert het midden der 9deeeuw, andermaal over de Oost-zee, langs denzelfden weg, waarvan in latere tijden de Zweedsche Koning Karel XII gebruik maakte, Onder hunnen beroemden aanvoerder Rurik (Roderik?) en zijne strijdgenooten, bevrijdden de Zweedsche Wäringer of Waräger (d.i. de verbondenen) het Slawenland van de Aziaten, maar maakten het aan zich zelven onderdanig.Dezen Germaanschen strijders, die echter ook vele uitstekende eigenschappen als staatsmannen en wetgevers moeten bezeten hebben, gelukte het voor deeerste maal, de Slawische stammen tot een duurzaam geheel, tot een staat aaneen te smeden, wat de Slawen, tot dien tijd toe, uit eigene krachten niet hadden kunnen doen. Daar de Ruriks en hunne opvolgers zich geheel van hun eigen vaderland los maakten, eerst in Nowgorod en vervolgens in Kiew hunne residentie opsloegen, en zich met de overwonnen vreemdelingen assimileerden en aansloten, even als de Franken het in Gallië, de West-Gothen in Spanje gedaan hadden, zoo ontstond vervolgens met hunne hulp een nationaal, groot en machtig Rusland, een eenig Russisch volk, dat dezen naam—(naar men zegt is die van Germaanschen oorsprong en werd het eerst langs de kusten van Zweden aangetroffen)—even als zijne eenheid, zijne vroegste wetten en zijne oudste Vorsten en adellijke geslachten, van die Noordelijke Germanen kreeg.Tot in de 11deeeuw kwamen nog dikwijls nieuwe Skandinavische avonturiersof “Waräger”, door de Russische Groot-Vorsten in het land geroepen, naar Rusland over. Even als in Zweden, waren de Skandinavische Vorsten ook in Rusland, door eene schaar raadgevende wapenbroeders, de zoogenaamde “Druschina” omgeven; eveneens deelden deze veroveraars ook in Rusland, naar een oud Germaansch gebruik, het volk voor den krijgsdienst in afdeelingen van 10, 100 en 1000 koppen in, die door zoogenaamde “honderdmannen” en “duizendmannen” gekommandeerd werden. In de Russische dorpen bestaat nog heden ten dage deze uit Zweden afkomstige volksindeeling. Verscheidene Russische historici zijn de meening toegedaan, dat ook oude Skandinavische sagen naar Rusland overgeplant werden, en dat de oudste gedichten der Russen, even als hunne wetten, uit Skandinavischen bodem opgroeiden. Dit, b.v. zou ook het geval zijn, met het onlangs in Duitschland door eene vertaling bekend geworden oudste heldendicht der Russen, het zoogenaamde lied van den tocht van Igor tegen de Chazaren, een soort van Russische Iliade. Het is vrij bekend, dat ook nog tegenwoordig verscheidene der eerste Russische Magnaten-familiën, b.v. de beroemde vorsten Dolgoruki (d.i. de langhanden) hunnen oorsprong bij Rurik en zijne Zweden zoeken.In deze periode der vroegste van de Skandinaviërs uitgaande schepping van een vasten Russischen staat, valt ook de voor de ontwikkeling van het volk en zijn karakter zoo gewichtige gebeurtenis, de invoering van het Christendom, de grondvesting der Grieksche kerk onder de Russen, voor. Wladimir I, uit het Skandinavische geslacht van Rurik, wien het oude heidendom verdroot, liet omstreeks het jaar 1000, Roomsch-Katholieke zoowel als Grieksch-Katholieke priesters voor zich komen, die hem met de grondstellingen van hun geloof bekend maakten. Ook de Joden en zelfs de Mohamedanen zou hij aanvankelijk ten gehoore ontvangen hebben. Het best echter bevielen hem ten slotte de praal en de ceremoniën der Grieksche kerk, die toen bij andere verbroederde Slawenstammen, b.v. bij de Bulgaren, reeds ingevoerd was, en Wladimir, die in zekeren zin als de Karel de Groote der Russen te beschouwen is, verhief deze tot de nationale kerk der Russen.De Russen, wier voornaamste landsrivieren naar den Pontus en de Byzantijnsche provinciën stroomden, hadden reeds van den aanvang af met Constantinopel, zoowel in oorlogzuchtige als in vredelievende verbinding gestaan. Goederen, kooplieden, zendelingen, andere gasten, ook Prinsessen van het Keizerlijke huis, waren hun reeds geruimen tijd van daar toegezonden geworden. De eindelijke aanneming van den Griekschen godsdienst, bracht hen nu in nog nauwere betrekking tot het Grieksche rijk.De Russen plaatsten zich daardoor dikwijls buiten den kring der beschaving van westelijk Europa. Zij namen geen deel aan de enthusiastische pogingen der Roomsch-Katholieke volken ter bevrijding van het heilige graf, aan de kruistochten, en ook niet aan de andere veel leven en opwekking verspreidende impulsiën, van de Kerk van Rome uitgaande, die het geheele Westersche volken-systeem, onder anderen ook de Polen, de Tschechen en andere West-Slawen doorgedrongen zijn, en deze in beweging gebracht hebben. Niets heeft nadeeliger op den nationalen geest der Russen gewerkt, dan de inmengingder Byzantijnsche beschaving en van het stijve Grieksche dogma. Zij hebben zich daarmede zoo nauw verbonden en verbroederd, dat men hun even gemakkelijk hunne nationaliteit, als hunnen Griekschen godsdienst zou kunnen ontnemen. De eerste bisschoppen der Russen waren geboren Grieken, en Rusland werd eene kerkelijke provincie van het patriarchaat te Constantinopel. En zoo ook al niet meer dat patriarchaat, zoo is toch de inrichting der Grieksche hiërarchie en het Grieksche kerkelijke, recht, tot heden bij de Russen van kracht. Ook werden de Russische kloosters natuurlijk naar het model der Grieksche ingericht, en verscheidene der godsdienstige sekten, die voorheen de Oostersche kerk in Griekenland verdeelden, ook naar Rusland overgebracht. Het bouwen van kerken en kloosters, had de invoering van den Byzantijnschen bouwstijl en verscheidene der daarmede samenhangende kunsten, der Grieksche schilderkunst en der kerk-muziek ten gevolge. De kerken werden in Rusland, naar het model van den beroemden Sophia-tempel van Keizer Justinianus in Constantinopel, versierd. Ook bouwden de Russische Graven in hunne residentie Kiew, paleizen en “gouden poorten,” in den stijl van de gebouwen der Byzantynsche Keizers. En daar de overige Russische steden hun heilig Kiew eveneens tot model namen, als deze de Grieksche hoofdstad, zoo verbreidde zich dit alles over geheel Europa.Ook veel later nog, na de verovering van Constantinopel door de Turken, is den Russen weder veel Byzantijnsch toegestroomd. Toen namen de Russische Groot-Vorsten den titel Czaren (Caesaren) aan, welke de Byzantijnsche Keizers reeds lang gevoerd hadden, en nu werd ook de adelaar met dubbelen kop van het Grieksche Keizerrijk, het wapen der Russische heerschers, even als vele Byzantijnsche gebruiken bij het Moskovische hof werden aangenomen. Byzantijnsche pronkzucht, hof-etikette en hof-waardigheden, bloeiden, onder den Russischen Czar Johan III, die zich ook met eene Grieksche Koningsdochter in den echt begaf, in Moskou weder op, nadat zij in Constantinopel zelve, onder de Turken, reeds lang verloren gegaan waren. De ceremoniën bij de krooning der Czaren waren navolgsels van het Byzantijnsche ceremonieel. Ook de vroegste beginselen der Russische literatuur en geleerdheid zijn spruiten uit Grieksche wortelen. In de Russische kloosters werden het eerste de Grieksche annalisten en kerkvaders vertaald, en de beroemde oude Russische kroniekschrijver Nestor, is uit deze Grieksch-Russische school voortgesproten. Daar op deze wijze ook wereldsche kundigheden den Russen genaakten, b.v. vertalingen der geschiedenissen of sagen van Alexander den Groote, zoo zijn daardoor bij de Russen, ook eigenaardige Russische variatiën op deze en andere traditiën en sagen ontstaan.Daar in het Ruriksche Vorstenhuis de grondstelling van de ondeelbaarheid des rijks niet aangenomen werd, zoo verviel met behulp der oude, ingewortelde eigenaardigheden der verschillende stammen, het geheel door Rurik en Wladimir gestichte en vereenigde rijk, zeer spoedig weder in eene menigte kleine Vorstendommen, en deze moesten later in de 13deen 14deeeuw, nog eens het onderspit delven, zooals het dezen Oostelijken Slawen in vroegere tijden reeds herhaaldelijk gebeurd was, voor een inval der Nomaden uit Azië.De Mongolen verspreidden zich, even als hunne voorgangers de Skythen, de Hunnen, de Avaren, de Chazaren zulks vroeger ook deden, over het geheele Oosten van Europa. Zij kwamen niet zooals de Skandinavische Waräger, alleen als hulpvolken, volksleiders en veldheeren. Zij rukten met den geheelen tros hunner karavanen en herdersstammen Rusland binnen. Zij vormden zich daar een vaderland, waarin zij de eenige meesters bleven. Daardoor is ook, behalve de aanneming van het Oostersche of Grieksche Christendom, geene gebeurtenis, met betrekking tot de ontwikkeling van den Russischen nationalen geest, van meer belang geweest, dan deze laatste, van langen duur zijnde en diep in het volksleven ingrijpende, heerschappij der Tataren of Mongolen.Zij deden het land hier en daar in eene woestenij verkeeren, om weiden voor hunne kudden te verkrijgen. Zij zonden hunne beambten en inners der belastingen naar alle buurtschappen en hutten. Zij dwongen de Russische Vorsten en grooten, in de legerplaats hunner “gouden horde” aan de monding der Wolga te komen, daar te leven, daar hunne vrouwen te nemen en zich daar in onderdanigheid en Aziatische heeren-diensten te oefenen. Daardoor komt het, dat de Russen zoo dikwijls verschijnen als kweekelingen der Mongolen, wier opvolgers in het in bezit nemen van het Oosten zij slechts worden konden, door zich zelven de, sedert het begin der wereld daar toegepaste en in gebruik gebrachte ruwe regeeringskunsten, het Oostersch bestuur en eene Tataarsche discipline eigen te maken.De Groot-Vorsten van Moskou zamelden de schatting eerst in, in naam van hunne overheden de Tataarsche Chans. Zoo lang zij zich nog zwak gevoelden, stonden zij de schatting ook aan de Tataren af, maar toen zij sterker werden, behielden zij ze voor zich. De Tataarsche manier van schatting-innen en het eischen van gehoorzaamheid bleef bij hen in zwang. Het oude, door Germanen bestuurde Rusland van de kinderen Ruriks, had Vorsten gehad, die bijgestaan werden door eene “Duma” (raad der Grooten), overigens een zelfstandig bestuur en eene persoonlijk vrije grondbevolking. Zelfs machtige republieken, zooals Nowgorod en Pleskow hadden zich uit zijn schoot ontwikkeld. Het nieuwe, door de Mongolen veranderde Rusland, schafte bij de pogingen die het in het werk stelde, om eene wedergeboorte tot stand te brengen, dit alles af. Om kracht en eenheid te herstellen, kweekte het onbeperkte autokraten, die een einde maakten aan die republieken, en de vrijheden der gemeenten onderdrukten. En, toen de pogingen naar eene wedergeboorte weldra in ver uitgestrekte veroveringen ontaardden, toen verviel langzamerhand het geheele volk in eene strenge afhankelijkheid en lijfeigenschap.Zelfs in hunne kerkelijke gewoonten, en in de manier en de wijze hunner godsdienstige gebruiken, schijnen de Russen veel, ofschoon in Christelijken vorm, van de Oosterlingen overgenomen te hebben. Hun geheele wezen schijnt, evenals dat der Oosterlingen, van godsdienstigen ernst doordrongen te zijn. Zij nemen hunne vasten, kruisslagen en kniebuigingen even nauwlettend in acht, als de muzelmannen hunne afwasschingen en gebeden. Het “Slawa Bogu” (roem bij God), dat den Rus dagelijks honderd maal bij vele gelegenheden over de lippen komt, klinkt in hunnen mond dikwijls niet anders, dan als eenevertaling van het Turksche “Allah is groot.” En de Rus toont eene nauwelijks mindere mate van (dikwijls zeer prijzenswaardige) berusting in den wil van God en het noodlot, dan de Mohamedaansche fatalist.Evenals in hunne godsdienstige en staatkundige zeden, hebben de Russen ook in hunne taal veel van de Nomaden en Aziaten behouden. Menige tak van den boom der Russische taal, is, om zoo te zeggen, geheel met Mongoolsche woorden behangen, zoo b.v. is dit het geval met uitdrukkingen voor zaken en kunsten, die den Nomaden eigen waren, b.v. met veel, wat op de veeteelt en met bijna alles, wat op locomotie, reizen, rijden, vervoer, rijtuigen, paarden, paardentuig enz. betrekking heeft. Ook het eigenaardige Russische post- en koerierwezen is afkomstig van de heerschappij der Mongolen.—Met de Mongolen kwamen ook Turksche en andere Aziatische volken onder de Russen, en over het geheel werd door hen het gansche Slawische rijk, om zoo te zeggen, ten vollen in de Aziatische wijze van verkeer en leven, ingesponnen. Het is derhalve niet te verwonderen, dat ook vele Turksche, Perzische en andere Aziatische taal-elementen, zeden, kunsten en takken van industrie, onder de Russen achtergebleven en nog ten huidigen dage over geheel Rusland verspreid zijn.Alle bij de Russen gebruikelijke namen der edelgesteenten zijn van Oosterschen oorsprong, wat bij ons slechts ten deele het geval is. Verscheidene tuinplanten, b.v. de nu zelfs in de Oostzee-provinciën groeiende water-meloenen, hebben zich met de Aziaten over geheel Rusland verspreid, en eveneens de Aziatische naam er van, “Arbusi”; zoo ook de Aziatische namen van verscheidene Oostersche dieren, b.v. van den kameel (Werblud). Daarentegen zijn omgekeerd eenige Slawische namen voor Noordsche dieren, b.v. voor den bever, het sabeldier enz., tot naar Arabië en Perzië doorgedrongen.In den handel, de handwerken en bij de Russische industrie, zijn verscheidene zaken en uitdrukkingen van Aziatischen oorsprong. Zoo b.v. de naam en de inrichting der Russische bazars. Niet alleen de kaftan van den Russischen koopman, ook zijn lichte pels (Tulup), zijn gordel (Kuschak), zijn geldbuidel (Kése), zijn reiskoffer (Sundúk), zijn magazijn (Anbár), hebben Persischen of Turkschen vorm en naam. Evenzoo ook het potlood (Karandasch), het lak (Surgutsch). Zelfs de algemeene Russische benaming voor “handelswaren” (Tawar) is Mongoolsch. Ook het beroemde rekenbord, zonder’t welk geen Russisch koopman zaken doet, en dat men zoo gemakkelijk vond om het rekenen te onderwijzen, dat men ook getracht heeft het in eenige onzer scholen in te voeren, is van Mongoolschen oorsprong. In denzelfden vorm als men het bij de Russen aantreft, is het zelfs bij de Chineezen algemeen in zwang.Vele in Rusland bloeiende en daar algemeen verspreide takken van industrie, zijn van dien zelfden (Mongoolschen, Turkschen, Buchaarschen of Perzischen) oorsprong. Zoo b.v. de beroemde fabrieken der met goud geborduurde marokijn-pantoffels en laarzen van Torjok, en de vervaardiging van het gedamasceerde staal van Slatouft. De tuin- en wijnbouw in Zuid-Rusland, zijn daar waarschijnlijk door de Oosterlingen het eerst ingevoerd geworden. Door hunne, in vroegere tijden daar aangebrachte, kunstmatige bevochtiging, maaktenzij daar menige landstreek vruchtbaar, die het nu niet meer is. Men noemt ook de fabrikatie van zeep en lak als een tak van industrie, die door de Aziaten naar Rusland overgebracht is. Men kan het aanbrengen van zulke erfstukken uit het Oosten, aan de eene zijde over Afrika naarAndalusië, aan de andere zijde over den Kaukasus tot in de streken van Moskou en verder Europa in, volgen.Ook onze West-Europeesche legerinrichtingen wijzen dergelijke erfstukken uit Tataarschen tijd aan. Wij hebben b.v. de huzaren van de Hongaren, de Uhlanen van de Tataren gekregen. “Ulan” (Turksch: “Oglan” d.i. knapen, jongelingen) heetten bij de Tataren bij voorkeur de jonge ridders der horde, welke de garde van den Chan vormden en leengoederen en ambten van hem kregen. Hun naam en hunne lichte bewapening gingen van de Tataren op de Russen en Polen over, en kwamen van de Polen naar de andere volken van Europa.Eindelijk herinnert ook de tegenwoordige nationaal-physionomie der Russen, levendig aan het Tataarsche of Mongoolsche type; hun laag voorhoofd, hunne sterk uitstekende wangbeenderen, hunne kleine oogen, hun ingedrukte en eenigszins opgewipte neus, die minder overeenkomst heeft met den arendsneus der Romeinen of met den rechten neus der Grieken, dan die van eenig ander volk. Wanneer ook bij de Slawen van nature iets oorspronkelijks ten grondslag ligt, wat wij het Aziatische type en karakter noemen, dan heeft zulks bij de Russen, ten gevolge van de heerschappij der Mongolen, zich meer bevestigd.Nagenoeg 200 jaren had Rusland onder het Tataarsche juk gezucht, en wat de Mongolen niet weggenomen hadden, dat hadden in dezen tijd in het Westen de Lithauers en Polen veroverd, en met hun rijk, dat destijds van de hulpeloosheid van hunnen Russischen nabuur partij trok, verbonden. Alleen in het Noorden, aan het Ilmen-meer, was een zelfstandige Russische staat, de in de 14deen 15deeeuw bloeiende republiek Nowgorod, blijven bestaan.Toen zij het diepst gezonken waren en de nakomelingen van Tamerlan onderling in oneenigheid geraakten, vermanden de Russen zich eindelijk, en nu voor den eersten keer uit eigene nationale kracht, zonder hulp der Germanen of van andere vreemden. Sedert zijn eersten triumf op de Tataren, op het beroemde Kulikow’sche veld aan den Don, in het jaar 1380, begon Rusland van uit zijn hart (Moskou) langzamerhand alle landen, die vroeger tot het rijk behoorden, weder aan zich te trekken. Het meest droeg daar toe bij, dat in dit Moskou, van den beginne af, de grondstelling der ondeelbaarheid van het rijk en der eenheid van het volk, vastgehouden was. In eene reeks gelukkige overwinningen en veroveringen, onder zijne energieke Czaren Iwan den Groote en Iwan den Verschrikkelijke, dreef het de Aziaten over den Don en de Wolga terug, vereenigde het oude, lang afgescheiden geweest zijnde Nowgorod weder met zich, nam onder aanvoering zijner gelukkige Czaren uit het Romanow’sche huis, ook in het westen den Lithauers en Polen hunnen buit stuksgewijze af, en onder zijn grooten Peter den Eerste, den voltooier der Russische nationale macht, sloeg het ook den laatsten inval der Skandinaviërs onder Karel XII, die als de Waräger Rurik over de Oostzee gekomen was, af.En sedert dien tijd is de politieke macht van het Russische volk, tot op den nieuwsten tijd voortdurend vooruitgegaan en ontwikkeld. Sedert dien tijd is het uit zijne wouden als een reus te voorschijn getreden, en heeft zijn weg genomen naar al de zeeën, die als vensters of poorten in het lichaam van den staat geplaatst zijn, in het Noorden naar de Witte- en Baltische Zee, in het Zuiden naar de Zwarte- en de Kaspische Zee. Ja! terwijl het zijne oude plagers in het Oosten geheel terneder wierp, en de bronnen der Nomadische volksverhuizingen voor eeuwig verstopte, heeft het zich daar zelfs door Siberië heen, den weg naar de kusten van den grooten Oceaan gebaand. In het Westen heeft het zich zijne broeder-stammen de Lithauers en Polen, die vroeger hem zelven de wet hadden voorgeschreven, ten slotte geheel onderworpen, en is het op deze wijze ook midden in het centrum van Europa binnengerukt. Toen (voor 400 jaren) de Czar Johan III aan de regeering kwam, heerschte hij over een gebied, dat niet veel grooter was, dan het tegenwoordige Pruissen. Maar Peter de Groote reeds heerschte over een rijk, dat meer dan zes maal zoo groot was als Duitschland, en het rijk van de Keizers Nikolaas en Alexander is, zooals Alexander von Humboldt berekend heeft, in vlakte-inhoud gelijk aan het gedeelte der Maan, dat naar ons toegekeerd is.Even als de Russen, gedurende den langen duur hunner ondergeschiktheid aan de over hen heerschende volken, veel vreemds ontvingen, zoo hebben zij ook later weder op de baan hunner overwinningen verscheidene vreemde volken gevonden, die zij wel ten deele assimileerden, die zij om zoo te zeggen in hunne eigene massa opnamen maar van wie zij ook gedurende dat proces weder zelve inwerkingen ondervonden.Bijna alle eens onafhankelijke Finsch-Uralische volken zijn in het Russische nationale-lichaam opgegaan. Kalmuksche, Baschkirische, Samojeedsche stammen zijn hun toegevoegd of aan hen onderworpen geworden, eveneens talrijke volken van den Kaukasus, Grusiërs, Tscherkessen en Armeniërs. Verder hebben zij de landen der Lithauers, Polen en Walachyers en ook menige Duitsche provincie geannexeerd. En al deze vermengingen en annexaties zijn niet zonder terugwerking op de Russen gebleven. De belangrijkste en merkwaardigste aanrakingen hebben echter met de Duitschers plaats gegrepen. Wantnade Grieken en na de Tataren heeft geen volk meer invloed op de Russen uitgeoefend, dan de Duitschers; wel is waar had die invloed minder betrekking op het ras, bloed, temperament en hunnen natuurlijken aanleg, maar des te meer op hunne beschaving en verstandelijke ontwikkeling, even als op staatkunde en wetenschap. Vele Duitsche kunstenaars en handwerkslieden trokken, met de Hanzeatische kooplieden in de 13deeeuw, de Westelijke gedeelten van Rusland binnen. In het groote Nowgorod schijnen zij langen tijd de voornaamste kunstenaars geweest te zijn. Zelfs de beroemde, kunstvol bewerkte deuren der kathedraal van Nowgorod, die men tegenwoordig bewondert en die men de “Cherson’sche deuren” placht te noemen, omdat men ze langen tijd voor een Grieksch kunstprodukt uit Cherson hield, stammen, zooals men later ontdekt heeft, uit Duitschland af, en toonen ons onder anderen het portret van een Duitschen werkmeester, Wikmann uit Maagdenburg. Een Russisch kroniekschrijveruit dien tijd, noemt het, bij gelegenheid dat er in Rusland eene groote kerk gebouwd werd, iets bijzonders, dat zij alleen door Russen “zonder de hulp van Duitsche bouwmeesters” tot stand gebracht is. De nadruk, waarmede hij deze omstandigheid vermeldt, bewijst, hoe gewoon men in die dagen aan de hulp van Duitsche bouwkundigen moet geweest zijn.Toen de Groot-Vorsten van Moskou opkwamen, zochten zij ook weder door Duitsche hulp hun volk te ontwikkelen. De meeste gezantschappen der eerste Moskovische Groot-Vorsten aan Duitsche Vorsten-hoven, hadden nevens hun politiek doel, vooral ook tot taak, door fraaie beloften Duitsche handwerkslieden, kunstenaars en geleerden over te halen naar hun land te gaan. Reeds in de 15deeeuw was in Moskou eene afzonderlijke wijk, waar deze in het land geroepene Duitsche kolonisten bij elkander woonden.Sedert den tijd van Peter den Groote en Katharina II, stroomden Duitsche bevolking en Duitsche gewoonten nog in veel grootere mate het land toe. Geheele Duitsche provinciën, Koerland, Lijfland, Esthland, werden met het rijk vereenigd, wier Duitsche adel sedert, Rusland van veldheeren en diplomaten voorzien heeft. De midden in deze Baltische provinciën opkomende nieuwe Keizerlijke residentie, Petersburg, werd half en half eene Duitsche stad. Ook aan het hof werd sedert dien tijd eene Duitsche partij steeds machtiger. Menige landstreek in het binnenste van het rijk werd door Duitsche kolonisten bezet, die den Russen als model en prikkel dienden, en nagenoeg alle Russische steden, tot aan Irkutzk in Siberië toe, hebben van lieverlede iets Duitsch, het uiterlijk eener meer of minder aanzienlijke Duitsche kolonie gekregen.Het innerlijk bestuur dezer Russische steden, hunne gilden-besturen, hunne magistratuur, als mede de stadsverordeningen, door Peter den Groote en Katharina II ingevoerd, waren naar het Duitsche model genomen. Van 179 tijdschriften en couranten, die in het jaar 1858 in Rusland uitkwamen, waren niet minder dan 30, dus het ⅙ gedeelte, in het Duitsch geschreven. Ook in de inrichting van het leger, in alle militaire instellingen heeft Rusland steeds van Duitschland geleerd. Zelfs het heerschende Vorsten-huis is oorspronkelijk van Duitsche afkomst, en heeft door gestadige aanhuwelijking met Duitsche Vorsten-huizen, steeds het Duitsche bloed behouden.1Men moet hierbij echter opmerken, dat Rusland bijna alles wat het van Duitschland overnam, naar zijne gebruiken en naar zijne behoeften wijzigde. En ook de Duitsche individuen, die Rusland toegevallen zijn, te beginnen met het souvereine Vorsten-huis, hebben zich maar al te gemakkelijk en spoedig Russen laten worden. “De energie en de assimilatie-kracht van dezen verwonderlijkentak van den Slawischen menschenstam”—zegt een Russisch schrijver—“zijn zoo sterk, dat het in zijne aanraking met de, het meer of minder verwante volken, dezen steedszijntongval,zijngeest enzijnegebruiken mededeelt”. Als de Russen dus ook, zoo als boven gezegd is, veel van anderen hebben overgenomen, zoo hebben zij toch in hoofdzaak hun oud Slawisch nationaal-karakter bewaard, en is dit altijd, te midden van al het aangenomene, boven blijven drijven.—Ja! de grootte van het land, de roem en ten slotte het geluk van het volk, nu de eenige Slawenstam, die zelfstandig en den toon aangevend in een groot rijk bestaat, hebben uitgewerkt dat bij hen, aan menige Slawische nationale- en stam-eigenaardigheid en oorspronkelijken aanleg, bij hunne minder begunstigde en nu nog niet zelfstandige broeders moesten sluimeren, een ruimer veld tot ontwikkeling en eene grootere energie gegeven werd.Ook door hunne taal plaatsen zij zich aan de spits der Slawen. De Russische taal is onder de Slawische talen de fraaiste, de meest ontwikkelde en de krachtigste. Zij is eene der merkwaardigste en rijkste talen van Europa. Zij heeft meer klinkers, een grooter alphabet dan de andere talen van ons werelddeel. Men heeft daarom ook gezegd, dat met geen ander alphabet, zich de vele toonen en toon-samenstellingen van andere talen zoo gemakkelijk laten uitdrukken en nederschrijven dan met het, in aantal en bepaaldheid der karakters, zoo rijke alphabet der Russen. En de, in de juiste behandeling dezer lange toon-ladder geoefende Russische tong, is derhalve tegelijkertijd even goed voorbereid als geschikt, de geluiden van iederen tongval na te bootsen, waarin de Rus niet spoedig het eene of andere tong-kunststuk zal vinden, dat zijne moedertaal hem niet alreeds geleerd heeft. Hunne spraakkunst is zeer rijk aan vormen, hun woordenboek in het bijzonder vol stof tot onomatopoeische natuurschildering. De fijnste nuancen in het rijk der kleuren en der klanken, heeft de Rus met uiterst scherpen blik waargenomen. Even zoo heeft hij eene menigte uitdrukkingen, om de aandoeningen der ziel en de indrukken van het menschelijk hart en gemoed zuiver uit te drukken.De overwinningen der natie, hare grootheid en veroveringen, hebben meermalen eene gelukkige inwerking op hunne taal gehad. In den loop hunner politieke loopbaan door zulke ver afgelegene landen, werden den Russen verscheidene zaken ter bespreking voorgelegd, en hunne taal werd daardoor in staat gebracht, zeer verschillende en menigvuldige zaken te behandelen. Even als de Russen zelven, zoo heeft dien ten gevolge ook hunne taal eene groote gemakkelijkheid verkregen om zich het vreemde eigen te maken en dit te verwerken. Hunne groote buigzaamheid stelt hen in staat, de vreemde woorden geheel als hunne eigene te behandelen, ze te behouden en op eigenaardig Russische wijze zoo te veranderen, dat uit de aangenomene schatten, even als de eigene oorspronkelijke bron, weder nieuwe takken en woorden ontstaan.Tot op Peter den Groote, bestonden in Rusland verschillende tongvallen nevens elkander, en heerschte als schrijftaal, in de literatuur, de oud-Slawische kerktaal. Hij eerst gaf aan het Groot-Russische dialekt een bepaald overwicht, verhief het tot landtaal, regelde eigenhandig zijn alphabet en liet de eersteboeken in dit dialekt drukken. Sedert heeft Rusland, met uitzonderingdertheologie en philosophie, bijna in alle takken der literatuur, niet weinig uitstekende, talentvolle schrijvers in proza en poëzie, historici, lyrische-, dramatische- en epische-dichters voortgebracht, meer dan in nieuweren tijd alle andere Slawen te zamen. En deze hebben de oorspronkelijk zoo vormbare taalstof, in alle richtingen nog verder ontwikkeld. De Russische taal is dien ten gevolge even geëigend voor het triviale, als voor het verhevene, voor het luimige en komische, als voor het ernstige en tragische genre. Zij bezit nu even veel kracht en ernstigen nadruk voor de behandeling der geschiedenis, als fijne gratie en snijdende scherpte voor fabelen en epigrammen; zij munt, naar het oordeel der kenners, vooral uit door hare natuurlijkheid. Aan rijkdom en buigzaamheid komt zij het Grieksch zeer na. Homerische composita, als b.v. “de wereld-omspoelende zee”, “schoongelokte” of “rozenvingerige Godinnen”, heeft men even gemakkelijk in het Russisch als in het Duitsch of Nederlandsch kunnen overzetten.Verscheidene der in nieuweren tijd in Rusland opgetredene dichters zijn echt nationaal, zoo geheel uit de psyche der natie geboren. De geniale en oorspronkelijke Dershawin, de SchillerderRussen, die de beroemde Ode aan God dichtte, is een echt Russisch dichter. Krylow, de Russische Boileau, heeft zijnen landgenooten op zoo klassieke wijze fabelen en verhalen verteld, dat zij bij hen algemeen populair geworden zijn. Puschkin, de Russische Byron, wiens gedichten de vreugde, de smart, de roem der natie met warmte behandelen en levendig afspiegelen, heeft zich onder het volk grooten invloed verschaft. De Klein-Rus Gogel, een tweede Goldoni, heeft het Russische leven met veel luimigheid ten tooneele gevoerd. En vele andere, uit wier werken de volksgeest tot ons spreekt, zouden hier nog bij genoemd kunnen worden. Over het geheel moet men echter zeggen, dat de kunst-poëzie der Russen, hunne hoogere literatuur, niet of toch nog niet zoo nationaal is, als b.v. die der Spanjaarden of Franschen. Zij is in het meerendeel harer voortbrengselen slechts iets dat tot haar overgebracht, van buiten overgeplant is. Zij leeft gedeeltelijk als eene kasplant, een van de massa der natie afgezonderd leven. Zij ontvangt van deze niet zooveel, en werkt ook niet door zoovele kanalen op haar terug, als de literatuur in andere langer ontwikkelde landen van het Westen.Veel karakteristieker en van veel meer gewicht voor onze ethnographische schildering, is daarentegen de Russischevolks poëzie, wier talrijke, levendige geestesbloemen, de eigenlijke openbaring van het nationaal-karakter bevatten. Sedert onheugelijke tijden zijn de Russen, als alle Slawen, groote liefhebbers van muziek en zang geweest, waarvoor hunne welluidende taal in zoo hooge mate geëigend is. Reeds in de 6deeeuw na Christus verhaalden, volgens de getuigenis der Byzantijnsche kroniekschrijvers, eenige afgezanten der Noordelijke Slawen aan een Keizer van Constantinopel, dat rijm, vers en zang de liefste opvroolijkingen voor hun volle waren, en dat zij overal hunne met snaren bespannen citers met zich medevoerden, waarmede zij hunne in koor gezongene liederen begeleidden.—Deze oude citers door hen “Gusli” of ook wel “Balaleiken”genoemd, bezitten de Russen nog heden ten dage, alsmede nog menig ander, zeer eigenaardig muziek-instrument.Over het geheel echter zijn zij minder instrumentalisten dan vocalisten, en daarbij is hun het zingen even gewoon, even natuurlijk als den vogelen. Met gezang begeleiden zij, om zoo te zeggen, alle verrichtingen van het leven, niet alleen hunne dansen, feesten en gezellige bijeenkomsten, maar ook zelfs hunne vermoeiendste werkzaamheden. De Russische voerman zingt, terwijl hij met zijn driespan geheel alleen door de steppe jaagt, al maar door, ook wanneer een koude nachtwind hem langs den mond strijkt; de Russische houthakker, wanneer hij geheel alleen midden in het woud bezig is boomen te vellen en tot balken te verwerken—neuriet of prevelt daarbij een eindeloos lied. Het is als ware dit gezang het in zich zelf spreken dezer menschen.In het zingen in koren zijn de Russen nagenoeg allen geoefend; niet alleen de poëtische herders, boeren en boschbewoners, maar ook de kramers en handelaars in de steden. De jonge kooplieden, zelfs op de kleine, in het binnenland gelegene marktplaatsen, hebben onder elkander zangvereenigingen, waar zij hunne talenten oefenen en aan hunnen lust tot muziek voldoen. De troepen landlieden trekken met koorgezang naar het veld en met koorgezang keeren zij weer huiswaarts. Ja zelfs de maaiers hoort men, wanneer zij al maaiende zich in lange reien door de afgemaaide aren bewegen, in weerwil van den invloed der Zuid-Russische verzengende middaghitte, met stof, zonnegloed en zweet bedekt,—toch, zeg ik, hoort men hen de zwoele lucht met liefelijke koorgezangen vervullen. Datzelfde doen met lust de arme, geplaagde soldaten gedurende hunne lange marschen. Datzelfde de timmerlieden, die een huis bouwen en zoo ook de in Rusland om hunne grofheid, in zoo’n slechten naam staande zoogenaamde “Burlaken”, d.i. de schippers en schuitentrekkers, die bij duizenden langs de stroomen van het rijk verdeeld zijn, en als galeislaven een vermoeiend werk doen, daar zij de zware rivierschepen op- en afwaarts moeten sleepen. In troepen van 50 en 100 man aan een touw gespannen, gaan deze sterke menschen, stap voor stap, dag aan dag, de zware Wolga-schepen trekkende, langs de groote rivieren. Bijna onophoudelijk klinken bij dit eentoonig en moeielijk werk hunne liederen, die bijna even langdradig zijn als de rivieren zelve, en waardoor zij elkander opvroolijken. Soms, bij bijzonder slecht weer, of wanneer het schip bijna niet tegen den stroom op kan, worden de arme “Burlaken” zoo vermoeid, dat zij geen pas meer voorwaarts kunnen doen. Hun schip begint terug te drijven en de sterk aangespannen lijn, trekt de sterke mannen mede. Deze laten zich echter niet overweldigen en wijken niet. Spoedig leggen zij hunne gordels van hunne borst over den rug, draaien zich om, zetten of leggen zich tegen den zandigen oever vast, en trachten zoo met geweld het verder afdrijven van het schip tegen te gaan. Op deze wijze rusten zij een weinig uit, en tot zijne verwondering hoort de reiziger zelfs dan nog, die onvermoeide zangers een gezang—nu wel een droefgeestig—neuriën, dat echter weldra, als het weder op nieuw voorwaarts gaat, in eene vroolijke melodie overgaat.Gaat gij eene Russische kloosterkerk binnen, waar men bezig is eenigereparatiën te doen, dan ziet gij op hooge stellages eenige schilders zitten, die den koepel der kerk met kleuren en vergulde beelden versieren. Hun vlijtig penseel gunt zich den geheelen dag geen rust en evenmin hunne onvermoeide lippen, waarover de fraaiste koraalgezangen, als engelenstemmen uit den koepel der kerk nederdalen. Als men iets dergelijks gehoord heeft, dan begrijpt men de Grieksche mythe, die vertelt, dat de steenen der stadsmuren van Sardes op de maat der muziek en bij fluitspel opgebouwd werden. Alle Russische kerken en kloosters stellen prijs op een uitstekend koorpersoneel, en dat der Keizerlijke kapel in St. Petersburg is het fraaiste en beste van dat soort, dat in de geheele wereld gevonden wordt.Zelfs de arme, oude, witgebaarde bedelaars, die voor de Russische kerken zitten, smeeken niet met prozaïsche woorden om eene gift. Zingend zitten zij ter neder, en trekken de opmerkzaamheid der voorbijgangers tot zich, door de voordracht van een vroom oud kerk-koraal.Onder de Russen zelven echter, is geen stam zanglustiger en rijker aan liederen dan de stam der Zuidelijke Malorossianen of Klein-Russen. Vele Klein-Russische gezangen zijn in hunne diep melancholische melodiën van eene verrassende schoonheid en oorspronkelijkheid. De inhoud van sommige dezer gezangen is, naar men zegt, van hoogen ouderdom en heeft eene historische beteekenis. Er worden er onder gevonden, waarin heldendaden bezongen worden, die door de oude kroniekschrijvers zelfs niet opgeteekend zijn, en andere, waarin zelfs nog heidensche godheden figureeren of die ten minste van een overoud bijgeloof de onmiskenbare sporen dragen. Verreweg de meesten zijn echter, zoowel bij de Klein-Russen en Kozakken als bij de Russen over het geheel niet van historischen of epischen maar van lyrischen inhoud. Het Epos heeft onder de Slawen alleen bij de oorlogszuchtige Serviërs eenig geluk had. Bij de Russen had de poëzie van het gevoel veel meer den boventoon. Zij schijnen in hunne volks-poëzie als van eene uiterst vreedzame, stille, men zou haast zeggen, zachte en sentimenteele natuur. En dit is zelfs bij de Russische Kozakken, een volk, dat toch uit den oorlog ontstond en geheel en al voor den oorlog georganiseerd werd, het geval.Zij toonen zich in hunne liederen altijd vol gevoel voor de hen omringende natuur, en zij ontleenen meermalen hunne verzen aan hetgeen bosch en veld hun toonen. De lindeboom, de vlier, de ahorn, de jeneverboom, de salie, de wijnruit en andere planten spelen daarin eene groote rol. Zelfs ons kleine, “vergeet-mij-niet” wordt door deze Kozakken niet over het hoofd gezien.Toen ik treurig, weemoedig, gedrukt,Doolde door ’t woud en de weide,Vergeetmijnietjes had tot een ruiker geplukt,Weende ik bitter en zeide:Vergeet mij toch nooit, o! geliefde!Vergeet mij toch nimmer, mijn leven!Dierbare! beloon steeds mijn liefde,Doch niet door geschenken te geven.Want wat zal uw goud mij ook helpen!Wat uw rijkdom, die een ieder verrukt?Dan eerst zult ge mij overstelpen,Wanneer gij mij aan uw harte druktEn uitroept: “Nooit vergeet ik U, getrouwe!De koekkoek, die de lente verkondigt, de vroolijke kleine leeuwrik, die den menschen “waarom zoo treurig?” vraagt, de blauwe duif, waarmede een meisje, de witte valk, waarmede een jongeling vergeleken wordt, en vele andere schepselen uit de dierenwereld, spelen in de liederen der Kozakken eene even groote rol, als de liefelijke planten.Even als diep en innig gevoel voor de natuur, zoo spreekt ook een geest der hartelijkste liefde voor zijne geboorteplaats en voor zijne onderhoorigen, uit deze Russische volksliederen:Van verre, langs berg en dal en meer,Kwam eenmaal een koekoek gevlogen.In den Donau, geraakte een veerUit zijn staart, zoo sierlijk gebogen.Aan die bonte veder gelijk,Die door den stroom wordt gedreven,Zoo verkwijn ik in ’t vreemde rijk,Eenzaam, verlaten in ’t leven.De band tusschen moeder en zoon, tusschen broeder en zuster wordt in die liederen, waarin de Russische Kozak, als met een soort van voorgevoel, zijn dood op het slagveld bezingt, als een dikwijls wederkeerend onderwerp, zeer treffend geschilderd:Toen stormen loeiden en ’t gras zich bewoog,Lag stervend en bleek een Kozak op den grond,Met zijn hoofd geleund op een struikje, dat boog,Met zijn oog gericht op de heide in ’t rond.Zijn groot blank zwaard lag naast hem ter neêr,Geduldig toefde het paard bij zijn voet,Een vogeltje, schittrend door dosch en door veêr,Zat boven zijn hoofd, enz. enz.Bijna altijd eindigen die liederen daarmede, dat de klagende ruiter in zijn stervensuur zijne moeder of zijne zuster een brief of eene teedere boodschap, zoo hij niemand anders tot zijne dispositie heeft, door zijn “zwart ros” of den “duizendkleurigen vogel”, toezendt. Een dezer eindigt met het volgende algemeene gezegde:Der ouderen gebed beveiligt in gevaren,Maakt onze zielen rein, zelfs van de zwaarste zonde,Zal ons op land en zee steeds veilig goed bewaren.Even als in hunne liederen, zoo doen zich deze baardige Russen ook in het dagelijksche leven en in den omgang, veel hartelijker en levendiger voor dan wij.