De Zwitsers.

De Zwitsers.Van de Nederlanders wend ik mij nu tot de Zwitsersche Alpenbewoners, van de golven aan het strand der zee naar de bergen en hunne hemelhooge toppen. Op het eerste gezicht schijnt dit een enorme sprong te zijn en toch blijkt bij eene nadere beschouwing, dat die niet zoo groot is. Want, vreemd genoeg, hebben niet alleen de politieke toestanden maar ook de aanleg van het volk, in de hooge Alpen en in de lage moerassen, in vele punten zooveel overeenkomst, dat men bijna geneigd is aan eene geheime keurverwantschap tusschen beide landen en volken te gelooven.ZwitserlandZwitserlandGeographisch zijn zij reeds door den Rijn, die bij de Zwitsers ontspringt en bij de Hollanders in zee loopt, verbonden. Zoowel de bronnen als de mondingen van dezen grooten stroom, waren van oudsher de schouwplaatsen van merkwaardige vermengingen en oorlogen van het Celtisch-Romaansche en het Germaansche ras, zoodat wij dien ten gevolge in de Nederlanden, even als in Zwitserland, bijna in alle tijden der geschiedenis, deelen van beide groote stammen, tot een en hetzelfde nationaal of politiek geheel, vereenigd zien.De vele breede stroom-armen en zeeboezems, die de Nederlanden in eene menigte eilanden en deelen verdeelen, hebben daar dezelfde uitwerking gehad, als in Zwitserland de bergen en bergruggen, die het hooge land evenzoo in onderdeelen splitsen, en in beide landen heeft zich daardoor een veelzijdig leven en werken van kleine vrijstaten, nevens, met en tegen elkander ontwikkeld.—De moerassen en onderwaterzettingen in de lage landen, hielpen de vrijheid der bewoners even zoo verdedigen, als in de hooge bergstreken de ontoegankelijke ijsvelden en ongenaakbare bergtoppen deden, en gene hebben bij de Hollandsche visschers eene even groote zucht tot onafhankelijkheid doen ontstaan, als deze het bij de arme herders der Alpen deden. Ook de natuurlijke gesteldheid des lands, de strijd met de elementen, dààr met de zee, hier met de aan sneeuwvelden en gletschers verbondene bezwaren, heeft in beide landen een volhardend en dapper geslacht doen ontstaan, en tegelijkertijd heeft bij beide volken de oorspronkelijke armoede van het land, de ondernemingsgeest der bewoners opgewekt.—De Zwitsers, aan de grenzen en bergpassen tusschen het Noorden en het Zuiden, aan de uitgangs punten van groote stroomen op post gesteld, werden op het vaste land even ijverige tusschenhandelaars als de Nederlanders op de zee. Ook hebben gene naar hunne bergdalen, even als deze op hunne duinen en heidevelden, verscheidene takkenvan industrie overgeplant, waardoor zij welgesteld en voor de geschiedenis der ontwikkeling belangrijk geworden zijn.In de republikeinsche gewoonten, in den godsdienstigen zin, in de kerkelijke zaken van beide volken, vinden wij menigmaal (somwijlen tot in de kleinste bijzonderheden toe) eene verrassende overeenkomst. Beide zoover van elkander verwijderde volken, Nederlanders en Zwitsers, waren eens op gelijke wijze met het Duitsche rijk verbonden, zooals zij zich eens, ook weder op gelijke wijze, er van gescheiden hebben.Met betrekking tot de allervroegste bewoners van Zwitserland, heeft men in de laatste jaren hoogst merkwaardige ontdekkingen gedaan en onderzoekingen ingesteld.—In eenige zeer drooge zomers, waarin de Zwitsersche meren, ver binnen hunne gewone oevers, zich terugtrokken, heeft men aan hunne randen, eeuwenoude, in het water staande paalwerken, en naast deze palen, op den bodem der meren verzonken, gereedschappen, werktuigen, wapens, huisraad, visschers-booten van de ruwste en eigenaardigste gedaante gevonden. Waarschijnlijk was het toen aan de oevers der fraaie Zwitsersche meren wonende en visschende volk, verwant met en van denzelfden tijd als de primitive rassen, van welke men ook in Denemarken, Frankrijk en Engeland in den laatsten tijd zulke belangrijke sporen ontdekt heeft, en van welke menigeen vermoed heeft, dat het Finsche stammen geweest zijn, die eens (misschien verscheidene duizende jaren voor Christus geboorte) het geheele nog uit moerassen en wouden bestaande Noord- en Midden-Europa bewoond hebben.Toen de Romeinen (die het eerste licht in de geschiedenis van Noordelijk Europa gebracht hebben) aan gene zijde der Alpen verschenen, was het land even als Gallië en andere naburige landen, door “Celten” bewoond, die waarschijnlijk uit het Oosten langs den Donau over de Bodensee, veroverend het land waren binnengerukt, die oude, Samojeed-achtige oorspronkelijke bewoners vernietigd hadden, en die in Zwitserland den naam “Helvetiërs” droegen.Merkwaardig genoeg vonden reeds de Romeinen, deze oude Celtische Helvetiërs binnen dezelfde grenzen, waarbinnen nu nog de Zwitsersche bondsstaat bevat is, namelijk tusschen het meer van Genève in het Westen, het meer van Constans in het Oosten, de Jura in het Noorden en de Alpen in het Zuiden. Dien ten gevolge kan men dus deze grenzen wel alsnatuurlijkbeschouwen, en Zwitserland in hoofdzaak definieeren als dat groote, fraaie, 40 mijlen lange en 12 mijlen breede dal, dat ten Noorden door de Jura en het Schwarzwald omgeven, in het Zuiden de Alpen tot grensmuur heeft, en in het Westen door beide genoemde meren afgesloten wordt.Dit dal, dat door den Rijn en zijne takken bevochtigd wordt, en dat men daarom ook het groote Boven-Rijn-bassin zou kunnen noemen, vormt het hoofdlichaam van het vaderland der Helvetiërs of Zwitsers. Zij hebben echter dithoofdlichaam niet ten allen tijde, als een ethnographisch of politisch geheel bezeten, en hebben ook nu eens dit, dan weder dat der talrijke naburige dalen als leden of deelen er mede verbonden. De Romeinen, onder en na Caesar, veroverden dat groote dal, stichtten daar, even als in de andere Celtische landen, koloniën en steden, voerden hunne taal in en romaniseerden het geheele Helvetië. Bij den ondergang hunner macht echter, drongen, even als de Neder-Duitsche Franken in het Nederlandsche België, de Boven-Duitsche Alemannen (Sueven of Schwaben) Helvetië binnen, verdrongen de geromaniseerde Celten, en brachten er voor het geheele vervolg van tijd, Duitsche grond-bevolking voor in de plaats. Het gelukte hun echter niet, deze germaniseering van Helvetië, geheel en in alle dalen door te voeren. Even als in de Nederlanden, zoo bleef ook hier een deel van den Romano-Celtischen, volksstam bestaan. En zelfs in de Duitsch geworden Oostelijke helft van Zwitserland, dragen vele plaatsen en streken nu nog Romeinsch-Celtische slechts eenigzins op Duitsche wijze veranderde namen, zooals de steden Zürich (Thuricum), Constanz (Constantia), Bregenz (Brigantium), Solothurn (Solodurum), Bazel (Basilea) en andere.Toen na de stormen der volksverhuizing zich groote Germaansche rijken vormden, werd Helvetië vaneengescheurd. De grootere Oostelijke helft, tot aan eene lijn die van het meer van Neufchatel tot het meer van Genève loopt, bleef sedert de 5deeeuw bijna altijd een deel van het groote Hertogdom Alemannië of Schwaben, en viel met dit onder de macht der Frankische Koningen en later der Duitsche Keizers. Deze lang durende staatkundige vereeniging met het “Schwaben land,” deed de Oostelijke Zwitsers hunne Duitsche taal en hunne Alemannische nationaliteit behouden. De kleinere Westelijke helft van Helvetië daarentegen, viel aan het groote Bourgondische rijk toe, dat overal op romanischen bodem stond, en waarin de het land binnengetrokkene Duitsche Bourgondiërs, zeer spoedig weder geromaniseerd werden. Geruimen tijd vormde zich onder den naam “Burgundia Minor” (klein-Bourgondië) een gedeelte van dat rijk, dat wel een tijd lang ook onder de opperheerschappij der Duitsche Keizers stond, maar met betrekking tot taal en bevolking, zich echter steeds als een Romaansch land vertoonde. De Westelijke Zwitsers bleven dien ten gevolge ook, even als de andere “Bourgondiërs,” deze nationaliteit toegedaan, en vervormden hunne Romaansche taal en gewoonten, in verbinding met hen, en even als zij verscheidene phasen doorloopende, ten slotte tot een Nieuw-Fransch.Uit deze gebeurtenissen in haar geheel beschouwd, laten zich de ethnographische verschijnselen en verscheidenheden in Zwitserland zeer goed afleiden, ofschoon daarbij in sommige onderdeelen veel vreemd en onverklaarbaar blijft; zooals b.v. hoe en waarom de groote Duitsche volksvloed het eene dal binnendrong, het andere niet,—hoe en waarom de germaniseering dikwijls midden in eene vlakte staan bleef, en daar, zonder eenige natuurlijke aanleiding, met het Romaansche element eene scherpe afscheiding maakte, ja met dezen zelfs hier en daar dezelfde dalen deelde, en soms zich, b.v. in eenige Monte-Rosa-dalen, sporadisch en eilandachtig vooruitschoof. Eene der merkwaardigste onder dezebijzonderheden, is zeker het zeshonderdjarig samenleven van een Fransch en een Duitsch element binnen de muren der zelfde stad (Freiburg), zonder dat daaruit een ethnographisch geheel ontstaan is. Nog heden ten dage spreekt men in het hoogere gedeelte dezer stad, op hare rotsen, Romaansch, en in de dalhelft, aan de rivier, Duitsch, zonder dat alle inwoners beide talen verstaan.Na den ondergang van het oude Helvetië, is ook, gedurende de geheele middeneeuwen tot aan de veertiende eeuw, van een eigendommelijk Zwitsersch volk, van eene Zwitserschenatie, geen sprake. De landstreken en bevolkingen, die zich heden ten dage als deelen dezer “natie” beschouwen, gingen toen in andere grootere politieke lichamen op.—Genève, Waadland en het halve Wallis waren afhankelijk van Savoye; Tessin behoorde tot het Hertogdom Milaan; Graubunderland of Rhaetië had zijne eigene ontwikkelings-geschiedenis op zich zelf. Overal trof men kleine dynastiën en Vorsten aan, en nevens hen bloeiden, even als in het geheele Duitsche rijk, vrije steden en bisschops-zetels, tusschen welke verder geene politieke vereeniging bestond, dan de zeer losse die het Duitsche rijksverband aan een sloot. Alleen gedurende de de 11deen 12deeeuw laat zich eene zekere eenheid van Zwitserland daarinherkennen, dat de Hertogen van Zähringen, ten minste in de groote deelen van het land, als erfelijke stadhouders van den Duitschen Keizer regeerden.Eerst in het begin der 14deeeuw, werd de grondslag tot dat staatswezen gelegd, dat voor en na alle deelen van het oude Helvetië weder tot een geheel vereenigen zou, en toen werd voor het eerst de naam der aanvankelijk zeer kleine landstreek genoemd, die langzamerhand alle medeburgers van dezen staat, als hun nationalen naam aangenomen hebben.