Chapter 23

In de behandeling der slaven was weinig verbetering te bespeuren. De revolutionaire vrijheidskoorts, van Frankrijk ook in Suriname overgebragt, had daarop geen invloed. Wel waren de meeste blanken ijverige aanhangers der revolutionaire begrippen van dien tijd, doch vertraden de eerste en heiligste regten hunner donker gekleurde natuurgenooten met de voeten; zij schreeuwdenvoor zich zelvenom eeneonbestaanbare vrijheiden handhaafden tegelijk degruwelijkste slavernij; men—maar wij vervolgen de geschiedenis.Bij de beschouwing van den kerkelijken toestand en dearmverzorging te dier tijde in Suriname, en bij het vermelden van de letterkundige ontwikkeling, zagen wij Wichers reeds hier en daar handelende optreden. Wij hadden meermalen gelegenheid om op te merken, dat de lofspraak, hem kwistig in de Historische proeve en ook elders toegezwaaid, niet onverdiend was.Vooral sprong hierbij in het oog de hem toegeschrevene deugd van verdraagzaamheid, waarvan hij verscheidene bewijzen gaf. Bij de door de Roomsch-Catholieken toch verzochte vrijheid tot openlijke uitoefening hunner eeredienst, had de stem en voorspraak van Wichers in het Hof grooten invloed op de gereede toestemming van dat verzoek. Ook de Luthersche gemeente wilde hij gaarne in den nood, waarin haar armenkas verkeerde, helpen, en diende haar met goeden raad. Dat die raad, niettegenstaande de Luthersche gemeente dien opvolgde, niet baatte, lag niet aan Wichers, daar de Boekhouder-Generaal niet te bewegen was, om een gunstig advies op haar rekwest om subsidie uit te brengen (zie bladz.414), en overeenkomstig dit advies werd tegen den wensch van Wichers, genoemd rekwest gewezen van de hand. De Hernhutters en hun arbeid nam Wichers welwillend in bescherming. Den Joden, door onderlinge twisten verdeeld, weigerde hij geene medewerking om hunne instellingen te regelen, en het door hen in hem getoonde vertrouwen beantwoordde hij door met ijver hunne zaken ter hand te nemen en tot een vrij goed einde te brengen.Die verdraagzaamheid had echter hare grens: streng werd door Wichers de ongodsdienstige strekking van sommigen, gedurende zijne regering, in Suriname uitgekomen, geschriften gegispt en hiertegen maatregelen verordend. In het politieke scheen hij geen wrijving van gedachten te schuwen, want niettegenstaande de reeds vermelde klagt van den Raad-Fiscaal over de Surinaamsche Spectator, vinden wij geene berigten eener nadere vervolging.De liefde van Wichers voor de fraaije letteren deed hem de daartoe eenigzins in de Kolonie ontwaakten lust aanmoedigen: terwijl de waarheid der bewering: dat hij een kundig en verlichtman was, door zijne andere handelingen, tijdens hij het bewind over Suriname voerde, bevestigd werd.Suriname genoot na het eindigen van den oorlog met Engeland eene betrekkelijke rust. Daar er echter eenige vrees voor het uitbreken van vijandelijkheden tusschen onze republiek en den Keizer van Oostenrijk bestond, werd het garnizoen op het fort Nieuw Amsterdam vrij voltallig gehouden en een paar gewapende schepen op die hoogte in de rivier geposteerd723. Later werden de gemoederen weder verontrust door de uit Europa overgebragte tijdingen omtrent eene tusschen Engeland en Frankrijk te verwachten vredebreuk; waardoor de kolonie Suriname,zootusschen beider bezittingen gelegen, ligt in ongelegenheid zou kunnen geraken; waarom dan ook eenige voorzorgen niet overbodig werden geacht724. De komst van Fransche schepen, die depêches van den Gouverneur van Cayenne overbragten, werd toen met een wantrouwend oog aangezien725; terwijl ook de houding van het Fransche Gouvernement dier kolonie, ten opzigte der Bonni-negers, dit wantrouwen versterkte726. Het geschil tusschen Oostenrijk en onze republiek, bepaalde zich tot Europa en had geen dadelijke nadeelige gevolgen voor Suriname; de verwikkelingen tusschen Engeland en Frankrijk, waarbij ons vaderland werd betrokken, strekten zich onder de regering van Wichers nog niet tot Suriname uit. Wichers had alzoo gedurende zijn bestuur geen inval van buitenlandsche vijanden te wederstaan; de vaart werd niet gestremd zoo als onder Texier; men behoefde niet als toen vrees voor een door die stremming veroorzaakte hongersnood te koesteren en men kon alzoo aan de overige belangen der kolonie meer zorg wijden.Van die betrekkelijke rust werd dan ook door Wichersgebruik gemaakt, om door gepaste maatregelen de cultuur te bevorderen en den gezondheidstoestand te verbeteren. Aan de Mot-, Matappica- en Warappakreeken werden van tijd tot tijd plantaadjes aangelegd, voornamelijk ter bebouwing van katoen. Digt gewassen kreupelhout belette echter de weldadige werking der zeelucht, belemmerde de cultuur en was van nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand. Wichers liet hierom veel hout omhouwen en deze openkappingen, die den frisschen zeewind vrij spel gaven, waardoor de lucht werd afgekoeld, begunstigde de cultuur en verbeterde den gezondheidstoestand727.Een landbouwkundig genootschap, dat in Suriname werd opgerigt, genoot zeer de gunst en bescherming van den Gouverneur. Hij woonde soms deszelfs vergaderingen bij en verleende gaarne zijne voorspraak bij heeren Directeuren om goedkeuring op hunne pogingen tot wetenschappelijke behandeling van den landbouw te erlangen728.Echter ging de landbouw niet vooruit; vele plantaadjes werden verlaten: door gebrek aan de benoodigde slavenmagt, waarover bittere klagten werden aangeheven729, door het gemis aan het onontbeerlijk kapitaal, de afwezigheid der eigenaren en door vele andere oorzaken.Gedurig werden plantaadjes voor schuld aan den hypotheekhouder verkocht en telkens vindt men in de notulen gewag gemaakt van aanzoeken tot het Hof, om ontheffing van de verschuldigde 3 pCt. transportkosten. (Dit werd meestal toegestaan, totdat de Boekhouder-Generaal hiertegen opkwam en daarna wees het Hof dergelijke verzoeken meermalen van de hand730.)In 1789 en 90 rees de waarde der producten. De prijs die jaarlijks werd vastgesteld, waarvan de 5 pCt. belastingmoest worden betaald, was in 1789 het vat suiker ƒ 90, het pond heele koffij 9 stuivers, gebroken dito 7 stuivers, schoone katoen het pond 18 stuivers, vuile dito 10 stuivers, cacao het pond 4 stuivers. In 1790 werd de prijs der suiker tot ƒ 100 per vat gebragt. Sommige planters trachtten deze voordeelen nog te vergrooten door suikervaten te doen vervaardigen, waarin soms 1300 pond werd geladen; men wilde alzoo de verhoogde belasting ontgaan, doch de Boekhouder-Generaal protesteerde tegen deze kwade practijken en verzocht hiertegen voorziening731. Deze voordeelen waren echter niet in staat het toenemende verval te wederhouden; behalve de reeds meermalen genoemde oorzaken, werkten ook andere omstandigheden, die wij later zullen vermelden, hiertoe mede.Gingen de plantaadjes achteruit, de stad Paramaribo nam echter voor het uiterlijke zeer in bloei toe. Bij een plan tot straatverlichting, in de notulen opgenomen, werden 230 lantaarnen noodig geacht, waaruit reeds eenigermate de uitgestrektheid der stad blijkt. Het getal huizen werd hierbij opgegeven 1776 te bedragen, dus ongeveer 700 meer dan Teenstra en Sypensteyn vermelden732. Die straatverlichting kwam echter niet tot stand en nog heden heerscht bij avond en nacht duisternis op Paramaribo’s straten. Om den voortdurenden aanwas der bevolking te gemoet te komen, werd door Wichers den grond gelegd voor eene voorstad of buitenwijk. Het Combé (een aloude Indiaansche naam), gelegen tusschen de stad en het fort Zeelandia, werd daartoe uitgemeten en in erven en tuinen verdeeld733.Wichers liet het Gouvernementshuis verfraaijen en van eene beneden galerij voorzien734; doch openbare gebouwen werdenonder zijn bestuur niet opgerigt. Een houten gebouw voor eene vischmarkt toch, kan men bijna niet als zoodanig noemen. Evenwel was het eene goede zaak; er werd nu een verbod uitgevaardigd, om elders in de stad visch te verkoopen en de walgelijke overblijfsels van den visch, die vroeger hier en daar werden