—Vriendschap en liefde worden bij hen veel levendiger uitgedrukt dan bij ons. Iedereen kust en omarmt voor en na iedere scheiding. Zelfs mannen en grijsaards kussen elkander rechts en links naar voorgeschrevene regels. Ook worden zij licht tot tranen toe geroerd.Het gebeurt niet zelden, dat men een ouden, grijsbaardigen Rus van Herkulischen lichaamsbouw, ziet schreien en luide hoort jammeren, dat hij alleen staat in de wereld zonder vader en moeder, of wèl over eenig ander ongeluk. “Waar treft men”, vraagt de schrijver, die dit mededeelt, “in Engeland of Duitschland, of in eenig ander land der weinig teergevoelige Germanen, iets dergelijks aan?”Deze zachte en teedere geaardheid der Russen en der Slawen in het algemeen, verklaart ook hunne gelatene onderwerping aan de macht van den Czaar en de Kerk. Geen volk van Germaansch bloed, zou eeuwen lang het juk der dienstbaarheid zoo geduldig gedragen hebben, als deze zanglustige, lichtzinnige, lyrisch-poëtische Russen.Andere eigenschappen en eigenaardigheden van de Russische volks-geaardheid, ontdekt men in den rijken schat van spreekwoorden, die in den loop der tijden in hunne taal opgenomen zijn en bij hen het burgerrecht verkregen hebben. Zij getuigen van een scherpen waarnemingszin en fijne menschenkennis, en zijn vol treffende vergelijkingen en pikante uitdrukkingen. Daar zij deels oude, ook bij ons in spreekwoorden vervatte lessen, op eene ons nieuwe en verrassende wijze inkleeden, en deels eigenaardigheden van het Russische leven en hart zeer levendig uitdrukken, zoo zij het mij vergund, eenige preciosa uit die schatkamer hier uit te kramen. Ik wil ze den lezer zonder veel commentariën mededeelen. Hij zelf zal de beteekenis en het gebruik gemakkelijk beseffen.In verscheidene Russische spreekwoorden, wordt, om zoo te zeggen, met een paar woorden eene geheele fabel verteld, b.v.:“Toen men de stem van den nachtegaal prees, begon het karrepaard te hinneken.”Of: “een onnoozel schaapje weende van aandoening, toen de herder den wolf met zijne knots doodde.”Zeer scherp wordt het dwaze egoïsme der menschen in de volgende lakonische woorden gehekeld:“Hoe jammer van mijn mooie schip, riep de schipper, toen hij met al zijne manschappen zonk.”—En hoe treffend worden de gedachten en verborgene daden van den gierigaard verraden in het:“Nadat de hebzuchtige het geheele bosch verkocht had, wilde hij ook nog ieder boom afzonderlijk verkoopen.”“De bijen verzamelden was en honing, maar de gierigaard zou willen, dat zij ook nog de mede brouwden.”“Schenk den eenbeenigen gierigaard eene kruk, hij zal haar als brandhout in de kachel steken.”Hem, die moedeloos de hem getroffene onheilen bejammert, roept het Russische boeren-spreekwoord toe:“Zie de gaten in uw wambuis toch niet zoo bedroefd aan, maar zet er een paar lappen op.”—En hem, die ’s levens lusten en lasten niet in den waren zin opneemt:“Eet den honig, vadertje, dien gij kunt, en drink den alsem, dien gij moet gebruiken.”—Den al te strengen berisper waarschuwt het:“Als gij zelfs de sneeuw vuil noemt, hoe wilt gij dan het roet noemen?”Met betrekking tot het gevaarlijke van het prijzen, zegt het:“Ook den verstandigsten groeien eindelijk ezels-ooren aan, als men hem te zeer prijst.”—En van de behendigheid der menschen om hunne fouten te bedekken en hunne baan schoon te vegen:“De domste is verstandig genoeg, zich te verontschuldigen.”De tegenzin, dien wij gevoelen als men ons het geluk opdringen wil, wordt uitgedrukt door:“Sluit een wolf in eene volle schaapskooi op, en hij zal nergens aan denken, dan hoe hij het best weder naar het bosch ontvluchten zal.”Het Engelschelove in a cottage, heet bij de Russen:“Geene liefde brandt zoo heet, dat het de kachel verhit.”In aanprijzingen van die deugd, waarin de Slawen sedert onheugelijke tijden uitmunten, de gastvrijheid en weldadigheid, is het Russische spreekwoord onuitputtelijk:“Zooals men het zijnen gasten geeft, zoo geeft men het God.”“Wie den musch het kruimeltje niet gunt, dien zal de lieve God het brood niet gunnen.”“Willig het verzoek van uwen gast in, nog voor hij het uitspreekt.”“Bespaar uwe laatste snede honig voor een laten gast.”“Voeder eerst het vette paard van uwen gast, vervolgens uwe magere koe.”Het: “is uw deken lang, strek dan vrij uwe beenen uit; is uw deken kort, behelp u er mede, en trek uwe beenen naar u toe,” luidt bij hen:“Spin vlas, broertje, als gij geen zijde weven kunt.”Ons “zoo heer, zoo knecht” is bij hen:“Aan de kat van het kind kunt gij zien, hoeveel slaag het van zijne ouders krijgt.”Van de echte innerlijke waarde en van uiterlijken schijn zeggen zij:“Het vuile zilver wordt hooger geschat dan het blanke tin,” of: “messing! hadt gij slechts de waarde van het goud, daar gij den trots er van toch bezit,” of “de augurk wil voor eene dochter van den meloen doorgaan.”Recht uit het leven en uit de zinnelijke wereld gegrepen is ook, wat de Russen zeggen van de wijsneuzigheid der jonge lafbekken:“Geen trotscher koper, dan wat juist uit het hamerwerk komt.”Eveneens, wat zij bij den omgang met hartstochtelijke menschen aanraden:“Als uw vriend opvliegend is als buskruit, zet hem dan niet bij het vuur!”Of wat zij aangaande de liefde opmerken:“De plasregen, die de minnenden treft, bestaat slechts uit dauwdruppels,”—en wat zij den opvliegenden mensch herinneren: “brandnetel, waarom brandt gij, als gij toch niet gaar koken kunt?”De macht der vooroordeelen hebben zij zeer goed begrepen; want zij zeggen er van:“Men raakt eerder zijne jicht kwijt, dan zijne vooroordeelen.”Het Lithauische: “maak u tot een schaap en de wolf zal ras bij u zijn,” heet bij de Russen:“Wie zich tot paard maakt, dien wil iedereen den zadel opleggen.”En ons: “het ei wil wijzer zijn dan de hen,” drukken zij uit door hun: “de paddestoel zou het woud wel een lesje willen geven.”De machteloosheid van onze opvoedingsmiddelen tegenover eigenzinnige naturen, drukken zij door het volgende beeld uit: “uit eendeneieren kan zelfs een zwaan niet dan eenden broeden.”Hij, die iets tracht te bewijzen, wat van zelf spreekt, roepen zij zeer verstandig toe: “ja, zeer juist, mijn vriend, in de vlakte hebben de bergen een einde.”Deze kleine bloemlezing uit een overrijk veld zal wel voldoende zijn; ik ga derhalve nu tot een ander onderwerp over.Waar, naar hetgeen boven aangevoerd werd, bij een volk Kalliope zoo ijverig gehuldigd werd als bij de Russen, daar kon onmogelijk hare zuster Terpsichore in minachting zijn, vooral niet bij de Slawische volken, bij wie de beiden Musen, zooals het overal zijn moest, als de twee intiemste tweelingzusters verschijnen, bij wie poëzie, gezang en dans, veel meer dan bij ons, op eene allerbevalligste wijze saamverbonden werden. De dans was van oudsher bij de Russen, even als bij alle Slawische volken, eene volksuitspanning. “Slavus saltans” (de dansende Slawe) was reeds bij de Latijnsche schrijvers der middeneeuwen spreekwoordelijk. Hun beweeglijk temperament, hunne vlugheid, bracht hen op zeer natuurlijke wijze tot de beoefening dezer kunst. Het Germaansche en Romaansche Europa heeft immers de polonaise, de polka, de mazurka en meer andere zijner lievelingsdansen aan de Slawen ontleend, ofschoon het die op eene wijze uitvoert, die den Slawen zelven zeer weinig voldoet. Zij daarentegen hebben ook onze dansen aangenomen, en op hunne tallooze dans-partijen, die in den winter in alle steden, tot aan het uiteinde van Siberië plaats hebben, voeren zij die uit op eene wijze, die veel bevalliger is, dan die waarop de uitvinders zelven ze uitoefenen.Wel dansen ook onze boeren overal, bij hunne bruiloften, op hooge feestdagen en in hunne danszalen. Maar dit bewijst niet, dat bij hen de dans even populair en inheemsch is als bij de Slawen, en vooral als bij de Russen, bij wie aanleg en lust daarvoor zoo algemeen en altijd zoo groot is, dat er geene voorafgaande afspraken, deftige uitnoodigingen, bijzondere lokalen enz. noodig zijn, om de menschen tot eene symmetrische groepeering, tot gracieuse bewegingen,tot eigenaardige mimiek, tot vroolijke spier-beweging uit te noodigen. De Rus danst zooals hij zingt, als hij er den tijd voor heeft en als hij de ruimte kan vinden, om zijne voeten behoorlijk te kunnen bewegen. Midden in de woeste steppen wordt de reiziger verrast door den aanblik van een Zuid-Russischen schaapherder, die geheel alleen daar in de wildernis, onder den vrijen hemel—danst. De jonge langharige knaap heeft zijn opgeblazen doedelzak voor zich in het gras geworpen en er een steen opgelegd, zoodat het instrument van zelf geluid maakt, en op deze muziek beweegt hij zich met dien vluggen en sierlijken pas, die hem in zoo hooge mate eigen is, door niemand van dichtbij opgemerkt, dan door zijn in den omtrek weidend vee. In de landhuizen der Russische Graven heeft men soms gelegenheid, de bedienden in een nauw hok onder de trap, dikwijls het eenige vrije plekje, dat deze arme duivels ter hunner beschikking hebben, te beloeren en te zien, hoe zij hunne balaleiken slaan en hoe zij in deze, slechts weinige vierkante voeten groote en zwak verlichte ruimte, hunne dansen uitvoeren.Ook ziet men—en zeker, zeer tot zijne verwondering,—hoe de Russische soldaten, wanneer zij een vermoeienden marsch hebben afgelegd, weldrazingenen dansen en op hunne balaleiken slaan. Het is middag, zij hebben ’s morgens met pak en zak vijf uren door bosschen en moerassen gemarcheerd. Hunne officieren geven hun een uurtje rust. De welwillende goedsbezitter en eigenaar van het slot, in welks nabijheid zij rust hielden, heeft ieder man van het regiment een glaasje brandewijn en een stukje brood met kaas laten geven. Met wellust hebben zij deze weldaad genoten. Kort daarna is het geheele regiment, even als het woud na een frisschen regen, verkwikt, heeft het alle ongemakken en vermoeienissen vergeten en, in verschillende groepen verdeeld bewegen zij zich juichende, zingende en op de maat dansende, rondom het bivouac-vuur en de aan rotten geplaatste geweren en zware ransels, die zij binnen weinige minuten weder dragen en omhangen moeten. Zoo iets moet men gezien hebben, in zulke omstandigheden moet men de menschen verrast hebben, om te kunnen beoordeelen, dat het dansen hun werkelijk aangeboren is en hoe zeer het eene nationale behoefte is geworden.Treedt men een Russisch dorp binnen, dan kan men nog idyllischer tooneelen opmerken. Daar vindt men wel geen herberg of danshuis, maar het geheele dorp is als het ware ééne danszaal. Daar ontmoeten u, om het even of het tegen Paschen of tegen Pinksteren loopt, lange reien jonge, met bloemen versierde meisjes. Het is een “Wesnänka”(een lentedans), dien zij uitvoeren. Zij hebben de handen in elkander geslagen. Het fraaiste meisje voert de anderen aan en bepaalt de figuren en wendingen, die de krans van maagden maken zal. Nu eens vormen zij eene rechte, vooruithuppelende linie, dan weder sluiten zij den kring en blijven, terwijl zij in rondte draaien, een oogenblik op dezelfde plaats. Dan weder vermengt zich de dansende troep tot een knoop, dien zij vroolijk zingende, weder tot een geregelde keten ontvouwen. Het is het poëtische oorspronkelijke type van de zoogenaamde polonaise onzer salons. Het geheele dorp komt op de been. De oude menschen gaan op de banken voor hunne huizen zitten, en verheugen zich in de bevalligheid hunner dochters.Steeds meer en meer jonge meisjes komen lachende uit hare huizen en sluiten zich zingende bij de vorige aan. Ook de kinderen, die in de reien der ouderen geen plaats hebben kunnen vinden, vormen afzonderlijke groepen, en trekken onder gelach en geschreeuw achter de grooteren aan, terwijl zij de bewegingen van deze trachten na te doen. Gewoonlijk voert het vrouwelijke geslacht deze liefelijke tooneelen alleen uit, maar somwijlen komen haar ook van de andere zijde van het dorp, de knapen der plaats in even lange reien te gemoet. Ook zij dansen, zingen en voegen aan de dansenden nog soms iemand toe, die al dansende viool speelt of op de hobo blaast. Vereenigen zij zich ten laatste, dan ontstaat de grootste vroolijkheid, en het vormen van figuren neemt eerst bij het maanlicht een einde.Even als overal, zoo ontwikkelen de Russen ook bij hunne dansen een niet gering talent tot mimiek, en menige hunner dansen zijn tegelijker tijd kleine dramatische voorstellingen.Zoo b.v. de zoogenaamde “kosatschka” die zijnen naam aan de Kozakken ontleend heeft, maar over geheel Rusland verspreid is. Deze dans wordt door een jong paar uitgevoerd. De knaap speelt daarbij de rol van vurigen minnaar die om de hand der schoone, zijne danseres, werft. Hij nadert haar al dansende. Op de maat der muziek maakt hij allerlei gracieuse bewegingen, om haren bijval te winnen, en geraakt, al naar mate hem dit al dan niet gelukt, in poëtische verrukking of, op de maat der muziek, in vertwijfeling.—De danseres speelt de preutsche die hem lang afwijst, hem wel eens koketteerend wenkt maar schertsend—spottend—hem steeds dansende weder ontglipt, maar zich toch eindelijk veroveren laat en ten slotte eene omarming en een zachten kus—op de maat der muziek—ontvangt, waarop zich vervolgens het vereenigde paar met snelle, huppelende achterwaartsche passen, terug trekt.Het verlangen en de pogingen van den minnaar, het schuchtere en twijfelachtige van de geliefde, de ingeweefde episodes van gehuichelden afkeer en allerlei kleine twisten, zooals die tusschen geliefden voorkomen, worden door de dansers dikwijls met bewonderingswaardig talent uitgedrukt. Natuurlijk dansen daarbij niet alleen beenen en voeten—handen en armen, oogen en gelaats-zenuwen spelen ook mede en bewegen zich ook op de maat der muziek.Dit alles kan men echter beter bij de Russische solo-dansers waarnemen. Solodansers komen bij ons in het alledaagsche leven niet voor, men ziet ze bij ons niet anders dan op het tooneel. Bij de Russen neemt echter dikwijls één enkele het op zich, een geheel gezelschap te vermaken. Wie zich verveelt, mag zijn Russischen kamerdienaar, zijn loopjongen, den soldaat, dien hij bij zich in kwartier heeft, verzoeken hem dien avond door een solo-dans te amuseeren; deze verschijnt zonder lang te aarzelen, versierd, beschilderd, phantastisch opgetooid met de bonte doeken en lappen die hij bij de hand had, en de viool in den arm—want hij is ook zelf zijn eigen orkest. En als er tusschen stoel en tafel zooveel ruimte is, als een vogel in zijn kooi heeft om te springen, dan krijgt gij zeker wat te zien, wat het zien en ook het nadenken er over waard is. De akteur begint zijne voeten in alle bedenkelijke posities te brengen, op de maat der muziek te bewegen, te kruisen, uit elkander te brengenen bij elkander te voegen. Daaronder zijn passen, zooals een Fransch dansmeester zijnen leerlingen nooit geleerd heeft. Hij smijt zijne beenen vooruit, als wilde hij ze wegwerpen. Hij trekt ze terug en slaat ze weder in elkander. Somwijlen knikt hij plotseling tot op den grond toe, in zijne knieën door. Men meent, dat hij op den grond gevallen is, maar spoedig springt hij juichende weder op. En bij al deze hevige lichaams-bewegingen verlaat hem noch zijne zingende stem, noch het accompagneerende gekras op zijne viool. Alle andere deelen van het lichaam nemen ook aan deze op de maat uitgevoerde beweging deel. De schouders worden op en neder getrokken, het hoofd wordt op zij en achterover geworpen; eene zenuwtrekking gaat door het geheele lichaam. Het is, alsof iedere spier afzonderlijk geoefend moest worden, als voerde de danser op bevel van den dokter gijmnastische toeren uit. Ook het gezicht wordt daarbij niet vergeten—de mond wordt heen enweer, de oogledenopen neder getrokken, de baard kromt en spitst zich als eene levende slang. Het geheel eindigt ten laatste met nogmaals op te springen, met de voeten te stampen, juichen, fluiten, ten slotte een streek over alle snaren der viool, en dan staat de danser voor een oogenblik recht op en stil als een standbeeld, in zich zelven zeer tevreden lachende en uwe bijvals-betuigingen afwachtende.Dergelijke zaken in hunne details gade te slaan, is voor den etnograaf niet van belang ontbloot. Men leert daarin zeer duidelijk den geheelen, er zich in afspiegelenden geest kennen, van dit vlugge, behendige, naar omstandigheden onvermoeide, dichterlijke, tooneelkunstige, in woord en daad welbespraakte Russische volk, de levenslustigsten onder de Slawen, die vroolijk blijven onder de grootste ontberingen, en zich in de neteligste toestanden weten te helpen. Men begrijpt gemakkelijk, dat men uit zulke duizendkunstenaars, uit zulke gom-elastieke mannen, zonder veel moeite alles maken kan, wat men wil: infanteristen, kavalleristen, trompetters, paukenslagers, of wat ook hunne overheid hun op den rug schuift—sjouwerlieden, handwerkslieden, kooplieden of wat het toeval van hen maken wil,—lakeien, kamerdienaars, en door hunne betrekking van kamerdienaar ook staatsbeamten, en ten laatste zelfs grands-seigneurs, waartoe zoowel geest als fortuin helpen, en waartoe de wil van een rijken groote of van den Czaar zelven hen roepen wil.Want de Rus van licht, week en taai hout, gevoelt zich, (in tegenstelling met de veel eigenzinniger eikenhoutachtige stof der Germanen) zeer spoedig in alle omstandigheden en kringen te huis. Tallooze Russen hebben zich van den laagsten tot den hoogsten trap der maatschappelijke ladder opgewerkt. Menig met ridderordes versierd en met eerbewijzen overladen generaal, zag het daglicht in de hut zijner ouders, die lijfeigenen waren. Menig uitstekend Russisch dichter werd als boerenzoon onder een rietendak geboren. Lomonosoff was de zoon van een visscher aan de Witte Zee, Koslow de zoon eens herders, en Karamsin het kind van een Tataar aan den Ural.Gelukt het hem, dan speelt de boeren jongen den edelman, den hoveling, den grooten heer, als had Noach reeds zijne brieven van adeldom gered; en verbant de Czaar een der grooten van zijn hof, of steekt hij hem met geschorenhoofd als gewoon soldaat bij een zijner Kaukasische regimenten, dan weet ook deze afstammeling van Rurik, die rol met eene zelfverloochening en gehoorzaamheid te spelen, die men zou moeten bewonderen, als in zulke zaken niet juist het omgekeerde te prijzen en te wenschen was.Het is zeer waarschijnlijk, dat deze, allen Russen meer of minder eigene eigenschap, zich overal en onder alle omstandigheden te huis te gevoelen, een gevolg hunner volksopvoeding en geschiedenis, die hen in de zwaarste diensten oefende, geweest is—het geweld hunner lijfheeren, die gewoon zijn alles van hen te verlangen—de hardheid hunner despotische heerschers, naar wier luimen zij leven en zich gedragen moeten.—Aan de andere zijde was hun karakter ook zeker iets van dergelijke Proteus-natuur aangeboren, en deze oorspronkelijke aanleg moest dan ook juist dat alles: heerschappij der Mongolen, lijfeigenschap, Czaren-despotisme, weder in het leven roepen, bevorderen en lichter doen dragen. Autokraten kunnen zich geen beter volk wenschen, dan menschen waaruit men alles maken kan, die niets te moeielijk of voor onmogelijk houden, die bij alle, zelfs de grootste hun in den weg komende hinderpalen, hun lievelingswoord: “Nitschewo!” (het is niets) in den mond hebben, die iedere rol weten te spelen, en bij wie men (men moge naar goedvinden een uit hun midden nemen) altijd nagenoeg denzelfden aanleg en dezelfde talenten vindt, of verwachten kan ze te kunnen opwekken.Eene dergelijke algemeene begaafdheid is dikwijls, een ongeluk voor een volk, Waar allen evenveel verstand hebben, daar komen, schijnt het, uitstekende talenten, hoogere en grootere genieën niet zoo dikwijls voor. Ofschoon de Russen in den regel geboren mimici zijn, hebben zij toch geen Talma Garrick of Schroder aan het Europeesche tooneel geschonken. Ofschoon zij in den regel meer geschikt zijn voor den dans dan wij, zoo is toch nog eerder onder de Duitschers dan onder hen eene Elszler gevonden. Wanneer ook al ieder van hen een tamelijk handwerksman is, die met bijl en beitel, met de naald en met de draaibank weet om te gaan, zoo is nog nooit van hen eene belangrijke mechanische uitvinding uitgegaan. Wel schijnt de minste onder hen meer algemeene oorspronkelijke scherpzinnigheid, meer dichterlijk talent te bezitten, dan het meerendeel onzer prozaïsche landgenooten, en toch hebben zich deze gaven bij hen niet zoo in scheppende vernuften geconcentreerd, die zich boven de massa verheffende, de wereld geïmponeerd hebben. Het schijnt dat zij de eerste moeielijkheden gemakkelijk, al te gemakkelijk overwinnen, maar zich dan geene moeite meer geven, en het eens begonnene laten loopen. Even als in hunne door de zon nooit ticheel verlatene zomernachten, even als in hunne door het noorderlicht beschenene winteravonden, rust ook op de landschappen van hunnen geest eene alom verspreide schemering, maar treft men er weinige krachtige schaduwen en heiderstralende lichtpunten aan. Zelden verdicht zich de lichtstof tot diamanten, zelden verzamelt zich het water tot diepe meren. Overal heeft men eene even groote overstrooming. In Rusland zijnde, verbeeldt men zich soms, dat deze geheele massa van vele millioenen menschen, in denzelfden trog gebakken en gelijkmatig gekneed en gevormd is. Het Russische volk schijnt het grootste aantal gelijksoortige, gelijk begaafde,gelijk gestemde en gelijk gezinde menschen, dat in Europa aangetroffen wordt. Deze groote een- en gelijkvormigheid van de Russische volksstof, toont zich in hunne lichamelijke ontwikkeling—(dezelfde physionomieën ontmoet men zoowel in de eeuwenoude wouden als aan het hof van den Keizer, hier slechts geschoren en met van goud blinkende uniformen versierd), evenals in hunne oorspronkelijke scherpzinnigheid,—(dezelfde sarkastische, bijtende, scherpzinnige en luimige soort van gevatheid, merkt men zoowel in de hut van den boer, als in Petersburg op, alleen is zij hier in het Fransch vertaald)—zoo ook in hunne maatschappelijke toestanden. Want aangeborene en uit de geschiedenis ontstane standen en scherp verschil van maatschappelijke klissen, bestaan eigenlijk niet in een land, waar een Kalmuck even gemakkelijk tot geheimraad en tot edelman van den eersten rang verheven kan worden, als een vorstenzoon tot een naamloozen Siberischen kolonist gedegradeerd worden kan—waar burgervrijheid nooit ontstond—waar hij, dien de lijfeigene zijn heer noemt, in het rijk slechts weder een knecht is,—waar het maatschappelijk gebouw niet, naar het model eener Gothische kerk, met vele afdeelingen, trappen en spitsen gebouwd is, maar waar veeleer alles op een populier of denneboom gelijkt, een top, een stam en voor de rest niets anders dan kleine korte takjes.Dit gebrek aan groepeering, aan hoogte en diepte dezer gelijke kleur, die eene in het Russische wezen diep ingewortelde natuurlijke aanleg en oorspronkelijke neiging schijnt te zijn, toont zich eindelijk ook daarin, dat de Russen als natie en ras, reeds van den beginne af, in zoo weinig onderdeden verbrokkeld zijn, zich zoo weinig in zelfstandige, scherp afgeteekende neventakken gesplitst en afgescheiden hebben. In het groote vaderland van het Russische volk, bestaat lang zoo veel onderscheid in op zich zelf staande stammen niet, noch zooveel nuancen in het dialect, als in de andere Europeesche landen.Welke contrasten zouden wij niet in het zooveel kleinere Duitschland vinden, binnen de grenzen van dezelfde taal en van denzelfden stam. Men plaatse slechts den langen Oost-Fries naast den kleinen bewoner van het Erz-gebergte, den prozaïschen Neder-Duitscher naast den poëtischen Schwaab, den lompen Beier naast den welgemanierden Sakser, den gemoedelijken Oostenrijker naast den phlegmatischen Pommeraan. Welke groote verscheidenheden treft men niet in alle onze provinciën, steden en stadjes aan! alle zijn het variaties op hetzelfde thema, maar toch variaties, die zeer van elkander afwijken. Vergelijkt men de Russen daarmede, dan schijnt bij hen altijd hetzelfde thema, of ten minste slechts nauw merkbare variaties er op te bestaan.Onderscheid bestaat echter bij hen wel; Russische ethnographen, meer echter de vroegere dan de tegenwoordige, onderscheiden de Rood- Wit- en Zwart-, de Klein- en Groot-Russen, de Nowgoroder- de Kriwitscher- en de Susdaler-Russen en meer dergelijke.—Slechts ten deele waren deze dialect- en stamnuancen, als wijd uitgestrekte heidevelden over groote gebieden, in lange liniën uitgestrekt, deels was er zoo weinig onderscheid tusschen hen, dat, als men ze door kleuren op de kaart wilde aanduiden, men, om niet te overdrijven, grijs op grijs zou moeten kleuren, en nu en dan slechts eene verschillende nuancevan grijs zou moeten kiezen, terwijl men de vertakkingen van andere volken door alle kleuren van den regenboog zou kunnen aangeven. Eindelijk zijn ook die kleine verschillen nu gedeeltelijk geheel verdwenen. Het eenige, wat in deze eenvormige massa, van oude tijden heen en ook nu nog, eenigzins sterk in het oog valt, is het onderscheid tusschen de zoogenaamde Ruthenen of Klein-Russen en de Moskoviters of Groot-Russen. Dit onderscheid kan men het best vergelijken met het verschil tusschen de Noord-Duitschers en Zuid-Duitschers.De Klein-Russen treft men aan in het geheele zuidelijk gedeelte van Europeesch Rusland, van de Karpathen tot aan den Don. De Groot-Russen vindt men in het geheele grootere midden der noordelijke en oostelijke helft van het rijk, tot aan de IJszee. De eerst genoemden sluiten zich meer bij de Westelijke en Zuidelijke Slawen van Oostenrijk en Turkije aan, en hebben in hunne taal vele oud-Slawische vormen en beelden bewaard, die bij de Groot-: Russen verloren gingen. Hun taaleigen is meer verwant met de oude Russisch-Slawische Kerktaal. De Groot-Russen werden door de Ruthenen als een nieuw ontstaan, gemengd volk beschouwd, en hunne geleerden mochten zij slechts voor geslawiseerde Finnen uitgeven. De Klein-Russen stichtten het heilige Kiew,deoudste wieg van de Russischen Staat, de Groot-Russen het nieuwere Moskou, waar nu de hoofdwortelen van het land liggen. Zoo is dan ook de Klein-Rus over het geheel wat ouderwetscher en stijver dan de Groot-Rus, op wien hetgeen ik boven aanmerkte, aangaande de vlugheid der Russen in het algemeen, inzonderheid betrekking heeft: De Klein-Rus houdt meer van den landbouw. Hij verlaat niet gemakkelijk zijne geboorteplaats, hem ontbreken handelsgeest en industrieele talenten. Het reizen en trekken bevalt, hem niet. Heiden onderscheiden zich ook zeer door hun uiterlijk voorkomen. De Klein-Russen hebben iets meer Zuidelijks, donkere oogen, bruinachtige gezichten en zwart haar. De Groot-Russen daarentegen hebben eene frisschere gelaatskleur, meestal blauwe of grijze oogen en even als de Finnen; blond haan Hoe sterk de verwijdering en de ongenegenheid dezer twee, met elkander in contrast staande hoofdstammen is, bewijzen de Klein-Russische spreekwoorden, die zij dikwijls gebruiken, wanneer er over een Groot-Rus gesproken wordt: “Ja! hij mag een goed mensch zijn, maar hij is toch een Moskoviet.” Met het oog op dezen, zeggen zij ook: “Sluit als gij wilt, vriendschap met een Moskoviet, maar houd een steen bij de hand.”Over het algemeen genomen geeft de bijzonder werkzame en levendige Groot-Rus in het rijk den toon aan. Zij vormen in Rusland den hoofdstam Zij hebben hunne Klein-Russische broeders onderworpen, en zij overstroomen het land en de steden van deze, niet hunne overal welig voortwoekerende koloniën. Hun adel behoort bij voorkeur tot de grooten van het rijk. Terwijl het Klein-Russisch de taal der boeren geworden is, is de taal der Groot-Russen die der literatuur, wetgeving en van gezelligen omgang geworden.In geheel Europa bestaat wel geen volkstam, die in de laatste eeuw zich zoo uitgebreid heeft, in aantal en macht zoo toegenomen is, als de Groot-Russische. Eene nauwkeurige bekendheid zijner numerieke sterkte op verschillendetijden, zou van groot belang zijn voor de philosophie der geschiedenis. Toen in 1722 Peter de Groote eene volkstelling in zijn rijk liet houden, telde het geheele toenmalige Europeesch Rusland slechts 12 millioen zielen. De Russische statisticus Arseniew, berekent de getalsterkte van den Groot-Russischen stam in het jaar 1850 op 35 millioen.Van deze Moskovitische of Groot-Russische centraal-massa van het geheele volkslichaam, ging en gaat nog voortdurend, de merkwaardige volken-beweging vooral, uit, die binnen de grenzen van het Russische rijk circuleert, die het geheele Noordelijk Azië met Russische steden en koloniën bezaaid heeft, die ook iedere Duitsche stad van de Oostzee, en eiken stam, elk dorp der talrijke Finsche volken, Russische kolonisten bezorgd heeft, en die eindelijk ook bewerkt heelt, dat zoo menige streek en vreemde natie binnen de grenzen van het groote rijk, in zoo korten tijd geheel Russisch geworden zijn.De merkwaardige, vooral den Groot-Russen eigene neiging tot reizen en trekken, wordt nog in de hand gewerkt deels door de regeering, die nu hier, dan daar, in eene afgelegene streek van het rijk, militaire- of strafkoloniën sticht of nieuwe steden bouwt; deels door de grondbezitters en grooten, die nu hier, dan daar, nieuw land ontginnen, nieuwe bergwerken exploiteeren of industrieele etablissementen oprichten willen, en op wier bevel de Groot-Russische boeren hunne dorpen verlaten, en op honderde mijlen van hunne oude woonplaats zich gaan nederzetten. Eindelijk wordt of werd deze bewegelijkheid der Groot-Russen, door het zoogenaamde “Obrok” (erfcijns) bevorderd of eerst mogelijk gemaakt. Dat wil zeggen daardoor, dat de grondheeren de gewoonte aannamen, hunne Glebae adscriptis tegen eene kleine, jaarlijksch in te zenden geldsom, de vergunning te geven de wijde wereld in te gaan, te doen wat zij goed vonden, en in hun onderhoud te voorzien waar en hoe zij dat konden.De werkzame Groot-Russen, die spreekwoordelijk van zich zelven zeggen: “zet mij, als gij wilt, in de steppe op een steen; geef mij bovendien een paar centen in den zak, dan zal ik mijn weg door de wereld wel weten te vinden,” maken gretig van deze vergunning gebruik, om zich aan wat zij “promysl” noemen over te geven. Met het echt Russische woord “promysl,” dat even onvertaalbaar is, als onder anderen ook het Engelsche “sport,” worden alle mogelijke soorten van handwerken en bedrijven bedoeld, voornamelijk echter kramerij, warenvervoer en kleinhandel. Zij, die zich op deze “promysl” toeleggen, de “promyslenniks” maken eene den Groot-Russen geheel eigenaardige klasse van industrieelen uit, die, verlangende iets te verdienen, de wijde wereld ingaan, om zich met hunne bijl, geweer, net of spade hier of daar werk en een verder vooruitkomen te verschaffen. Dikwijls zouden zij dit zeer goed bij zich te huis kunnen vinden, als zij voor hunne tuinen en landerijen behoorlijk zorg droegen, maar de vermoeiende tuin- en landbouw valt niet in den smaak der Groot-Russen. De “promysl” is hun hartstocht.—Zij beginnen eerst in het klein, verhuren zich als bedienden of koetsiers, of als knechten bij timmerlieden of andere bazen, van wier werk zij eenig verstand hebben, of dat zij zich spoedig weten eigen te maken. Hebbenzij zich zoo een kapitaaltje verworven, dan richten zij een winkeltje van allerlei snuisternijen op, dat zij spoedig nu in deze, dan in gene provincie opslaan, of begeven zich met hunne waren naar de uiterste einden van Siberië. Hun geluk met en hunne geschiktheid voor den handel, zijn meestal even groot als die der Joden, wien Peter de Groote daarom ook aanbeval zich niet onder zijne Groot-Russen te vermengen, daar zij in deze hunne meesters zouden vinden. En zulke Russische kramer-nomaden eindigen niet zelden daarmede, dat zij zich ten slotte als millionairs in Moskou, Petersburg, Nowgorod of Kasan voor goed vestigen.Anderen van hen, verliezen hun leven in het oosten, in de Siberische wouden, of in het zuiden in de Kirgisische steppen, waar deze “Promyslenniks” even zulke pionniers of voorloopers der Russische macht zijn, als de strikken-spanners en bevervangers der Vereenigde-Staten. Door rustelooze begeerte om te verdienen, en door avontuurlijke lust om te reizen gedreven, begeven zij zich ook in het hooge Noorden des rijks op zeer slechte booten, en wagen zij zich tot diep in de IJszee, terwijl zij de witte beeren en pelsdieren tot aan Spitsbergen en Nova-Zembla vervolgen.—Deze Promyslenniks, die ook de kostbare zeeotters in de Zuidzee opsporen, hebben voor Rusland, Kamschatka en het Noord-Westelijk uiteinde van Amerika ontdekt, en hebben ook de grenzen van den Russischen invloed tot in China uitgebreid. Het is, alsof daarbij nog iets van den ouden Skandinavischen Wikinger-geest2bij de Russen nawerkt.Het opmerkelijkst heeft zich deze oude Wikinger-geest bij de Russische Kozakken geopenbaard, en in de omstandigheden die de ontwikkeling van dezen volkstam der Russen vergezelden. Het schijnt daarbij op dezelfde wijze toegegaan te zijn, als bij de afstamming van de IJslandsche, Engelsche, Fransche en Italiaansche Noormannen van den ouden Skandinavischen grondstam. Evenals in Skandinavië de Wikinger of zeekoningen de zee doorkruisten, zoo trokken de ondernemende jonge ruiters der Russen de steppen door, vereenigden zich daar, onder den naam Kozakken (d.i. “ongeregelden”) tot oorlogzuchtige, dikwijls slechts roofzuchtige ondernemingen tegen de Tataren en andere naburige volken, en maakten ook strooptochten tot zelfs aan de andere zijde van de Zwarte Zee, geheel op dezelfde wijze, als de oude Skandinavische Wikinger die vóór hen gemaakt hebben. Daar zij met den val der heerschappij van de Tataren, in aantal en invloed wonnen, zoo werden zij, onder door hen zelve gekozen Hetmans, voor al hunne naburen gevaarlijk. Zelfs vele Tataren en overloopers van andere volken verbonden zich met hen, en uit deze vermenging ontstond weder, een in velerlei opzicht eigenaardig volk. Daar de Kozakken echter de taal en den godsdienst der Russen, behielden, zoo bleven zij in hoofdzaak een volk van Slawische en vooral van Russische type.Zoowel de Klein- als de Groot-Russen hebben hunne Kozakken gehad. De zoogenaamde Saporogische of Waterval-Kozakken, ontstonden uit het hartvan Klein-Rusland, aan den Dniepr. Op gelijke wijze ontsproten de zoogenaamde Donsche Kozakken uit het hart van Groot Rusland, aan den Don. In den loop der tijden werden deze laatsten, even als de Groot-Russen zelven de voornaamsten. Van hen verspreidden zich naar het Oosten weder verscheidene andere eigenaardige Kozakken-stammen. Vooreerst reeds omstreeks het einde der 16deeeuw, als eene roover-kolonie, deUralische Kozakkendie nu, vermengd met Tscherkessen, Tataren, Perzen, een schoon en krachtig slag van menschen en een klein gegoed volkje vormen, dat geene bedelaars bezit, maar daarentegen menschen onder zich telt, die 10 à 20,000 schapen bezitten en den Czaar trouw dienen.—Vervolgens deSiberische Kozakken, die als gewapende Promyslenniks, onder hunnen aanvoerder Yermak, het eerst Siberië binnendrongen en, daar zij over de geheele uitgestrektheid, van den Don tot aan den Amur in Mandschoerije, zich met vele volken vermengden, velerlei nuancen in zeden en gewoonten vertoonen.Zeer merkwaardig echter is het, dat die lust tot reizen, die binnen de grenzen van het Russische rijk de kramers en boeren, de visschers, jagers en kozakken, als de sappen in een boom, zoo levendig heen- en weergedreven heeft en nog drijft, dat deze overal nomadiseerende volksverhuizing bijna nooit de grenzen van het Russische rijk overgetrokken is. Bijna nergens vindt men Russen dan in hun eigen land. Even als de Romein, koloniseert hij slechts de Aarde, zoover hij haar veroverd heeft. Overal, waar de adelaars van zijnen Keizer heerschen, al ware het ook aan de grenzen van China, gevoelt hij zich te huis. Maar buiten dit zijn groote Keizerlijke vaderland gaat hij niet. Slechts enkele, door fanatieke vervolgingen verstrooide sekten maken daarop eene uitzondering. Eenige weinige Russische “Raskolniks” of sektenmakers, hebben zich bij tijden ook in Turkije, Zweden en eenige andere naburige landen gevestigd.Voor het overige vertoont zich, zoowel in de nieuwe wereld, waar anders toch alle volken van Europa elkander ontmoeten, als in de talrijke staten van West-Europa, de Rus nergens als kolonist; in onze steden baart de Oostersche tulband of kaftan en zelfs de neger, minder opzien dan het Russische nationale kostuum, dat bij ons iets geheel ongewoons is, doen zou.—De oorzaken dezer verschijning zijn menigvuldig. Deels staat den Rus in zijn eigen land, dat de halve wereld omspant, nog voor langen tijd een ruim veld voor nieuwe ondernemingen open; deels zouden hunne autokraten en grondheeren, even zeer als zij de beweging hunner ondergeschikten binnen de grenzen toestaan, den lust deze te overschrijden spoedig tegengaan; deels zijn alle handwerken, kunsten en talenten der Russen, zoo geëigend als die voor hun eigen land zijn, ergens anders van weinig waarde.De Russen en hun vaderland maken in groote mate eene wereld op zich zelve uit, en hangen deze hunne vaderlandsche wereld, met eene groote liefde en met patriotisme aan.—Zij noemen hun Moskovitisch vaderland, dat even goed in politieken en nationalen, als in godsdienstigen zin, eene zoo groote eenheid vormt als er geen tweede bestaat, het “heilige Rusland.”—Zij beminnen dit heilige Rusland met al zijne eigenaardigheden, voordeelen en gebreken. Zij zijn zelfs verliefd op zijn klimaat, en zij hebben medelijden metde landen, waar niet evenals bij hen, sneeuw en winter aangetroffen worden. Even zoo zijn zij schier hartstochtelijk ingenomen met de grootheid en de onbeperkte heerschappij van hunnen Czaar, en zij gevoelen zich zelven groot in hunnen grootschen heerscher.—Eene constitutie, die de macht zijner Czaren beperkte, zou den echten Moskoviter een vermindering van zijn eigen gewicht toeschijnen.En deze vaderlandsliefde, deze zucht in het vaderland te blijven, dit sterke nationale gevoel, doordringt in Rusland alle standen der maatschappij in zoo hooge mate, als men wel bij gelijke rechten bezittende Romeinsche burgers verwacht te vinden, maar als men bij den eersten blik op zulk een volk, bij zoo despotisch geregeerde onderdanen, zeer zelden zal aantreffen.1Ook Nederlanders, vooral uit Overijssel, vestigden zich, althans tijdelijk, in Rusland. In 1813 stonden de Kozakken niet weinig versteld toen zij te Almelo en Vriezenveen op zijn Russisch toegesproken en behoorlijk op hun plaats gesteld werden. Toen voor weinige jaren de thans overleden onderwijzer van Vriezenveen zijn veertigjarig jubilé vierde, kwam een zijner zonen, ter bijwoning van het feest, uit Rusland over, en bracht een album mede, waarin de portretten waren van circa 40 vroegere leerlingen, toen in Rusland als handelaars gevestigd.De Heer Scholten te Groningen heeft een zijner fabrieken te Tarnow, die door een Nederlander bestuurd wordt.Vert.2Wikinger, noemden de oude Noorwegers hunne zeehelden.Vert.