—Deze naam zou (zoo beweert eene oude sage) uit Zweden afkomstig zijn, en van eene schaar Noorman’sche avonturiers afstammen, die in de vroegste middeleeuwen, den Rijn opvarende, zich om het Vierwaldstädter meer nederzetten en een daar gelegene landstreek, “Suitia” of “Schwijz” noemden. Schwijz was het grootste van de drie Duitsche ur-kantons, die tegen de despotische landvoogden van Keizer Albrecht opstonden, en door een eed met elkander verbonden waren.Aanvankelijk noemden zij zich slechts de “eedgenooten” of na de toetreding van Lucern ook wel “den bond der vier woudsteden.” Schwijz bleef ook later voor langeren tijd de ziel van dezen bond, en gaf dien ten gevolge eindelijk aan het geheel zijne kleuren, wit en rood, en zijn naam, die echter eerst sedert de 16deeeuw algemeen en aan alle eedgenooten deelachtig geworden is.In een bijna 200 jarigen oorlog tegen Oostenrijk, die even rijk aan roemrijke daden en overwinningen der vrije Zwitsersche bergbewoners is, als de 80 jarige oorlog der Nederlanders tegen Spanje, handhaafden zij hunne onafhankelijkheid, verwierven zich roem en macht, en daardoor vele bondgenooten onder de landschappen en steden, rondom hunne hooge bergen gelegen.Na iederen grooten strijd en overwinning vergrootte zich hun bond. Reeds dadelijk bij de eerste overwinning, bij Morgarten1, nog in het begin der14deeeuw, traden de steden Lucern, Zürich, Bern en Glarus tot hem toe, en vermeerderden daardoor het aantal “Orten” (of kantons) tot 8, die later de acht “oude Orten” genoemd werden. Weder na een reeks Spartaansche veldslagen, bij Sempach, bij Näfels en bij St. Jacob,2in het einde der 14deen het begin der 15deeeuw, waarin zij hunne zelfstandigheid tegen de Oostenrijkers en Franschen handhaafden, breidde zich hun gebied andermaal uit,—over Aargau en Thurgau.—Toen de machtige Hertog van Bourgondië, Karel de Stoute, die midden tusschen Duitschland en Frankrijk eene groote monarchie, door alle Westelijke Rijnlanden heen, stichten, en de Zwitsers met de Nederlanders onder zijn schepter vereenigen wilde, in de heldenslagen bij Grandson, Murten en Nancy3bezweek, toen annexeerden de eedgenooten ook Freiburg en Solothurn, en nadat zij andermaal, in eene reeks bloedige overwinningen, tegen Keizer Maximiliaan zich hadden weten te handhaven, werden ook Bazel, Appenzell en Schaffhausen opgenomen4. En ook de zoogenaamde “Graue Bündte,” der Rhätische dalbewoners, traden toen met de eedgenooten in verbroedering.Van nu af aan, dus van het einde der 15deeeuw, was er tusschen de Jura en de Alpen,—voor het eerst na den ondergang van het oude Helvetië,—een, zoo ook al niet in hooge mate vereenigd Zwitsersch volk, dan toch een begin er toe, een onafhankelijke staat, die zich van het Duitsche rijk losmaakte, en zich als eene, politisch steeds gewichtiger wordende, Europeesche macht vertoonde.De roep hunner dapperheid maakte alle Vorsten begeerig naar den bijstand der geharde, en in ontelbare veldslagen ervaring opgedaan hebbende, zonen van het Alpenland. Daar hun vaderland arm was, zoo waren zulke hulptroepen gemakkelijk voor geld te krijgen. Zij hadden bij de deeling van den rijken Bourgondischen buit geleerd, hoe men, aan gene zijde hunner bergen, door het zwaard en de strijdkolven schatten winnen kon. Van dien tijd dateert het beruchte, zoogenaamde, “reislaufen” der Zwitsers, het dienstnemen bij vreemde mogendheden der geldgierige helden en vechtersbazen, dat gedurende twee of drie eeuwen meer Alpen-zonen door de geheele wereld gevoerd, en hier en daar inheemsch gemaakt heeft, dan eenige andere drijfveer. In dit opzicht vormen de Zwitsers een scherp contrast met de Nederlanders, met wie zij in andere punten zooveel overeenkomst hebben. Want deze werden, zooals vroeger reeds opgemerkt is, in denzelfden tijd waarin de Zwitsers, dooroorlogszuchtgedreven, hunne razzia’s in Europa hielden, alleen doorvreedzamekunsten, als stadbewoners en landbouwers in verscheidene landen woonachtig.—Waar zich ook deboten(afgevaardigden) der eedgenooten verzamelden, daar verschenen de gelukwenschende gezanten met zakken vol blanke thalers, om voor den Keizer van Duitschland, of voor den Koning van Frankrijk, voor den Paus of voor de Vorsten van Hongarije, voor de rijkstad Neurenburg of voor eenigestaat der wereld, als zij maar betalen konden, bondgenootschap en soldaten te zoeken. De boer verliet den ploeg, de kunstenaar zijne werkplaats, en begaf zich in vreemden krijgsdienst, waar steeds op geld en buit te hopen viel. Vrije Zwitsers “Rusticorum mascula militum proles” mannelijke spruiten van boersche soldaten dienden, evenals de Turksche Albaneezen onzer dagen, den Vorst die hen betalen wilde. Zij leverdenvoor geldde bloedigste veldslagen, veroverden voor geld, op de Franschen het schoone dal van de Po voor den Hertog van Milaan zoolang hij betaalde, en toen deze niet meer betaalde, heroverden zij dat zelfde Po-dal op den Hertog van Milaan ten behoeve der Franschen.Daar zich somwijlen twee tegen elkander strijdende partijen Zwitsersche bondgenooten hadden verschaft, zoo stonden deze niet zelden op het slagveld tegen hunne broeders over. Daar winzucht en lust om zich buit te verwerven deze onoverwinnelijke berg-troepen bezielden; daar zij ook despoten en tyrannen dienden, als deze maar betalen konden, zoo heeft niets meer, dan deze uit hunne roemrijke vrijheidsoorlogen voortgesprotene buiteniandsche krijgsdienst, de Zwitsers bij de overige volken onbemind gemaakt. Het spreekwoord “point d’argent, point de Suisse” (geen geld, geen Zwitser) werd na dien tijd in alle talen overgebracht. Geldgierigheid en winzucht zijn eigenschappen, die men na dien tijd den Zwitsers meermalen verweten heeft. Ook heeft daaraan misschien eene zekere stuursche hardheid in hunne manier van zijn en in hun gedrag haren oorsprong te danken. Ten deele echter ook, moet deze hardheid, zooals ook hunne uiterst harde en ruwe taal, aan het bergachtige karakter van hun ruw land worden toegeschreven. Mij dunkt, dat zulks zich zelfs in den stijl der Zwitsersche schrijvers afspiegelt. Ik herinner den lezer slechts aan de Tacitanische schrijfwijze van den grooten Zwitserschen geschiedschrijver J. v. Muller. Ook de Zwitser Zschokke heeft, in zijne geschiedenis van Helvetië, iets dergelijks, en het schijnt wel als bespeurde men bij iederen Zwitser, redenaar en schrijver, een weinig, wel niet altijd klassieke Tacitus-manier, gebrek aan vloeiendheid en losheid, iets rots- en lawineachtigs.—De vreemde militaire dienst was een kanker, die op verschillende wijze aan het kapitaal van het nationaal-karakter der Zwitsers teerde, en hun staatsbestuur op gelijke wijze een tijdlang ondermijnde, als eens in Rome de praetorianen deden. Eerst in den allernieuwsten tijd is het, na veel moeite en vele verboden, den wetgevers gelukt deze slechte nationale gewoonte af te schaffen, en hare bronnen te verstoppen.Trots de scheiding der Zwitsers van het Duitsche, in den aanvang der 14deeeuw, bleven toch de kern en geest van het volk eigenlijk Duitsch. Van de Duitsche Zwitsers uit de zoogenaamde “Urkantonen” ging de eerste grondvesting van het eedgenootschap uit, van hen ging ook de uitbreiding van het grondgebied uit, evenals later ook de kerkhervorming en nog andere dier bewegingen, die aan het Zwitsersche volk zijn eigenlijk karakter gegeven hebben. Met uitzondering der oude Rhaetische Romanen in Graubunderland, en in den omtrek der stad Genève, zijn bijna het geheele niet-Duitsche gebied en volk, door de, van de Duitsche Zwitsers uitgaande inspanningen en veroveringen, tot het eedgenootschap gekomen. Zoo ging het met het Fransche Wallis door de ondernemingender Duitschers inOber-Wallis; zoo met het Fransche Waadland, door de krijgshaftige Berners, die het aan de Hertogen van Savoije ontnamen; zoo met het Italiaansche Tessin door de dappere Duitsche herders uit de Ur-kantonen, die het op Milaan veroverden, zoo met meer andere Italiaansche gebieden, door de Duitsche leden van het Godshuis-Bond en van het Grauwe Bond.Deze vreemde onderdanen werden door de Duitsche Zwitsers, hunne heeren, eeuwen lang door landvoogden even despotiek geregeerd, als zij zelven vroeger door de stadhouders der Oostenrijksche Vorsten geregeerd waren geworden. En buitendien was er ook in de gemeentelijke inrichting der Duitsche Zwitsers zelve, tot op den nieuweren tijd toe, zooveel ongelijkheid in rechtspraak, waren er zoovele onderdrukte onderdanen, zoovele bevoorrechte heeren en stadsburgers, zooveel kleine geheel en al souvereine staten, die, zonder het eedgenootschap te vragen, dikwijls onder elkander, somwijlen zelfs met vreemde machten bondgenootschappen sloten, dat van een eenig Zwitsersch staatswezen, nog steeds geen sprake kon zijn. Iets dergelijks heeft zich eerst in onze eeuw langzamerhand gevormd.De Fransche revolutie, Napoleon en de hem volgende nationale bevrijdingsoorlogen, hebben ook daartoe, evenals tot de opkomst van andere Europeesche nationaliteiten, den stoot gegeven. Men mag van de Franschen zeggen, dat hun de eer toekomt, de Romaansche onderworpelingen van het oude Zwitserland in Wallis, Waadland, Tessino enz. van hunne Duitsche landvoogden bevrijd te hebben, en hen met de overige Zwitsers in eene en dezelfde staatsregeling, die alle oude voorrechten en ongelijkheden gelijk maakte, op gelijken voet vereenigd te hebben.—Wel moesten de Zwitsers zich later eerst weder, evenals het overig Europa, van de heerschappij der Franschen bevrijden, en daarna zich ook weder opwerken uit de reactie, waardoor bij haar evenals overal elders, alles op middeneeuwschen voet teruggebracht werd; maar in den loop der laatste halve eeuw ontwikkelden zich de door de Franschen ingevoerde hervormingen, en voerden eindelijk, tengevolge der door de Juli-revolutie ontstane werking, vervolgens na de overwinning van den Sonderbond5tot eene steeds grootere nationale gelijkheid, verzoening en vereeniging.Tallooze gehate beperkingen, die Zwitsers van Zwitsers scheidden; de privilegiën der steden, de voorrechten der verschillende burgerklassen, de macht der patriciërs en “heeren,” de ketenen der landlieden, de erfrechten van vreemde Vorsten (b.v. van den Koning van Pruissen in Neufchatel), de muren, die hetonderling verkeer der verschillende staten belemmerden, zijn gevallen.