De Spanjaarden.Als uit den romp van Europa gesneden, van haar door een hoogen bergmuur gescheiden, aan alle zijden door den Oceaan omringd, het uiterste punt van ons werelddeel, met eene zeer eigenaardige physionomie, ligt het wonderbare land daar, dat de ouden, wijl het hun toescheen dat de avondster er boven schitterde,Hesperia(het Westland) noemden. Even als met Europa, was het vermoedelijk vroeger, door de eerst in eene latere geologische periode doorgebrokene straat van Gibraltar, ook aan Afrika verbonden, en in wezen en karakter heeft het veel dat aan beide vaste landen gemeen is.—Dezelfde omwentelingen der aardoppervlakte, die de terrassen van den Afrikaanschen Atlas vormden, hebben ook op de groote rotsen-plateau’s van het Pyreneesche schiereiland ingewerkt, en dikwijls schijnt het, als hadden zij naar hetzelfde model gewerkt, en in Spanje een Afrika in het klein, een Europeesch Afrika willen vormen. Eerst toen de Oceaan in de eens geheel afgeslotene Middellandsche Zee binnendrong en de poort van Herkules uitgroef, kwam dit miniatuur-Afrika, wat de samenhang met het vaste land betrof, aan de zijde van Europa, kwam het, in physikalischen, ethnographischen en anderen zin, onder haren invloed, maar bleef toch steeds ook in velerlei opzichten in gemeenschap met het naburige Zuidland, waarnaar het, om zoo te zeggen, voortdurend zijne hand uitstrekte.—De geheele natuur van het Pyreneesche schiereiland schijnt dientengevolge een mengsel van het Zuiden en het Noorden.SpanjeSpanjeHet heeft warmere en droogere landstreken dan eenig ander gedeelte van Europa. Zijn klimaat brengt hier een daar het suikerriet, den palm en andere zuidvruchten tot rijpheid, en op zijn zuidelijkst punt hebben zelfs, wat hun anders nergens mogelijk was, de koude-schuwende dieren der keerkringen, de apen, en naast hen de Afrikaansche kameleons, hunne woonplaatsen kunnen opslaan.—In het scherpste contrast daarmede, vindt men ook Spaansche bergstreken van zoo ruwe temperatuur, dat zelfs onze Noordsche woudbewoner, de beer, er zich te huis gevoelt.—Uitgestrekte streken van dit groote schiereiland zijn even woest en dor, als de melancholische woestijn van Sahara of de Duitsche heidevelden van Lüneburg. En ook weder treft men er gedeelten aan, die, in liefelijkheid en natuurschoon, alles overtreffen wat ons werelddeel aanbiedt.DeSierras, die getakte, onregelmatig getanderots-zagenvan Andalusië en Grenada, waarop nauwlijks ooit een boom wortels geschoten heeft, zijnbedekt met reusachtige granietblokken en marmer-massa’s van allerlei kleur, en hare ontoegankelijke kruinen hebben veel overeenkomst met puntige kegels, die zich in het altijd helder blauwe hemelsgewelf schijnen in te boren.—In den schoot dezer Sierra’s echter, zijn vruchtbare dalen verscholen, wier plantengroei en weelderige schoonheid zich de levendigste verbeelding niet tooverachtiger droomen kan.—Deze heerlijke dalen, waarin de welriekendste Flora de lucht met hare geuren doortrekt, schijnen, naar de poëtische volks-uitdrukking der Spanjaarden, door de engelen des hemels als hunne wiegen, in den boezem der rotsen ingelaten te zijn.Het ernstige, treurige, sombere echter heeft over het algemeen den boventoon. Onmetelijke boomlooze, verbrande vlakten, eenzaam en doodstil, “als geschapen voor het gebed van boetedoende anachoreten,” breiden zich wijd en zijd door het binnenste van Spanje uit.—De lucht is daar scherp en droog, verschrikkelijk heet gedurende het eene jaargetijde, en snijdend ruw gedurende het andere. Te vergeefs zoekt men daar de zachte velden, de steeds door luwe, zachte westenwinden beademde tuinen van Italië, te vergeefs de frissche heerlijkheid, het zachte groen der Duitsche wouden met hun vroolijk vogelengekweel. Die zachte, rustige vroolijkheid van het groene woud- en weidentapijt, ligt over Spanje niet uitgespreid, wiens natuur wel—zelfs in zijne sombere gedeelten—verheven, maar niet altijd tot het gevoel sprekende, wel hier en daarprachtig, maar slechts zelden bewoonbaar en gemoedelijk is.—Zij hult zich, om zoo te zeggen, in een schilderachtig gedrapeerd overkleed, dat wel uit een grof weefsel bestaat, maar met gouden treswerk, edelgesteenten en paarlen bezet is.De beroemde “Vega” (beemden) van Grenada—het bekoorlijke weidebloemen-plateau vanLa Serena, dat nu de Merinos-schapen beweiden,—het weelderige Andalusië, waarover de hoorn des overvloeds zijne natuurgaven uitgestrooid heeft, dat reeds de ouden roemden,—de rijk bevochtigde “Huerta” (tuin), in wier schoot Valencia ligt,—zijn eenige dezer paradijzen, die den voet der berg-plateau’s van het Pyreneën-land bijgevoegd of aangehangen zijn, met welke ook het binnenland hier en daar doorweefd is, en in welke de zuivere lucht, de krachtige zonnestralen en de rijkelijke dauw van deze hemelstreek, alle planten en producten eene weelderige fijnheid en zachtheid van kleuren, een glans geven, die de zinnen bekoort.Wanneer men deze weinige, zoo scherp tegen elkander overstaande, grondtrekken van hun vaderland, bij elkander voegt, meent men reeds het portret der bewoners zelven geteekend te hebben, en de in het oog loopende eigenschappen van hun karakter, zoomede de wisseling der lotgevallen die daartoe de aanleidende oorzaak waren, te herkennen.—Even als in hetklimaaten in denatuur, zoo openbaart zich ook in de geschiedenis van het land een aanhoudende strijd, eene voortdurende vermenging van Zuidelijke of Oostersche en Noordsche of Europeesche invloeden en elementen.—Als de koude Noordenwinden, zoo stormen Noordsche volken over de Pyreneën het land binnen, en even als de heete “Solano”, trekken uit het Zuiden Afrikaansche volken tegen de natie op.—En het Spaansche volks-karakter, dat uit dezevermenging ontstaan is, is even als het land,een zeer scherp geteekend beeld zonder halflichten en schaduwbeelden, in de hoogste plaats phantastisch, vol hoogen zin; vol gloeienden trots, vol koude koenheid,—op al wat gemeen of middelmatig is minachtend nederziende—rustig en onverschrokken aan het grootste ongeluk het hoofd biedende,—haat en liefde vereenigende,—rijk aan de scherpste contrasten, even als die woeste Sierra’s met de daar aan, als het ware, hangende paradijzen,—in staat tot de bitterste wraak en tot de schoonste deugd, grootmoedig en toch wreed,—uit onverschillige gevoelloosheid tot stormachtige uitgelatenheid, uit trage rust en stijve onbeweeglijkheid tot de onstuimigste werkzaamheid overslaande,—geestig en onwetend, vrijmoedig en achterhoudend, lichtgeloovig en tegelijkertijd wantrouwend, zooals veranderlijke, dweepachtige phantastici zulks gewoonlijk zijn.De eerste menschen van dit soort, die de geschiedenis ons in Spanje aanwijst, zijn onder den naam “Iberiërs” bekend. Vóór hen schijntgeenander volk in Spanje gewoond te hebben, zij schijnen de oorspronkelijke inwoners, de vroegste die het land in bezit namen, geweest te zijn, waarvan nog slechts een gering gedeelte, de zoogenaamde “Basken,” bestaat.Deze oude Iberiërs zijn niet alleen in Spanje, maar naast de Finsche stammen wellicht ook in geheel Europa het oudste volk. Daarvoor spreekt onder anderen de omstandigheid, dat zij het uiterste, westelijk gedeelte van ons vasteland bewoonden, waarheen zij door de hen later natrekkende Indo-Germanen, de voorvaderen der Grieken, Romeinen, Celten en Germanen, gedrongen werden.Wijl men eenige gelijkheid der Iberische taal met de talen van Afrikaansche volken ontdekte, heeft men somwijlen gemeend, dat Spanje ook deze vroege bevolking uit Afrika gekregen heeft. Dit was voornamelijk eene hypothese van den grooten Duitschen philosoof Leibnitz. Maar veel meer omstandigheden wijzen daarheen, dat de Iberiërs, even als andere Europeesche volken, langs de Middellandsche zee uit het Oosten gekomen zijn.—Want ook op Sicilië en de andere Italiaansche eilanden, ook in Zuidelijk Frankrijk, worden ons Iberiërs als de allereerste elementen der bevolking aangewezen. Daar werden zij door hun nakomende en het land binnentrekkende vreemdelingen overstroomd, en nu waren zij wel genoodzaakt zich in massa verder Westwaarts te begeven. De overblijfselen, die onder vreemde opperheerschappij zijn achtergebleven, geven nog den weg aan, langs welken zij trokken. Behalve deze richting uit het Oosten, dien oorsprong uit Azië, die gemeenschappelijke moeder der Europeesche menschheid, kan men anders weinig ontdekken, wat de Iberiërs met de overige Europeanen gemeen hadden.Hunne taal, die wij nog heden ten dage bij de Baskiërs in de Pyreneën hooren, is zoo eigenaardig, volgens de nieuwste onderzoekingen onzer taalvorschers, zoo geheel verschillend van alle andere taaleigens van Europa, dat men noch eenige verwantschap met die der Celten, noch met die der Germanen of Grieken ontdekken kan.—Men heeft in de verwijderdste oorden der Aarde naar eenige verwantschap met dit zoozeergeïsoleerderas en taal gezocht. Eenigen hebben gelijkenis bij de Finnen, anderen zelfs bij de Indianen van Noord-Amerika willen vinden.De Iberiërs hadden het geheele Pyreneesche schiereiland in bezit, maar reeds toen de geschiedenis gewag van hen begon te maken, woonden zij daar niet meer alleen.—Reeds een ander groot volk had zich over hen heengestort. Hunne oostelijke naburen en opdringers, de “Celten,” de voorvaders der Franschen, die hen uit Azië naar het Westen gevolgd waren, die hen reeds uit Italië en Zuid-Frankrijk verdreven hadden, waren van uit het tegenwoordig Frankrijk over de Noordelijke grensbergen getrokken, en hadden groote gedeelten van het Pyreneesche schiereiland betrokken. Deze eerste verdrukking van Spanje, van de zijde der bewoners van Frankrijk, dit vroegste spoor der door de geheele geschiedenis merkbare, en de tot op den huidigen dag voortdurende ijverzucht tusschen Spanjaarden en Franschen, verliest zich eveneens buiten den tijd der geloofwaardige geschiedenis.—Dit moet een overoud iets zijn, want toen de Romeinen deze verhoudingen leerden kennen, waren de gasten uit Gallië, in zeden en taal, reeds in hooge mate Iberisch, dat wil zeggen Spaansch geworden.—Zij verschilden reeds geheel en al van de Celten in Gallië, en werden daarom ook “Celto-Iberiërs” of Iberisch gewordene Celten genoemd.—Nevens hen woonden nog in grootere massa de oude onvermengde oorspronkelijke bewoners, zoowel in de gebergten van het Noorden en het Oosten, als ook langs de kusten der zee, in vele volkssoorten verdeeld, waarvan eenige, b.v. de heldhaftige Cantabriërs en de Basconen, (de tegenwoordige Baskiërs) in het Noorden, en de Lusitaniërs, de voorvaderen der Portugezen, in het Westen, hunnen naam bijzonder beroemd gemaakt hebben.Het is niet weinig te betreuren, dat een Tacitus ons niet de zeden dezer Iberische voorouders der Spanjaarden, even als die der Germanen, geschilderd heeft.—Het weinige echter, wat wij van hen hooren, wijst daarheen, dat wij hun karakter en hun gansche wijze van zijn, als de ware bron en grondoorzaak der nationale eigenaardigheden onzer hedendaagsche Spanjaarden moeten beschouwen; dat wij den oorsprong en het begin der meeste eigenschappen van de moderne Spanjaarden, te zoeken hebben bij de oude Iberiërs, wier oorspronkelijke natuur, trots alle daarop door latere volksverhuizingen uitgeoefende invloeden, om zoo te zeggen, altijd weder boven kwam drijven.De oude Iberiërs leefden, ten gevolge van de gesteldheid van hun door bergen doorsneden land en hun nationaal karakter, verbrokkeld in tallooze scherp van elkander afgescheidene stammen. Zij kenmerkten zich door eene diep gewortelde en hartstochtelijke liefde voor hun geboorteland, dat zij met hardnekkigheid verdedigden.—Zij waren echter weinig geneigd, zich te plaatsen onder de vanen van machtige aanvoerders, en groote ondernemingen in den vreemde uit te voeren. Het patriotisme, waarmede zij een hunner steden, Numantia, tegen de Romeinen verdedigden, is door hunne tijdgenooten algemeen geprezen geworden, en men heeft deze verdediging van het oude Numantia, dikwijls vergeleken met die van Saragossa tegen de Franschen, die door onze grootouders bewonderd werd.—Als men de geschiedenis dezer beide, tijdelijk zoo ver van elkander verwijderde, handelingen leest, meent men dikwijls juist denzelfden gang van gebeurtenissen waar te nemen;—dezelfde verschijnselendoen zich voor, ja men zou zeggen, dezelfde persoonlijkheden treden op.De oude Iberiërs gebruikten tot het oorlogvoeren geene groote legers, maar kleine, zeer beweegbare benden “op de manier der roovers,” zooals reeds de GriekStrabozegt, terwijl hij er bijvoegt: “de Iberiërs waren alleen geschikt tot het doen van kleine ondernemingen” (wij zouden zeggen tot het voeren van guerilla-oorlogen).—Wanneer men hetgeen de Romeinen over deze wijze van oorlogvoeren zeggen, vergelijkt met hetgeen wij in deze eeuw, bij de gevechten vanDon Carlosen bij verschillende andere gelegenheden hebben kunnen waarnemen, dan is men geneigd te gelooven, dat nog nu in Spanje in hoofdzaak weinig veranderd is in de oude, het volk kenmerkende manier van vechten en oorlogvoeren.—De veldtochten van Don Carlos tegen de nieuwe monarchie, die van den ouden Spaanschen held Viriathus tegen de Romeinen; later die van den vluchtelingPelayotegen de Arabieren, gelijken, niet alleen wat de hoofdgebeurtenissen betreft, maar ook in de bijkomende episodes, in zoo hoogen graad op elkander, dat men in de verzoeking komt te gelooven, dat dit alles niets anders is dan de herhaling van hetzelfde feit, naar hetzelfde beraamde drama. Wij herkennen in de Iberische patriotten en krijgslieden die Plutarchus beschrijft, de Spaansche soldaten der midden-eeuwen en ook die van den nieuweren tijd.Maar ook de geschiedenis van zulke weinig wezenlijke zaken, als b.v. nationale-dansen zijn, schijnt zich in Spanje in den grijsten voortijd te verliezen.—De schilderingen, die Romeinsche schrijvers van de kunst der Iberische danseressen, van hare levendige bewegingen en gesticulaties bij den klank der castagnetten, van hare lenigheid en hare uitdrukkingvolle muziek geven, pleiten ten voordeele der stelling, dat die Iberische dansen niet anders geweest zijn dan de tegenwoordige “Fandango’s” en “Boleros,” in de uitvoering waarvan de Spanjaarden heden ten dage nog evenzeer bewonderd worden, als hunne voorouders ten tijde der Romeinen.Even als met de dansen en de guerilla-oorlogen, zoo staat het ook met de overeenkomst van vele andere zaken, die de oude en de nieuwe Spanjaarden met elkander gemeen hebben, en die over het algemeen bewijzen, dat de gezamenlijke bevolking van Spanje, trots alle vreemdsoortige toe- en bijvoegsels, die zij in den loop der tijden gekregen heeft, nu nog in haarwezenberust op de primitieve, nog niet vergane Iberische elementen; dat men haar in hoofdzaak als Iberisch beschouwen mag, en men haar land nog zeer te recht met den ouden naam “Iberisch schiereiland” benoemen mag.Volkomen zuiver en onveranderd is het oude beeld der Iberiërs nog heden ten dage, zooals gezegd is, bewaard gebleven in de interessante blauwoogige en blondharige bewoners van den noordwestelijken bergachtigen hoek van Spanje, de zoogenaamde Baskische provinciën, waarheen slechts de uiterste voorposten der Romeinsche, Arabische en andere volken, die het land overstroomden, gekomen zijn.—Deze Baskiërs geven ons nog heden ten dage het echte beeld van die “wilde, stijfkoppige, onbuigzame, trotsche, maar tegelijkertijd ook vroolijke, goedhartige en vergenoegde oudste Spanjaarden,” en zij beroemen zich, in hunne dalen de oudste adellijke geslachten van het schiereilandte bezitten.—Als op zich zelve staande klippen rondom door andere volken-baren omspoeld en waarvan hier en daar stukken afgeslagen zijn, steken deze oude geslachten boven de stroomen uit, die over hunne andere Spaansche medebroeders heenstroomden. Van dennaamder Iberiërs getuigt heden ten dage nog zeer duidelijk de naam van de bekende rivier Ibero of Ebro. Ook bestaat nog in de tegenwoordige Spaansche taal menig Iberisch element, zooals ook nog vele namen van beroemde Spaansche steden niets dan later gewijzigde oud-Iberische namen zijn.Het is hoogst waarschijnlijk, dat de Iberiërs, even als in het Noorden met de Galliërs of Celten, zoo ook in het Zuiden met hunne naburen in Afrika, van ouds aanhoudend in twist leefden, en dat zij van daar reeds invloeden en koloniën ontvingen, waarvan onze overleveringen niet meer gewagen.Als den eerstenbekendeninvalvan daarkan men de stichting van koloniën in Zuidelijk Spanje, door de Pheniciërs en Carthagers, de stamgenooten en voorgangers der Arabieren, beschouwen. De Pheniciërs bouwden daar Cadix, Malaga en eenige andere beroemde steden. Toch schijnen zij alszeelieden, even als de Grieken, die ook in Spanje eenige koloniën, zooals Saguntum, stichtten, hunne havens en den kustrand slechts zelden verlaten te hebben, en het binnenste gedeelte van het land niet diep binnengedrongen te zijn. Zulks neemt echter niet weg, dat nog heden ten dage, verscheidene zaken in Spanje aan de aanwezigheid der Pheniciërs herinneren, zooals b.v. de naam “Spanje” zelf, die naar men meent van Phenicischen oorsprong is.De Carthagers, die de voetstappen der Pheniciërs, hunne vaders, volgden, verbreidden zichverderin het land, stichtten daar talrijke koloniën, ontginden meer de zilvermijnen van het schiereiland, en besloten eindelijk, ten einde tegen hunne aartsvijanden, de Romeinen, met wie zij om de wereldheerschappij streden, een vaste burcht te winnen, geheel Spanje aan zich te onderwerpen.—Zij zonden hunne beste veldheeren, deHamilkars, deHasdubralsenHannibalsdaar heen, en deze veroverden, in eene reeks merkwaardige veldtochten, het grootste gedeelte van Spanje.—Daar de Carthagers zelven reeds sedert lang halve Afrikanen geworden waren, en zij als soldaten en begeleidersdezelfdevolken naar Spanje overbrachten, die laterwedermet de Arabieren kwamen, voornamelijk de Mooren, Barbarijers enz. zoo kan men dit als deneersten, door de geschiedenis eenigzins nauwkeurig bekenden groootenMoorschenof Afrikaanschen inval in Spanje beschouwen.De naam der door den Carthager Hasdrubal gestichte stadCarthagena, getuigt onder anderen van de aanwezigheid der Karthagers in Spanje. Het is een Punische naam, die zelfs in zijn Afrikaansch geboorteland nu verdwenen is.Na eenigen tijd echter, moesten de Carthagers op het Pyreneesche schiereiland voor de Romeinen wijken, die vervolgens na hunne verdrijving, trachtten het geheele land te onderwerpen.Daar de Iberiërs even hardnekkig en heldhaftig waren in de verdediging van hun vaderland, als de Romeinen zulks waren in hunne pogingen om dewereld te veroveren, zoo duurde de strijd tusschen deze beide hardnekkige volken bijna twee eeuwen.—De veroverings- en bestrijdingsoorlogen in Spanje hebbenzich, onder steeds hernieuwde guerilla-oorlogen, bijna bestendig op die wijze door de eeuwen heengeslingerd. Romeinsche schrijvers bejammeren het dikwijls, dat geene onderwerping hunnen veldheeren moeielijker gevallen is, dan die van Spanje. De onderwerping van Gallië door Cesar was, in vergelijking met die van Spanje, om zoo te zeggen een: “veni, vidi, vici!” (Ik kwam, zag en overwon.)Natuurlijk echter was ook de door de Romeinen doorgezette verovering, van langeren duur, van ingrijpender aard en meer doordringend, dan al de van de Celten, Pheniciërs en Carthagers uitgegane invallen.—Zij lijfden het geheele Iberische schiereiland stukswijze bij hun rijk in, en maakten het tot eene provincie, die langen tijd een der bloeiendste en volkrijkste gedeelten van het geheele groote Keizerrijk was.—Even als overal, zoo ook in Spanje, beschaafden en onderrichtten zij de inboorlingen op Romeinsche wijze, en beheerschten hen meer dan vier honderd jaren lang. Maar deze wijziging der nationaliteit ging niet zoover, dat men daardoor de Iberiërs tot in hart en nieren, naar geest en lichaam, tot volslagen Romeinen of Italianen maken kon. Het oude ras bleef veeleer in hoofdzaak hetzelfde, de naar het land overgeplante werkelijk Romeinsche kolonisten, waren natuurlijk betrekkelijk altijd slechts weinig talrijk. Alleen de schoolmeester, de korporaal, de advocaat, de gouverneur, waren Italiaansch.—De andere bleven Romeinsch sprekende, Romeinsch gekleede, met het Romeinsche burgerrecht begenadigde, maar voor het overige Iberisch of Spaansch denkende en gevoelende menschen.—De Spaansche legioenen, die de Romeinen op het Iberisch schiereiland aanwierven, behoorden lang tot hunne beste troepen, en nooit zijn, vóór de ontdekking van Amerika, de Spanjaarden de wereld verder ingetrokken, dan onder de Romeinsche vanen.Dat de Spanjaarden niettegenstaande de Romeinsche opleiding en ontwikkeling, naar den geest en het hart altijd Spanjaarden bleven, en dat zij reeds toen dezelfde eigenschappen bezaten of verkregen, die zij vroeger of later geopenbaard hebben, laat zich tamelijk goed aantoonen. Zelfs bij eene vluchtige vergelijking is het b.v. onzen historici niet ontgaan, hoe zeer vele Spaansche eigenaardigheden in de werken, den schrijftrant en de gedachten der beroemde Romeinsche schrijvers en dichters:Seneca,Quinctilianus,Lucanus,Columella,Martialis, die op het Pyreneesche schiereiland geboren werden, te vinden zijn. Misschien ligt er ook iets bepaald Spaansch in de houding, het karakter en de wijze van zijn, der beide groote KeizersTrajanusenTheodosius, die geboren Spanjaarden waren, en die dit land aan den Romeinschen staat schonk.Een later Romeinsch, in Spanje geboren, dichterPrudentius, is volgens een historicus door en door Spaansch. “De hoogste dweeperij van het gevoel, moeielijk volgehoudene afleidingen, gewaagde sprongen en koene allegorische beelden,” zegt de heer vonSchack,“vindt men overal in de gedichten vanPrudentiuseven dicht bij elkander, als b.v. in de treurspelen van den modernenCalderon. Bij beiden dezelfde innigheid van gevoel en dezelfde verhevene beeldenpracht, naast de vervelendste langdradigheid en eindelooze herhalingen,—defraaiste en schitterendste plaatsen naast uiterst vermoeiende en krachtelooze zinnen,” die overal op de velden der Spaansche poëzie voor en na te voorschijn treden, even als in de natuur van het land de uitgestrekte dorre berg-plateau’s en heidevlakten tusschen die “door de engelen toebereide dalen.”—Deze Prudentius was zelfs, even als zijn landsman Quinctilianus, in dezelfde Spaansche provincie geboren, waaruit later de grootste dichters dier natie, een Calderon, een Cervantes, een Lopes de Vega ontsproten, namelijk in Castilië, het hart des lands.De inwerkingen der Romeinen op de Spanjaarden zijn duurzamer en van meer beslissenden aard geweest, dan die van eenig, ander voor of na hen, op het schiereiland verschenen volk.—Zij hebben de Iberiërs voor het vervolg van tijd aan dien tak van het Indo-Germaansche ras, dat men den Celto-Romaanschen noemt, verbonden, hebben hun eene Romaansche taal en beschaving gegeven, die de oude Iberische bijna geheel verdrong, en hebben hen daardoor tot broeders der Italianen en Franschen gemaakt.Op eene vreemde en nog weinig verklaarbare wijze, heeft zich deze welluidende, edele, rijke en trotsche Romaansche taal over alle deelen des lands,—met uitzondering van den Baskischen hoek—in verscheidene dialecten verbreid, en heeft zij zich later, zelfs onder de heerschappij der Gothen en Mooren, natuurlijk een weinig gewijzigd door den invloed van dezen, weten te bewaren en verder te ontwikkelen; zij is tot een boom met rijke vruchten van poëzie en literatuur opgegroeid, zooals geen der andere op Spaanschen bodem overgeplante of daar inheemsche tongvallen.—Zij is in woordvorming en buiging echt Romaansch, ja! in menig punt zelfs het Latijn nader gebleven, dan zulks met het Italiaansch het geval is.Even als hunne taal, zoo hebben de Romeinen ook hunne oude overleveringen, hunne mythen en hunne godenleer aan de Iberiërs medegedeeld. En even als bij andere Romaansche volken, zoo is ook bij de Spanjaarden de herinnering aan de Grieksch-Romeinsche oudheid levendig gebleven. “Nog heden ten dage moet de reiziger er zich over verwonderen, als hij hoort hoe de Spaansche landlieden in het binnenste van het land, de namen van Venus, Amor, Bacchus, Herkules en andere Grieksch-Romeinsche goden-namen in den mond hebben en dezen, even als de Sicilianen, nevens hunne heiligen aanroepen.” Ook putten de oude en nieuwe dichters van Spanje, zoowel hunne allegoriën als de thema’s voor hunne treurspelen, met zoo groot gemak uit de stoffen die de oude mythologie, de Trojaansche oorlog, de tocht der Argonauten enz. hun aanbieden, dat men wel ziet, hoe dit alles uit de tijden der Grieken en Romeinen bij hen populair en eigen geworden is, en niet, zooals bij ons, eerst door philologen en oudheid-onderzoekers onder het volk verspreid is.Even als in andere landen, zoo werd ook na de vijfde eeuw in Spanje, de heerschappij der Romeinen gevolgd door die der zich over geheel Europa verspreidende Germanen.—Het eerst trokken de Sueven en Vandalen, als voortroepen der Gothen, over de Pyreneën en wisten daar eene tijdelijke heerschappij te voeren; een gedeelte der Vandalen namelijk zette zich in de rijkste en zuidelijkste provincie van Spanje, in het dal van den Guadalquivirneder, maar weldra trokken zij van daar naar Afrika.—Deze Duitsche Vandalen lieten in Spanje weinig meer achter dan hunnen naam, die van toen af voor altijd aan dat paradijs “Vandalitia” of “Andalusia” eigen gebleven is.Op de Sueven en Vandalen volgden de West Gothen, die door onstuimige aanvallen te midden der Spaansche Romanen, hunne heerschappij in het land grondvestten en een Koningrijk stichtten, dat twee eeuwen bleef bestaan.—Daar deze Gothen zich door huwelijk als anderszins spoedig met de inboorlingen van het land vermengden, de taal en de zeden en na eenigen tijd ook den rechtgeloovigen katholieken godsdienst van dezen aannamen—daar zij dus mede Spanjaarden werden en zij verder hun onafhankelijk Koningrijk over hetgeheelePyreneesche schiereiland, en ook over Lusitanië of Portugal uitbreidden, zoo mag men het zoogenaamde Gothische tijdperk als het eerste tijdvak beschouwen, waarin de Spanjaarden een eenig vereenigd volk, een staat onder een opperhoofd uitmaakten—als een volk optraden.Want in de Iberische oudheid bestonden, zooals boven reeds opgemerkt is, slechts eene menigte naast elkander wonende stammen van hetzelfde ras—laterwaren vele dezer stammen min of meer afhankelijk van de Pheniciërs, Carthagers, Grieken, en vermengden zij zich met dezen. Nog later was geheel Spanje niets meer dan eene Romeinsche provincie. Onder de Gothen echter had het geheele land één geloof, vormde het éénen staat, was het één volk. Aan hen moet men de schepping derpolitiekeonafhankelijkheid en het aanzien der Spaansche nationaliteit toeschrijven.Van hunnen tijd dagteekenen wellicht ook vele der eigenaardigheden en neigingen, die de geaardheid van het Spaansche karakter eigen geworden en gebleven zijn, b.v. hunne ernstige godsdienstigheid, hunne strenge rechtgeloovigheid en hun haat tegen allen, die zij ketters noemen; eene eigenschap, die reeds de Gothische Koningen, in eene wreede verdrijving der Joden en in andere maatregelen, openbaarden.—Hun oud Gothisch Koningrijk te herstellen, was ook later in de oorlogen met de Arabieren, om zoo te zeggen het ideaal, dat de Spaansche natie voor den geest zweefde, en toen zij dat ideaal eindelijk onder Ferdinand en Isabella bereikten, toen was onmiddellijk dezelfde daad, waarmede de oude Gothische Koningen van het tooneel der geschiedenis waren afgetreden—eene vreeselijke Jodenvervolging—weder een der eerste maatregelen, waarmede de katholieke Koningen de herstelling en de hereeniging van het oude rijk vierden. De geest der ketter-rechtbanken heeft zich dus, in het nationaal-karakter der Spanjaarden, lang voor men den naam “inquisitie” kende, geopenbaard.Zeer weinig Gothisch of Germaansch is in hunne taal overgebleven. Toch beschouwt men, als uit dien tijd afstammende: den harden klank die aan de Spaansche uitspraak eigen is, hunne harde gehemelte-letters, vooral ook de harde uitspraak der “G” voor “e” en “i”, en zekere den Duitschers en Spanjaarden eigene wijzigingen der klinkletters, b.v. de verwisseling van de Latijnsche “O” in een tweeklank; Latijnsch:corpus, Spaanschcuerpa, DuitschKörper; Latijnschpopulus, Spaanschpuebla, DuitschPöbelenz.Iets meer Germaansch is in hunne staatsregeling, hunne zeden, hunne rechts- en maatschappelijke toestanden gebleven, wat zich gemakkelijk uit de omstandigheid laat verklaren, dat de Gothen langen tijd de machthebbers, de wetgevers en de overmachtige adel des lands bleven, terwijl hunne Romaansche onderdanen, de Romeinsche beschaving, de scholen en de literatuur in handen hadden.