nedergeworpen, verpesten niet langer de lucht door onaangename reuk; terwijl nu tevens een beter toezigt op de hoedanigheid van den aangeboden visch kon worden uitgeoefend. Zindelijkheid en gezondheid werden alzoo beide hierdoor bevorderd735.De behoefte aan eene inrigting ter verpleging van Boassie-zieken, afgezonderd van alle anderen, was reeds sedert lang in de kolonie gevoeld. Bij het heerschen der kinderpokken in 1764 was in de nabijheid der stad Paramaribo wel tijdelijk een gebouw opgerigt (zie bladz.274), waar de lijders aan die epidemie moesten worden verpleegd; doch dit ligt getimmerd gebouw kwam spoedig in verval en werd geheel ongeschikt tot het opnemen van zieken. Het was hoogst wenschelijk, eene dergelijke inrigting tot stand te brengen, want jaarlijks breidde zich die vreesselijke Boassie uit. Ook nu werd deze zaak in het Hof op nieuw herhaaldelijk ter sprake gebragt en in Augustus 1786 werd daarover eene missive aan H. H. Directeuren gezonden736. De kerkeraad derLutherschegemeente drong mede op het nemen van afdoende maatregelen aan; hij verzocht, om voor de door Boassie besmette armen, die zich tot de Diaconie der Luthersche gemeente vervoegden, een plaats aan te wijzen, waar zij afgezonderd van anderen konden worden verpleegd. Ofschoon de armenkas in slechten toestand verkeerde, (zie bladz.405) bood de kerkeraad echter aan, om hiervoor, naar evenredigheid, uit die kas bij te dragen737.Het duurde, niettegenstaande herhaalden drang, nog een geruimen tijd vóór hieraan gevolg werd gegeven. Eindelijk in 1790 bragt de Raad van Policie Becker een ontwerp ter tafel, dat breedvoerig bediscussieerd en met eenige wijzigingen aangenomen werd738.Nog in hetzelfde jaar, doch reeds na het vertrek van Wichers, werd een etablissement »Voorzorg” geheeten, in Saramacca, daartoe aangewezen, provisioneel voor slaven, doch hetwelk, volgens later te maken bepalingen, ook voor blanke lijders zou kunnen dienen; de opzigter werd ƒ 600 traktement, rantsoen, schrijfbehoeften toegekend739.Werd er alzoo eenige voorziening gebragt in de verzorging der slaven, die aan de Boassie leden, het was minder om hun lot te verzachten, dan wel om gevreesde besmetting voor te komen. Verbetering van het lot des slaafs was geene zaak, die de harten of hoofden der kolonisten bezig hield, en een man als P. F. Roos, die der vrijheid bezong, en o. a. in zijn vers »Suriname verheerlijkt,” in kreupeldicht aandringt, »om tempelen der vrijheid gewijd op te rigten,” verheugt zich, eenige regelen lager, in het vooruitziet: »dat Africa op nieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven zal wezen”740. De verzen van dien door velen gevierden man, vloeijen over van allerlei schampere aanmerkingen jegens de arme negers: hij (de vrijheidsvriend?) keurt het ten hoogste af en is zeer verontwaardigd, indien zij den arbeid weigeren, omdat zij noch voedsel, noch kleeding ontvangen741.Wichers wordt door sommige schrijvers (Stedman en andere) geprezen, dat hij ook jegens de slaven menschlievendheid betoonde, doch behalve het feit, dat hij een neger (Apollo, weglooper van La Bonne Amitie) door het Hof ter dood veroordeeld, die straf kwijt schold en hem in plaats daarvan in boeijen aan ’s landswerken liet arbeiden742, vinden wij in deofficieelebescheiden hiervan weinig vermeld. De vreesselijke straffen jegens de slaven bleven in volle kracht; in Augustus 1787 werd ook de wreede en onmenschelijke straf, het afzettenvan een been onder de knie, weder toegepast op den neger Jakje743.Dat Wichers òf in het algemeene vooroordeel van dien tijd omtrent de behandeling der slaven deelde, òf dat hij geen zedelijke kracht genoeg had om hier tegen te getuigen, is ons niet volkomen duidelijk. Aan welke oorzaken dit dan moet worden toegeschreven beslissen wij niet; maar zeker is het, dat de vermelding van het volgende, een pijnlijken indruk op vele lezers zal maken:Bij mondelinge overeenkomst met de bevredigde boschnegers was bepaald, dat de weggeloopen slaven, die door hen gevangen en aan de regering werden overgeleverd, niet met den dood gestraft, maar slechts veroordeeld zouden worden, om, in boeijen, voor het land aan de forten of op het Cordon te arbeiden744; de meester ontving voor het gemis van den arbeid zijns slaafs ƒ 200.— restitutie uit de kas tegen de wegloopers. Het niet voltrekken der doodstraf aan de gevangen genomen wegloopers maakte wel geen artikel van het met de boschnegers gesloten vredesverdrag uit, maar was aan dezen op dringend verzoek later toegestemd en tot 1788 getrouw nageleefd. Toen echter werd die belofte ingetrokken, daar men vermeende: »dat het wegloopen hierdoor werd aangemoedigd” en het Hof besloot, dat voortaan de weggeloopen slaven, die door de boschnegers gevangen en aan de regering werden overgeleverd, op dezelfde wijze als anderen zouden worden gestraft745.Het wegloopen nam evenwel gestadig toe en de aanvallender Marrons op de plantaadjes herhaalden zich telkens746. De meeste diensten ter beteugeling huns overmoeds werden door het vrijcorps verrigt, en terwijl men dit moest erkennen, wenschte men er dan ook deuitbreidingvan; doch het bezwaar hiertegen lag in de groote kosten, die vereischt werden tot de vorming en het onderhoud van dit corps. Voornamelijk door de uitgaven hiertoe benoodigd en door die van het aanleggen van het Cordon was er een te kort in de kas tegen de wegloopers ontstaan, tot welks dekking men schulden had moeten aangaan: de stad Amsterdam alleen had een voorschot gedaan van ƒ 700,000.— en heeren Directeuren ƒ 719,314.—747. Die schuld te vermeerderen was niet raadzaam; de belasting op de producten te verhoogen had ook vele bezwaren,en toch het vrijcorps moest ten minste in stand worden gehouden. Wichers stelde hiertoe aan het Hof voor: om de vroegere belasting van ƒ 1,— hoofdgeld voor ieder persoon (vrije of slaaf), die sedert eenige jaren afgeschaft was, weder in te voeren; daarenboven als nieuwe belasting te verordenen dat ieder slaaf, die voortaan met de vrijheid zou worden begiftigd, hiervoor ƒ 100.— aan de kas tegen de wegloopers zou betalen en ieder slavin ƒ 50.—. De te manumitteeren slaven konden, indien zij hiertoe geschiktheid bezaten, door driejarige dienst bij het vrijcorps, van het betalen dier genoemde som worden vrijgesteld748. Wichers vermeende (zoo drukte hij zich uit), dat de vrijheid een zoo kostbaar geschenk was, dat hij, die dezelve ontving, gaarne eene dergelijke somzouwillen betalen, of zich tot eene vrijwillige dienst bij het vrijcorps verbinden; maar Wichers bedacht ongetwijfeld niet, dat er eene groote onbillijkheid en onregtvaardigheid in gelegen was, om den arme bij een eindelijk toekennen van natuurlijke, doch lang onthouden regten, hiervoor nog te laten betalen. Dergelijke redenen golden te dier tijde weinig; het Hof vond de beide voorstellenvan Wichers zeer aannemelijk; HH. Directeuren schonken er hunne toestemming aan en ze werden in resolutiën geconverteerd749.De geldkwestie heeft steeds ongunstig op de vrijmaking der slaven gewerkt; niet slechts deed zij in het hier genoemde op nieuw onbillijkheden begaan; zij oefende ook een noodlottigen invloed uit op het kwijten eener schuld jegens de kleurlingslaven, welks grootheid men eenigermate had beginnen te gevoelen. De kleurlingslaaf was nog ongelukkiger dan de negerslaaf. Uit gemengd bloed gesproten, van zwakker ligchaamsgestel, was hij voor den zwaren arbeid minder dan de negers geschikt. Viel die arbeid hem zwaar, dubbel pijnlijk troffen hem de vernederingen en beleedigingen, die hij als slaaf moest verdragen; want ook in zijne aderen stroomde het bloed zijner vaderen. En trilde de vader van verontwaardiging bij de geringste aanranding zijner vrijheid; diens kind moest lijden en zwijgen, zelfs de bij grofste schending, en zijn medelotgenoot, de zwarte negerslaaf, beschouwde den kleurlingmakker met wantrouwen.In 1781, onder den wakkeren Texier, was eene commissie benoemd om: zoo mogelijk maatregelen te beramen, ten einde kinderen, gesproten