—Een eenig handelsgebied, eene staatkundige gelijkheid van alle burgers en de deelen van het land en hunne talen, is nu ingevoerd, en eindelijk is het geheele werk in het jaar 1848, door de zoo gelukkig doorgezette verandering van het vroeger zoo losse statenverbond, in een eenigenbonds-staatmet krachtig opperbestuur, gekroond geworden.De in de laatste tijden plaats gehad hebbende veranderingen, de politieke vrijheid en het daardoor voortgebrachte goede, heeft nu in geheel Zwitserland eene groote harmonie in gezindheid, vaderlandsliefde en in wederkeerige sympathiën veroorzaakt, zoodat men hier, niettegenstaande de bonte verscheidenheid in afstamming, bloed en taal, eene eenige, door de staatsregeling te zamen gehoudene nationaliteit, herkent.De Zwitsers bieden het merkwaardige en in Europa bijna eenige schouwspel aan, dat bij hen op verschil in taal en ras, geen verschil in nationaliteit berust, dat er geene antipathiën, wrijvingen en strijd uit ontstaan. In Pruissen en Oostenrijk staan Slawen, Duitschers en Oostenrijkers vijandig tegen elkander over; in Denemarken Duitschers en Skandinaviërs; in Zweden zelfs de nuances van den grooten Skandinavischen stam, de Noorwegers en Zweden; in Engeland de Anglo-Saksers en de Celtische Ieren. In België bestaat tweespalt tusschen de Vlaamsche en Waalsche of Fransche beweging.—Schier niets dergelijks treft men in Zwitserland aan; daar zijn de brokstukken van stammen van zeer verschillende geaardheid, tot diep in de gebergte doorgedrongen, hebben zich tusschen elkander ingewerkt, en laten zich zeer vreedzaam en geduldig door den zelfden staat tot één samenvoegen. Daar reikt de Celtische bewoner van Genève en Waadland, aan den Germaanschen bewoner van Bern en Bazel de broederhand. Het komt hem niet in het hoofd, tengevolge van het bloed of van de moedertaal, met den bewoner van Frankrijk te sympathiseeren, zooals de Schleeswijk-Holsteiner met den Duitscher deed. Ofschoon zij taal en literatuur met den Galliër deelen, zoo zijn toch deze Fransche Zwitsers, in nationalen en politieken zin, Helvetiërs tot in merg en been.—Daar treedt ook de Italiaansche bewoner van Tessino, gewillig het gebouw van het eedgenootschap binnen. Ofschoon hij van zijn Franschen en Duitschen medeburger in vele opzichten verschilt, ofschoon hij als alle andere Italianen met Petrarca en Tasso dweept, en ofschoon hijalleenmeer voor de kunst gedaan heeft, dan alle andere Zwitsers te zamen, zoo wil hij toch sedert lang niets anders dan een “Suizzero” zijn. Wel heeft natuurlijk de smartkreet van Italië bij hem weerklank gevonden, maar dit geval heeft toch geen lust bij hem opgewekt zich van Zwitserland te scheiden. Zelfs reeds in het jaar 1798 protesteerden de bewoners van Tessino, die toch pas het juk hunner Duitsch-Zwitsersche veroveraars ontkomen waren, ijverig tegen eene inlijving in de Transpadinische republiek der Italianen, wat het doel van Frankrijk was, en verklaarden zij eenstemmig dat zij bij Zwitserland blijven wilden.—Even vast is ook de oude Rhaetiër, wiens Ladinische taal niemand in het overige Zwitserland verstaat, en die zich beroemt van het geslacht der oude Etruskers af te stammen, aan den bond en aan het Zwitsersche volk gehecht.Daar er geene ijverzucht en geen haat tusschen de rassen bestaat, zoo bestaat er ook geen taalstrijd in Zwitserland. Veeleer krijgen de verschillende talen daar, in hooge mate overeenkomst met elkander, en deelen zij zich zonder tegenstreven over en weer aan elkander mede. De Duitsche Zwitsers maken zich gaarne het Fransch eigen, en aan den anderen kant zijn er in Zwitserland meer Franschen die ook het Duitsch geleerd hebben, dan ergens anders in het gebied van het Celtische ras. Vele Zwitsers zijn dubbelsprakig, even als de Belgen in Vlaanderen, b.v. de meeste beschaafden in het Westelijk gedeelte van Duitsch Zwitserland.De Duitsche Zwitser heeft van oudsher een innig aandeel genomen, aan al de literarische, godsdienstige en wetenschappelijke bemoeiingen van Duitschland.Reeds in den eersten bloeitijd der Duitsche poëzie, waren eenige der beroemdste minnezangers uit het Alpenland geboortig. En later bij de tweede moderne poëtische vlucht in Duitschland, plaatste zich weder eene Zwitsersche school van dichters en geleerden, naast de zoogenaamde Saksische school, toongevend aan het hoofd dezer Duitsche beweging. De Bodmers en Breitingers in Zurich, baanden de nieuwe Hoog-Duitsche taal en literatuur den weg in de Alpen.—De kerkhervorming in de 16deeeuw, vond bij de Duitsche Zwitsers terstond een even grooten weerklank als in Duitschland zelf, en wekte daar mannen als Zwingli en Oekolampadius op, die dien tak van het protestantisme (de zoogenaamde gereformeerde kerk) in het leven riepen, dien men wel het Zwitsersche protestantisme zou kunnen noemen. Want het draagt in zijn republikeinsch kerkelijk bestuur, en in zijn koelen, nuchteren, bedachtzamen geest, geheel en al den stempel der Duitsche Zwitsers, die misschien door niets wat overigens van hen uitging, zoo invloedrijk in de wereld geweest zijn, als door deze, door hen het eerst georganiseerde, geloofs- en kerkhervorming, die zich van Zürich uit, door Calvijn aan de Fransche Zwitsers mededeelde, en vervolgens door Frankrijk, Holland, Schotland en vele andere landen, toongevend verbreidde.—Ook in de wetenschap en kunst hebben de Zwitsers van oudsher, met de Duitschers hunne groote mannen en denkbeelden omgeruild. Hunne Hallers6hebben bij de Duitschers gewoond even als de Duitsche Okens7bij de Zwitsers willige opname vonden.Bij dit alles echter hielden zich deze, dikwijls met de Duitschers verbroederde Zwitsers, in politieken zin scherp van hen gescheiden, en staan zij in dit opzicht geheel aan de zijde hunner medeburgers van Franschen, Italiaanschen of Rhaetischen stam.Tengevolge van dezen innigen politieken band, die al de verschillende rassen in Zwitserland samen verbindt; ten gevolge hunner gemeenschappelijke herinneringen en republikeinsche staats-regelingen; zoo mede ten gevolge van het lang nevens elkander wonen en hunnen omgang, heeft zich dan ook onder hen in vele andere punten eene zekere gemeenschappelijkheid in wezen, een zeker algemeen nationaal-type gevormd, dat bij hen ietsaangetrokkens, van denstaatuitgegaans schijnt, terwijl het bij andere volken aangeboren is en in het bloed zit. Vele eigenaardige dagelijksche zeden en gewoonten in het gezellige verkeer, hebben zich over geheel Zwitserland verbreid. Eene zekere republikeinsche ruwheid, stroeve nuchterheid en stijfheid, valt den Franschen bij de Fransche Zwitsers evenzeer op, als den Duitschers bij de Duitsche Zwitsers. De verhouding tusschen de beide geslachten, is in het Oostelijk Graubunderland ongeveer dezelfde als aan het Westelijk uiteinde van het meer van Genève. Bekend is het b.v. dat de jongelui zich, hier even als daar, in een zeer vrijen omgang mogen verheugen, hetgeen met de in Frankrijk ingevoerde kloosterlijke opvoeding en opzicht, een scherp contrast vormt. De spaarzame, voordeel zoekende, industrieele zin, heeft alle stammen van Zwitserland in gelijke mate aangegrepen. In het Fransche Zwitserland vindt men geheele bergstreken vol van de bekwaamste uurwerkmakers, terwijl in het Duitsche Zwitserland de dalen met zeer ijverige houtsnijders, stroovlechters, borduursters en neteldoek-wevers gevuld zijn. Ook de innige vaderlandsliefde, de bekende en treffende Zwitsersche zielsziekte, het heimwee, is aan alle vrije Alpen-zonen, welke taal zij ook spreken mogen, gemeen. Niet alleen bij Duitsche, maar ook bij de troepen uit Fransch-Zwitserland, die in den vreemde dienden, was het onder zware straffen verboden, op den koehoorn te blazen, om bij de soldaten geen ziekelijk verlangen naar het vaderland op te wekken. De naast deze diep gewortelde liefde tot den geboortegrond bestaande lust om te reizen en te trekken, een oud erfdeel aller Schwaben, is ook een erfdeel van alle Zwitsers geworden. De Zwitsersche gouvernante uit Waadland, de koekbakker uit Engadin8, de kunstenaar uit Tessino, ontmoet men overal in de wereld, en naast deze, tot in China en Oost-Indië toe, den Zwitserschen handelaar uit Zürich, Bazel of Genève. Er is bijna geene stad in Europa, die niet eene kleine kolonie Zwitsers bezit. Zij hebben overal hunne gevolmachtigden, agenten en consuls, en spelen heden ten dage, als bevorderaars van handel en industrie, in onze geheele Europeesche volken-familie eene zeer welkome, vereffenende en vreedzame rol, die een aller-aangenaamst contrast vormt met de krijgshaftige wijze, waarop zij vroeger, als betaalde landsknechten, in de lotgevallen der volken van ons werelddeel ingrepen.Trots de geringe getalsterkte hunner bevolking (het aantal van alle Zwitsers bedraagt niet veel meer dan 2 millioen, dus evenveel als het getal bewoners van het kleine Duitsche Koningrijk Saksen), hebben de Zwitsers, dank zij hunne geographische ligging in Europa, en ten gevolge hunner patriotischevrijheidsliefde en énergie, zoo mede ten gevolge hunner kerkhervorming, af en toe den invloed eener macht van den eersten rang bezeten en uitgeoefend, en op hunnen grooten, prachtigen Alpenburg, aan de grenzen van Italië, Frankrijk en Duitschland, geplaatst aan de bronnen van Rijn, Po en Röhne, nemen zij ook nu nog eene hoogst belangrijke en invloedrijke stelling in.1In 1315Vert.2In 1386, 1388 en 1443.Vert.31477.Vert.4Beide eerstgenoemde kantons 1501, Schaffhausen in 1513.Vert.5Tengevolge der ontevredenheid, die zich na de Fransche omwenteling van 1830 in sommige kantons openbaarde, werd voorgesteld in het bondsverdrag veranderingen te maken. Op den tot dat einde, in dat jaar gehouden buitengewonen landdag, riepen 8 kantons hunne afgevaardigden terug, welke handeling door binnenlandsche onlusten (waarin zich ook de godsdienst mengde) gevolgd werd. In het jaar 1843 vereenigden zich de Katholieke kantons Lucern, Uri, Schwijz, Unterwalden, Zug, Freiburg en Wallis tot een of- en defensief verbond (Sonderbund). In 1844 werd tegen dezen Sonderbund door den landdag een leger saamgebracht, binnen kort was de rust hersteld, en in 1848, werd de nu nog van kracht zijnde staatsregeling tot stand gebracht.Vert.6Albrecht von Haller in1708te Bern geboren, was een beroemd ontleedkundige, physioloog, plantenkenner, geneesheer en dichter. Zijn kleinzoon Karel Ludwig von Haller, in 1768 te Bern geboren, heeft zich beroemd gemaakt door zijn werk:Restauration der Staatswissenschaft.Vert.7De eigenlijke naam van Lorenz Okens, geboren in 1799 te Bohlsbach (Zwaben), was Ockenfusz. Hij was hoogleeraar in de natuurkundige wetenschappen te Jena, en heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn doel, een algemeen natuursysteem tot stand te brengen, dat alle rijken der natuur en hare grondstoffen zou omvatten.Vert.8Engadin is het grootste dal van het kanton Graubunderland.Vert.