—De staatsregelingen der latere Koningen van het schiereiland, behielden nog lang een Gothischen grondslag en eene Germaansche tint, die eerst in den loop der tijden langzamerhand verminderde, en in onze negentiende eeuw geheel verdwenen schijnt te zijn.Sommigen gelooven, dat ook de wereldbekende adeltrots der Spanjaarden, hun door Germaanschen geest ingeboezemd is. “Ser Godo” (een Gothe zijn) heeft in eenige provinciën van Spanje nog de beteekenis: “van goeden adel zijn.”Duitsche schrijvers en reizigers hebben ook het Duitsche ras, de hooge Germaansche gestalte en andere Duitsche eigenaardigheden, nu eens hier, dan daar, in Spanje willen terugvinden. Zoo verklaart b.v. de een alleCastilianenvoor echte Gothen-zonen, en gelooft zelfs, dat de Spanjaarden en Portugeezenslechtsten gevolge van den hun door de Gothen aangebrachten avontuurlijken geest, de nieuwe wereld ontdekt hebben, en met behulp van hetgeen zij van de Duitschers ontvingen, nog lang na dien de voornaamste en koenste zeevaarders gebleven zijn.—Zoo ziet een ander in Catalonië niets dan Germaansch en Gothisch, terwijl men bij een derde leest, dat Asturië en Galicië en het Noordelijk gedeelte van Portugal, waaruit de flinke, sterk gebouwde menschen, de in Spanje zoo genaamde “Gallegos” (Galiciërs), voortkomen, “om overeenkomstig de Duitsche lust tot reizen, de Zuid-Spaansche en Zuid-Portugeesche streken als rustige, vlijtige arbeiders door te trekken, en later, even als de Duitsche handwerksgezellen, met de verkregene winst en ervaring naar het geliefde geboorteland terug te keeren, hetmeest wezenlijk Germaanschegedeelte van geheel Spanje is,” en dat ook bij voorkeur van daar uit, het verwonderlijke, poëtische en phantastische waas van het Germaansche en Gothische Noorden, over de overige Spaansche landen bezielend heengewaaid is.Inderdaad! deze laatste bewering vooral, kan iets waars tot grondslag hebben; want in dien Noord-Westelijken hoek hebben zich, bij den inval der Mooren, de meeste overblijfselen der Germaansche elementen opgehoopt. De Mooren hebben daar slechts ter loops bezoeken gebracht, en de geheele herbouwing van het Nieuw-Gothische rijk en de Spaansche nationaliteit, is ook van daar uitgegaan. Ook droeg juist dit gedeelte van het Pyreneesche schiereiland, in de middeneeuwen nog lang den naam “Gothia” (Gothenland), en zelfs nog tot op den huidigen dag noemt men in Zuid-Amerika, de Spaansche landverhuizers en kolonisten uit Asturië en Galicië “Godos” (Gothen).—Over het geheel echter mag men niet te veel waarde hechten aan de voorstelling, dat nog vele Germaansche, aan het bloed en de afstamming klevende, geestelijke en lichamelijke eigenaardigheden in Spanje te vinden zijn,—ofschoon somwijlen de Spanjaarden zelven, als zij in hun land een Duitscher ontmoeten,indachtig aan hunne oude Gothische voorvaderen, zeer vriendelijk plegen op te merken: “Somos Hermanos” (wij zijn immers broeders).De Duitschers hebben zich, als ras, nooit en nergens zoo hardnekkig en vast bewezen, als b.v. de Romeinen of als vele Aziatische stammen. Voornamelijk in de warme klimaten van Europa zijn zij spoedig geabsorbeerd geworden, minder in het Noorden, b.v. in Engeland. Ook kwamen zij niet in zoo grooten getale en niet zoo frisch en direct uit Duitschland naar Spanje, als zij b.v. naar Engeland gekomen zijn, maar eerst nadat zij reeds in andere Romeinsche provinciën rondgetrokken en woonachtig geweest waren, nadat zij daar waarschijnlijk reeds veel van hun oorspronkelijk Duitsch wezen verloren hadden.—Van Duitsche vrouwen hooren wij bij de Spaansche Gothen nooit iets. Hunne Koningen en voornamen trouwden al ras met voorname Spaansche vrouwen. Hieruit laat het zich gedeeltelijk verklaren, dat het Duitsche element in de Spaansche taal zoo zwak vertegenwoordigd is.Op den inval der Gothen uit het Noorden, volgde na eenigen tijd, in het begin der achtste eeuw, nogmaals eene hoogst belangrijke overstrooming uit het Zuiden, uit Afrika, langs den weg vroeger door de Pheniciërs en Carthagers genomen.—De toen ter tijd in Afrika en Azië machtige Arabieren trokken over de straat van Gibraltar, en vernietigden, tot op een klein gedeelte na, het Gothische rijk.—Even als de Carthagers, brachten zij vele stammen van het Noord-Afrikaansche stamvolk, de Barbaryers, met zich mede. Door de Spanjaarden en Portugeezen werd dit Afrikaansch-Aziatische, tot den Islam bekeerde volkenmengsel “Mooren” genoemd, omdat zij het laatst kwamen uit de, het dichtst bij het schiereiland gelegene Barbarysche provincie, die sedert oude tijden het “Moorenland” (Mauritanië) heette.—Zoo lang de Mahomedaansch-Arabische wereld een machtig, wanneer ook al niet altijd staatkundig, een eenig lichaam vormde, dat door dezelfde sappen gevoed werd, kwamen met de Arabieren ook gedeelten van andere Aziatische volken naar Spanje. Zij voerden er Syriërs en Perzen, en gedurende den laatsten tijd dat zij er vertoefden, ook Turken heen.—Al die Oostersche volken trokken eeuwen lang uit het binnenste van Marocco en uit Westelijk Azië naar Spanje, als ware dit land een tot hun Oosten behoorend gebied, en de prachtige steden, die zij daar bouwden, bevolkten en opsierden: “Korthoba” (Cordova), “Ischbilia” (Sevilla) enz. waren bij de patriotten van Egypte of Yemen, even zoo gevierd als Kaïn, Aleppo of Damascus.Nadat deze verschillende, met de Arabieren overgewaaide buiten-Europeesche rassen daar een tijd lang gewoond hadden, nadat zij daar een eigen, volkrijk en van het groote Kalifaat afgezonderd Koningrijk gesticht hadden, toen onder hen op Europeeschen bodem eene bloeiende beschaving wortel geschoten had, versmolten zij in meerdere of mindere mate toteenvolk, waarvan het hoofdkarakter en de taal wel Arabisch waren, maar dat zich ten langen laatste van zijne landslieden in Afrika en Azië evenzeer onderscheidde, als nu de Europeesche Turken van hunne Aziatische broeders in de steppen.—Er ontstond eene afzonderlijke Spaansch-Arabische nationaliteit, die trots de taaiheid, die aan alle Aziatische en Afrikaansche rassen eigen is, meer of mindervan de Europeesche natuur, en de volkenfamilie waarin en waarmede zij leefde, moest aannemen.In het noordelijke, bergachtige Spanje, in de Pyreneën en hare voortzettingen, in het oude, schier niet veroverde land der Cantabriërs en Baskiërs, dat door de Carthagers slechts ter loops aangeraakt was, waarin de Romeinen zichnooitrecht te huis gevoeld hadden, verschenen ook de Arabieren niet anders dan alstrekvogels. Eene lijn, die men van daar naar Gibraltar trekt, doorsnijdt het eerst streken, die de Mooren slechts nagenoeg 40 of 50 jaren in hun bezit hadden;—vervolgens gedeelten, waarin zij langer dan eene eeuw woonden,—eindelijk geheel in het zuiden, dicht bij Afrika, streken, die zij bijna 800 jaar als hun vaderland beschouwden. In al de schoone provinciën van het Pyreneesche schiereiland, die van Lissabon uit door de straat van Gibraltar tot aan Barcelona toe, hare dalen en hare kusten naar Afrika gekeerd en geopend hebben, zijn zij in degrootstegetalsterkte gekomen, en daar hebben zij zich,eerstals onafhankelijke heeren van het land,daarnaals onderdanen der Spaansche Koningen, het langst staande gehouden.Daar zij gedurende den tijd hunner heerschappij steeds meer en meer kolonisten uit Afrika aanvoerden; daar zij zich in het vruchtbare land zelf aanzienlijk vermeerderden, zoo maakten zij ten langen laatste in deze provinciën, met name in Andalusië, Grenada, Murcia en Valencia, niet alleen het meerendeel uit der in de steden wonende burgers, maar bewoonden zij ook overal als landbouwers naast de inboorlingen het land. Door de vlijtigste industrie en ontginning, gaven zij aan de vruchtbare dalen dezer streken eene zoo dichte bevolking, eene zoo zorgvuldige bebouwing, een zoo lachend uiterlijk, als geen volk voor of na hen in staat is geweest ze te verleenen.—Verscheidene hunner met de prachtigste moskeeën, sierlijkste paleizen, talrijke inrichtingen voor onderwijs en ter bevordering van het volks-welzijn, met tuinen en waterwerken versierde steden, telden hare inwoners bij honderdduizenden.Het aanvankelijk zoo heftige fanatisme, waarmede de Arabieren hun vaderland in Azië verlaten hadden, en waarmede zij Egypte en Noord-Afrika verwoestend waren binnengevallen, was bij hunne aankomst in Spanje reeds merkelijk getemperd. In Spanje hebben zij aan de voorschriften van den Koran, met betrekking tot de hun daar ontmoetende vreemdgeloovigen, eene zoo zacht mogelijke uitlegging gegeven. De Spaansche Christenen, wier landen zij daar veroverden, werden niet te zwaarde verwoest, maar alleen tot schatplichtige onderdanen gemaakt, die slechts eene matige belasting behoefden op te brengen. Zij bleven in massa naast en onder de Arabieren wonen. De Moorsche heerschers belemmerden de godsdienstoefeningen der overwonnenen door geene wreede dwangmaatregelen. Den Christenen werd de uitoefening van hunnen godsdienst en de vervulling hunner geestelijke betrekkingen vrijgelaten. Zij behielden aanvankelijk in alle steden, zelfs in de residentie van het rijk, Cordova hunne bisschoppen en kerken, zij mochten zich in de kerken zelfs van de klokken bedienen, wat, zooals bekend is, tot in den laatsten tijd niet eens aan de Duitsche protestanten, in eene groote residentie van een Duitsch vorst toegestaan was,—De meeste Spaansche onderdanen der Mooren leerden de Arabischetaal, die veel fijner beschaafd en wetenschappelijker was dan hun Gothisch-Romaansch patois,—namen hunne Arabische zeden en gewoonten aan, en werden dikwijls de leerlingen der meer beschaafde en meer wetenschappelijk ontwikkelde Arabieren.—Vele van deze Spaansche Christenen, de Katholieke heiligen-aanbidding en martelaars-vergoding moede, gingen tot den Islam over. Vele der Mahomedanen ook, ofschoon zulks veel zeldzamer voorgekomen is, lieten zich doopen. Huwelijken tusschen Christenen en Mooren, onder voornamen en geringen, waren veelvuldig.—En zoo waren al ras eene menigte draden gesponnen, waardoor beide rassen zich met elkander verbonden en vermengden; vele bruggen, wegen en kanalen gevormd, waardoor het Arabische bloed in het lichaam van het Spaansche volk, zoover dit door Arabieren beheerscht was, binnenvloot.De Mooren zelven werden, zooals boven gezegd is, gedurende hun oponthoud in Spanje, reeds een weinig gehispaniseerd. Evenzoo werden hunne christelijke onderdanen, niettegenstaande zij hun geloof behielden, veelvuldig gearabiseerd, hadden zelfs ook onder zich in hunne eigene kerkelijke gemeenten, menschen van Moorsche afkomst. Evenzoo ontstond er weldra eene burgerklasse van gemengden, die uit de, niet zelden voorkomende, huwelijken tusschen Mooren en Spanjaarden ontstond. Reeds de tweede stadhouder der Califen in Spanje huwde met eene Gothische Prinses. Deze gemengden werden aanvankelijk “Moz-Arabieren” genoemd. En ten slotte noemde men alle onder de Arabieren wonende Spanjaarden “Moz-Arabieren”, dat is: gearabiseerde Christenen.Hadden de Arabieren zich voor altijd in het bezit van hetgeheelePyreneesche schiereiland weten te handhaven, dan zou op gezegde wijze, waarschijnlijk een eigendommelijk volk, met sterk in het oog springenden Arabischen toon op het Romaansch-Iberisch fundament ontstaan zijn. Daar zij echter een gedeelte van het land onveroverd lieten, en daaruit langzamerhand het oorspronkelijke volk weder te voorschijn trad, zoo ontstond het omgekeerde, een volk metoud-Spaanschengrondtoon en hier en daar iets Arabisch.De bevrijdingsoorlog dien de Spanjaarden, van uit Asturië en het oude land der Cantabriërs, tegen de Arabieren begonnen, en dien zij, met eene in de geschiedenis zelden zoo aangetroffene volharding en energie, gedurende vijf eeuwen volhielden, tot zij eindelijk hun doel bereikt hadden, was even als alle nationale oorlogen der Europeanen met de Aziaten en Afrikanen, der Christenen met Mahomedanen, een strijd op leven en dood. Even als de over hunnen godsdienst in geestdrift ontstokene Koningen van Leon, Castilië, Arragon, en hunne door ras-haat bezielde Spanjaarden, voet voor voet, stad voor stad, dal voor dal, hun gebied naar het zuiden vergrootten, zoo werden ook voet voor voet de Moorsche bewoners dier streken, deels met het zwaard verdelgd, deels uit den grond waarin zij wortelden, als onkruid uitgeroeid.—Uit ieder streepje grond dat zij den Arabieren ontnamen, werden deze verdreven; zij moesten dan zuidwaarts trekken en hunne plaatsen werden door christelijke kolonisten uit het noorden ingenomen.—Evenals men een oranje-appel schilt, zoo werd Spanje langzamerhand stuk voor stuk ontdaan en gezuiverd van de over haarheengegroeide schil. Maar, wie met een molenaar vecht, die behoudt, zelfs al doet hij hem de vlucht nemen, sporen van het meel aan zich.—Het is eene tamelijk algemeene verschijning, dat een paar elkander als doodvijanden vervolgende natiën, zelfs midden in den strijd, onwillekeurig en tegen hunnen wil, op elkander beginnen te gelijken.—Reeds om tegen zijne tegenpartij opgewassen te zijn, moet de een veel van de wijze van oorlogvoeren van den ander, van zijne wapens en listen leeren kennen en aannemen, en moet hij zich met hem, wat betreft oefening, geest, list en kracht, op dezelfde lijn stellen.Dit geschiedde met de Spanjaarden in hunnen verdelgingsoorlog tegen de Arabieren. Beide partijen waren met denzelfden godsdienstijver bezield, ieder voor haar geloof, beide gloeiden van hetzelfde patriotisme,—de een voor het land, dat hunne voorvaderen sinds onheugelijke tijden bezaten,—de andere voor den grond, dien zij lief hadden. Daar beide partijen, al waren zij ook verbitterde vijanden, toch een edel slag van menschen waren, zoo bewonderde men elkander dikwijls van weerszijden, en had er dikwijls een strijd van grootmoedigheid tusschen hen plaats, en in de, echter altijd slechts korte, tijden van vrede, werden somwijlen zelfs banden van vriendschap en huwelijk gesloten.—Zoo al geene geloofsstellingen, zoo werden toch Arabische liederen, muziek en dergelijke naar de Spaansche legerplaats overgeplant. Natuurlijk liepen ook gedurig, nu en dan, soldaten uit het eene leger naar het andere over.Niet zelden verbonden de Christen-Koningen zulke Arabische overloopers aan zich, en verdedigden met hen hunne grenssloten. Omgekeerd hadden Mahomedaansche Vorsten soms christelijke ridders in hunnen dienst. De gevierdste aller Spaansche volkshelden uit dien tijd, vocht zelfs aan de zijde der Mahomedanen, en hij is ons zelfs onder zijn Arabischen eeretitel “El Cid” (de heer), nog heden ten dage beter bekend dan onder zijn Spaanschen naam:Roy Diaz, el Campeador(Roderik Diego’s zoon, de strijder). Arabische geleerden en kunstenaars, wiskunstenaars, sterrekundigen en geneesheeren, waren aan de hoven der Christen-Koningen eene nog meer voorkomende verschijning. Bij de gebouwen die zij in hunne steden daarstelden, maakten zij dikwijls gebruik van Arabische bouwkunstenaars, en er ontstond onder de Spaansche Christenen, naast den meest in zwang zijnden Gothischen bouwstijl, eene lichtere, meer elegante architectuur, die zij “Obra Morisca” (Mooren-werk) noemden. De Arabische gedichten, waarmede de Emirs van Grenada zich den tijd verdreven, werden door de Spanjaarden met welgevallen opgenomen, naverteld en vervolgens vrijer nagevolgd, en zoo ging ongemerkt menige trek der Arabische helden in het karakter der Castiliaansche ridders over.In plaats der verdrevene Arabische bevolking, namen de Spanjaarden de ietwat gearabiseerde Christenen, de “Moz-Arabieren”op, die zij in de Arabische steden vonden, als wier bevrijders zij verschenen, en deze werden aldra beschouwd als tot de massa van het volk te behooren. Door deze werd aan het Spaansche volk eene menigte menschen toegevoegd, die gewoon waren geweest Arabisch te spreken, en min of meer op Arabische wijze te leven en te denken.—Men begrijpt gemakkelijk, dat op deze wijze, terwijl zij van Asturië, Leon enz. uit, de verovering voltooiden van Oud- en Nieuw Castilië, Arragon,Valencia en Murcia, Toledo en Andalusië, allen landen waarin de Arabieren korter of langer gewoond hadden; terwijl zij steeds dieper in het, om zoo te zeggen Afrikaansche Spanje binnendrongen, ook hun geest steeds dieper in den Arabischen geest gedoopt werd.Eene volledige uitroeiing en verbanning van het Arabisch element scheen ten laatste niet meer mogelijk, als men niet het geheele land ontvolken en het zijne waarde ontnemen wilde. Ook vreesde men aanvankelijk, door hunne verdrijving naar Afrika, de daar aanwezige nationale vijanden te versterken.—In de Zuidelijke provinciën liet men daarom dikwijls de Arabische bevolking, vooral de boeren, met rust, terwijl men hen alleen, evenals de Arabieren het eens de Christenen gedaan haden, schatplichtig maakte en aan eenige beperkingen onderwierp.—Op deze wijze woonden dan ook weder, onder de Christelijke Koningen van Castilië en Arragon, de Spanjaarden en Arabieren nevens elkander. Vooral lieten langen tijd de christelijke grooten en grondbezitters der Koningrijken Valencia, Murcia, Andalusië enz., hunne akkers door Arabische boeren en tuiniers bebouwen. Men noemde deze midden onder de Christenen levende Arabieren “Morisco’s” of Moorsche Spanjaarden.—Na de verovering van Grenada, het laatste Moorsche Koningrijk, in het einde der 15deeeuw, werden vervolgens zelfs, om de daar sterk opgehoopte Arabische bevolking te verminderen en hunnen oproerigen geest te verzwakken, vele Arabieren naar het binnenste van Spanje overgebracht, op dezelfde wijze als in den laatsten tijd hunner steeds meer verdrongene heerschappij, de Moorsche Koningen dikwijls vele christelijke Spanjaarden, om zich van dit steeds lastiger wordend element te ontdoen, naar Afrika overgeplant hadden, waardoor dan ook op die wijze Spanje weder met Afrika samengroeide.De laatste stuiptrekkingen van Moorsche onafhankelijkheid en nationaliteit in Spanje, en de laatste gevechten der Spanjaarden met hen, hadden een uiterst bloedig karakter.—De Mooren verdedigden iederen voet van den hun dierbaar geworden bodem, streden om ieder dorp, iedere hut—om ieder hol, waarin een mensch, al was het dan ook als een wild dier, wonen kon.—De Spanjaarden echter vervolgden hen in iedere schuilplaats, verdelgden hen in iederen schuilhoek, en verstikten hen met vuur en rook in de rotsholen der Sierra-Morena en der Alpujarras, het zuidelijkste gebergte van Spanje, waarin bij onderscheidene gelegenheden, de laatste overblijfselen der kampvechters voor de Moorsche onafhankelijkheid, gevlucht waren.Ten laatste vatten de Spanjaarden ook de onzalige gedachte op, zich te ontlasten van de Moorsche elementen, die zij vroeger in hunne Koningrijken begenadigd, en als hunne onderdanen en arbeiders tot nu toe geduld hadden. Deze in hun staatswezen opgenomene afstammelingen van Mooren, waren reeds lang met geweld tot het christendom bekeerd geworden. Zij leefden onder hunne christelijke heeren, in eene steeds harder geworden afhankelijkheid, in eene ten laatste ongehoorde inkorting. Het leven der christenen onder de Arabieren was, naar de getuigenis van een christen-schrijver, eenete verdragen ondergeschiktheidgeweest, maar het leven der Mahomedanen onder de christenen was eenehel. Niettegenstaande alle plagen, die door de Spanjaardenop die arme Moriscos, ter wille van hun geloof en hunne nationaliteit, werden opgehoopt, waren dezen toch aan hunne vaderlijke gewoonten, hunne taal en, onder het hun opgelegde masker des christendoms, ook hun geloof trouw gebleven. Daar de Spanjaarden zagen, dat zij de Moriscos op geene wijze tot ware christenen maken konden, besloten zij eindelijk zich geheel van hen te ontdoen, en hen geheel en al naar Afrika te verdrijven.Sedert de vereeniging der Koningrijken Castilië en Arragon onder één hoofd, onder Ferdinand en Isabella, en later na de verovering van Portugal onder Filips II, behoorde alles wat op het Pyreneesche schiereiland huisde, tot een en hetzelfde staatslichaam. Het denkbeeld, dat alles één bloed, één gelijksoortig volk, met dezelfde zeden en met hetzelfde zuiver christelijk geloof moest vormen; dat het geheele land der Iberiërs een heilige bodem was, die door niets onchristelijks mocht bevlekt worden; dat men ook de laatste Arabische vonken vertrappen, en de laatste Mahomedaansche ziektestof uitdrijven moest, maakte zich met steeds meer kracht van het volk meester. Deze langzaam wortelschietende nationale-overtuiging bij de Spanjaarden, had zich reeds lang daarin geopenbaard, dat zij de invoering van eene zoo vreeselijke, aanvankelijk alleen tegen andersdenkenden gerichte instelling, als de inquisitie was, deelden, en dat zij aan de, door hunne Koningen en priesters in het jaar 1492 bevolene verdrijving der Joden, hunnen bijval schonken. In het jaar 1610, onder den zwakken Koning Filips III, voerde dit denkbeeld eindelijk tot de beklagenswaardige algeheele uitroeiing der Moriscos. De Koninklijke officieren en de inquisiteurs der kerk, gingen in Arragon, Castilië, Catalonië, Andalusië, in alle landschappen van Zuidelijk en Midden-Spanje rond, en rukten als tuiniers, overal dat wat zij onkruid noemden, uit den bodem.—Een millioen der beste onderdanen van den Koning, die ook reeds lang (totop één enkel vreemd druppeltje in hun bloed entotop de in hun hart glimmende godsdienstige overtuiging na,) zeer goede Spanjaarden geworden waren, werden bij deze gelegenheid onbarmhartig te samen gedreven, in schepen gepakt en in verscheidene transporten naar Afrika overgebracht.Dikwijls woedden daarbij de Spanjaarden tegen hun eigen, of tegen innig met hen verbonden bloed. De wonden, die zij zich zelven toen sloegen, zijn heden ten dage nog niet ten volle geheeld. Nog liggen verscheidene vruchtbare streken, die onder de Mooren met bloeiende dorpen en tuinen bezaaid waren, geheel braak en dienen zij der natie tot niets.Verscheidene dezer vroegeretuinenworden nu, even als de steppen van Rusland, alleen door kudden schapen, half wild vee, beweid.Dat echter die hardvochtige verdrijving der Moriscos, die strenge veroordeelingen der Arabische taal, en zelfs de scherp in het bloed en in de harten dringende inquisitie, al het Moorsche, wat in de taal en de geaardheid der Spanjaarden binnengeslopen was,nietmeer wegnemen kon, zal naar het boven medegedeelde, gemakkelijk begrepen worden.De Spaansche taal, niet alleen de verschillende provinciale tongvallen, maar ook het in de literatuur algemeen heerschend klassieke dialect, dat even als het volk en het rijk der Castilianen, van het Noorden uit, over Arabische gebiedenen bouwvallen heen, zich van het geheel meester maakte, is vol Arabische uitdrukkingen. Van geene andere niet Romaansche taal, hebben de Spanjaarden zooveel elementen en eigenaardigheden aangenomen. “Hunne poëzie, vooral hunne lyrische, en hunne poëtische gewoonten hebben zij aan de Arabieren ontleend.”Ook de omstandigheid, dat de Spanjaarden, een zoo historisch volk, zoo rijk aan geschied- en kroniekschrijvers geworden zijn, zoo mede, dat zij zich na de lyrische poëzie, op geen tak der poëzie en literatuur meer toegelegd hebben, dan op het drama, laat zich gedeeltelijk verklaren, zoo al niet uit eenevermengingmet de Arabieren, dan toch uit den langdurigen strijd met hen, die, om zoo te zeggen, een, over een tijdsverloop van 500 jaren loopend drama, met duizend hoogst tragische tusschengebeurtenissen en episodes was. Het is dien ten gevolge geen wonder, dat de Spanjaarden in alles zoo ridderlijk, zoo ernstig en zoo dramatisch geworden zijn; dat hunne grootste en uitstekendste dichters zich geheel aan het treurspel gewijd hebben; dat, even alsKliode stof der Spaansche geschiedenis uit louter drama’s geweven had, zoo nuThaliahaar alleen in treurspelen naschilderde, dat eenMolinaniet minder dan 300, eenCalderon700, de nog vruchtbaarderLopez de Vegaanderhalf duizend tooneel- en treurspelen, over de tooneelen die de wereld voorstellen, uitschudden; en dat, zooals een patriotisch Spanjaard zegt, het drama voor zijne landsliedendatwerd, wat de bijbel voor de Hebreërs, de Iliade en Odyssea voor de Grieken geweest waren, dat wil zeggen: een “archief voor het historische, staatkundige en godsdienstige weten en zijn van het volk, die de levendig en met hartstochtelijkheid geschrevene annalen der afwisselende lotgevallen, van den roem en de ongelukken van het Spaansche volk bevatte.”—“De beeldspraak en het figuurlijke in de gedichten der Spanjaarden, hunne voorliefde voor verfijnd spelen met denkbeelden en tegenstellingen, de ver gezochte gelijkenissen en toespelingen, zoo innig met het wezen van het Spaansche taal-eigen verwant” herinneren in hooge mate aan de Arabieren.—Wie ook, die ooit met de Spanjaarden omgegaan heeft, zou niet de vreemde en hoogdravende, aan het Oosten herinnerende uitdrukkingen opgevallen zijn, die ieder oogenblik zoowel in hunne poëzie als in hun dagelijksch gesprek voorkomen, b.v. wanneer een jongman het voorwerp zijner liefde “Clavel de mi alma” (gij anjelier mijner ziel) noemt, of wanneer een vroolijk meisje zich door hem gevleid gevoelt, die haar als een “zoutvat vol geest” prijst, of wanneer iemand opgetogen over een heerlijk glas wijn, uitroept: “dat het hem een voorsmaak van het paradijs geeft.”—Is dit niet alles, als ware het aan Hafis1en aan de dichters van Schiras ontleend? Ook in het hoogdravende pathos, in de vreemde gelijkenissen, de bloemrijke uitdrukkingen in het proza der Spanjaarden, of in hunne staatkundige gesprekken, meent men in hen afstammelingen van de Oosterlingen te herkennen.In de zeden van het volk, in de dansen, spelen en in de kleeding der Spanjaardenis eveneens, in de eene provincie minder, in de andere meer, veel Oostersch of Arabisch achtergebleven. De mantille en de sluier, waarmede de Andalusische schoonen zoo gracieus weten te coquetteeren, zijn b.v. geheel aan Afrika ontleend.—In de zuidelijkste gebergten van Spanje, in de Alpujarras, in het gezicht van Afrika, zooals ook in de Sierra Morena, moeten naar men zegt, nog heden ten dage directe afstammelingen der Mooren gevonden worden, die hunne natuur zuiver bewaard hebben. (Hun Mohamed en den Koran hebben zij echter geheel verleerd, terwijl zij de Spaansche taal geleerd hebben.) Alleen moet men hier, naar hetgeen boven opgemerkt is, de vraag stellen, of dit allesalleenenuitsluitendvan die Arabieren en Mooren, die in het jaar 711 metMusaenTarikover de straat van Gibraltar kwamen, en van hunne opvolgers moet afgeleid worden, dan of wij niet veeleer aan nog veel vroegere, de geschiedenis ten deele ontgane vermenging der volken van weerszijden dezer straat, moeten gelooven, of daar ook niet misschien eene oorspronkelijke verwantschap van het nationaal-karakter der oude Iberiërs en Mauritaniërs ten grondslag ligt; of in één woord bij de Spanjaarden niet iets Oostersch wordt aangetroffen dat van vóór de tijden der geschiedenis dagteekent?—In alle geval men heeft dit vermoeden geopperd, en men heeft zelfs een bewijs voor dit vermoedendaarinwillen zien, dat die Iberiërs (Spanjaarden) zich al het latere Arabische zoo gemakkelijk en spoedig eigen maakten. Daar de geschiedenis ons hierbij niet met de noodige feiten bijstaat, zoo kan dit niets meer dan een vermoeden ofvraagblijven.Na de overwinning der Mooren heeft Spanje geene zoo diep ingrijpende overstrooming van vreemde volksstammen weder beleefd.