uit gemengde geslachten, den schat der vrijheid te bezorgen. Die commissie hield vergaderingen, discussiën, bragt verslag uit en—dit duurde tot 1790—eindelijk werd door het Hof besloten de zaak provisioneel te laten rusten: ’s landsfinantiënlieten niet toe, om den koopprijs aan de eigenaren te betalen; het was moeijelijk, om daarenboven die kinderen eene goede opvoeding te doen erlangen, en—men troostte zich hiermede: dat er door de vaders dier kinderen meermalen brieven van manumissie werden aangevraagd750.Zij die door hunne ontvlugting zich zelven de vrijheid haddenverworven; die tot behoud daarvan een strijd met Europesche soldaten niet hadden geschroomd en slechts door den moed van het vrijcorps gedwongen waren geworden de kolonie te verlaten, en over de Marowijne een veilig toevlugtsoord te zoeken, bragten nog meermalen vrees en schrik in de kolonie. De Marrons, die met hun opperhoofd Bonni, den man van gemengd bloed, in 1776 over de Marowijne waren getrokken, hadden zich eenigen tijd rustig gehouden, doch in de laatste tijden weder van zich doen hooren en de kolonisten door enkele strooptogten verontrust. Die onrust bij de kolonisten werd vermeerderd door geruchten omtrent eene dubbelzinnige houding van het Fransche Gouvernement van Cayenne, dat toch schijnbaar in vriendschap met het onze verkeerde. Er kwamen namelijk klagten over verstandhouding tusschen dat Gouvernement en de Bonni-negers; men verhaalde dat zij er door van allerlei gereedschappen en ook oorlogsbehoeften werden voorzien, ja dat er sprake van was, dat eenigeFranschenzich bij hen zouden vestigen. Zelfs de Aucaner-boschnegers, (onze bondgenooten) waren hierover niet geheel zonder ongerustheid751.Het Gouvernement van Suriname besloot op zijne hoede te zijn en trachtte in de eerste plaats het wantrouwen der Aucaners tegen Bonni te vermeerderen, om van die zijde steun te erlangen en ten tweede versterkte men het vrijcorps, om in staat te zijn de gevreesde aanvallen, zoo mogelijk, te keeren.Men hield een wakend oog en het bleef nog eenigen tijd vrij rustig; Bonni verschalkte hen echter. In Augustus 1788 berigtte de Joodsche Burgerkapitein, dat er een gerucht liep: »een gedeelte der bende van Bonni was over de Marowijne getrokken en bedreigde de plantaadjes”752. Nog bleef het een wijle stil; zou het een onwaar en valschgerucht zijngeweest? Neen! weldra werd het bevestigd; daar klinkt eensklaps de droevige mare door de kolonie: De mannen van Bonni hebben de plantaadje Clarenbeek aangevallenden blankofficier gedood, vier soldaten gekwetst, het grootste gedeelte der slavenmagt medegenomen en als gevangene den directeur Merle753.Vooral dit laatste bragt eene algemeene schrik teweeg; mensteldezich in de kolonie voor, dat Bonni de Merle onder des uitgezochtste martelingen zou doen sterven. Bonni deed echter niet alzoo; hij behandelde de Merle goed en wilde hem, blijkens een brief door dezen, aan eenige vrienden in Paramaribo, geschreven, tegen een behoorlijke losprijs vrijgeven754.Wat nu te doen? Bonni vervolgde zijne strooptogten en achtervolgens werden nog drie plantaadjes door hem overvallen. De nood steeg; er moest met kracht worden gehandeld. De dappere Friderici, de bekwame opperbevelhebber van het vrijcorps, was in 1785 tot hoofdofficier bij de troepen der kolonie en Inspecteur der linie van defensie benoemd; niettegenstaande zijne werkzaamheden hierdoor zeer waren vermeerderd en men hem alzoo een officier tot eigenlijken chef van het vrijcorps had moeten toevoegen, was hij echter in naam chef gebleven (voorzigtigheidshalve, omdat hij er zoo zeer bij bemind was).755Friderici, die beter dan iemand anders in staat was over de waarde van het vrijcorps te oordeelen, verwachtte van deszelfs diensten bij eene geregelde expeditie tegen Bonni, de beste resultaten.756Hij stelde voor met gezegd korps offensief te handelen en tot dekking daarvan eene goede militaire post aan de Marowijne te plaatsen. Om den aanval met kracht te kunnen doorzetten, wenschte hij het vrijcorps onmiddellijk te versterken, dooraankoop van schutternegers. Het Hof kon zich hiermede in theorie wel vereenigen, maar—het ontbrak aan genoegzame soldaten en aan geld tot aankoop »van schutternegers”—men zou zich alzoo tot verdedigings-maatregelen moeten bepalen757.Aan de Marowijne werd een militaire post, uit soldaten en een groot gedeelte van het vrijcorps bestaande, opgerigt. Zoo ver klom de stoutmoedigheid van Bonni, dat hij met zijne bende den 5denNovember 1789 hierop een aanval beproefde. De eerste conducteur van het vrijcorps Stoelman en zijne onderhebbende manschappen weerden zich echter zoo dapper, dat de aanval mislukte en de Marrons de vlugt moesten nemen.758Bonni en zijne mannen hadden hunne dooden en gekwetsten medegevoerd en zich op een der talrijke eilanden in de Marowijne terug getrokken. Hen hier te vervolgen had vele moeijelijkheden, maar wat moed of beleid niet vermogt, werd door verraad gemakkelijk gemaakt. Bij Bonni bevond zich een neger, Ascaan genaamd, zijn onderhoofdman die zijn vertrouwen genoot. Deze neger echter was een verrader,hij verliet Bonni, kwam tot de Aucaners en gaf zijn voornemen te kennen om de blanken te dienen, terwijl hij, als bewijs zijner goede trouw, zijne vrouw en een zoon als gijzelaars aan hun wilde overlaten. Dit voorstel, der regering aangeboden, werd gretig door haar aangenomen. Door den verrader geleid gelukte het op den 30stenApril 1790 Bonni’s dorp, Aroukoe op een eiland in de Marowijne gelegen, te overvallen. Bonni bood dapperen wederstand, maar van verscheiden zijden aangetast moest hij wijken. De Marrons leden groote verliezen: zes negerinnen vielen den overwinnaars in handen. Van Merle, die nog altijd door Bonni als gijzelaar werd gehouden, had zich gedurende het gevecht in een Birri Birrimoeras verborgen en werd daar door kapitein Kremer gevonden. Na de vlugtenden zoo veel mogelijk afbreuk te hebben gedaan, liet mende verdere vervolging voor het oogenblik varen, en keerde met vreugdegejuichnaarParamaribo terug.759Ascaan ontving tot loon voor zijn verraad, de vrijheid, onderofficiers-gagie en ƒ 100 douceur.Hoewel een groot gedeelte van Bonni’s bende ontkwam, was echter zijne kracht gebroken; kommer, ellende en hongersnood waren voortaan het deel zijner mannen. Bonni was niet langer gevaarlijk voor de kolonie.De bekende tegenstander der Marrons, de vrijneger Quassy, was in Mei 1787 in hoogen ouderdom overleden.760Deze merkwaardige man, die getrouw aan de blanken, evenwel een buitengewonen invloed op zijne zwarte landslieden bezat, welke hem voor een Obia-man, een toovenaar ja voor een godheid aanzagen, was reeds door Mauricius tot onderhandelingen met de Marrons gebruikt. De vijanden van Mauricius hadden zijn trouw verdacht gemaakt, doch de uitkomst heeft geleerd, dat deze beschuldigingen valsch waren en meermalen werden van zijne goede diensten door opvolgende Gouverneurs gebruik gemaakt.761Hij had dikwijls belooningen van Gouverneurs en Raden ontvangen; de Prins van Oranje had hem een fraaijen met goud gegallonneerden rok en punthoed, benevens een gouden gedenkpenning geschonken. In de laatste jaren woonde hij in een goed huis te Paramaribo, hetwelk hem, benevens het gebruik van een paar slaven tot zijne dienst, kosteloos, door de regering ten gebruike was afgestaan. In 1730 had hij den geneeskrachtigen wortel, die sedert naar hem Quassy-hout genoemd is, ontdekt. Door die ontdekking en de gunsten welke hij van de regering genoot, had hij zich groote rijkdommen kunnen vergaderen, doch een ongebonden zedeloos leven was zijn ongeluk.762Den 10denNovember 1785 had de bijzonderheid plaats, dat op de rivier Suriname een eenmast vaartuig arriveerde, met slechts één eenigen persoon J. Schakfort, bemand, komende van Londen, laatstelijk van l’Orient (eene zeestad met 17,800 inwoners, in het Fransche departement Mortriban, aan de baai port Louis en den mond der Scarpe), van waar het den 6denJulij 1785 vertrokken was, hebbende niets dan krijt tot