De Russen.In de uitgestrekte middelste streken van het tegenwoordige Rusland, in de boschrijke bron-gebieden van Don, Wolga, Duna en Dniepr, in het heuvelachtige en vruchtbare Moskovieten-land, hebben sinds onheugelijke tijden de Slawische voorvaderen der tegenwoordige Russen den grond bebouwd, en het land met hunne van hout vervaardigde huizen en dorpen gevuld. Reeds de vader der geschiedenis wijst waarschijnlijk op hen, wanneer hij spreekt over “de landbouwende of Koninklijke Skythen,” en latere schrijvers der Byzantijnen spraken dikwijls over hen onder den naam “Anten” (of Wanten?) wat wellicht niets anders is dan ons “Wenden.”Hoe en wanneer zij in die streken kwamen, weten wij niet. Veel echter (zelfs ook verscheidene der eerste, door de Grieken tot ons gebrachte, namen der rivieren, die duidelijk van Slawischen oorsprong zijn), spreekt er voor, dat hier hun oud Europeesch vaderland was. Hunne stammen, die reeds door tijdgenooten van Constantijn den Groote, zeer talrijk en volkrijk genoemd werden, vulden het binnenste der “immensa spatia” van het breede oostelijk uiteinde van Europa.Van de zeebekkens, die de wiegen der Europeesche beschaving geweest zijn, waren zij door andere, hun voorgeschovene volken en landen uitgesloten, in het zuiden van de Zwarte Zee door de groote steppen, die altijd door herdersvolken bewoond waren, in het westen door de, door Lithauers en Finnen bewoonde, moerassen van de Baltische Zee, en in het noorden van de Witte- en Pool-Zee door onmetelijke wouden en de daarin wonende Finsch-Uralische volken. In het oosten hadden zij het groote Azië der Tartaren en Mongolen. Van het middel-Germaansche Europa waren zij door andere Slawische volken gescheiden.De tijd hunner, ons ten eenemale onbekende, kindsheid, zal wel in ontelbare oorlogen en worstelingen met de hun naburige volken vervlogen zijn, en naar het schijnt hebben de voorvaderen der Russen daarbij meer eene lijdelijke dan eene overwinnende rol gespeeld. Als hun voortijd bijzonder schitterend en roemrijk geweest was, dan zou hij niet zoo duister zijn.Reeds het vroegste schemerlicht der geschiedenis toont ons de Russische Slawen, als zijnde in eene afwisselende afhankelijkheid, aan deeenezijde van deGermanen, die van oudsher de Baltische zee beheerschten, en aan deanderezijde van deAziatische Nomaden. Van beide zijden werden zijherhaalde malen tot onderwerping en dienstbaarheid gebracht, hetgeen op hun karakter en hunne wijze van zijn niet zonder invloed bleef, en deze naar die der overheerschers wijzigde.Reeds het eerste volk, dat al lang voor Christus geboorte, de oude Hellenen als het ten Noorden van den Pontus gebiedende, noemden, “de nomadiseerende Skijthen”, bestond vermoedelijk uit dergelijke Tataarsche herders-stammen, zooals die hier later ook nog dikwijls verschenen. Hunne heerschappij omvatte een groot deel van het tegenwoordige Rusland, en de Noord-Oostelijke Slawen zelfs, waren onder den naam “Skijthen” even goed begrepen, als tegenwoordig ontelbare volken onder den triomfeerenden naam “Russen” verdwijnen, ofschoon zij van geheel ander bloed en stam zijn.In de derde en de vierde eeuw na Christus, kwamen de Germaansche Gothen over de Oost-zee, en marcheerden veroverend door de groote landschappen heen tot aan den Pontus. De zich hier met der woon gevestigd hebbende Slawen, werden nu onderdanen van den, in het Oosten van Europa eene groote heerschappij hebbenden, Gothen-Koning Hermarich. Na de overwinning op deze Gothen, ketende weder de Tataren- of Hunnen-koning Attila de Slawische onderdanen der Gothen aan zijne zegekar, en voerde hen als zijne rekruten of trawanten ter slachtbank, op de door hem uitgekozene strijdplaatsen in westelijk Europa. Den Hunnen volgden uit het Oosten hunne broeders, de Normandische Avaren en Chazaren, die weder, ten tijde van Karel den Groote, dergelijke uitgestrekte rijken stichtten ten koste der Russische Slawen, en den geessel boven hunne hoofden zwaaiden.Tegen de Chazaren riepen de geplaagde Slawen vervolgens—wederom—de hulp in van hunne westelijke nationale-vijanden, de Skandinavische Noormannen, en deze kwamen sedert het midden der 9deeeuw, andermaal over de Oost-zee, langs denzelfden weg, waarvan in latere tijden de Zweedsche Koning Karel XII gebruik maakte, Onder hunnen beroemden aanvoerder Rurik (Roderik?) en zijne strijdgenooten, bevrijdden de Zweedsche Wäringer of Waräger (d.i. de verbondenen) het Slawenland van de Aziaten, maar maakten het aan zich zelven onderdanig.Dezen Germaanschen strijders, die echter ook vele uitstekende eigenschappen als staatsmannen en wetgevers moeten bezeten hebben, gelukte het voor deeerste maal, de Slawische stammen tot een duurzaam geheel, tot een staat aaneen te smeden, wat de Slawen, tot dien tijd toe, uit eigene krachten niet hadden kunnen doen. Daar de Ruriks en hunne opvolgers zich geheel van hun eigen vaderland los maakten, eerst in Nowgorod en vervolgens in Kiew hunne residentie opsloegen, en zich met de overwonnen vreemdelingen assimileerden en aansloten, even als de Franken het in Gallië, de West-Gothen in Spanje gedaan hadden, zoo ontstond vervolgens met hunne hulp een nationaal, groot en machtig Rusland, een eenig Russisch volk, dat dezen naam—(naar men zegt is die van Germaanschen oorsprong en werd het eerst langs de kusten van Zweden aangetroffen)—even als zijne eenheid, zijne vroegste wetten en zijne oudste Vorsten en adellijke geslachten, van die Noordelijke Germanen kreeg.Tot in de 11deeeuw kwamen nog dikwijls nieuwe Skandinavische avonturiersof “Waräger”, door de Russische Groot-Vorsten in het land geroepen, naar Rusland over. Even als in Zweden, waren de Skandinavische Vorsten ook in Rusland, door eene schaar raadgevende wapenbroeders, de zoogenaamde “Druschina” omgeven; eveneens deelden deze veroveraars ook in Rusland, naar een oud Germaansch gebruik, het volk voor den krijgsdienst in afdeelingen van 10, 100 en 1000 koppen in, die door zoogenaamde “honderdmannen” en “duizendmannen” gekommandeerd werden. In de Russische dorpen bestaat nog heden ten dage deze uit Zweden afkomstige volksindeeling. Verscheidene Russische historici zijn de meening toegedaan, dat ook oude Skandinavische sagen naar Rusland overgeplant werden, en dat de oudste gedichten der Russen, even als hunne wetten, uit Skandinavischen bodem opgroeiden. Dit, b.v. zou ook het geval zijn, met het onlangs in Duitschland door eene vertaling bekend geworden oudste heldendicht der Russen, het zoogenaamde lied van den tocht van Igor tegen de Chazaren, een soort van Russische Iliade. Het is vrij bekend, dat ook nog tegenwoordig verscheidene der eerste Russische Magnaten-familiën, b.v. de beroemde vorsten Dolgoruki (d.i. de langhanden) hunnen oorsprong bij Rurik en zijne Zweden zoeken.In deze periode der vroegste van de Skandinaviërs uitgaande schepping van een vasten Russischen staat, valt ook de voor de ontwikkeling van het volk en zijn karakter zoo gewichtige gebeurtenis, de invoering van het Christendom, de grondvesting der Grieksche kerk onder de Russen, voor. Wladimir I, uit het Skandinavische geslacht van Rurik, wien het oude heidendom verdroot, liet omstreeks het jaar 1000, Roomsch-Katholieke zoowel als Grieksch-Katholieke priesters voor zich komen, die hem met de grondstellingen van hun geloof bekend maakten. Ook de Joden en zelfs de Mohamedanen zou hij aanvankelijk ten gehoore ontvangen hebben. Het best echter bevielen hem ten slotte de praal en de ceremoniën der Grieksche kerk, die toen bij andere verbroederde Slawenstammen, b.v. bij de Bulgaren, reeds ingevoerd was, en Wladimir, die in zekeren zin als de Karel de Groote der Russen te beschouwen is, verhief deze tot de nationale kerk der Russen.De Russen, wier voornaamste landsrivieren naar den Pontus en de Byzantijnsche provinciën stroomden, hadden reeds van den aanvang af met Constantinopel, zoowel in oorlogzuchtige als in vredelievende verbinding gestaan. Goederen, kooplieden, zendelingen, andere gasten, ook Prinsessen van het Keizerlijke huis, waren hun reeds geruimen tijd van daar toegezonden geworden. De eindelijke aanneming van den Griekschen godsdienst, bracht hen nu in nog nauwere betrekking tot het Grieksche rijk.De Russen plaatsten zich daardoor dikwijls buiten den kring der beschaving van westelijk Europa. Zij namen geen deel aan de enthusiastische pogingen der Roomsch-Katholieke volken ter bevrijding van het heilige graf, aan de kruistochten, en ook niet aan de andere veel leven en opwekking verspreidende impulsiën, van de Kerk van Rome uitgaande, die het geheele Westersche volken-systeem, onder anderen ook de Polen, de Tschechen en andere West-Slawen doorgedrongen zijn, en deze in beweging gebracht hebben. Niets heeft nadeeliger op den nationalen geest der Russen gewerkt, dan de inmengingder Byzantijnsche beschaving en van het stijve Grieksche dogma. Zij hebben zich daarmede zoo nauw verbonden en verbroederd, dat men hun even gemakkelijk hunne nationaliteit, als hunnen Griekschen godsdienst zou kunnen ontnemen. De eerste bisschoppen der Russen waren geboren Grieken, en Rusland werd eene kerkelijke provincie van het patriarchaat te Constantinopel. En zoo ook al niet meer dat patriarchaat, zoo is toch de inrichting der Grieksche hiërarchie en het Grieksche kerkelijke, recht, tot heden bij de Russen van kracht. Ook werden de Russische kloosters natuurlijk naar het model der Grieksche ingericht, en verscheidene der godsdienstige sekten, die voorheen de Oostersche kerk in Griekenland verdeelden, ook naar Rusland overgebracht. Het bouwen van kerken en kloosters, had de invoering van den Byzantijnschen bouwstijl en verscheidene der daarmede samenhangende kunsten, der Grieksche schilderkunst en der kerk-muziek ten gevolge. De kerken werden in Rusland, naar het model van den beroemden Sophia-tempel van Keizer Justinianus in Constantinopel, versierd. Ook bouwden de Russische Graven in hunne residentie Kiew, paleizen en “gouden poorten,” in den stijl van de gebouwen der Byzantynsche Keizers. En daar de overige Russische steden hun heilig Kiew eveneens tot model namen, als deze de Grieksche hoofdstad, zoo verbreidde zich dit alles over geheel Europa.Ook veel later nog, na de verovering van Constantinopel door de Turken, is den Russen weder veel Byzantijnsch toegestroomd. Toen namen de Russische Groot-Vorsten den titel Czaren (Caesaren) aan, welke de Byzantijnsche Keizers reeds lang gevoerd hadden, en nu werd ook de adelaar met dubbelen kop van het Grieksche Keizerrijk, het wapen der Russische heerschers, even als vele Byzantijnsche gebruiken bij het Moskovische hof werden aangenomen. Byzantijnsche pronkzucht, hof-etikette en hof-waardigheden, bloeiden, onder den Russischen Czar Johan III, die zich ook met eene Grieksche Koningsdochter in den echt begaf, in Moskou weder op, nadat zij in Constantinopel zelve, onder de Turken, reeds lang verloren gegaan waren. De ceremoniën bij de krooning der Czaren waren navolgsels van het Byzantijnsche ceremonieel. Ook de vroegste beginselen der Russische literatuur en geleerdheid zijn spruiten uit Grieksche wortelen. In de Russische kloosters werden het eerste de Grieksche annalisten en kerkvaders vertaald, en de beroemde oude Russische kroniekschrijver Nestor, is uit deze Grieksch-Russische school voortgesproten. Daar op deze wijze ook wereldsche kundigheden den Russen genaakten, b.v. vertalingen der geschiedenissen of sagen van Alexander den Groote, zoo zijn daardoor bij de Russen, ook eigenaardige Russische variatiën op deze en andere traditiën en sagen ontstaan.Daar in het Ruriksche Vorstenhuis de grondstelling van de ondeelbaarheid des rijks niet aangenomen werd, zoo verviel met behulp der oude, ingewortelde eigenaardigheden der verschillende stammen, het geheel door Rurik en Wladimir gestichte en vereenigde rijk, zeer spoedig weder in eene menigte kleine Vorstendommen, en deze moesten later in de 13deen 14deeeuw, nog eens het onderspit delven, zooals het dezen Oostelijken Slawen in vroegere tijden reeds herhaaldelijk gebeurd was, voor een inval der Nomaden uit Azië.De Mongolen verspreidden zich, even als hunne voorgangers de Skythen, de Hunnen, de Avaren, de Chazaren zulks vroeger ook deden, over het geheele Oosten van Europa. Zij kwamen niet zooals de Skandinavische Waräger, alleen als hulpvolken, volksleiders en veldheeren. Zij rukten met den geheelen tros hunner karavanen en herdersstammen Rusland binnen. Zij vormden zich daar een vaderland, waarin zij de eenige meesters bleven. Daardoor is ook, behalve de aanneming van het Oostersche of Grieksche Christendom, geene gebeurtenis, met betrekking tot de ontwikkeling van den Russischen nationalen geest, van meer belang geweest, dan deze laatste, van langen duur zijnde en diep in het volksleven ingrijpende, heerschappij der Tataren of Mongolen.Zij deden het land hier en daar in eene woestenij verkeeren, om weiden voor hunne kudden te verkrijgen. Zij zonden hunne beambten en inners der belastingen naar alle buurtschappen en hutten. Zij dwongen de Russische Vorsten en grooten, in de legerplaats hunner “gouden horde” aan de monding der Wolga te komen, daar te leven, daar hunne vrouwen te nemen en zich daar in onderdanigheid en Aziatische heeren-diensten te oefenen. Daardoor komt het, dat de Russen zoo dikwijls verschijnen als kweekelingen der Mongolen, wier opvolgers in het in bezit nemen van het Oosten zij slechts worden konden, door zich zelven de, sedert het begin der wereld daar toegepaste en in gebruik gebrachte ruwe regeeringskunsten, het Oostersch bestuur en eene Tataarsche discipline eigen te maken.De Groot-Vorsten van Moskou zamelden de schatting eerst in, in naam van hunne overheden de Tataarsche Chans. Zoo lang zij zich nog zwak gevoelden, stonden zij de schatting ook aan de Tataren af, maar toen zij sterker werden, behielden zij ze voor zich. De Tataarsche manier van schatting-innen en het eischen van gehoorzaamheid bleef bij hen in zwang. Het oude, door Germanen bestuurde Rusland van de kinderen Ruriks, had Vorsten gehad, die bijgestaan werden door eene “Duma” (raad der Grooten), overigens een zelfstandig bestuur en eene persoonlijk vrije grondbevolking. Zelfs machtige republieken, zooals Nowgorod en Pleskow hadden zich uit zijn schoot ontwikkeld. Het nieuwe, door de Mongolen veranderde Rusland, schafte bij de pogingen die het in het werk stelde, om eene wedergeboorte tot stand te brengen, dit alles af. Om kracht en eenheid te herstellen, kweekte het onbeperkte autokraten, die een einde maakten aan die republieken, en de vrijheden der gemeenten onderdrukten. En, toen de pogingen naar eene wedergeboorte weldra in ver uitgestrekte veroveringen ontaardden, toen verviel langzamerhand het geheele volk in eene strenge afhankelijkheid en lijfeigenschap.Zelfs in hunne kerkelijke gewoonten, en in de manier en de wijze hunner godsdienstige gebruiken, schijnen de Russen veel, ofschoon in Christelijken vorm, van de Oosterlingen overgenomen te hebben. Hun geheele wezen schijnt, evenals dat der Oosterlingen, van godsdienstigen ernst doordrongen te zijn. Zij nemen hunne vasten, kruisslagen en kniebuigingen even nauwlettend in acht, als de muzelmannen hunne afwasschingen en gebeden. Het “Slawa Bogu” (roem bij God), dat den Rus dagelijks honderd maal bij vele gelegenheden over de lippen komt, klinkt in hunnen mond dikwijls niet anders, dan als eenevertaling van het Turksche “Allah is groot.” En de Rus toont eene nauwelijks mindere mate van (dikwijls zeer prijzenswaardige) berusting in den wil van God en het noodlot, dan de Mohamedaansche fatalist.Evenals in hunne godsdienstige en staatkundige zeden, hebben de Russen ook in hunne taal veel van de Nomaden en Aziaten behouden. Menige tak van den boom der Russische taal, is, om zoo te zeggen, geheel met Mongoolsche woorden behangen, zoo b.v. is dit het geval met uitdrukkingen voor zaken en kunsten, die den Nomaden eigen waren, b.v. met veel, wat op de veeteelt en met bijna alles, wat op locomotie, reizen, rijden, vervoer, rijtuigen, paarden, paardentuig enz. betrekking heeft. Ook het eigenaardige Russische post- en koerierwezen is afkomstig van de heerschappij der Mongolen.—Met de Mongolen kwamen ook Turksche en andere Aziatische volken onder de Russen, en over het geheel werd door hen het gansche Slawische rijk, om zoo te zeggen, ten vollen in de Aziatische wijze van verkeer en leven, ingesponnen. Het is derhalve niet te verwonderen, dat ook vele Turksche, Perzische en andere Aziatische taal-elementen, zeden, kunsten en takken van industrie, onder de Russen achtergebleven en nog ten huidigen dage over geheel Rusland verspreid zijn.Alle bij de Russen gebruikelijke namen der edelgesteenten zijn van Oosterschen oorsprong, wat bij ons slechts ten deele het geval is. Verscheidene tuinplanten, b.v. de nu zelfs in de Oostzee-provinciën groeiende water-meloenen, hebben zich met de Aziaten over geheel Rusland verspreid, en eveneens de Aziatische naam er van, “Arbusi”; zoo ook de Aziatische namen van verscheidene Oostersche dieren, b.v. van den kameel (Werblud). Daarentegen zijn omgekeerd eenige Slawische namen voor Noordsche dieren, b.v. voor den bever, het sabeldier enz., tot naar Arabië en Perzië doorgedrongen.In den handel, de handwerken en bij de Russische industrie, zijn verscheidene zaken en uitdrukkingen van Aziatischen oorsprong. Zoo b.v. de naam en de inrichting der Russische bazars. Niet alleen de kaftan van den Russischen koopman, ook zijn lichte pels (Tulup), zijn gordel (Kuschak), zijn geldbuidel (Kése), zijn reiskoffer (Sundúk), zijn magazijn (Anbár), hebben Persischen of Turkschen vorm en naam. Evenzoo ook het potlood (Karandasch), het lak (Surgutsch). Zelfs de algemeene Russische benaming voor “handelswaren” (Tawar) is Mongoolsch. Ook het beroemde rekenbord, zonder’t welk geen Russisch koopman zaken doet, en dat men zoo gemakkelijk vond om het rekenen te onderwijzen, dat men ook getracht heeft het in eenige onzer scholen in te voeren, is van Mongoolschen oorsprong. In denzelfden vorm als men het bij de Russen aantreft, is het zelfs bij de Chineezen algemeen in zwang.Vele in Rusland bloeiende en daar algemeen verspreide takken van industrie, zijn van dien zelfden (Mongoolschen, Turkschen, Buchaarschen of Perzischen) oorsprong. Zoo b.v. de beroemde fabrieken der met goud geborduurde marokijn-pantoffels en laarzen van Torjok, en de vervaardiging van het gedamasceerde staal van Slatouft. De tuin- en wijnbouw in Zuid-Rusland, zijn daar waarschijnlijk door de Oosterlingen het eerst ingevoerd geworden. Door hunne, in vroegere tijden daar aangebrachte, kunstmatige bevochtiging, maaktenzij daar menige landstreek vruchtbaar, die het nu niet meer is. Men noemt ook de fabrikatie van zeep en lak als een tak van industrie, die door de Aziaten naar Rusland overgebracht is. Men kan het aanbrengen van zulke erfstukken uit het Oosten, aan de eene zijde over Afrika naarAndalusië, aan de andere zijde over den Kaukasus tot in de streken van Moskou en verder Europa in, volgen.Ook onze West-Europeesche legerinrichtingen wijzen dergelijke erfstukken uit Tataarschen tijd aan. Wij hebben b.v. de huzaren van de Hongaren, de Uhlanen van de Tataren gekregen. “Ulan” (Turksch: “Oglan” d.i. knapen, jongelingen) heetten bij de Tataren bij voorkeur de jonge ridders der horde, welke de garde van den Chan vormden en leengoederen en ambten van hem kregen. Hun naam en hunne lichte bewapening gingen van de Tataren op de Russen en Polen over, en kwamen van de Polen naar de andere volken van Europa.Eindelijk herinnert ook de tegenwoordige nationaal-physionomie der Russen, levendig aan het Tataarsche of Mongoolsche type; hun laag voorhoofd, hunne sterk uitstekende wangbeenderen, hunne kleine oogen, hun ingedrukte en eenigszins opgewipte neus, die minder overeenkomst heeft met den arendsneus der Romeinen of met den rechten neus der Grieken, dan die van eenig ander volk. Wanneer ook bij de Slawen van nature iets oorspronkelijks ten grondslag ligt, wat wij het Aziatische type en karakter noemen, dan heeft zulks bij de Russen, ten gevolge van de heerschappij der Mongolen, zich meer bevestigd.Nagenoeg 200 jaren had Rusland onder het Tataarsche juk gezucht, en wat de Mongolen niet weggenomen hadden, dat hadden in dezen tijd in het Westen de Lithauers en Polen veroverd, en met hun rijk, dat destijds van de hulpeloosheid van hunnen Russischen nabuur partij trok, verbonden. Alleen in het Noorden, aan het Ilmen-meer, was een zelfstandige Russische staat, de in de 14deen 15deeeuw bloeiende republiek Nowgorod, blijven bestaan.Toen zij het diepst gezonken waren en de nakomelingen van Tamerlan onderling in oneenigheid geraakten, vermanden de Russen zich eindelijk, en nu voor den eersten keer uit eigene nationale kracht, zonder hulp der Germanen of van andere vreemden. Sedert zijn eersten triumf op de Tataren, op het beroemde Kulikow’sche veld aan den Don, in het jaar 1380, begon Rusland van uit zijn hart (Moskou) langzamerhand alle landen, die vroeger tot het rijk behoorden, weder aan zich te trekken. Het meest droeg daar toe bij, dat in dit Moskou, van den beginne af, de grondstelling der ondeelbaarheid van het rijk en der eenheid van het volk, vastgehouden was. In eene reeks gelukkige overwinningen en veroveringen, onder zijne energieke Czaren Iwan den Groote en Iwan den Verschrikkelijke, dreef het de Aziaten over den Don en de Wolga terug, vereenigde het oude, lang afgescheiden geweest zijnde Nowgorod weder met zich, nam onder aanvoering zijner gelukkige Czaren uit het Romanow’sche huis, ook in het westen den Lithauers en Polen hunnen buit stuksgewijze af, en onder zijn grooten Peter den Eerste, den voltooier der Russische nationale macht, sloeg het ook den laatsten inval der Skandinaviërs onder Karel XII, die als de Waräger Rurik over de Oostzee gekomen was, af.En sedert dien tijd is de politieke macht van het Russische volk, tot op den nieuwsten tijd voortdurend vooruitgegaan en ontwikkeld. Sedert dien tijd is het uit zijne wouden als een reus te voorschijn getreden, en heeft zijn weg genomen naar al de zeeën, die als vensters of poorten in het lichaam van den staat geplaatst zijn, in het Noorden naar de Witte- en Baltische Zee, in het Zuiden naar de Zwarte- en de Kaspische Zee. Ja! terwijl het zijne oude plagers in het Oosten geheel terneder wierp, en de bronnen der Nomadische volksverhuizingen voor eeuwig verstopte, heeft het zich daar zelfs door Siberië heen, den weg naar de kusten van den grooten Oceaan gebaand. In het Westen heeft het zich zijne broeder-stammen de Lithauers en Polen, die vroeger hem zelven de wet hadden voorgeschreven, ten slotte geheel onderworpen, en is het op deze wijze ook midden in het centrum van Europa binnengerukt. Toen (voor 400 jaren) de Czar Johan III aan de regeering kwam, heerschte hij over een gebied, dat niet veel grooter was, dan het tegenwoordige Pruissen. Maar Peter de Groote reeds heerschte over een rijk, dat meer dan zes maal zoo groot was als Duitschland, en het rijk van de Keizers Nikolaas en Alexander is, zooals Alexander von Humboldt berekend heeft, in vlakte-inhoud gelijk aan het gedeelte der Maan, dat naar ons toegekeerd is.Even als de Russen, gedurende den langen duur hunner ondergeschiktheid aan de over hen heerschende volken, veel vreemds ontvingen, zoo hebben zij ook later weder op de baan hunner overwinningen verscheidene vreemde volken gevonden, die zij wel ten deele assimileerden, die zij om zoo te zeggen in hunne eigene massa opnamen maar van wie zij ook gedurende dat proces weder zelve inwerkingen ondervonden.Bijna alle eens onafhankelijke Finsch-Uralische volken zijn in het Russische nationale-lichaam opgegaan. Kalmuksche, Baschkirische, Samojeedsche stammen zijn hun toegevoegd of aan hen onderworpen geworden, eveneens talrijke volken van den Kaukasus, Grusiërs, Tscherkessen en Armeniërs. Verder hebben zij de landen der Lithauers, Polen en Walachyers en ook menige Duitsche provincie geannexeerd. En al deze vermengingen en annexaties zijn niet zonder terugwerking op de Russen gebleven. De belangrijkste en merkwaardigste aanrakingen hebben echter met de Duitschers plaats gegrepen. Wantnade Grieken en na de Tataren heeft geen volk meer invloed op de Russen uitgeoefend, dan de Duitschers; wel is waar had die invloed minder betrekking op het ras, bloed, temperament en hunnen natuurlijken aanleg, maar des te meer op hunne beschaving en verstandelijke ontwikkeling, even als op staatkunde en wetenschap. Vele Duitsche kunstenaars en handwerkslieden trokken, met de Hanzeatische kooplieden in de 13deeeuw, de Westelijke gedeelten van Rusland binnen. In het groote Nowgorod schijnen zij langen tijd de voornaamste kunstenaars geweest te zijn. Zelfs de beroemde, kunstvol bewerkte deuren der kathedraal van Nowgorod, die men tegenwoordig bewondert en die men de “Cherson’sche deuren” placht te noemen, omdat men ze langen tijd voor een Grieksch kunstprodukt uit Cherson hield, stammen, zooals men later ontdekt heeft, uit Duitschland af, en toonen ons onder anderen het portret van een Duitschen werkmeester, Wikmann uit Maagdenburg. Een Russisch kroniekschrijveruit dien tijd, noemt het, bij gelegenheid dat er in Rusland eene groote kerk gebouwd werd, iets bijzonders, dat zij alleen door Russen “zonder de hulp van Duitsche bouwmeesters” tot stand gebracht is. De nadruk, waarmede hij deze omstandigheid vermeldt, bewijst, hoe gewoon men in die dagen aan de hulp van Duitsche bouwkundigen moet geweest zijn.Toen de Groot-Vorsten van Moskou opkwamen, zochten zij ook weder door Duitsche hulp hun volk te ontwikkelen. De meeste gezantschappen der eerste Moskovische Groot-Vorsten aan Duitsche Vorsten-hoven, hadden nevens hun politiek doel, vooral ook tot taak, door fraaie beloften Duitsche handwerkslieden, kunstenaars en geleerden over te halen naar hun land te gaan. Reeds in de 15deeeuw was in Moskou eene afzonderlijke wijk, waar deze in het land geroepene Duitsche kolonisten bij elkander woonden.Sedert den tijd van Peter den Groote en Katharina II, stroomden Duitsche bevolking en Duitsche gewoonten nog in veel grootere mate het land toe. Geheele Duitsche provinciën, Koerland, Lijfland, Esthland, werden met het rijk vereenigd, wier Duitsche adel sedert, Rusland van veldheeren en diplomaten voorzien heeft. De midden in deze Baltische provinciën opkomende nieuwe Keizerlijke residentie, Petersburg, werd half en half eene Duitsche stad. Ook aan het hof werd sedert dien tijd eene Duitsche partij steeds machtiger. Menige landstreek in het binnenste van het rijk werd door Duitsche kolonisten bezet, die den Russen als model en prikkel dienden, en nagenoeg alle Russische steden, tot aan Irkutzk in Siberië toe, hebben van lieverlede iets Duitsch, het uiterlijk eener meer of minder aanzienlijke Duitsche kolonie gekregen.Het innerlijk bestuur dezer Russische steden, hunne gilden-besturen, hunne magistratuur, als mede de stadsverordeningen, door Peter den Groote en Katharina II ingevoerd, waren naar het Duitsche model genomen. Van 179 tijdschriften en couranten, die in het jaar 1858 in Rusland uitkwamen, waren niet minder dan 30, dus het ⅙ gedeelte, in het Duitsch geschreven. Ook in de inrichting van het leger, in alle militaire instellingen heeft Rusland steeds van Duitschland geleerd. Zelfs het heerschende Vorsten-huis is oorspronkelijk van Duitsche afkomst, en heeft door gestadige aanhuwelijking met Duitsche Vorsten-huizen, steeds het Duitsche bloed behouden.1Men moet hierbij echter opmerken, dat Rusland bijna alles wat het van Duitschland overnam, naar zijne gebruiken en naar zijne behoeften wijzigde. En ook de Duitsche individuen, die Rusland toegevallen zijn, te beginnen met het souvereine Vorsten-huis, hebben zich maar al te gemakkelijk en spoedig Russen laten worden. “De energie en de assimilatie-kracht van dezen verwonderlijkentak van den Slawischen menschenstam”—zegt een Russisch schrijver—“zijn zoo sterk, dat het in zijne aanraking met de, het meer of minder verwante volken, dezen steedszijntongval,zijngeest enzijnegebruiken mededeelt”. Als de Russen dus ook, zoo als boven gezegd is, veel van anderen hebben overgenomen, zoo hebben zij toch in hoofdzaak hun oud Slawisch nationaal-karakter bewaard, en is dit altijd, te midden van al het aangenomene, boven blijven drijven.—Ja! de grootte van het land, de roem en ten slotte het geluk van het volk, nu de eenige Slawenstam, die zelfstandig en den toon aangevend in een groot rijk bestaat, hebben uitgewerkt dat bij hen, aan menige Slawische nationale- en stam-eigenaardigheid en oorspronkelijken aanleg, bij hunne minder begunstigde en nu nog niet zelfstandige broeders moesten sluimeren, een ruimer veld tot ontwikkeling en eene grootere energie gegeven werd.Ook door hunne taal plaatsen zij zich aan de spits der Slawen. De Russische taal is onder de Slawische talen de fraaiste, de meest ontwikkelde en de krachtigste. Zij is eene der merkwaardigste en rijkste talen van Europa. Zij heeft meer klinkers, een grooter alphabet dan de andere talen van ons werelddeel. Men heeft daarom ook gezegd, dat met geen ander alphabet, zich de vele toonen en toon-samenstellingen van andere talen zoo gemakkelijk laten uitdrukken en nederschrijven dan met het, in aantal en bepaaldheid der karakters, zoo rijke alphabet der Russen. En de, in de juiste behandeling dezer lange toon-ladder geoefende Russische tong, is derhalve tegelijkertijd even goed voorbereid als geschikt, de geluiden van iederen tongval na te bootsen, waarin de Rus niet spoedig het eene of andere tong-kunststuk zal vinden, dat zijne moedertaal hem niet alreeds geleerd heeft. Hunne spraakkunst is zeer rijk aan vormen, hun woordenboek in het bijzonder vol stof tot onomatopoeische natuurschildering. De fijnste nuancen in het rijk der kleuren en der klanken, heeft de Rus met uiterst scherpen blik waargenomen. Even zoo heeft hij eene menigte uitdrukkingen, om de aandoeningen der ziel en de indrukken van het menschelijk hart en gemoed zuiver uit te drukken.De overwinningen der natie, hare grootheid en veroveringen, hebben meermalen eene gelukkige inwerking op hunne taal gehad. In den loop hunner politieke loopbaan door zulke ver afgelegene landen, werden den Russen verscheidene zaken ter bespreking voorgelegd, en hunne taal werd daardoor in staat gebracht, zeer verschillende en menigvuldige zaken te behandelen. Even als de Russen zelven, zoo heeft dien ten gevolge ook hunne taal eene groote gemakkelijkheid verkregen om zich het vreemde eigen te maken en dit te verwerken. Hunne groote buigzaamheid stelt hen in staat, de vreemde woorden geheel als hunne eigene te behandelen, ze te behouden en op eigenaardig Russische wijze zoo te veranderen, dat uit de aangenomene schatten, even als de eigene oorspronkelijke bron, weder nieuwe takken en woorden ontstaan.Tot op Peter den Groote, bestonden in Rusland verschillende tongvallen nevens elkander, en heerschte als schrijftaal, in de literatuur, de oud-Slawische kerktaal. Hij eerst gaf aan het Groot-Russische dialekt een bepaald overwicht, verhief het tot landtaal, regelde eigenhandig zijn alphabet en liet de eersteboeken in dit dialekt drukken. Sedert heeft Rusland, met uitzonderingdertheologie en philosophie, bijna in alle takken der literatuur, niet weinig uitstekende, talentvolle schrijvers in proza en poëzie, historici, lyrische-, dramatische- en epische-dichters voortgebracht, meer dan in nieuweren tijd alle andere Slawen te zamen. En deze hebben de oorspronkelijk zoo vormbare taalstof, in alle richtingen nog verder ontwikkeld. De Russische taal is dien ten gevolge even geëigend voor het triviale, als voor het verhevene, voor het luimige en komische, als voor het ernstige en tragische genre. Zij bezit nu even veel kracht en ernstigen nadruk voor de behandeling der geschiedenis, als fijne gratie en snijdende scherpte voor fabelen en epigrammen; zij munt, naar het oordeel der kenners, vooral uit door hare natuurlijkheid. Aan rijkdom en buigzaamheid komt zij het Grieksch zeer na. Homerische composita, als b.v. “de wereld-omspoelende zee”, “schoongelokte” of “rozenvingerige Godinnen”, heeft men even gemakkelijk in het Russisch als in het Duitsch of Nederlandsch kunnen overzetten.Verscheidene der in nieuweren tijd in Rusland opgetredene dichters zijn echt nationaal, zoo geheel uit de psyche der natie geboren. De geniale en oorspronkelijke Dershawin, de SchillerderRussen, die de beroemde Ode aan God dichtte, is een echt Russisch dichter. Krylow, de Russische Boileau, heeft zijnen landgenooten op zoo klassieke wijze fabelen en verhalen verteld, dat zij bij hen algemeen populair geworden zijn. Puschkin, de Russische Byron, wiens gedichten de vreugde, de smart, de roem der natie met warmte behandelen en levendig afspiegelen, heeft zich onder het volk grooten invloed verschaft. De Klein-Rus Gogel, een tweede Goldoni, heeft het Russische leven met veel luimigheid ten tooneele gevoerd. En vele andere, uit wier werken de volksgeest tot ons spreekt, zouden hier nog bij genoemd kunnen worden. Over het geheel moet men echter zeggen, dat de kunst-poëzie der Russen, hunne hoogere literatuur, niet of toch nog niet zoo nationaal is, als b.v. die der Spanjaarden of Franschen. Zij is in het meerendeel harer voortbrengselen slechts iets dat tot haar overgebracht, van buiten overgeplant is. Zij leeft gedeeltelijk als eene kasplant, een van de massa der natie afgezonderd leven. Zij ontvangt van deze niet zooveel, en werkt ook niet door zoovele kanalen op haar terug, als de literatuur in andere langer ontwikkelde landen van het Westen.Veel karakteristieker en van veel meer gewicht voor onze ethnographische schildering, is daarentegen de Russischevolks poëzie, wier talrijke, levendige geestesbloemen, de eigenlijke openbaring van het nationaal-karakter bevatten. Sedert onheugelijke tijden zijn de Russen, als alle Slawen, groote liefhebbers van muziek en zang geweest, waarvoor hunne welluidende taal in zoo hooge mate geëigend is. Reeds in de 6deeeuw na Christus verhaalden, volgens de getuigenis der Byzantijnsche kroniekschrijvers, eenige afgezanten der Noordelijke Slawen aan een Keizer van Constantinopel, dat rijm, vers en zang de liefste opvroolijkingen voor hun volle waren, en dat zij overal hunne met snaren bespannen citers met zich medevoerden, waarmede zij hunne in koor gezongene liederen begeleidden.—Deze oude citers door hen “Gusli” of ook wel “Balaleiken”genoemd, bezitten de Russen nog heden ten dage, alsmede nog menig ander, zeer eigenaardig muziek-instrument.Over het geheel echter zijn zij minder instrumentalisten dan vocalisten, en daarbij is hun het zingen even gewoon, even natuurlijk als den vogelen. Met gezang begeleiden zij, om zoo te zeggen, alle verrichtingen van het leven, niet alleen hunne dansen, feesten en gezellige bijeenkomsten, maar ook zelfs hunne vermoeiendste werkzaamheden. De Russische voerman zingt, terwijl hij met zijn driespan geheel alleen door de steppe jaagt, al maar door, ook wanneer een koude nachtwind hem langs den mond strijkt; de Russische houthakker, wanneer hij geheel alleen midden in het woud bezig is boomen te vellen en tot balken te verwerken—neuriet of prevelt daarbij een eindeloos lied. Het is als ware dit gezang het in zich zelf spreken dezer menschen.In het zingen in koren zijn de Russen nagenoeg allen geoefend; niet alleen de poëtische herders, boeren en boschbewoners, maar ook de kramers en handelaars in de steden. De jonge kooplieden, zelfs op de kleine, in het binnenland gelegene marktplaatsen, hebben onder elkander zangvereenigingen, waar zij hunne talenten oefenen en aan hunnen lust tot muziek voldoen. De troepen landlieden trekken met koorgezang naar het veld en met koorgezang keeren zij weer huiswaarts. Ja zelfs de maaiers hoort men, wanneer zij al maaiende zich in lange reien door de afgemaaide aren bewegen, in weerwil van den invloed der Zuid-Russische verzengende middaghitte, met stof, zonnegloed en zweet bedekt,—toch, zeg ik, hoort men hen de zwoele lucht met liefelijke koorgezangen vervullen. Datzelfde doen met lust de arme, geplaagde soldaten gedurende hunne lange marschen. Datzelfde de timmerlieden, die een huis bouwen en zoo ook de in Rusland om hunne grofheid, in zoo’n slechten naam staande zoogenaamde “Burlaken”, d.i. de schippers en schuitentrekkers, die bij duizenden langs de stroomen van het rijk verdeeld zijn, en als galeislaven een vermoeiend werk doen, daar zij de zware rivierschepen op- en afwaarts moeten sleepen. In troepen van 50 en 100 man aan een touw gespannen, gaan deze sterke menschen, stap voor stap, dag aan dag, de zware Wolga-schepen trekkende, langs de groote rivieren. Bijna onophoudelijk klinken bij dit eentoonig en moeielijk werk hunne liederen, die bijna even langdradig zijn als de rivieren zelve, en waardoor zij elkander opvroolijken. Soms, bij bijzonder slecht weer, of wanneer het schip bijna niet tegen den stroom op kan, worden de arme “Burlaken” zoo vermoeid, dat zij geen pas meer voorwaarts kunnen doen. Hun schip begint terug te drijven en de sterk aangespannen lijn, trekt de sterke mannen mede. Deze laten zich echter niet overweldigen en wijken niet. Spoedig leggen zij hunne gordels van hunne borst over den rug, draaien zich om, zetten of leggen zich tegen den zandigen oever vast, en trachten zoo met geweld het verder afdrijven van het schip tegen te gaan. Op deze wijze rusten zij een weinig uit, en tot zijne verwondering hoort de reiziger zelfs dan nog, die onvermoeide zangers een gezang—nu wel een droefgeestig—neuriën, dat echter weldra, als het weder op nieuw voorwaarts gaat, in eene vroolijke melodie overgaat.Gaat gij eene Russische kloosterkerk binnen, waar men bezig is eenigereparatiën te doen, dan ziet gij op hooge stellages eenige schilders zitten, die den koepel der kerk met kleuren en vergulde beelden versieren. Hun vlijtig penseel gunt zich den geheelen dag geen rust en evenmin hunne onvermoeide lippen, waarover de fraaiste koraalgezangen, als engelenstemmen uit den koepel der kerk nederdalen. Als men iets dergelijks gehoord heeft, dan begrijpt men de Grieksche mythe, die vertelt, dat de steenen der stadsmuren van Sardes op de maat der muziek en bij fluitspel opgebouwd werden. Alle Russische kerken en kloosters stellen prijs op een uitstekend koorpersoneel, en dat der Keizerlijke kapel in St. Petersburg is het fraaiste en beste van dat soort, dat in de geheele wereld gevonden wordt.Zelfs de arme, oude, witgebaarde bedelaars, die voor de Russische kerken zitten, smeeken niet met prozaïsche woorden om eene gift. Zingend zitten zij ter neder, en trekken de opmerkzaamheid der voorbijgangers tot zich, door de voordracht van een vroom oud kerk-koraal.Onder de Russen zelven echter, is geen stam zanglustiger en rijker aan liederen dan de stam der Zuidelijke Malorossianen of Klein-Russen. Vele Klein-Russische gezangen zijn in hunne diep melancholische melodiën van eene verrassende schoonheid en oorspronkelijkheid. De inhoud van sommige dezer gezangen is, naar men zegt, van hoogen ouderdom en heeft eene historische beteekenis. Er worden er onder gevonden, waarin heldendaden bezongen worden, die door de oude kroniekschrijvers zelfs niet opgeteekend zijn, en andere, waarin zelfs nog heidensche godheden figureeren of die ten minste van een overoud bijgeloof de onmiskenbare sporen dragen. Verreweg de meesten zijn echter, zoowel bij de Klein-Russen en Kozakken als bij de Russen over het geheel niet van historischen of epischen maar van lyrischen inhoud. Het Epos heeft onder de Slawen alleen bij de oorlogszuchtige Serviërs eenig geluk had. Bij de Russen had de poëzie van het gevoel veel meer den boventoon. Zij schijnen in hunne volks-poëzie als van eene uiterst vreedzame, stille, men zou haast zeggen, zachte en sentimenteele natuur. En dit is zelfs bij de Russische Kozakken, een volk, dat toch uit den oorlog ontstond en geheel en al voor den oorlog georganiseerd werd, het geval.Zij toonen zich in hunne liederen altijd vol gevoel voor de hen omringende natuur, en zij ontleenen meermalen hunne verzen aan hetgeen bosch en veld hun toonen. De lindeboom, de vlier, de ahorn, de jeneverboom, de salie, de wijnruit en andere planten spelen daarin eene groote rol. Zelfs ons kleine, “vergeet-mij-niet” wordt door deze Kozakken niet over het hoofd gezien.Toen ik treurig, weemoedig, gedrukt,Doolde door ’t woud en de weide,Vergeetmijnietjes had tot een ruiker geplukt,Weende ik bitter en zeide:Vergeet mij toch nooit, o! geliefde!Vergeet mij toch nimmer, mijn leven!Dierbare! beloon steeds mijn liefde,Doch niet door geschenken te geven.Want wat zal uw goud mij ook helpen!Wat uw rijkdom, die een ieder verrukt?Dan eerst zult ge mij overstelpen,Wanneer gij mij aan uw harte druktEn uitroept: “Nooit vergeet ik U, getrouwe!De koekkoek, die de lente verkondigt, de vroolijke kleine leeuwrik, die den menschen “waarom zoo treurig?” vraagt, de blauwe duif, waarmede een meisje, de witte valk, waarmede een jongeling vergeleken wordt, en vele andere schepselen uit de dierenwereld, spelen in de liederen der Kozakken eene even groote rol, als de liefelijke planten.Even als diep en innig gevoel voor de natuur, zoo spreekt ook een geest der hartelijkste liefde voor zijne geboorteplaats en voor zijne onderhoorigen, uit deze Russische volksliederen:Van verre, langs berg en dal en meer,Kwam eenmaal een koekoek gevlogen.In den Donau, geraakte een veerUit zijn staart, zoo sierlijk gebogen.Aan die bonte veder gelijk,Die door den stroom wordt gedreven,Zoo verkwijn ik in ’t vreemde rijk,Eenzaam, verlaten in ’t leven.De band tusschen moeder en zoon, tusschen broeder en zuster wordt in die liederen, waarin de Russische Kozak, als met een soort van voorgevoel, zijn dood op het slagveld bezingt, als een dikwijls wederkeerend onderwerp, zeer treffend geschilderd:Toen stormen loeiden en ’t gras zich bewoog,Lag stervend en bleek een Kozak op den grond,Met zijn hoofd geleund op een struikje, dat boog,Met zijn oog gericht op de heide in ’t rond.Zijn groot blank zwaard lag naast hem ter neêr,Geduldig toefde het paard bij zijn voet,Een vogeltje, schittrend door dosch en door veêr,Zat boven zijn hoofd, enz. enz.Bijna altijd eindigen die liederen daarmede, dat de klagende ruiter in zijn stervensuur zijne moeder of zijne zuster een brief of eene teedere boodschap, zoo hij niemand anders tot zijne dispositie heeft, door zijn “zwart ros” of den “duizendkleurigen vogel”, toezendt. Een dezer eindigt met het volgende algemeene gezegde:Der ouderen gebed beveiligt in gevaren,Maakt onze zielen rein, zelfs van de zwaarste zonde,Zal ons op land en zee steeds veilig goed bewaren.Even als in hunne liederen, zoo doen zich deze baardige Russen ook in het dagelijksche leven en in den omgang, veel hartelijker en levendiger voor dan wij.