—De Spaansche nationaliteit is na dien tijd in hoofdzaak derwijze voltooid, als wij haar heden ten dage zien, en heeft zich in taal, zeden en staatkunde, hoofdzakelijk slechtsin en door zich zelveverder ontwikkeld.Wel hebben de Spanjaarden na dien tijd nog meerdere malen weder vreemdelingen bij zich gezien. Met den te Gent geboren Karel V kwamen, zooals bekend is, vele Belgen in het land. De naburen ten Noorden der Pyreneën, de Franschen, keerden het meest terug; eens op eene belangrijke wijze, die rijk aan gevolgen was, in het begin der 18deeeuw met de Bourbons; later eens in het begin der tegenwoordige eeuw met de Napoleoniden, en tusschen beiden door en later nog enkele malen, in alleen voorbijgaande krijgstochten.—Hoe invloedrijk deze en andere aanrakingen met hunne Noordelijke naburen ook op de staatkundige toestanden der Spanjaarden, en zelfs ook op het karakter hunner ontwikkeling, van hun bestuur, hunne kunsten en literatuur geweest zijn,—na Lodewijk XIV b.v. “nam bijna geheel de Spaansche literatuur een Fransch gewaad aan”—zoo waren het toch geen volks-overstroomingen meer, die op hetbloed, hetras, detaalen hetgrond-karakterder volks-nationaliteit zoo ingewerkt hebben, als eens de Celtische, die de Celt-Iberiërs in het leven riep,—de Romeinsche, die de Spanjaarden met de Romanen verbond,—de Moorsche, die hen weder met Afrika deed samensmelten, geweest waren.Nadat nu op deze wijze in het kort aangetoond is, welke elementen het Spaansche volk van buiten ontving, hoe het deze in zich opnam, blijft ons nogover een blik te slaan, op hetgeen de Spanjaarden aan de wereld en voornamelijk aan ons Europa terug gaven, en welke inpulsies en volks-elementen zich van hen uit bij ons verbreid, welke rol zij in de geschiedenis der ontwikkeling onder ons gespeeld hebben.Even als het land Spanje een geheel afzonderlijk gedeelte van Europa vormt, dat in zich zelf afgesloten is door breede zeeën en bergmuren, aan het Westelijk einde van ons werelddeel, waarmede het slechts door een bergachtige landengte verbonden is, zoo heeft ook het volk in de geschiedenis van Europa eene in hooge mate geïsoleerde stelling ingenomen.—Veel meer dan de volken van Midden-Europa is het zijn eigen gang gegaan. Het is in het binnenste zijner bergen, zijne eigene revolutiën waaraan het overige Europa betrekkelijk weinig aandeel nam, en waarvan het gewoonlijk even weinig voordeel trok als het er van leed, te boven gekomen.Nooit is het Pyreneesche schiereiland het brandpunt geweest eener ver om zich heengrijpende beschaving, die in haren duurzamen invloed en hare verre verbindingen, bij voorbeeld met de zon der beschaving, die eens uit het kleine Griekenland over Europa opsteeg, vergeleken kon worden.—Nooit is eene verovering van daar uitgegaan, gelijk aan die der Romeinen uit het Italiaansche schiereiland.—Nooit is daar aan het uiteinde van ons werelddeel, noch in oude tijden noch in de midden-eeuwen, een zoo machtig middelpunt van het Europeesche leven geweest, als in Italië tweemaal door hare de wereld gebiedende Keizers en Pausen geruimen tijd plaats had. Ook geene dergelijke steden verwoestende en landen bevolkende stroomen zijn van de Spanjaarden uitgegaan, zooals die der Germanen en Slawen uit het midden en het oosten van ons werelddeel.Nooit was Spanje, zooals Duitschland, eene onuitputtelijke werkplaats voor natiën en staten, ter gedaante-verandering der Europeesche landen. Ook hebben de trotsche, weinigmededeelzameSpanjaarden nooitduurzaamenherhaaldelijk, zooals hunne naburen, de Franschen, de wereld met hunne taal, hunne zeden, modes, hunne staatkundige beschouwingen trachten voor te lichten. Hunne edele taal is nooit—slechts een korten tijd uitgenomen—zooals die der Franschen, Latijnen, Grieken, in aller mond geweest. Zelfs de rijke producten hunner literatuur zijn betrekkelijk slechts bij weinigen bekend geworden. Ook de schoone kunsten hebben bij hen, zonder navolging te vinden, dikwijls onopgemerkt gebloeid. In het geheel en in het groot genomen, en in hunne betrekking tot Europa, zou men nu nog van de Spanjaarden kunnen zeggen, wat de ouden van de Iberiërs zeiden, namelijk dat zij, als men hen in hun huis niet stoorde, een vergenoegd volk waren. Eene nagenoeg gelijke isoleering en afgeslotenheid als bij de Spanjaarden, vindt men ook bij de bewoners der beide andere eilanden en schiereilanden, waarmede Europa in den Oceaan uitloopt, bij de Engelschen en Zweden.—Ook Groot-Brittanjeontvingmeer van Europa dan het haar gaf, en ook Skandinavië heeft zich gewoonlijk in zijne afgezonderde stelling buiten ’t spel gehouden. Slechts voorbijgaande, en alleen nu en dan als hulptroepen, rukten al deze eiland- en schiereiland-bewoners van ons werelddeel, uit hunne in dezee uitstekende landpunten naar de oorlogs- en zedelijke kampplaatsen van Midden-Europa.In de oudste tijden was Spanje een kolonie-land der Pheniciërs en Carthagers, het was hun Peru.—Later werd het eene provincie van Rome.—Gedurende de volksverhuizing zuchtte het onder de van Duitschland uitgaande stormen.—Onder de Arabieren ontviel het bijnageheel en alaan Europa en werd het om zoo te zeggen, een stuk van Afrika.—Daarna, toen de Arabieren weken, had het weder eeuwen lang zoo zeer met de innerlijke weeën zijner wedergeboorte te kampen, dat het ook toen gewoonlijk het overig Europa den rug toekeerde, en noch aan de kruistochten, noch aan andere grootsche vragen, die de volken-familie van ons werelddeel bezig hielden, deel kon nemen. Spanje had zijne eigene kruistochten tegen den Islam, en bleef nog diep in dit kruistochttijdperk vertoeven, toen het overig Europa reeds boeken drukte, zich reeds in de studie der Grieksche oudheid verdiepte, midden in het tijdperk zijner wedergeboorte was, en reeds de hervorming naderde.De gelukkige beëindiging van den nationalen-strijd met de Arabieren, de daardoor gevolgde vereeniging van alle bewoners van Spanje, “het land der heiligen en der helden,” zooals het toen ter tijd dikwijls genoemd werd, tot één staat en volk, gaven de natie in de 16deeeuw zulk een stoot, dat zijnuook, en nu voor deeerste en eenigemaal—over de grenzen van haar schiereiland stroomde,buitende Pyreneën landen in bezit nam, kolonisten naar den vreemde zond, andere volken door veroveringen en erfenissen aan hare zegekar ketende, dikwijls invloed op hunnen geest en zeden uitoefende, en eindelijk ook een zoo grooten Europeeschen staat vormde, dat eentijd langhet geheele werelddeel voor haar bevreesd was, en voor zijne onafhankelijkheid tegen de Spanjaarden streed, zooals de Spanjaarden zelven voor de hunne tegen de Mooren gekampt hadden, en dat Spanje, om zoo te zeggen, gedurende een gedeelte van de zestiende en zeventiende eeuw, het hoek- en draaipunt van de staatkunde der Europeesche volken werd.De blikken en schreden der Spanjaarden richtten zich toen bij voorkeur, evenals later die der Engelschen, buiten Europa, naar de andere zijde van den Oceaan, naar de door hen ontdekte nieuwe wereld, in welke richting de stroom hunner landverhuizing en van hunnen ondernemingsgeest verreweg het sterkst was, waar zij vele volken deden verdwijnen en nieuwe volken en staten stichtten, wier lotgevallen wij echter, daar wij ons tot Europa bepalen, niet te beschrijven hebben.Deze uitbreiding van macht naar het Westen (naar Amerika) kon echter niet zonder terugwerking op het Oosten (Europa) blijven; daarom alreeds niet, omdat de Spaansche Koningen zich met het machtigste Keizershuis van dien tijd, door huwelijken verbonden en vereenzelvigden.—Zooals hunColumbusen hunCorteszich naar de nieuwe wereld begaven, zoo kwamen ook de heldhaftigeGonzalvo de Cordova, de veroveraar van Italië, de vreeselijke Hertogvan Alva, die de Nederlanden tot onderwerping trachtte te brengen, de edeleJuan d’Austria, de schrik der Turken, en talrijke andere in Europa wereldberoemde veldheeren, uit den schoot der Spaansche natie te voorschijn.Zooals eens Griekenland beefde voor de phalanxen der Macedoniërs, zoo beefde nu, wat nooit te voren gebeurd was, Europa onder de voetstappen der Spaansche regimenten, wier dapperheid en discipline ten voorbeeld genomen werden.Geheel Napels, Sicilië, Sardinië, het Hertogdom Milaan, de Zuidelijke Nederlanden werden voor langeren tijd,—Duitschland en de Oostenrijksche bezittingen aan den Donau en die aan de Rhone, inFranche-Comté, slechts voor korten tijd—onder de heerschappij, of ten minste onder den machtigen invloed der Spanjaarden gebracht. Spaansche troepen overwonnen toenmaals bij Mühlberg in Noord-Duitschland, dat de Romeinen niet hadden kunnen overwinnen.—Spaansche vlooten zeilden op den Oceaan waar zij Engeland bedreigden, en op de Middellandsche Zee waar zij in den slag bij Lepanto de Turksche macht de spits afbeten.—De Spaansche monarchie werd toen de grootste en schitterendste in Europa, en bleef zulks tot aan het midden der 17deeeuw; en daar kunsten en literatuur als trouwe afschijnsels van het geheele gehalte eener natie, achter de wapens zelden wegblijven, zoo verhieven zich toen ook de taal, de poëzie en de Musen der Spanjaarden, trots de inquisitie en trots despotische Koningen, tot hun toppunt.DeCervantesvochten zelfs mede in die veldslagen der veldheeren; deVegas, deCalderons, die zooveel gedichten vol phantasie vervaardigd hebben; deVelasquez, deMurillosen hunne talrijke scholieren, die zooveel bleeke heiligen- en monnikengezichten geschilderd hebben; al deze waren tijdgenooten dier ruweCordovasenAlvas, en verschenen in hun gevolg.—Het volk passeerde toen het Zenith zijner beweging en doorliep de gouden eeuw, het rijkste tijdperk zijner ontwikkelings-periode.—In dien tijd vanzeerbewonderde en zeer gevreesde Spaansche grootheid, werd de Castiliaansche taal voor een groot gedeelte van Europatijdelijkbijna hetzelfde, wat later de Franschemeer blijvendgeworden is, de modetaal der voorname wereld.—Daar de aanzienlijke Spaansche familiën, zich evenals hunne Koningen, door huwelijken, met de familiën van Italië, Duitschland, de Nederlanden verbonden, daar men overal Spaansche grandes, militairen, diplomaten, hovelingen, gouverneurs ontmoette, zoo werd het eindelijk aan de hoven van Weenen, Milaan, Napels, Brussel, Londen, zelfs ook in Parijs, goede toon, Spaansch te spreken.Even als de welluidende, majestueuse en hoogdravende Spaansche taal, zoo verbreidden zich in dien tijd ook de Spaansche modes en zeden in kleederdracht en gedragswijze over geheel Europa.—Vooral in de residenties behaalde het deftige, statige en stijve kostuum en hofwezen der Spanjaarden de overhand. Het scheen een oogenblik alsof geheel Europa zich geheel op Spaansche wijze inrichten wilde, eerst de hoogere standen, en later ook de burgerklassen. Duitschland zuchtte lang onder den druk der Spaansche halskragen en Spaansche poffen. Zelfs de Engelsche heeren, de overwinnaars der Spaansche Armada “droegen hun baard en knevel op Spaansche wijze”. En alle pronkers van Europa trachtten zich voor te doen, sierlijk van het hoofd tot de voeten, onnatuurlijk geregen, afgemeten en beredeneerd in gedragen bewegingen, solide en kostbaar versierd, over zich zelven tevreden en trotsch als een Spaansch Hidalgo.Men kan deze Spaansche invloeden zelfs tot in het Skandinavische Noorden, en door Hongarije en Zevenburgen heen, tot in Rusland naspeuren. Een en ander daarvan, b.v. in de kleeding der patriciërs en raadsheeren der Duitsche vrije steden, zijn tot op onzen tijd bewaard gebleven.—Natuurlijk aapte men in dien tijd de Spanjaarden ook in gewichtiger zaken na, vooral in hunne militaire organisatie en de discipline bij hunne legers. Veel ouds in de Engelsche marine is van de Spaansche schepen afkomstig, zelfs verscheidene technische scheepstermen.Ook de Spaansche dichters vonden bewonderaars en naäpers zoowel in Italië als in Frankrijk. De Franschen vooral waren, nadat zij de rijkepoëtischegoudmijnen aan gene zijde, der Pyreneën ontdekt hadden, zooals eens de Pheniciërs deminerale, onvermoeid in de benuttiging en uitbreiding er van.—Natuurlijk geschiedde zulks, op gemakkelijk te begrijpen gronden, wel wat te laat, omdat de eigenlijke bloei in Spanje reeds voorbij was, Kleederenpronk en uiterlijkheden deelen zich altijd sneller en onmiddelijker mede dan literarische producten, voor welker genot en goed begrip menige voorbereiding noodig is. Duitschland had reeds lang Spaansche mantels gedragen en weder afgelegd, eer zijn zin voor de voortbrengselen van den Spaanschen geest ontwaakte. Maar toen hebben de Duitschers zich met bijzondere voorliefde op de edele, ernstige, kuische en gevoelvolle Spaansche Muze toegelegd, als zagen zij in zekere mate in haar eene halfzuster van hun eigen geest.In die niet-Spaansche landen van Europa, welke de Spanjaarden het langst beheerschten, zijn nog tot op den huidigen dag eenige sporen hunner aanwezigheid te herkennen. Het zuivere en ijverige Katholicisme, dat bij de Belgen in waarde is gebleven, is ten deele een voortbrengsel der heerschappij van de Spanjaarden, wier Koningen, veldheeren en priesters met taal, vuur en zwaard zich beijverden, de Vlamingen voor de nieuwe leer hunner Hollandsche broeders te bewaren. De trotsche Belgische adel, wiens afstammelingen zich dikwijls door huwelijk met de Spaansche adellijke geslachten verbonden, werd in hoogen graad voor Spaansche zeden en denkwijze gewonnen, en men ontdekt nog heden ten dage menig overblijfsel daarvan bij hen, zooals men ook nog in de Belgische steden op enkele zaken en gewoonten stuit, die van den Spaanschen tijd dagteekenen.—Aan het Oostenrijksche hof bleven Spaansche geest, taal en zeden tot diep in de 18deeeuw bestaan. Ook vindt men in Oostenrijk nog hier en daar Spaansche familienamen, die van de onder Karel V en Ferdinand I het land binnengetrokken Spanjaarden afkomstig zijn.—Ook in Sicilië, eene bakermat der oude Iberiërs, dat de nieuwere Spanjaarden langen tijd in hun bezit hadden, treft men nog menige overeenkomst met Spanje aan. Spaansche adellijke familiën, sedert eeuwen met die van dit eiland verbonden, hebben daar nog heden ten dage een niet onaanzienlijk grondbezit, en menige Spaansche rechterlijke gewoonte is daar ook nog heden ten dage van kracht.—Van alle Cis-Pyreneesche volken van Europa zijn echter de Spanjaarden het meest met de bewoners van Zuidelijk Frankrijk verbroederd. Metdeze hunne naburen hebben zij van oudsher meer te doen gehad, dan met eenig ander Europeesch volk.—Het Zuidelijk Frankrijk, door Languedoc en Provence om den Noordelijken boezem van de Middellandsche Zee heen, is altijd een overgangsland voor Italië of Frankrijk naar het Pyreneesche schiereiland geweest. Van daar rukte gewis eens het Iberische volk het Pyreneënland binnen, en Iberisch bloed stroomt gedeeltelijk nog door de aderen dezer heetbloedige Zuidelijke Franschen.—De West-Gothen heerschten geruimen tijd zoowel over het eigenlijke Spanje als over dit Iberische gedeelte van Gallië, en de Spaansche Souvereinen van Catalonië bezaten daar geruimen tijd het landschap Roussillon en andere streken van het land.Het gebied van den eens zoo bloeienden tuin der Provençaalsche dichtkunst en taal, strekte zich zoowel door Noord-Oostelijk Spanje als door Zuidelijk Frankrijk uit, en nog heden wordt daar, zoowel aan deze als gene zijde der Pyreneën, het Catalonische dialect gesproken, zooals zich, van Spanje uit over Narbonne en Marseille, eene reeks verwante dialecten, in zachte toon afwijkingen, langs de kust der Middellandsche zee tot naar Italië uitstrekt.—Nergens binnen de grenzen van zijn eigen land, voelt de Noordelijke Franschman zich minder te huis, dan bij deze Zuid-Fransche grensbewoners van de Pyreneën en de Middellandsche Zee, bij wie zich daarentegen de Spanjaard meer te huis gevoelt, dan ergens anders aan deze zijde der Pyreneën.Voor het overige ontmoet men nu, nadat zij zich weder achter hunne Pyreneën teruggetrokken hebben, den eigenlijken Spanjaard zelden onder de Europeesche volken. Zij hebben zich hier nergens als landbouwende kolonisten verstrooid.—Men kan geen tak van industrie opnoemen, waarin hun in de Europeesche steden de voorkeur gegeven wordt, zooals de Italianen, de Franschen, de Duitschers overal op ons vasteland, vele hebben. En terwijl men in bijna iedere hoofdstad van Europa, in meerdere of mindere mate, Duitschers, Franschen en Italianen aantreft, kan men in de minste ook slechts een klein Spaansch element in hare gezamenlijke bevolking ontdekken.—Er bestaan niet zulke in geheel Europa bekende en populaire persoonlijkheden uit Spanje, als b.v. de Italiaansche handelaars in lekkernijen, de Savoiaardsche musici, de Toscaansche gipswerkers of de cantatrices uit het Romeinsche schiereiland, die bij ons om zoo te zeggen inheemsch zijn geworden. Ook hebben verder de Spanjaarden noch geleerden, noch handwerkslieden, noch ambtenaren met ons geruild, terwijl de Midden-Europeesche volken dat meermalen met elkander gedaan hebben. De Russen, die in nieuweren tijd gaarne van alle Europeesche volken voordeel trokken, namen dikwijls Duitsche, Italiaansche, Fransche, Engelsche, Hollandsche generaals, admiraals en ministers bij zich in dienst. Een Spaansche naam treft men onder hen, die sedert Peter den Groote, Rusland voor de beschaving gewonnen hebben, niet aan. Evenmin ontmoeten wij noch in Italië, noch aan den Rijn, Spaansche grand-seigneurs, of Spaansche natuurbewonderaars, zooals Rusland, Engeland, Nederland en Skandinavië die aanhoudend derwaarts zenden. Zij vallen ons met niets lastig, zij verheugen ons met geen talent, zij brengen ons niets. Men ziet op de markten van het Europeesche binnenland en in de havens, schier meer Turksche dan Spaanschekooplieden, ofschoon men ze zoo gaarne zien zou, daar zij gewoonlijk zeer eerlijke en geschikte handelaren zijn. Zij zijn in het Europeesche dagelijksch verkeer schier onbekende verschijningen. Alleen de vlijtige Cataloniërs, de eenige Spanjaarden die de werkzaamheid en de industrie huldigen, maken daarop eene uitzondering. De Spaansche taal, die zichzeewaartsover geheel vreemde vaste landen verspreidde, is in Europa maar op enkele weinige plaatsen door verdrevene Spaansche Joden inheemsch geworden, zooals ook in nieuweren tijd staatkundige vluchtelingen, in Londen en eenige andere plaatsen, kleine Spaansche koloniën gevormd hebben.1Hafis was een der beroemdste Perzische dichters uit het begin der 14deeeuw. Hij was geboren en ligt begraven teSchiras, eens het brandpunt der Perzische wetenschap en poëzie.Vert.
De Spanjaarden.Als uit den romp van Europa gesneden, van haar door een hoogen bergmuur gescheiden, aan alle zijden door den Oceaan omringd, het uiterste punt van ons werelddeel, met eene zeer eigenaardige physionomie, ligt het wonderbare land daar, dat de ouden, wijl het hun toescheen dat de avondster er boven schitterde,Hesperia(het Westland) noemden. Even als met Europa, was het vermoedelijk vroeger, door de eerst in eene latere geologische periode doorgebrokene straat van Gibraltar, ook aan Afrika verbonden, en in wezen en karakter heeft het veel dat aan beide vaste landen gemeen is.—Dezelfde omwentelingen der aardoppervlakte, die de terrassen van den Afrikaanschen Atlas vormden, hebben ook op de groote rotsen-plateau’s van het Pyreneesche schiereiland ingewerkt, en dikwijls schijnt het, als hadden zij naar hetzelfde model gewerkt, en in Spanje een Afrika in het klein, een Europeesch Afrika willen vormen. Eerst toen de Oceaan in de eens geheel afgeslotene Middellandsche Zee binnendrong en de poort van Herkules uitgroef, kwam dit miniatuur-Afrika, wat de samenhang met het vaste land betrof, aan de zijde van Europa, kwam het, in physikalischen, ethnographischen en anderen zin, onder haren invloed, maar bleef toch steeds ook in velerlei opzichten in gemeenschap met het naburige Zuidland, waarnaar het, om zoo te zeggen, voortdurend zijne hand uitstrekte.—De geheele natuur van het Pyreneesche schiereiland schijnt dientengevolge een mengsel van het Zuiden en het Noorden.SpanjeSpanjeHet heeft warmere en droogere landstreken dan eenig ander gedeelte van Europa. Zijn klimaat brengt hier een daar het suikerriet, den palm en andere zuidvruchten tot rijpheid, en op zijn zuidelijkst punt hebben zelfs, wat hun anders nergens mogelijk was, de koude-schuwende dieren der keerkringen, de apen, en naast hen de Afrikaansche kameleons, hunne woonplaatsen kunnen opslaan.—In het scherpste contrast daarmede, vindt men ook Spaansche bergstreken van zoo ruwe temperatuur, dat zelfs onze Noordsche woudbewoner, de beer, er zich te huis gevoelt.—Uitgestrekte streken van dit groote schiereiland zijn even woest en dor, als de melancholische woestijn van Sahara of de Duitsche heidevelden van Lüneburg. En ook weder treft men er gedeelten aan, die, in liefelijkheid en natuurschoon, alles overtreffen wat ons werelddeel aanbiedt.DeSierras, die getakte, onregelmatig getanderots-zagenvan Andalusië en Grenada, waarop nauwlijks ooit een boom wortels geschoten heeft, zijnbedekt met reusachtige granietblokken en marmer-massa’s van allerlei kleur, en hare ontoegankelijke kruinen hebben veel overeenkomst met puntige kegels, die zich in het altijd helder blauwe hemelsgewelf schijnen in te boren.—In den schoot dezer Sierra’s echter, zijn vruchtbare dalen verscholen, wier plantengroei en weelderige schoonheid zich de levendigste verbeelding niet tooverachtiger droomen kan.—Deze heerlijke dalen, waarin de welriekendste Flora de lucht met hare geuren doortrekt, schijnen, naar de poëtische volks-uitdrukking der Spanjaarden, door de engelen des hemels als hunne wiegen, in den boezem der rotsen ingelaten te zijn.Het ernstige, treurige, sombere echter heeft over het algemeen den boventoon. Onmetelijke boomlooze, verbrande vlakten, eenzaam en doodstil, “als geschapen voor het gebed van boetedoende anachoreten,” breiden zich wijd en zijd door het binnenste van Spanje uit.—De lucht is daar scherp en droog, verschrikkelijk heet gedurende het eene jaargetijde, en snijdend ruw gedurende het andere. Te vergeefs zoekt men daar de zachte velden, de steeds door luwe, zachte westenwinden beademde tuinen van Italië, te vergeefs de frissche heerlijkheid, het zachte groen der Duitsche wouden met hun vroolijk vogelengekweel. Die zachte, rustige vroolijkheid van het groene woud- en weidentapijt, ligt over Spanje niet uitgespreid, wiens natuur wel—zelfs in zijne sombere gedeelten—verheven, maar niet altijd tot het gevoel sprekende, wel hier en daarprachtig, maar slechts zelden bewoonbaar en gemoedelijk is.—Zij hult zich, om zoo te zeggen, in een schilderachtig gedrapeerd overkleed, dat wel uit een grof weefsel bestaat, maar met gouden treswerk, edelgesteenten en paarlen bezet is.De beroemde “Vega” (beemden) van Grenada—het bekoorlijke weidebloemen-plateau vanLa Serena, dat nu de Merinos-schapen beweiden,—het weelderige Andalusië, waarover de hoorn des overvloeds zijne natuurgaven uitgestrooid heeft, dat reeds de ouden roemden,—de rijk bevochtigde “Huerta” (tuin), in wier schoot Valencia ligt,—zijn eenige dezer paradijzen, die den voet der berg-plateau’s van het Pyreneën-land bijgevoegd of aangehangen zijn, met welke ook het binnenland hier en daar doorweefd is, en in welke de zuivere lucht, de krachtige zonnestralen en de rijkelijke dauw van deze hemelstreek, alle planten en producten eene weelderige fijnheid en zachtheid van kleuren, een glans geven, die de zinnen bekoort.Wanneer men deze weinige, zoo scherp tegen elkander overstaande, grondtrekken van hun vaderland, bij elkander voegt, meent men reeds het portret der bewoners zelven geteekend te hebben, en de in het oog loopende eigenschappen van hun karakter, zoomede de wisseling der lotgevallen die daartoe de aanleidende oorzaak waren, te herkennen.—Even als in hetklimaaten in denatuur, zoo openbaart zich ook in de geschiedenis van het land een aanhoudende strijd, eene voortdurende vermenging van Zuidelijke of Oostersche en Noordsche of Europeesche invloeden en elementen.—Als de koude Noordenwinden, zoo stormen Noordsche volken over de Pyreneën het land binnen, en even als de heete “Solano”, trekken uit het Zuiden Afrikaansche volken tegen de natie op.—En het Spaansche volks-karakter, dat uit dezevermenging ontstaan is, is even als het land,een zeer scherp geteekend beeld zonder halflichten en schaduwbeelden, in de hoogste plaats phantastisch, vol hoogen zin; vol gloeienden trots, vol koude koenheid,—op al wat gemeen of middelmatig is minachtend nederziende—rustig en onverschrokken aan het grootste ongeluk het hoofd biedende,—haat en liefde vereenigende,—rijk aan de scherpste contrasten, even als die woeste Sierra’s met de daar aan, als het ware, hangende paradijzen,—in staat tot de bitterste wraak en tot de schoonste deugd, grootmoedig en toch wreed,—uit onverschillige gevoelloosheid tot stormachtige uitgelatenheid, uit trage rust en stijve onbeweeglijkheid tot de onstuimigste werkzaamheid overslaande,—geestig en onwetend, vrijmoedig en achterhoudend, lichtgeloovig en tegelijkertijd wantrouwend, zooals veranderlijke, dweepachtige phantastici zulks gewoonlijk zijn.De eerste menschen van dit soort, die de geschiedenis ons in Spanje aanwijst, zijn onder den naam “Iberiërs” bekend. Vóór hen schijntgeenander volk in Spanje gewoond te hebben, zij schijnen de oorspronkelijke inwoners, de vroegste die het land in bezit namen, geweest te zijn, waarvan nog slechts een gering gedeelte, de zoogenaamde “Basken,” bestaat.Deze oude Iberiërs zijn niet alleen in Spanje, maar naast de Finsche stammen wellicht ook in geheel Europa het oudste volk. Daarvoor spreekt onder anderen de omstandigheid, dat zij het uiterste, westelijk gedeelte van ons vasteland bewoonden, waarheen zij door de hen later natrekkende Indo-Germanen, de voorvaderen der Grieken, Romeinen, Celten en Germanen, gedrongen werden.Wijl men eenige gelijkheid der Iberische taal met de talen van Afrikaansche volken ontdekte, heeft men somwijlen gemeend, dat Spanje ook deze vroege bevolking uit Afrika gekregen heeft. Dit was voornamelijk eene hypothese van den grooten Duitschen philosoof Leibnitz. Maar veel meer omstandigheden wijzen daarheen, dat de Iberiërs, even als andere Europeesche volken, langs de Middellandsche zee uit het Oosten gekomen zijn.—Want ook op Sicilië en de andere Italiaansche eilanden, ook in Zuidelijk Frankrijk, worden ons Iberiërs als de allereerste elementen der bevolking aangewezen. Daar werden zij door hun nakomende en het land binnentrekkende vreemdelingen overstroomd, en nu waren zij wel genoodzaakt zich in massa verder Westwaarts te begeven. De overblijfselen, die onder vreemde opperheerschappij zijn achtergebleven, geven nog den weg aan, langs welken zij trokken. Behalve deze richting uit het Oosten, dien oorsprong uit Azië, die gemeenschappelijke moeder der Europeesche menschheid, kan men anders weinig ontdekken, wat de Iberiërs met de overige Europeanen gemeen hadden.Hunne taal, die wij nog heden ten dage bij de Baskiërs in de Pyreneën hooren, is zoo eigenaardig, volgens de nieuwste onderzoekingen onzer taalvorschers, zoo geheel verschillend van alle andere taaleigens van Europa, dat men noch eenige verwantschap met die der Celten, noch met die der Germanen of Grieken ontdekken kan.—Men heeft in de verwijderdste oorden der Aarde naar eenige verwantschap met dit zoozeergeïsoleerderas en taal gezocht. Eenigen hebben gelijkenis bij de Finnen, anderen zelfs bij de Indianen van Noord-Amerika willen vinden.De Iberiërs hadden het geheele Pyreneesche schiereiland in bezit, maar reeds toen de geschiedenis gewag van hen begon te maken, woonden zij daar niet meer alleen.—Reeds een ander groot volk had zich over hen heengestort. Hunne oostelijke naburen en opdringers, de “Celten,” de voorvaders der Franschen, die hen uit Azië naar het Westen gevolgd waren, die hen reeds uit Italië en Zuid-Frankrijk verdreven hadden, waren van uit het tegenwoordig Frankrijk over de Noordelijke grensbergen getrokken, en hadden groote gedeelten van het Pyreneesche schiereiland betrokken. Deze eerste verdrukking van Spanje, van de zijde der bewoners van Frankrijk, dit vroegste spoor der door de geheele geschiedenis merkbare, en de tot op den huidigen dag voortdurende ijverzucht tusschen Spanjaarden en Franschen, verliest zich eveneens buiten den tijd der geloofwaardige geschiedenis.