lading763.Buitengewone voorvallen als groote branden, zware ziekten, enz. vielen tijdens het bestuur van Wichers niet voor; alleen werd er op den dag zijner aankomst, den 22stenNovember 1784, eene ligte aardschudding waargenomen, welke echter evenmin als die twee jaren later, den 21 Julij 1787, plaats vond, eenige schade veroorzaakte764.Wichers genoot groote eere en onderscheiding van zijne meesters, de Directeuren en Regeerders der Kolonie. Op hun verzoek ook werd door H. H. M., bij Resolutie van 7 Maart 1785, hem den rang van Generaal-Majoor bij de troepen van den Staat toegekend. Door deze rangsverhooging (de vorige Gouverneurs waren slechts kolonels) werd dan ook de titel van WelEdelGestrenge in dien van HoogEdelGestrenge veranderd. Die benoeming was den meesten Surinamers aangenaam en bij de daaropgevolgde felicitaties werd hem veel hartelijkheid betoond765. Wichers was vrij algemeen bemind en de verhouding met de beide Hoven was zeer vriendelijk en welwillend, In de laatste jaren van zijn verblijf kwamen er echter weder moeijelijkheden. Het begeven van ambten door den Gouverneur alléén, tot welks begeving het Hof oordeelde mede regt te hebben, was gelijk meermalen weder eene bron van onaangenaamheden766. Voornamelijk evenwel kwam er verschilover de ten uitvoerlegging van een besluit van HH. Directeuren betreffende de weeskamer.Het departement der weeskamer liet steeds veel te wenschen over. Door verscheidene Gouverneurs waren er wel verbeteringen beproefd, doch zij hadden weinig gebaat. Ook Wichers had veranderingen aangebragt. Het tractement der Weesmeesters was door hem van ƒ 3500 tot ƒ 4000 verhoogd, terwijl dan deprovisiënaan de kas en niet aan Weesmeesters vervielen.767Radicale verbetering bleef echter noodig. Directeuren wenschten eene nieuwe Wees-Curatele en onbeheerde Boedelskamer op te rigten en zonden daartoe een instructie aan Gouverneur en Raden, waarbij zij tevens sterk aandrongen, dat deze zaak spoedig tot stand kwam.768Hun wil was bepaald uitgedrukt en toen sommige Raden hier tegen eene sterke oppositie vormden, wenschte Wichers, dat men, vóór alle dingen gehoorzaamde en daarna beklag deed. De oppositie was echter zoo krachtig, dat de zaak voor het oogenblik werd uitgesteld.769Directeuren lieten zich hierdoor niet afschrikken en in November van hetzelfde jaar kwam er een uitdrukkelijk bevel, dat, ongeacht de bezwaren van sommige Raden, de, den 30stenJulij 1788 in vergadering van HH. Directeuren en Regeerders vastgestelde, Instructie en Ordonnantie voor de nieuwe Wees-, Curatele- en Onbeheerde Boedelskamer der Kolonie Suriname in werking moest worden gebragt. Dit geschiedde; drie Weesmeesters en Curators werden aangesteld, de twee oudste op een tractement van ƒ 5000, de jongste op ƒ 4000; terwijl twee Raden van Policie met het toezigt werden belast770. Drie leden der oppositie leverden een protest in; Wichers liet dat stuk (65 bladzijden fijn geschreven), om hen genoegen te doen, in de notulen opnemen; Wichers trachtte verzoening te bewerken door o. a. aan twee leden der oppositie het toezigt op te dragen, doch dezen, deheeren Wolf en Frouin, weigerden echter, en legden kort na het vertrek van Wichers hun ambt als Raden van Policie neder en getroosten zich, om gewillig de ƒ 6000 boete te betalen771.Behalve de onaangenaamheden hieruit ontstaan, kwamen er ook klagten over de aanmatigingen der door Wichers aangestelde Joodsche Regenten, hetwelk hem mede veel verdriet veroorzaakte.Wichers verlangde naar eenige ontspanning en misschien ook wel wenschte hij in Holland een en ander nader te bespreken. Hij verzocht verlof om een reis naar het vaderland te mogen doen, wat hem werd toegestaan. Den 11denJunij 1790 deelde hij dit in de vergadering van het Hof mede en nam van hetzelve een hartelijk afscheid. Tot zijn plaatsvervanger, bij zijne afwezigheid, was door Directeuren benoemd, de heer Jurriaan François Friderici. Deze heer was reeds een maand te voren, ter vergelding van zijn betoonden vlijt en ijver door HH. Directeuren benoemd tot Commandeur en eersten Raad van het Hof van Policie772. Hij zou dezelfde magt als een Gouverneur ad Interim hebben, de gewone eed van getrouwheid moest in zijne handen worden afgelegd—doch de plegtige installatie achterwege blijven.Twee dagen later vertrok Wichers naar zijne plantaadje, digt bij Paramaribo; ging den volgende dag den 14 Junij 1790 scheep op het fregatschip de Standvastigheid, kapitein Bosman Prahl en aanvaardde de reis naar Nederland773. Hij keerde echter niet naar Suriname terug.Uit het medegedeelde zal men de vroeger gemaakte opmerking moeten toestemmen, dat Wichers onmiskenbare verdiensten had en onder de beste Gouverneurs van Suriname kan worden gerekend, doch dat de lof, dat hij tegen de gruwelijke behandelingder slaven, met allen ijver,zouhebben gewaakt, onverdiend was.Friderici, de dappere Friderici, werd algemeen geacht en door het vrijcorps als een vader bemind. Men zag het alzoo met genoegen, dat bij het vertrek van Wichers, aan Friderici het bestuur der kolonie werd toevertrouwd. Hij aanvaardde dit echter niet onder den gewonen titel van Gouverneur ad Interim, maar als Commandeur die »verder door de Edele Groot Achtbare Heeren Directeuren en Regeerders der opgemelde colonie geauthoriseerd was, omme het Gouvernement, geduurende hetverlofvan den Gouverneur-Generaal Wichers waar te nemen.”De gewone eed van getrouwheid werd alzoo wel door de civiele en militaire authoriteiten aan Friderici gedaan, doch de plegtige installatie bleef achterwege. Ruim twee jaren bleef hij onder dezen titel de kolonie besturen en altijd nog bleef men de terugkomst van Wichers verwachten. In eene vergadering van het Hof van Policie den 8stenMaart 1792 echter legde Friderici eene missive van H. H. Directeuren van 30 November 1791, over, waarbij kennis werd gegeven, dat Wichers zijne demissie als Gouverneur-Generaal had erlangd774.Nadat men hiervan zekerheid had bekomen, hoopte men datFridericidefinitief als Gouverneur zou worden aangesteld. Die hoop werd niet teleurgesteld.Den 7denAugustus deszelfden jaars, de verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, gaf Friderici op de parade mededeeling van zijne aanstelling als Gouverneur-Generaal der kolonie Suriname. Opden 24stenAugustus 1792, de verjaardag van den Erfprins van Oranje (later Koning Willem I), werd hij als zoodanig plegtiggeïnstalleerd775. In December 1798 ontving hij zijne benoeming als Generaal-Majoor.De gewone feesten als parade, gastmaal, bal enz. bleven niet achterwege; terwijl ook daarenboven het huis van den heer Raad van Policie Stolkert en van andere particulieren inwoners der kolonie, mitsgaders twee op de reede liggende schepen,met de wapens van Friderici en toepasselijke bijschriften prijkten en prachtig warengeïllumineerd.Nog verscheidene dagen lang duurden de feestelijkheden, die eindelijk den 13denAugustus werden besloten met een brillant souper aan het Gouvernementshuis van 250 couverts, gevolgd door een bal, dat tot ’s morgens ½ 6 ure werd voortgezet776.Zooveel mogelijk trachtte Friderici bij voor hem en voor de kolonie belangrijke gebeurtenissen, die hij wenschte te vieren, die feestviering te doen plaats hebben op die dagen, waarop een der leden van het vorstelijk geslacht verjaarde, en steeds werden die herinneringsdagen door hem met luister herdacht, want Friderici was een warm voorstander van het Huis van Oranje.Friderici ging in dezen niet mede met den tijdgeest, die meer en meer de banden, die ons Vaderland aan Oranje verbonden, vaneen trachtte te rijten.De beginselen der Fransche vrijdenkers, die de revolutie in Frankrijk te voorschijn riepen, waardoor een braaf vorst boeten moest voor de misdrijven zijner voorgangers en waardoor de ongebreidelde hartstogten der volkeren in beweging werden gebragt,hadden ook in ons Vaderland verdervend gewerkt; ook aldaar waren de gemoederen verhit en door allerlei drogredenen was het eene partij gelukt om Neêrlands volk van Oranje te vervreemden. De