—Vriendschap en liefde worden bij hen veel levendiger uitgedrukt dan bij ons. Iedereen kust en omarmt voor en na iedere scheiding. Zelfs mannen en grijsaards kussen elkander rechts en links naar voorgeschrevene regels. Ook worden zij licht tot tranen toe geroerd.Het gebeurt niet zelden, dat men een ouden, grijsbaardigen Rus van Herkulischen lichaamsbouw, ziet schreien en luide hoort jammeren, dat hij alleen staat in de wereld zonder vader en moeder, of wèl over eenig ander ongeluk. “Waar treft men”, vraagt de schrijver, die dit mededeelt, “in Engeland of Duitschland, of in eenig ander land der weinig teergevoelige Germanen, iets dergelijks aan?”Deze zachte en teedere geaardheid der Russen en der Slawen in het algemeen, verklaart ook hunne gelatene onderwerping aan de macht van den Czaar en de Kerk. Geen volk van Germaansch bloed, zou eeuwen lang het juk der dienstbaarheid zoo geduldig gedragen hebben, als deze zanglustige, lichtzinnige, lyrisch-poëtische Russen.Andere eigenschappen en eigenaardigheden van de Russische volks-geaardheid, ontdekt men in den rijken schat van spreekwoorden, die in den loop der tijden in hunne taal opgenomen zijn en bij hen het burgerrecht verkregen hebben. Zij getuigen van een scherpen waarnemingszin en fijne menschenkennis, en zijn vol treffende vergelijkingen en pikante uitdrukkingen. Daar zij deels oude, ook bij ons in spreekwoorden vervatte lessen, op eene ons nieuwe en verrassende wijze inkleeden, en deels eigenaardigheden van het Russische leven en hart zeer levendig uitdrukken, zoo zij het mij vergund, eenige preciosa uit die schatkamer hier uit te kramen. Ik wil ze den lezer zonder veel commentariën mededeelen. Hij zelf zal de beteekenis en het gebruik gemakkelijk beseffen.In verscheidene Russische spreekwoorden, wordt, om zoo te zeggen, met een paar woorden eene geheele fabel verteld, b.v.:“Toen men de stem van den nachtegaal prees, begon het karrepaard te hinneken.”Of: “een onnoozel schaapje weende van aandoening, toen de herder den wolf met zijne knots doodde.”Zeer scherp wordt het dwaze egoïsme der menschen in de volgende lakonische woorden gehekeld:“Hoe jammer van mijn mooie schip, riep de schipper, toen hij met al zijne manschappen zonk.”—En hoe treffend worden de gedachten en verborgene daden van den gierigaard verraden in het:“Nadat de hebzuchtige het geheele bosch verkocht had, wilde hij ook nog ieder boom afzonderlijk verkoopen.”“De bijen verzamelden was en honing, maar de gierigaard zou willen, dat zij ook nog de mede brouwden.”“Schenk den eenbeenigen gierigaard eene kruk, hij zal haar als brandhout in de kachel steken.”Hem, die moedeloos de hem getroffene onheilen bejammert, roept het Russische boeren-spreekwoord toe:“Zie de gaten in uw wambuis toch niet zoo bedroefd aan, maar zet er een paar lappen op.”—En hem, die ’s levens lusten en lasten niet in den waren zin opneemt:“Eet den honig, vadertje, dien gij kunt, en drink den alsem, dien gij moet gebruiken.”—Den al te strengen berisper waarschuwt het:“Als gij zelfs de sneeuw vuil noemt, hoe wilt gij dan het roet noemen?”Met betrekking tot het gevaarlijke van het prijzen, zegt het:“Ook den verstandigsten groeien eindelijk ezels-ooren aan, als men hem te zeer prijst.”—En van de behendigheid der menschen om hunne fouten te bedekken en hunne baan schoon te vegen:“De domste is verstandig genoeg, zich te verontschuldigen.”De tegenzin, dien wij gevoelen als men ons het geluk opdringen wil, wordt uitgedrukt door:“Sluit een wolf in eene volle schaapskooi op, en hij zal nergens aan denken, dan hoe hij het best weder naar het bosch ontvluchten zal.”Het Engelschelove in a cottage, heet bij de Russen:“Geene liefde brandt zoo heet, dat het de kachel verhit.”In aanprijzingen van die deugd, waarin de Slawen sedert onheugelijke tijden uitmunten, de gastvrijheid en weldadigheid, is het Russische spreekwoord onuitputtelijk:“Zooals men het zijnen gasten geeft, zoo geeft men het God.”“Wie den musch het kruimeltje niet gunt, dien zal de lieve God het brood niet gunnen.”“Willig het verzoek van uwen gast in, nog voor hij het uitspreekt.”“Bespaar uwe laatste snede honig voor een laten gast.”“Voeder eerst het vette paard van uwen gast, vervolgens uwe magere koe.”Het: “is uw deken lang, strek dan vrij uwe beenen uit; is uw deken kort, behelp u er mede, en trek uwe beenen naar u toe,” luidt bij hen:“Spin vlas, broertje, als gij geen zijde weven kunt.”Ons “zoo heer, zoo knecht” is bij hen:“Aan de kat van het kind kunt gij zien, hoeveel slaag het van zijne ouders krijgt.”Van de echte innerlijke waarde en van uiterlijken schijn zeggen zij:“Het vuile zilver wordt hooger geschat dan het blanke tin,” of: “messing! hadt gij slechts de waarde van het goud, daar gij den trots er van toch bezit,” of “de augurk wil voor eene dochter van den meloen doorgaan.”Recht uit het leven en uit de zinnelijke wereld gegrepen is ook, wat de Russen zeggen van de wijsneuzigheid der jonge lafbekken:“Geen trotscher koper, dan wat juist uit het hamerwerk komt.”Eveneens, wat zij bij den omgang met hartstochtelijke menschen aanraden:“Als uw vriend opvliegend is als buskruit, zet hem dan niet bij het vuur!”Of wat zij aangaande de liefde opmerken:“De plasregen, die de minnenden treft, bestaat slechts uit dauwdruppels,”—en wat zij den opvliegenden mensch herinneren: “brandnetel, waarom brandt gij, als gij toch niet gaar koken kunt?”De macht der vooroordeelen hebben zij zeer goed begrepen; want zij zeggen er van:“Men raakt eerder zijne jicht kwijt, dan zijne vooroordeelen.”Het Lithauische: “maak u tot een schaap en de wolf zal ras bij u zijn,” heet bij de Russen:“Wie zich tot paard maakt, dien wil iedereen den zadel opleggen.”En ons: “het ei wil wijzer zijn dan de hen,” drukken zij uit door hun: “de paddestoel zou het woud wel een lesje willen geven.”De machteloosheid van onze opvoedingsmiddelen tegenover eigenzinnige naturen, drukken zij door het volgende beeld uit: “uit eendeneieren kan zelfs een zwaan niet dan eenden broeden.”Hij, die iets tracht te bewijzen, wat van zelf spreekt, roepen zij zeer verstandig toe: “ja, zeer juist, mijn vriend, in de vlakte hebben de bergen een einde.”Deze kleine bloemlezing uit een overrijk veld zal wel voldoende zijn; ik ga derhalve nu tot een ander onderwerp over.Waar, naar hetgeen boven aangevoerd werd, bij een volk Kalliope zoo ijverig gehuldigd werd als bij de Russen, daar kon onmogelijk hare zuster Terpsichore in minachting zijn, vooral niet bij de Slawische volken, bij wie de beiden Musen, zooals het overal zijn moest, als de twee intiemste tweelingzusters verschijnen, bij wie poëzie, gezang en dans, veel meer dan bij ons, op eene allerbevalligste wijze saamverbonden werden. De dans was van oudsher bij de Russen, even als bij alle Slawische volken, eene volksuitspanning. “Slavus saltans” (de dansende Slawe) was reeds bij de Latijnsche schrijvers der middeneeuwen spreekwoordelijk. Hun beweeglijk temperament, hunne vlugheid, bracht hen op zeer natuurlijke wijze tot de beoefening dezer kunst. Het Germaansche en Romaansche Europa heeft immers de polonaise, de polka, de mazurka en meer andere zijner lievelingsdansen aan de Slawen ontleend, ofschoon het die op eene wijze uitvoert, die den Slawen zelven zeer weinig voldoet. Zij daarentegen hebben ook onze dansen aangenomen, en op hunne tallooze dans-partijen, die in den winter in alle steden, tot aan het uiteinde van Siberië plaats hebben, voeren zij die uit op eene wijze, die veel bevalliger is, dan die waarop de uitvinders zelven ze uitoefenen.Wel dansen ook onze boeren overal, bij hunne bruiloften, op hooge feestdagen en in hunne danszalen. Maar dit bewijst niet, dat bij hen de dans even populair en inheemsch is als bij de Slawen, en vooral als bij de Russen, bij wie aanleg en lust daarvoor zoo algemeen en altijd zoo groot is, dat er geene voorafgaande afspraken, deftige uitnoodigingen, bijzondere lokalen enz. noodig zijn, om de menschen tot eene symmetrische groepeering, tot gracieuse bewegingen,tot eigenaardige mimiek, tot vroolijke spier-beweging uit te noodigen. De Rus danst zooals hij zingt, als hij er den tijd voor heeft en als hij de ruimte kan vinden, om zijne voeten behoorlijk te kunnen bewegen. Midden in de woeste steppen wordt de reiziger verrast door den aanblik van een Zuid-Russischen schaapherder, die geheel alleen daar in de wildernis, onder den vrijen hemel—danst. De jonge langharige knaap heeft zijn opgeblazen doedelzak voor zich in het gras geworpen en er een steen opgelegd, zoodat het instrument van zelf geluid maakt, en op deze muziek beweegt hij zich met dien vluggen en sierlijken pas, die hem in zoo hooge mate eigen is, door niemand van dichtbij opgemerkt, dan door zijn in den omtrek weidend vee. In de landhuizen der Russische Graven heeft men soms gelegenheid, de bedienden in een nauw hok onder de trap, dikwijls het eenige vrije plekje, dat deze arme duivels ter hunner beschikking hebben, te beloeren en te zien, hoe zij hunne balaleiken slaan en hoe zij in deze, slechts weinige vierkante voeten groote en zwak verlichte ruimte, hunne dansen uitvoeren.Ook ziet men—en zeker, zeer tot zijne verwondering,—hoe de Russische soldaten, wanneer zij een vermoeienden marsch hebben afgelegd, weldrazingenen dansen en op hunne balaleiken slaan. Het is middag, zij hebben ’s morgens met pak en zak vijf uren door bosschen en moerassen gemarcheerd. Hunne officieren geven hun een uurtje rust. De welwillende goedsbezitter en eigenaar van het slot, in welks nabijheid zij rust hielden, heeft ieder man van het regiment een glaasje brandewijn en een stukje brood met kaas laten geven. Met wellust hebben zij deze weldaad genoten. Kort daarna is het geheele regiment, even als het woud na een frisschen regen, verkwikt, heeft het alle ongemakken en vermoeienissen vergeten en, in verschillende groepen verdeeld bewegen zij zich juichende, zingende en op de maat dansende, rondom het bivouac-vuur en de aan rotten geplaatste geweren en zware ransels, die zij binnen weinige minuten weder dragen en omhangen moeten. Zoo iets moet men gezien hebben, in zulke omstandigheden moet men de menschen verrast hebben, om te kunnen beoordeelen, dat het dansen hun werkelijk aangeboren is en hoe zeer het eene nationale behoefte is geworden.Treedt men een Russisch dorp binnen, dan kan men nog idyllischer tooneelen opmerken. Daar vindt men wel geen herberg of danshuis, maar het geheele dorp is als het ware ééne danszaal. Daar ontmoeten u, om het even of het tegen Paschen of tegen Pinksteren loopt, lange reien jonge, met bloemen versierde meisjes. Het is een “Wesnänka”(een lentedans), dien zij uitvoeren. Zij hebben de handen in elkander geslagen. Het fraaiste meisje voert de anderen aan en bepaalt de figuren en wendingen, die de krans van maagden maken zal. Nu eens vormen zij eene rechte, vooruithuppelende linie, dan weder sluiten zij den kring en blijven, terwijl zij in rondte draaien, een oogenblik op dezelfde plaats. Dan weder vermengt zich de dansende troep tot een knoop, dien zij vroolijk zingende, weder tot een geregelde keten ontvouwen. Het is het poëtische oorspronkelijke type van de zoogenaamde polonaise onzer salons. Het geheele dorp komt op de been. De oude menschen gaan op de banken voor hunne huizen zitten, en verheugen zich in de bevalligheid hunner dochters.Steeds meer en meer jonge meisjes komen lachende uit hare huizen en sluiten zich zingende bij de vorige aan. Ook de kinderen, die in de reien der ouderen geen plaats hebben kunnen vinden, vormen afzonderlijke groepen, en trekken onder gelach en geschreeuw achter de grooteren aan, terwijl zij de bewegingen van deze trachten na te doen. Gewoonlijk voert het vrouwelijke geslacht deze liefelijke tooneelen alleen uit, maar somwijlen komen haar ook van de andere zijde van het dorp, de knapen der plaats in even lange reien te gemoet. Ook zij dansen, zingen en voegen aan de dansenden nog soms iemand toe, die al dansende viool speelt of op de hobo blaast. Vereenigen zij zich ten laatste, dan ontstaat de grootste vroolijkheid, en het vormen van figuren neemt eerst bij het maanlicht een einde.Even als overal, zoo ontwikkelen de Russen ook bij hunne dansen een niet gering talent tot mimiek, en menige hunner dansen zijn tegelijker tijd kleine dramatische voorstellingen.Zoo b.v. de zoogenaamde “kosatschka” die zijnen naam aan de Kozakken ontleend heeft, maar over geheel Rusland verspreid is. Deze dans wordt door een jong paar uitgevoerd. De knaap speelt daarbij de rol van vurigen minnaar die om de hand der schoone, zijne danseres, werft. Hij nadert haar al dansende. Op de maat der muziek maakt hij allerlei gracieuse bewegingen, om haren bijval te winnen, en geraakt, al naar mate hem dit al dan niet gelukt, in poëtische verrukking of, op de maat der muziek, in vertwijfeling.—De danseres speelt de preutsche die hem lang afwijst, hem wel eens koketteerend wenkt maar schertsend—spottend—hem steeds dansende weder ontglipt, maar zich toch eindelijk veroveren laat en ten slotte eene omarming en een zachten kus—op de maat der muziek—ontvangt, waarop zich vervolgens het vereenigde paar met snelle, huppelende achterwaartsche passen, terug trekt.Het verlangen en de pogingen van den minnaar, het schuchtere en twijfelachtige van de geliefde, de ingeweefde episodes van gehuichelden afkeer en allerlei kleine twisten, zooals die tusschen geliefden voorkomen, worden door de dansers dikwijls met bewonderingswaardig talent uitgedrukt. Natuurlijk dansen daarbij niet alleen beenen en voeten—handen en armen, oogen en gelaats-zenuwen spelen ook mede en bewegen zich ook op de maat der muziek.Dit alles kan men echter beter bij de Russische solo-dansers waarnemen. Solodansers komen bij ons in het alledaagsche leven niet voor, men ziet ze bij ons niet anders dan op het tooneel. Bij de Russen neemt echter dikwijls één enkele het op zich, een geheel gezelschap te vermaken. Wie zich verveelt, mag zijn Russischen kamerdienaar, zijn loopjongen, den soldaat, dien hij bij zich in kwartier heeft, verzoeken hem dien avond door een solo-dans te amuseeren; deze verschijnt zonder lang te aarzelen, versierd, beschilderd, phantastisch opgetooid met de bonte doeken en lappen die hij bij de hand had, en de viool in den arm—want hij is ook zelf zijn eigen orkest. En als er tusschen stoel en tafel zooveel ruimte is, als een vogel in zijn kooi heeft om te springen, dan krijgt gij zeker wat te zien, wat het zien en ook het nadenken er over waard is. De akteur begint zijne voeten in alle bedenkelijke posities te brengen, op de maat der muziek te bewegen, te kruisen, uit elkander te brengenen bij elkander te voegen. Daaronder zijn passen, zooals een Fransch dansmeester zijnen leerlingen nooit geleerd heeft. Hij smijt zijne beenen vooruit, als wilde hij ze wegwerpen. Hij trekt ze terug en slaat ze weder in elkander. Somwijlen knikt hij plotseling tot op den grond toe, in zijne knieën door. Men meent, dat hij op den grond gevallen is, maar spoedig springt hij juichende weder op. En bij al deze hevige lichaams-bewegingen verlaat hem noch zijne zingende stem, noch het accompagneerende gekras op zijne viool. Alle andere deelen van het lichaam nemen ook aan deze op de maat uitgevoerde beweging deel. De schouders worden op en neder getrokken, het hoofd wordt op zij en achterover geworpen; eene zenuwtrekking gaat door het geheele lichaam. Het is, alsof iedere spier afzonderlijk geoefend moest worden, als voerde de danser op bevel van den dokter gijmnastische toeren uit. Ook het gezicht wordt daarbij niet vergeten—de mond wordt heen enweer, de oogledenopen neder getrokken, de baard kromt en spitst zich als eene levende slang. Het geheel eindigt ten laatste met nogmaals op te springen, met de voeten te stampen, juichen, fluiten, ten slotte een streek over alle snaren der viool, en dan staat de danser voor een oogenblik recht op en stil als een standbeeld, in zich zelven zeer tevreden lachende en uwe bijvals-betuigingen afwachtende.Dergelijke zaken in hunne details gade te slaan, is voor den etnograaf niet van belang ontbloot. Men leert daarin zeer duidelijk den geheelen, er zich in afspiegelenden geest kennen, van dit vlugge, behendige, naar omstandigheden onvermoeide, dichterlijke, tooneelkunstige, in woord en daad welbespraakte Russische volk, de levenslustigsten onder de Slawen, die vroolijk blijven onder de grootste ontberingen, en zich in de neteligste toestanden weten te helpen. Men begrijpt gemakkelijk, dat men uit zulke duizendkunstenaars, uit zulke gom-elastieke mannen, zonder veel moeite alles maken kan, wat men wil: infanteristen, kavalleristen, trompetters, paukenslagers, of wat ook hunne overheid hun op den rug schuift—sjouwerlieden, handwerkslieden, kooplieden of wat het toeval van hen maken wil,—lakeien, kamerdienaars, en door hunne betrekking van kamerdienaar ook staatsbeamten, en ten laatste zelfs grands-seigneurs, waartoe zoowel geest als fortuin helpen, en waartoe de wil van een rijken groote of van den Czaar zelven hen roepen wil.Want de Rus van licht, week en taai hout, gevoelt zich, (in tegenstelling met de veel eigenzinniger eikenhoutachtige stof der Germanen) zeer spoedig in alle omstandigheden en kringen te huis. Tallooze Russen hebben zich van den laagsten tot den hoogsten trap der maatschappelijke ladder opgewerkt. Menig met ridderordes versierd en met eerbewijzen overladen generaal, zag het daglicht in de hut zijner ouders, die lijfeigenen waren. Menig uitstekend Russisch dichter werd als boerenzoon onder een rietendak geboren. Lomonosoff was de zoon van een visscher aan de Witte Zee, Koslow de zoon eens herders, en Karamsin het kind van een Tataar aan den Ural.Gelukt het hem, dan speelt de boeren jongen den edelman, den hoveling, den grooten heer, als had Noach reeds zijne brieven van adeldom gered; en verbant de Czaar een der grooten van zijn hof, of steekt hij hem met geschorenhoofd als gewoon soldaat bij een zijner Kaukasische regimenten, dan weet ook deze afstammeling van Rurik, die rol met eene zelfverloochening en gehoorzaamheid te spelen, die men zou moeten bewonderen, als in zulke zaken niet juist het omgekeerde te prijzen en te wenschen was.Het is zeer waarschijnlijk, dat deze, allen Russen meer of minder eigene eigenschap, zich overal en onder alle omstandigheden te huis te gevoelen, een gevolg hunner volksopvoeding en geschiedenis, die hen in de zwaarste diensten oefende, geweest is—het geweld hunner lijfheeren, die gewoon zijn alles van hen te verlangen—de hardheid hunner despotische heerschers, naar wier luimen zij leven en zich gedragen moeten.—Aan de andere zijde was hun karakter ook zeker iets van dergelijke Proteus-natuur aangeboren, en deze oorspronkelijke aanleg moest dan ook juist dat alles: heerschappij der Mongolen, lijfeigenschap, Czaren-despotisme, weder in het leven roepen, bevorderen en lichter doen dragen. Autokraten kunnen zich geen beter volk wenschen, dan menschen waaruit men alles maken kan, die niets te moeielijk of voor onmogelijk houden, die bij alle, zelfs de grootste hun in den weg komende hinderpalen, hun lievelingswoord: “Nitschewo!” (het is niets) in den mond hebben, die iedere rol weten te spelen, en bij wie men (men moge naar goedvinden een uit hun midden nemen) altijd nagenoeg denzelfden aanleg en dezelfde talenten vindt, of verwachten kan ze te kunnen opwekken.Eene dergelijke algemeene begaafdheid is dikwijls, een ongeluk voor een volk, Waar allen evenveel verstand hebben, daar komen, schijnt het, uitstekende talenten, hoogere en grootere genieën niet zoo dikwijls voor. Ofschoon de Russen in den regel geboren mimici zijn, hebben zij toch geen Talma Garrick of Schroder aan het Europeesche tooneel geschonken. Ofschoon zij in den regel meer geschikt zijn voor den dans dan wij, zoo is toch nog eerder onder de Duitschers dan onder hen eene Elszler gevonden. Wanneer ook al ieder van hen een tamelijk handwerksman is, die met bijl en beitel, met de naald en met de draaibank weet om te gaan, zoo is nog nooit van hen eene belangrijke mechanische uitvinding uitgegaan. Wel schijnt de minste onder hen meer algemeene oorspronkelijke scherpzinnigheid, meer dichterlijk talent te bezitten, dan het meerendeel onzer prozaïsche landgenooten, en toch hebben zich deze gaven bij hen niet zoo in scheppende vernuften geconcentreerd, die zich boven de massa verheffende, de wereld geïmponeerd hebben. Het schijnt dat zij de eerste moeielijkheden gemakkelijk, al te gemakkelijk overwinnen, maar zich dan geene moeite meer geven, en het eens begonnene laten loopen. Even als in hunne door de zon nooit ticheel verlatene zomernachten, even als in hunne door het noorderlicht beschenene winteravonden, rust ook op de landschappen van hunnen geest eene alom verspreide schemering, maar treft men er weinige krachtige schaduwen en heiderstralende lichtpunten aan. Zelden verdicht zich de lichtstof tot diamanten, zelden verzamelt zich het water tot diepe meren. Overal heeft men eene even groote overstrooming. In Rusland zijnde, verbeeldt men zich soms, dat deze geheele massa van vele millioenen menschen, in denzelfden trog gebakken en gelijkmatig gekneed en gevormd is. Het Russische volk schijnt het grootste aantal gelijksoortige, gelijk begaafde,gelijk gestemde en gelijk gezinde menschen, dat in Europa aangetroffen wordt. Deze groote een- en gelijkvormigheid van de Russische volksstof, toont zich in hunne lichamelijke ontwikkeling—(dezelfde physionomieën ontmoet men zoowel in de eeuwenoude wouden als aan het hof van den Keizer, hier slechts geschoren en met van goud blinkende uniformen versierd), evenals in hunne oorspronkelijke scherpzinnigheid,—(dezelfde sarkastische, bijtende, scherpzinnige en luimige soort van gevatheid, merkt men zoowel in de hut van den boer, als in Petersburg op, alleen is zij hier in het Fransch vertaald)—zoo ook in hunne maatschappelijke toestanden. Want aangeborene en uit de geschiedenis ontstane standen en scherp verschil van maatschappelijke klissen, bestaan eigenlijk niet in een land, waar een Kalmuck even gemakkelijk tot geheimraad en tot edelman van den eersten rang verheven kan worden, als een vorstenzoon tot een naamloozen Siberischen kolonist gedegradeerd worden kan—waar burgervrijheid nooit ontstond—waar hij, dien de lijfeigene zijn heer noemt, in het rijk slechts weder een knecht is,—waar het maatschappelijk gebouw niet, naar het model eener Gothische kerk, met vele afdeelingen, trappen en spitsen gebouwd is, maar waar veeleer alles op een populier of denneboom gelijkt, een top, een stam en voor de rest niets anders dan kleine korte takjes.Dit gebrek aan groepeering, aan hoogte en diepte dezer gelijke kleur, die eene in het Russische wezen diep ingewortelde natuurlijke aanleg en oorspronkelijke neiging schijnt te zijn, toont zich eindelijk ook daarin, dat de Russen als natie en ras, reeds van den beginne af, in zoo weinig onderdeden verbrokkeld zijn, zich zoo weinig in zelfstandige, scherp afgeteekende neventakken gesplitst en afgescheiden hebben. In het groote vaderland van het Russische volk, bestaat lang zoo veel onderscheid in op zich zelf staande stammen niet, noch zooveel nuancen in het dialect, als in de andere Europeesche landen.Welke contrasten zouden wij niet in het zooveel kleinere Duitschland vinden, binnen de grenzen van dezelfde taal en van denzelfden stam. Men plaatse slechts den langen Oost-Fries naast den kleinen bewoner van het Erz-gebergte, den prozaïschen Neder-Duitscher naast den poëtischen Schwaab, den lompen Beier naast den welgemanierden Sakser, den gemoedelijken Oostenrijker naast den phlegmatischen Pommeraan. Welke groote verscheidenheden treft men niet in alle onze provinciën, steden en stadjes aan! alle zijn het variaties op hetzelfde thema, maar toch variaties, die zeer van elkander afwijken. Vergelijkt men de Russen daarmede, dan schijnt bij hen altijd hetzelfde thema, of ten minste slechts nauw merkbare variaties er op te bestaan.Onderscheid bestaat echter bij hen wel; Russische ethnographen, meer echter de vroegere dan de tegenwoordige, onderscheiden de Rood- Wit- en Zwart-, de Klein- en Groot-Russen, de Nowgoroder- de Kriwitscher- en de Susdaler-Russen en meer dergelijke.—Slechts ten deele waren deze dialect- en stamnuancen, als wijd uitgestrekte heidevelden over groote gebieden, in lange liniën uitgestrekt, deels was er zoo weinig onderscheid tusschen hen, dat, als men ze door kleuren op de kaart wilde aanduiden, men, om niet te overdrijven, grijs op grijs zou moeten kleuren, en nu en dan slechts eene verschillende nuancevan grijs zou moeten kiezen, terwijl men de vertakkingen van andere volken door alle kleuren van den regenboog zou kunnen aangeven. Eindelijk zijn ook die kleine verschillen nu gedeeltelijk geheel verdwenen. Het eenige, wat in deze eenvormige massa, van oude tijden heen en ook nu nog, eenigzins sterk in het oog valt, is het onderscheid tusschen de zoogenaamde Ruthenen of Klein-Russen en de Moskoviters of Groot-Russen. Dit onderscheid kan men het best vergelijken met het verschil tusschen de Noord-Duitschers en Zuid-Duitschers.De Klein-Russen treft men aan in het geheele zuidelijk gedeelte van Europeesch Rusland, van de Karpathen tot aan den Don. De Groot-Russen vindt men in het geheele grootere midden der noordelijke en oostelijke helft van het rijk, tot aan de IJszee. De eerst genoemden sluiten zich meer bij de Westelijke en Zuidelijke Slawen van Oostenrijk en Turkije aan, en hebben in hunne taal vele oud-Slawische vormen en beelden bewaard, die bij de Groot-: Russen verloren gingen. Hun taaleigen is meer verwant met de oude Russisch-Slawische Kerktaal. De Groot-Russen werden door de Ruthenen als een nieuw ontstaan, gemengd volk beschouwd, en hunne geleerden mochten zij slechts voor geslawiseerde Finnen uitgeven. De Klein-Russen stichtten het heilige Kiew,deoudste wieg van de Russischen Staat, de Groot-Russen het nieuwere Moskou, waar nu de hoofdwortelen van het land liggen. Zoo is dan ook de Klein-Rus over het geheel wat ouderwetscher en stijver dan de Groot-Rus, op wien hetgeen ik boven aanmerkte, aangaande de vlugheid der Russen in het algemeen, inzonderheid betrekking heeft: De Klein-Rus houdt meer van den landbouw. Hij verlaat niet gemakkelijk zijne geboorteplaats, hem ontbreken handelsgeest en industrieele talenten. Het reizen en trekken bevalt, hem niet. Heiden onderscheiden zich ook zeer door hun uiterlijk voorkomen. De Klein-Russen hebben iets meer Zuidelijks, donkere oogen, bruinachtige gezichten en zwart haar. De Groot-Russen daarentegen hebben eene frisschere gelaatskleur, meestal blauwe of grijze oogen en even als de Finnen; blond haan Hoe sterk de verwijdering en de ongenegenheid dezer twee, met elkander in contrast staande hoofdstammen is, bewijzen de Klein-Russische spreekwoorden, die zij dikwijls gebruiken, wanneer er over een Groot-Rus gesproken wordt: “Ja! hij mag een goed mensch zijn, maar hij is toch een Moskoviet.” Met het oog op dezen, zeggen zij ook: “Sluit als gij wilt, vriendschap met een Moskoviet, maar houd een steen bij de hand.”Over het algemeen genomen geeft de bijzonder werkzame en levendige Groot-Rus in het rijk den toon aan. Zij vormen in Rusland den hoofdstam Zij hebben hunne Klein-Russische broeders onderworpen, en zij overstroomen het land en de steden van deze, niet hunne overal welig voortwoekerende koloniën. Hun adel behoort bij voorkeur tot de grooten van het rijk. Terwijl het Klein-Russisch de taal der boeren geworden is, is de taal der Groot-Russen die der literatuur, wetgeving en van gezelligen omgang geworden.In geheel Europa bestaat wel geen volkstam, die in de laatste eeuw zich zoo uitgebreid heeft, in aantal en macht zoo toegenomen is, als de Groot-Russische. Eene nauwkeurige bekendheid zijner numerieke sterkte op verschillendetijden, zou van groot belang zijn voor de philosophie der geschiedenis. Toen in 1722 Peter de Groote eene volkstelling in zijn rijk liet houden, telde het geheele toenmalige Europeesch Rusland slechts 12 millioen zielen. De Russische statisticus Arseniew, berekent de getalsterkte van den Groot-Russischen stam in het jaar 1850 op 35 millioen.Van deze Moskovitische of Groot-Russische centraal-massa van het geheele volkslichaam, ging en gaat nog voortdurend, de merkwaardige volken-beweging vooral, uit, die binnen de grenzen van het Russische rijk circuleert, die het geheele Noordelijk Azië met Russische steden en koloniën bezaaid heeft, die ook iedere Duitsche stad van de Oostzee, en eiken stam, elk dorp der talrijke Finsche volken, Russische kolonisten bezorgd heeft, en die eindelijk ook bewerkt heelt, dat zoo menige streek en vreemde natie binnen de grenzen van het groote rijk, in zoo korten tijd geheel Russisch geworden zijn.De merkwaardige, vooral den Groot-Russen eigene neiging tot reizen en trekken, wordt nog in de hand gewerkt deels door de regeering, die nu hier, dan daar, in eene afgelegene streek van het rijk, militaire- of strafkoloniën sticht of nieuwe steden bouwt; deels door de grondbezitters en grooten, die nu hier, dan daar, nieuw land ontginnen, nieuwe bergwerken exploiteeren of industrieele etablissementen oprichten willen, en op wier bevel de Groot-Russische boeren hunne dorpen verlaten, en op honderde mijlen van hunne oude woonplaats zich gaan nederzetten. Eindelijk wordt of werd deze bewegelijkheid der Groot-Russen, door het zoogenaamde “Obrok” (erfcijns) bevorderd of eerst mogelijk gemaakt. Dat wil zeggen daardoor, dat de grondheeren de gewoonte aannamen, hunne Glebae adscriptis tegen eene kleine, jaarlijksch in te zenden geldsom, de vergunning te geven de wijde wereld in te gaan, te doen wat zij goed vonden, en in hun onderhoud te voorzien waar en hoe zij dat konden.De werkzame Groot-Russen, die spreekwoordelijk van zich zelven zeggen: “zet mij, als gij wilt, in de steppe op een steen; geef mij bovendien een paar centen in den zak, dan zal ik mijn weg door de wereld wel weten te vinden,” maken gretig van deze vergunning gebruik, om zich aan wat zij “promysl” noemen over te geven. Met het echt Russische woord “promysl,” dat even onvertaalbaar is, als onder anderen ook het Engelsche “sport,” worden alle mogelijke soorten van handwerken en bedrijven bedoeld, voornamelijk echter kramerij, warenvervoer en kleinhandel. Zij, die zich op deze “promysl” toeleggen, de “promyslenniks” maken eene den Groot-Russen geheel eigenaardige klasse van industrieelen uit, die, verlangende iets te verdienen, de wijde wereld ingaan, om zich met hunne bijl, geweer, net of spade hier of daar werk en een verder vooruitkomen te verschaffen. Dikwijls zouden zij dit zeer goed bij zich te huis kunnen vinden, als zij voor hunne tuinen en landerijen behoorlijk zorg droegen, maar de vermoeiende tuin- en landbouw valt niet in den smaak der Groot-Russen. De “promysl” is hun hartstocht.—Zij beginnen eerst in het klein, verhuren zich als bedienden of koetsiers, of als knechten bij timmerlieden of andere bazen, van wier werk zij eenig verstand hebben, of dat zij zich spoedig weten eigen te maken. Hebbenzij zich zoo een kapitaaltje verworven, dan richten zij een winkeltje van allerlei snuisternijen op, dat zij spoedig nu in deze, dan in gene provincie opslaan, of begeven zich met hunne waren naar de uiterste einden van Siberië. Hun geluk met en hunne geschiktheid voor den handel, zijn meestal even groot als die der Joden, wien Peter de Groote daarom ook aanbeval zich niet onder zijne Groot-Russen te vermengen, daar zij in deze hunne meesters zouden vinden. En zulke Russische kramer-nomaden eindigen niet zelden daarmede, dat zij zich ten slotte als millionairs in Moskou, Petersburg, Nowgorod of Kasan voor goed vestigen.Anderen van hen, verliezen hun leven in het oosten, in de Siberische wouden, of in het zuiden in de Kirgisische steppen, waar deze “Promyslenniks” even zulke pionniers of voorloopers der Russische macht zijn, als de strikken-spanners en bevervangers der Vereenigde-Staten. Door rustelooze begeerte om te verdienen, en door avontuurlijke lust om te reizen gedreven, begeven zij zich ook in het hooge Noorden des rijks op zeer slechte booten, en wagen zij zich tot diep in de IJszee, terwijl zij de witte beeren en pelsdieren tot aan Spitsbergen en Nova-Zembla vervolgen.—Deze Promyslenniks, die ook de kostbare zeeotters in de Zuidzee opsporen, hebben voor Rusland, Kamschatka en het Noord-Westelijk uiteinde van Amerika ontdekt, en hebben ook de grenzen van den Russischen invloed tot in China uitgebreid. Het is, alsof daarbij nog iets van den ouden Skandinavischen Wikinger-geest2bij de Russen nawerkt.Het opmerkelijkst heeft zich deze oude Wikinger-geest bij de Russische Kozakken geopenbaard, en in de omstandigheden die de ontwikkeling van dezen volkstam der Russen vergezelden. Het schijnt daarbij op dezelfde wijze toegegaan te zijn, als bij de afstamming van de IJslandsche, Engelsche, Fransche en Italiaansche Noormannen van den ouden Skandinavischen grondstam. Evenals in Skandinavië de Wikinger of zeekoningen de zee doorkruisten, zoo trokken de ondernemende jonge ruiters der Russen de steppen door, vereenigden zich daar, onder den naam Kozakken (d.i. “ongeregelden”) tot oorlogzuchtige, dikwijls slechts roofzuchtige ondernemingen tegen de Tataren en andere naburige volken, en maakten ook strooptochten tot zelfs aan de andere zijde van de Zwarte Zee, geheel op dezelfde wijze, als de oude Skandinavische Wikinger die vóór hen gemaakt hebben. Daar zij met den val der heerschappij van de Tataren, in aantal en invloed wonnen, zoo werden zij, onder door hen zelve gekozen Hetmans, voor al hunne naburen gevaarlijk. Zelfs vele Tataren en overloopers van andere volken verbonden zich met hen, en uit deze vermenging ontstond weder, een in velerlei opzicht eigenaardig volk. Daar de Kozakken echter de taal en den godsdienst der Russen, behielden, zoo bleven zij in hoofdzaak een volk van Slawische en vooral van Russische type.Zoowel de Klein- als de Groot-Russen hebben hunne Kozakken gehad. De zoogenaamde Saporogische of Waterval-Kozakken, ontstonden uit het hartvan Klein-Rusland, aan den Dniepr. Op gelijke wijze ontsproten de zoogenaamde Donsche Kozakken uit het hart van Groot Rusland, aan den Don. In den loop der tijden werden deze laatsten, even als de Groot-Russen zelven de voornaamsten. Van hen verspreidden zich naar het Oosten weder verscheidene andere eigenaardige Kozakken-stammen. Vooreerst reeds omstreeks het einde der 16deeeuw, als eene roover-kolonie, deUralische Kozakkendie nu, vermengd met Tscherkessen, Tataren, Perzen, een schoon en krachtig slag van menschen en een klein gegoed volkje vormen, dat geene bedelaars bezit, maar daarentegen menschen onder zich telt, die 10 à 20,000 schapen bezitten en den Czaar trouw dienen.—Vervolgens deSiberische Kozakken, die als gewapende Promyslenniks, onder hunnen aanvoerder Yermak, het eerst Siberië binnendrongen en, daar zij over de geheele uitgestrektheid, van den Don tot aan den Amur in Mandschoerije, zich met vele volken vermengden, velerlei nuancen in zeden en gewoonten vertoonen.Zeer merkwaardig echter is het, dat die lust tot reizen, die binnen de grenzen van het Russische rijk de kramers en boeren, de visschers, jagers en kozakken, als de sappen in een boom, zoo levendig heen- en weergedreven heeft en nog drijft, dat deze overal nomadiseerende volksverhuizing bijna nooit de grenzen van het Russische rijk overgetrokken is. Bijna nergens vindt men Russen dan in hun eigen land. Even als de Romein, koloniseert hij slechts de Aarde, zoover hij haar veroverd heeft. Overal, waar de adelaars van zijnen Keizer heerschen, al ware het ook aan de grenzen van China, gevoelt hij zich te huis. Maar buiten dit zijn groote Keizerlijke vaderland gaat hij niet. Slechts enkele, door fanatieke vervolgingen verstrooide sekten maken daarop eene uitzondering. Eenige weinige Russische “Raskolniks” of sektenmakers, hebben zich bij tijden ook in Turkije, Zweden en eenige andere naburige landen gevestigd.Voor het overige vertoont zich, zoowel in de nieuwe wereld, waar anders toch alle volken van Europa elkander ontmoeten, als in de talrijke staten van West-Europa, de Rus nergens als kolonist; in onze steden baart de Oostersche tulband of kaftan en zelfs de neger, minder opzien dan het Russische nationale kostuum, dat bij ons iets geheel ongewoons is, doen zou.—De oorzaken dezer verschijning zijn menigvuldig. Deels staat den Rus in zijn eigen land, dat de halve wereld omspant, nog voor langen tijd een ruim veld voor nieuwe ondernemingen open; deels zouden hunne autokraten en grondheeren, even zeer als zij de beweging hunner ondergeschikten binnen de grenzen toestaan, den lust deze te overschrijden spoedig tegengaan; deels zijn alle handwerken, kunsten en talenten der Russen, zoo geëigend als die voor hun eigen land zijn, ergens anders van weinig waarde.De Russen en hun vaderland maken in groote mate eene wereld op zich zelve uit, en hangen deze hunne vaderlandsche wereld, met eene groote liefde en met patriotisme aan.—Zij noemen hun Moskovitisch vaderland, dat even goed in politieken en nationalen, als in godsdienstigen zin, eene zoo groote eenheid vormt als er geen tweede bestaat, het “heilige Rusland.”—Zij beminnen dit heilige Rusland met al zijne eigenaardigheden, voordeelen en gebreken. Zij zijn zelfs verliefd op zijn klimaat, en zij hebben medelijden metde landen, waar niet evenals bij hen, sneeuw en winter aangetroffen worden. Even zoo zijn zij schier hartstochtelijk ingenomen met de grootheid en de onbeperkte heerschappij van hunnen Czaar, en zij gevoelen zich zelven groot in hunnen grootschen heerscher.—Eene constitutie, die de macht zijner Czaren beperkte, zou den echten Moskoviter een vermindering van zijn eigen gewicht toeschijnen.En deze vaderlandsliefde, deze zucht in het vaderland te blijven, dit sterke nationale gevoel, doordringt in Rusland alle standen der maatschappij in zoo hooge mate, als men wel bij gelijke rechten bezittende Romeinsche burgers verwacht te vinden, maar als men bij den eersten blik op zulk een volk, bij zoo despotisch geregeerde onderdanen, zeer zelden zal aantreffen.1Ook Nederlanders, vooral uit Overijssel, vestigden zich, althans tijdelijk, in Rusland. In 1813 stonden de Kozakken niet weinig versteld toen zij te Almelo en Vriezenveen op zijn Russisch toegesproken en behoorlijk op hun plaats gesteld werden. Toen voor weinige jaren de thans overleden onderwijzer van Vriezenveen zijn veertigjarig jubilé vierde, kwam een zijner zonen, ter bijwoning van het feest, uit Rusland over, en bracht een album mede, waarin de portretten waren van circa 40 vroegere leerlingen, toen in Rusland als handelaars gevestigd.De Heer Scholten te Groningen heeft een zijner fabrieken te Tarnow, die door een Nederlander bestuurd wordt.Vert.2Wikinger, noemden de oude Noorwegers hunne zeehelden.Vert.