—Dit moet een overoud iets zijn, want toen de Romeinen deze verhoudingen leerden kennen, waren de gasten uit Gallië, in zeden en taal, reeds in hooge mate Iberisch, dat wil zeggen Spaansch geworden.—Zij verschilden reeds geheel en al van de Celten in Gallië, en werden daarom ook “Celto-Iberiërs” of Iberisch gewordene Celten genoemd.—Nevens hen woonden nog in grootere massa de oude onvermengde oorspronkelijke bewoners, zoowel in de gebergten van het Noorden en het Oosten, als ook langs de kusten der zee, in vele volkssoorten verdeeld, waarvan eenige, b.v. de heldhaftige Cantabriërs en de Basconen, (de tegenwoordige Baskiërs) in het Noorden, en de Lusitaniërs, de voorvaderen der Portugezen, in het Westen, hunnen naam bijzonder beroemd gemaakt hebben.Het is niet weinig te betreuren, dat een Tacitus ons niet de zeden dezer Iberische voorouders der Spanjaarden, even als die der Germanen, geschilderd heeft.—Het weinige echter, wat wij van hen hooren, wijst daarheen, dat wij hun karakter en hun gansche wijze van zijn, als de ware bron en grondoorzaak der nationale eigenaardigheden onzer hedendaagsche Spanjaarden moeten beschouwen; dat wij den oorsprong en het begin der meeste eigenschappen van de moderne Spanjaarden, te zoeken hebben bij de oude Iberiërs, wier oorspronkelijke natuur, trots alle daarop door latere volksverhuizingen uitgeoefende invloeden, om zoo te zeggen, altijd weder boven kwam drijven.De oude Iberiërs leefden, ten gevolge van de gesteldheid van hun door bergen doorsneden land en hun nationaal karakter, verbrokkeld in tallooze scherp van elkander afgescheidene stammen. Zij kenmerkten zich door eene diep gewortelde en hartstochtelijke liefde voor hun geboorteland, dat zij met hardnekkigheid verdedigden.—Zij waren echter weinig geneigd, zich te plaatsen onder de vanen van machtige aanvoerders, en groote ondernemingen in den vreemde uit te voeren. Het patriotisme, waarmede zij een hunner steden, Numantia, tegen de Romeinen verdedigden, is door hunne tijdgenooten algemeen geprezen geworden, en men heeft deze verdediging van het oude Numantia, dikwijls vergeleken met die van Saragossa tegen de Franschen, die door onze grootouders bewonderd werd.—Als men de geschiedenis dezer beide, tijdelijk zoo ver van elkander verwijderde, handelingen leest, meent men dikwijls juist denzelfden gang van gebeurtenissen waar te nemen;—dezelfde verschijnselendoen zich voor, ja men zou zeggen, dezelfde persoonlijkheden treden op.De oude Iberiërs gebruikten tot het oorlogvoeren geene groote legers, maar kleine, zeer beweegbare benden “op de manier der roovers,” zooals reeds de GriekStrabozegt, terwijl hij er bijvoegt: “de Iberiërs waren alleen geschikt tot het doen van kleine ondernemingen” (wij zouden zeggen tot het voeren van guerilla-oorlogen).—Wanneer men hetgeen de Romeinen over deze wijze van oorlogvoeren zeggen, vergelijkt met hetgeen wij in deze eeuw, bij de gevechten vanDon Carlosen bij verschillende andere gelegenheden hebben kunnen waarnemen, dan is men geneigd te gelooven, dat nog nu in Spanje in hoofdzaak weinig veranderd is in de oude, het volk kenmerkende manier van vechten en oorlogvoeren.—De veldtochten van Don Carlos tegen de nieuwe monarchie, die van den ouden Spaanschen held Viriathus tegen de Romeinen; later die van den vluchtelingPelayotegen de Arabieren, gelijken, niet alleen wat de hoofdgebeurtenissen betreft, maar ook in de bijkomende episodes, in zoo hoogen graad op elkander, dat men in de verzoeking komt te gelooven, dat dit alles niets anders is dan de herhaling van hetzelfde feit, naar hetzelfde beraamde drama. Wij herkennen in de Iberische patriotten en krijgslieden die Plutarchus beschrijft, de Spaansche soldaten der midden-eeuwen en ook die van den nieuweren tijd.Maar ook de geschiedenis van zulke weinig wezenlijke zaken, als b.v. nationale-dansen zijn, schijnt zich in Spanje in den grijsten voortijd te verliezen.—De schilderingen, die Romeinsche schrijvers van de kunst der Iberische danseressen, van hare levendige bewegingen en gesticulaties bij den klank der castagnetten, van hare lenigheid en hare uitdrukkingvolle muziek geven, pleiten ten voordeele der stelling, dat die Iberische dansen niet anders geweest zijn dan de tegenwoordige “Fandango’s” en “Boleros,” in de uitvoering waarvan de Spanjaarden heden ten dage nog evenzeer bewonderd worden, als hunne voorouders ten tijde der Romeinen.Even als met de dansen en de guerilla-oorlogen, zoo staat het ook met de overeenkomst van vele andere zaken, die de oude en de nieuwe Spanjaarden met elkander gemeen hebben, en die over het algemeen bewijzen, dat de gezamenlijke bevolking van Spanje, trots alle vreemdsoortige toe- en bijvoegsels, die zij in den loop der tijden gekregen heeft, nu nog in haarwezenberust op de primitieve, nog niet vergane Iberische elementen; dat men haar in hoofdzaak als Iberisch beschouwen mag, en men haar land nog zeer te recht met den ouden naam “Iberisch schiereiland” benoemen mag.Volkomen zuiver en onveranderd is het oude beeld der Iberiërs nog heden ten dage, zooals gezegd is, bewaard gebleven in de interessante blauwoogige en blondharige bewoners van den noordwestelijken bergachtigen hoek van Spanje, de zoogenaamde Baskische provinciën, waarheen slechts de uiterste voorposten der Romeinsche, Arabische en andere volken, die het land overstroomden, gekomen zijn.—Deze Baskiërs geven ons nog heden ten dage het echte beeld van die “wilde, stijfkoppige, onbuigzame, trotsche, maar tegelijkertijd ook vroolijke, goedhartige en vergenoegde oudste Spanjaarden,” en zij beroemen zich, in hunne dalen de oudste adellijke geslachten van het schiereilandte bezitten.—Als op zich zelve staande klippen rondom door andere volken-baren omspoeld en waarvan hier en daar stukken afgeslagen zijn, steken deze oude geslachten boven de stroomen uit, die over hunne andere Spaansche medebroeders heenstroomden. Van dennaamder Iberiërs getuigt heden ten dage nog zeer duidelijk de naam van de bekende rivier Ibero of Ebro. Ook bestaat nog in de tegenwoordige Spaansche taal menig Iberisch element, zooals ook nog vele namen van beroemde Spaansche steden niets dan later gewijzigde oud-Iberische namen zijn.Het is hoogst waarschijnlijk, dat de Iberiërs, even als in het Noorden met de Galliërs of Celten, zoo ook in het Zuiden met hunne naburen in Afrika, van ouds aanhoudend in twist leefden, en dat zij van daar reeds invloeden en koloniën ontvingen, waarvan onze overleveringen niet meer gewagen.Als den eerstenbekendeninvalvan daarkan men de stichting van koloniën in Zuidelijk Spanje, door de Pheniciërs en Carthagers, de stamgenooten en voorgangers der Arabieren, beschouwen. De Pheniciërs bouwden daar Cadix, Malaga en eenige andere beroemde steden. Toch schijnen zij alszeelieden, even als de Grieken, die ook in Spanje eenige koloniën, zooals Saguntum, stichtten, hunne havens en den kustrand slechts zelden verlaten te hebben, en het binnenste gedeelte van het land niet diep binnengedrongen te zijn. Zulks neemt echter niet weg, dat nog heden ten dage, verscheidene zaken in Spanje aan de aanwezigheid der Pheniciërs herinneren, zooals b.v. de naam “Spanje” zelf, die naar men meent van Phenicischen oorsprong is.De Carthagers, die de voetstappen der Pheniciërs, hunne vaders, volgden, verbreidden zichverderin het land, stichtten daar talrijke koloniën, ontginden meer de zilvermijnen van het schiereiland, en besloten eindelijk, ten einde tegen hunne aartsvijanden, de Romeinen, met wie zij om de wereldheerschappij streden, een vaste burcht te winnen, geheel Spanje aan zich te onderwerpen.—Zij zonden hunne beste veldheeren, deHamilkars, deHasdubralsenHannibalsdaar heen, en deze veroverden, in eene reeks merkwaardige veldtochten, het grootste gedeelte van Spanje.—Daar de Carthagers zelven reeds sedert lang halve Afrikanen geworden waren, en zij als soldaten en begeleidersdezelfdevolken naar Spanje overbrachten, die laterwedermet de Arabieren kwamen, voornamelijk de Mooren, Barbarijers enz. zoo kan men dit als deneersten, door de geschiedenis eenigzins nauwkeurig bekenden groootenMoorschenof Afrikaanschen inval in Spanje beschouwen.De naam der door den Carthager Hasdrubal gestichte stadCarthagena, getuigt onder anderen van de aanwezigheid der Karthagers in Spanje. Het is een Punische naam, die zelfs in zijn Afrikaansch geboorteland nu verdwenen is.Na eenigen tijd echter, moesten de Carthagers op het Pyreneesche schiereiland voor de Romeinen wijken, die vervolgens na hunne verdrijving, trachtten het geheele land te onderwerpen.Daar de Iberiërs even hardnekkig en heldhaftig waren in de verdediging van hun vaderland, als de Romeinen zulks waren in hunne pogingen om dewereld te veroveren, zoo duurde de strijd tusschen deze beide hardnekkige volken bijna twee eeuwen.—De veroverings- en bestrijdingsoorlogen in Spanje hebbenzich, onder steeds hernieuwde guerilla-oorlogen, bijna bestendig op die wijze door de eeuwen heengeslingerd. Romeinsche schrijvers bejammeren het dikwijls, dat geene onderwerping hunnen veldheeren moeielijker gevallen is, dan die van Spanje. De onderwerping van Gallië door Cesar was, in vergelijking met die van Spanje, om zoo te zeggen een: “veni, vidi, vici!” (Ik kwam, zag en overwon.)Natuurlijk echter was ook de door de Romeinen doorgezette verovering, van langeren duur, van ingrijpender aard en meer doordringend, dan al de van de Celten, Pheniciërs en Carthagers uitgegane invallen.—Zij lijfden het geheele Iberische schiereiland stukswijze bij hun rijk in, en maakten het tot eene provincie, die langen tijd een der bloeiendste en volkrijkste gedeelten van het geheele groote Keizerrijk was.—Even als overal, zoo ook in Spanje, beschaafden en onderrichtten zij de inboorlingen op Romeinsche wijze, en beheerschten hen meer dan vier honderd jaren lang. Maar deze wijziging der nationaliteit ging niet zoover, dat men daardoor de Iberiërs tot in hart en nieren, naar geest en lichaam, tot volslagen Romeinen of Italianen maken kon. Het oude ras bleef veeleer in hoofdzaak hetzelfde, de naar het land overgeplante werkelijk Romeinsche kolonisten, waren natuurlijk betrekkelijk altijd slechts weinig talrijk. Alleen de schoolmeester, de korporaal, de advocaat, de gouverneur, waren Italiaansch.—De andere bleven Romeinsch sprekende, Romeinsch gekleede, met het Romeinsche burgerrecht begenadigde, maar voor het overige Iberisch of Spaansch denkende en gevoelende menschen.—De Spaansche legioenen, die de Romeinen op het Iberisch schiereiland aanwierven, behoorden lang tot hunne beste troepen, en nooit zijn, vóór de ontdekking van Amerika, de Spanjaarden de wereld verder ingetrokken, dan onder de Romeinsche vanen.Dat de Spanjaarden niettegenstaande de Romeinsche opleiding en ontwikkeling, naar den geest en het hart altijd Spanjaarden bleven, en dat zij reeds toen dezelfde eigenschappen bezaten of verkregen, die zij vroeger of later geopenbaard hebben, laat zich tamelijk goed aantoonen. Zelfs bij eene vluchtige vergelijking is het b.v. onzen historici niet ontgaan, hoe zeer vele Spaansche eigenaardigheden in de werken, den schrijftrant en de gedachten der beroemde Romeinsche schrijvers en dichters:Seneca,Quinctilianus,Lucanus,Columella,Martialis, die op het Pyreneesche schiereiland geboren werden, te vinden zijn. Misschien ligt er ook iets bepaald Spaansch in de houding, het karakter en de wijze van zijn, der beide groote KeizersTrajanusenTheodosius, die geboren Spanjaarden waren, en die dit land aan den Romeinschen staat schonk.Een later Romeinsch, in Spanje geboren, dichterPrudentius, is volgens een historicus door en door Spaansch. “De hoogste dweeperij van het gevoel, moeielijk volgehoudene afleidingen, gewaagde sprongen en koene allegorische beelden,” zegt de heer vonSchack,“vindt men overal in de gedichten vanPrudentiuseven dicht bij elkander, als b.v. in de treurspelen van den modernenCalderon. Bij beiden dezelfde innigheid van gevoel en dezelfde verhevene beeldenpracht, naast de vervelendste langdradigheid en eindelooze herhalingen,—defraaiste en schitterendste plaatsen naast uiterst vermoeiende en krachtelooze zinnen,” die overal op de velden der Spaansche poëzie voor en na te voorschijn treden, even als in de natuur van het land de uitgestrekte dorre berg-plateau’s en heidevlakten tusschen die “door de engelen toebereide dalen.”—Deze Prudentius was zelfs, even als zijn landsman Quinctilianus, in dezelfde Spaansche provincie geboren, waaruit later de grootste dichters dier natie, een Calderon, een Cervantes, een Lopes de Vega ontsproten, namelijk in Castilië, het hart des lands.De inwerkingen der Romeinen op de Spanjaarden zijn duurzamer en van meer beslissenden aard geweest, dan die van eenig, ander voor of na hen, op het schiereiland verschenen volk.—Zij hebben de Iberiërs voor het vervolg van tijd aan dien tak van het Indo-Germaansche ras, dat men den Celto-Romaanschen noemt, verbonden, hebben hun eene Romaansche taal en beschaving gegeven, die de oude Iberische bijna geheel verdrong, en hebben hen daardoor tot broeders der Italianen en Franschen gemaakt.Op eene vreemde en nog weinig verklaarbare wijze, heeft zich deze welluidende, edele, rijke en trotsche Romaansche taal over alle deelen des lands,—met uitzondering van den Baskischen hoek—in verscheidene dialecten verbreid, en heeft zij zich later, zelfs onder de heerschappij der Gothen en Mooren, natuurlijk een weinig gewijzigd door den invloed van dezen, weten te bewaren en verder te ontwikkelen; zij is tot een boom met rijke vruchten van poëzie en literatuur opgegroeid, zooals geen der andere op Spaanschen bodem overgeplante of daar inheemsche tongvallen.—Zij is in woordvorming en buiging echt Romaansch, ja! in menig punt zelfs het Latijn nader gebleven, dan zulks met het Italiaansch het geval is.Even als hunne taal, zoo hebben de Romeinen ook hunne oude overleveringen, hunne mythen en hunne godenleer aan de Iberiërs medegedeeld. En even als bij andere Romaansche volken, zoo is ook bij de Spanjaarden de herinnering aan de Grieksch-Romeinsche oudheid levendig gebleven. “Nog heden ten dage moet de reiziger er zich over verwonderen, als hij hoort hoe de Spaansche landlieden in het binnenste van het land, de namen van Venus, Amor, Bacchus, Herkules en andere Grieksch-Romeinsche goden-namen in den mond hebben en dezen, even als de Sicilianen, nevens hunne heiligen aanroepen.” Ook putten de oude en nieuwe dichters van Spanje, zoowel hunne allegoriën als de thema’s voor hunne treurspelen, met zoo groot gemak uit de stoffen die de oude mythologie, de Trojaansche oorlog, de tocht der Argonauten enz. hun aanbieden, dat men wel ziet, hoe dit alles uit de tijden der Grieken en Romeinen bij hen populair en eigen geworden is, en niet, zooals bij ons, eerst door philologen en oudheid-onderzoekers onder het volk verspreid is.Even als in andere landen, zoo werd ook na de vijfde eeuw in Spanje, de heerschappij der Romeinen gevolgd door die der zich over geheel Europa verspreidende Germanen.—Het eerst trokken de Sueven en Vandalen, als voortroepen der Gothen, over de Pyreneën en wisten daar eene tijdelijke heerschappij te voeren; een gedeelte der Vandalen namelijk zette zich in de rijkste en zuidelijkste provincie van Spanje, in het dal van den Guadalquivirneder, maar weldra trokken zij van daar naar Afrika.—Deze Duitsche Vandalen lieten in Spanje weinig meer achter dan hunnen naam, die van toen af voor altijd aan dat paradijs “Vandalitia” of “Andalusia” eigen gebleven is.Op de Sueven en Vandalen volgden de West Gothen, die door onstuimige aanvallen te midden der Spaansche Romanen, hunne heerschappij in het land grondvestten en een Koningrijk stichtten, dat twee eeuwen bleef bestaan.—Daar deze Gothen zich door huwelijk als anderszins spoedig met de inboorlingen van het land vermengden, de taal en de zeden en na eenigen tijd ook den rechtgeloovigen katholieken godsdienst van dezen aannamen—daar zij dus mede Spanjaarden werden en zij verder hun onafhankelijk Koningrijk over hetgeheelePyreneesche schiereiland, en ook over Lusitanië of Portugal uitbreidden, zoo mag men het zoogenaamde Gothische tijdperk als het eerste tijdvak beschouwen, waarin de Spanjaarden een eenig vereenigd volk, een staat onder een opperhoofd uitmaakten—als een volk optraden.Want in de Iberische oudheid bestonden, zooals boven reeds opgemerkt is, slechts eene menigte naast elkander wonende stammen van hetzelfde ras—laterwaren vele dezer stammen min of meer afhankelijk van de Pheniciërs, Carthagers, Grieken, en vermengden zij zich met dezen. Nog later was geheel Spanje niets meer dan eene Romeinsche provincie. Onder de Gothen echter had het geheele land één geloof, vormde het éénen staat, was het één volk. Aan hen moet men de schepping derpolitiekeonafhankelijkheid en het aanzien der Spaansche nationaliteit toeschrijven.Van hunnen tijd dagteekenen wellicht ook vele der eigenaardigheden en neigingen, die de geaardheid van het Spaansche karakter eigen geworden en gebleven zijn, b.v. hunne ernstige godsdienstigheid, hunne strenge rechtgeloovigheid en hun haat tegen allen, die zij ketters noemen; eene eigenschap, die reeds de Gothische Koningen, in eene wreede verdrijving der Joden en in andere maatregelen, openbaarden.—Hun oud Gothisch Koningrijk te herstellen, was ook later in de oorlogen met de Arabieren, om zoo te zeggen het ideaal, dat de Spaansche natie voor den geest zweefde, en toen zij dat ideaal eindelijk onder Ferdinand en Isabella bereikten, toen was onmiddellijk dezelfde daad, waarmede de oude Gothische Koningen van het tooneel der geschiedenis waren afgetreden—eene vreeselijke Jodenvervolging—weder een der eerste maatregelen, waarmede de katholieke Koningen de herstelling en de hereeniging van het oude rijk vierden. De geest der ketter-rechtbanken heeft zich dus, in het nationaal-karakter der Spanjaarden, lang voor men den naam “inquisitie” kende, geopenbaard.Zeer weinig Gothisch of Germaansch is in hunne taal overgebleven. Toch beschouwt men, als uit dien tijd afstammende: den harden klank die aan de Spaansche uitspraak eigen is, hunne harde gehemelte-letters, vooral ook de harde uitspraak der “G” voor “e” en “i”, en zekere den Duitschers en Spanjaarden eigene wijzigingen der klinkletters, b.v. de verwisseling van de Latijnsche “O” in een tweeklank; Latijnsch:corpus, Spaanschcuerpa, DuitschKörper; Latijnschpopulus, Spaanschpuebla, DuitschPöbelenz.Iets meer Germaansch is in hunne staatsregeling, hunne zeden, hunne rechts- en maatschappelijke toestanden gebleven, wat zich gemakkelijk uit de omstandigheid laat verklaren, dat de Gothen langen tijd de machthebbers, de wetgevers en de overmachtige adel des lands bleven, terwijl hunne Romaansche onderdanen, de Romeinsche beschaving, de scholen en de literatuur in handen hadden.—De staatsregelingen der latere Koningen van het schiereiland, behielden nog lang een Gothischen grondslag en eene Germaansche tint, die eerst in den loop der tijden langzamerhand verminderde, en in onze negentiende eeuw geheel verdwenen schijnt te zijn.Sommigen gelooven, dat ook de wereldbekende adeltrots der Spanjaarden, hun door Germaanschen geest ingeboezemd is. “Ser Godo” (een Gothe zijn) heeft in eenige provinciën van Spanje nog de beteekenis: “van goeden adel zijn.”Duitsche schrijvers en reizigers hebben ook het Duitsche ras, de hooge Germaansche gestalte en andere Duitsche eigenaardigheden, nu eens hier, dan daar, in Spanje willen terugvinden. Zoo verklaart b.v. de een alleCastilianenvoor echte Gothen-zonen, en gelooft zelfs, dat de Spanjaarden en Portugeezenslechtsten gevolge van den hun door de Gothen aangebrachten avontuurlijken geest, de nieuwe wereld ontdekt hebben, en met behulp van hetgeen zij van de Duitschers ontvingen, nog lang na dien de voornaamste en koenste zeevaarders gebleven zijn.—Zoo ziet een ander in Catalonië niets dan Germaansch en Gothisch, terwijl men bij een derde leest, dat Asturië en Galicië en het Noordelijk gedeelte van Portugal, waaruit de flinke, sterk gebouwde menschen, de in Spanje zoo genaamde “Gallegos” (Galiciërs), voortkomen, “om overeenkomstig de Duitsche lust tot reizen, de Zuid-Spaansche en Zuid-Portugeesche streken als rustige, vlijtige arbeiders door te trekken, en later, even als de Duitsche handwerksgezellen, met de verkregene winst en ervaring naar het geliefde geboorteland terug te keeren, hetmeest wezenlijk Germaanschegedeelte van geheel Spanje is,” en dat ook bij voorkeur van daar uit, het verwonderlijke, poëtische en phantastische waas van het Germaansche en Gothische Noorden, over de overige Spaansche landen bezielend heengewaaid is.Inderdaad! deze laatste bewering vooral, kan iets waars tot grondslag hebben; want in dien Noord-Westelijken hoek hebben zich, bij den inval der Mooren, de meeste overblijfselen der Germaansche elementen opgehoopt. De Mooren hebben daar slechts ter loops bezoeken gebracht, en de geheele herbouwing van het Nieuw-Gothische rijk en de Spaansche nationaliteit, is ook van daar uitgegaan. Ook droeg juist dit gedeelte van het Pyreneesche schiereiland, in de middeneeuwen nog lang den naam “Gothia” (Gothenland), en zelfs nog tot op den huidigen dag noemt men in Zuid-Amerika, de Spaansche landverhuizers en kolonisten uit Asturië en Galicië “Godos” (Gothen).—Over het geheel echter mag men niet te veel waarde hechten aan de voorstelling, dat nog vele Germaansche, aan het bloed en de afstamming klevende, geestelijke en lichamelijke eigenaardigheden in Spanje te vinden zijn,—ofschoon somwijlen de Spanjaarden zelven, als zij in hun land een Duitscher ontmoeten,indachtig aan hunne oude Gothische voorvaderen, zeer vriendelijk plegen op te merken: “Somos Hermanos” (wij zijn immers broeders).De Duitschers hebben zich, als ras, nooit en nergens zoo hardnekkig en vast bewezen, als b.v. de Romeinen of als vele Aziatische stammen. Voornamelijk in de warme klimaten van Europa zijn zij spoedig geabsorbeerd geworden, minder in het Noorden, b.v. in Engeland. Ook kwamen zij niet in zoo grooten getale en niet zoo frisch en direct uit Duitschland naar Spanje, als zij b.v. naar Engeland gekomen zijn, maar eerst nadat zij reeds in andere Romeinsche provinciën rondgetrokken en woonachtig geweest waren, nadat zij daar waarschijnlijk reeds veel van hun oorspronkelijk Duitsch wezen verloren hadden.—Van Duitsche vrouwen hooren wij bij de Spaansche Gothen nooit iets. Hunne Koningen en voornamen trouwden al ras met voorname Spaansche vrouwen. Hieruit laat het zich gedeeltelijk verklaren, dat het Duitsche element in de Spaansche taal zoo zwak vertegenwoordigd is.Op den inval der Gothen uit het Noorden, volgde na eenigen tijd, in het begin der achtste eeuw, nogmaals eene hoogst belangrijke overstrooming uit het Zuiden, uit Afrika, langs den weg vroeger door de Pheniciërs en Carthagers genomen.—De toen ter tijd in Afrika en Azië machtige Arabieren trokken over de straat van Gibraltar, en vernietigden, tot op een klein gedeelte na, het Gothische rijk.—Even als de Carthagers, brachten zij vele stammen van het Noord-Afrikaansche stamvolk, de Barbaryers, met zich mede. Door de Spanjaarden en Portugeezen werd dit Afrikaansch-Aziatische, tot den Islam bekeerde volkenmengsel “Mooren” genoemd, omdat zij het laatst kwamen uit de, het dichtst bij het schiereiland gelegene Barbarysche provincie, die sedert oude tijden het “Moorenland” (Mauritanië) heette.—Zoo lang de Mahomedaansch-Arabische wereld een machtig, wanneer ook al niet altijd staatkundig, een eenig lichaam vormde, dat door dezelfde sappen gevoed werd, kwamen met de Arabieren ook gedeelten van andere Aziatische volken naar Spanje. Zij voerden er Syriërs en Perzen, en gedurende den laatsten tijd dat zij er vertoefden, ook Turken heen.—Al die Oostersche volken trokken eeuwen lang uit het binnenste van Marocco en uit Westelijk Azië naar Spanje, als ware dit land een tot hun Oosten behoorend gebied, en de prachtige steden, die zij daar bouwden, bevolkten en opsierden: “Korthoba” (Cordova), “Ischbilia” (Sevilla) enz. waren bij de patriotten van Egypte of Yemen, even zoo gevierd als Kaïn, Aleppo of Damascus.Nadat deze verschillende, met de Arabieren overgewaaide buiten-Europeesche rassen daar een tijd lang gewoond hadden, nadat zij daar een eigen, volkrijk en van het groote Kalifaat afgezonderd Koningrijk gesticht hadden, toen onder hen op Europeeschen bodem eene bloeiende beschaving wortel geschoten had, versmolten zij in meerdere of mindere mate toteenvolk, waarvan het hoofdkarakter en de taal wel Arabisch waren, maar dat zich ten langen laatste van zijne landslieden in Afrika en Azië evenzeer onderscheidde, als nu de Europeesche Turken van hunne Aziatische broeders in de steppen.—Er ontstond eene afzonderlijke Spaansch-Arabische nationaliteit, die trots de taaiheid, die aan alle Aziatische en Afrikaansche rassen eigen is, meer of mindervan de Europeesche natuur, en de volkenfamilie waarin en waarmede zij leefde, moest aannemen.In het noordelijke, bergachtige Spanje, in de Pyreneën en hare voortzettingen, in het oude, schier niet veroverde land der Cantabriërs en Baskiërs, dat door de Carthagers slechts ter loops aangeraakt was, waarin de Romeinen zichnooitrecht te huis gevoeld hadden, verschenen ook de Arabieren niet anders dan alstrekvogels. Eene lijn, die men van daar naar Gibraltar trekt, doorsnijdt het eerst streken, die de Mooren slechts nagenoeg 40 of 50 jaren in hun bezit hadden;—vervolgens gedeelten, waarin zij langer dan eene eeuw woonden,—eindelijk geheel in het zuiden, dicht bij Afrika, streken, die zij bijna 800 jaar als hun vaderland beschouwden. In al de schoone provinciën van het Pyreneesche schiereiland, die van Lissabon uit door de straat van Gibraltar tot aan Barcelona toe, hare dalen en hare kusten naar Afrika gekeerd en geopend hebben, zijn zij in degrootstegetalsterkte gekomen, en daar hebben zij zich,eerstals onafhankelijke heeren van het land,daarnaals onderdanen der Spaansche Koningen, het langst staande gehouden.Daar zij gedurende den tijd hunner heerschappij steeds meer en meer kolonisten uit Afrika aanvoerden; daar zij zich in het vruchtbare land zelf aanzienlijk vermeerderden, zoo maakten zij ten langen laatste in deze provinciën, met name in Andalusië, Grenada, Murcia en Valencia, niet alleen het meerendeel uit der in de steden wonende burgers, maar bewoonden zij ook overal als landbouwers naast de inboorlingen het land. Door de vlijtigste industrie en ontginning, gaven zij aan de vruchtbare dalen dezer streken eene zoo dichte bevolking, eene zoo zorgvuldige bebouwing, een zoo lachend uiterlijk, als geen volk voor of na hen in staat is geweest ze te verleenen.—Verscheidene hunner met de prachtigste moskeeën, sierlijkste paleizen, talrijke inrichtingen voor onderwijs en ter bevordering van het volks-welzijn, met tuinen en waterwerken versierde steden, telden hare inwoners bij honderdduizenden.Het aanvankelijk zoo heftige fanatisme, waarmede de Arabieren hun vaderland in Azië verlaten hadden, en waarmede zij Egypte en Noord-Afrika verwoestend waren binnengevallen, was bij hunne aankomst in Spanje reeds merkelijk getemperd. In Spanje hebben zij aan de voorschriften van den Koran, met betrekking tot de hun daar ontmoetende vreemdgeloovigen, eene zoo zacht mogelijke uitlegging gegeven. De Spaansche Christenen, wier landen zij daar veroverden, werden niet te zwaarde verwoest, maar alleen tot schatplichtige onderdanen gemaakt, die slechts eene matige belasting behoefden op te brengen. Zij bleven in massa naast en onder de Arabieren wonen. De Moorsche heerschers belemmerden de godsdienstoefeningen der overwonnenen door geene wreede dwangmaatregelen. Den Christenen werd de uitoefening van hunnen godsdienst en de vervulling hunner geestelijke betrekkingen vrijgelaten. Zij behielden aanvankelijk in alle steden, zelfs in de residentie van het rijk, Cordova hunne bisschoppen en kerken, zij mochten zich in de kerken zelfs van de klokken bedienen, wat, zooals bekend is, tot in den laatsten tijd niet eens aan de Duitsche protestanten, in eene groote residentie van een Duitsch vorst toegestaan was,—De meeste Spaansche onderdanen der Mooren leerden de Arabischetaal, die veel fijner beschaafd en wetenschappelijker was dan hun Gothisch-Romaansch patois,—namen hunne Arabische zeden en gewoonten aan, en werden dikwijls de leerlingen der meer beschaafde en meer wetenschappelijk ontwikkelde Arabieren.