invloed dier beginselen werd ook in Suriname gevoeld en hierdoor ontstonden verwikkelingen, die noodlottige gevolgen voor de kolonie na zich sleepte, welke Friderici niet kon verhoeden.De algemeene toestand van Suriname was bij den aanvang der regering van Friderici niet zoo geheel ongunstig te noemen, als eenige jaren vroeger. Friderici was door en door met de koloniale belangen bekend en een ijverig voorstander van landbouw en industrie; men hoopte, dat onder zijn wijs en voorzigtig bestuur de kolonie tot meerderen bloei en meerdere welvaart zou geraken. Die hoop nog werd vermeerderd door het stijgen der prijzen van de koloniale producten, en hoewel de schaarschte aan geld zich nog wel pijnlijk deed gevoelen, en er nog gedurig plantaadjes in handen der hypotheekhoudersvoor schuld overgingen—troostte men zich met de betere vooruitzigten.Suriname was nog steeds eene belangrijke kolonie: volgens authentieke opgaaf van 1791 telde zij 591 plantaadjes, onder welke 46 waren, die aan de Joden toebehoorden. Wel zijn onder dat getal van ongeveer 600 plantaadjes ook begrepen de kleine kostgronden, aan welke bijna de naam van plantaadje niet toekwam, doch de uitvoer bewees dat men de kolonie niet gering moest achten; hij bedroeg in 1790 ruim 15,000 tot 20,000 okshoofden suiker, terwijl de belastbare waarde van een oxhoofd suiker tot ƒ 200 was gestegen777. Verscheidene keeren vindt men gewag gemaakt van pogingen om de daarvan aan deSociëteitte betalen belasting te ontduiken of ter sluiks suiker en andere verboden producten met Amerikaansche schepen te vervoeren778. Soms werden er belangrijke aanhalingen gedaan: o. a. in October 1791 werd door den Raad Fiscaal een pont met suiker,cacao,koffij enz. geladen, in beslag genomen, beneden de redoute Purmerend en voor een Amerikaansch schip bestemd. De netto opbrengst der geconfisceerde goederen bedroeg ƒ 8251,12.10⅔779.De bevolking der kolonie werd in 1791 begroot op:Zielen.Christenen,Blanken op de plantaadjes1,080Blanken,,te Paramaribo950Portugesche Joden,op de plantaadjes en Joden Savane250in de stad Paramaribo620Hoogduitsche Joden,op de plantaadjes30in de stad Paramaribo430Mulatten en vrije negers1,760Slaven,op de plantaadjes45,000in de stad Paramaribo8,000780De aanvoer der slaven was in de laatste jaren mede toegenomen, echter werden er steeds hooge prijzen besteed781, want de slavenmagt—zoo zij niet gestadig werd aangevuld—nam af, zoo ten gevolge van hevige ziekten als door uitputting en door wegloopen.Hield het wegloopen der slaven nog steeds aan, de vrees voor hunne aanvallen op de plantaadjes was veel verminderd sedert den slag bij Aroukoe, waar Bonni een zoo groot verlies was toegebragt. Bonni had zijne kracht verloren; vele zijner volgelingen verlieten hem of vielen in handen der aan de Marowyne geposteerde krijgsmagt, die van daar verscheidene expeditiën deed. In September 1791 werd o. a. onder bevel van den Luitenant-kolonel Beutler, een aanval op de bende van Bonni beproefd, die met eene overwinning van onze zijde eindigde waarvoor de genoemde Kolonel den 1stenJanuarij 1792, wegens »zijn gehouden conduite” op de parade met eene eeredegen werd beloond782. In December 1791 liepen 3 vrouwen en 1 jongen van Bonni weg; in Maart, April en Mei 1792 werden verscheidene overloopers en gevangenen van zijne bende te Paramaribo opgebragt783. Bonni wenschte zelf vrede te maken en had kort na den slag bij Aroukoe daartoe pogingen aangewend; men had dit niet geheel afgeslagen,784doch voornamelijk omhierdoor het terrein beter te verkennen en tijd te winnen en tevens wantrouwen tusschen hem en de Aucaners, die zich onzijdig wilden houden, te verwekken785. Dit gelukte, en terwijl den Aucaners hun eenigermate dubbelzinnig gedrag werd vergeven, trachtte men hen tegen Bonni op te hitsen, en vorderde als een bewijs hunner goede gezindheid, dat zij onze troepen zouden ondersteunen. Indien men let op vele de krachten, die in het werk werden gesteld, om een man, die reeds door zoo velen verlaten was en die thans met zijne weinige getrouwen in kommer en ellende doorbragt en vaak honger en gebrek moest lijden, geheel ten onder te brengen, dan moet men tot de overtuiging komen, dat Bonni geen gewoon man was, maar iemand die onder andere omstandigheden als een held en onversaagd verdediger der regten zijner landslieden zou beschouwd zijn geworden. Die Mulat was een moedig man en toen men hem bijna als geheel verslagen achtte, gaf hij op nieuw een schitterend bewijs van dien moed. In Augustus 1792 tastte zijn zoon Agouroe het dorp der Aucaners, Anderblaauw, aan en nam o. a. de beide blanke soldaten, die aldaar de post van bijleggers vervulden, als gevangenen mede786. Nu echter had hij zich de Aucaners tot geslagen vijanden gemaakt en weldra boden 72 strijdbare mannen onder hen aan, om eene expeditie naar het dorp van Bonni te ondernemen. Gaarne nam het Gouvernement die krachtige hulp aan en in Februarij 1792 trokken zij onder aanvoering van hun opperhoofd Bambi op weg, om Bonni te overvallen787. Die expeditie bereikte volkomen het voorgestelde doel. Bonni werd overrompeld en daar hij zich moedig verdedigde, door Bambi gedood. Het zelfde lot onderging zijne onderbevelhebbers Cormantijn Cojo, Paedje en nog tien andere negers; zes en dertig zoo vrouwen als kinderen werden levend gevangen. De Aucaners maakten verder een vrijbelangrijk buit aan ammunitie, corjalen, gereedschappen enz: door het omslaan der corjalen, waarin dit alles was geladen, op de klippen, werd slechts een klein gedeelte hiervan in Paramaribo gebragt788. Er heerschte groote vreugde over dezen uitslag der expeditie en in de buitengewone vergadering van het Hof, werd Friderici verzocht, om den Aucaners eene goede belooning hiervoor te geven; ook werd dankbaar de diensten erkend, die de Gouverneur in dezen nu en vroeger door zijne goed overlegde maatregelen had bewezen en hem verzocht een dag te bepalen, waarop hij de plegtige felicitatie zou kunnen verwachten.Tevens werd besloten om de aan de Marowyne commandeerenden Officier Zegelaar te belasten, om een detachement uit te zenden, ten einde de door Bonni en Cormantyn Cojo nieuw aangelegde kostgronden te verwoesten en de ontvlugte, hier en daar verstrooide Bonni-negers te vangen of te dooden789.Zoo was dan eindelijk de gevreesde Bonni gedood en de vrees voor de gestadige aanvallen zijner bende geweken. Men achtte zich in Suriname zoo veilig, dat, toen Directeuren en Regeerders der kolonie bij het vernemen van den slavenopstand op St. Domingo, besloten tweeoorlogsschepennaar Suriname te zenden, ten einde de volkplanters bij een dergelijke gebeurtenis de noodige bescherming te verleenen, er in het Hof besloten werd om aan Directeuren en Regeerders te berigten, dan men dergelijke hulp niet noodig had790, en toen eenige dagen later de luitenant Verheuil, met ’sLandsoorlogsbrik, de Pijl vóór de stad Paramaribo arriveerde, om de aangeboden hulp te verleenen, bedankte men hem beleefdelijk, waarop hij koers zette naar Berbice791.Kort na de optrede van Friderici in het bestuur, hadden er geruchten geloopen omtrent vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje. Bij de mogelijkheid, dat Suriname daar in op de een of andere wijze betrokken zou kunnen worden, was men op zijne hoede geweest en het oorlogsfregat de Eensgezindheid bleef toen ter beveiliging der kolonie op de reede voor Paramaribo792; daar latere tijdingen gunstiger luidden, verliet genoemd fregat de kolonie793; en men dacht zich nu ongestoord aan de bevordering van landbouw en handel te kunnen overgeven.Friderici wenschte ook de armverzorging op een beteren voet te brengen, daar zij, niettegenstaande de telkens vermeerderende subsidiën, zeer veel te wenschen overliet. Vooral was het slecht bestuur van het Gereformeerd Diaconiehuis eene zaak, die noodwendig voorziening behoefde. Er werd daarom op zijn voorstel eene commissie door het Hof benoemd, om een en ander behoorlijk te onderzoeken. Die commissie bragt in de vergadering