De Zwitsers.Van de Nederlanders wend ik mij nu tot de Zwitsersche Alpenbewoners, van de golven aan het strand der zee naar de bergen en hunne hemelhooge toppen. Op het eerste gezicht schijnt dit een enorme sprong te zijn en toch blijkt bij eene nadere beschouwing, dat die niet zoo groot is. Want, vreemd genoeg, hebben niet alleen de politieke toestanden maar ook de aanleg van het volk, in de hooge Alpen en in de lage moerassen, in vele punten zooveel overeenkomst, dat men bijna geneigd is aan eene geheime keurverwantschap tusschen beide landen en volken te gelooven.ZwitserlandZwitserlandGeographisch zijn zij reeds door den Rijn, die bij de Zwitsers ontspringt en bij de Hollanders in zee loopt, verbonden. Zoowel de bronnen als de mondingen van dezen grooten stroom, waren van oudsher de schouwplaatsen van merkwaardige vermengingen en oorlogen van het Celtisch-Romaansche en het Germaansche ras, zoodat wij dien ten gevolge in de Nederlanden, even als in Zwitserland, bijna in alle tijden der geschiedenis, deelen van beide groote stammen, tot een en hetzelfde nationaal of politiek geheel, vereenigd zien.De vele breede stroom-armen en zeeboezems, die de Nederlanden in eene menigte eilanden en deelen verdeelen, hebben daar dezelfde uitwerking gehad, als in Zwitserland de bergen en bergruggen, die het hooge land evenzoo in onderdeelen splitsen, en in beide landen heeft zich daardoor een veelzijdig leven en werken van kleine vrijstaten, nevens, met en tegen elkander ontwikkeld.—De moerassen en onderwaterzettingen in de lage landen, hielpen de vrijheid der bewoners even zoo verdedigen, als in de hooge bergstreken de ontoegankelijke ijsvelden en ongenaakbare bergtoppen deden, en gene hebben bij de Hollandsche visschers eene even groote zucht tot onafhankelijkheid doen ontstaan, als deze het bij de arme herders der Alpen deden. Ook de natuurlijke gesteldheid des lands, de strijd met de elementen, dààr met de zee, hier met de aan sneeuwvelden en gletschers verbondene bezwaren, heeft in beide landen een volhardend en dapper geslacht doen ontstaan, en tegelijkertijd heeft bij beide volken de oorspronkelijke armoede van het land, de ondernemingsgeest der bewoners opgewekt.—De Zwitsers, aan de grenzen en bergpassen tusschen het Noorden en het Zuiden, aan de uitgangs punten van groote stroomen op post gesteld, werden op het vaste land even ijverige tusschenhandelaars als de Nederlanders op de zee. Ook hebben gene naar hunne bergdalen, even als deze op hunne duinen en heidevelden, verscheidene takkenvan industrie overgeplant, waardoor zij welgesteld en voor de geschiedenis der ontwikkeling belangrijk geworden zijn.In de republikeinsche gewoonten, in den godsdienstigen zin, in de kerkelijke zaken van beide volken, vinden wij menigmaal (somwijlen tot in de kleinste bijzonderheden toe) eene verrassende overeenkomst. Beide zoover van elkander verwijderde volken, Nederlanders en Zwitsers, waren eens op gelijke wijze met het Duitsche rijk verbonden, zooals zij zich eens, ook weder op gelijke wijze, er van gescheiden hebben.Met betrekking tot de allervroegste bewoners van Zwitserland, heeft men in de laatste jaren hoogst merkwaardige ontdekkingen gedaan en onderzoekingen ingesteld.—In eenige zeer drooge zomers, waarin de Zwitsersche meren, ver binnen hunne gewone oevers, zich terugtrokken, heeft men aan hunne randen, eeuwenoude, in het water staande paalwerken, en naast deze palen, op den bodem der meren verzonken, gereedschappen, werktuigen, wapens, huisraad, visschers-booten van de ruwste en eigenaardigste gedaante gevonden. Waarschijnlijk was het toen aan de oevers der fraaie Zwitsersche meren wonende en visschende volk, verwant met en van denzelfden tijd als de primitive rassen, van welke men ook in Denemarken, Frankrijk en Engeland in den laatsten tijd zulke belangrijke sporen ontdekt heeft, en van welke menigeen vermoed heeft, dat het Finsche stammen geweest zijn, die eens (misschien verscheidene duizende jaren voor Christus geboorte) het geheele nog uit moerassen en wouden bestaande Noord- en Midden-Europa bewoond hebben.Toen de Romeinen (die het eerste licht in de geschiedenis van Noordelijk Europa gebracht hebben) aan gene zijde der Alpen verschenen, was het land even als Gallië en andere naburige landen, door “Celten” bewoond, die waarschijnlijk uit het Oosten langs den Donau over de Bodensee, veroverend het land waren binnengerukt, die oude, Samojeed-achtige oorspronkelijke bewoners vernietigd hadden, en die in Zwitserland den naam “Helvetiërs” droegen.Merkwaardig genoeg vonden reeds de Romeinen, deze oude Celtische Helvetiërs binnen dezelfde grenzen, waarbinnen nu nog de Zwitsersche bondsstaat bevat is, namelijk tusschen het meer van Genève in het Westen, het meer van Constans in het Oosten, de Jura in het Noorden en de Alpen in het Zuiden. Dien ten gevolge kan men dus deze grenzen wel alsnatuurlijkbeschouwen, en Zwitserland in hoofdzaak definieeren als dat groote, fraaie, 40 mijlen lange en 12 mijlen breede dal, dat ten Noorden door de Jura en het Schwarzwald omgeven, in het Zuiden de Alpen tot grensmuur heeft, en in het Westen door beide genoemde meren afgesloten wordt.Dit dal, dat door den Rijn en zijne takken bevochtigd wordt, en dat men daarom ook het groote Boven-Rijn-bassin zou kunnen noemen, vormt het hoofdlichaam van het vaderland der Helvetiërs of Zwitsers. Zij hebben echter dithoofdlichaam niet ten allen tijde, als een ethnographisch of politisch geheel bezeten, en hebben ook nu eens dit, dan weder dat der talrijke naburige dalen als leden of deelen er mede verbonden. De Romeinen, onder en na Caesar, veroverden dat groote dal, stichtten daar, even als in de andere Celtische landen, koloniën en steden, voerden hunne taal in en romaniseerden het geheele Helvetië. Bij den ondergang hunner macht echter, drongen, even als de Neder-Duitsche Franken in het Nederlandsche België, de Boven-Duitsche Alemannen (Sueven of Schwaben) Helvetië binnen, verdrongen de geromaniseerde Celten, en brachten er voor het geheele vervolg van tijd, Duitsche grond-bevolking voor in de plaats. Het gelukte hun echter niet, deze germaniseering van Helvetië, geheel en in alle dalen door te voeren. Even als in de Nederlanden, zoo bleef ook hier een deel van den Romano-Celtischen, volksstam bestaan. En zelfs in de Duitsch geworden Oostelijke helft van Zwitserland, dragen vele plaatsen en streken nu nog Romeinsch-Celtische slechts eenigzins op Duitsche wijze veranderde namen, zooals de steden Zürich (Thuricum), Constanz (Constantia), Bregenz (Brigantium), Solothurn (Solodurum), Bazel (Basilea) en andere.Toen na de stormen der volksverhuizing zich groote Germaansche rijken vormden, werd Helvetië vaneengescheurd. De grootere Oostelijke helft, tot aan eene lijn die van het meer van Neufchatel tot het meer van Genève loopt, bleef sedert de 5deeeuw bijna altijd een deel van het groote Hertogdom Alemannië of Schwaben, en viel met dit onder de macht der Frankische Koningen en later der Duitsche Keizers. Deze lang durende staatkundige vereeniging met het “Schwaben land,” deed de Oostelijke Zwitsers hunne Duitsche taal en hunne Alemannische nationaliteit behouden. De kleinere Westelijke helft van Helvetië daarentegen, viel aan het groote Bourgondische rijk toe, dat overal op romanischen bodem stond, en waarin de het land binnengetrokkene Duitsche Bourgondiërs, zeer spoedig weder geromaniseerd werden. Geruimen tijd vormde zich onder den naam “Burgundia Minor” (klein-Bourgondië) een gedeelte van dat rijk, dat wel een tijd lang ook onder de opperheerschappij der Duitsche Keizers stond, maar met betrekking tot taal en bevolking, zich echter steeds als een Romaansch land vertoonde. De Westelijke Zwitsers bleven dien ten gevolge ook, even als de andere “Bourgondiërs,” deze nationaliteit toegedaan, en vervormden hunne Romaansche taal en gewoonten, in verbinding met hen, en even als zij verscheidene phasen doorloopende, ten slotte tot een Nieuw-Fransch.Uit deze gebeurtenissen in haar geheel beschouwd, laten zich de ethnographische verschijnselen en verscheidenheden in Zwitserland zeer goed afleiden, ofschoon daarbij in sommige onderdeelen veel vreemd en onverklaarbaar blijft; zooals b.v. hoe en waarom de groote Duitsche volksvloed het eene dal binnendrong, het andere niet,—hoe en waarom de germaniseering dikwijls midden in eene vlakte staan bleef, en daar, zonder eenige natuurlijke aanleiding, met het Romaansche element eene scherpe afscheiding maakte, ja met dezen zelfs hier en daar dezelfde dalen deelde, en soms zich, b.v. in eenige Monte-Rosa-dalen, sporadisch en eilandachtig vooruitschoof. Eene der merkwaardigste onder dezebijzonderheden, is zeker het zeshonderdjarig samenleven van een Fransch en een Duitsch element binnen de muren der zelfde stad (Freiburg), zonder dat daaruit een ethnographisch geheel ontstaan is. Nog heden ten dage spreekt men in het hoogere gedeelte dezer stad, op hare rotsen, Romaansch, en in de dalhelft, aan de rivier, Duitsch, zonder dat alle inwoners beide talen verstaan.Na den ondergang van het oude Helvetië, is ook, gedurende de geheele middeneeuwen tot aan de veertiende eeuw, van een eigendommelijk Zwitsersch volk, van eene Zwitserschenatie, geen sprake. De landstreken en bevolkingen, die zich heden ten dage als deelen dezer “natie” beschouwen, gingen toen in andere grootere politieke lichamen op.—Genève, Waadland en het halve Wallis waren afhankelijk van Savoye; Tessin behoorde tot het Hertogdom Milaan; Graubunderland of Rhaetië had zijne eigene ontwikkelings-geschiedenis op zich zelf. Overal trof men kleine dynastiën en Vorsten aan, en nevens hen bloeiden, even als in het geheele Duitsche rijk, vrije steden en bisschops-zetels, tusschen welke verder geene politieke vereeniging bestond, dan de zeer losse die het Duitsche rijksverband aan een sloot. Alleen gedurende de de 11deen 12deeeuw laat zich eene zekere eenheid van Zwitserland daarinherkennen, dat de Hertogen van Zähringen, ten minste in de groote deelen van het land, als erfelijke stadhouders van den Duitschen Keizer regeerden.Eerst in het begin der 14deeeuw, werd de grondslag tot dat staatswezen gelegd, dat voor en na alle deelen van het oude Helvetië weder tot een geheel vereenigen zou, en toen werd voor het eerst de naam der aanvankelijk zeer kleine landstreek genoemd, die langzamerhand alle medeburgers van dezen staat, als hun nationalen naam aangenomen hebben.—Deze naam zou (zoo beweert eene oude sage) uit Zweden afkomstig zijn, en van eene schaar Noorman’sche avonturiers afstammen, die in de vroegste middeleeuwen, den Rijn opvarende, zich om het Vierwaldstädter meer nederzetten en een daar gelegene landstreek, “Suitia” of “Schwijz” noemden. Schwijz was het grootste van de drie Duitsche ur-kantons, die tegen de despotische landvoogden van Keizer Albrecht opstonden, en door een eed met elkander verbonden waren.Aanvankelijk noemden zij zich slechts de “eedgenooten” of na de toetreding van Lucern ook wel “den bond der vier woudsteden.” Schwijz bleef ook later voor langeren tijd de ziel van dezen bond, en gaf dien ten gevolge eindelijk aan het geheel zijne kleuren, wit en rood, en zijn naam, die echter eerst sedert de 16deeeuw algemeen en aan alle eedgenooten deelachtig geworden is.In een bijna 200 jarigen oorlog tegen Oostenrijk, die even rijk aan roemrijke daden en overwinningen der vrije Zwitsersche bergbewoners is, als de 80 jarige oorlog der Nederlanders tegen Spanje, handhaafden zij hunne onafhankelijkheid, verwierven zich roem en macht, en daardoor vele bondgenooten onder de landschappen en steden, rondom hunne hooge bergen gelegen.Na iederen grooten strijd en overwinning vergrootte zich hun bond. Reeds dadelijk bij de eerste overwinning, bij Morgarten1, nog in het begin der14deeeuw, traden de steden Lucern, Zürich, Bern en Glarus tot hem toe, en vermeerderden daardoor het aantal “Orten” (of kantons) tot 8, die later de acht “oude Orten” genoemd werden. Weder na een reeks Spartaansche veldslagen, bij Sempach, bij Näfels en bij St. Jacob,2in het einde der 14deen het begin der 15deeeuw, waarin zij hunne zelfstandigheid tegen de Oostenrijkers en Franschen handhaafden, breidde zich hun gebied andermaal uit,—over Aargau en Thurgau.—Toen de machtige Hertog van Bourgondië, Karel de Stoute, die midden tusschen Duitschland en Frankrijk eene groote monarchie, door alle Westelijke Rijnlanden heen, stichten, en de Zwitsers met de Nederlanders onder zijn schepter vereenigen wilde, in de heldenslagen bij Grandson, Murten en Nancy3bezweek, toen annexeerden de eedgenooten ook Freiburg en Solothurn, en nadat zij andermaal, in eene reeks bloedige overwinningen, tegen Keizer Maximiliaan zich hadden weten te handhaven, werden ook Bazel, Appenzell en Schaffhausen opgenomen4. En ook de zoogenaamde “Graue Bündte,” der Rhätische dalbewoners, traden toen met de eedgenooten in verbroedering.Van nu af aan, dus van het einde der 15deeeuw, was er tusschen de Jura en de Alpen,—voor het eerst na den ondergang van het oude Helvetië,—een, zoo ook al niet in hooge mate vereenigd Zwitsersch volk, dan toch een begin er toe, een onafhankelijke staat, die zich van het Duitsche rijk losmaakte, en zich als eene, politisch steeds gewichtiger wordende, Europeesche macht vertoonde.De roep hunner dapperheid maakte alle Vorsten begeerig naar den bijstand der geharde, en in ontelbare veldslagen ervaring opgedaan hebbende, zonen van het Alpenland. Daar hun vaderland arm was, zoo waren zulke hulptroepen gemakkelijk voor geld te krijgen. Zij hadden bij de deeling van den rijken Bourgondischen buit geleerd, hoe men, aan gene zijde hunner bergen, door het zwaard en de strijdkolven schatten winnen kon. Van dien tijd dateert het beruchte, zoogenaamde, “reislaufen” der Zwitsers, het dienstnemen bij vreemde mogendheden der geldgierige helden en vechtersbazen, dat gedurende twee of drie eeuwen meer Alpen-zonen door de geheele wereld gevoerd, en hier en daar inheemsch gemaakt heeft, dan eenige andere drijfveer. In dit opzicht vormen de Zwitsers een scherp contrast met de Nederlanders, met wie zij in andere punten zooveel overeenkomst hebben. Want deze werden, zooals vroeger reeds opgemerkt is, in denzelfden tijd waarin de Zwitsers, dooroorlogszuchtgedreven, hunne razzia’s in Europa hielden, alleen doorvreedzamekunsten, als stadbewoners en landbouwers in verscheidene landen woonachtig.—Waar zich ook deboten(afgevaardigden) der eedgenooten verzamelden, daar verschenen de gelukwenschende gezanten met zakken vol blanke thalers, om voor den Keizer van Duitschland, of voor den Koning van Frankrijk, voor den Paus of voor de Vorsten van Hongarije, voor de rijkstad Neurenburg of voor eenigestaat der wereld, als zij maar betalen konden, bondgenootschap en soldaten te zoeken. De boer verliet den ploeg, de kunstenaar zijne werkplaats, en begaf zich in vreemden krijgsdienst, waar steeds op geld en buit te hopen viel. Vrije Zwitsers “Rusticorum mascula militum proles” mannelijke spruiten van boersche soldaten dienden, evenals de Turksche Albaneezen onzer dagen, den Vorst die hen betalen wilde. Zij leverdenvoor geldde bloedigste veldslagen, veroverden voor geld, op de Franschen het schoone dal van de Po voor den Hertog van Milaan zoolang hij betaalde, en toen deze niet meer betaalde, heroverden zij dat zelfde Po-dal op den Hertog van Milaan ten behoeve der Franschen.Daar zich somwijlen twee tegen elkander strijdende partijen Zwitsersche bondgenooten hadden verschaft, zoo stonden deze niet zelden op het slagveld tegen hunne broeders over. Daar winzucht en lust om zich buit te verwerven deze onoverwinnelijke berg-troepen bezielden; daar zij ook despoten en tyrannen dienden, als deze maar betalen konden, zoo heeft niets meer, dan deze uit hunne roemrijke vrijheidsoorlogen voortgesprotene buiteniandsche krijgsdienst, de Zwitsers bij de overige volken onbemind gemaakt. Het spreekwoord “point d’argent, point de Suisse” (geen geld, geen Zwitser) werd na dien tijd in alle talen overgebracht. Geldgierigheid en winzucht zijn eigenschappen, die men na dien tijd den Zwitsers meermalen verweten heeft. Ook heeft daaraan misschien eene zekere stuursche hardheid in hunne manier van zijn en in hun gedrag haren oorsprong te danken. Ten deele echter ook, moet deze hardheid, zooals ook hunne uiterst harde en ruwe taal, aan het bergachtige karakter van hun ruw land worden toegeschreven. Mij dunkt, dat zulks zich zelfs in den stijl der Zwitsersche schrijvers afspiegelt. Ik herinner den lezer slechts aan de Tacitanische schrijfwijze van den grooten Zwitserschen geschiedschrijver J. v. Muller. Ook de Zwitser Zschokke heeft, in zijne geschiedenis van Helvetië, iets dergelijks, en het schijnt wel als bespeurde men bij iederen Zwitser, redenaar en schrijver, een weinig, wel niet altijd klassieke Tacitus-manier, gebrek aan vloeiendheid en losheid, iets rots- en lawineachtigs.