—Vele van deze Spaansche Christenen, de Katholieke heiligen-aanbidding en martelaars-vergoding moede, gingen tot den Islam over. Vele der Mahomedanen ook, ofschoon zulks veel zeldzamer voorgekomen is, lieten zich doopen. Huwelijken tusschen Christenen en Mooren, onder voornamen en geringen, waren veelvuldig.—En zoo waren al ras eene menigte draden gesponnen, waardoor beide rassen zich met elkander verbonden en vermengden; vele bruggen, wegen en kanalen gevormd, waardoor het Arabische bloed in het lichaam van het Spaansche volk, zoover dit door Arabieren beheerscht was, binnenvloot.De Mooren zelven werden, zooals boven gezegd is, gedurende hun oponthoud in Spanje, reeds een weinig gehispaniseerd. Evenzoo werden hunne christelijke onderdanen, niettegenstaande zij hun geloof behielden, veelvuldig gearabiseerd, hadden zelfs ook onder zich in hunne eigene kerkelijke gemeenten, menschen van Moorsche afkomst. Evenzoo ontstond er weldra eene burgerklasse van gemengden, die uit de, niet zelden voorkomende, huwelijken tusschen Mooren en Spanjaarden ontstond. Reeds de tweede stadhouder der Califen in Spanje huwde met eene Gothische Prinses. Deze gemengden werden aanvankelijk “Moz-Arabieren” genoemd. En ten slotte noemde men alle onder de Arabieren wonende Spanjaarden “Moz-Arabieren”, dat is: gearabiseerde Christenen.Hadden de Arabieren zich voor altijd in het bezit van hetgeheelePyreneesche schiereiland weten te handhaven, dan zou op gezegde wijze, waarschijnlijk een eigendommelijk volk, met sterk in het oog springenden Arabischen toon op het Romaansch-Iberisch fundament ontstaan zijn. Daar zij echter een gedeelte van het land onveroverd lieten, en daaruit langzamerhand het oorspronkelijke volk weder te voorschijn trad, zoo ontstond het omgekeerde, een volk metoud-Spaanschengrondtoon en hier en daar iets Arabisch.De bevrijdingsoorlog dien de Spanjaarden, van uit Asturië en het oude land der Cantabriërs, tegen de Arabieren begonnen, en dien zij, met eene in de geschiedenis zelden zoo aangetroffene volharding en energie, gedurende vijf eeuwen volhielden, tot zij eindelijk hun doel bereikt hadden, was even als alle nationale oorlogen der Europeanen met de Aziaten en Afrikanen, der Christenen met Mahomedanen, een strijd op leven en dood. Even als de over hunnen godsdienst in geestdrift ontstokene Koningen van Leon, Castilië, Arragon, en hunne door ras-haat bezielde Spanjaarden, voet voor voet, stad voor stad, dal voor dal, hun gebied naar het zuiden vergrootten, zoo werden ook voet voor voet de Moorsche bewoners dier streken, deels met het zwaard verdelgd, deels uit den grond waarin zij wortelden, als onkruid uitgeroeid.—Uit ieder streepje grond dat zij den Arabieren ontnamen, werden deze verdreven; zij moesten dan zuidwaarts trekken en hunne plaatsen werden door christelijke kolonisten uit het noorden ingenomen.—Evenals men een oranje-appel schilt, zoo werd Spanje langzamerhand stuk voor stuk ontdaan en gezuiverd van de over haarheengegroeide schil. Maar, wie met een molenaar vecht, die behoudt, zelfs al doet hij hem de vlucht nemen, sporen van het meel aan zich.—Het is eene tamelijk algemeene verschijning, dat een paar elkander als doodvijanden vervolgende natiën, zelfs midden in den strijd, onwillekeurig en tegen hunnen wil, op elkander beginnen te gelijken.—Reeds om tegen zijne tegenpartij opgewassen te zijn, moet de een veel van de wijze van oorlogvoeren van den ander, van zijne wapens en listen leeren kennen en aannemen, en moet hij zich met hem, wat betreft oefening, geest, list en kracht, op dezelfde lijn stellen.Dit geschiedde met de Spanjaarden in hunnen verdelgingsoorlog tegen de Arabieren. Beide partijen waren met denzelfden godsdienstijver bezield, ieder voor haar geloof, beide gloeiden van hetzelfde patriotisme,—de een voor het land, dat hunne voorvaderen sinds onheugelijke tijden bezaten,—de andere voor den grond, dien zij lief hadden. Daar beide partijen, al waren zij ook verbitterde vijanden, toch een edel slag van menschen waren, zoo bewonderde men elkander dikwijls van weerszijden, en had er dikwijls een strijd van grootmoedigheid tusschen hen plaats, en in de, echter altijd slechts korte, tijden van vrede, werden somwijlen zelfs banden van vriendschap en huwelijk gesloten.—Zoo al geene geloofsstellingen, zoo werden toch Arabische liederen, muziek en dergelijke naar de Spaansche legerplaats overgeplant. Natuurlijk liepen ook gedurig, nu en dan, soldaten uit het eene leger naar het andere over.Niet zelden verbonden de Christen-Koningen zulke Arabische overloopers aan zich, en verdedigden met hen hunne grenssloten. Omgekeerd hadden Mahomedaansche Vorsten soms christelijke ridders in hunnen dienst. De gevierdste aller Spaansche volkshelden uit dien tijd, vocht zelfs aan de zijde der Mahomedanen, en hij is ons zelfs onder zijn Arabischen eeretitel “El Cid” (de heer), nog heden ten dage beter bekend dan onder zijn Spaanschen naam:Roy Diaz, el Campeador(Roderik Diego’s zoon, de strijder). Arabische geleerden en kunstenaars, wiskunstenaars, sterrekundigen en geneesheeren, waren aan de hoven der Christen-Koningen eene nog meer voorkomende verschijning. Bij de gebouwen die zij in hunne steden daarstelden, maakten zij dikwijls gebruik van Arabische bouwkunstenaars, en er ontstond onder de Spaansche Christenen, naast den meest in zwang zijnden Gothischen bouwstijl, eene lichtere, meer elegante architectuur, die zij “Obra Morisca” (Mooren-werk) noemden. De Arabische gedichten, waarmede de Emirs van Grenada zich den tijd verdreven, werden door de Spanjaarden met welgevallen opgenomen, naverteld en vervolgens vrijer nagevolgd, en zoo ging ongemerkt menige trek der Arabische helden in het karakter der Castiliaansche ridders over.In plaats der verdrevene Arabische bevolking, namen de Spanjaarden de ietwat gearabiseerde Christenen, de “Moz-Arabieren”op, die zij in de Arabische steden vonden, als wier bevrijders zij verschenen, en deze werden aldra beschouwd als tot de massa van het volk te behooren. Door deze werd aan het Spaansche volk eene menigte menschen toegevoegd, die gewoon waren geweest Arabisch te spreken, en min of meer op Arabische wijze te leven en te denken.—Men begrijpt gemakkelijk, dat op deze wijze, terwijl zij van Asturië, Leon enz. uit, de verovering voltooiden van Oud- en Nieuw Castilië, Arragon,Valencia en Murcia, Toledo en Andalusië, allen landen waarin de Arabieren korter of langer gewoond hadden; terwijl zij steeds dieper in het, om zoo te zeggen Afrikaansche Spanje binnendrongen, ook hun geest steeds dieper in den Arabischen geest gedoopt werd.Eene volledige uitroeiing en verbanning van het Arabisch element scheen ten laatste niet meer mogelijk, als men niet het geheele land ontvolken en het zijne waarde ontnemen wilde. Ook vreesde men aanvankelijk, door hunne verdrijving naar Afrika, de daar aanwezige nationale vijanden te versterken.—In de Zuidelijke provinciën liet men daarom dikwijls de Arabische bevolking, vooral de boeren, met rust, terwijl men hen alleen, evenals de Arabieren het eens de Christenen gedaan haden, schatplichtig maakte en aan eenige beperkingen onderwierp.—Op deze wijze woonden dan ook weder, onder de Christelijke Koningen van Castilië en Arragon, de Spanjaarden en Arabieren nevens elkander. Vooral lieten langen tijd de christelijke grooten en grondbezitters der Koningrijken Valencia, Murcia, Andalusië enz., hunne akkers door Arabische boeren en tuiniers bebouwen. Men noemde deze midden onder de Christenen levende Arabieren “Morisco’s” of Moorsche Spanjaarden.—Na de verovering van Grenada, het laatste Moorsche Koningrijk, in het einde der 15deeeuw, werden vervolgens zelfs, om de daar sterk opgehoopte Arabische bevolking te verminderen en hunnen oproerigen geest te verzwakken, vele Arabieren naar het binnenste van Spanje overgebracht, op dezelfde wijze als in den laatsten tijd hunner steeds meer verdrongene heerschappij, de Moorsche Koningen dikwijls vele christelijke Spanjaarden, om zich van dit steeds lastiger wordend element te ontdoen, naar Afrika overgeplant hadden, waardoor dan ook op die wijze Spanje weder met Afrika samengroeide.De laatste stuiptrekkingen van Moorsche onafhankelijkheid en nationaliteit in Spanje, en de laatste gevechten der Spanjaarden met hen, hadden een uiterst bloedig karakter.—De Mooren verdedigden iederen voet van den hun dierbaar geworden bodem, streden om ieder dorp, iedere hut—om ieder hol, waarin een mensch, al was het dan ook als een wild dier, wonen kon.—De Spanjaarden echter vervolgden hen in iedere schuilplaats, verdelgden hen in iederen schuilhoek, en verstikten hen met vuur en rook in de rotsholen der Sierra-Morena en der Alpujarras, het zuidelijkste gebergte van Spanje, waarin bij onderscheidene gelegenheden, de laatste overblijfselen der kampvechters voor de Moorsche onafhankelijkheid, gevlucht waren.Ten laatste vatten de Spanjaarden ook de onzalige gedachte op, zich te ontlasten van de Moorsche elementen, die zij vroeger in hunne Koningrijken begenadigd, en als hunne onderdanen en arbeiders tot nu toe geduld hadden. Deze in hun staatswezen opgenomene afstammelingen van Mooren, waren reeds lang met geweld tot het christendom bekeerd geworden. Zij leefden onder hunne christelijke heeren, in eene steeds harder geworden afhankelijkheid, in eene ten laatste ongehoorde inkorting. Het leven der christenen onder de Arabieren was, naar de getuigenis van een christen-schrijver, eenete verdragen ondergeschiktheidgeweest, maar het leven der Mahomedanen onder de christenen was eenehel. Niettegenstaande alle plagen, die door de Spanjaardenop die arme Moriscos, ter wille van hun geloof en hunne nationaliteit, werden opgehoopt, waren dezen toch aan hunne vaderlijke gewoonten, hunne taal en, onder het hun opgelegde masker des christendoms, ook hun geloof trouw gebleven. Daar de Spanjaarden zagen, dat zij de Moriscos op geene wijze tot ware christenen maken konden, besloten zij eindelijk zich geheel van hen te ontdoen, en hen geheel en al naar Afrika te verdrijven.Sedert de vereeniging der Koningrijken Castilië en Arragon onder één hoofd, onder Ferdinand en Isabella, en later na de verovering van Portugal onder Filips II, behoorde alles wat op het Pyreneesche schiereiland huisde, tot een en hetzelfde staatslichaam. Het denkbeeld, dat alles één bloed, één gelijksoortig volk, met dezelfde zeden en met hetzelfde zuiver christelijk geloof moest vormen; dat het geheele land der Iberiërs een heilige bodem was, die door niets onchristelijks mocht bevlekt worden; dat men ook de laatste Arabische vonken vertrappen, en de laatste Mahomedaansche ziektestof uitdrijven moest, maakte zich met steeds meer kracht van het volk meester. Deze langzaam wortelschietende nationale-overtuiging bij de Spanjaarden, had zich reeds lang daarin geopenbaard, dat zij de invoering van eene zoo vreeselijke, aanvankelijk alleen tegen andersdenkenden gerichte instelling, als de inquisitie was, deelden, en dat zij aan de, door hunne Koningen en priesters in het jaar 1492 bevolene verdrijving der Joden, hunnen bijval schonken. In het jaar 1610, onder den zwakken Koning Filips III, voerde dit denkbeeld eindelijk tot de beklagenswaardige algeheele uitroeiing der Moriscos. De Koninklijke officieren en de inquisiteurs der kerk, gingen in Arragon, Castilië, Catalonië, Andalusië, in alle landschappen van Zuidelijk en Midden-Spanje rond, en rukten als tuiniers, overal dat wat zij onkruid noemden, uit den bodem.—Een millioen der beste onderdanen van den Koning, die ook reeds lang (totop één enkel vreemd druppeltje in hun bloed entotop de in hun hart glimmende godsdienstige overtuiging na,) zeer goede Spanjaarden geworden waren, werden bij deze gelegenheid onbarmhartig te samen gedreven, in schepen gepakt en in verscheidene transporten naar Afrika overgebracht.Dikwijls woedden daarbij de Spanjaarden tegen hun eigen, of tegen innig met hen verbonden bloed. De wonden, die zij zich zelven toen sloegen, zijn heden ten dage nog niet ten volle geheeld. Nog liggen verscheidene vruchtbare streken, die onder de Mooren met bloeiende dorpen en tuinen bezaaid waren, geheel braak en dienen zij der natie tot niets.Verscheidene dezer vroegeretuinenworden nu, even als de steppen van Rusland, alleen door kudden schapen, half wild vee, beweid.Dat echter die hardvochtige verdrijving der Moriscos, die strenge veroordeelingen der Arabische taal, en zelfs de scherp in het bloed en in de harten dringende inquisitie, al het Moorsche, wat in de taal en de geaardheid der Spanjaarden binnengeslopen was,nietmeer wegnemen kon, zal naar het boven medegedeelde, gemakkelijk begrepen worden.De Spaansche taal, niet alleen de verschillende provinciale tongvallen, maar ook het in de literatuur algemeen heerschend klassieke dialect, dat even als het volk en het rijk der Castilianen, van het Noorden uit, over Arabische gebiedenen bouwvallen heen, zich van het geheel meester maakte, is vol Arabische uitdrukkingen. Van geene andere niet Romaansche taal, hebben de Spanjaarden zooveel elementen en eigenaardigheden aangenomen. “Hunne poëzie, vooral hunne lyrische, en hunne poëtische gewoonten hebben zij aan de Arabieren ontleend.”Ook de omstandigheid, dat de Spanjaarden, een zoo historisch volk, zoo rijk aan geschied- en kroniekschrijvers geworden zijn, zoo mede, dat zij zich na de lyrische poëzie, op geen tak der poëzie en literatuur meer toegelegd hebben, dan op het drama, laat zich gedeeltelijk verklaren, zoo al niet uit eenevermengingmet de Arabieren, dan toch uit den langdurigen strijd met hen, die, om zoo te zeggen, een, over een tijdsverloop van 500 jaren loopend drama, met duizend hoogst tragische tusschengebeurtenissen en episodes was. Het is dien ten gevolge geen wonder, dat de Spanjaarden in alles zoo ridderlijk, zoo ernstig en zoo dramatisch geworden zijn; dat hunne grootste en uitstekendste dichters zich geheel aan het treurspel gewijd hebben; dat, even alsKliode stof der Spaansche geschiedenis uit louter drama’s geweven had, zoo nuThaliahaar alleen in treurspelen naschilderde, dat eenMolinaniet minder dan 300, eenCalderon700, de nog vruchtbaarderLopez de Vegaanderhalf duizend tooneel- en treurspelen, over de tooneelen die de wereld voorstellen, uitschudden; en dat, zooals een patriotisch Spanjaard zegt, het drama voor zijne landsliedendatwerd, wat de bijbel voor de Hebreërs, de Iliade en Odyssea voor de Grieken geweest waren, dat wil zeggen: een “archief voor het historische, staatkundige en godsdienstige weten en zijn van het volk, die de levendig en met hartstochtelijkheid geschrevene annalen der afwisselende lotgevallen, van den roem en de ongelukken van het Spaansche volk bevatte.”—“De beeldspraak en het figuurlijke in de gedichten der Spanjaarden, hunne voorliefde voor verfijnd spelen met denkbeelden en tegenstellingen, de ver gezochte gelijkenissen en toespelingen, zoo innig met het wezen van het Spaansche taal-eigen verwant” herinneren in hooge mate aan de Arabieren.—Wie ook, die ooit met de Spanjaarden omgegaan heeft, zou niet de vreemde en hoogdravende, aan het Oosten herinnerende uitdrukkingen opgevallen zijn, die ieder oogenblik zoowel in hunne poëzie als in hun dagelijksch gesprek voorkomen, b.v. wanneer een jongman het voorwerp zijner liefde “Clavel de mi alma” (gij anjelier mijner ziel) noemt, of wanneer een vroolijk meisje zich door hem gevleid gevoelt, die haar als een “zoutvat vol geest” prijst, of wanneer iemand opgetogen over een heerlijk glas wijn, uitroept: “dat het hem een voorsmaak van het paradijs geeft.”—Is dit niet alles, als ware het aan Hafis1en aan de dichters van Schiras ontleend? Ook in het hoogdravende pathos, in de vreemde gelijkenissen, de bloemrijke uitdrukkingen in het proza der Spanjaarden, of in hunne staatkundige gesprekken, meent men in hen afstammelingen van de Oosterlingen te herkennen.In de zeden van het volk, in de dansen, spelen en in de kleeding der Spanjaardenis eveneens, in de eene provincie minder, in de andere meer, veel Oostersch of Arabisch achtergebleven. De mantille en de sluier, waarmede de Andalusische schoonen zoo gracieus weten te coquetteeren, zijn b.v. geheel aan Afrika ontleend.—In de zuidelijkste gebergten van Spanje, in de Alpujarras, in het gezicht van Afrika, zooals ook in de Sierra Morena, moeten naar men zegt, nog heden ten dage directe afstammelingen der Mooren gevonden worden, die hunne natuur zuiver bewaard hebben. (Hun Mohamed en den Koran hebben zij echter geheel verleerd, terwijl zij de Spaansche taal geleerd hebben.) Alleen moet men hier, naar hetgeen boven opgemerkt is, de vraag stellen, of dit allesalleenenuitsluitendvan die Arabieren en Mooren, die in het jaar 711 metMusaenTarikover de straat van Gibraltar kwamen, en van hunne opvolgers moet afgeleid worden, dan of wij niet veeleer aan nog veel vroegere, de geschiedenis ten deele ontgane vermenging der volken van weerszijden dezer straat, moeten gelooven, of daar ook niet misschien eene oorspronkelijke verwantschap van het nationaal-karakter der oude Iberiërs en Mauritaniërs ten grondslag ligt; of in één woord bij de Spanjaarden niet iets Oostersch wordt aangetroffen dat van vóór de tijden der geschiedenis dagteekent?—In alle geval men heeft dit vermoeden geopperd, en men heeft zelfs een bewijs voor dit vermoedendaarinwillen zien, dat die Iberiërs (Spanjaarden) zich al het latere Arabische zoo gemakkelijk en spoedig eigen maakten. Daar de geschiedenis ons hierbij niet met de noodige feiten bijstaat, zoo kan dit niets meer dan een vermoeden ofvraagblijven.Na de overwinning der Mooren heeft Spanje geene zoo diep ingrijpende overstrooming van vreemde volksstammen weder beleefd.—De Spaansche nationaliteit is na dien tijd in hoofdzaak derwijze voltooid, als wij haar heden ten dage zien, en heeft zich in taal, zeden en staatkunde, hoofdzakelijk slechtsin en door zich zelveverder ontwikkeld.Wel hebben de Spanjaarden na dien tijd nog meerdere malen weder vreemdelingen bij zich gezien. Met den te Gent geboren Karel V kwamen, zooals bekend is, vele Belgen in het land. De naburen ten Noorden der Pyreneën, de Franschen, keerden het meest terug; eens op eene belangrijke wijze, die rijk aan gevolgen was, in het begin der 18deeeuw met de Bourbons; later eens in het begin der tegenwoordige eeuw met de Napoleoniden, en tusschen beiden door en later nog enkele malen, in alleen voorbijgaande krijgstochten.—Hoe invloedrijk deze en andere aanrakingen met hunne Noordelijke naburen ook op de staatkundige toestanden der Spanjaarden, en zelfs ook op het karakter hunner ontwikkeling, van hun bestuur, hunne kunsten en literatuur geweest zijn,—na Lodewijk XIV b.v. “nam bijna geheel de Spaansche literatuur een Fransch gewaad aan”—zoo waren het toch geen volks-overstroomingen meer, die op hetbloed, hetras, detaalen hetgrond-karakterder volks-nationaliteit zoo ingewerkt hebben, als eens de Celtische, die de Celt-Iberiërs in het leven riep,—de Romeinsche, die de Spanjaarden met de Romanen verbond,—de Moorsche, die hen weder met Afrika deed samensmelten, geweest waren.Nadat nu op deze wijze in het kort aangetoond is, welke elementen het Spaansche volk van buiten ontving, hoe het deze in zich opnam, blijft ons nogover een blik te slaan, op hetgeen de Spanjaarden aan de wereld en voornamelijk aan ons Europa terug gaven, en welke inpulsies en volks-elementen zich van hen uit bij ons verbreid, welke rol zij in de geschiedenis der ontwikkeling onder ons gespeeld hebben.Even als het land Spanje een geheel afzonderlijk gedeelte van Europa vormt, dat in zich zelf afgesloten is door breede zeeën en bergmuren, aan het Westelijk einde van ons werelddeel, waarmede het slechts door een bergachtige landengte verbonden is, zoo heeft ook het volk in de geschiedenis van Europa eene in hooge mate geïsoleerde stelling ingenomen.—Veel meer dan de volken van Midden-Europa is het zijn eigen gang gegaan. Het is in het binnenste zijner bergen, zijne eigene revolutiën waaraan het overige Europa betrekkelijk weinig aandeel nam, en waarvan het gewoonlijk even weinig voordeel trok als het er van leed, te boven gekomen.Nooit is het Pyreneesche schiereiland het brandpunt geweest eener ver om zich heengrijpende beschaving, die in haren duurzamen invloed en hare verre verbindingen, bij voorbeeld met de zon der beschaving, die eens uit het kleine Griekenland over Europa opsteeg, vergeleken kon worden.—Nooit is eene verovering van daar uitgegaan, gelijk aan die der Romeinen uit het Italiaansche schiereiland.—Nooit is daar aan het uiteinde van ons werelddeel, noch in oude tijden noch in de midden-eeuwen, een zoo machtig middelpunt van het Europeesche leven geweest, als in Italië tweemaal door hare de wereld gebiedende Keizers en Pausen geruimen tijd plaats had. Ook geene dergelijke steden verwoestende en landen bevolkende stroomen zijn van de Spanjaarden uitgegaan, zooals die der Germanen en Slawen uit het midden en het oosten van ons werelddeel.Nooit was Spanje, zooals Duitschland, eene onuitputtelijke werkplaats voor natiën en staten, ter gedaante-verandering der Europeesche landen. Ook hebben de trotsche, weinigmededeelzameSpanjaarden nooitduurzaamenherhaaldelijk, zooals hunne naburen, de Franschen, de wereld met hunne taal, hunne zeden, modes, hunne staatkundige beschouwingen trachten voor te lichten. Hunne edele taal is nooit—slechts een korten tijd uitgenomen—zooals die der Franschen, Latijnen, Grieken, in aller mond geweest. Zelfs de rijke producten hunner literatuur zijn betrekkelijk slechts bij weinigen bekend geworden. Ook de schoone kunsten hebben bij hen, zonder navolging te vinden, dikwijls onopgemerkt gebloeid. In het geheel en in het groot genomen, en in hunne betrekking tot Europa, zou men nu nog van de Spanjaarden kunnen zeggen, wat de ouden van de Iberiërs zeiden, namelijk dat zij, als men hen in hun huis niet stoorde, een vergenoegd volk waren. Eene nagenoeg gelijke isoleering en afgeslotenheid als bij de Spanjaarden, vindt men ook bij de bewoners der beide andere eilanden en schiereilanden, waarmede Europa in den Oceaan uitloopt, bij de Engelschen en Zweden.—Ook Groot-Brittanjeontvingmeer van Europa dan het haar gaf, en ook Skandinavië heeft zich gewoonlijk in zijne afgezonderde stelling buiten ’t spel gehouden. Slechts voorbijgaande, en alleen nu en dan als hulptroepen, rukten al deze eiland- en schiereiland-bewoners van ons werelddeel, uit hunne in dezee uitstekende landpunten naar de oorlogs- en zedelijke kampplaatsen van Midden-Europa.In de oudste tijden was Spanje een kolonie-land der Pheniciërs en Carthagers, het was hun Peru.—Later werd het eene provincie van Rome.—Gedurende de volksverhuizing zuchtte het onder de van Duitschland uitgaande stormen.—Onder de Arabieren ontviel het bijnageheel en alaan Europa en werd het om zoo te zeggen, een stuk van Afrika.—Daarna, toen de Arabieren weken, had het weder eeuwen lang zoo zeer met de innerlijke weeën zijner wedergeboorte te kampen, dat het ook toen gewoonlijk het overig Europa den rug toekeerde, en noch aan de kruistochten, noch aan andere grootsche vragen, die de volken-familie van ons werelddeel bezig hielden, deel kon nemen. Spanje had zijne eigene kruistochten tegen den Islam, en bleef nog diep in dit kruistochttijdperk vertoeven, toen het overig Europa reeds boeken drukte, zich reeds in de studie der Grieksche oudheid verdiepte, midden in het tijdperk zijner wedergeboorte was, en reeds de hervorming naderde.De gelukkige beëindiging van den nationalen-strijd met de Arabieren, de daardoor gevolgde vereeniging van alle bewoners van Spanje, “het land der heiligen en der helden,” zooals het toen ter tijd dikwijls genoemd werd, tot één staat en volk, gaven de natie in de 16deeeuw zulk een stoot, dat zijnuook, en nu voor deeerste en eenigemaal—over de grenzen van haar schiereiland stroomde,buitende Pyreneën landen in bezit nam, kolonisten naar den vreemde zond, andere volken door veroveringen en erfenissen aan hare zegekar ketende, dikwijls invloed op hunnen geest en zeden uitoefende, en eindelijk ook een zoo grooten Europeeschen staat vormde, dat eentijd langhet geheele werelddeel voor haar bevreesd was, en voor zijne onafhankelijkheid tegen de Spanjaarden streed, zooals de Spanjaarden zelven voor de hunne tegen de Mooren gekampt hadden, en dat Spanje, om zoo te zeggen, gedurende een gedeelte van de zestiende en zeventiende eeuw, het hoek- en draaipunt van de staatkunde der Europeesche volken werd.De blikken en schreden der Spanjaarden richtten zich toen bij voorkeur, evenals later die der Engelschen, buiten Europa, naar de andere zijde van den Oceaan, naar de door hen ontdekte nieuwe wereld, in welke richting de stroom hunner landverhuizing en van hunnen ondernemingsgeest verreweg het sterkst was, waar zij vele volken deden verdwijnen en nieuwe volken en staten stichtten, wier lotgevallen wij echter, daar wij ons tot Europa bepalen, niet te beschrijven hebben.Deze uitbreiding van macht naar het Westen (naar Amerika) kon echter niet zonder terugwerking op het Oosten (Europa) blijven; daarom alreeds niet, omdat de Spaansche Koningen zich met het machtigste Keizershuis van dien tijd, door huwelijken verbonden en vereenzelvigden.—Zooals hunColumbusen hunCorteszich naar de nieuwe wereld begaven, zoo kwamen ook de heldhaftigeGonzalvo de Cordova, de veroveraar van Italië, de vreeselijke Hertogvan Alva, die de Nederlanden tot onderwerping trachtte te brengen, de edeleJuan d’Austria, de schrik der Turken, en talrijke andere in Europa wereldberoemde veldheeren, uit den schoot der Spaansche natie te voorschijn.Zooals eens Griekenland beefde voor de phalanxen der Macedoniërs, zoo beefde nu, wat nooit te voren gebeurd was, Europa onder de voetstappen der Spaansche regimenten, wier dapperheid en discipline ten voorbeeld genomen werden.Geheel Napels, Sicilië, Sardinië, het Hertogdom Milaan, de Zuidelijke Nederlanden werden voor langeren tijd,—Duitschland en de Oostenrijksche bezittingen aan den Donau en die aan de Rhone, inFranche-Comté, slechts voor korten tijd—onder de heerschappij, of ten minste onder den machtigen invloed der Spanjaarden gebracht. Spaansche troepen overwonnen toenmaals bij Mühlberg in Noord-Duitschland, dat de Romeinen niet hadden kunnen overwinnen.—Spaansche vlooten zeilden op den Oceaan waar zij Engeland bedreigden, en op de Middellandsche Zee waar zij in den slag bij Lepanto de Turksche macht de spits afbeten.—De Spaansche monarchie werd toen de grootste en schitterendste in Europa, en bleef zulks tot aan het midden der 17deeeuw; en daar kunsten en literatuur als trouwe afschijnsels van het geheele gehalte eener natie, achter de wapens zelden wegblijven, zoo verhieven zich toen ook de taal, de poëzie en de Musen der Spanjaarden, trots de inquisitie en trots despotische Koningen, tot hun toppunt.DeCervantesvochten zelfs mede in die veldslagen der veldheeren; deVegas, deCalderons, die zooveel gedichten vol phantasie vervaardigd hebben; deVelasquez, deMurillosen hunne talrijke scholieren, die zooveel bleeke heiligen- en monnikengezichten geschilderd hebben; al deze waren tijdgenooten dier ruweCordovasenAlvas, en verschenen in hun gevolg.—Het volk passeerde toen het Zenith zijner beweging en doorliep de gouden eeuw, het rijkste tijdperk zijner ontwikkelings-periode.