van 28 December 1790 verslag uit van den staat van het Gereformeerde Diaconiehuis. Dit verslag luidde o. a.: »men moet verbaesd staan over de slegte ordre, welke in onze Diaconie is heerschende en welke allengskens door een quaade gewoonte hand over hand is toegenoomen, en welke van den beginne af aan, had moeten teegegaan zijn, bij aldien een yder dat wie met soo veel sorgvuldigheyd toezigt van deese aan de soo veel kostende staat is toevertrouwd en aanbevoolen, op ’t ernstigst zig deese zaak ter herte hadde genoomen.”Er werd—omdat men geene verbetering te gemoet zag indien het Diaconie-huis onder het beheer van den kerkeraad bleef—besloten, om aan HH. Directeuren voor te stellen dit gestichtonmiddellijkonder toezigt van het Hof te brengen.794De Directeuren konden zich, volgens hunne missive in December1791 ontvangen, zeer goed met dit voorstel vereenigen795en daarop werd deze zaak ten einde gebragt.Het bestuur werd opgedragen aan vier door het Hof te benoemen regenten; het toezigt berustte bij twee commissarissen (Raden van Policie); de binnenvader en moeder ontvingen als vast tractement ƒ 1500 ’s jaars. Zij waren gehouden de nieuwe reglementen getrouw na te leven.796Men was hiertoe zoo veel te eerder nog overgegaan, daar het langzamerhand ook eenigermate het karakter van Gereformeerd diakonie-,wees- en armhuis had verloren. De knapen werden ter opvoeding naar Amsterdam gezonden (van de meisjes vindt mengeengewag gemaakt); oude of gebrekkelijke lieden van andere geloofsbelijdenissen werden er ook opgenomen. De Luthersche gemeente toch, die nog geen tijding op hare aanvraag om hulp van directeuren had ontvangen, had verklaard buiten staat te zijn, om hare armen langer te verzorgen en daarop was besloten (zonder consequentie voor het vervolg) eenige armen derLutherschegemeente in het Gereformeerde diaconiehuis op te nemen797.De Katholieken hadden nog geen gevolg gegeven aan hunne belofte in December 1788 gedaan, om, overeenkomstig artikel 3 der voorwaarden op hunne toelating gesteld, hunne eigene armen te verzorgen798. Men had dus ook provisioneel eenig Roomsche armen in het Gereformeerd Diaconie-huis opgenomen—en de pastoor Eeltjes verzocht in Augustus 1791, dat men wilde voortgaan, met die aldaar te verplegen, want het was hun onmogelijk het zelf te doen. Als bewijs dezer onmogelijkheid deelde hij mede, dat de geheele ontvangst zoo uit het vaderland als van diverse personen in de kolonie over 1790 hadden bedragen eene som van ƒ 6185 : 17 : 8—welke som door de uitgaven overschreden was; tot 30 Junij 1791 bedroegen de ontvangsten ƒ 2836 : 4 : 8 en beliepen de uitgavenreeds ƒ 2717 : 8, terwijl er aan den apotheker nog te betalen bleef ƒ 83 : 10 en toch men had de meest mogelijke zuinigheid in acht genomen; zelfs den pastoor, die op ƒ 2600 tractement was beroepen, had zich te vreden gesteld met slechtsƒ1500—te ontvangen. Het Hof stond hierop het verzoek toe, dat men nog een jaar op deze wijze zou voortgaan, doch dat men, indien dan nog niet door de Roomsch-Catholieke gemeente voldaan werd aan art. 5, men overeenkomstig het bepaalde bij artikel 7 de kerk zou doen sluiten799.In een volgend jaar werd echter op herhaald verzoek op nieuw een jaar uitstel verleend; men zou voortgaan met deRoomsch-Catholiekearmen in het Diakonie-huis op te nemen, doch de Roomsch-Catholieke gemeente nam de verpligting op zich eenige alimentatie-kosten te betalen800, doch ook aan deze verpligtingen konden zij niet voldoen801.Hadden de Diaconen door hun slecht beheer oorzaak gegeven, dat de zaak zoo ver was gekomen—zij wilden dit echter niet erkennen en protesteerden op hoogen toon tegen deze—zoo als zij hetnoemden—schennis hunner regten; de kerkeraad trok gedeeltelijk hunne partij en op sommigen vergaderingen vielen hevige tooneelen voor en werden de Commissarissen van het Hof beleedigd. Friderici ging echter voort en vermaande ernstig de predikanten, die niet beterdeorde in de vergaderingen wisten te handhaven802.Het etablissement voor de Boassie-lijders aan de Saramacca,Voorzorggenaamd, voldeed ook vrij goed aan zijne bestemming en telkens werden de lijders—niet slechts slaven maar ook armen vrije negers,mulatten en blanken er op overgebragt803.Van de betrekkelijke rust in de kolonie wilde Friderici ookgebruik maken, om de kas tegen de wegloopers, waarin een groot te kort was, in beteren staat te brengen, waartoe een concept voor een nieuw reglement in het Hof van Policie werd ingebragt en bediscussieerd.804Daar volgens dit ontwerp de belasting zou worden verhoogd, verklaarden zich velen in de kolonie hiertegen en weldra werd een uitvoerig, door vele planters onderteekend rekwest aan het Hof ingediend, waarin o. a. betuigd werd, »dat de toestand van de volkplanting nog veel te wenschen overliet.”805Dat deze betuiging waarheid behelsde, bleek behalve uit de gedurige overgang van plantaadjes in de handen der hypotheekhouders ook uit de slechte betaling aan de publieke kassen. Alleen aan het kantoor der modique lasten bleef, volgens door den ontvanger in December 1790 ingeleverde staat, door verscheidene personen nog te betalen ƒ 142,168 : 13; en men kon rekenen, dat die personen het immer schuldig zouden blijven.806De kas tegen de wegloopers had groote uitgaven moeten doen, en niettegenstaande belangrijke inkomsten waren er groote schulden gemaakt. Blijkens den in Mei 1793 door den ontvanger ingeleverden staat, was het jaar 1792 wegens de binnenlandsche rust en de hooge prijs der producten zeer voordeelig voor de kas geweest: ƒ 412,844,194 was in dat jaar ontvangen, maar was dit genoegzaam geweest tot bestrijding der uitgaven, het kon nog weinig baten tot delging der schuld. Die schuld bedroeg:

In de behandeling der slaven was weinig verbetering te bespeuren. De revolutionaire vrijheidskoorts, van Frankrijk ook in Suriname overgebragt, had daarop geen invloed. Wel waren de meeste blanken ijverige aanhangers der revolutionaire begrippen van dien tijd, doch vertraden de eerste en heiligste regten hunner donker gekleurde natuurgenooten met de voeten; zij schreeuwdenvoor zich zelvenom eeneonbestaanbare vrijheiden handhaafden tegelijk degruwelijkste slavernij; men—maar wij vervolgen de geschiedenis.Bij de beschouwing van den kerkelijken toestand en dearmverzorging te dier tijde in Suriname, en bij het vermelden van de letterkundige ontwikkeling, zagen wij Wichers reeds hier en daar handelende optreden. Wij hadden meermalen gelegenheid om op te merken, dat de lofspraak, hem kwistig in de Historische proeve en ook elders toegezwaaid, niet onverdiend was.Vooral sprong hierbij in het oog de hem toegeschrevene deugd van verdraagzaamheid, waarvan hij verscheidene bewijzen gaf. Bij de door de Roomsch-Catholieken toch verzochte vrijheid tot openlijke uitoefening hunner eeredienst, had de stem en voorspraak van Wichers in het Hof grooten invloed op de gereede toestemming van dat verzoek. Ook de Luthersche gemeente wilde hij gaarne in den nood, waarin haar armenkas verkeerde, helpen, en diende haar met goeden raad. Dat die raad, niettegenstaande de Luthersche gemeente dien opvolgde, niet baatte, lag niet aan Wichers, daar de Boekhouder-Generaal niet te bewegen was, om een gunstig advies op haar rekwest om subsidie uit te brengen (zie bladz.414), en overeenkomstig dit advies werd tegen den wensch van Wichers, genoemd rekwest gewezen van de hand. De Hernhutters en hun arbeid nam Wichers welwillend in bescherming. Den Joden, door onderlinge twisten verdeeld, weigerde hij geene medewerking om hunne instellingen te regelen, en het door hen in hem getoonde vertrouwen beantwoordde hij door met ijver hunne zaken ter hand te nemen en tot een vrij goed einde te brengen.Die verdraagzaamheid had echter hare grens: streng werd door Wichers de ongodsdienstige strekking van sommigen, gedurende zijne regering, in Suriname uitgekomen, geschriften gegispt en hiertegen maatregelen verordend. In het politieke scheen hij geen wrijving van gedachten te schuwen, want niettegenstaande