—De vreemde militaire dienst was een kanker, die op verschillende wijze aan het kapitaal van het nationaal-karakter der Zwitsers teerde, en hun staatsbestuur op gelijke wijze een tijdlang ondermijnde, als eens in Rome de praetorianen deden. Eerst in den allernieuwsten tijd is het, na veel moeite en vele verboden, den wetgevers gelukt deze slechte nationale gewoonte af te schaffen, en hare bronnen te verstoppen.Trots de scheiding der Zwitsers van het Duitsche, in den aanvang der 14deeeuw, bleven toch de kern en geest van het volk eigenlijk Duitsch. Van de Duitsche Zwitsers uit de zoogenaamde “Urkantonen” ging de eerste grondvesting van het eedgenootschap uit, van hen ging ook de uitbreiding van het grondgebied uit, evenals later ook de kerkhervorming en nog andere dier bewegingen, die aan het Zwitsersche volk zijn eigenlijk karakter gegeven hebben. Met uitzondering der oude Rhaetische Romanen in Graubunderland, en in den omtrek der stad Genève, zijn bijna het geheele niet-Duitsche gebied en volk, door de, van de Duitsche Zwitsers uitgaande inspanningen en veroveringen, tot het eedgenootschap gekomen. Zoo ging het met het Fransche Wallis door de ondernemingender Duitschers inOber-Wallis; zoo met het Fransche Waadland, door de krijgshaftige Berners, die het aan de Hertogen van Savoije ontnamen; zoo met het Italiaansche Tessin door de dappere Duitsche herders uit de Ur-kantonen, die het op Milaan veroverden, zoo met meer andere Italiaansche gebieden, door de Duitsche leden van het Godshuis-Bond en van het Grauwe Bond.Deze vreemde onderdanen werden door de Duitsche Zwitsers, hunne heeren, eeuwen lang door landvoogden even despotiek geregeerd, als zij zelven vroeger door de stadhouders der Oostenrijksche Vorsten geregeerd waren geworden. En buitendien was er ook in de gemeentelijke inrichting der Duitsche Zwitsers zelve, tot op den nieuweren tijd toe, zooveel ongelijkheid in rechtspraak, waren er zoovele onderdrukte onderdanen, zoovele bevoorrechte heeren en stadsburgers, zooveel kleine geheel en al souvereine staten, die, zonder het eedgenootschap te vragen, dikwijls onder elkander, somwijlen zelfs met vreemde machten bondgenootschappen sloten, dat van een eenig Zwitsersch staatswezen, nog steeds geen sprake kon zijn. Iets dergelijks heeft zich eerst in onze eeuw langzamerhand gevormd.De Fransche revolutie, Napoleon en de hem volgende nationale bevrijdingsoorlogen, hebben ook daartoe, evenals tot de opkomst van andere Europeesche nationaliteiten, den stoot gegeven. Men mag van de Franschen zeggen, dat hun de eer toekomt, de Romaansche onderworpelingen van het oude Zwitserland in Wallis, Waadland, Tessino enz. van hunne Duitsche landvoogden bevrijd te hebben, en hen met de overige Zwitsers in eene en dezelfde staatsregeling, die alle oude voorrechten en ongelijkheden gelijk maakte, op gelijken voet vereenigd te hebben.—Wel moesten de Zwitsers zich later eerst weder, evenals het overig Europa, van de heerschappij der Franschen bevrijden, en daarna zich ook weder opwerken uit de reactie, waardoor bij haar evenals overal elders, alles op middeneeuwschen voet teruggebracht werd; maar in den loop der laatste halve eeuw ontwikkelden zich de door de Franschen ingevoerde hervormingen, en voerden eindelijk, tengevolge der door de Juli-revolutie ontstane werking, vervolgens na de overwinning van den Sonderbond5tot eene steeds grootere nationale gelijkheid, verzoening en vereeniging.Tallooze gehate beperkingen, die Zwitsers van Zwitsers scheidden; de privilegiën der steden, de voorrechten der verschillende burgerklassen, de macht der patriciërs en “heeren,” de ketenen der landlieden, de erfrechten van vreemde Vorsten (b.v. van den Koning van Pruissen in Neufchatel), de muren, die hetonderling verkeer der verschillende staten belemmerden, zijn gevallen.—Een eenig handelsgebied, eene staatkundige gelijkheid van alle burgers en de deelen van het land en hunne talen, is nu ingevoerd, en eindelijk is het geheele werk in het jaar 1848, door de zoo gelukkig doorgezette verandering van het vroeger zoo losse statenverbond, in een eenigenbonds-staatmet krachtig opperbestuur, gekroond geworden.De in de laatste tijden plaats gehad hebbende veranderingen, de politieke vrijheid en het daardoor voortgebrachte goede, heeft nu in geheel Zwitserland eene groote harmonie in gezindheid, vaderlandsliefde en in wederkeerige sympathiën veroorzaakt, zoodat men hier, niettegenstaande de bonte verscheidenheid in afstamming, bloed en taal, eene eenige, door de staatsregeling te zamen gehoudene nationaliteit, herkent.De Zwitsers bieden het merkwaardige en in Europa bijna eenige schouwspel aan, dat bij hen op verschil in taal en ras, geen verschil in nationaliteit berust, dat er geene antipathiën, wrijvingen en strijd uit ontstaan. In Pruissen en Oostenrijk staan Slawen, Duitschers en Oostenrijkers vijandig tegen elkander over; in Denemarken Duitschers en Skandinaviërs; in Zweden zelfs de nuances van den grooten Skandinavischen stam, de Noorwegers en Zweden; in Engeland de Anglo-Saksers en de Celtische Ieren. In België bestaat tweespalt tusschen de Vlaamsche en Waalsche of Fransche beweging.—Schier niets dergelijks treft men in Zwitserland aan; daar zijn de brokstukken van stammen van zeer verschillende geaardheid, tot diep in de gebergte doorgedrongen, hebben zich tusschen elkander ingewerkt, en laten zich zeer vreedzaam en geduldig door den zelfden staat tot één samenvoegen. Daar reikt de Celtische bewoner van Genève en Waadland, aan den Germaanschen bewoner van Bern en Bazel de broederhand. Het komt hem niet in het hoofd, tengevolge van het bloed of van de moedertaal, met den bewoner van Frankrijk te sympathiseeren, zooals de Schleeswijk-Holsteiner met den Duitscher deed. Ofschoon zij taal en literatuur met den Galliër deelen, zoo zijn toch deze Fransche Zwitsers, in nationalen en politieken zin, Helvetiërs tot in merg en been.—Daar treedt ook de Italiaansche bewoner van Tessino, gewillig het gebouw van het eedgenootschap binnen. Ofschoon hij van zijn Franschen en Duitschen medeburger in vele opzichten verschilt, ofschoon hij als alle andere Italianen met Petrarca en Tasso dweept, en ofschoon hijalleenmeer voor de kunst gedaan heeft, dan alle andere Zwitsers te zamen, zoo wil hij toch sedert lang niets anders dan een “Suizzero” zijn. Wel heeft natuurlijk de smartkreet van Italië bij hem weerklank gevonden, maar dit geval heeft toch geen lust bij hem opgewekt zich van Zwitserland te scheiden. Zelfs reeds in het jaar 1798 protesteerden de bewoners van Tessino, die toch pas het juk hunner Duitsch-Zwitsersche veroveraars ontkomen waren, ijverig tegen eene inlijving in de Transpadinische republiek der Italianen, wat het doel van Frankrijk was, en verklaarden zij eenstemmig dat zij bij Zwitserland blijven wilden.—Even vast is ook de oude Rhaetiër, wiens Ladinische taal niemand in het overige Zwitserland verstaat, en die zich beroemt van het geslacht der oude Etruskers af te stammen, aan den bond en aan het Zwitsersche volk gehecht.Daar er geene ijverzucht en geen haat tusschen de rassen bestaat, zoo bestaat er ook geen taalstrijd in Zwitserland. Veeleer krijgen de verschillende talen daar, in hooge mate overeenkomst met elkander, en deelen zij zich zonder tegenstreven over en weer aan elkander mede. De Duitsche Zwitsers maken zich gaarne het Fransch eigen, en aan den anderen kant zijn er in Zwitserland meer Franschen die ook het Duitsch geleerd hebben, dan ergens anders in het gebied van het Celtische ras. Vele Zwitsers zijn dubbelsprakig, even als de Belgen in Vlaanderen, b.v. de meeste beschaafden in het Westelijk gedeelte van Duitsch Zwitserland.De Duitsche Zwitser heeft van oudsher een innig aandeel genomen, aan al de literarische, godsdienstige en wetenschappelijke bemoeiingen van Duitschland.Reeds in den eersten bloeitijd der Duitsche poëzie, waren eenige der beroemdste minnezangers uit het Alpenland geboortig. En later bij de tweede moderne poëtische vlucht in Duitschland, plaatste zich weder eene Zwitsersche school van dichters en geleerden, naast de zoogenaamde Saksische school, toongevend aan het hoofd dezer Duitsche beweging. De Bodmers en Breitingers in Zurich, baanden de nieuwe Hoog-Duitsche taal en literatuur den weg in de Alpen.—De kerkhervorming in de 16deeeuw, vond bij de Duitsche Zwitsers terstond een even grooten weerklank als in Duitschland zelf, en wekte daar mannen als Zwingli en Oekolampadius op, die dien tak van het protestantisme (de zoogenaamde gereformeerde kerk) in het leven riepen, dien men wel het Zwitsersche protestantisme zou kunnen noemen. Want het draagt in zijn republikeinsch kerkelijk bestuur, en in zijn koelen, nuchteren, bedachtzamen geest, geheel en al den stempel der Duitsche Zwitsers, die misschien door niets wat overigens van hen uitging, zoo invloedrijk in de wereld geweest zijn, als door deze, door hen het eerst georganiseerde, geloofs- en kerkhervorming, die zich van Zürich uit, door Calvijn aan de Fransche Zwitsers mededeelde, en vervolgens door Frankrijk, Holland, Schotland en vele andere landen, toongevend verbreidde.—Ook in de wetenschap en kunst hebben de Zwitsers van oudsher, met de Duitschers hunne groote mannen en denkbeelden omgeruild. Hunne Hallers6hebben bij de Duitschers gewoond even als de Duitsche Okens7bij de Zwitsers willige opname vonden.Bij dit alles echter hielden zich deze, dikwijls met de Duitschers verbroederde Zwitsers, in politieken zin scherp van hen gescheiden, en staan zij in dit opzicht geheel aan de zijde hunner medeburgers van Franschen, Italiaanschen of Rhaetischen stam.Tengevolge van dezen innigen politieken band, die al de verschillende rassen in Zwitserland samen verbindt; ten gevolge hunner gemeenschappelijke herinneringen en republikeinsche staats-regelingen; zoo mede ten gevolge van het lang nevens elkander wonen en hunnen omgang, heeft zich dan ook onder hen in vele andere punten eene zekere gemeenschappelijkheid in wezen, een zeker algemeen nationaal-type gevormd, dat bij hen ietsaangetrokkens, van denstaatuitgegaans schijnt, terwijl het bij andere volken aangeboren is en in het bloed zit. Vele eigenaardige dagelijksche zeden en gewoonten in het gezellige verkeer, hebben zich over geheel Zwitserland verbreid. Eene zekere republikeinsche ruwheid, stroeve nuchterheid en stijfheid, valt den Franschen bij de Fransche Zwitsers evenzeer op, als den Duitschers bij de Duitsche Zwitsers. De verhouding tusschen de beide geslachten, is in het Oostelijk Graubunderland ongeveer dezelfde als aan het Westelijk uiteinde van het meer van Genève. Bekend is het b.v. dat de jongelui zich, hier even als daar, in een zeer vrijen omgang mogen verheugen, hetgeen met de in Frankrijk ingevoerde kloosterlijke opvoeding en opzicht, een scherp contrast vormt. De spaarzame, voordeel zoekende, industrieele zin, heeft alle stammen van Zwitserland in gelijke mate aangegrepen. In het Fransche Zwitserland vindt men geheele bergstreken vol van de bekwaamste uurwerkmakers, terwijl in het Duitsche Zwitserland de dalen met zeer ijverige houtsnijders, stroovlechters, borduursters en neteldoek-wevers gevuld zijn. Ook de innige vaderlandsliefde, de bekende en treffende Zwitsersche zielsziekte, het heimwee, is aan alle vrije Alpen-zonen, welke taal zij ook spreken mogen, gemeen. Niet alleen bij Duitsche, maar ook bij de troepen uit Fransch-Zwitserland, die in den vreemde dienden, was het onder zware straffen verboden, op den koehoorn te blazen, om bij de soldaten geen ziekelijk verlangen naar het vaderland op te wekken. De naast deze diep gewortelde liefde tot den geboortegrond bestaande lust om te reizen en te trekken, een oud erfdeel aller Schwaben, is ook een erfdeel van alle Zwitsers geworden. De Zwitsersche gouvernante uit Waadland, de koekbakker uit Engadin8, de kunstenaar uit Tessino, ontmoet men overal in de wereld, en naast deze, tot in China en Oost-Indië toe, den Zwitserschen handelaar uit Zürich, Bazel of Genève. Er is bijna geene stad in Europa, die niet eene kleine kolonie Zwitsers bezit. Zij hebben overal hunne gevolmachtigden, agenten en consuls, en spelen heden ten dage, als bevorderaars van handel en industrie, in onze geheele Europeesche volken-familie eene zeer welkome, vereffenende en vreedzame rol, die een aller-aangenaamst contrast vormt met de krijgshaftige wijze, waarop zij vroeger, als betaalde landsknechten, in de lotgevallen der volken van ons werelddeel ingrepen.Trots de geringe getalsterkte hunner bevolking (het aantal van alle Zwitsers bedraagt niet veel meer dan 2 millioen, dus evenveel als het getal bewoners van het kleine Duitsche Koningrijk Saksen), hebben de Zwitsers, dank zij hunne geographische ligging in Europa, en ten gevolge hunner patriotischevrijheidsliefde en énergie, zoo mede ten gevolge hunner kerkhervorming, af en toe den invloed eener macht van den eersten rang bezeten en uitgeoefend, en op hunnen grooten, prachtigen Alpenburg, aan de grenzen van Italië, Frankrijk en Duitschland, geplaatst aan de bronnen van Rijn, Po en Röhne, nemen zij ook nu nog eene hoogst belangrijke en invloedrijke stelling in.1In 1315Vert.2In 1386, 1388 en 1443.Vert.31477.Vert.4Beide eerstgenoemde kantons 1501, Schaffhausen in 1513.Vert.5Tengevolge der ontevredenheid, die zich na de Fransche omwenteling van 1830 in sommige kantons openbaarde, werd voorgesteld in het bondsverdrag veranderingen te maken. Op den tot dat einde, in dat jaar gehouden buitengewonen landdag, riepen 8 kantons hunne afgevaardigden terug, welke handeling door binnenlandsche onlusten (waarin zich ook de godsdienst mengde) gevolgd werd. In het jaar 1843 vereenigden zich de Katholieke kantons Lucern, Uri, Schwijz, Unterwalden, Zug, Freiburg en Wallis tot een of- en defensief verbond (Sonderbund). In 1844 werd tegen dezen Sonderbund door den landdag een leger saamgebracht, binnen kort was de rust hersteld, en in 1848, werd de nu nog van kracht zijnde staatsregeling tot stand gebracht.Vert.6Albrecht von Haller in1708te Bern geboren, was een beroemd ontleedkundige, physioloog, plantenkenner, geneesheer en dichter. Zijn kleinzoon Karel Ludwig von Haller, in 1768 te Bern geboren, heeft zich beroemd gemaakt door zijn werk:Restauration der Staatswissenschaft.Vert.7De eigenlijke naam van Lorenz Okens, geboren in 1799 te Bohlsbach (Zwaben), was Ockenfusz. Hij was hoogleeraar in de natuurkundige wetenschappen te Jena, en heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn doel, een algemeen natuursysteem tot stand te brengen, dat alle rijken der natuur en hare grondstoffen zou omvatten.Vert.8Engadin is het grootste dal van het kanton Graubunderland.Vert.