—In dien tijd vanzeerbewonderde en zeer gevreesde Spaansche grootheid, werd de Castiliaansche taal voor een groot gedeelte van Europatijdelijkbijna hetzelfde, wat later de Franschemeer blijvendgeworden is, de modetaal der voorname wereld.—Daar de aanzienlijke Spaansche familiën, zich evenals hunne Koningen, door huwelijken, met de familiën van Italië, Duitschland, de Nederlanden verbonden, daar men overal Spaansche grandes, militairen, diplomaten, hovelingen, gouverneurs ontmoette, zoo werd het eindelijk aan de hoven van Weenen, Milaan, Napels, Brussel, Londen, zelfs ook in Parijs, goede toon, Spaansch te spreken.Even als de welluidende, majestueuse en hoogdravende Spaansche taal, zoo verbreidden zich in dien tijd ook de Spaansche modes en zeden in kleederdracht en gedragswijze over geheel Europa.—Vooral in de residenties behaalde het deftige, statige en stijve kostuum en hofwezen der Spanjaarden de overhand. Het scheen een oogenblik alsof geheel Europa zich geheel op Spaansche wijze inrichten wilde, eerst de hoogere standen, en later ook de burgerklassen. Duitschland zuchtte lang onder den druk der Spaansche halskragen en Spaansche poffen. Zelfs de Engelsche heeren, de overwinnaars der Spaansche Armada “droegen hun baard en knevel op Spaansche wijze”. En alle pronkers van Europa trachtten zich voor te doen, sierlijk van het hoofd tot de voeten, onnatuurlijk geregen, afgemeten en beredeneerd in gedragen bewegingen, solide en kostbaar versierd, over zich zelven tevreden en trotsch als een Spaansch Hidalgo.Men kan deze Spaansche invloeden zelfs tot in het Skandinavische Noorden, en door Hongarije en Zevenburgen heen, tot in Rusland naspeuren. Een en ander daarvan, b.v. in de kleeding der patriciërs en raadsheeren der Duitsche vrije steden, zijn tot op onzen tijd bewaard gebleven.—Natuurlijk aapte men in dien tijd de Spanjaarden ook in gewichtiger zaken na, vooral in hunne militaire organisatie en de discipline bij hunne legers. Veel ouds in de Engelsche marine is van de Spaansche schepen afkomstig, zelfs verscheidene technische scheepstermen.Ook de Spaansche dichters vonden bewonderaars en naäpers zoowel in Italië als in Frankrijk. De Franschen vooral waren, nadat zij de rijkepoëtischegoudmijnen aan gene zijde, der Pyreneën ontdekt hadden, zooals eens de Pheniciërs deminerale, onvermoeid in de benuttiging en uitbreiding er van.—Natuurlijk geschiedde zulks, op gemakkelijk te begrijpen gronden, wel wat te laat, omdat de eigenlijke bloei in Spanje reeds voorbij was, Kleederenpronk en uiterlijkheden deelen zich altijd sneller en onmiddelijker mede dan literarische producten, voor welker genot en goed begrip menige voorbereiding noodig is. Duitschland had reeds lang Spaansche mantels gedragen en weder afgelegd, eer zijn zin voor de voortbrengselen van den Spaanschen geest ontwaakte. Maar toen hebben de Duitschers zich met bijzondere voorliefde op de edele, ernstige, kuische en gevoelvolle Spaansche Muze toegelegd, als zagen zij in zekere mate in haar eene halfzuster van hun eigen geest.In die niet-Spaansche landen van Europa, welke de Spanjaarden het langst beheerschten, zijn nog tot op den huidigen dag eenige sporen hunner aanwezigheid te herkennen. Het zuivere en ijverige Katholicisme, dat bij de Belgen in waarde is gebleven, is ten deele een voortbrengsel der heerschappij van de Spanjaarden, wier Koningen, veldheeren en priesters met taal, vuur en zwaard zich beijverden, de Vlamingen voor de nieuwe leer hunner Hollandsche broeders te bewaren. De trotsche Belgische adel, wiens afstammelingen zich dikwijls door huwelijk met de Spaansche adellijke geslachten verbonden, werd in hoogen graad voor Spaansche zeden en denkwijze gewonnen, en men ontdekt nog heden ten dage menig overblijfsel daarvan bij hen, zooals men ook nog in de Belgische steden op enkele zaken en gewoonten stuit, die van den Spaanschen tijd dagteekenen.—Aan het Oostenrijksche hof bleven Spaansche geest, taal en zeden tot diep in de 18deeeuw bestaan. Ook vindt men in Oostenrijk nog hier en daar Spaansche familienamen, die van de onder Karel V en Ferdinand I het land binnengetrokken Spanjaarden afkomstig zijn.—Ook in Sicilië, eene bakermat der oude Iberiërs, dat de nieuwere Spanjaarden langen tijd in hun bezit hadden, treft men nog menige overeenkomst met Spanje aan. Spaansche adellijke familiën, sedert eeuwen met die van dit eiland verbonden, hebben daar nog heden ten dage een niet onaanzienlijk grondbezit, en menige Spaansche rechterlijke gewoonte is daar ook nog heden ten dage van kracht.—Van alle Cis-Pyreneesche volken van Europa zijn echter de Spanjaarden het meest met de bewoners van Zuidelijk Frankrijk verbroederd. Metdeze hunne naburen hebben zij van oudsher meer te doen gehad, dan met eenig ander Europeesch volk.—Het Zuidelijk Frankrijk, door Languedoc en Provence om den Noordelijken boezem van de Middellandsche Zee heen, is altijd een overgangsland voor Italië of Frankrijk naar het Pyreneesche schiereiland geweest. Van daar rukte gewis eens het Iberische volk het Pyreneënland binnen, en Iberisch bloed stroomt gedeeltelijk nog door de aderen dezer heetbloedige Zuidelijke Franschen.—De West-Gothen heerschten geruimen tijd zoowel over het eigenlijke Spanje als over dit Iberische gedeelte van Gallië, en de Spaansche Souvereinen van Catalonië bezaten daar geruimen tijd het landschap Roussillon en andere streken van het land.Het gebied van den eens zoo bloeienden tuin der Provençaalsche dichtkunst en taal, strekte zich zoowel door Noord-Oostelijk Spanje als door Zuidelijk Frankrijk uit, en nog heden wordt daar, zoowel aan deze als gene zijde der Pyreneën, het Catalonische dialect gesproken, zooals zich, van Spanje uit over Narbonne en Marseille, eene reeks verwante dialecten, in zachte toon afwijkingen, langs de kust der Middellandsche zee tot naar Italië uitstrekt.—Nergens binnen de grenzen van zijn eigen land, voelt de Noordelijke Franschman zich minder te huis, dan bij deze Zuid-Fransche grensbewoners van de Pyreneën en de Middellandsche Zee, bij wie zich daarentegen de Spanjaard meer te huis gevoelt, dan ergens anders aan deze zijde der Pyreneën.Voor het overige ontmoet men nu, nadat zij zich weder achter hunne Pyreneën teruggetrokken hebben, den eigenlijken Spanjaard zelden onder de Europeesche volken. Zij hebben zich hier nergens als landbouwende kolonisten verstrooid.—Men kan geen tak van industrie opnoemen, waarin hun in de Europeesche steden de voorkeur gegeven wordt, zooals de Italianen, de Franschen, de Duitschers overal op ons vasteland, vele hebben. En terwijl men in bijna iedere hoofdstad van Europa, in meerdere of mindere mate, Duitschers, Franschen en Italianen aantreft, kan men in de minste ook slechts een klein Spaansch element in hare gezamenlijke bevolking ontdekken.—Er bestaan niet zulke in geheel Europa bekende en populaire persoonlijkheden uit Spanje, als b.v. de Italiaansche handelaars in lekkernijen, de Savoiaardsche musici, de Toscaansche gipswerkers of de cantatrices uit het Romeinsche schiereiland, die bij ons om zoo te zeggen inheemsch zijn geworden. Ook hebben verder de Spanjaarden noch geleerden, noch handwerkslieden, noch ambtenaren met ons geruild, terwijl de Midden-Europeesche volken dat meermalen met elkander gedaan hebben. De Russen, die in nieuweren tijd gaarne van alle Europeesche volken voordeel trokken, namen dikwijls Duitsche, Italiaansche, Fransche, Engelsche, Hollandsche generaals, admiraals en ministers bij zich in dienst. Een Spaansche naam treft men onder hen, die sedert Peter den Groote, Rusland voor de beschaving gewonnen hebben, niet aan. Evenmin ontmoeten wij noch in Italië, noch aan den Rijn, Spaansche grand-seigneurs, of Spaansche natuurbewonderaars, zooals Rusland, Engeland, Nederland en Skandinavië die aanhoudend derwaarts zenden. Zij vallen ons met niets lastig, zij verheugen ons met geen talent, zij brengen ons niets. Men ziet op de markten van het Europeesche binnenland en in de havens, schier meer Turksche dan Spaanschekooplieden, ofschoon men ze zoo gaarne zien zou, daar zij gewoonlijk zeer eerlijke en geschikte handelaren zijn. Zij zijn in het Europeesche dagelijksch verkeer schier onbekende verschijningen. Alleen de vlijtige Cataloniërs, de eenige Spanjaarden die de werkzaamheid en de industrie huldigen, maken daarop eene uitzondering. De Spaansche taal, die zichzeewaartsover geheel vreemde vaste landen verspreidde, is in Europa maar op enkele weinige plaatsen door verdrevene Spaansche Joden inheemsch geworden, zooals ook in nieuweren tijd staatkundige vluchtelingen, in Londen en eenige andere plaatsen, kleine Spaansche koloniën gevormd hebben.1Hafis was een der beroemdste Perzische dichters uit het begin der 14deeeuw. Hij was geboren en ligt begraven teSchiras, eens het brandpunt der Perzische wetenschap en poëzie.Vert.
Als uit den romp van Europa gesneden, van haar door een hoogen bergmuur gescheiden, aan alle zijden door den Oceaan omringd, het uiterste punt van ons werelddeel, met eene zeer eigenaardige physionomie, ligt het wonderbare land daar, dat de ouden, wijl het hun toescheen dat de avondster er boven schitterde,Hesperia(het Westland) noemden. Even als met Europa, was het vermoedelijk vroeger, door de eerst in eene latere geologische periode doorgebrokene straat van Gibraltar, ook aan Afrika verbonden, en in wezen en karakter heeft het veel dat aan beide vaste landen gemeen is.—Dezelfde omwentelingen der aardoppervlakte, die de terrassen van den Afrikaanschen Atlas vormden, hebben ook op de groote rotsen-plateau’s van het Pyreneesche schiereiland ingewerkt, en dikwijls schijnt het, als hadden zij naar hetzelfde model gewerkt, en in Spanje een Afrika in het klein, een Europeesch Afrika willen vormen. Eerst toen de Oceaan in de eens geheel afgeslotene Middellandsche Zee binnendrong en de poort van Herkules uitgroef, kwam dit miniatuur-Afrika, wat de samenhang met het vaste land betrof, aan de zijde van Europa, kwam het, in physikalischen, ethnographischen en anderen zin, onder haren invloed, maar bleef toch steeds ook in velerlei opzichten in gemeenschap met het naburige Zuidland, waarnaar het, om zoo te zeggen, voortdurend zijne hand uitstrekte.—De geheele natuur van het Pyreneesche schiereiland schijnt dientengevolge een mengsel van het Zuiden en het Noorden.
SpanjeSpanje
Spanje
Het heeft warmere en droogere landstreken dan eenig ander gedeelte van Europa. Zijn klimaat brengt hier een daar het suikerriet, den palm en andere zuidvruchten tot rijpheid, en op zijn zuidelijkst punt hebben zelfs, wat hun anders nergens mogelijk was, de koude-schuwende dieren der keerkringen, de apen, en naast hen de Afrikaansche kameleons, hunne woonplaatsen kunnen opslaan.—In het scherpste contrast daarmede, vindt men ook Spaansche bergstreken van zoo ruwe temperatuur, dat zelfs onze Noordsche woudbewoner, de beer, er zich te huis gevoelt.—Uitgestrekte streken van dit groote schiereiland zijn even woest en dor, als de melancholische woestijn van Sahara of de Duitsche heidevelden van Lüneburg. En ook weder treft men er gedeelten aan, die, in liefelijkheid en natuurschoon, alles overtreffen wat ons werelddeel aanbiedt.
DeSierras, die getakte, onregelmatig getanderots-zagenvan Andalusië en Grenada, waarop nauwlijks ooit een boom wortels geschoten heeft, zijnbedekt met reusachtige granietblokken en marmer-massa’s van allerlei kleur, en hare ontoegankelijke kruinen hebben veel overeenkomst met puntige kegels, die zich in het altijd helder blauwe hemelsgewelf schijnen in te boren.—In den schoot dezer Sierra’s echter, zijn vruchtbare dalen verscholen, wier plantengroei en weelderige schoonheid zich de levendigste verbeelding niet tooverachtiger droomen kan.—Deze heerlijke dalen, waarin de welriekendste Flora de lucht met hare geuren doortrekt, schijnen, naar de poëtische volks-uitdrukking der Spanjaarden, door de engelen des hemels als hunne wiegen, in den boezem der rotsen ingelaten te zijn.
Het ernstige, treurige, sombere echter heeft over het algemeen den boventoon. Onmetelijke boomlooze, verbrande vlakten, eenzaam en doodstil, “als geschapen voor het gebed van boetedoende anachoreten,” breiden zich wijd en zijd door het binnenste van Spanje uit.—De lucht is daar scherp en droog, verschrikkelijk heet gedurende het eene jaargetijde, en snijdend ruw gedurende het andere. Te vergeefs zoekt men daar de zachte velden, de steeds door luwe, zachte westenwinden beademde tuinen van Italië, te vergeefs de frissche heerlijkheid, het zachte groen der Duitsche wouden met hun vroolijk vogelengekweel. Die zachte, rustige vroolijkheid van het groene woud- en weidentapijt, ligt over Spanje niet uitgespreid, wiens natuur wel—zelfs in zijne sombere gedeelten—verheven, maar niet altijd tot het gevoel sprekende, wel hier en daarprachtig, maar slechts zelden bewoonbaar en gemoedelijk is.—Zij hult zich, om zoo te zeggen, in een schilderachtig gedrapeerd overkleed, dat wel uit een grof weefsel bestaat, maar met gouden treswerk, edelgesteenten en paarlen bezet is.
De beroemde “Vega” (beemden) van Grenada—het bekoorlijke weidebloemen-plateau vanLa Serena, dat nu de Merinos-schapen beweiden,—het weelderige Andalusië, waarover de hoorn des overvloeds zijne natuurgaven uitgestrooid heeft, dat reeds de ouden roemden,—de rijk bevochtigde “Huerta” (tuin), in wier schoot Valencia ligt,—zijn eenige dezer paradijzen, die den voet der berg-plateau’s van het Pyreneën-land bijgevoegd of aangehangen zijn, met welke ook het binnenland hier en daar doorweefd is, en in welke de zuivere lucht, de krachtige zonnestralen en de rijkelijke dauw van deze hemelstreek, alle planten en producten eene weelderige fijnheid en zachtheid van kleuren, een glans geven, die de zinnen bekoort.
Wanneer men deze weinige, zoo scherp tegen elkander overstaande, grondtrekken van hun vaderland, bij elkander voegt, meent men reeds het portret der bewoners zelven geteekend te hebben, en de in het oog loopende eigenschappen van hun karakter, zoomede de wisseling der lotgevallen die daartoe de aanleidende oorzaak waren, te herkennen.—Even als in hetklimaaten in denatuur, zoo openbaart zich ook in de geschiedenis van het land een aanhoudende strijd, eene voortdurende vermenging van Zuidelijke of Oostersche en Noordsche of Europeesche invloeden en elementen.—Als de koude Noordenwinden, zoo stormen Noordsche volken over de Pyreneën het land binnen, en even als de heete “Solano”, trekken uit het Zuiden Afrikaansche volken tegen de natie op.—En het Spaansche volks-karakter, dat uit dezevermenging ontstaan is, is even als het land,een zeer scherp geteekend beeld zonder halflichten en schaduwbeelden, in de hoogste plaats phantastisch, vol hoogen zin; vol gloeienden trots, vol koude koenheid,—op al wat gemeen of middelmatig is minachtend nederziende—rustig en onverschrokken aan het grootste ongeluk het hoofd biedende,—haat en liefde vereenigende,—rijk aan de scherpste contrasten, even als die woeste Sierra’s met de daar aan, als het ware, hangende paradijzen,—in staat tot de bitterste wraak en tot de schoonste deugd, grootmoedig en toch wreed,—uit onverschillige gevoelloosheid tot stormachtige uitgelatenheid, uit trage rust en stijve onbeweeglijkheid tot de onstuimigste werkzaamheid overslaande,—geestig en onwetend, vrijmoedig en achterhoudend, lichtgeloovig en tegelijkertijd wantrouwend, zooals veranderlijke, dweepachtige phantastici zulks gewoonlijk zijn.
De eerste menschen van dit soort, die de geschiedenis ons in Spanje aanwijst, zijn onder den naam “Iberiërs” bekend. Vóór hen schijntgeenander volk in Spanje gewoond te hebben, zij schijnen de oorspronkelijke inwoners, de vroegste die het land in bezit namen, geweest te zijn, waarvan nog slechts een gering gedeelte, de zoogenaamde “Basken,” bestaat.
Deze oude Iberiërs zijn niet alleen in Spanje, maar naast de Finsche stammen wellicht ook in geheel Europa het oudste volk. Daarvoor spreekt onder anderen de omstandigheid, dat zij het uiterste, westelijk gedeelte van ons vasteland bewoonden, waarheen zij door de hen later natrekkende Indo-Germanen, de voorvaderen der Grieken, Romeinen, Celten en Germanen, gedrongen werden.
Wijl men eenige gelijkheid der Iberische taal met de talen van Afrikaansche volken ontdekte, heeft men somwijlen gemeend, dat Spanje ook deze vroege bevolking uit Afrika gekregen heeft. Dit was voornamelijk eene hypothese van den grooten Duitschen philosoof Leibnitz. Maar veel meer omstandigheden wijzen daarheen, dat de Iberiërs, even als andere Europeesche volken, langs de Middellandsche zee uit het Oosten gekomen zijn.—Want ook op Sicilië en de andere Italiaansche eilanden, ook in Zuidelijk Frankrijk, worden ons Iberiërs als de allereerste elementen der bevolking aangewezen. Daar werden zij door hun nakomende en het land binnentrekkende vreemdelingen overstroomd, en nu waren zij wel genoodzaakt zich in massa verder Westwaarts te begeven. De overblijfselen, die onder vreemde opperheerschappij zijn achtergebleven, geven nog den weg aan, langs welken zij trokken. Behalve deze richting uit het Oosten, dien oorsprong uit Azië, die gemeenschappelijke moeder der Europeesche menschheid, kan men anders weinig ontdekken, wat de Iberiërs met de overige Europeanen gemeen hadden.
Hunne taal, die wij nog heden ten dage bij de Baskiërs in de Pyreneën hooren, is zoo eigenaardig, volgens de nieuwste onderzoekingen onzer taalvorschers, zoo geheel verschillend van alle andere taaleigens van Europa, dat men noch eenige verwantschap met die der Celten, noch met die der Germanen of Grieken ontdekken kan.—Men heeft in de verwijderdste oorden der Aarde naar eenige verwantschap met dit zoozeergeïsoleerderas en taal gezocht. Eenigen hebben gelijkenis bij de Finnen, anderen zelfs bij de Indianen van Noord-Amerika willen vinden.
De Iberiërs hadden het geheele Pyreneesche schiereiland in bezit, maar reeds toen de geschiedenis gewag van hen begon te maken, woonden zij daar niet meer alleen.—Reeds een ander groot volk had zich over hen heengestort. Hunne oostelijke naburen en opdringers, de “Celten,” de voorvaders der Franschen, die hen uit Azië naar het Westen gevolgd waren, die hen reeds uit Italië en Zuid-Frankrijk verdreven hadden, waren van uit het tegenwoordig Frankrijk over de Noordelijke grensbergen getrokken, en hadden groote gedeelten van het Pyreneesche schiereiland betrokken. Deze eerste verdrukking van Spanje, van de zijde der bewoners van Frankrijk, dit vroegste spoor der door de geheele geschiedenis merkbare, en de tot op den huidigen dag voortdurende ijverzucht tusschen Spanjaarden en Franschen, verliest zich eveneens buiten den tijd der geloofwaardige geschiedenis.—Dit moet een overoud iets zijn, want toen de Romeinen deze verhoudingen leerden kennen, waren de gasten uit Gallië, in zeden en taal, reeds in hooge mate Iberisch, dat wil zeggen Spaansch geworden.—Zij verschilden reeds geheel en al van de Celten in Gallië, en werden daarom ook “Celto-Iberiërs” of Iberisch gewordene Celten genoemd.—Nevens hen woonden nog in grootere massa de oude onvermengde oorspronkelijke bewoners, zoowel in de gebergten van het Noorden en het Oosten, als ook langs de kusten der zee, in vele volkssoorten verdeeld, waarvan eenige, b.v. de heldhaftige Cantabriërs en de Basconen, (de tegenwoordige Baskiërs) in het Noorden, en de Lusitaniërs, de voorvaderen der Portugezen, in het Westen, hunnen naam bijzonder beroemd gemaakt hebben.
Het is niet weinig te betreuren, dat een Tacitus ons niet de zeden dezer Iberische voorouders der Spanjaarden, even als die der Germanen, geschilderd heeft.—Het weinige echter, wat wij van hen hooren, wijst daarheen, dat wij hun karakter en hun gansche wijze van zijn, als de ware bron en grondoorzaak der nationale eigenaardigheden onzer hedendaagsche Spanjaarden moeten beschouwen; dat wij den oorsprong en het begin der meeste eigenschappen van de moderne Spanjaarden, te zoeken hebben bij de oude Iberiërs, wier oorspronkelijke natuur, trots alle daarop door latere volksverhuizingen uitgeoefende invloeden, om zoo te zeggen, altijd weder boven kwam drijven.
De oude Iberiërs leefden, ten gevolge van de gesteldheid van hun door bergen doorsneden land en hun nationaal karakter, verbrokkeld in tallooze scherp van elkander afgescheidene stammen. Zij kenmerkten zich door eene diep gewortelde en hartstochtelijke liefde voor hun geboorteland, dat zij met hardnekkigheid verdedigden.—Zij waren echter weinig geneigd, zich te plaatsen onder de vanen van machtige aanvoerders, en groote ondernemingen in den vreemde uit te voeren. Het patriotisme, waarmede zij een hunner steden, Numantia, tegen de Romeinen verdedigden, is door hunne tijdgenooten algemeen geprezen geworden, en men heeft deze verdediging van het oude Numantia, dikwijls vergeleken met die van Saragossa tegen de Franschen, die door onze grootouders bewonderd werd.—Als men de geschiedenis dezer beide, tijdelijk zoo ver van elkander verwijderde, handelingen leest, meent men dikwijls juist denzelfden gang van gebeurtenissen waar te nemen;—dezelfde verschijnselendoen zich voor, ja men zou zeggen, dezelfde persoonlijkheden treden op.
De oude Iberiërs gebruikten tot het oorlogvoeren geene groote legers, maar kleine, zeer beweegbare benden “op de manier der roovers,” zooals reeds de GriekStrabozegt, terwijl hij er bijvoegt: “de Iberiërs waren alleen geschikt tot het doen van kleine ondernemingen” (wij zouden zeggen tot het voeren van guerilla-oorlogen).—Wanneer men hetgeen de Romeinen over deze wijze van oorlogvoeren zeggen, vergelijkt met hetgeen wij in deze eeuw, bij de gevechten vanDon Carlosen bij verschillende andere gelegenheden hebben kunnen waarnemen, dan is men geneigd te gelooven, dat nog nu in Spanje in hoofdzaak weinig veranderd is in de oude, het volk kenmerkende manier van vechten en oorlogvoeren.—De veldtochten van Don Carlos tegen de nieuwe monarchie, die van den ouden Spaanschen held Viriathus tegen de Romeinen; later die van den vluchtelingPelayotegen de Arabieren, gelijken, niet alleen wat de hoofdgebeurtenissen betreft, maar ook in de bijkomende episodes, in zoo hoogen graad op elkander, dat men in de verzoeking komt te gelooven, dat dit alles niets anders is dan de herhaling van hetzelfde feit, naar hetzelfde beraamde drama. Wij herkennen in de Iberische patriotten en krijgslieden die Plutarchus beschrijft, de Spaansche soldaten der midden-eeuwen en ook die van den nieuweren tijd.
Maar ook de geschiedenis van zulke weinig wezenlijke zaken, als b.v. nationale-dansen zijn, schijnt zich in Spanje in den grijsten voortijd te verliezen.—De schilderingen, die Romeinsche schrijvers van de kunst der Iberische danseressen, van hare levendige bewegingen en gesticulaties bij den klank der castagnetten, van hare lenigheid en hare uitdrukkingvolle muziek geven, pleiten ten voordeele der stelling, dat die Iberische dansen niet anders geweest zijn dan de tegenwoordige “Fandango’s” en “Boleros,” in de uitvoering waarvan de Spanjaarden heden ten dage nog evenzeer bewonderd worden, als hunne voorouders ten tijde der Romeinen.
Even als met de dansen en de guerilla-oorlogen, zoo staat het ook met de overeenkomst van vele andere zaken, die de oude en de nieuwe Spanjaarden met elkander gemeen hebben, en die over het algemeen bewijzen, dat de gezamenlijke bevolking van Spanje, trots alle vreemdsoortige toe- en bijvoegsels, die zij in den loop der tijden gekregen heeft, nu nog in haarwezenberust op de primitieve, nog niet vergane Iberische elementen; dat men haar in hoofdzaak als Iberisch beschouwen mag, en men haar land nog zeer te recht met den ouden naam “Iberisch schiereiland” benoemen mag.
Volkomen zuiver en onveranderd is het oude beeld der Iberiërs nog heden ten dage, zooals gezegd is, bewaard gebleven in de interessante blauwoogige en blondharige bewoners van den noordwestelijken bergachtigen hoek van Spanje, de zoogenaamde Baskische provinciën, waarheen slechts de uiterste voorposten der Romeinsche, Arabische en andere volken, die het land overstroomden, gekomen zijn.—Deze Baskiërs geven ons nog heden ten dage het echte beeld van die “wilde, stijfkoppige, onbuigzame, trotsche, maar tegelijkertijd ook vroolijke, goedhartige en vergenoegde oudste Spanjaarden,” en zij beroemen zich, in hunne dalen de oudste adellijke geslachten van het schiereilandte bezitten.—Als op zich zelve staande klippen rondom door andere volken-baren omspoeld en waarvan hier en daar stukken afgeslagen zijn, steken deze oude geslachten boven de stroomen uit, die over hunne andere Spaansche medebroeders heenstroomden. Van dennaamder Iberiërs getuigt heden ten dage nog zeer duidelijk de naam van de bekende rivier Ibero of Ebro. Ook bestaat nog in de tegenwoordige Spaansche taal menig Iberisch element, zooals ook nog vele namen van beroemde Spaansche steden niets dan later gewijzigde oud-Iberische namen zijn.
Het is hoogst waarschijnlijk, dat de Iberiërs, even als in het Noorden met de Galliërs of Celten, zoo ook in het Zuiden met hunne naburen in Afrika, van ouds aanhoudend in twist leefden, en dat zij van daar reeds invloeden en koloniën ontvingen, waarvan onze overleveringen niet meer gewagen.
Als den eerstenbekendeninvalvan daarkan men de stichting van koloniën in Zuidelijk Spanje, door de Pheniciërs en Carthagers, de stamgenooten en voorgangers der Arabieren, beschouwen. De Pheniciërs bouwden daar Cadix, Malaga en eenige andere beroemde steden. Toch schijnen zij alszeelieden, even als de Grieken, die ook in Spanje eenige koloniën, zooals Saguntum, stichtten, hunne havens en den kustrand slechts zelden verlaten te hebben, en het binnenste gedeelte van het land niet diep binnengedrongen te zijn. Zulks neemt echter niet weg, dat nog heden ten dage, verscheidene zaken in Spanje aan de aanwezigheid der Pheniciërs herinneren, zooals b.v. de naam “Spanje” zelf, die naar men meent van Phenicischen oorsprong is.
De Carthagers, die de voetstappen der Pheniciërs, hunne vaders, volgden, verbreidden zichverderin het land, stichtten daar talrijke koloniën, ontginden meer de zilvermijnen van het schiereiland, en besloten eindelijk, ten einde tegen hunne aartsvijanden, de Romeinen, met wie zij om de wereldheerschappij streden, een vaste burcht te winnen, geheel Spanje aan zich te onderwerpen.—Zij zonden hunne beste veldheeren, deHamilkars, deHasdubralsenHannibalsdaar heen, en deze veroverden, in eene reeks merkwaardige veldtochten, het grootste gedeelte van Spanje.—Daar de Carthagers zelven reeds sedert lang halve Afrikanen geworden waren, en zij als soldaten en begeleidersdezelfdevolken naar Spanje overbrachten, die laterwedermet de Arabieren kwamen, voornamelijk de Mooren, Barbarijers enz. zoo kan men dit als deneersten, door de geschiedenis eenigzins nauwkeurig bekenden groootenMoorschenof Afrikaanschen inval in Spanje beschouwen.
De naam der door den Carthager Hasdrubal gestichte stadCarthagena, getuigt onder anderen van de aanwezigheid der Karthagers in Spanje. Het is een Punische naam, die zelfs in zijn Afrikaansch geboorteland nu verdwenen is.
Na eenigen tijd echter, moesten de Carthagers op het Pyreneesche schiereiland voor de Romeinen wijken, die vervolgens na hunne verdrijving, trachtten het geheele land te onderwerpen.
Daar de Iberiërs even hardnekkig en heldhaftig waren in de verdediging van hun vaderland, als de Romeinen zulks waren in hunne pogingen om dewereld te veroveren, zoo duurde de strijd tusschen deze beide hardnekkige volken bijna twee eeuwen.—De veroverings- en bestrijdingsoorlogen in Spanje hebbenzich, onder steeds hernieuwde guerilla-oorlogen, bijna bestendig op die wijze door de eeuwen heengeslingerd. Romeinsche schrijvers bejammeren het dikwijls, dat geene onderwerping hunnen veldheeren moeielijker gevallen is, dan die van Spanje. De onderwerping van Gallië door Cesar was, in vergelijking met die van Spanje, om zoo te zeggen een: “veni, vidi, vici!” (Ik kwam, zag en overwon.)