In de uitgestrekte middelste streken van het tegenwoordige Rusland, in de boschrijke bron-gebieden van Don, Wolga, Duna en Dniepr, in het heuvelachtige en vruchtbare Moskovieten-land, hebben sinds onheugelijke tijden de Slawische voorvaderen der tegenwoordige Russen den grond bebouwd, en het land met hunne van hout vervaardigde huizen en dorpen gevuld. Reeds de vader der geschiedenis wijst waarschijnlijk op hen, wanneer hij spreekt over “de landbouwende of Koninklijke Skythen,” en latere schrijvers der Byzantijnen spraken dikwijls over hen onder den naam “Anten” (of Wanten?) wat wellicht niets anders is dan ons “Wenden.”

Hoe en wanneer zij in die streken kwamen, weten wij niet. Veel echter (zelfs ook verscheidene der eerste, door de Grieken tot ons gebrachte, namen der rivieren, die duidelijk van Slawischen oorsprong zijn), spreekt er voor, dat hier hun oud Europeesch vaderland was. Hunne stammen, die reeds door tijdgenooten van Constantijn den Groote, zeer talrijk en volkrijk genoemd werden, vulden het binnenste der “immensa spatia” van het breede oostelijk uiteinde van Europa.

Van de zeebekkens, die de wiegen der Europeesche beschaving geweest zijn, waren zij door andere, hun voorgeschovene volken en landen uitgesloten, in het zuiden van de Zwarte Zee door de groote steppen, die altijd door herdersvolken bewoond waren, in het westen door de, door Lithauers en Finnen bewoonde, moerassen van de Baltische Zee, en in het noorden van de Witte- en Pool-Zee door onmetelijke wouden en de daarin wonende Finsch-Uralische volken. In het oosten hadden zij het groote Azië der Tartaren en Mongolen. Van het middel-Germaansche Europa waren zij door andere Slawische volken gescheiden.