Van de Nederlanders wend ik mij nu tot de Zwitsersche Alpenbewoners, van de golven aan het strand der zee naar de bergen en hunne hemelhooge toppen. Op het eerste gezicht schijnt dit een enorme sprong te zijn en toch blijkt bij eene nadere beschouwing, dat die niet zoo groot is. Want, vreemd genoeg, hebben niet alleen de politieke toestanden maar ook de aanleg van het volk, in de hooge Alpen en in de lage moerassen, in vele punten zooveel overeenkomst, dat men bijna geneigd is aan eene geheime keurverwantschap tusschen beide landen en volken te gelooven.

ZwitserlandZwitserland

Zwitserland

Geographisch zijn zij reeds door den Rijn, die bij de Zwitsers ontspringt en bij de Hollanders in zee loopt, verbonden. Zoowel de bronnen als de mondingen van dezen grooten stroom, waren van oudsher de schouwplaatsen van merkwaardige vermengingen en oorlogen van het Celtisch-Romaansche en het Germaansche ras, zoodat wij dien ten gevolge in de Nederlanden, even als in Zwitserland, bijna in alle tijden der geschiedenis, deelen van beide groote stammen, tot een en hetzelfde nationaal of politiek geheel, vereenigd zien.

De vele breede stroom-armen en zeeboezems, die de Nederlanden in eene menigte eilanden en deelen verdeelen, hebben daar dezelfde uitwerking gehad, als in Zwitserland de bergen en bergruggen, die het hooge land evenzoo in onderdeelen splitsen, en in beide landen heeft zich daardoor een veelzijdig leven en werken van kleine vrijstaten, nevens, met en tegen elkander ontwikkeld.—De moerassen en onderwaterzettingen in de lage landen, hielpen de vrijheid der bewoners even zoo verdedigen, als in de hooge bergstreken de ontoegankelijke ijsvelden en ongenaakbare bergtoppen deden, en gene hebben bij de Hollandsche visschers eene even groote zucht tot onafhankelijkheid doen ontstaan, als deze het bij de arme herders der Alpen deden. Ook de natuurlijke gesteldheid des lands, de strijd met de elementen, dààr met de zee, hier met de aan sneeuwvelden en gletschers verbondene bezwaren, heeft in beide landen een volhardend en dapper geslacht doen ontstaan, en tegelijkertijd heeft bij beide volken de oorspronkelijke armoede van het land, de ondernemingsgeest der bewoners opgewekt.—De Zwitsers, aan de grenzen en bergpassen tusschen het Noorden en het Zuiden, aan de uitgangs punten van groote stroomen op post gesteld, werden op het vaste land even ijverige tusschenhandelaars als de Nederlanders op de zee. Ook hebben gene naar hunne bergdalen, even als deze op hunne duinen en heidevelden, verscheidene takkenvan industrie overgeplant, waardoor zij welgesteld en voor de geschiedenis der ontwikkeling belangrijk geworden zijn.

In de republikeinsche gewoonten, in den godsdienstigen zin, in de kerkelijke zaken van beide volken, vinden wij menigmaal (somwijlen tot in de kleinste bijzonderheden toe) eene verrassende overeenkomst. Beide zoover van elkander verwijderde volken, Nederlanders en Zwitsers, waren eens op gelijke wijze met het Duitsche rijk verbonden, zooals zij zich eens, ook weder op gelijke wijze, er van gescheiden hebben.

Met betrekking tot de allervroegste bewoners van Zwitserland, heeft men in de laatste jaren hoogst merkwaardige ontdekkingen gedaan en onderzoekingen ingesteld.—In eenige zeer drooge zomers, waarin de Zwitsersche meren, ver binnen hunne gewone oevers, zich terugtrokken, heeft men aan hunne randen, eeuwenoude, in het water staande paalwerken, en naast deze palen, op den bodem der meren verzonken, gereedschappen, werktuigen, wapens, huisraad, visschers-booten van de ruwste en eigenaardigste gedaante gevonden. Waarschijnlijk was het toen aan de oevers der fraaie Zwitsersche meren wonende en visschende volk, verwant met en van denzelfden tijd als de primitive rassen, van welke men ook in Denemarken, Frankrijk en Engeland in den laatsten tijd zulke belangrijke sporen ontdekt heeft, en van welke menigeen vermoed heeft, dat het Finsche stammen geweest zijn, die eens (misschien verscheidene duizende jaren voor Christus geboorte) het geheele nog uit moerassen en wouden bestaande Noord- en Midden-Europa bewoond hebben.

Toen de Romeinen (die het eerste licht in de geschiedenis van Noordelijk Europa gebracht hebben) aan gene zijde der Alpen verschenen, was het land even als Gallië en andere naburige landen, door “Celten” bewoond, die waarschijnlijk uit het Oosten langs den Donau over de Bodensee, veroverend het land waren binnengerukt, die oude, Samojeed-achtige oorspronkelijke bewoners vernietigd hadden, en die in Zwitserland den naam “Helvetiërs” droegen.Merkwaardig genoeg vonden reeds de Romeinen, deze oude Celtische Helvetiërs binnen dezelfde grenzen, waarbinnen nu nog de Zwitsersche bondsstaat bevat is, namelijk tusschen het meer van Genève in het Westen, het meer van Constans in het Oosten, de Jura in het Noorden en de Alpen in het Zuiden. Dien ten gevolge kan men dus deze grenzen wel alsnatuurlijkbeschouwen, en Zwitserland in hoofdzaak definieeren als dat groote, fraaie, 40 mijlen lange en 12 mijlen breede dal, dat ten Noorden door de Jura en het Schwarzwald omgeven, in het Zuiden de Alpen tot grensmuur heeft, en in het Westen door beide genoemde meren afgesloten wordt.

Dit dal, dat door den Rijn en zijne takken bevochtigd wordt, en dat men daarom ook het groote Boven-Rijn-bassin zou kunnen noemen, vormt het hoofdlichaam van het vaderland der Helvetiërs of Zwitsers. Zij hebben echter dithoofdlichaam niet ten allen tijde, als een ethnographisch of politisch geheel bezeten, en hebben ook nu eens dit, dan weder dat der talrijke naburige dalen als leden of deelen er mede verbonden. De Romeinen, onder en na Caesar, veroverden dat groote dal, stichtten daar, even als in de andere Celtische landen, koloniën en steden, voerden hunne taal in en romaniseerden het geheele Helvetië. Bij den ondergang hunner macht echter, drongen, even als de Neder-Duitsche Franken in het Nederlandsche België, de Boven-Duitsche Alemannen (Sueven of Schwaben) Helvetië binnen, verdrongen de geromaniseerde Celten, en brachten er voor het geheele vervolg van tijd, Duitsche grond-bevolking voor in de plaats. Het gelukte hun echter niet, deze germaniseering van Helvetië, geheel en in alle dalen door te voeren. Even als in de Nederlanden, zoo bleef ook hier een deel van den Romano-Celtischen, volksstam bestaan. En zelfs in de Duitsch geworden Oostelijke helft van Zwitserland, dragen vele plaatsen en streken nu nog Romeinsch-Celtische slechts eenigzins op Duitsche wijze veranderde namen, zooals de steden Zürich (Thuricum), Constanz (Constantia), Bregenz (Brigantium), Solothurn (Solodurum), Bazel (Basilea) en andere.

Toen na de stormen der volksverhuizing zich groote Germaansche rijken vormden, werd Helvetië vaneengescheurd. De grootere Oostelijke helft, tot aan eene lijn die van het meer van Neufchatel tot het meer van Genève loopt, bleef sedert de 5deeeuw bijna altijd een deel van het groote Hertogdom Alemannië of Schwaben, en viel met dit onder de macht der Frankische Koningen en later der Duitsche Keizers. Deze lang durende staatkundige vereeniging met het “Schwaben land,” deed de Oostelijke Zwitsers hunne Duitsche taal en hunne Alemannische nationaliteit behouden. De kleinere Westelijke helft van Helvetië daarentegen, viel aan het groote Bourgondische rijk toe, dat overal op romanischen bodem stond, en waarin de het land binnengetrokkene Duitsche Bourgondiërs, zeer spoedig weder geromaniseerd werden. Geruimen tijd vormde zich onder den naam “Burgundia Minor” (klein-Bourgondië) een gedeelte van dat rijk, dat wel een tijd lang ook onder de opperheerschappij der Duitsche Keizers stond, maar met betrekking tot taal en bevolking, zich echter steeds als een Romaansch land vertoonde. De Westelijke Zwitsers bleven dien ten gevolge ook, even als de andere “Bourgondiërs,” deze nationaliteit toegedaan, en vervormden hunne Romaansche taal en gewoonten, in verbinding met hen, en even als zij verscheidene phasen doorloopende, ten slotte tot een Nieuw-Fransch.

Uit deze gebeurtenissen in haar geheel beschouwd, laten zich de ethnographische verschijnselen en verscheidenheden in Zwitserland zeer goed afleiden, ofschoon daarbij in sommige onderdeelen veel vreemd en onverklaarbaar blijft; zooals b.v. hoe en waarom de groote Duitsche volksvloed het eene dal binnendrong, het andere niet,—hoe en waarom de germaniseering dikwijls midden in eene vlakte staan bleef, en daar, zonder eenige natuurlijke aanleiding, met het Romaansche element eene scherpe afscheiding maakte, ja met dezen zelfs hier en daar dezelfde dalen deelde, en soms zich, b.v. in eenige Monte-Rosa-dalen, sporadisch en eilandachtig vooruitschoof. Eene der merkwaardigste onder dezebijzonderheden, is zeker het zeshonderdjarig samenleven van een Fransch en een Duitsch element binnen de muren der zelfde stad (Freiburg), zonder dat daaruit een ethnographisch geheel ontstaan is. Nog heden ten dage spreekt men in het hoogere gedeelte dezer stad, op hare rotsen, Romaansch, en in de dalhelft, aan de rivier, Duitsch, zonder dat alle inwoners beide talen verstaan.