Natuurlijk echter was ook de door de Romeinen doorgezette verovering, van langeren duur, van ingrijpender aard en meer doordringend, dan al de van de Celten, Pheniciërs en Carthagers uitgegane invallen.—Zij lijfden het geheele Iberische schiereiland stukswijze bij hun rijk in, en maakten het tot eene provincie, die langen tijd een der bloeiendste en volkrijkste gedeelten van het geheele groote Keizerrijk was.—Even als overal, zoo ook in Spanje, beschaafden en onderrichtten zij de inboorlingen op Romeinsche wijze, en beheerschten hen meer dan vier honderd jaren lang. Maar deze wijziging der nationaliteit ging niet zoover, dat men daardoor de Iberiërs tot in hart en nieren, naar geest en lichaam, tot volslagen Romeinen of Italianen maken kon. Het oude ras bleef veeleer in hoofdzaak hetzelfde, de naar het land overgeplante werkelijk Romeinsche kolonisten, waren natuurlijk betrekkelijk altijd slechts weinig talrijk. Alleen de schoolmeester, de korporaal, de advocaat, de gouverneur, waren Italiaansch.—De andere bleven Romeinsch sprekende, Romeinsch gekleede, met het Romeinsche burgerrecht begenadigde, maar voor het overige Iberisch of Spaansch denkende en gevoelende menschen.—De Spaansche legioenen, die de Romeinen op het Iberisch schiereiland aanwierven, behoorden lang tot hunne beste troepen, en nooit zijn, vóór de ontdekking van Amerika, de Spanjaarden de wereld verder ingetrokken, dan onder de Romeinsche vanen.
Dat de Spanjaarden niettegenstaande de Romeinsche opleiding en ontwikkeling, naar den geest en het hart altijd Spanjaarden bleven, en dat zij reeds toen dezelfde eigenschappen bezaten of verkregen, die zij vroeger of later geopenbaard hebben, laat zich tamelijk goed aantoonen. Zelfs bij eene vluchtige vergelijking is het b.v. onzen historici niet ontgaan, hoe zeer vele Spaansche eigenaardigheden in de werken, den schrijftrant en de gedachten der beroemde Romeinsche schrijvers en dichters:Seneca,Quinctilianus,Lucanus,Columella,Martialis, die op het Pyreneesche schiereiland geboren werden, te vinden zijn. Misschien ligt er ook iets bepaald Spaansch in de houding, het karakter en de wijze van zijn, der beide groote KeizersTrajanusenTheodosius, die geboren Spanjaarden waren, en die dit land aan den Romeinschen staat schonk.
Een later Romeinsch, in Spanje geboren, dichterPrudentius, is volgens een historicus door en door Spaansch. “De hoogste dweeperij van het gevoel, moeielijk volgehoudene afleidingen, gewaagde sprongen en koene allegorische beelden,” zegt de heer vonSchack,“vindt men overal in de gedichten vanPrudentiuseven dicht bij elkander, als b.v. in de treurspelen van den modernenCalderon. Bij beiden dezelfde innigheid van gevoel en dezelfde verhevene beeldenpracht, naast de vervelendste langdradigheid en eindelooze herhalingen,—defraaiste en schitterendste plaatsen naast uiterst vermoeiende en krachtelooze zinnen,” die overal op de velden der Spaansche poëzie voor en na te voorschijn treden, even als in de natuur van het land de uitgestrekte dorre berg-plateau’s en heidevlakten tusschen die “door de engelen toebereide dalen.”—Deze Prudentius was zelfs, even als zijn landsman Quinctilianus, in dezelfde Spaansche provincie geboren, waaruit later de grootste dichters dier natie, een Calderon, een Cervantes, een Lopes de Vega ontsproten, namelijk in Castilië, het hart des lands.
De inwerkingen der Romeinen op de Spanjaarden zijn duurzamer en van meer beslissenden aard geweest, dan die van eenig, ander voor of na hen, op het schiereiland verschenen volk.—Zij hebben de Iberiërs voor het vervolg van tijd aan dien tak van het Indo-Germaansche ras, dat men den Celto-Romaanschen noemt, verbonden, hebben hun eene Romaansche taal en beschaving gegeven, die de oude Iberische bijna geheel verdrong, en hebben hen daardoor tot broeders der Italianen en Franschen gemaakt.
Op eene vreemde en nog weinig verklaarbare wijze, heeft zich deze welluidende, edele, rijke en trotsche Romaansche taal over alle deelen des lands,—met uitzondering van den Baskischen hoek—in verscheidene dialecten verbreid, en heeft zij zich later, zelfs onder de heerschappij der Gothen en Mooren, natuurlijk een weinig gewijzigd door den invloed van dezen, weten te bewaren en verder te ontwikkelen; zij is tot een boom met rijke vruchten van poëzie en literatuur opgegroeid, zooals geen der andere op Spaanschen bodem overgeplante of daar inheemsche tongvallen.—Zij is in woordvorming en buiging echt Romaansch, ja! in menig punt zelfs het Latijn nader gebleven, dan zulks met het Italiaansch het geval is.
Even als hunne taal, zoo hebben de Romeinen ook hunne oude overleveringen, hunne mythen en hunne godenleer aan de Iberiërs medegedeeld. En even als bij andere Romaansche volken, zoo is ook bij de Spanjaarden de herinnering aan de Grieksch-Romeinsche oudheid levendig gebleven. “Nog heden ten dage moet de reiziger er zich over verwonderen, als hij hoort hoe de Spaansche landlieden in het binnenste van het land, de namen van Venus, Amor, Bacchus, Herkules en andere Grieksch-Romeinsche goden-namen in den mond hebben en dezen, even als de Sicilianen, nevens hunne heiligen aanroepen.” Ook putten de oude en nieuwe dichters van Spanje, zoowel hunne allegoriën als de thema’s voor hunne treurspelen, met zoo groot gemak uit de stoffen die de oude mythologie, de Trojaansche oorlog, de tocht der Argonauten enz. hun aanbieden, dat men wel ziet, hoe dit alles uit de tijden der Grieken en Romeinen bij hen populair en eigen geworden is, en niet, zooals bij ons, eerst door philologen en oudheid-onderzoekers onder het volk verspreid is.
Even als in andere landen, zoo werd ook na de vijfde eeuw in Spanje, de heerschappij der Romeinen gevolgd door die der zich over geheel Europa verspreidende Germanen.—Het eerst trokken de Sueven en Vandalen, als voortroepen der Gothen, over de Pyreneën en wisten daar eene tijdelijke heerschappij te voeren; een gedeelte der Vandalen namelijk zette zich in de rijkste en zuidelijkste provincie van Spanje, in het dal van den Guadalquivirneder, maar weldra trokken zij van daar naar Afrika.—Deze Duitsche Vandalen lieten in Spanje weinig meer achter dan hunnen naam, die van toen af voor altijd aan dat paradijs “Vandalitia” of “Andalusia” eigen gebleven is.
Op de Sueven en Vandalen volgden de West Gothen, die door onstuimige aanvallen te midden der Spaansche Romanen, hunne heerschappij in het land grondvestten en een Koningrijk stichtten, dat twee eeuwen bleef bestaan.—Daar deze Gothen zich door huwelijk als anderszins spoedig met de inboorlingen van het land vermengden, de taal en de zeden en na eenigen tijd ook den rechtgeloovigen katholieken godsdienst van dezen aannamen—daar zij dus mede Spanjaarden werden en zij verder hun onafhankelijk Koningrijk over hetgeheelePyreneesche schiereiland, en ook over Lusitanië of Portugal uitbreidden, zoo mag men het zoogenaamde Gothische tijdperk als het eerste tijdvak beschouwen, waarin de Spanjaarden een eenig vereenigd volk, een staat onder een opperhoofd uitmaakten—als een volk optraden.
Want in de Iberische oudheid bestonden, zooals boven reeds opgemerkt is, slechts eene menigte naast elkander wonende stammen van hetzelfde ras—laterwaren vele dezer stammen min of meer afhankelijk van de Pheniciërs, Carthagers, Grieken, en vermengden zij zich met dezen. Nog later was geheel Spanje niets meer dan eene Romeinsche provincie. Onder de Gothen echter had het geheele land één geloof, vormde het éénen staat, was het één volk. Aan hen moet men de schepping derpolitiekeonafhankelijkheid en het aanzien der Spaansche nationaliteit toeschrijven.
Van hunnen tijd dagteekenen wellicht ook vele der eigenaardigheden en neigingen, die de geaardheid van het Spaansche karakter eigen geworden en gebleven zijn, b.v. hunne ernstige godsdienstigheid, hunne strenge rechtgeloovigheid en hun haat tegen allen, die zij ketters noemen; eene eigenschap, die reeds de Gothische Koningen, in eene wreede verdrijving der Joden en in andere maatregelen, openbaarden.—Hun oud Gothisch Koningrijk te herstellen, was ook later in de oorlogen met de Arabieren, om zoo te zeggen het ideaal, dat de Spaansche natie voor den geest zweefde, en toen zij dat ideaal eindelijk onder Ferdinand en Isabella bereikten, toen was onmiddellijk dezelfde daad, waarmede de oude Gothische Koningen van het tooneel der geschiedenis waren afgetreden—eene vreeselijke Jodenvervolging—weder een der eerste maatregelen, waarmede de katholieke Koningen de herstelling en de hereeniging van het oude rijk vierden. De geest der ketter-rechtbanken heeft zich dus, in het nationaal-karakter der Spanjaarden, lang voor men den naam “inquisitie” kende, geopenbaard.
Zeer weinig Gothisch of Germaansch is in hunne taal overgebleven. Toch beschouwt men, als uit dien tijd afstammende: den harden klank die aan de Spaansche uitspraak eigen is, hunne harde gehemelte-letters, vooral ook de harde uitspraak der “G” voor “e” en “i”, en zekere den Duitschers en Spanjaarden eigene wijzigingen der klinkletters, b.v. de verwisseling van de Latijnsche “O” in een tweeklank; Latijnsch:corpus, Spaanschcuerpa, DuitschKörper; Latijnschpopulus, Spaanschpuebla, DuitschPöbelenz.
Iets meer Germaansch is in hunne staatsregeling, hunne zeden, hunne rechts- en maatschappelijke toestanden gebleven, wat zich gemakkelijk uit de omstandigheid laat verklaren, dat de Gothen langen tijd de machthebbers, de wetgevers en de overmachtige adel des lands bleven, terwijl hunne Romaansche onderdanen, de Romeinsche beschaving, de scholen en de literatuur in handen hadden.—De staatsregelingen der latere Koningen van het schiereiland, behielden nog lang een Gothischen grondslag en eene Germaansche tint, die eerst in den loop der tijden langzamerhand verminderde, en in onze negentiende eeuw geheel verdwenen schijnt te zijn.
Sommigen gelooven, dat ook de wereldbekende adeltrots der Spanjaarden, hun door Germaanschen geest ingeboezemd is. “Ser Godo” (een Gothe zijn) heeft in eenige provinciën van Spanje nog de beteekenis: “van goeden adel zijn.”
Duitsche schrijvers en reizigers hebben ook het Duitsche ras, de hooge Germaansche gestalte en andere Duitsche eigenaardigheden, nu eens hier, dan daar, in Spanje willen terugvinden. Zoo verklaart b.v. de een alleCastilianenvoor echte Gothen-zonen, en gelooft zelfs, dat de Spanjaarden en Portugeezenslechtsten gevolge van den hun door de Gothen aangebrachten avontuurlijken geest, de nieuwe wereld ontdekt hebben, en met behulp van hetgeen zij van de Duitschers ontvingen, nog lang na dien de voornaamste en koenste zeevaarders gebleven zijn.—Zoo ziet een ander in Catalonië niets dan Germaansch en Gothisch, terwijl men bij een derde leest, dat Asturië en Galicië en het Noordelijk gedeelte van Portugal, waaruit de flinke, sterk gebouwde menschen, de in Spanje zoo genaamde “Gallegos” (Galiciërs), voortkomen, “om overeenkomstig de Duitsche lust tot reizen, de Zuid-Spaansche en Zuid-Portugeesche streken als rustige, vlijtige arbeiders door te trekken, en later, even als de Duitsche handwerksgezellen, met de verkregene winst en ervaring naar het geliefde geboorteland terug te keeren, hetmeest wezenlijk Germaanschegedeelte van geheel Spanje is,” en dat ook bij voorkeur van daar uit, het verwonderlijke, poëtische en phantastische waas van het Germaansche en Gothische Noorden, over de overige Spaansche landen bezielend heengewaaid is.
Inderdaad! deze laatste bewering vooral, kan iets waars tot grondslag hebben; want in dien Noord-Westelijken hoek hebben zich, bij den inval der Mooren, de meeste overblijfselen der Germaansche elementen opgehoopt. De Mooren hebben daar slechts ter loops bezoeken gebracht, en de geheele herbouwing van het Nieuw-Gothische rijk en de Spaansche nationaliteit, is ook van daar uitgegaan. Ook droeg juist dit gedeelte van het Pyreneesche schiereiland, in de middeneeuwen nog lang den naam “Gothia” (Gothenland), en zelfs nog tot op den huidigen dag noemt men in Zuid-Amerika, de Spaansche landverhuizers en kolonisten uit Asturië en Galicië “Godos” (Gothen).—Over het geheel echter mag men niet te veel waarde hechten aan de voorstelling, dat nog vele Germaansche, aan het bloed en de afstamming klevende, geestelijke en lichamelijke eigenaardigheden in Spanje te vinden zijn,—ofschoon somwijlen de Spanjaarden zelven, als zij in hun land een Duitscher ontmoeten,indachtig aan hunne oude Gothische voorvaderen, zeer vriendelijk plegen op te merken: “Somos Hermanos” (wij zijn immers broeders).
De Duitschers hebben zich, als ras, nooit en nergens zoo hardnekkig en vast bewezen, als b.v. de Romeinen of als vele Aziatische stammen. Voornamelijk in de warme klimaten van Europa zijn zij spoedig geabsorbeerd geworden, minder in het Noorden, b.v. in Engeland. Ook kwamen zij niet in zoo grooten getale en niet zoo frisch en direct uit Duitschland naar Spanje, als zij b.v. naar Engeland gekomen zijn, maar eerst nadat zij reeds in andere Romeinsche provinciën rondgetrokken en woonachtig geweest waren, nadat zij daar waarschijnlijk reeds veel van hun oorspronkelijk Duitsch wezen verloren hadden.—Van Duitsche vrouwen hooren wij bij de Spaansche Gothen nooit iets. Hunne Koningen en voornamen trouwden al ras met voorname Spaansche vrouwen. Hieruit laat het zich gedeeltelijk verklaren, dat het Duitsche element in de Spaansche taal zoo zwak vertegenwoordigd is.
Op den inval der Gothen uit het Noorden, volgde na eenigen tijd, in het begin der achtste eeuw, nogmaals eene hoogst belangrijke overstrooming uit het Zuiden, uit Afrika, langs den weg vroeger door de Pheniciërs en Carthagers genomen.—De toen ter tijd in Afrika en Azië machtige Arabieren trokken over de straat van Gibraltar, en vernietigden, tot op een klein gedeelte na, het Gothische rijk.—Even als de Carthagers, brachten zij vele stammen van het Noord-Afrikaansche stamvolk, de Barbaryers, met zich mede. Door de Spanjaarden en Portugeezen werd dit Afrikaansch-Aziatische, tot den Islam bekeerde volkenmengsel “Mooren” genoemd, omdat zij het laatst kwamen uit de, het dichtst bij het schiereiland gelegene Barbarysche provincie, die sedert oude tijden het “Moorenland” (Mauritanië) heette.—Zoo lang de Mahomedaansch-Arabische wereld een machtig, wanneer ook al niet altijd staatkundig, een eenig lichaam vormde, dat door dezelfde sappen gevoed werd, kwamen met de Arabieren ook gedeelten van andere Aziatische volken naar Spanje. Zij voerden er Syriërs en Perzen, en gedurende den laatsten tijd dat zij er vertoefden, ook Turken heen.—Al die Oostersche volken trokken eeuwen lang uit het binnenste van Marocco en uit Westelijk Azië naar Spanje, als ware dit land een tot hun Oosten behoorend gebied, en de prachtige steden, die zij daar bouwden, bevolkten en opsierden: “Korthoba” (Cordova), “Ischbilia” (Sevilla) enz. waren bij de patriotten van Egypte of Yemen, even zoo gevierd als Kaïn, Aleppo of Damascus.
Nadat deze verschillende, met de Arabieren overgewaaide buiten-Europeesche rassen daar een tijd lang gewoond hadden, nadat zij daar een eigen, volkrijk en van het groote Kalifaat afgezonderd Koningrijk gesticht hadden, toen onder hen op Europeeschen bodem eene bloeiende beschaving wortel geschoten had, versmolten zij in meerdere of mindere mate toteenvolk, waarvan het hoofdkarakter en de taal wel Arabisch waren, maar dat zich ten langen laatste van zijne landslieden in Afrika en Azië evenzeer onderscheidde, als nu de Europeesche Turken van hunne Aziatische broeders in de steppen.—Er ontstond eene afzonderlijke Spaansch-Arabische nationaliteit, die trots de taaiheid, die aan alle Aziatische en Afrikaansche rassen eigen is, meer of mindervan de Europeesche natuur, en de volkenfamilie waarin en waarmede zij leefde, moest aannemen.
In het noordelijke, bergachtige Spanje, in de Pyreneën en hare voortzettingen, in het oude, schier niet veroverde land der Cantabriërs en Baskiërs, dat door de Carthagers slechts ter loops aangeraakt was, waarin de Romeinen zichnooitrecht te huis gevoeld hadden, verschenen ook de Arabieren niet anders dan alstrekvogels. Eene lijn, die men van daar naar Gibraltar trekt, doorsnijdt het eerst streken, die de Mooren slechts nagenoeg 40 of 50 jaren in hun bezit hadden;—vervolgens gedeelten, waarin zij langer dan eene eeuw woonden,—eindelijk geheel in het zuiden, dicht bij Afrika, streken, die zij bijna 800 jaar als hun vaderland beschouwden. In al de schoone provinciën van het Pyreneesche schiereiland, die van Lissabon uit door de straat van Gibraltar tot aan Barcelona toe, hare dalen en hare kusten naar Afrika gekeerd en geopend hebben, zijn zij in degrootstegetalsterkte gekomen, en daar hebben zij zich,eerstals onafhankelijke heeren van het land,daarnaals onderdanen der Spaansche Koningen, het langst staande gehouden.
Daar zij gedurende den tijd hunner heerschappij steeds meer en meer kolonisten uit Afrika aanvoerden; daar zij zich in het vruchtbare land zelf aanzienlijk vermeerderden, zoo maakten zij ten langen laatste in deze provinciën, met name in Andalusië, Grenada, Murcia en Valencia, niet alleen het meerendeel uit der in de steden wonende burgers, maar bewoonden zij ook overal als landbouwers naast de inboorlingen het land. Door de vlijtigste industrie en ontginning, gaven zij aan de vruchtbare dalen dezer streken eene zoo dichte bevolking, eene zoo zorgvuldige bebouwing, een zoo lachend uiterlijk, als geen volk voor of na hen in staat is geweest ze te verleenen.—Verscheidene hunner met de prachtigste moskeeën, sierlijkste paleizen, talrijke inrichtingen voor onderwijs en ter bevordering van het volks-welzijn, met tuinen en waterwerken versierde steden, telden hare inwoners bij honderdduizenden.
Het aanvankelijk zoo heftige fanatisme, waarmede de Arabieren hun vaderland in Azië verlaten hadden, en waarmede zij Egypte en Noord-Afrika verwoestend waren binnengevallen, was bij hunne aankomst in Spanje reeds merkelijk getemperd. In Spanje hebben zij aan de voorschriften van den Koran, met betrekking tot de hun daar ontmoetende vreemdgeloovigen, eene zoo zacht mogelijke uitlegging gegeven. De Spaansche Christenen, wier landen zij daar veroverden, werden niet te zwaarde verwoest, maar alleen tot schatplichtige onderdanen gemaakt, die slechts eene matige belasting behoefden op te brengen. Zij bleven in massa naast en onder de Arabieren wonen. De Moorsche heerschers belemmerden de godsdienstoefeningen der overwonnenen door geene wreede dwangmaatregelen. Den Christenen werd de uitoefening van hunnen godsdienst en de vervulling hunner geestelijke betrekkingen vrijgelaten. Zij behielden aanvankelijk in alle steden, zelfs in de residentie van het rijk, Cordova hunne bisschoppen en kerken, zij mochten zich in de kerken zelfs van de klokken bedienen, wat, zooals bekend is, tot in den laatsten tijd niet eens aan de Duitsche protestanten, in eene groote residentie van een Duitsch vorst toegestaan was,—De meeste Spaansche onderdanen der Mooren leerden de Arabischetaal, die veel fijner beschaafd en wetenschappelijker was dan hun Gothisch-Romaansch patois,—namen hunne Arabische zeden en gewoonten aan, en werden dikwijls de leerlingen der meer beschaafde en meer wetenschappelijk ontwikkelde Arabieren.—Vele van deze Spaansche Christenen, de Katholieke heiligen-aanbidding en martelaars-vergoding moede, gingen tot den Islam over. Vele der Mahomedanen ook, ofschoon zulks veel zeldzamer voorgekomen is, lieten zich doopen. Huwelijken tusschen Christenen en Mooren, onder voornamen en geringen, waren veelvuldig.—En zoo waren al ras eene menigte draden gesponnen, waardoor beide rassen zich met elkander verbonden en vermengden; vele bruggen, wegen en kanalen gevormd, waardoor het Arabische bloed in het lichaam van het Spaansche volk, zoover dit door Arabieren beheerscht was, binnenvloot.
De Mooren zelven werden, zooals boven gezegd is, gedurende hun oponthoud in Spanje, reeds een weinig gehispaniseerd. Evenzoo werden hunne christelijke onderdanen, niettegenstaande zij hun geloof behielden, veelvuldig gearabiseerd, hadden zelfs ook onder zich in hunne eigene kerkelijke gemeenten, menschen van Moorsche afkomst. Evenzoo ontstond er weldra eene burgerklasse van gemengden, die uit de, niet zelden voorkomende, huwelijken tusschen Mooren en Spanjaarden ontstond. Reeds de tweede stadhouder der Califen in Spanje huwde met eene Gothische Prinses. Deze gemengden werden aanvankelijk “Moz-Arabieren” genoemd. En ten slotte noemde men alle onder de Arabieren wonende Spanjaarden “Moz-Arabieren”, dat is: gearabiseerde Christenen.
Hadden de Arabieren zich voor altijd in het bezit van hetgeheelePyreneesche schiereiland weten te handhaven, dan zou op gezegde wijze, waarschijnlijk een eigendommelijk volk, met sterk in het oog springenden Arabischen toon op het Romaansch-Iberisch fundament ontstaan zijn. Daar zij echter een gedeelte van het land onveroverd lieten, en daaruit langzamerhand het oorspronkelijke volk weder te voorschijn trad, zoo ontstond het omgekeerde, een volk metoud-Spaanschengrondtoon en hier en daar iets Arabisch.
De bevrijdingsoorlog dien de Spanjaarden, van uit Asturië en het oude land der Cantabriërs, tegen de Arabieren begonnen, en dien zij, met eene in de geschiedenis zelden zoo aangetroffene volharding en energie, gedurende vijf eeuwen volhielden, tot zij eindelijk hun doel bereikt hadden, was even als alle nationale oorlogen der Europeanen met de Aziaten en Afrikanen, der Christenen met Mahomedanen, een strijd op leven en dood. Even als de over hunnen godsdienst in geestdrift ontstokene Koningen van Leon, Castilië, Arragon, en hunne door ras-haat bezielde Spanjaarden, voet voor voet, stad voor stad, dal voor dal, hun gebied naar het zuiden vergrootten, zoo werden ook voet voor voet de Moorsche bewoners dier streken, deels met het zwaard verdelgd, deels uit den grond waarin zij wortelden, als onkruid uitgeroeid.—Uit ieder streepje grond dat zij den Arabieren ontnamen, werden deze verdreven; zij moesten dan zuidwaarts trekken en hunne plaatsen werden door christelijke kolonisten uit het noorden ingenomen.—Evenals men een oranje-appel schilt, zoo werd Spanje langzamerhand stuk voor stuk ontdaan en gezuiverd van de over haarheengegroeide schil. Maar, wie met een molenaar vecht, die behoudt, zelfs al doet hij hem de vlucht nemen, sporen van het meel aan zich.—Het is eene tamelijk algemeene verschijning, dat een paar elkander als doodvijanden vervolgende natiën, zelfs midden in den strijd, onwillekeurig en tegen hunnen wil, op elkander beginnen te gelijken.—Reeds om tegen zijne tegenpartij opgewassen te zijn, moet de een veel van de wijze van oorlogvoeren van den ander, van zijne wapens en listen leeren kennen en aannemen, en moet hij zich met hem, wat betreft oefening, geest, list en kracht, op dezelfde lijn stellen.
Dit geschiedde met de Spanjaarden in hunnen verdelgingsoorlog tegen de Arabieren. Beide partijen waren met denzelfden godsdienstijver bezield, ieder voor haar geloof, beide gloeiden van hetzelfde patriotisme,—de een voor het land, dat hunne voorvaderen sinds onheugelijke tijden bezaten,—de andere voor den grond, dien zij lief hadden. Daar beide partijen, al waren zij ook verbitterde vijanden, toch een edel slag van menschen waren, zoo bewonderde men elkander dikwijls van weerszijden, en had er dikwijls een strijd van grootmoedigheid tusschen hen plaats, en in de, echter altijd slechts korte, tijden van vrede, werden somwijlen zelfs banden van vriendschap en huwelijk gesloten.—Zoo al geene geloofsstellingen, zoo werden toch Arabische liederen, muziek en dergelijke naar de Spaansche legerplaats overgeplant. Natuurlijk liepen ook gedurig, nu en dan, soldaten uit het eene leger naar het andere over.
Niet zelden verbonden de Christen-Koningen zulke Arabische overloopers aan zich, en verdedigden met hen hunne grenssloten. Omgekeerd hadden Mahomedaansche Vorsten soms christelijke ridders in hunnen dienst. De gevierdste aller Spaansche volkshelden uit dien tijd, vocht zelfs aan de zijde der Mahomedanen, en hij is ons zelfs onder zijn Arabischen eeretitel “El Cid” (de heer), nog heden ten dage beter bekend dan onder zijn Spaanschen naam:Roy Diaz, el Campeador(Roderik Diego’s zoon, de strijder). Arabische geleerden en kunstenaars, wiskunstenaars, sterrekundigen en geneesheeren, waren aan de hoven der Christen-Koningen eene nog meer voorkomende verschijning. Bij de gebouwen die zij in hunne steden daarstelden, maakten zij dikwijls gebruik van Arabische bouwkunstenaars, en er ontstond onder de Spaansche Christenen, naast den meest in zwang zijnden Gothischen bouwstijl, eene lichtere, meer elegante architectuur, die zij “Obra Morisca” (Mooren-werk) noemden. De Arabische gedichten, waarmede de Emirs van Grenada zich den tijd verdreven, werden door de Spanjaarden met welgevallen opgenomen, naverteld en vervolgens vrijer nagevolgd, en zoo ging ongemerkt menige trek der Arabische helden in het karakter der Castiliaansche ridders over.
In plaats der verdrevene Arabische bevolking, namen de Spanjaarden de ietwat gearabiseerde Christenen, de “Moz-Arabieren”op, die zij in de Arabische steden vonden, als wier bevrijders zij verschenen, en deze werden aldra beschouwd als tot de massa van het volk te behooren. Door deze werd aan het Spaansche volk eene menigte menschen toegevoegd, die gewoon waren geweest Arabisch te spreken, en min of meer op Arabische wijze te leven en te denken.—Men begrijpt gemakkelijk, dat op deze wijze, terwijl zij van Asturië, Leon enz. uit, de verovering voltooiden van Oud- en Nieuw Castilië, Arragon,Valencia en Murcia, Toledo en Andalusië, allen landen waarin de Arabieren korter of langer gewoond hadden; terwijl zij steeds dieper in het, om zoo te zeggen Afrikaansche Spanje binnendrongen, ook hun geest steeds dieper in den Arabischen geest gedoopt werd.
Eene volledige uitroeiing en verbanning van het Arabisch element scheen ten laatste niet meer mogelijk, als men niet het geheele land ontvolken en het zijne waarde ontnemen wilde. Ook vreesde men aanvankelijk, door hunne verdrijving naar Afrika, de daar aanwezige nationale vijanden te versterken.—In de Zuidelijke provinciën liet men daarom dikwijls de Arabische bevolking, vooral de boeren, met rust, terwijl men hen alleen, evenals de Arabieren het eens de Christenen gedaan haden, schatplichtig maakte en aan eenige beperkingen onderwierp.—Op deze wijze woonden dan ook weder, onder de Christelijke Koningen van Castilië en Arragon, de Spanjaarden en Arabieren nevens elkander. Vooral lieten langen tijd de christelijke grooten en grondbezitters der Koningrijken Valencia, Murcia, Andalusië enz., hunne akkers door Arabische boeren en tuiniers bebouwen. Men noemde deze midden onder de Christenen levende Arabieren “Morisco’s” of Moorsche Spanjaarden.—Na de verovering van Grenada, het laatste Moorsche Koningrijk, in het einde der 15deeeuw, werden vervolgens zelfs, om de daar sterk opgehoopte Arabische bevolking te verminderen en hunnen oproerigen geest te verzwakken, vele Arabieren naar het binnenste van Spanje overgebracht, op dezelfde wijze als in den laatsten tijd hunner steeds meer verdrongene heerschappij, de Moorsche Koningen dikwijls vele christelijke Spanjaarden, om zich van dit steeds lastiger wordend element te ontdoen, naar Afrika overgeplant hadden, waardoor dan ook op die wijze Spanje weder met Afrika samengroeide.