De tijd hunner, ons ten eenemale onbekende, kindsheid, zal wel in ontelbare oorlogen en worstelingen met de hun naburige volken vervlogen zijn, en naar het schijnt hebben de voorvaderen der Russen daarbij meer eene lijdelijke dan eene overwinnende rol gespeeld. Als hun voortijd bijzonder schitterend en roemrijk geweest was, dan zou hij niet zoo duister zijn.

Reeds het vroegste schemerlicht der geschiedenis toont ons de Russische Slawen, als zijnde in eene afwisselende afhankelijkheid, aan deeenezijde van deGermanen, die van oudsher de Baltische zee beheerschten, en aan deanderezijde van deAziatische Nomaden. Van beide zijden werden zijherhaalde malen tot onderwerping en dienstbaarheid gebracht, hetgeen op hun karakter en hunne wijze van zijn niet zonder invloed bleef, en deze naar die der overheerschers wijzigde.

Reeds het eerste volk, dat al lang voor Christus geboorte, de oude Hellenen als het ten Noorden van den Pontus gebiedende, noemden, “de nomadiseerende Skijthen”, bestond vermoedelijk uit dergelijke Tataarsche herders-stammen, zooals die hier later ook nog dikwijls verschenen. Hunne heerschappij omvatte een groot deel van het tegenwoordige Rusland, en de Noord-Oostelijke Slawen zelfs, waren onder den naam “Skijthen” even goed begrepen, als tegenwoordig ontelbare volken onder den triomfeerenden naam “Russen” verdwijnen, ofschoon zij van geheel ander bloed en stam zijn.

In de derde en de vierde eeuw na Christus, kwamen de Germaansche Gothen over de Oost-zee, en marcheerden veroverend door de groote landschappen heen tot aan den Pontus. De zich hier met der woon gevestigd hebbende Slawen, werden nu onderdanen van den, in het Oosten van Europa eene groote heerschappij hebbenden, Gothen-Koning Hermarich. Na de overwinning op deze Gothen, ketende weder de Tataren- of Hunnen-koning Attila de Slawische onderdanen der Gothen aan zijne zegekar, en voerde hen als zijne rekruten of trawanten ter slachtbank, op de door hem uitgekozene strijdplaatsen in westelijk Europa. Den Hunnen volgden uit het Oosten hunne broeders, de Normandische Avaren en Chazaren, die weder, ten tijde van Karel den Groote, dergelijke uitgestrekte rijken stichtten ten koste der Russische Slawen, en den geessel boven hunne hoofden zwaaiden.

Tegen de Chazaren riepen de geplaagde Slawen vervolgens—wederom—de hulp in van hunne westelijke nationale-vijanden, de Skandinavische Noormannen, en deze kwamen sedert het midden der 9deeeuw, andermaal over de Oost-zee, langs denzelfden weg, waarvan in latere tijden de Zweedsche Koning Karel XII gebruik maakte, Onder hunnen beroemden aanvoerder Rurik (Roderik?) en zijne strijdgenooten, bevrijdden de Zweedsche Wäringer of Waräger (d.i. de verbondenen) het Slawenland van de Aziaten, maar maakten het aan zich zelven onderdanig.

Dezen Germaanschen strijders, die echter ook vele uitstekende eigenschappen als staatsmannen en wetgevers moeten bezeten hebben, gelukte het voor deeerste maal, de Slawische stammen tot een duurzaam geheel, tot een staat aaneen te smeden, wat de Slawen, tot dien tijd toe, uit eigene krachten niet hadden kunnen doen. Daar de Ruriks en hunne opvolgers zich geheel van hun eigen vaderland los maakten, eerst in Nowgorod en vervolgens in Kiew hunne residentie opsloegen, en zich met de overwonnen vreemdelingen assimileerden en aansloten, even als de Franken het in Gallië, de West-Gothen in Spanje gedaan hadden, zoo ontstond vervolgens met hunne hulp een nationaal, groot en machtig Rusland, een eenig Russisch volk, dat dezen naam—(naar men zegt is die van Germaanschen oorsprong en werd het eerst langs de kusten van Zweden aangetroffen)—even als zijne eenheid, zijne vroegste wetten en zijne oudste Vorsten en adellijke geslachten, van die Noordelijke Germanen kreeg.

Tot in de 11deeeuw kwamen nog dikwijls nieuwe Skandinavische avonturiersof “Waräger”, door de Russische Groot-Vorsten in het land geroepen, naar Rusland over. Even als in Zweden, waren de Skandinavische Vorsten ook in Rusland, door eene schaar raadgevende wapenbroeders, de zoogenaamde “Druschina” omgeven; eveneens deelden deze veroveraars ook in Rusland, naar een oud Germaansch gebruik, het volk voor den krijgsdienst in afdeelingen van 10, 100 en 1000 koppen in, die door zoogenaamde “honderdmannen” en “duizendmannen” gekommandeerd werden. In de Russische dorpen bestaat nog heden ten dage deze uit Zweden afkomstige volksindeeling. Verscheidene Russische historici zijn de meening toegedaan, dat ook oude Skandinavische sagen naar Rusland overgeplant werden, en dat de oudste gedichten der Russen, even als hunne wetten, uit Skandinavischen bodem opgroeiden. Dit, b.v. zou ook het geval zijn, met het onlangs in Duitschland door eene vertaling bekend geworden oudste heldendicht der Russen, het zoogenaamde lied van den tocht van Igor tegen de Chazaren, een soort van Russische Iliade. Het is vrij bekend, dat ook nog tegenwoordig verscheidene der eerste Russische Magnaten-familiën, b.v. de beroemde vorsten Dolgoruki (d.i. de langhanden) hunnen oorsprong bij Rurik en zijne Zweden zoeken.

In deze periode der vroegste van de Skandinaviërs uitgaande schepping van een vasten Russischen staat, valt ook de voor de ontwikkeling van het volk en zijn karakter zoo gewichtige gebeurtenis, de invoering van het Christendom, de grondvesting der Grieksche kerk onder de Russen, voor. Wladimir I, uit het Skandinavische geslacht van Rurik, wien het oude heidendom verdroot, liet omstreeks het jaar 1000, Roomsch-Katholieke zoowel als Grieksch-Katholieke priesters voor zich komen, die hem met de grondstellingen van hun geloof bekend maakten. Ook de Joden en zelfs de Mohamedanen zou hij aanvankelijk ten gehoore ontvangen hebben. Het best echter bevielen hem ten slotte de praal en de ceremoniën der Grieksche kerk, die toen bij andere verbroederde Slawenstammen, b.v. bij de Bulgaren, reeds ingevoerd was, en Wladimir, die in zekeren zin als de Karel de Groote der Russen te beschouwen is, verhief deze tot de nationale kerk der Russen.

De Russen, wier voornaamste landsrivieren naar den Pontus en de Byzantijnsche provinciën stroomden, hadden reeds van den aanvang af met Constantinopel, zoowel in oorlogzuchtige als in vredelievende verbinding gestaan. Goederen, kooplieden, zendelingen, andere gasten, ook Prinsessen van het Keizerlijke huis, waren hun reeds geruimen tijd van daar toegezonden geworden. De eindelijke aanneming van den Griekschen godsdienst, bracht hen nu in nog nauwere betrekking tot het Grieksche rijk.

De Russen plaatsten zich daardoor dikwijls buiten den kring der beschaving van westelijk Europa. Zij namen geen deel aan de enthusiastische pogingen der Roomsch-Katholieke volken ter bevrijding van het heilige graf, aan de kruistochten, en ook niet aan de andere veel leven en opwekking verspreidende impulsiën, van de Kerk van Rome uitgaande, die het geheele Westersche volken-systeem, onder anderen ook de Polen, de Tschechen en andere West-Slawen doorgedrongen zijn, en deze in beweging gebracht hebben. Niets heeft nadeeliger op den nationalen geest der Russen gewerkt, dan de inmengingder Byzantijnsche beschaving en van het stijve Grieksche dogma. Zij hebben zich daarmede zoo nauw verbonden en verbroederd, dat men hun even gemakkelijk hunne nationaliteit, als hunnen Griekschen godsdienst zou kunnen ontnemen. De eerste bisschoppen der Russen waren geboren Grieken, en Rusland werd eene kerkelijke provincie van het patriarchaat te Constantinopel. En zoo ook al niet meer dat patriarchaat, zoo is toch de inrichting der Grieksche hiërarchie en het Grieksche kerkelijke, recht, tot heden bij de Russen van kracht. Ook werden de Russische kloosters natuurlijk naar het model der Grieksche ingericht, en verscheidene der godsdienstige sekten, die voorheen de Oostersche kerk in Griekenland verdeelden, ook naar Rusland overgebracht. Het bouwen van kerken en kloosters, had de invoering van den Byzantijnschen bouwstijl en verscheidene der daarmede samenhangende kunsten, der Grieksche schilderkunst en der kerk-muziek ten gevolge. De kerken werden in Rusland, naar het model van den beroemden Sophia-tempel van Keizer Justinianus in Constantinopel, versierd. Ook bouwden de Russische Graven in hunne residentie Kiew, paleizen en “gouden poorten,” in den stijl van de gebouwen der Byzantynsche Keizers. En daar de overige Russische steden hun heilig Kiew eveneens tot model namen, als deze de Grieksche hoofdstad, zoo verbreidde zich dit alles over geheel Europa.

Ook veel later nog, na de verovering van Constantinopel door de Turken, is den Russen weder veel Byzantijnsch toegestroomd. Toen namen de Russische Groot-Vorsten den titel Czaren (Caesaren) aan, welke de Byzantijnsche Keizers reeds lang gevoerd hadden, en nu werd ook de adelaar met dubbelen kop van het Grieksche Keizerrijk, het wapen der Russische heerschers, even als vele Byzantijnsche gebruiken bij het Moskovische hof werden aangenomen. Byzantijnsche pronkzucht, hof-etikette en hof-waardigheden, bloeiden, onder den Russischen Czar Johan III, die zich ook met eene Grieksche Koningsdochter in den echt begaf, in Moskou weder op, nadat zij in Constantinopel zelve, onder de Turken, reeds lang verloren gegaan waren. De ceremoniën bij de krooning der Czaren waren navolgsels van het Byzantijnsche ceremonieel. Ook de vroegste beginselen der Russische literatuur en geleerdheid zijn spruiten uit Grieksche wortelen. In de Russische kloosters werden het eerste de Grieksche annalisten en kerkvaders vertaald, en de beroemde oude Russische kroniekschrijver Nestor, is uit deze Grieksch-Russische school voortgesproten. Daar op deze wijze ook wereldsche kundigheden den Russen genaakten, b.v. vertalingen der geschiedenissen of sagen van Alexander den Groote, zoo zijn daardoor bij de Russen, ook eigenaardige Russische variatiën op deze en andere traditiën en sagen ontstaan.

Daar in het Ruriksche Vorstenhuis de grondstelling van de ondeelbaarheid des rijks niet aangenomen werd, zoo verviel met behulp der oude, ingewortelde eigenaardigheden der verschillende stammen, het geheel door Rurik en Wladimir gestichte en vereenigde rijk, zeer spoedig weder in eene menigte kleine Vorstendommen, en deze moesten later in de 13deen 14deeeuw, nog eens het onderspit delven, zooals het dezen Oostelijken Slawen in vroegere tijden reeds herhaaldelijk gebeurd was, voor een inval der Nomaden uit Azië.

De Mongolen verspreidden zich, even als hunne voorgangers de Skythen, de Hunnen, de Avaren, de Chazaren zulks vroeger ook deden, over het geheele Oosten van Europa. Zij kwamen niet zooals de Skandinavische Waräger, alleen als hulpvolken, volksleiders en veldheeren. Zij rukten met den geheelen tros hunner karavanen en herdersstammen Rusland binnen. Zij vormden zich daar een vaderland, waarin zij de eenige meesters bleven. Daardoor is ook, behalve de aanneming van het Oostersche of Grieksche Christendom, geene gebeurtenis, met betrekking tot de ontwikkeling van den Russischen nationalen geest, van meer belang geweest, dan deze laatste, van langen duur zijnde en diep in het volksleven ingrijpende, heerschappij der Tataren of Mongolen.

Zij deden het land hier en daar in eene woestenij verkeeren, om weiden voor hunne kudden te verkrijgen. Zij zonden hunne beambten en inners der belastingen naar alle buurtschappen en hutten. Zij dwongen de Russische Vorsten en grooten, in de legerplaats hunner “gouden horde” aan de monding der Wolga te komen, daar te leven, daar hunne vrouwen te nemen en zich daar in onderdanigheid en Aziatische heeren-diensten te oefenen. Daardoor komt het, dat de Russen zoo dikwijls verschijnen als kweekelingen der Mongolen, wier opvolgers in het in bezit nemen van het Oosten zij slechts worden konden, door zich zelven de, sedert het begin der wereld daar toegepaste en in gebruik gebrachte ruwe regeeringskunsten, het Oostersch bestuur en eene Tataarsche discipline eigen te maken.

De Groot-Vorsten van Moskou zamelden de schatting eerst in, in naam van hunne overheden de Tataarsche Chans. Zoo lang zij zich nog zwak gevoelden, stonden zij de schatting ook aan de Tataren af, maar toen zij sterker werden, behielden zij ze voor zich. De Tataarsche manier van schatting-innen en het eischen van gehoorzaamheid bleef bij hen in zwang. Het oude, door Germanen bestuurde Rusland van de kinderen Ruriks, had Vorsten gehad, die bijgestaan werden door eene “Duma” (raad der Grooten), overigens een zelfstandig bestuur en eene persoonlijk vrije grondbevolking. Zelfs machtige republieken, zooals Nowgorod en Pleskow hadden zich uit zijn schoot ontwikkeld. Het nieuwe, door de Mongolen veranderde Rusland, schafte bij de pogingen die het in het werk stelde, om eene wedergeboorte tot stand te brengen, dit alles af. Om kracht en eenheid te herstellen, kweekte het onbeperkte autokraten, die een einde maakten aan die republieken, en de vrijheden der gemeenten onderdrukten. En, toen de pogingen naar eene wedergeboorte weldra in ver uitgestrekte veroveringen ontaardden, toen verviel langzamerhand het geheele volk in eene strenge afhankelijkheid en lijfeigenschap.

Zelfs in hunne kerkelijke gewoonten, en in de manier en de wijze hunner godsdienstige gebruiken, schijnen de Russen veel, ofschoon in Christelijken vorm, van de Oosterlingen overgenomen te hebben. Hun geheele wezen schijnt, evenals dat der Oosterlingen, van godsdienstigen ernst doordrongen te zijn. Zij nemen hunne vasten, kruisslagen en kniebuigingen even nauwlettend in acht, als de muzelmannen hunne afwasschingen en gebeden. Het “Slawa Bogu” (roem bij God), dat den Rus dagelijks honderd maal bij vele gelegenheden over de lippen komt, klinkt in hunnen mond dikwijls niet anders, dan als eenevertaling van het Turksche “Allah is groot.” En de Rus toont eene nauwelijks mindere mate van (dikwijls zeer prijzenswaardige) berusting in den wil van God en het noodlot, dan de Mohamedaansche fatalist.

Evenals in hunne godsdienstige en staatkundige zeden, hebben de Russen ook in hunne taal veel van de Nomaden en Aziaten behouden. Menige tak van den boom der Russische taal, is, om zoo te zeggen, geheel met Mongoolsche woorden behangen, zoo b.v. is dit het geval met uitdrukkingen voor zaken en kunsten, die den Nomaden eigen waren, b.v. met veel, wat op de veeteelt en met bijna alles, wat op locomotie, reizen, rijden, vervoer, rijtuigen, paarden, paardentuig enz. betrekking heeft. Ook het eigenaardige Russische post- en koerierwezen is afkomstig van de heerschappij der Mongolen.—Met de Mongolen kwamen ook Turksche en andere Aziatische volken onder de Russen, en over het geheel werd door hen het gansche Slawische rijk, om zoo te zeggen, ten vollen in de Aziatische wijze van verkeer en leven, ingesponnen. Het is derhalve niet te verwonderen, dat ook vele Turksche, Perzische en andere Aziatische taal-elementen, zeden, kunsten en takken van industrie, onder de Russen achtergebleven en nog ten huidigen dage over geheel Rusland verspreid zijn.

Alle bij de Russen gebruikelijke namen der edelgesteenten zijn van Oosterschen oorsprong, wat bij ons slechts ten deele het geval is. Verscheidene tuinplanten, b.v. de nu zelfs in de Oostzee-provinciën groeiende water-meloenen, hebben zich met de Aziaten over geheel Rusland verspreid, en eveneens de Aziatische naam er van, “Arbusi”; zoo ook de Aziatische namen van verscheidene Oostersche dieren, b.v. van den kameel (Werblud). Daarentegen zijn omgekeerd eenige Slawische namen voor Noordsche dieren, b.v. voor den bever, het sabeldier enz., tot naar Arabië en Perzië doorgedrongen.

In den handel, de handwerken en bij de Russische industrie, zijn verscheidene zaken en uitdrukkingen van Aziatischen oorsprong. Zoo b.v. de naam en de inrichting der Russische bazars. Niet alleen de kaftan van den Russischen koopman, ook zijn lichte pels (Tulup), zijn gordel (Kuschak), zijn geldbuidel (Kése), zijn reiskoffer (Sundúk), zijn magazijn (Anbár), hebben Persischen of Turkschen vorm en naam. Evenzoo ook het potlood (Karandasch), het lak (Surgutsch). Zelfs de algemeene Russische benaming voor “handelswaren” (Tawar) is Mongoolsch. Ook het beroemde rekenbord, zonder’t welk geen Russisch koopman zaken doet, en dat men zoo gemakkelijk vond om het rekenen te onderwijzen, dat men ook getracht heeft het in eenige onzer scholen in te voeren, is van Mongoolschen oorsprong. In denzelfden vorm als men het bij de Russen aantreft, is het zelfs bij de Chineezen algemeen in zwang.

Vele in Rusland bloeiende en daar algemeen verspreide takken van industrie, zijn van dien zelfden (Mongoolschen, Turkschen, Buchaarschen of Perzischen) oorsprong. Zoo b.v. de beroemde fabrieken der met goud geborduurde marokijn-pantoffels en laarzen van Torjok, en de vervaardiging van het gedamasceerde staal van Slatouft. De tuin- en wijnbouw in Zuid-Rusland, zijn daar waarschijnlijk door de Oosterlingen het eerst ingevoerd geworden. Door hunne, in vroegere tijden daar aangebrachte, kunstmatige bevochtiging, maaktenzij daar menige landstreek vruchtbaar, die het nu niet meer is. Men noemt ook de fabrikatie van zeep en lak als een tak van industrie, die door de Aziaten naar Rusland overgebracht is. Men kan het aanbrengen van zulke erfstukken uit het Oosten, aan de eene zijde over Afrika naarAndalusië, aan de andere zijde over den Kaukasus tot in de streken van Moskou en verder Europa in, volgen.

Ook onze West-Europeesche legerinrichtingen wijzen dergelijke erfstukken uit Tataarschen tijd aan. Wij hebben b.v. de huzaren van de Hongaren, de Uhlanen van de Tataren gekregen. “Ulan” (Turksch: “Oglan” d.i. knapen, jongelingen) heetten bij de Tataren bij voorkeur de jonge ridders der horde, welke de garde van den Chan vormden en leengoederen en ambten van hem kregen. Hun naam en hunne lichte bewapening gingen van de Tataren op de Russen en Polen over, en kwamen van de Polen naar de andere volken van Europa.

Eindelijk herinnert ook de tegenwoordige nationaal-physionomie der Russen, levendig aan het Tataarsche of Mongoolsche type; hun laag voorhoofd, hunne sterk uitstekende wangbeenderen, hunne kleine oogen, hun ingedrukte en eenigszins opgewipte neus, die minder overeenkomst heeft met den arendsneus der Romeinen of met den rechten neus der Grieken, dan die van eenig ander volk. Wanneer ook bij de Slawen van nature iets oorspronkelijks ten grondslag ligt, wat wij het Aziatische type en karakter noemen, dan heeft zulks bij de Russen, ten gevolge van de heerschappij der Mongolen, zich meer bevestigd.

Nagenoeg 200 jaren had Rusland onder het Tataarsche juk gezucht, en wat de Mongolen niet weggenomen hadden, dat hadden in dezen tijd in het Westen de Lithauers en Polen veroverd, en met hun rijk, dat destijds van de hulpeloosheid van hunnen Russischen nabuur partij trok, verbonden. Alleen in het Noorden, aan het Ilmen-meer, was een zelfstandige Russische staat, de in de 14deen 15deeeuw bloeiende republiek Nowgorod, blijven bestaan.

Toen zij het diepst gezonken waren en de nakomelingen van Tamerlan onderling in oneenigheid geraakten, vermanden de Russen zich eindelijk, en nu voor den eersten keer uit eigene nationale kracht, zonder hulp der Germanen of van andere vreemden. Sedert zijn eersten triumf op de Tataren, op het beroemde Kulikow’sche veld aan den Don, in het jaar 1380, begon Rusland van uit zijn hart (Moskou) langzamerhand alle landen, die vroeger tot het rijk behoorden, weder aan zich te trekken. Het meest droeg daar toe bij, dat in dit Moskou, van den beginne af, de grondstelling der ondeelbaarheid van het rijk en der eenheid van het volk, vastgehouden was. In eene reeks gelukkige overwinningen en veroveringen, onder zijne energieke Czaren Iwan den Groote en Iwan den Verschrikkelijke, dreef het de Aziaten over den Don en de Wolga terug, vereenigde het oude, lang afgescheiden geweest zijnde Nowgorod weder met zich, nam onder aanvoering zijner gelukkige Czaren uit het Romanow’sche huis, ook in het westen den Lithauers en Polen hunnen buit stuksgewijze af, en onder zijn grooten Peter den Eerste, den voltooier der Russische nationale macht, sloeg het ook den laatsten inval der Skandinaviërs onder Karel XII, die als de Waräger Rurik over de Oostzee gekomen was, af.

En sedert dien tijd is de politieke macht van het Russische volk, tot op den nieuwsten tijd voortdurend vooruitgegaan en ontwikkeld. Sedert dien tijd is het uit zijne wouden als een reus te voorschijn getreden, en heeft zijn weg genomen naar al de zeeën, die als vensters of poorten in het lichaam van den staat geplaatst zijn, in het Noorden naar de Witte- en Baltische Zee, in het Zuiden naar de Zwarte- en de Kaspische Zee. Ja! terwijl het zijne oude plagers in het Oosten geheel terneder wierp, en de bronnen der Nomadische volksverhuizingen voor eeuwig verstopte, heeft het zich daar zelfs door Siberië heen, den weg naar de kusten van den grooten Oceaan gebaand. In het Westen heeft het zich zijne broeder-stammen de Lithauers en Polen, die vroeger hem zelven de wet hadden voorgeschreven, ten slotte geheel onderworpen, en is het op deze wijze ook midden in het centrum van Europa binnengerukt. Toen (voor 400 jaren) de Czar Johan III aan de regeering kwam, heerschte hij over een gebied, dat niet veel grooter was, dan het tegenwoordige Pruissen. Maar Peter de Groote reeds heerschte over een rijk, dat meer dan zes maal zoo groot was als Duitschland, en het rijk van de Keizers Nikolaas en Alexander is, zooals Alexander von Humboldt berekend heeft, in vlakte-inhoud gelijk aan het gedeelte der Maan, dat naar ons toegekeerd is.

Even als de Russen, gedurende den langen duur hunner ondergeschiktheid aan de over hen heerschende volken, veel vreemds ontvingen, zoo hebben zij ook later weder op de baan hunner overwinningen verscheidene vreemde volken gevonden, die zij wel ten deele assimileerden, die zij om zoo te zeggen in hunne eigene massa opnamen maar van wie zij ook gedurende dat proces weder zelve inwerkingen ondervonden.