Na den ondergang van het oude Helvetië, is ook, gedurende de geheele middeneeuwen tot aan de veertiende eeuw, van een eigendommelijk Zwitsersch volk, van eene Zwitserschenatie, geen sprake. De landstreken en bevolkingen, die zich heden ten dage als deelen dezer “natie” beschouwen, gingen toen in andere grootere politieke lichamen op.—Genève, Waadland en het halve Wallis waren afhankelijk van Savoye; Tessin behoorde tot het Hertogdom Milaan; Graubunderland of Rhaetië had zijne eigene ontwikkelings-geschiedenis op zich zelf. Overal trof men kleine dynastiën en Vorsten aan, en nevens hen bloeiden, even als in het geheele Duitsche rijk, vrije steden en bisschops-zetels, tusschen welke verder geene politieke vereeniging bestond, dan de zeer losse die het Duitsche rijksverband aan een sloot. Alleen gedurende de de 11deen 12deeeuw laat zich eene zekere eenheid van Zwitserland daarinherkennen, dat de Hertogen van Zähringen, ten minste in de groote deelen van het land, als erfelijke stadhouders van den Duitschen Keizer regeerden.

Eerst in het begin der 14deeeuw, werd de grondslag tot dat staatswezen gelegd, dat voor en na alle deelen van het oude Helvetië weder tot een geheel vereenigen zou, en toen werd voor het eerst de naam der aanvankelijk zeer kleine landstreek genoemd, die langzamerhand alle medeburgers van dezen staat, als hun nationalen naam aangenomen hebben.—Deze naam zou (zoo beweert eene oude sage) uit Zweden afkomstig zijn, en van eene schaar Noorman’sche avonturiers afstammen, die in de vroegste middeleeuwen, den Rijn opvarende, zich om het Vierwaldstädter meer nederzetten en een daar gelegene landstreek, “Suitia” of “Schwijz” noemden. Schwijz was het grootste van de drie Duitsche ur-kantons, die tegen de despotische landvoogden van Keizer Albrecht opstonden, en door een eed met elkander verbonden waren.

Aanvankelijk noemden zij zich slechts de “eedgenooten” of na de toetreding van Lucern ook wel “den bond der vier woudsteden.” Schwijz bleef ook later voor langeren tijd de ziel van dezen bond, en gaf dien ten gevolge eindelijk aan het geheel zijne kleuren, wit en rood, en zijn naam, die echter eerst sedert de 16deeeuw algemeen en aan alle eedgenooten deelachtig geworden is.

In een bijna 200 jarigen oorlog tegen Oostenrijk, die even rijk aan roemrijke daden en overwinningen der vrije Zwitsersche bergbewoners is, als de 80 jarige oorlog der Nederlanders tegen Spanje, handhaafden zij hunne onafhankelijkheid, verwierven zich roem en macht, en daardoor vele bondgenooten onder de landschappen en steden, rondom hunne hooge bergen gelegen.

Na iederen grooten strijd en overwinning vergrootte zich hun bond. Reeds dadelijk bij de eerste overwinning, bij Morgarten1, nog in het begin der14deeeuw, traden de steden Lucern, Zürich, Bern en Glarus tot hem toe, en vermeerderden daardoor het aantal “Orten” (of kantons) tot 8, die later de acht “oude Orten” genoemd werden. Weder na een reeks Spartaansche veldslagen, bij Sempach, bij Näfels en bij St. Jacob,2in het einde der 14deen het begin der 15deeeuw, waarin zij hunne zelfstandigheid tegen de Oostenrijkers en Franschen handhaafden, breidde zich hun gebied andermaal uit,—over Aargau en Thurgau.—Toen de machtige Hertog van Bourgondië, Karel de Stoute, die midden tusschen Duitschland en Frankrijk eene groote monarchie, door alle Westelijke Rijnlanden heen, stichten, en de Zwitsers met de Nederlanders onder zijn schepter vereenigen wilde, in de heldenslagen bij Grandson, Murten en Nancy3bezweek, toen annexeerden de eedgenooten ook Freiburg en Solothurn, en nadat zij andermaal, in eene reeks bloedige overwinningen, tegen Keizer Maximiliaan zich hadden weten te handhaven, werden ook Bazel, Appenzell en Schaffhausen opgenomen4. En ook de zoogenaamde “Graue Bündte,” der Rhätische dalbewoners, traden toen met de eedgenooten in verbroedering.

Van nu af aan, dus van het einde der 15deeeuw, was er tusschen de Jura en de Alpen,—voor het eerst na den ondergang van het oude Helvetië,—een, zoo ook al niet in hooge mate vereenigd Zwitsersch volk, dan toch een begin er toe, een onafhankelijke staat, die zich van het Duitsche rijk losmaakte, en zich als eene, politisch steeds gewichtiger wordende, Europeesche macht vertoonde.

De roep hunner dapperheid maakte alle Vorsten begeerig naar den bijstand der geharde, en in ontelbare veldslagen ervaring opgedaan hebbende, zonen van het Alpenland. Daar hun vaderland arm was, zoo waren zulke hulptroepen gemakkelijk voor geld te krijgen. Zij hadden bij de deeling van den rijken Bourgondischen buit geleerd, hoe men, aan gene zijde hunner bergen, door het zwaard en de strijdkolven schatten winnen kon. Van dien tijd dateert het beruchte, zoogenaamde, “reislaufen” der Zwitsers, het dienstnemen bij vreemde mogendheden der geldgierige helden en vechtersbazen, dat gedurende twee of drie eeuwen meer Alpen-zonen door de geheele wereld gevoerd, en hier en daar inheemsch gemaakt heeft, dan eenige andere drijfveer. In dit opzicht vormen de Zwitsers een scherp contrast met de Nederlanders, met wie zij in andere punten zooveel overeenkomst hebben. Want deze werden, zooals vroeger reeds opgemerkt is, in denzelfden tijd waarin de Zwitsers, dooroorlogszuchtgedreven, hunne razzia’s in Europa hielden, alleen doorvreedzamekunsten, als stadbewoners en landbouwers in verscheidene landen woonachtig.—Waar zich ook deboten(afgevaardigden) der eedgenooten verzamelden, daar verschenen de gelukwenschende gezanten met zakken vol blanke thalers, om voor den Keizer van Duitschland, of voor den Koning van Frankrijk, voor den Paus of voor de Vorsten van Hongarije, voor de rijkstad Neurenburg of voor eenigestaat der wereld, als zij maar betalen konden, bondgenootschap en soldaten te zoeken. De boer verliet den ploeg, de kunstenaar zijne werkplaats, en begaf zich in vreemden krijgsdienst, waar steeds op geld en buit te hopen viel. Vrije Zwitsers “Rusticorum mascula militum proles” mannelijke spruiten van boersche soldaten dienden, evenals de Turksche Albaneezen onzer dagen, den Vorst die hen betalen wilde. Zij leverdenvoor geldde bloedigste veldslagen, veroverden voor geld, op de Franschen het schoone dal van de Po voor den Hertog van Milaan zoolang hij betaalde, en toen deze niet meer betaalde, heroverden zij dat zelfde Po-dal op den Hertog van Milaan ten behoeve der Franschen.

Daar zich somwijlen twee tegen elkander strijdende partijen Zwitsersche bondgenooten hadden verschaft, zoo stonden deze niet zelden op het slagveld tegen hunne broeders over. Daar winzucht en lust om zich buit te verwerven deze onoverwinnelijke berg-troepen bezielden; daar zij ook despoten en tyrannen dienden, als deze maar betalen konden, zoo heeft niets meer, dan deze uit hunne roemrijke vrijheidsoorlogen voortgesprotene buiteniandsche krijgsdienst, de Zwitsers bij de overige volken onbemind gemaakt. Het spreekwoord “point d’argent, point de Suisse” (geen geld, geen Zwitser) werd na dien tijd in alle talen overgebracht. Geldgierigheid en winzucht zijn eigenschappen, die men na dien tijd den Zwitsers meermalen verweten heeft. Ook heeft daaraan misschien eene zekere stuursche hardheid in hunne manier van zijn en in hun gedrag haren oorsprong te danken. Ten deele echter ook, moet deze hardheid, zooals ook hunne uiterst harde en ruwe taal, aan het bergachtige karakter van hun ruw land worden toegeschreven. Mij dunkt, dat zulks zich zelfs in den stijl der Zwitsersche schrijvers afspiegelt. Ik herinner den lezer slechts aan de Tacitanische schrijfwijze van den grooten Zwitserschen geschiedschrijver J. v. Muller. Ook de Zwitser Zschokke heeft, in zijne geschiedenis van Helvetië, iets dergelijks, en het schijnt wel als bespeurde men bij iederen Zwitser, redenaar en schrijver, een weinig, wel niet altijd klassieke Tacitus-manier, gebrek aan vloeiendheid en losheid, iets rots- en lawineachtigs.—De vreemde militaire dienst was een kanker, die op verschillende wijze aan het kapitaal van het nationaal-karakter der Zwitsers teerde, en hun staatsbestuur op gelijke wijze een tijdlang ondermijnde, als eens in Rome de praetorianen deden. Eerst in den allernieuwsten tijd is het, na veel moeite en vele verboden, den wetgevers gelukt deze slechte nationale gewoonte af te schaffen, en hare bronnen te verstoppen.

Trots de scheiding der Zwitsers van het Duitsche, in den aanvang der 14deeeuw, bleven toch de kern en geest van het volk eigenlijk Duitsch. Van de Duitsche Zwitsers uit de zoogenaamde “Urkantonen” ging de eerste grondvesting van het eedgenootschap uit, van hen ging ook de uitbreiding van het grondgebied uit, evenals later ook de kerkhervorming en nog andere dier bewegingen, die aan het Zwitsersche volk zijn eigenlijk karakter gegeven hebben. Met uitzondering der oude Rhaetische Romanen in Graubunderland, en in den omtrek der stad Genève, zijn bijna het geheele niet-Duitsche gebied en volk, door de, van de Duitsche Zwitsers uitgaande inspanningen en veroveringen, tot het eedgenootschap gekomen. Zoo ging het met het Fransche Wallis door de ondernemingender Duitschers inOber-Wallis; zoo met het Fransche Waadland, door de krijgshaftige Berners, die het aan de Hertogen van Savoije ontnamen; zoo met het Italiaansche Tessin door de dappere Duitsche herders uit de Ur-kantonen, die het op Milaan veroverden, zoo met meer andere Italiaansche gebieden, door de Duitsche leden van het Godshuis-Bond en van het Grauwe Bond.

Deze vreemde onderdanen werden door de Duitsche Zwitsers, hunne heeren, eeuwen lang door landvoogden even despotiek geregeerd, als zij zelven vroeger door de stadhouders der Oostenrijksche Vorsten geregeerd waren geworden. En buitendien was er ook in de gemeentelijke inrichting der Duitsche Zwitsers zelve, tot op den nieuweren tijd toe, zooveel ongelijkheid in rechtspraak, waren er zoovele onderdrukte onderdanen, zoovele bevoorrechte heeren en stadsburgers, zooveel kleine geheel en al souvereine staten, die, zonder het eedgenootschap te vragen, dikwijls onder elkander, somwijlen zelfs met vreemde machten bondgenootschappen sloten, dat van een eenig Zwitsersch staatswezen, nog steeds geen sprake kon zijn. Iets dergelijks heeft zich eerst in onze eeuw langzamerhand gevormd.

De Fransche revolutie, Napoleon en de hem volgende nationale bevrijdingsoorlogen, hebben ook daartoe, evenals tot de opkomst van andere Europeesche nationaliteiten, den stoot gegeven. Men mag van de Franschen zeggen, dat hun de eer toekomt, de Romaansche onderworpelingen van het oude Zwitserland in Wallis, Waadland, Tessino enz. van hunne Duitsche landvoogden bevrijd te hebben, en hen met de overige Zwitsers in eene en dezelfde staatsregeling, die alle oude voorrechten en ongelijkheden gelijk maakte, op gelijken voet vereenigd te hebben.—Wel moesten de Zwitsers zich later eerst weder, evenals het overig Europa, van de heerschappij der Franschen bevrijden, en daarna zich ook weder opwerken uit de reactie, waardoor bij haar evenals overal elders, alles op middeneeuwschen voet teruggebracht werd; maar in den loop der laatste halve eeuw ontwikkelden zich de door de Franschen ingevoerde hervormingen, en voerden eindelijk, tengevolge der door de Juli-revolutie ontstane werking, vervolgens na de overwinning van den Sonderbond5tot eene steeds grootere nationale gelijkheid, verzoening en vereeniging.

Tallooze gehate beperkingen, die Zwitsers van Zwitsers scheidden; de privilegiën der steden, de voorrechten der verschillende burgerklassen, de macht der patriciërs en “heeren,” de ketenen der landlieden, de erfrechten van vreemde Vorsten (b.v. van den Koning van Pruissen in Neufchatel), de muren, die hetonderling verkeer der verschillende staten belemmerden, zijn gevallen.—Een eenig handelsgebied, eene staatkundige gelijkheid van alle burgers en de deelen van het land en hunne talen, is nu ingevoerd, en eindelijk is het geheele werk in het jaar 1848, door de zoo gelukkig doorgezette verandering van het vroeger zoo losse statenverbond, in een eenigenbonds-staatmet krachtig opperbestuur, gekroond geworden.