De laatste stuiptrekkingen van Moorsche onafhankelijkheid en nationaliteit in Spanje, en de laatste gevechten der Spanjaarden met hen, hadden een uiterst bloedig karakter.—De Mooren verdedigden iederen voet van den hun dierbaar geworden bodem, streden om ieder dorp, iedere hut—om ieder hol, waarin een mensch, al was het dan ook als een wild dier, wonen kon.—De Spanjaarden echter vervolgden hen in iedere schuilplaats, verdelgden hen in iederen schuilhoek, en verstikten hen met vuur en rook in de rotsholen der Sierra-Morena en der Alpujarras, het zuidelijkste gebergte van Spanje, waarin bij onderscheidene gelegenheden, de laatste overblijfselen der kampvechters voor de Moorsche onafhankelijkheid, gevlucht waren.
Ten laatste vatten de Spanjaarden ook de onzalige gedachte op, zich te ontlasten van de Moorsche elementen, die zij vroeger in hunne Koningrijken begenadigd, en als hunne onderdanen en arbeiders tot nu toe geduld hadden. Deze in hun staatswezen opgenomene afstammelingen van Mooren, waren reeds lang met geweld tot het christendom bekeerd geworden. Zij leefden onder hunne christelijke heeren, in eene steeds harder geworden afhankelijkheid, in eene ten laatste ongehoorde inkorting. Het leven der christenen onder de Arabieren was, naar de getuigenis van een christen-schrijver, eenete verdragen ondergeschiktheidgeweest, maar het leven der Mahomedanen onder de christenen was eenehel. Niettegenstaande alle plagen, die door de Spanjaardenop die arme Moriscos, ter wille van hun geloof en hunne nationaliteit, werden opgehoopt, waren dezen toch aan hunne vaderlijke gewoonten, hunne taal en, onder het hun opgelegde masker des christendoms, ook hun geloof trouw gebleven. Daar de Spanjaarden zagen, dat zij de Moriscos op geene wijze tot ware christenen maken konden, besloten zij eindelijk zich geheel van hen te ontdoen, en hen geheel en al naar Afrika te verdrijven.
Sedert de vereeniging der Koningrijken Castilië en Arragon onder één hoofd, onder Ferdinand en Isabella, en later na de verovering van Portugal onder Filips II, behoorde alles wat op het Pyreneesche schiereiland huisde, tot een en hetzelfde staatslichaam. Het denkbeeld, dat alles één bloed, één gelijksoortig volk, met dezelfde zeden en met hetzelfde zuiver christelijk geloof moest vormen; dat het geheele land der Iberiërs een heilige bodem was, die door niets onchristelijks mocht bevlekt worden; dat men ook de laatste Arabische vonken vertrappen, en de laatste Mahomedaansche ziektestof uitdrijven moest, maakte zich met steeds meer kracht van het volk meester. Deze langzaam wortelschietende nationale-overtuiging bij de Spanjaarden, had zich reeds lang daarin geopenbaard, dat zij de invoering van eene zoo vreeselijke, aanvankelijk alleen tegen andersdenkenden gerichte instelling, als de inquisitie was, deelden, en dat zij aan de, door hunne Koningen en priesters in het jaar 1492 bevolene verdrijving der Joden, hunnen bijval schonken. In het jaar 1610, onder den zwakken Koning Filips III, voerde dit denkbeeld eindelijk tot de beklagenswaardige algeheele uitroeiing der Moriscos. De Koninklijke officieren en de inquisiteurs der kerk, gingen in Arragon, Castilië, Catalonië, Andalusië, in alle landschappen van Zuidelijk en Midden-Spanje rond, en rukten als tuiniers, overal dat wat zij onkruid noemden, uit den bodem.—Een millioen der beste onderdanen van den Koning, die ook reeds lang (totop één enkel vreemd druppeltje in hun bloed entotop de in hun hart glimmende godsdienstige overtuiging na,) zeer goede Spanjaarden geworden waren, werden bij deze gelegenheid onbarmhartig te samen gedreven, in schepen gepakt en in verscheidene transporten naar Afrika overgebracht.
Dikwijls woedden daarbij de Spanjaarden tegen hun eigen, of tegen innig met hen verbonden bloed. De wonden, die zij zich zelven toen sloegen, zijn heden ten dage nog niet ten volle geheeld. Nog liggen verscheidene vruchtbare streken, die onder de Mooren met bloeiende dorpen en tuinen bezaaid waren, geheel braak en dienen zij der natie tot niets.
Verscheidene dezer vroegeretuinenworden nu, even als de steppen van Rusland, alleen door kudden schapen, half wild vee, beweid.
Dat echter die hardvochtige verdrijving der Moriscos, die strenge veroordeelingen der Arabische taal, en zelfs de scherp in het bloed en in de harten dringende inquisitie, al het Moorsche, wat in de taal en de geaardheid der Spanjaarden binnengeslopen was,nietmeer wegnemen kon, zal naar het boven medegedeelde, gemakkelijk begrepen worden.
De Spaansche taal, niet alleen de verschillende provinciale tongvallen, maar ook het in de literatuur algemeen heerschend klassieke dialect, dat even als het volk en het rijk der Castilianen, van het Noorden uit, over Arabische gebiedenen bouwvallen heen, zich van het geheel meester maakte, is vol Arabische uitdrukkingen. Van geene andere niet Romaansche taal, hebben de Spanjaarden zooveel elementen en eigenaardigheden aangenomen. “Hunne poëzie, vooral hunne lyrische, en hunne poëtische gewoonten hebben zij aan de Arabieren ontleend.”
Ook de omstandigheid, dat de Spanjaarden, een zoo historisch volk, zoo rijk aan geschied- en kroniekschrijvers geworden zijn, zoo mede, dat zij zich na de lyrische poëzie, op geen tak der poëzie en literatuur meer toegelegd hebben, dan op het drama, laat zich gedeeltelijk verklaren, zoo al niet uit eenevermengingmet de Arabieren, dan toch uit den langdurigen strijd met hen, die, om zoo te zeggen, een, over een tijdsverloop van 500 jaren loopend drama, met duizend hoogst tragische tusschengebeurtenissen en episodes was. Het is dien ten gevolge geen wonder, dat de Spanjaarden in alles zoo ridderlijk, zoo ernstig en zoo dramatisch geworden zijn; dat hunne grootste en uitstekendste dichters zich geheel aan het treurspel gewijd hebben; dat, even alsKliode stof der Spaansche geschiedenis uit louter drama’s geweven had, zoo nuThaliahaar alleen in treurspelen naschilderde, dat eenMolinaniet minder dan 300, eenCalderon700, de nog vruchtbaarderLopez de Vegaanderhalf duizend tooneel- en treurspelen, over de tooneelen die de wereld voorstellen, uitschudden; en dat, zooals een patriotisch Spanjaard zegt, het drama voor zijne landsliedendatwerd, wat de bijbel voor de Hebreërs, de Iliade en Odyssea voor de Grieken geweest waren, dat wil zeggen: een “archief voor het historische, staatkundige en godsdienstige weten en zijn van het volk, die de levendig en met hartstochtelijkheid geschrevene annalen der afwisselende lotgevallen, van den roem en de ongelukken van het Spaansche volk bevatte.”—“De beeldspraak en het figuurlijke in de gedichten der Spanjaarden, hunne voorliefde voor verfijnd spelen met denkbeelden en tegenstellingen, de ver gezochte gelijkenissen en toespelingen, zoo innig met het wezen van het Spaansche taal-eigen verwant” herinneren in hooge mate aan de Arabieren.—Wie ook, die ooit met de Spanjaarden omgegaan heeft, zou niet de vreemde en hoogdravende, aan het Oosten herinnerende uitdrukkingen opgevallen zijn, die ieder oogenblik zoowel in hunne poëzie als in hun dagelijksch gesprek voorkomen, b.v. wanneer een jongman het voorwerp zijner liefde “Clavel de mi alma” (gij anjelier mijner ziel) noemt, of wanneer een vroolijk meisje zich door hem gevleid gevoelt, die haar als een “zoutvat vol geest” prijst, of wanneer iemand opgetogen over een heerlijk glas wijn, uitroept: “dat het hem een voorsmaak van het paradijs geeft.”—Is dit niet alles, als ware het aan Hafis1en aan de dichters van Schiras ontleend? Ook in het hoogdravende pathos, in de vreemde gelijkenissen, de bloemrijke uitdrukkingen in het proza der Spanjaarden, of in hunne staatkundige gesprekken, meent men in hen afstammelingen van de Oosterlingen te herkennen.
In de zeden van het volk, in de dansen, spelen en in de kleeding der Spanjaardenis eveneens, in de eene provincie minder, in de andere meer, veel Oostersch of Arabisch achtergebleven. De mantille en de sluier, waarmede de Andalusische schoonen zoo gracieus weten te coquetteeren, zijn b.v. geheel aan Afrika ontleend.—In de zuidelijkste gebergten van Spanje, in de Alpujarras, in het gezicht van Afrika, zooals ook in de Sierra Morena, moeten naar men zegt, nog heden ten dage directe afstammelingen der Mooren gevonden worden, die hunne natuur zuiver bewaard hebben. (Hun Mohamed en den Koran hebben zij echter geheel verleerd, terwijl zij de Spaansche taal geleerd hebben.) Alleen moet men hier, naar hetgeen boven opgemerkt is, de vraag stellen, of dit allesalleenenuitsluitendvan die Arabieren en Mooren, die in het jaar 711 metMusaenTarikover de straat van Gibraltar kwamen, en van hunne opvolgers moet afgeleid worden, dan of wij niet veeleer aan nog veel vroegere, de geschiedenis ten deele ontgane vermenging der volken van weerszijden dezer straat, moeten gelooven, of daar ook niet misschien eene oorspronkelijke verwantschap van het nationaal-karakter der oude Iberiërs en Mauritaniërs ten grondslag ligt; of in één woord bij de Spanjaarden niet iets Oostersch wordt aangetroffen dat van vóór de tijden der geschiedenis dagteekent?—In alle geval men heeft dit vermoeden geopperd, en men heeft zelfs een bewijs voor dit vermoedendaarinwillen zien, dat die Iberiërs (Spanjaarden) zich al het latere Arabische zoo gemakkelijk en spoedig eigen maakten. Daar de geschiedenis ons hierbij niet met de noodige feiten bijstaat, zoo kan dit niets meer dan een vermoeden ofvraagblijven.
Na de overwinning der Mooren heeft Spanje geene zoo diep ingrijpende overstrooming van vreemde volksstammen weder beleefd.—De Spaansche nationaliteit is na dien tijd in hoofdzaak derwijze voltooid, als wij haar heden ten dage zien, en heeft zich in taal, zeden en staatkunde, hoofdzakelijk slechtsin en door zich zelveverder ontwikkeld.
Wel hebben de Spanjaarden na dien tijd nog meerdere malen weder vreemdelingen bij zich gezien. Met den te Gent geboren Karel V kwamen, zooals bekend is, vele Belgen in het land. De naburen ten Noorden der Pyreneën, de Franschen, keerden het meest terug; eens op eene belangrijke wijze, die rijk aan gevolgen was, in het begin der 18deeeuw met de Bourbons; later eens in het begin der tegenwoordige eeuw met de Napoleoniden, en tusschen beiden door en later nog enkele malen, in alleen voorbijgaande krijgstochten.—Hoe invloedrijk deze en andere aanrakingen met hunne Noordelijke naburen ook op de staatkundige toestanden der Spanjaarden, en zelfs ook op het karakter hunner ontwikkeling, van hun bestuur, hunne kunsten en literatuur geweest zijn,—na Lodewijk XIV b.v. “nam bijna geheel de Spaansche literatuur een Fransch gewaad aan”—zoo waren het toch geen volks-overstroomingen meer, die op hetbloed, hetras, detaalen hetgrond-karakterder volks-nationaliteit zoo ingewerkt hebben, als eens de Celtische, die de Celt-Iberiërs in het leven riep,—de Romeinsche, die de Spanjaarden met de Romanen verbond,—de Moorsche, die hen weder met Afrika deed samensmelten, geweest waren.
Nadat nu op deze wijze in het kort aangetoond is, welke elementen het Spaansche volk van buiten ontving, hoe het deze in zich opnam, blijft ons nogover een blik te slaan, op hetgeen de Spanjaarden aan de wereld en voornamelijk aan ons Europa terug gaven, en welke inpulsies en volks-elementen zich van hen uit bij ons verbreid, welke rol zij in de geschiedenis der ontwikkeling onder ons gespeeld hebben.
Even als het land Spanje een geheel afzonderlijk gedeelte van Europa vormt, dat in zich zelf afgesloten is door breede zeeën en bergmuren, aan het Westelijk einde van ons werelddeel, waarmede het slechts door een bergachtige landengte verbonden is, zoo heeft ook het volk in de geschiedenis van Europa eene in hooge mate geïsoleerde stelling ingenomen.—Veel meer dan de volken van Midden-Europa is het zijn eigen gang gegaan. Het is in het binnenste zijner bergen, zijne eigene revolutiën waaraan het overige Europa betrekkelijk weinig aandeel nam, en waarvan het gewoonlijk even weinig voordeel trok als het er van leed, te boven gekomen.
Nooit is het Pyreneesche schiereiland het brandpunt geweest eener ver om zich heengrijpende beschaving, die in haren duurzamen invloed en hare verre verbindingen, bij voorbeeld met de zon der beschaving, die eens uit het kleine Griekenland over Europa opsteeg, vergeleken kon worden.—Nooit is eene verovering van daar uitgegaan, gelijk aan die der Romeinen uit het Italiaansche schiereiland.—Nooit is daar aan het uiteinde van ons werelddeel, noch in oude tijden noch in de midden-eeuwen, een zoo machtig middelpunt van het Europeesche leven geweest, als in Italië tweemaal door hare de wereld gebiedende Keizers en Pausen geruimen tijd plaats had. Ook geene dergelijke steden verwoestende en landen bevolkende stroomen zijn van de Spanjaarden uitgegaan, zooals die der Germanen en Slawen uit het midden en het oosten van ons werelddeel.
Nooit was Spanje, zooals Duitschland, eene onuitputtelijke werkplaats voor natiën en staten, ter gedaante-verandering der Europeesche landen. Ook hebben de trotsche, weinigmededeelzameSpanjaarden nooitduurzaamenherhaaldelijk, zooals hunne naburen, de Franschen, de wereld met hunne taal, hunne zeden, modes, hunne staatkundige beschouwingen trachten voor te lichten. Hunne edele taal is nooit—slechts een korten tijd uitgenomen—zooals die der Franschen, Latijnen, Grieken, in aller mond geweest. Zelfs de rijke producten hunner literatuur zijn betrekkelijk slechts bij weinigen bekend geworden. Ook de schoone kunsten hebben bij hen, zonder navolging te vinden, dikwijls onopgemerkt gebloeid. In het geheel en in het groot genomen, en in hunne betrekking tot Europa, zou men nu nog van de Spanjaarden kunnen zeggen, wat de ouden van de Iberiërs zeiden, namelijk dat zij, als men hen in hun huis niet stoorde, een vergenoegd volk waren. Eene nagenoeg gelijke isoleering en afgeslotenheid als bij de Spanjaarden, vindt men ook bij de bewoners der beide andere eilanden en schiereilanden, waarmede Europa in den Oceaan uitloopt, bij de Engelschen en Zweden.—Ook Groot-Brittanjeontvingmeer van Europa dan het haar gaf, en ook Skandinavië heeft zich gewoonlijk in zijne afgezonderde stelling buiten ’t spel gehouden. Slechts voorbijgaande, en alleen nu en dan als hulptroepen, rukten al deze eiland- en schiereiland-bewoners van ons werelddeel, uit hunne in dezee uitstekende landpunten naar de oorlogs- en zedelijke kampplaatsen van Midden-Europa.
In de oudste tijden was Spanje een kolonie-land der Pheniciërs en Carthagers, het was hun Peru.—Later werd het eene provincie van Rome.—Gedurende de volksverhuizing zuchtte het onder de van Duitschland uitgaande stormen.—Onder de Arabieren ontviel het bijnageheel en alaan Europa en werd het om zoo te zeggen, een stuk van Afrika.—Daarna, toen de Arabieren weken, had het weder eeuwen lang zoo zeer met de innerlijke weeën zijner wedergeboorte te kampen, dat het ook toen gewoonlijk het overig Europa den rug toekeerde, en noch aan de kruistochten, noch aan andere grootsche vragen, die de volken-familie van ons werelddeel bezig hielden, deel kon nemen. Spanje had zijne eigene kruistochten tegen den Islam, en bleef nog diep in dit kruistochttijdperk vertoeven, toen het overig Europa reeds boeken drukte, zich reeds in de studie der Grieksche oudheid verdiepte, midden in het tijdperk zijner wedergeboorte was, en reeds de hervorming naderde.
De gelukkige beëindiging van den nationalen-strijd met de Arabieren, de daardoor gevolgde vereeniging van alle bewoners van Spanje, “het land der heiligen en der helden,” zooals het toen ter tijd dikwijls genoemd werd, tot één staat en volk, gaven de natie in de 16deeeuw zulk een stoot, dat zijnuook, en nu voor deeerste en eenigemaal—over de grenzen van haar schiereiland stroomde,buitende Pyreneën landen in bezit nam, kolonisten naar den vreemde zond, andere volken door veroveringen en erfenissen aan hare zegekar ketende, dikwijls invloed op hunnen geest en zeden uitoefende, en eindelijk ook een zoo grooten Europeeschen staat vormde, dat eentijd langhet geheele werelddeel voor haar bevreesd was, en voor zijne onafhankelijkheid tegen de Spanjaarden streed, zooals de Spanjaarden zelven voor de hunne tegen de Mooren gekampt hadden, en dat Spanje, om zoo te zeggen, gedurende een gedeelte van de zestiende en zeventiende eeuw, het hoek- en draaipunt van de staatkunde der Europeesche volken werd.
De blikken en schreden der Spanjaarden richtten zich toen bij voorkeur, evenals later die der Engelschen, buiten Europa, naar de andere zijde van den Oceaan, naar de door hen ontdekte nieuwe wereld, in welke richting de stroom hunner landverhuizing en van hunnen ondernemingsgeest verreweg het sterkst was, waar zij vele volken deden verdwijnen en nieuwe volken en staten stichtten, wier lotgevallen wij echter, daar wij ons tot Europa bepalen, niet te beschrijven hebben.
Deze uitbreiding van macht naar het Westen (naar Amerika) kon echter niet zonder terugwerking op het Oosten (Europa) blijven; daarom alreeds niet, omdat de Spaansche Koningen zich met het machtigste Keizershuis van dien tijd, door huwelijken verbonden en vereenzelvigden.—Zooals hunColumbusen hunCorteszich naar de nieuwe wereld begaven, zoo kwamen ook de heldhaftigeGonzalvo de Cordova, de veroveraar van Italië, de vreeselijke Hertogvan Alva, die de Nederlanden tot onderwerping trachtte te brengen, de edeleJuan d’Austria, de schrik der Turken, en talrijke andere in Europa wereldberoemde veldheeren, uit den schoot der Spaansche natie te voorschijn.Zooals eens Griekenland beefde voor de phalanxen der Macedoniërs, zoo beefde nu, wat nooit te voren gebeurd was, Europa onder de voetstappen der Spaansche regimenten, wier dapperheid en discipline ten voorbeeld genomen werden.
Geheel Napels, Sicilië, Sardinië, het Hertogdom Milaan, de Zuidelijke Nederlanden werden voor langeren tijd,—Duitschland en de Oostenrijksche bezittingen aan den Donau en die aan de Rhone, inFranche-Comté, slechts voor korten tijd—onder de heerschappij, of ten minste onder den machtigen invloed der Spanjaarden gebracht. Spaansche troepen overwonnen toenmaals bij Mühlberg in Noord-Duitschland, dat de Romeinen niet hadden kunnen overwinnen.—Spaansche vlooten zeilden op den Oceaan waar zij Engeland bedreigden, en op de Middellandsche Zee waar zij in den slag bij Lepanto de Turksche macht de spits afbeten.—De Spaansche monarchie werd toen de grootste en schitterendste in Europa, en bleef zulks tot aan het midden der 17deeeuw; en daar kunsten en literatuur als trouwe afschijnsels van het geheele gehalte eener natie, achter de wapens zelden wegblijven, zoo verhieven zich toen ook de taal, de poëzie en de Musen der Spanjaarden, trots de inquisitie en trots despotische Koningen, tot hun toppunt.
DeCervantesvochten zelfs mede in die veldslagen der veldheeren; deVegas, deCalderons, die zooveel gedichten vol phantasie vervaardigd hebben; deVelasquez, deMurillosen hunne talrijke scholieren, die zooveel bleeke heiligen- en monnikengezichten geschilderd hebben; al deze waren tijdgenooten dier ruweCordovasenAlvas, en verschenen in hun gevolg.—Het volk passeerde toen het Zenith zijner beweging en doorliep de gouden eeuw, het rijkste tijdperk zijner ontwikkelings-periode.—In dien tijd vanzeerbewonderde en zeer gevreesde Spaansche grootheid, werd de Castiliaansche taal voor een groot gedeelte van Europatijdelijkbijna hetzelfde, wat later de Franschemeer blijvendgeworden is, de modetaal der voorname wereld.—Daar de aanzienlijke Spaansche familiën, zich evenals hunne Koningen, door huwelijken, met de familiën van Italië, Duitschland, de Nederlanden verbonden, daar men overal Spaansche grandes, militairen, diplomaten, hovelingen, gouverneurs ontmoette, zoo werd het eindelijk aan de hoven van Weenen, Milaan, Napels, Brussel, Londen, zelfs ook in Parijs, goede toon, Spaansch te spreken.
Even als de welluidende, majestueuse en hoogdravende Spaansche taal, zoo verbreidden zich in dien tijd ook de Spaansche modes en zeden in kleederdracht en gedragswijze over geheel Europa.—Vooral in de residenties behaalde het deftige, statige en stijve kostuum en hofwezen der Spanjaarden de overhand. Het scheen een oogenblik alsof geheel Europa zich geheel op Spaansche wijze inrichten wilde, eerst de hoogere standen, en later ook de burgerklassen. Duitschland zuchtte lang onder den druk der Spaansche halskragen en Spaansche poffen. Zelfs de Engelsche heeren, de overwinnaars der Spaansche Armada “droegen hun baard en knevel op Spaansche wijze”. En alle pronkers van Europa trachtten zich voor te doen, sierlijk van het hoofd tot de voeten, onnatuurlijk geregen, afgemeten en beredeneerd in gedragen bewegingen, solide en kostbaar versierd, over zich zelven tevreden en trotsch als een Spaansch Hidalgo.
Men kan deze Spaansche invloeden zelfs tot in het Skandinavische Noorden, en door Hongarije en Zevenburgen heen, tot in Rusland naspeuren. Een en ander daarvan, b.v. in de kleeding der patriciërs en raadsheeren der Duitsche vrije steden, zijn tot op onzen tijd bewaard gebleven.—Natuurlijk aapte men in dien tijd de Spanjaarden ook in gewichtiger zaken na, vooral in hunne militaire organisatie en de discipline bij hunne legers. Veel ouds in de Engelsche marine is van de Spaansche schepen afkomstig, zelfs verscheidene technische scheepstermen.
Ook de Spaansche dichters vonden bewonderaars en naäpers zoowel in Italië als in Frankrijk. De Franschen vooral waren, nadat zij de rijkepoëtischegoudmijnen aan gene zijde, der Pyreneën ontdekt hadden, zooals eens de Pheniciërs deminerale, onvermoeid in de benuttiging en uitbreiding er van.—Natuurlijk geschiedde zulks, op gemakkelijk te begrijpen gronden, wel wat te laat, omdat de eigenlijke bloei in Spanje reeds voorbij was, Kleederenpronk en uiterlijkheden deelen zich altijd sneller en onmiddelijker mede dan literarische producten, voor welker genot en goed begrip menige voorbereiding noodig is. Duitschland had reeds lang Spaansche mantels gedragen en weder afgelegd, eer zijn zin voor de voortbrengselen van den Spaanschen geest ontwaakte. Maar toen hebben de Duitschers zich met bijzondere voorliefde op de edele, ernstige, kuische en gevoelvolle Spaansche Muze toegelegd, als zagen zij in zekere mate in haar eene halfzuster van hun eigen geest.
In die niet-Spaansche landen van Europa, welke de Spanjaarden het langst beheerschten, zijn nog tot op den huidigen dag eenige sporen hunner aanwezigheid te herkennen. Het zuivere en ijverige Katholicisme, dat bij de Belgen in waarde is gebleven, is ten deele een voortbrengsel der heerschappij van de Spanjaarden, wier Koningen, veldheeren en priesters met taal, vuur en zwaard zich beijverden, de Vlamingen voor de nieuwe leer hunner Hollandsche broeders te bewaren. De trotsche Belgische adel, wiens afstammelingen zich dikwijls door huwelijk met de Spaansche adellijke geslachten verbonden, werd in hoogen graad voor Spaansche zeden en denkwijze gewonnen, en men ontdekt nog heden ten dage menig overblijfsel daarvan bij hen, zooals men ook nog in de Belgische steden op enkele zaken en gewoonten stuit, die van den Spaanschen tijd dagteekenen.—Aan het Oostenrijksche hof bleven Spaansche geest, taal en zeden tot diep in de 18deeeuw bestaan. Ook vindt men in Oostenrijk nog hier en daar Spaansche familienamen, die van de onder Karel V en Ferdinand I het land binnengetrokken Spanjaarden afkomstig zijn.—Ook in Sicilië, eene bakermat der oude Iberiërs, dat de nieuwere Spanjaarden langen tijd in hun bezit hadden, treft men nog menige overeenkomst met Spanje aan. Spaansche adellijke familiën, sedert eeuwen met die van dit eiland verbonden, hebben daar nog heden ten dage een niet onaanzienlijk grondbezit, en menige Spaansche rechterlijke gewoonte is daar ook nog heden ten dage van kracht.—Van alle Cis-Pyreneesche volken van Europa zijn echter de Spanjaarden het meest met de bewoners van Zuidelijk Frankrijk verbroederd. Metdeze hunne naburen hebben zij van oudsher meer te doen gehad, dan met eenig ander Europeesch volk.—Het Zuidelijk Frankrijk, door Languedoc en Provence om den Noordelijken boezem van de Middellandsche Zee heen, is altijd een overgangsland voor Italië of Frankrijk naar het Pyreneesche schiereiland geweest. Van daar rukte gewis eens het Iberische volk het Pyreneënland binnen, en Iberisch bloed stroomt gedeeltelijk nog door de aderen dezer heetbloedige Zuidelijke Franschen.—De West-Gothen heerschten geruimen tijd zoowel over het eigenlijke Spanje als over dit Iberische gedeelte van Gallië, en de Spaansche Souvereinen van Catalonië bezaten daar geruimen tijd het landschap Roussillon en andere streken van het land.
Het gebied van den eens zoo bloeienden tuin der Provençaalsche dichtkunst en taal, strekte zich zoowel door Noord-Oostelijk Spanje als door Zuidelijk Frankrijk uit, en nog heden wordt daar, zoowel aan deze als gene zijde der Pyreneën, het Catalonische dialect gesproken, zooals zich, van Spanje uit over Narbonne en Marseille, eene reeks verwante dialecten, in zachte toon afwijkingen, langs de kust der Middellandsche zee tot naar Italië uitstrekt.—Nergens binnen de grenzen van zijn eigen land, voelt de Noordelijke Franschman zich minder te huis, dan bij deze Zuid-Fransche grensbewoners van de Pyreneën en de Middellandsche Zee, bij wie zich daarentegen de Spanjaard meer te huis gevoelt, dan ergens anders aan deze zijde der Pyreneën.
Voor het overige ontmoet men nu, nadat zij zich weder achter hunne Pyreneën teruggetrokken hebben, den eigenlijken Spanjaard zelden onder de Europeesche volken. Zij hebben zich hier nergens als landbouwende kolonisten verstrooid.—Men kan geen tak van industrie opnoemen, waarin hun in de Europeesche steden de voorkeur gegeven wordt, zooals de Italianen, de Franschen, de Duitschers overal op ons vasteland, vele hebben. En terwijl men in bijna iedere hoofdstad van Europa, in meerdere of mindere mate, Duitschers, Franschen en Italianen aantreft, kan men in de minste ook slechts een klein Spaansch element in hare gezamenlijke bevolking ontdekken.—Er bestaan niet zulke in geheel Europa bekende en populaire persoonlijkheden uit Spanje, als b.v. de Italiaansche handelaars in lekkernijen, de Savoiaardsche musici, de Toscaansche gipswerkers of de cantatrices uit het Romeinsche schiereiland, die bij ons om zoo te zeggen inheemsch zijn geworden. Ook hebben verder de Spanjaarden noch geleerden, noch handwerkslieden, noch ambtenaren met ons geruild, terwijl de Midden-Europeesche volken dat meermalen met elkander gedaan hebben. De Russen, die in nieuweren tijd gaarne van alle Europeesche volken voordeel trokken, namen dikwijls Duitsche, Italiaansche, Fransche, Engelsche, Hollandsche generaals, admiraals en ministers bij zich in dienst. Een Spaansche naam treft men onder hen, die sedert Peter den Groote, Rusland voor de beschaving gewonnen hebben, niet aan. Evenmin ontmoeten wij noch in Italië, noch aan den Rijn, Spaansche grand-seigneurs, of Spaansche natuurbewonderaars, zooals Rusland, Engeland, Nederland en Skandinavië die aanhoudend derwaarts zenden. Zij vallen ons met niets lastig, zij verheugen ons met geen talent, zij brengen ons niets. Men ziet op de markten van het Europeesche binnenland en in de havens, schier meer Turksche dan Spaanschekooplieden, ofschoon men ze zoo gaarne zien zou, daar zij gewoonlijk zeer eerlijke en geschikte handelaren zijn. Zij zijn in het Europeesche dagelijksch verkeer schier onbekende verschijningen. Alleen de vlijtige Cataloniërs, de eenige Spanjaarden die de werkzaamheid en de industrie huldigen, maken daarop eene uitzondering. De Spaansche taal, die zichzeewaartsover geheel vreemde vaste landen verspreidde, is in Europa maar op enkele weinige plaatsen door verdrevene Spaansche Joden inheemsch geworden, zooals ook in nieuweren tijd staatkundige vluchtelingen, in Londen en eenige andere plaatsen, kleine Spaansche koloniën gevormd hebben.
1Hafis was een der beroemdste Perzische dichters uit het begin der 14deeeuw. Hij was geboren en ligt begraven teSchiras, eens het brandpunt der Perzische wetenschap en poëzie.Vert.
1Hafis was een der beroemdste Perzische dichters uit het begin der 14deeeuw. Hij was geboren en ligt begraven teSchiras, eens het brandpunt der Perzische wetenschap en poëzie.Vert.