de reeds vermelde klagt van den Raad-Fiscaal over de Surinaamsche Spectator, vinden wij geene berigten eener nadere vervolging.De liefde van Wichers voor de fraaije letteren deed hem de daartoe eenigzins in de Kolonie ontwaakten lust aanmoedigen: terwijl de waarheid der bewering: dat hij een kundig en verlichtman was, door zijne andere handelingen, tijdens hij het bewind over Suriname voerde, bevestigd werd.Suriname genoot na het eindigen van den oorlog met Engeland eene betrekkelijke rust. Daar er echter eenige vrees voor het uitbreken van vijandelijkheden tusschen onze republiek en den Keizer van Oostenrijk bestond, werd het garnizoen op het fort Nieuw Amsterdam vrij voltallig gehouden en een paar gewapende schepen op die hoogte in de rivier geposteerd723. Later werden de gemoederen weder verontrust door de uit Europa overgebragte tijdingen omtrent eene tusschen Engeland en Frankrijk te verwachten vredebreuk; waardoor de kolonie Suriname,zootusschen beider bezittingen gelegen, ligt in ongelegenheid zou kunnen geraken; waarom dan ook eenige voorzorgen niet overbodig werden geacht724. De komst van Fransche schepen, die depêches van den Gouverneur van Cayenne overbragten, werd toen met een wantrouwend oog aangezien725; terwijl ook de houding van het Fransche Gouvernement dier kolonie, ten opzigte der Bonni-negers, dit wantrouwen versterkte726. Het geschil tusschen Oostenrijk en onze republiek, bepaalde zich tot Europa en had geen dadelijke nadeelige gevolgen voor Suriname; de verwikkelingen tusschen Engeland en Frankrijk, waarbij ons vaderland werd betrokken, strekten zich onder de regering van Wichers nog niet tot Suriname uit. Wichers had alzoo gedurende zijn bestuur geen inval van buitenlandsche vijanden te wederstaan; de vaart werd niet gestremd zoo als onder Texier; men behoefde niet als toen vrees voor een door die stremming veroorzaakte hongersnood te koesteren en men kon alzoo aan de overige belangen der kolonie meer zorg wijden.Van die betrekkelijke rust werd dan ook door Wichersgebruik gemaakt, om door gepaste maatregelen de cultuur te bevorderen en den gezondheidstoestand te verbeteren. Aan de Mot-, Matappica- en Warappakreeken werden van tijd tot tijd plantaadjes aangelegd, voornamelijk ter bebouwing van katoen. Digt gewassen kreupelhout belette echter de weldadige werking der zeelucht, belemmerde de cultuur en was van nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand. Wichers liet hierom veel hout omhouwen en deze openkappingen, die den frisschen zeewind vrij spel gaven, waardoor de lucht werd afgekoeld, begunstigde de cultuur en verbeterde den gezondheidstoestand727.Een landbouwkundig genootschap, dat in Suriname werd opgerigt, genoot zeer de gunst en bescherming van den Gouverneur. Hij woonde soms deszelfs vergaderingen bij en verleende gaarne zijne voorspraak bij heeren Directeuren om goedkeuring op hunne pogingen tot wetenschappelijke behandeling van den landbouw te erlangen728.Echter ging de landbouw niet vooruit; vele plantaadjes werden verlaten: door gebrek aan de benoodigde slavenmagt, waarover bittere klagten werden aangeheven729, door het gemis aan het onontbeerlijk kapitaal, de afwezigheid der eigenaren en door vele andere oorzaken.Gedurig werden plantaadjes voor schuld aan den hypotheekhouder verkocht en telkens vindt men in de notulen gewag gemaakt van aanzoeken tot het Hof, om ontheffing van de verschuldigde 3 pCt. transportkosten. (Dit werd meestal toegestaan, totdat de Boekhouder-Generaal hiertegen opkwam en daarna wees het Hof dergelijke verzoeken meermalen van de hand730.)In 1789 en 90 rees de waarde der producten. De prijs die jaarlijks werd vastgesteld, waarvan de 5 pCt. belastingmoest worden betaald, was in 1789 het vat suiker ƒ 90, het pond heele koffij 9 stuivers, gebroken dito 7 stuivers, schoone katoen het pond 18 stuivers, vuile dito 10 stuivers, cacao het pond 4 stuivers. In 1790 werd de prijs der suiker tot ƒ 100 per vat gebragt. Sommige planters trachtten deze voordeelen nog te vergrooten door suikervaten te doen vervaardigen, waarin soms 1300 pond werd geladen; men wilde alzoo de verhoogde belasting ontgaan, doch de Boekhouder-Generaal protesteerde tegen deze kwade practijken en verzocht hiertegen voorziening731. Deze voordeelen waren echter niet in staat het toenemende verval te wederhouden; behalve de reeds meermalen genoemde oorzaken, werkten ook andere omstandigheden, die wij later zullen vermelden, hiertoe mede.Gingen de plantaadjes achteruit, de stad Paramaribo nam echter voor het uiterlijke zeer in bloei toe. Bij een plan tot straatverlichting, in de notulen opgenomen, werden 230 lantaarnen noodig geacht, waaruit reeds eenigermate de uitgestrektheid der stad blijkt. Het getal huizen werd hierbij opgegeven 1776 te bedragen, dus ongeveer 700 meer dan Teenstra en Sypensteyn vermelden732. Die straatverlichting kwam echter niet tot stand en nog heden heerscht bij avond en nacht duisternis op Paramaribo’s straten. Om den voortdurenden aanwas der bevolking te gemoet te komen, werd door Wichers den grond gelegd voor eene voorstad of buitenwijk. Het Combé (een aloude Indiaansche naam), gelegen tusschen de stad en het fort Zeelandia, werd daartoe uitgemeten en in erven en tuinen verdeeld733.Wichers liet het Gouvernementshuis verfraaijen en van eene beneden galerij voorzien734; doch openbare gebouwen werdenonder zijn bestuur niet opgerigt. Een houten gebouw voor eene vischmarkt toch, kan men bijna niet als zoodanig noemen. Evenwel was het eene goede zaak; er werd nu een verbod uitgevaardigd, om elders in de stad visch te verkoopen en de walgelijke overblijfsels van den visch, die vroeger hier en daar werden nedergeworpen, verpesten niet langer de lucht door onaangename reuk; terwijl nu tevens een beter toezigt op de hoedanigheid van den aangeboden visch kon worden uitgeoefend. Zindelijkheid en gezondheid werden alzoo beide hierdoor bevorderd735.De behoefte aan eene inrigting ter verpleging van Boassie-zieken, afgezonderd van alle anderen, was reeds sedert lang in de kolonie gevoeld. Bij het heerschen der kinderpokken in 1764 was in de nabijheid der stad Paramaribo wel tijdelijk een gebouw opgerigt (zie bladz.274), waar de lijders aan die epidemie moesten worden verpleegd; doch dit ligt getimmerd gebouw kwam spoedig in verval en werd geheel ongeschikt tot het opnemen van zieken. Het was hoogst wenschelijk, eene dergelijke inrigting tot stand te brengen, want jaarlijks breidde zich die vreesselijke Boassie uit. Ook nu werd deze zaak in het Hof op nieuw herhaaldelijk ter sprake gebragt en in Augustus 1786 werd daarover eene missive aan H. H. Directeuren gezonden736. De kerkeraad derLutherschegemeente drong mede op het nemen van afdoende maatregelen aan; hij verzocht, om voor de door Boassie besmette armen, die zich tot de Diaconie der Luthersche gemeente vervoegden, een plaats aan te wijzen, waar zij afgezonderd van anderen konden worden verpleegd. Ofschoon de armenkas in slechten toestand verkeerde, (zie bladz.405) bood de kerkeraad echter aan, om hiervoor, naar evenredigheid, uit die kas bij te dragen737.Het duurde, niettegenstaande herhaalden drang, nog een geruimen tijd vóór hieraan gevolg werd gegeven. Eindelijk in 1790 bragt de Raad van Policie Becker een ontwerp ter tafel, dat breedvoerig bediscussieerd en met eenige wijzigingen aangenomen werd738.Nog in hetzelfde jaar, doch reeds na het vertrek van Wichers, werd een etablissement »Voorzorg” geheeten, in Saramacca, daartoe aangewezen, provisioneel voor slaven, doch hetwelk, volgens later te maken bepalingen, ook voor blanke lijders zou kunnen dienen; de opzigter werd ƒ 600 traktement, rantsoen, schrijfbehoeften toegekend739.Werd er alzoo eenige voorziening gebragt in de verzorging der slaven, die aan de Boassie leden, het was minder om hun lot te verzachten, dan wel om gevreesde besmetting voor te komen. Verbetering van het lot des slaafs was geene zaak, die de harten of hoofden der kolonisten bezig hield, en