De in de laatste tijden plaats gehad hebbende veranderingen, de politieke vrijheid en het daardoor voortgebrachte goede, heeft nu in geheel Zwitserland eene groote harmonie in gezindheid, vaderlandsliefde en in wederkeerige sympathiën veroorzaakt, zoodat men hier, niettegenstaande de bonte verscheidenheid in afstamming, bloed en taal, eene eenige, door de staatsregeling te zamen gehoudene nationaliteit, herkent.

De Zwitsers bieden het merkwaardige en in Europa bijna eenige schouwspel aan, dat bij hen op verschil in taal en ras, geen verschil in nationaliteit berust, dat er geene antipathiën, wrijvingen en strijd uit ontstaan. In Pruissen en Oostenrijk staan Slawen, Duitschers en Oostenrijkers vijandig tegen elkander over; in Denemarken Duitschers en Skandinaviërs; in Zweden zelfs de nuances van den grooten Skandinavischen stam, de Noorwegers en Zweden; in Engeland de Anglo-Saksers en de Celtische Ieren. In België bestaat tweespalt tusschen de Vlaamsche en Waalsche of Fransche beweging.—Schier niets dergelijks treft men in Zwitserland aan; daar zijn de brokstukken van stammen van zeer verschillende geaardheid, tot diep in de gebergte doorgedrongen, hebben zich tusschen elkander ingewerkt, en laten zich zeer vreedzaam en geduldig door den zelfden staat tot één samenvoegen. Daar reikt de Celtische bewoner van Genève en Waadland, aan den Germaanschen bewoner van Bern en Bazel de broederhand. Het komt hem niet in het hoofd, tengevolge van het bloed of van de moedertaal, met den bewoner van Frankrijk te sympathiseeren, zooals de Schleeswijk-Holsteiner met den Duitscher deed. Ofschoon zij taal en literatuur met den Galliër deelen, zoo zijn toch deze Fransche Zwitsers, in nationalen en politieken zin, Helvetiërs tot in merg en been.—Daar treedt ook de Italiaansche bewoner van Tessino, gewillig het gebouw van het eedgenootschap binnen. Ofschoon hij van zijn Franschen en Duitschen medeburger in vele opzichten verschilt, ofschoon hij als alle andere Italianen met Petrarca en Tasso dweept, en ofschoon hijalleenmeer voor de kunst gedaan heeft, dan alle andere Zwitsers te zamen, zoo wil hij toch sedert lang niets anders dan een “Suizzero” zijn. Wel heeft natuurlijk de smartkreet van Italië bij hem weerklank gevonden, maar dit geval heeft toch geen lust bij hem opgewekt zich van Zwitserland te scheiden. Zelfs reeds in het jaar 1798 protesteerden de bewoners van Tessino, die toch pas het juk hunner Duitsch-Zwitsersche veroveraars ontkomen waren, ijverig tegen eene inlijving in de Transpadinische republiek der Italianen, wat het doel van Frankrijk was, en verklaarden zij eenstemmig dat zij bij Zwitserland blijven wilden.—Even vast is ook de oude Rhaetiër, wiens Ladinische taal niemand in het overige Zwitserland verstaat, en die zich beroemt van het geslacht der oude Etruskers af te stammen, aan den bond en aan het Zwitsersche volk gehecht.

Daar er geene ijverzucht en geen haat tusschen de rassen bestaat, zoo bestaat er ook geen taalstrijd in Zwitserland. Veeleer krijgen de verschillende talen daar, in hooge mate overeenkomst met elkander, en deelen zij zich zonder tegenstreven over en weer aan elkander mede. De Duitsche Zwitsers maken zich gaarne het Fransch eigen, en aan den anderen kant zijn er in Zwitserland meer Franschen die ook het Duitsch geleerd hebben, dan ergens anders in het gebied van het Celtische ras. Vele Zwitsers zijn dubbelsprakig, even als de Belgen in Vlaanderen, b.v. de meeste beschaafden in het Westelijk gedeelte van Duitsch Zwitserland.

De Duitsche Zwitser heeft van oudsher een innig aandeel genomen, aan al de literarische, godsdienstige en wetenschappelijke bemoeiingen van Duitschland.

Reeds in den eersten bloeitijd der Duitsche poëzie, waren eenige der beroemdste minnezangers uit het Alpenland geboortig. En later bij de tweede moderne poëtische vlucht in Duitschland, plaatste zich weder eene Zwitsersche school van dichters en geleerden, naast de zoogenaamde Saksische school, toongevend aan het hoofd dezer Duitsche beweging. De Bodmers en Breitingers in Zurich, baanden de nieuwe Hoog-Duitsche taal en literatuur den weg in de Alpen.—De kerkhervorming in de 16deeeuw, vond bij de Duitsche Zwitsers terstond een even grooten weerklank als in Duitschland zelf, en wekte daar mannen als Zwingli en Oekolampadius op, die dien tak van het protestantisme (de zoogenaamde gereformeerde kerk) in het leven riepen, dien men wel het Zwitsersche protestantisme zou kunnen noemen. Want het draagt in zijn republikeinsch kerkelijk bestuur, en in zijn koelen, nuchteren, bedachtzamen geest, geheel en al den stempel der Duitsche Zwitsers, die misschien door niets wat overigens van hen uitging, zoo invloedrijk in de wereld geweest zijn, als door deze, door hen het eerst georganiseerde, geloofs- en kerkhervorming, die zich van Zürich uit, door Calvijn aan de Fransche Zwitsers mededeelde, en vervolgens door Frankrijk, Holland, Schotland en vele andere landen, toongevend verbreidde.—Ook in de wetenschap en kunst hebben de Zwitsers van oudsher, met de Duitschers hunne groote mannen en denkbeelden omgeruild. Hunne Hallers6hebben bij de Duitschers gewoond even als de Duitsche Okens7bij de Zwitsers willige opname vonden.

Bij dit alles echter hielden zich deze, dikwijls met de Duitschers verbroederde Zwitsers, in politieken zin scherp van hen gescheiden, en staan zij in dit opzicht geheel aan de zijde hunner medeburgers van Franschen, Italiaanschen of Rhaetischen stam.

Tengevolge van dezen innigen politieken band, die al de verschillende rassen in Zwitserland samen verbindt; ten gevolge hunner gemeenschappelijke herinneringen en republikeinsche staats-regelingen; zoo mede ten gevolge van het lang nevens elkander wonen en hunnen omgang, heeft zich dan ook onder hen in vele andere punten eene zekere gemeenschappelijkheid in wezen, een zeker algemeen nationaal-type gevormd, dat bij hen ietsaangetrokkens, van denstaatuitgegaans schijnt, terwijl het bij andere volken aangeboren is en in het bloed zit. Vele eigenaardige dagelijksche zeden en gewoonten in het gezellige verkeer, hebben zich over geheel Zwitserland verbreid. Eene zekere republikeinsche ruwheid, stroeve nuchterheid en stijfheid, valt den Franschen bij de Fransche Zwitsers evenzeer op, als den Duitschers bij de Duitsche Zwitsers. De verhouding tusschen de beide geslachten, is in het Oostelijk Graubunderland ongeveer dezelfde als aan het Westelijk uiteinde van het meer van Genève. Bekend is het b.v. dat de jongelui zich, hier even als daar, in een zeer vrijen omgang mogen verheugen, hetgeen met de in Frankrijk ingevoerde kloosterlijke opvoeding en opzicht, een scherp contrast vormt. De spaarzame, voordeel zoekende, industrieele zin, heeft alle stammen van Zwitserland in gelijke mate aangegrepen. In het Fransche Zwitserland vindt men geheele bergstreken vol van de bekwaamste uurwerkmakers, terwijl in het Duitsche Zwitserland de dalen met zeer ijverige houtsnijders, stroovlechters, borduursters en neteldoek-wevers gevuld zijn. Ook de innige vaderlandsliefde, de bekende en treffende Zwitsersche zielsziekte, het heimwee, is aan alle vrije Alpen-zonen, welke taal zij ook spreken mogen, gemeen. Niet alleen bij Duitsche, maar ook bij de troepen uit Fransch-Zwitserland, die in den vreemde dienden, was het onder zware straffen verboden, op den koehoorn te blazen, om bij de soldaten geen ziekelijk verlangen naar het vaderland op te wekken. De naast deze diep gewortelde liefde tot den geboortegrond bestaande lust om te reizen en te trekken, een oud erfdeel aller Schwaben, is ook een erfdeel van alle Zwitsers geworden. De Zwitsersche gouvernante uit Waadland, de koekbakker uit Engadin8, de kunstenaar uit Tessino, ontmoet men overal in de wereld, en naast deze, tot in China en Oost-Indië toe, den Zwitserschen handelaar uit Zürich, Bazel of Genève. Er is bijna geene stad in Europa, die niet eene kleine kolonie Zwitsers bezit. Zij hebben overal hunne gevolmachtigden, agenten en consuls, en spelen heden ten dage, als bevorderaars van handel en industrie, in onze geheele Europeesche volken-familie eene zeer welkome, vereffenende en vreedzame rol, die een aller-aangenaamst contrast vormt met de krijgshaftige wijze, waarop zij vroeger, als betaalde landsknechten, in de lotgevallen der volken van ons werelddeel ingrepen.

Trots de geringe getalsterkte hunner bevolking (het aantal van alle Zwitsers bedraagt niet veel meer dan 2 millioen, dus evenveel als het getal bewoners van het kleine Duitsche Koningrijk Saksen), hebben de Zwitsers, dank zij hunne geographische ligging in Europa, en ten gevolge hunner patriotischevrijheidsliefde en énergie, zoo mede ten gevolge hunner kerkhervorming, af en toe den invloed eener macht van den eersten rang bezeten en uitgeoefend, en op hunnen grooten, prachtigen Alpenburg, aan de grenzen van Italië, Frankrijk en Duitschland, geplaatst aan de bronnen van Rijn, Po en Röhne, nemen zij ook nu nog eene hoogst belangrijke en invloedrijke stelling in.

1In 1315Vert.2In 1386, 1388 en 1443.Vert.31477.Vert.4Beide eerstgenoemde kantons 1501, Schaffhausen in 1513.Vert.5Tengevolge der ontevredenheid, die zich na de Fransche omwenteling van 1830 in sommige kantons openbaarde, werd voorgesteld in het bondsverdrag veranderingen te maken. Op den tot dat einde, in dat jaar gehouden buitengewonen landdag, riepen 8 kantons hunne afgevaardigden terug, welke handeling door binnenlandsche onlusten (waarin zich ook de godsdienst mengde) gevolgd werd. In het jaar 1843 vereenigden zich de Katholieke kantons Lucern, Uri, Schwijz, Unterwalden, Zug, Freiburg en Wallis tot een of- en defensief verbond (Sonderbund). In 1844 werd tegen dezen Sonderbund door den landdag een leger saamgebracht, binnen kort was de rust hersteld, en in 1848, werd de nu nog van kracht zijnde staatsregeling tot stand gebracht.Vert.6Albrecht von Haller in1708te Bern geboren, was een beroemd ontleedkundige, physioloog, plantenkenner, geneesheer en dichter. Zijn kleinzoon Karel Ludwig von Haller, in 1768 te Bern geboren, heeft zich beroemd gemaakt door zijn werk:Restauration der Staatswissenschaft.Vert.7De eigenlijke naam van Lorenz Okens, geboren in 1799 te Bohlsbach (Zwaben), was Ockenfusz. Hij was hoogleeraar in de natuurkundige wetenschappen te Jena, en heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn doel, een algemeen natuursysteem tot stand te brengen, dat alle rijken der natuur en hare grondstoffen zou omvatten.Vert.8Engadin is het grootste dal van het kanton Graubunderland.Vert.

1In 1315Vert.

2In 1386, 1388 en 1443.Vert.

31477.Vert.

4Beide eerstgenoemde kantons 1501, Schaffhausen in 1513.Vert.

5Tengevolge der ontevredenheid, die zich na de Fransche omwenteling van 1830 in sommige kantons openbaarde, werd voorgesteld in het bondsverdrag veranderingen te maken. Op den tot dat einde, in dat jaar gehouden buitengewonen landdag, riepen 8 kantons hunne afgevaardigden terug, welke handeling door binnenlandsche onlusten (waarin zich ook de godsdienst mengde) gevolgd werd. In het jaar 1843 vereenigden zich de Katholieke kantons Lucern, Uri, Schwijz, Unterwalden, Zug, Freiburg en Wallis tot een of- en defensief verbond (Sonderbund). In 1844 werd tegen dezen Sonderbund door den landdag een leger saamgebracht, binnen kort was de rust hersteld, en in 1848, werd de nu nog van kracht zijnde staatsregeling tot stand gebracht.Vert.

6Albrecht von Haller in1708te Bern geboren, was een beroemd ontleedkundige, physioloog, plantenkenner, geneesheer en dichter. Zijn kleinzoon Karel Ludwig von Haller, in 1768 te Bern geboren, heeft zich beroemd gemaakt door zijn werk:Restauration der Staatswissenschaft.Vert.

7De eigenlijke naam van Lorenz Okens, geboren in 1799 te Bohlsbach (Zwaben), was Ockenfusz. Hij was hoogleeraar in de natuurkundige wetenschappen te Jena, en heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn doel, een algemeen natuursysteem tot stand te brengen, dat alle rijken der natuur en hare grondstoffen zou omvatten.Vert.

8Engadin is het grootste dal van het kanton Graubunderland.Vert.


Back to IndexNext