Bijna alle eens onafhankelijke Finsch-Uralische volken zijn in het Russische nationale-lichaam opgegaan. Kalmuksche, Baschkirische, Samojeedsche stammen zijn hun toegevoegd of aan hen onderworpen geworden, eveneens talrijke volken van den Kaukasus, Grusiërs, Tscherkessen en Armeniërs. Verder hebben zij de landen der Lithauers, Polen en Walachyers en ook menige Duitsche provincie geannexeerd. En al deze vermengingen en annexaties zijn niet zonder terugwerking op de Russen gebleven. De belangrijkste en merkwaardigste aanrakingen hebben echter met de Duitschers plaats gegrepen. Wantnade Grieken en na de Tataren heeft geen volk meer invloed op de Russen uitgeoefend, dan de Duitschers; wel is waar had die invloed minder betrekking op het ras, bloed, temperament en hunnen natuurlijken aanleg, maar des te meer op hunne beschaving en verstandelijke ontwikkeling, even als op staatkunde en wetenschap. Vele Duitsche kunstenaars en handwerkslieden trokken, met de Hanzeatische kooplieden in de 13deeeuw, de Westelijke gedeelten van Rusland binnen. In het groote Nowgorod schijnen zij langen tijd de voornaamste kunstenaars geweest te zijn. Zelfs de beroemde, kunstvol bewerkte deuren der kathedraal van Nowgorod, die men tegenwoordig bewondert en die men de “Cherson’sche deuren” placht te noemen, omdat men ze langen tijd voor een Grieksch kunstprodukt uit Cherson hield, stammen, zooals men later ontdekt heeft, uit Duitschland af, en toonen ons onder anderen het portret van een Duitschen werkmeester, Wikmann uit Maagdenburg. Een Russisch kroniekschrijveruit dien tijd, noemt het, bij gelegenheid dat er in Rusland eene groote kerk gebouwd werd, iets bijzonders, dat zij alleen door Russen “zonder de hulp van Duitsche bouwmeesters” tot stand gebracht is. De nadruk, waarmede hij deze omstandigheid vermeldt, bewijst, hoe gewoon men in die dagen aan de hulp van Duitsche bouwkundigen moet geweest zijn.

Toen de Groot-Vorsten van Moskou opkwamen, zochten zij ook weder door Duitsche hulp hun volk te ontwikkelen. De meeste gezantschappen der eerste Moskovische Groot-Vorsten aan Duitsche Vorsten-hoven, hadden nevens hun politiek doel, vooral ook tot taak, door fraaie beloften Duitsche handwerkslieden, kunstenaars en geleerden over te halen naar hun land te gaan. Reeds in de 15deeeuw was in Moskou eene afzonderlijke wijk, waar deze in het land geroepene Duitsche kolonisten bij elkander woonden.

Sedert den tijd van Peter den Groote en Katharina II, stroomden Duitsche bevolking en Duitsche gewoonten nog in veel grootere mate het land toe. Geheele Duitsche provinciën, Koerland, Lijfland, Esthland, werden met het rijk vereenigd, wier Duitsche adel sedert, Rusland van veldheeren en diplomaten voorzien heeft. De midden in deze Baltische provinciën opkomende nieuwe Keizerlijke residentie, Petersburg, werd half en half eene Duitsche stad. Ook aan het hof werd sedert dien tijd eene Duitsche partij steeds machtiger. Menige landstreek in het binnenste van het rijk werd door Duitsche kolonisten bezet, die den Russen als model en prikkel dienden, en nagenoeg alle Russische steden, tot aan Irkutzk in Siberië toe, hebben van lieverlede iets Duitsch, het uiterlijk eener meer of minder aanzienlijke Duitsche kolonie gekregen.

Het innerlijk bestuur dezer Russische steden, hunne gilden-besturen, hunne magistratuur, als mede de stadsverordeningen, door Peter den Groote en Katharina II ingevoerd, waren naar het Duitsche model genomen. Van 179 tijdschriften en couranten, die in het jaar 1858 in Rusland uitkwamen, waren niet minder dan 30, dus het ⅙ gedeelte, in het Duitsch geschreven. Ook in de inrichting van het leger, in alle militaire instellingen heeft Rusland steeds van Duitschland geleerd. Zelfs het heerschende Vorsten-huis is oorspronkelijk van Duitsche afkomst, en heeft door gestadige aanhuwelijking met Duitsche Vorsten-huizen, steeds het Duitsche bloed behouden.1

Men moet hierbij echter opmerken, dat Rusland bijna alles wat het van Duitschland overnam, naar zijne gebruiken en naar zijne behoeften wijzigde. En ook de Duitsche individuen, die Rusland toegevallen zijn, te beginnen met het souvereine Vorsten-huis, hebben zich maar al te gemakkelijk en spoedig Russen laten worden. “De energie en de assimilatie-kracht van dezen verwonderlijkentak van den Slawischen menschenstam”—zegt een Russisch schrijver—“zijn zoo sterk, dat het in zijne aanraking met de, het meer of minder verwante volken, dezen steedszijntongval,zijngeest enzijnegebruiken mededeelt”. Als de Russen dus ook, zoo als boven gezegd is, veel van anderen hebben overgenomen, zoo hebben zij toch in hoofdzaak hun oud Slawisch nationaal-karakter bewaard, en is dit altijd, te midden van al het aangenomene, boven blijven drijven.—Ja! de grootte van het land, de roem en ten slotte het geluk van het volk, nu de eenige Slawenstam, die zelfstandig en den toon aangevend in een groot rijk bestaat, hebben uitgewerkt dat bij hen, aan menige Slawische nationale- en stam-eigenaardigheid en oorspronkelijken aanleg, bij hunne minder begunstigde en nu nog niet zelfstandige broeders moesten sluimeren, een ruimer veld tot ontwikkeling en eene grootere energie gegeven werd.

Ook door hunne taal plaatsen zij zich aan de spits der Slawen. De Russische taal is onder de Slawische talen de fraaiste, de meest ontwikkelde en de krachtigste. Zij is eene der merkwaardigste en rijkste talen van Europa. Zij heeft meer klinkers, een grooter alphabet dan de andere talen van ons werelddeel. Men heeft daarom ook gezegd, dat met geen ander alphabet, zich de vele toonen en toon-samenstellingen van andere talen zoo gemakkelijk laten uitdrukken en nederschrijven dan met het, in aantal en bepaaldheid der karakters, zoo rijke alphabet der Russen. En de, in de juiste behandeling dezer lange toon-ladder geoefende Russische tong, is derhalve tegelijkertijd even goed voorbereid als geschikt, de geluiden van iederen tongval na te bootsen, waarin de Rus niet spoedig het eene of andere tong-kunststuk zal vinden, dat zijne moedertaal hem niet alreeds geleerd heeft. Hunne spraakkunst is zeer rijk aan vormen, hun woordenboek in het bijzonder vol stof tot onomatopoeische natuurschildering. De fijnste nuancen in het rijk der kleuren en der klanken, heeft de Rus met uiterst scherpen blik waargenomen. Even zoo heeft hij eene menigte uitdrukkingen, om de aandoeningen der ziel en de indrukken van het menschelijk hart en gemoed zuiver uit te drukken.

De overwinningen der natie, hare grootheid en veroveringen, hebben meermalen eene gelukkige inwerking op hunne taal gehad. In den loop hunner politieke loopbaan door zulke ver afgelegene landen, werden den Russen verscheidene zaken ter bespreking voorgelegd, en hunne taal werd daardoor in staat gebracht, zeer verschillende en menigvuldige zaken te behandelen. Even als de Russen zelven, zoo heeft dien ten gevolge ook hunne taal eene groote gemakkelijkheid verkregen om zich het vreemde eigen te maken en dit te verwerken. Hunne groote buigzaamheid stelt hen in staat, de vreemde woorden geheel als hunne eigene te behandelen, ze te behouden en op eigenaardig Russische wijze zoo te veranderen, dat uit de aangenomene schatten, even als de eigene oorspronkelijke bron, weder nieuwe takken en woorden ontstaan.

Tot op Peter den Groote, bestonden in Rusland verschillende tongvallen nevens elkander, en heerschte als schrijftaal, in de literatuur, de oud-Slawische kerktaal. Hij eerst gaf aan het Groot-Russische dialekt een bepaald overwicht, verhief het tot landtaal, regelde eigenhandig zijn alphabet en liet de eersteboeken in dit dialekt drukken. Sedert heeft Rusland, met uitzonderingdertheologie en philosophie, bijna in alle takken der literatuur, niet weinig uitstekende, talentvolle schrijvers in proza en poëzie, historici, lyrische-, dramatische- en epische-dichters voortgebracht, meer dan in nieuweren tijd alle andere Slawen te zamen. En deze hebben de oorspronkelijk zoo vormbare taalstof, in alle richtingen nog verder ontwikkeld. De Russische taal is dien ten gevolge even geëigend voor het triviale, als voor het verhevene, voor het luimige en komische, als voor het ernstige en tragische genre. Zij bezit nu even veel kracht en ernstigen nadruk voor de behandeling der geschiedenis, als fijne gratie en snijdende scherpte voor fabelen en epigrammen; zij munt, naar het oordeel der kenners, vooral uit door hare natuurlijkheid. Aan rijkdom en buigzaamheid komt zij het Grieksch zeer na. Homerische composita, als b.v. “de wereld-omspoelende zee”, “schoongelokte” of “rozenvingerige Godinnen”, heeft men even gemakkelijk in het Russisch als in het Duitsch of Nederlandsch kunnen overzetten.

Verscheidene der in nieuweren tijd in Rusland opgetredene dichters zijn echt nationaal, zoo geheel uit de psyche der natie geboren. De geniale en oorspronkelijke Dershawin, de SchillerderRussen, die de beroemde Ode aan God dichtte, is een echt Russisch dichter. Krylow, de Russische Boileau, heeft zijnen landgenooten op zoo klassieke wijze fabelen en verhalen verteld, dat zij bij hen algemeen populair geworden zijn. Puschkin, de Russische Byron, wiens gedichten de vreugde, de smart, de roem der natie met warmte behandelen en levendig afspiegelen, heeft zich onder het volk grooten invloed verschaft. De Klein-Rus Gogel, een tweede Goldoni, heeft het Russische leven met veel luimigheid ten tooneele gevoerd. En vele andere, uit wier werken de volksgeest tot ons spreekt, zouden hier nog bij genoemd kunnen worden. Over het geheel moet men echter zeggen, dat de kunst-poëzie der Russen, hunne hoogere literatuur, niet of toch nog niet zoo nationaal is, als b.v. die der Spanjaarden of Franschen. Zij is in het meerendeel harer voortbrengselen slechts iets dat tot haar overgebracht, van buiten overgeplant is. Zij leeft gedeeltelijk als eene kasplant, een van de massa der natie afgezonderd leven. Zij ontvangt van deze niet zooveel, en werkt ook niet door zoovele kanalen op haar terug, als de literatuur in andere langer ontwikkelde landen van het Westen.

Veel karakteristieker en van veel meer gewicht voor onze ethnographische schildering, is daarentegen de Russischevolks poëzie, wier talrijke, levendige geestesbloemen, de eigenlijke openbaring van het nationaal-karakter bevatten. Sedert onheugelijke tijden zijn de Russen, als alle Slawen, groote liefhebbers van muziek en zang geweest, waarvoor hunne welluidende taal in zoo hooge mate geëigend is. Reeds in de 6deeeuw na Christus verhaalden, volgens de getuigenis der Byzantijnsche kroniekschrijvers, eenige afgezanten der Noordelijke Slawen aan een Keizer van Constantinopel, dat rijm, vers en zang de liefste opvroolijkingen voor hun volle waren, en dat zij overal hunne met snaren bespannen citers met zich medevoerden, waarmede zij hunne in koor gezongene liederen begeleidden.—Deze oude citers door hen “Gusli” of ook wel “Balaleiken”genoemd, bezitten de Russen nog heden ten dage, alsmede nog menig ander, zeer eigenaardig muziek-instrument.

Over het geheel echter zijn zij minder instrumentalisten dan vocalisten, en daarbij is hun het zingen even gewoon, even natuurlijk als den vogelen. Met gezang begeleiden zij, om zoo te zeggen, alle verrichtingen van het leven, niet alleen hunne dansen, feesten en gezellige bijeenkomsten, maar ook zelfs hunne vermoeiendste werkzaamheden. De Russische voerman zingt, terwijl hij met zijn driespan geheel alleen door de steppe jaagt, al maar door, ook wanneer een koude nachtwind hem langs den mond strijkt; de Russische houthakker, wanneer hij geheel alleen midden in het woud bezig is boomen te vellen en tot balken te verwerken—neuriet of prevelt daarbij een eindeloos lied. Het is als ware dit gezang het in zich zelf spreken dezer menschen.

In het zingen in koren zijn de Russen nagenoeg allen geoefend; niet alleen de poëtische herders, boeren en boschbewoners, maar ook de kramers en handelaars in de steden. De jonge kooplieden, zelfs op de kleine, in het binnenland gelegene marktplaatsen, hebben onder elkander zangvereenigingen, waar zij hunne talenten oefenen en aan hunnen lust tot muziek voldoen. De troepen landlieden trekken met koorgezang naar het veld en met koorgezang keeren zij weer huiswaarts. Ja zelfs de maaiers hoort men, wanneer zij al maaiende zich in lange reien door de afgemaaide aren bewegen, in weerwil van den invloed der Zuid-Russische verzengende middaghitte, met stof, zonnegloed en zweet bedekt,—toch, zeg ik, hoort men hen de zwoele lucht met liefelijke koorgezangen vervullen. Datzelfde doen met lust de arme, geplaagde soldaten gedurende hunne lange marschen. Datzelfde de timmerlieden, die een huis bouwen en zoo ook de in Rusland om hunne grofheid, in zoo’n slechten naam staande zoogenaamde “Burlaken”, d.i. de schippers en schuitentrekkers, die bij duizenden langs de stroomen van het rijk verdeeld zijn, en als galeislaven een vermoeiend werk doen, daar zij de zware rivierschepen op- en afwaarts moeten sleepen. In troepen van 50 en 100 man aan een touw gespannen, gaan deze sterke menschen, stap voor stap, dag aan dag, de zware Wolga-schepen trekkende, langs de groote rivieren. Bijna onophoudelijk klinken bij dit eentoonig en moeielijk werk hunne liederen, die bijna even langdradig zijn als de rivieren zelve, en waardoor zij elkander opvroolijken. Soms, bij bijzonder slecht weer, of wanneer het schip bijna niet tegen den stroom op kan, worden de arme “Burlaken” zoo vermoeid, dat zij geen pas meer voorwaarts kunnen doen. Hun schip begint terug te drijven en de sterk aangespannen lijn, trekt de sterke mannen mede. Deze laten zich echter niet overweldigen en wijken niet. Spoedig leggen zij hunne gordels van hunne borst over den rug, draaien zich om, zetten of leggen zich tegen den zandigen oever vast, en trachten zoo met geweld het verder afdrijven van het schip tegen te gaan. Op deze wijze rusten zij een weinig uit, en tot zijne verwondering hoort de reiziger zelfs dan nog, die onvermoeide zangers een gezang—nu wel een droefgeestig—neuriën, dat echter weldra, als het weder op nieuw voorwaarts gaat, in eene vroolijke melodie overgaat.

Gaat gij eene Russische kloosterkerk binnen, waar men bezig is eenigereparatiën te doen, dan ziet gij op hooge stellages eenige schilders zitten, die den koepel der kerk met kleuren en vergulde beelden versieren. Hun vlijtig penseel gunt zich den geheelen dag geen rust en evenmin hunne onvermoeide lippen, waarover de fraaiste koraalgezangen, als engelenstemmen uit den koepel der kerk nederdalen. Als men iets dergelijks gehoord heeft, dan begrijpt men de Grieksche mythe, die vertelt, dat de steenen der stadsmuren van Sardes op de maat der muziek en bij fluitspel opgebouwd werden. Alle Russische kerken en kloosters stellen prijs op een uitstekend koorpersoneel, en dat der Keizerlijke kapel in St. Petersburg is het fraaiste en beste van dat soort, dat in de geheele wereld gevonden wordt.

Zelfs de arme, oude, witgebaarde bedelaars, die voor de Russische kerken zitten, smeeken niet met prozaïsche woorden om eene gift. Zingend zitten zij ter neder, en trekken de opmerkzaamheid der voorbijgangers tot zich, door de voordracht van een vroom oud kerk-koraal.

Onder de Russen zelven echter, is geen stam zanglustiger en rijker aan liederen dan de stam der Zuidelijke Malorossianen of Klein-Russen. Vele Klein-Russische gezangen zijn in hunne diep melancholische melodiën van eene verrassende schoonheid en oorspronkelijkheid. De inhoud van sommige dezer gezangen is, naar men zegt, van hoogen ouderdom en heeft eene historische beteekenis. Er worden er onder gevonden, waarin heldendaden bezongen worden, die door de oude kroniekschrijvers zelfs niet opgeteekend zijn, en andere, waarin zelfs nog heidensche godheden figureeren of die ten minste van een overoud bijgeloof de onmiskenbare sporen dragen. Verreweg de meesten zijn echter, zoowel bij de Klein-Russen en Kozakken als bij de Russen over het geheel niet van historischen of epischen maar van lyrischen inhoud. Het Epos heeft onder de Slawen alleen bij de oorlogszuchtige Serviërs eenig geluk had. Bij de Russen had de poëzie van het gevoel veel meer den boventoon. Zij schijnen in hunne volks-poëzie als van eene uiterst vreedzame, stille, men zou haast zeggen, zachte en sentimenteele natuur. En dit is zelfs bij de Russische Kozakken, een volk, dat toch uit den oorlog ontstond en geheel en al voor den oorlog georganiseerd werd, het geval.

Zij toonen zich in hunne liederen altijd vol gevoel voor de hen omringende natuur, en zij ontleenen meermalen hunne verzen aan hetgeen bosch en veld hun toonen. De lindeboom, de vlier, de ahorn, de jeneverboom, de salie, de wijnruit en andere planten spelen daarin eene groote rol. Zelfs ons kleine, “vergeet-mij-niet” wordt door deze Kozakken niet over het hoofd gezien.

Toen ik treurig, weemoedig, gedrukt,Doolde door ’t woud en de weide,Vergeetmijnietjes had tot een ruiker geplukt,Weende ik bitter en zeide:Vergeet mij toch nooit, o! geliefde!Vergeet mij toch nimmer, mijn leven!Dierbare! beloon steeds mijn liefde,Doch niet door geschenken te geven.Want wat zal uw goud mij ook helpen!Wat uw rijkdom, die een ieder verrukt?Dan eerst zult ge mij overstelpen,Wanneer gij mij aan uw harte druktEn uitroept: “Nooit vergeet ik U, getrouwe!

Toen ik treurig, weemoedig, gedrukt,Doolde door ’t woud en de weide,Vergeetmijnietjes had tot een ruiker geplukt,Weende ik bitter en zeide:Vergeet mij toch nooit, o! geliefde!Vergeet mij toch nimmer, mijn leven!Dierbare! beloon steeds mijn liefde,Doch niet door geschenken te geven.Want wat zal uw goud mij ook helpen!Wat uw rijkdom, die een ieder verrukt?Dan eerst zult ge mij overstelpen,Wanneer gij mij aan uw harte druktEn uitroept: “Nooit vergeet ik U, getrouwe!

Toen ik treurig, weemoedig, gedrukt,

Doolde door ’t woud en de weide,

Vergeetmijnietjes had tot een ruiker geplukt,

Weende ik bitter en zeide:

Vergeet mij toch nooit, o! geliefde!

Vergeet mij toch nimmer, mijn leven!

Dierbare! beloon steeds mijn liefde,

Doch niet door geschenken te geven.

Want wat zal uw goud mij ook helpen!

Wat uw rijkdom, die een ieder verrukt?

Dan eerst zult ge mij overstelpen,

Wanneer gij mij aan uw harte drukt

En uitroept: “Nooit vergeet ik U, getrouwe!

De koekkoek, die de lente verkondigt, de vroolijke kleine leeuwrik, die den menschen “waarom zoo treurig?” vraagt, de blauwe duif, waarmede een meisje, de witte valk, waarmede een jongeling vergeleken wordt, en vele andere schepselen uit de dierenwereld, spelen in de liederen der Kozakken eene even groote rol, als de liefelijke planten.

Even als diep en innig gevoel voor de natuur, zoo spreekt ook een geest der hartelijkste liefde voor zijne geboorteplaats en voor zijne onderhoorigen, uit deze Russische volksliederen:

Van verre, langs berg en dal en meer,Kwam eenmaal een koekoek gevlogen.In den Donau, geraakte een veerUit zijn staart, zoo sierlijk gebogen.Aan die bonte veder gelijk,Die door den stroom wordt gedreven,Zoo verkwijn ik in ’t vreemde rijk,Eenzaam, verlaten in ’t leven.

Van verre, langs berg en dal en meer,Kwam eenmaal een koekoek gevlogen.In den Donau, geraakte een veerUit zijn staart, zoo sierlijk gebogen.Aan die bonte veder gelijk,Die door den stroom wordt gedreven,Zoo verkwijn ik in ’t vreemde rijk,Eenzaam, verlaten in ’t leven.

Van verre, langs berg en dal en meer,

Kwam eenmaal een koekoek gevlogen.

In den Donau, geraakte een veer

Uit zijn staart, zoo sierlijk gebogen.

Aan die bonte veder gelijk,

Die door den stroom wordt gedreven,

Zoo verkwijn ik in ’t vreemde rijk,

Eenzaam, verlaten in ’t leven.

De band tusschen moeder en zoon, tusschen broeder en zuster wordt in die liederen, waarin de Russische Kozak, als met een soort van voorgevoel, zijn dood op het slagveld bezingt, als een dikwijls wederkeerend onderwerp, zeer treffend geschilderd:

Toen stormen loeiden en ’t gras zich bewoog,Lag stervend en bleek een Kozak op den grond,Met zijn hoofd geleund op een struikje, dat boog,Met zijn oog gericht op de heide in ’t rond.Zijn groot blank zwaard lag naast hem ter neêr,Geduldig toefde het paard bij zijn voet,Een vogeltje, schittrend door dosch en door veêr,Zat boven zijn hoofd, enz. enz.

Toen stormen loeiden en ’t gras zich bewoog,Lag stervend en bleek een Kozak op den grond,Met zijn hoofd geleund op een struikje, dat boog,Met zijn oog gericht op de heide in ’t rond.Zijn groot blank zwaard lag naast hem ter neêr,Geduldig toefde het paard bij zijn voet,Een vogeltje, schittrend door dosch en door veêr,Zat boven zijn hoofd, enz. enz.

Toen stormen loeiden en ’t gras zich bewoog,

Lag stervend en bleek een Kozak op den grond,

Met zijn hoofd geleund op een struikje, dat boog,

Met zijn oog gericht op de heide in ’t rond.

Zijn groot blank zwaard lag naast hem ter neêr,

Geduldig toefde het paard bij zijn voet,

Een vogeltje, schittrend door dosch en door veêr,

Zat boven zijn hoofd, enz. enz.

Bijna altijd eindigen die liederen daarmede, dat de klagende ruiter in zijn stervensuur zijne moeder of zijne zuster een brief of eene teedere boodschap, zoo hij niemand anders tot zijne dispositie heeft, door zijn “zwart ros” of den “duizendkleurigen vogel”, toezendt. Een dezer eindigt met het volgende algemeene gezegde:

Der ouderen gebed beveiligt in gevaren,Maakt onze zielen rein, zelfs van de zwaarste zonde,Zal ons op land en zee steeds veilig goed bewaren.

Der ouderen gebed beveiligt in gevaren,Maakt onze zielen rein, zelfs van de zwaarste zonde,Zal ons op land en zee steeds veilig goed bewaren.

Der ouderen gebed beveiligt in gevaren,

Maakt onze zielen rein, zelfs van de zwaarste zonde,

Zal ons op land en zee steeds veilig goed bewaren.

Even als in hunne liederen, zoo doen zich deze baardige Russen ook in het dagelijksche leven en in den omgang, veel hartelijker en levendiger voor dan wij.—Vriendschap en liefde worden bij hen veel levendiger uitgedrukt dan bij ons. Iedereen kust en omarmt voor en na iedere scheiding. Zelfs mannen en grijsaards kussen elkander rechts en links naar voorgeschrevene regels. Ook worden zij licht tot tranen toe geroerd.

Het gebeurt niet zelden, dat men een ouden, grijsbaardigen Rus van Herkulischen lichaamsbouw, ziet schreien en luide hoort jammeren, dat hij alleen staat in de wereld zonder vader en moeder, of wèl over eenig ander ongeluk. “Waar treft men”, vraagt de schrijver, die dit mededeelt, “in Engeland of Duitschland, of in eenig ander land der weinig teergevoelige Germanen, iets dergelijks aan?”

Deze zachte en teedere geaardheid der Russen en der Slawen in het algemeen, verklaart ook hunne gelatene onderwerping aan de macht van den Czaar en de Kerk. Geen volk van Germaansch bloed, zou eeuwen lang het juk der dienstbaarheid zoo geduldig gedragen hebben, als deze zanglustige, lichtzinnige, lyrisch-poëtische Russen.

Andere eigenschappen en eigenaardigheden van de Russische volks-geaardheid, ontdekt men in den rijken schat van spreekwoorden, die in den loop der tijden in hunne taal opgenomen zijn en bij hen het burgerrecht verkregen hebben. Zij getuigen van een scherpen waarnemingszin en fijne menschenkennis, en zijn vol treffende vergelijkingen en pikante uitdrukkingen. Daar zij deels oude, ook bij ons in spreekwoorden vervatte lessen, op eene ons nieuwe en verrassende wijze inkleeden, en deels eigenaardigheden van het Russische leven en hart zeer levendig uitdrukken, zoo zij het mij vergund, eenige preciosa uit die schatkamer hier uit te kramen. Ik wil ze den lezer zonder veel commentariën mededeelen. Hij zelf zal de beteekenis en het gebruik gemakkelijk beseffen.

In verscheidene Russische spreekwoorden, wordt, om zoo te zeggen, met een paar woorden eene geheele fabel verteld, b.v.:

“Toen men de stem van den nachtegaal prees, begon het karrepaard te hinneken.”

Of: “een onnoozel schaapje weende van aandoening, toen de herder den wolf met zijne knots doodde.”

Zeer scherp wordt het dwaze egoïsme der menschen in de volgende lakonische woorden gehekeld:

“Hoe jammer van mijn mooie schip, riep de schipper, toen hij met al zijne manschappen zonk.”—En hoe treffend worden de gedachten en verborgene daden van den gierigaard verraden in het:

“Nadat de hebzuchtige het geheele bosch verkocht had, wilde hij ook nog ieder boom afzonderlijk verkoopen.”

“De bijen verzamelden was en honing, maar de gierigaard zou willen, dat zij ook nog de mede brouwden.”

“Schenk den eenbeenigen gierigaard eene kruk, hij zal haar als brandhout in de kachel steken.”

Hem, die moedeloos de hem getroffene onheilen bejammert, roept het Russische boeren-spreekwoord toe:

“Zie de gaten in uw wambuis toch niet zoo bedroefd aan, maar zet er een paar lappen op.”—En hem, die ’s levens lusten en lasten niet in den waren zin opneemt:

“Eet den honig, vadertje, dien gij kunt, en drink den alsem, dien gij moet gebruiken.”—Den al te strengen berisper waarschuwt het:

“Als gij zelfs de sneeuw vuil noemt, hoe wilt gij dan het roet noemen?”

Met betrekking tot het gevaarlijke van het prijzen, zegt het:

“Ook den verstandigsten groeien eindelijk ezels-ooren aan, als men hem te zeer prijst.”—En van de behendigheid der menschen om hunne fouten te bedekken en hunne baan schoon te vegen:

“De domste is verstandig genoeg, zich te verontschuldigen.”

De tegenzin, dien wij gevoelen als men ons het geluk opdringen wil, wordt uitgedrukt door:

“Sluit een wolf in eene volle schaapskooi op, en hij zal nergens aan denken, dan hoe hij het best weder naar het bosch ontvluchten zal.”

Het Engelschelove in a cottage, heet bij de Russen:

“Geene liefde brandt zoo heet, dat het de kachel verhit.”

In aanprijzingen van die deugd, waarin de Slawen sedert onheugelijke tijden uitmunten, de gastvrijheid en weldadigheid, is het Russische spreekwoord onuitputtelijk:

“Zooals men het zijnen gasten geeft, zoo geeft men het God.”

“Wie den musch het kruimeltje niet gunt, dien zal de lieve God het brood niet gunnen.”

“Willig het verzoek van uwen gast in, nog voor hij het uitspreekt.”

“Bespaar uwe laatste snede honig voor een laten gast.”

“Voeder eerst het vette paard van uwen gast, vervolgens uwe magere koe.”

Het: “is uw deken lang, strek dan vrij uwe beenen uit; is uw deken kort, behelp u er mede, en trek uwe beenen naar u toe,” luidt bij hen:

“Spin vlas, broertje, als gij geen zijde weven kunt.”

Ons “zoo heer, zoo knecht” is bij hen:

“Aan de kat van het kind kunt gij zien, hoeveel slaag het van zijne ouders krijgt.”

Van de echte innerlijke waarde en van uiterlijken schijn zeggen zij:

“Het vuile zilver wordt hooger geschat dan het blanke tin,” of: “messing! hadt gij slechts de waarde van het goud, daar gij den trots er van toch bezit,” of “de augurk wil voor eene dochter van den meloen doorgaan.”

Recht uit het leven en uit de zinnelijke wereld gegrepen is ook, wat de Russen zeggen van de wijsneuzigheid der jonge lafbekken:

“Geen trotscher koper, dan wat juist uit het hamerwerk komt.”

Eveneens, wat zij bij den omgang met hartstochtelijke menschen aanraden:

“Als uw vriend opvliegend is als buskruit, zet hem dan niet bij het vuur!”

Of wat zij aangaande de liefde opmerken:

“De plasregen, die de minnenden treft, bestaat slechts uit dauwdruppels,”—en wat zij den opvliegenden mensch herinneren: “brandnetel, waarom brandt gij, als gij toch niet gaar koken kunt?”

De macht der vooroordeelen hebben zij zeer goed begrepen; want zij zeggen er van:

“Men raakt eerder zijne jicht kwijt, dan zijne vooroordeelen.”

Het Lithauische: “maak u tot een schaap en de wolf zal ras bij u zijn,” heet bij de Russen:

“Wie zich tot paard maakt, dien wil iedereen den zadel opleggen.”

En ons: “het ei wil wijzer zijn dan de hen,” drukken zij uit door hun: “de paddestoel zou het woud wel een lesje willen geven.”

De machteloosheid van onze opvoedingsmiddelen tegenover eigenzinnige naturen, drukken zij door het volgende beeld uit: “uit eendeneieren kan zelfs een zwaan niet dan eenden broeden.”

Hij, die iets tracht te bewijzen, wat van zelf spreekt, roepen zij zeer verstandig toe: “ja, zeer juist, mijn vriend, in de vlakte hebben de bergen een einde.”

Deze kleine bloemlezing uit een overrijk veld zal wel voldoende zijn; ik ga derhalve nu tot een ander onderwerp over.

Waar, naar hetgeen boven aangevoerd werd, bij een volk Kalliope zoo ijverig gehuldigd werd als bij de Russen, daar kon onmogelijk hare zuster Terpsichore in minachting zijn, vooral niet bij de Slawische volken, bij wie de beiden Musen, zooals het overal zijn moest, als de twee intiemste tweelingzusters verschijnen, bij wie poëzie, gezang en dans, veel meer dan bij ons, op eene allerbevalligste wijze saamverbonden werden. De dans was van oudsher bij de Russen, even als bij alle Slawische volken, eene volksuitspanning. “Slavus saltans” (de dansende Slawe) was reeds bij de Latijnsche schrijvers der middeneeuwen spreekwoordelijk. Hun beweeglijk temperament, hunne vlugheid, bracht hen op zeer natuurlijke wijze tot de beoefening dezer kunst. Het Germaansche en Romaansche Europa heeft immers de polonaise, de polka, de mazurka en meer andere zijner lievelingsdansen aan de Slawen ontleend, ofschoon het die op eene wijze uitvoert, die den Slawen zelven zeer weinig voldoet. Zij daarentegen hebben ook onze dansen aangenomen, en op hunne tallooze dans-partijen, die in den winter in alle steden, tot aan het uiteinde van Siberië plaats hebben, voeren zij die uit op eene wijze, die veel bevalliger is, dan die waarop de uitvinders zelven ze uitoefenen.

Wel dansen ook onze boeren overal, bij hunne bruiloften, op hooge feestdagen en in hunne danszalen. Maar dit bewijst niet, dat bij hen de dans even populair en inheemsch is als bij de Slawen, en vooral als bij de Russen, bij wie aanleg en lust daarvoor zoo algemeen en altijd zoo groot is, dat er geene voorafgaande afspraken, deftige uitnoodigingen, bijzondere lokalen enz. noodig zijn, om de menschen tot eene symmetrische groepeering, tot gracieuse bewegingen,tot eigenaardige mimiek, tot vroolijke spier-beweging uit te noodigen. De Rus danst zooals hij zingt, als hij er den tijd voor heeft en als hij de ruimte kan vinden, om zijne voeten behoorlijk te kunnen bewegen. Midden in de woeste steppen wordt de reiziger verrast door den aanblik van een Zuid-Russischen schaapherder, die geheel alleen daar in de wildernis, onder den vrijen hemel—danst. De jonge langharige knaap heeft zijn opgeblazen doedelzak voor zich in het gras geworpen en er een steen opgelegd, zoodat het instrument van zelf geluid maakt, en op deze muziek beweegt hij zich met dien vluggen en sierlijken pas, die hem in zoo hooge mate eigen is, door niemand van dichtbij opgemerkt, dan door zijn in den omtrek weidend vee. In de landhuizen der Russische Graven heeft men soms gelegenheid, de bedienden in een nauw hok onder de trap, dikwijls het eenige vrije plekje, dat deze arme duivels ter hunner beschikking hebben, te beloeren en te zien, hoe zij hunne balaleiken slaan en hoe zij in deze, slechts weinige vierkante voeten groote en zwak verlichte ruimte, hunne dansen uitvoeren.

Ook ziet men—en zeker, zeer tot zijne verwondering,—hoe de Russische soldaten, wanneer zij een vermoeienden marsch hebben afgelegd, weldrazingenen dansen en op hunne balaleiken slaan. Het is middag, zij hebben ’s morgens met pak en zak vijf uren door bosschen en moerassen gemarcheerd. Hunne officieren geven hun een uurtje rust. De welwillende goedsbezitter en eigenaar van het slot, in welks nabijheid zij rust hielden, heeft ieder man van het regiment een glaasje brandewijn en een stukje brood met kaas laten geven. Met wellust hebben zij deze weldaad genoten. Kort daarna is het geheele regiment, even als het woud na een frisschen regen, verkwikt, heeft het alle ongemakken en vermoeienissen vergeten en, in verschillende groepen verdeeld bewegen zij zich juichende, zingende en op de maat dansende, rondom het bivouac-vuur en de aan rotten geplaatste geweren en zware ransels, die zij binnen weinige minuten weder dragen en omhangen moeten. Zoo iets moet men gezien hebben, in zulke omstandigheden moet men de menschen verrast hebben, om te kunnen beoordeelen, dat het dansen hun werkelijk aangeboren is en hoe zeer het eene nationale behoefte is geworden.

Treedt men een Russisch dorp binnen, dan kan men nog idyllischer tooneelen opmerken. Daar vindt men wel geen herberg of danshuis, maar het geheele dorp is als het ware ééne danszaal. Daar ontmoeten u, om het even of het tegen Paschen of tegen Pinksteren loopt, lange reien jonge, met bloemen versierde meisjes. Het is een “Wesnänka”(een lentedans), dien zij uitvoeren. Zij hebben de handen in elkander geslagen. Het fraaiste meisje voert de anderen aan en bepaalt de figuren en wendingen, die de krans van maagden maken zal. Nu eens vormen zij eene rechte, vooruithuppelende linie, dan weder sluiten zij den kring en blijven, terwijl zij in rondte draaien, een oogenblik op dezelfde plaats. Dan weder vermengt zich de dansende troep tot een knoop, dien zij vroolijk zingende, weder tot een geregelde keten ontvouwen. Het is het poëtische oorspronkelijke type van de zoogenaamde polonaise onzer salons. Het geheele dorp komt op de been. De oude menschen gaan op de banken voor hunne huizen zitten, en verheugen zich in de bevalligheid hunner dochters.Steeds meer en meer jonge meisjes komen lachende uit hare huizen en sluiten zich zingende bij de vorige aan. Ook de kinderen, die in de reien der ouderen geen plaats hebben kunnen vinden, vormen afzonderlijke groepen, en trekken onder gelach en geschreeuw achter de grooteren aan, terwijl zij de bewegingen van deze trachten na te doen. Gewoonlijk voert het vrouwelijke geslacht deze liefelijke tooneelen alleen uit, maar somwijlen komen haar ook van de andere zijde van het dorp, de knapen der plaats in even lange reien te gemoet. Ook zij dansen, zingen en voegen aan de dansenden nog soms iemand toe, die al dansende viool speelt of op de hobo blaast. Vereenigen zij zich ten laatste, dan ontstaat de grootste vroolijkheid, en het vormen van figuren neemt eerst bij het maanlicht een einde.

Even als overal, zoo ontwikkelen de Russen ook bij hunne dansen een niet gering talent tot mimiek, en menige hunner dansen zijn tegelijker tijd kleine dramatische voorstellingen.

Zoo b.v. de zoogenaamde “kosatschka” die zijnen naam aan de Kozakken ontleend heeft, maar over geheel Rusland verspreid is. Deze dans wordt door een jong paar uitgevoerd. De knaap speelt daarbij de rol van vurigen minnaar die om de hand der schoone, zijne danseres, werft. Hij nadert haar al dansende. Op de maat der muziek maakt hij allerlei gracieuse bewegingen, om haren bijval te winnen, en geraakt, al naar mate hem dit al dan niet gelukt, in poëtische verrukking of, op de maat der muziek, in vertwijfeling.—De danseres speelt de preutsche die hem lang afwijst, hem wel eens koketteerend wenkt maar schertsend—spottend—hem steeds dansende weder ontglipt, maar zich toch eindelijk veroveren laat en ten slotte eene omarming en een zachten kus—op de maat der muziek—ontvangt, waarop zich vervolgens het vereenigde paar met snelle, huppelende achterwaartsche passen, terug trekt.

Het verlangen en de pogingen van den minnaar, het schuchtere en twijfelachtige van de geliefde, de ingeweefde episodes van gehuichelden afkeer en allerlei kleine twisten, zooals die tusschen geliefden voorkomen, worden door de dansers dikwijls met bewonderingswaardig talent uitgedrukt. Natuurlijk dansen daarbij niet alleen beenen en voeten—handen en armen, oogen en gelaats-zenuwen spelen ook mede en bewegen zich ook op de maat der muziek.

Dit alles kan men echter beter bij de Russische solo-dansers waarnemen. Solodansers komen bij ons in het alledaagsche leven niet voor, men ziet ze bij ons niet anders dan op het tooneel. Bij de Russen neemt echter dikwijls één enkele het op zich, een geheel gezelschap te vermaken. Wie zich verveelt, mag zijn Russischen kamerdienaar, zijn loopjongen, den soldaat, dien hij bij zich in kwartier heeft, verzoeken hem dien avond door een solo-dans te amuseeren; deze verschijnt zonder lang te aarzelen, versierd, beschilderd, phantastisch opgetooid met de bonte doeken en lappen die hij bij de hand had, en de viool in den arm—want hij is ook zelf zijn eigen orkest. En als er tusschen stoel en tafel zooveel ruimte is, als een vogel in zijn kooi heeft om te springen, dan krijgt gij zeker wat te zien, wat het zien en ook het nadenken er over waard is. De akteur begint zijne voeten in alle bedenkelijke posities te brengen, op de maat der muziek te bewegen, te kruisen, uit elkander te brengenen bij elkander te voegen. Daaronder zijn passen, zooals een Fransch dansmeester zijnen leerlingen nooit geleerd heeft. Hij smijt zijne beenen vooruit, als wilde hij ze wegwerpen. Hij trekt ze terug en slaat ze weder in elkander. Somwijlen knikt hij plotseling tot op den grond toe, in zijne knieën door. Men meent, dat hij op den grond gevallen is, maar spoedig springt hij juichende weder op. En bij al deze hevige lichaams-bewegingen verlaat hem noch zijne zingende stem, noch het accompagneerende gekras op zijne viool. Alle andere deelen van het lichaam nemen ook aan deze op de maat uitgevoerde beweging deel. De schouders worden op en neder getrokken, het hoofd wordt op zij en achterover geworpen; eene zenuwtrekking gaat door het geheele lichaam. Het is, alsof iedere spier afzonderlijk geoefend moest worden, als voerde de danser op bevel van den dokter gijmnastische toeren uit. Ook het gezicht wordt daarbij niet vergeten—de mond wordt heen enweer, de oogledenopen neder getrokken, de baard kromt en spitst zich als eene levende slang. Het geheel eindigt ten laatste met nogmaals op te springen, met de voeten te stampen, juichen, fluiten, ten slotte een streek over alle snaren der viool, en dan staat de danser voor een oogenblik recht op en stil als een standbeeld, in zich zelven zeer tevreden lachende en uwe bijvals-betuigingen afwachtende.

Dergelijke zaken in hunne details gade te slaan, is voor den etnograaf niet van belang ontbloot. Men leert daarin zeer duidelijk den geheelen, er zich in afspiegelenden geest kennen, van dit vlugge, behendige, naar omstandigheden onvermoeide, dichterlijke, tooneelkunstige, in woord en daad welbespraakte Russische volk, de levenslustigsten onder de Slawen, die vroolijk blijven onder de grootste ontberingen, en zich in de neteligste toestanden weten te helpen. Men begrijpt gemakkelijk, dat men uit zulke duizendkunstenaars, uit zulke gom-elastieke mannen, zonder veel moeite alles maken kan, wat men wil: infanteristen, kavalleristen, trompetters, paukenslagers, of wat ook hunne overheid hun op den rug schuift—sjouwerlieden, handwerkslieden, kooplieden of wat het toeval van hen maken wil,—lakeien, kamerdienaars, en door hunne betrekking van kamerdienaar ook staatsbeamten, en ten laatste zelfs grands-seigneurs, waartoe zoowel geest als fortuin helpen, en waartoe de wil van een rijken groote of van den Czaar zelven hen roepen wil.

Want de Rus van licht, week en taai hout, gevoelt zich, (in tegenstelling met de veel eigenzinniger eikenhoutachtige stof der Germanen) zeer spoedig in alle omstandigheden en kringen te huis. Tallooze Russen hebben zich van den laagsten tot den hoogsten trap der maatschappelijke ladder opgewerkt. Menig met ridderordes versierd en met eerbewijzen overladen generaal, zag het daglicht in de hut zijner ouders, die lijfeigenen waren. Menig uitstekend Russisch dichter werd als boerenzoon onder een rietendak geboren. Lomonosoff was de zoon van een visscher aan de Witte Zee, Koslow de zoon eens herders, en Karamsin het kind van een Tataar aan den Ural.

Gelukt het hem, dan speelt de boeren jongen den edelman, den hoveling, den grooten heer, als had Noach reeds zijne brieven van adeldom gered; en verbant de Czaar een der grooten van zijn hof, of steekt hij hem met geschorenhoofd als gewoon soldaat bij een zijner Kaukasische regimenten, dan weet ook deze afstammeling van Rurik, die rol met eene zelfverloochening en gehoorzaamheid te spelen, die men zou moeten bewonderen, als in zulke zaken niet juist het omgekeerde te prijzen en te wenschen was.

Het is zeer waarschijnlijk, dat deze, allen Russen meer of minder eigene eigenschap, zich overal en onder alle omstandigheden te huis te gevoelen, een gevolg hunner volksopvoeding en geschiedenis, die hen in de zwaarste diensten oefende, geweest is—het geweld hunner lijfheeren, die gewoon zijn alles van hen te verlangen—de hardheid hunner despotische heerschers, naar wier luimen zij leven en zich gedragen moeten.—Aan de andere zijde was hun karakter ook zeker iets van dergelijke Proteus-natuur aangeboren, en deze oorspronkelijke aanleg moest dan ook juist dat alles: heerschappij der Mongolen, lijfeigenschap, Czaren-despotisme, weder in het leven roepen, bevorderen en lichter doen dragen. Autokraten kunnen zich geen beter volk wenschen, dan menschen waaruit men alles maken kan, die niets te moeielijk of voor onmogelijk houden, die bij alle, zelfs de grootste hun in den weg komende hinderpalen, hun lievelingswoord: “Nitschewo!” (het is niets) in den mond hebben, die iedere rol weten te spelen, en bij wie men (men moge naar goedvinden een uit hun midden nemen) altijd nagenoeg denzelfden aanleg en dezelfde talenten vindt, of verwachten kan ze te kunnen opwekken.

Eene dergelijke algemeene begaafdheid is dikwijls, een ongeluk voor een volk, Waar allen evenveel verstand hebben, daar komen, schijnt het, uitstekende talenten, hoogere en grootere genieën niet zoo dikwijls voor. Ofschoon de Russen in den regel geboren mimici zijn, hebben zij toch geen Talma Garrick of Schroder aan het Europeesche tooneel geschonken. Ofschoon zij in den regel meer geschikt zijn voor den dans dan wij, zoo is toch nog eerder onder de Duitschers dan onder hen eene Elszler gevonden. Wanneer ook al ieder van hen een tamelijk handwerksman is, die met bijl en beitel, met de naald en met de draaibank weet om te gaan, zoo is nog nooit van hen eene belangrijke mechanische uitvinding uitgegaan. Wel schijnt de minste onder hen meer algemeene oorspronkelijke scherpzinnigheid, meer dichterlijk talent te bezitten, dan het meerendeel onzer prozaïsche landgenooten, en toch hebben zich deze gaven bij hen niet zoo in scheppende vernuften geconcentreerd, die zich boven de massa verheffende, de wereld geïmponeerd hebben. Het schijnt dat zij de eerste moeielijkheden gemakkelijk, al te gemakkelijk overwinnen, maar zich dan geene moeite meer geven, en het eens begonnene laten loopen. Even als in hunne door de zon nooit ticheel verlatene zomernachten, even als in hunne door het noorderlicht beschenene winteravonden, rust ook op de landschappen van hunnen geest eene alom verspreide schemering, maar treft men er weinige krachtige schaduwen en heiderstralende lichtpunten aan. Zelden verdicht zich de lichtstof tot diamanten, zelden verzamelt zich het water tot diepe meren. Overal heeft men eene even groote overstrooming. In Rusland zijnde, verbeeldt men zich soms, dat deze geheele massa van vele millioenen menschen, in denzelfden trog gebakken en gelijkmatig gekneed en gevormd is. Het Russische volk schijnt het grootste aantal gelijksoortige, gelijk begaafde,gelijk gestemde en gelijk gezinde menschen, dat in Europa aangetroffen wordt. Deze groote een- en gelijkvormigheid van de Russische volksstof, toont zich in hunne lichamelijke ontwikkeling—(dezelfde physionomieën ontmoet men zoowel in de eeuwenoude wouden als aan het hof van den Keizer, hier slechts geschoren en met van goud blinkende uniformen versierd), evenals in hunne oorspronkelijke scherpzinnigheid,—(dezelfde sarkastische, bijtende, scherpzinnige en luimige soort van gevatheid, merkt men zoowel in de hut van den boer, als in Petersburg op, alleen is zij hier in het Fransch vertaald)—zoo ook in hunne maatschappelijke toestanden. Want aangeborene en uit de geschiedenis ontstane standen en scherp verschil van maatschappelijke klissen, bestaan eigenlijk niet in een land, waar een Kalmuck even gemakkelijk tot geheimraad en tot edelman van den eersten rang verheven kan worden, als een vorstenzoon tot een naamloozen Siberischen kolonist gedegradeerd worden kan—waar burgervrijheid nooit ontstond—waar hij, dien de lijfeigene zijn heer noemt, in het rijk slechts weder een knecht is,—waar het maatschappelijk gebouw niet, naar het model eener Gothische kerk, met vele afdeelingen, trappen en spitsen gebouwd is, maar waar veeleer alles op een populier of denneboom gelijkt, een top, een stam en voor de rest niets anders dan kleine korte takjes.

Dit gebrek aan groepeering, aan hoogte en diepte dezer gelijke kleur, die eene in het Russische wezen diep ingewortelde natuurlijke aanleg en oorspronkelijke neiging schijnt te zijn, toont zich eindelijk ook daarin, dat de Russen als natie en ras, reeds van den beginne af, in zoo weinig onderdeden verbrokkeld zijn, zich zoo weinig in zelfstandige, scherp afgeteekende neventakken gesplitst en afgescheiden hebben. In het groote vaderland van het Russische volk, bestaat lang zoo veel onderscheid in op zich zelf staande stammen niet, noch zooveel nuancen in het dialect, als in de andere Europeesche landen.

Welke contrasten zouden wij niet in het zooveel kleinere Duitschland vinden, binnen de grenzen van dezelfde taal en van denzelfden stam. Men plaatse slechts den langen Oost-Fries naast den kleinen bewoner van het Erz-gebergte, den prozaïschen Neder-Duitscher naast den poëtischen Schwaab, den lompen Beier naast den welgemanierden Sakser, den gemoedelijken Oostenrijker naast den phlegmatischen Pommeraan. Welke groote verscheidenheden treft men niet in alle onze provinciën, steden en stadjes aan! alle zijn het variaties op hetzelfde thema, maar toch variaties, die zeer van elkander afwijken. Vergelijkt men de Russen daarmede, dan schijnt bij hen altijd hetzelfde thema, of ten minste slechts nauw merkbare variaties er op te bestaan.

Onderscheid bestaat echter bij hen wel; Russische ethnographen, meer echter de vroegere dan de tegenwoordige, onderscheiden de Rood- Wit- en Zwart-, de Klein- en Groot-Russen, de Nowgoroder- de Kriwitscher- en de Susdaler-Russen en meer dergelijke.—Slechts ten deele waren deze dialect- en stamnuancen, als wijd uitgestrekte heidevelden over groote gebieden, in lange liniën uitgestrekt, deels was er zoo weinig onderscheid tusschen hen, dat, als men ze door kleuren op de kaart wilde aanduiden, men, om niet te overdrijven, grijs op grijs zou moeten kleuren, en nu en dan slechts eene verschillende nuancevan grijs zou moeten kiezen, terwijl men de vertakkingen van andere volken door alle kleuren van den regenboog zou kunnen aangeven. Eindelijk zijn ook die kleine verschillen nu gedeeltelijk geheel verdwenen. Het eenige, wat in deze eenvormige massa, van oude tijden heen en ook nu nog, eenigzins sterk in het oog valt, is het onderscheid tusschen de zoogenaamde Ruthenen of Klein-Russen en de Moskoviters of Groot-Russen. Dit onderscheid kan men het best vergelijken met het verschil tusschen de Noord-Duitschers en Zuid-Duitschers.

De Klein-Russen treft men aan in het geheele zuidelijk gedeelte van Europeesch Rusland, van de Karpathen tot aan den Don. De Groot-Russen vindt men in het geheele grootere midden der noordelijke en oostelijke helft van het rijk, tot aan de IJszee. De eerst genoemden sluiten zich meer bij de Westelijke en Zuidelijke Slawen van Oostenrijk en Turkije aan, en hebben in hunne taal vele oud-Slawische vormen en beelden bewaard, die bij de Groot-: Russen verloren gingen. Hun taaleigen is meer verwant met de oude Russisch-Slawische Kerktaal. De Groot-Russen werden door de Ruthenen als een nieuw ontstaan, gemengd volk beschouwd, en hunne geleerden mochten zij slechts voor geslawiseerde Finnen uitgeven. De Klein-Russen stichtten het heilige Kiew,deoudste wieg van de Russischen Staat, de Groot-Russen het nieuwere Moskou, waar nu de hoofdwortelen van het land liggen. Zoo is dan ook de Klein-Rus over het geheel wat ouderwetscher en stijver dan de Groot-Rus, op wien hetgeen ik boven aanmerkte, aangaande de vlugheid der Russen in het algemeen, inzonderheid betrekking heeft: De Klein-Rus houdt meer van den landbouw. Hij verlaat niet gemakkelijk zijne geboorteplaats, hem ontbreken handelsgeest en industrieele talenten. Het reizen en trekken bevalt, hem niet. Heiden onderscheiden zich ook zeer door hun uiterlijk voorkomen. De Klein-Russen hebben iets meer Zuidelijks, donkere oogen, bruinachtige gezichten en zwart haar. De Groot-Russen daarentegen hebben eene frisschere gelaatskleur, meestal blauwe of grijze oogen en even als de Finnen; blond haan Hoe sterk de verwijdering en de ongenegenheid dezer twee, met elkander in contrast staande hoofdstammen is, bewijzen de Klein-Russische spreekwoorden, die zij dikwijls gebruiken, wanneer er over een Groot-Rus gesproken wordt: “Ja! hij mag een goed mensch zijn, maar hij is toch een Moskoviet.” Met het oog op dezen, zeggen zij ook: “Sluit als gij wilt, vriendschap met een Moskoviet, maar houd een steen bij de hand.”

Over het algemeen genomen geeft de bijzonder werkzame en levendige Groot-Rus in het rijk den toon aan. Zij vormen in Rusland den hoofdstam Zij hebben hunne Klein-Russische broeders onderworpen, en zij overstroomen het land en de steden van deze, niet hunne overal welig voortwoekerende koloniën. Hun adel behoort bij voorkeur tot de grooten van het rijk. Terwijl het Klein-Russisch de taal der boeren geworden is, is de taal der Groot-Russen die der literatuur, wetgeving en van gezelligen omgang geworden.

In geheel Europa bestaat wel geen volkstam, die in de laatste eeuw zich zoo uitgebreid heeft, in aantal en macht zoo toegenomen is, als de Groot-Russische. Eene nauwkeurige bekendheid zijner numerieke sterkte op verschillendetijden, zou van groot belang zijn voor de philosophie der geschiedenis. Toen in 1722 Peter de Groote eene volkstelling in zijn rijk liet houden, telde het geheele toenmalige Europeesch Rusland slechts 12 millioen zielen. De Russische statisticus Arseniew, berekent de getalsterkte van den Groot-Russischen stam in het jaar 1850 op 35 millioen.

Van deze Moskovitische of Groot-Russische centraal-massa van het geheele volkslichaam, ging en gaat nog voortdurend, de merkwaardige volken-beweging vooral, uit, die binnen de grenzen van het Russische rijk circuleert, die het geheele Noordelijk Azië met Russische steden en koloniën bezaaid heeft, die ook iedere Duitsche stad van de Oostzee, en eiken stam, elk dorp der talrijke Finsche volken, Russische kolonisten bezorgd heeft, en die eindelijk ook bewerkt heelt, dat zoo menige streek en vreemde natie binnen de grenzen van het groote rijk, in zoo korten tijd geheel Russisch geworden zijn.

De merkwaardige, vooral den Groot-Russen eigene neiging tot reizen en trekken, wordt nog in de hand gewerkt deels door de regeering, die nu hier, dan daar, in eene afgelegene streek van het rijk, militaire- of strafkoloniën sticht of nieuwe steden bouwt; deels door de grondbezitters en grooten, die nu hier, dan daar, nieuw land ontginnen, nieuwe bergwerken exploiteeren of industrieele etablissementen oprichten willen, en op wier bevel de Groot-Russische boeren hunne dorpen verlaten, en op honderde mijlen van hunne oude woonplaats zich gaan nederzetten. Eindelijk wordt of werd deze bewegelijkheid der Groot-Russen, door het zoogenaamde “Obrok” (erfcijns) bevorderd of eerst mogelijk gemaakt. Dat wil zeggen daardoor, dat de grondheeren de gewoonte aannamen, hunne Glebae adscriptis tegen eene kleine, jaarlijksch in te zenden geldsom, de vergunning te geven de wijde wereld in te gaan, te doen wat zij goed vonden, en in hun onderhoud te voorzien waar en hoe zij dat konden.

De werkzame Groot-Russen, die spreekwoordelijk van zich zelven zeggen: “zet mij, als gij wilt, in de steppe op een steen; geef mij bovendien een paar centen in den zak, dan zal ik mijn weg door de wereld wel weten te vinden,” maken gretig van deze vergunning gebruik, om zich aan wat zij “promysl” noemen over te geven. Met het echt Russische woord “promysl,” dat even onvertaalbaar is, als onder anderen ook het Engelsche “sport,” worden alle mogelijke soorten van handwerken en bedrijven bedoeld, voornamelijk echter kramerij, warenvervoer en kleinhandel. Zij, die zich op deze “promysl” toeleggen, de “promyslenniks” maken eene den Groot-Russen geheel eigenaardige klasse van industrieelen uit, die, verlangende iets te verdienen, de wijde wereld ingaan, om zich met hunne bijl, geweer, net of spade hier of daar werk en een verder vooruitkomen te verschaffen. Dikwijls zouden zij dit zeer goed bij zich te huis kunnen vinden, als zij voor hunne tuinen en landerijen behoorlijk zorg droegen, maar de vermoeiende tuin- en landbouw valt niet in den smaak der Groot-Russen. De “promysl” is hun hartstocht.—Zij beginnen eerst in het klein, verhuren zich als bedienden of koetsiers, of als knechten bij timmerlieden of andere bazen, van wier werk zij eenig verstand hebben, of dat zij zich spoedig weten eigen te maken. Hebbenzij zich zoo een kapitaaltje verworven, dan richten zij een winkeltje van allerlei snuisternijen op, dat zij spoedig nu in deze, dan in gene provincie opslaan, of begeven zich met hunne waren naar de uiterste einden van Siberië. Hun geluk met en hunne geschiktheid voor den handel, zijn meestal even groot als die der Joden, wien Peter de Groote daarom ook aanbeval zich niet onder zijne Groot-Russen te vermengen, daar zij in deze hunne meesters zouden vinden. En zulke Russische kramer-nomaden eindigen niet zelden daarmede, dat zij zich ten slotte als millionairs in Moskou, Petersburg, Nowgorod of Kasan voor goed vestigen.

Anderen van hen, verliezen hun leven in het oosten, in de Siberische wouden, of in het zuiden in de Kirgisische steppen, waar deze “Promyslenniks” even zulke pionniers of voorloopers der Russische macht zijn, als de strikken-spanners en bevervangers der Vereenigde-Staten. Door rustelooze begeerte om te verdienen, en door avontuurlijke lust om te reizen gedreven, begeven zij zich ook in het hooge Noorden des rijks op zeer slechte booten, en wagen zij zich tot diep in de IJszee, terwijl zij de witte beeren en pelsdieren tot aan Spitsbergen en Nova-Zembla vervolgen.—Deze Promyslenniks, die ook de kostbare zeeotters in de Zuidzee opsporen, hebben voor Rusland, Kamschatka en het Noord-Westelijk uiteinde van Amerika ontdekt, en hebben ook de grenzen van den Russischen invloed tot in China uitgebreid. Het is, alsof daarbij nog iets van den ouden Skandinavischen Wikinger-geest2bij de Russen nawerkt.

Het opmerkelijkst heeft zich deze oude Wikinger-geest bij de Russische Kozakken geopenbaard, en in de omstandigheden die de ontwikkeling van dezen volkstam der Russen vergezelden. Het schijnt daarbij op dezelfde wijze toegegaan te zijn, als bij de afstamming van de IJslandsche, Engelsche, Fransche en Italiaansche Noormannen van den ouden Skandinavischen grondstam. Evenals in Skandinavië de Wikinger of zeekoningen de zee doorkruisten, zoo trokken de ondernemende jonge ruiters der Russen de steppen door, vereenigden zich daar, onder den naam Kozakken (d.i. “ongeregelden”) tot oorlogzuchtige, dikwijls slechts roofzuchtige ondernemingen tegen de Tataren en andere naburige volken, en maakten ook strooptochten tot zelfs aan de andere zijde van de Zwarte Zee, geheel op dezelfde wijze, als de oude Skandinavische Wikinger die vóór hen gemaakt hebben. Daar zij met den val der heerschappij van de Tataren, in aantal en invloed wonnen, zoo werden zij, onder door hen zelve gekozen Hetmans, voor al hunne naburen gevaarlijk. Zelfs vele Tataren en overloopers van andere volken verbonden zich met hen, en uit deze vermenging ontstond weder, een in velerlei opzicht eigenaardig volk. Daar de Kozakken echter de taal en den godsdienst der Russen, behielden, zoo bleven zij in hoofdzaak een volk van Slawische en vooral van Russische type.

Zoowel de Klein- als de Groot-Russen hebben hunne Kozakken gehad. De zoogenaamde Saporogische of Waterval-Kozakken, ontstonden uit het hartvan Klein-Rusland, aan den Dniepr. Op gelijke wijze ontsproten de zoogenaamde Donsche Kozakken uit het hart van Groot Rusland, aan den Don. In den loop der tijden werden deze laatsten, even als de Groot-Russen zelven de voornaamsten. Van hen verspreidden zich naar het Oosten weder verscheidene andere eigenaardige Kozakken-stammen. Vooreerst reeds omstreeks het einde der 16deeeuw, als eene roover-kolonie, deUralische Kozakkendie nu, vermengd met Tscherkessen, Tataren, Perzen, een schoon en krachtig slag van menschen en een klein gegoed volkje vormen, dat geene bedelaars bezit, maar daarentegen menschen onder zich telt, die 10 à 20,000 schapen bezitten en den Czaar trouw dienen.—Vervolgens deSiberische Kozakken, die als gewapende Promyslenniks, onder hunnen aanvoerder Yermak, het eerst Siberië binnendrongen en, daar zij over de geheele uitgestrektheid, van den Don tot aan den Amur in Mandschoerije, zich met vele volken vermengden, velerlei nuancen in zeden en gewoonten vertoonen.

Zeer merkwaardig echter is het, dat die lust tot reizen, die binnen de grenzen van het Russische rijk de kramers en boeren, de visschers, jagers en kozakken, als de sappen in een boom, zoo levendig heen- en weergedreven heeft en nog drijft, dat deze overal nomadiseerende volksverhuizing bijna nooit de grenzen van het Russische rijk overgetrokken is. Bijna nergens vindt men Russen dan in hun eigen land. Even als de Romein, koloniseert hij slechts de Aarde, zoover hij haar veroverd heeft. Overal, waar de adelaars van zijnen Keizer heerschen, al ware het ook aan de grenzen van China, gevoelt hij zich te huis. Maar buiten dit zijn groote Keizerlijke vaderland gaat hij niet. Slechts enkele, door fanatieke vervolgingen verstrooide sekten maken daarop eene uitzondering. Eenige weinige Russische “Raskolniks” of sektenmakers, hebben zich bij tijden ook in Turkije, Zweden en eenige andere naburige landen gevestigd.

Voor het overige vertoont zich, zoowel in de nieuwe wereld, waar anders toch alle volken van Europa elkander ontmoeten, als in de talrijke staten van West-Europa, de Rus nergens als kolonist; in onze steden baart de Oostersche tulband of kaftan en zelfs de neger, minder opzien dan het Russische nationale kostuum, dat bij ons iets geheel ongewoons is, doen zou.—De oorzaken dezer verschijning zijn menigvuldig. Deels staat den Rus in zijn eigen land, dat de halve wereld omspant, nog voor langen tijd een ruim veld voor nieuwe ondernemingen open; deels zouden hunne autokraten en grondheeren, even zeer als zij de beweging hunner ondergeschikten binnen de grenzen toestaan, den lust deze te overschrijden spoedig tegengaan; deels zijn alle handwerken, kunsten en talenten der Russen, zoo geëigend als die voor hun eigen land zijn, ergens anders van weinig waarde.

De Russen en hun vaderland maken in groote mate eene wereld op zich zelve uit, en hangen deze hunne vaderlandsche wereld, met eene groote liefde en met patriotisme aan.—Zij noemen hun Moskovitisch vaderland, dat even goed in politieken en nationalen, als in godsdienstigen zin, eene zoo groote eenheid vormt als er geen tweede bestaat, het “heilige Rusland.”—Zij beminnen dit heilige Rusland met al zijne eigenaardigheden, voordeelen en gebreken. Zij zijn zelfs verliefd op zijn klimaat, en zij hebben medelijden metde landen, waar niet evenals bij hen, sneeuw en winter aangetroffen worden. Even zoo zijn zij schier hartstochtelijk ingenomen met de grootheid en de onbeperkte heerschappij van hunnen Czaar, en zij gevoelen zich zelven groot in hunnen grootschen heerscher.—Eene constitutie, die de macht zijner Czaren beperkte, zou den echten Moskoviter een vermindering van zijn eigen gewicht toeschijnen.

En deze vaderlandsliefde, deze zucht in het vaderland te blijven, dit sterke nationale gevoel, doordringt in Rusland alle standen der maatschappij in zoo hooge mate, als men wel bij gelijke rechten bezittende Romeinsche burgers verwacht te vinden, maar als men bij den eersten blik op zulk een volk, bij zoo despotisch geregeerde onderdanen, zeer zelden zal aantreffen.

1Ook Nederlanders, vooral uit Overijssel, vestigden zich, althans tijdelijk, in Rusland. In 1813 stonden de Kozakken niet weinig versteld toen zij te Almelo en Vriezenveen op zijn Russisch toegesproken en behoorlijk op hun plaats gesteld werden. Toen voor weinige jaren de thans overleden onderwijzer van Vriezenveen zijn veertigjarig jubilé vierde, kwam een zijner zonen, ter bijwoning van het feest, uit Rusland over, en bracht een album mede, waarin de portretten waren van circa 40 vroegere leerlingen, toen in Rusland als handelaars gevestigd.De Heer Scholten te Groningen heeft een zijner fabrieken te Tarnow, die door een Nederlander bestuurd wordt.Vert.2Wikinger, noemden de oude Noorwegers hunne zeehelden.Vert.

1Ook Nederlanders, vooral uit Overijssel, vestigden zich, althans tijdelijk, in Rusland. In 1813 stonden de Kozakken niet weinig versteld toen zij te Almelo en Vriezenveen op zijn Russisch toegesproken en behoorlijk op hun plaats gesteld werden. Toen voor weinige jaren de thans overleden onderwijzer van Vriezenveen zijn veertigjarig jubilé vierde, kwam een zijner zonen, ter bijwoning van het feest, uit Rusland over, en bracht een album mede, waarin de portretten waren van circa 40 vroegere leerlingen, toen in Rusland als handelaars gevestigd.

De Heer Scholten te Groningen heeft een zijner fabrieken te Tarnow, die door een Nederlander bestuurd wordt.Vert.

2Wikinger, noemden de oude Noorwegers hunne zeehelden.Vert.


Back to IndexNext