een man als P. F. Roos, die der vrijheid bezong, en o. a. in zijn vers »Suriname verheerlijkt,” in kreupeldicht aandringt, »om tempelen der vrijheid gewijd op te rigten,” verheugt zich, eenige regelen lager, in het vooruitziet: »dat Africa op nieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven zal wezen”740. De verzen van dien door velen gevierden man, vloeijen over van allerlei schampere aanmerkingen jegens de arme negers: hij (de vrijheidsvriend?) keurt het ten hoogste af en is zeer verontwaardigd, indien zij den arbeid weigeren, omdat zij noch voedsel, noch kleeding ontvangen741.Wichers wordt door sommige schrijvers (Stedman en andere) geprezen, dat hij ook jegens de slaven menschlievendheid betoonde, doch behalve het feit, dat hij een neger (Apollo, weglooper van La Bonne Amitie) door het Hof ter dood veroordeeld, die straf kwijt schold en hem in plaats daarvan in boeijen aan ’s landswerken liet arbeiden742, vinden wij in deofficieelebescheiden hiervan weinig vermeld. De vreesselijke straffen jegens de slaven bleven in volle kracht; in Augustus 1787 werd ook de wreede en onmenschelijke straf, het afzettenvan een been onder de knie, weder toegepast op den neger Jakje743.Dat Wichers òf in het algemeene vooroordeel van dien tijd omtrent de behandeling der slaven deelde, òf dat hij geen zedelijke kracht genoeg had om hier tegen te getuigen, is ons niet volkomen duidelijk. Aan welke oorzaken dit dan moet worden toegeschreven beslissen wij niet; maar zeker is het, dat de vermelding van het volgende, een pijnlijken indruk op vele lezers zal maken:Bij mondelinge overeenkomst met de bevredigde boschnegers was bepaald, dat de weggeloopen slaven, die door hen gevangen en aan de regering werden overgeleverd, niet met den dood gestraft, maar slechts veroordeeld zouden worden, om, in boeijen, voor het land aan de forten of op het Cordon te arbeiden744; de meester ontving voor het gemis van den arbeid zijns slaafs ƒ 200.— restitutie uit de kas tegen de wegloopers. Het niet voltrekken der doodstraf aan de gevangen genomen wegloopers maakte wel geen artikel van het met de boschnegers gesloten vredesverdrag uit, maar was aan dezen op dringend verzoek later toegestemd en tot 1788 getrouw nageleefd. Toen echter werd die belofte ingetrokken, daar men vermeende: »dat het wegloopen hierdoor werd aangemoedigd” en het Hof besloot, dat voortaan de weggeloopen slaven, die door de boschnegers gevangen en aan de regering werden overgeleverd, op dezelfde wijze als anderen zouden worden gestraft745.Het wegloopen nam evenwel gestadig toe en de aanvallender Marrons op de plantaadjes herhaalden zich telkens746. De meeste diensten ter beteugeling huns overmoeds werden door het vrijcorps verrigt, en terwijl men dit moest erkennen, wenschte men er dan ook deuitbreidingvan; doch het bezwaar hiertegen lag in de groote kosten, die vereischt werden tot de vorming en het onderhoud van dit corps. Voornamelijk door de uitgaven hiertoe benoodigd en door die van het aanleggen van het Cordon was er een te kort in de kas tegen de wegloopers ontstaan, tot welks dekking men schulden had moeten aangaan: de stad Amsterdam alleen had een voorschot gedaan van ƒ 700,000.— en heeren Directeuren ƒ 719,314.—747. Die schuld te vermeerderen was niet raadzaam; de belasting op de producten te verhoogen had ook vele bezwaren,en toch het vrijcorps moest ten minste in stand worden gehouden. Wichers stelde hiertoe aan het Hof voor: om de vroegere belasting van ƒ 1,— hoofdgeld voor ieder persoon (vrije of slaaf), die sedert eenige jaren afgeschaft was, weder in te voeren; daarenboven als nieuwe belasting te verordenen dat ieder slaaf, die voortaan met de vrijheid zou worden begiftigd, hiervoor ƒ 100.— aan de kas tegen de wegloopers zou betalen en ieder slavin ƒ 50.—. De te manumitteeren slaven konden, indien zij hiertoe geschiktheid bezaten, door driejarige dienst bij het vrijcorps, van het betalen dier genoemde som worden vrijgesteld748. Wichers vermeende (zoo drukte hij zich uit), dat de vrijheid een zoo kostbaar geschenk was, dat hij, die dezelve ontving, gaarne eene dergelijke somzouwillen betalen, of zich tot eene vrijwillige dienst bij het vrijcorps verbinden; maar Wichers bedacht ongetwijfeld niet, dat er eene groote onbillijkheid en onregtvaardigheid in gelegen was, om den arme bij een eindelijk toekennen van natuurlijke, doch lang onthouden regten, hiervoor nog te laten betalen. Dergelijke redenen golden te dier tijde weinig; het Hof vond de beide voorstellenvan Wichers zeer aannemelijk; HH. Directeuren schonken er hunne toestemming aan en ze werden in resolutiën geconverteerd749.De geldkwestie heeft steeds ongunstig op de vrijmaking der slaven gewerkt; niet slechts deed zij in het hier genoemde op nieuw onbillijkheden begaan; zij oefende ook een noodlottigen invloed uit op het kwijten eener schuld jegens de kleurlingslaven, welks grootheid men eenigermate had beginnen te gevoelen. De kleurlingslaaf was nog ongelukkiger dan de negerslaaf. Uit gemengd bloed gesproten, van zwakker ligchaamsgestel, was hij voor den zwaren arbeid minder dan de negers geschikt. Viel die arbeid hem zwaar, dubbel pijnlijk troffen hem de vernederingen en beleedigingen, die hij als slaaf moest verdragen; want ook in zijne aderen stroomde het bloed zijner vaderen. En trilde de vader van verontwaardiging bij de geringste aanranding zijner vrijheid; diens kind moest lijden en zwijgen, zelfs de bij grofste schending, en zijn medelotgenoot, de zwarte negerslaaf, beschouwde den kleurlingmakker met wantrouwen.In 1781, onder den wakkeren Texier, was eene commissie benoemd om: zoo mogelijk maatregelen te beramen, ten einde kinderen, gesproten uit gemengde geslachten, den schat der vrijheid te bezorgen. Die commissie hield vergaderingen, discussiën, bragt verslag uit en—dit duurde tot 1790—eindelijk werd door het Hof besloten de zaak provisioneel te laten rusten: ’s landsfinantiënlieten niet toe, om den koopprijs aan de eigenaren te betalen; het was moeijelijk, om daarenboven die kinderen eene goede opvoeding te doen erlangen, en—men troostte zich hiermede: dat er door de vaders dier kinderen meermalen brieven van manumissie werden aangevraagd750.Zij die door hunne ontvlugting zich zelven de vrijheid haddenverworven; die tot behoud daarvan een strijd met Europesche soldaten niet hadden geschroomd en slechts door den moed van het vrijcorps gedwongen waren geworden de kolonie te verlaten, en over de Marowijne een veilig toevlugtsoord te zoeken, bragten nog meermalen vrees en schrik in de kolonie. De Marrons, die met hun opperhoofd Bonni, den man van gemengd bloed, in 1776 over de Marowijne waren getrokken, hadden zich eenigen tijd rustig gehouden, doch in de laatste tijden weder van zich doen hooren en de kolonisten door enkele strooptogten verontrust. Die onrust bij de kolonisten werd vermeerderd door geruchten omtrent eene dubbelzinnige houding van het Fransche Gouvernement van Cayenne, dat toch schijnbaar in vriendschap met het onze verkeerde. Er kwamen namelijk klagten over verstandhouding tusschen dat Gouvernement en de Bonni-negers; men verhaalde dat zij er door van allerlei gereedschappen en ook oorlogsbehoeften werden voorzien, ja dat er sprake van was, dat eenigeFranschenzich bij hen zouden vestigen. Zelfs de Aucaner-boschnegers, (onze bondgenooten) waren hierover niet geheel zonder ongerustheid751.Het Gouvernement van Suriname besloot op zijne hoede te zijn en trachtte in de eerste plaats het wantrouwen der Aucaners tegen Bonni te vermeerderen, om van die zijde steun te erlangen en ten tweede versterkte men het vrijcorps, om in staat te zijn de gevreesde aanvallen, zoo mogelijk, te keeren.Men hield een wakend oog en het bleef nog eenigen tijd vrij rustig; Bonni verschalkte hen echter. In Augustus 1788 berigtte de Joodsche Burgerkapitein, dat er een gerucht liep: »een gedeelte der bende van Bonni was over de Marowijne getrokken en bedreigde de plantaadjes”752. Nog bleef het een wijle stil; zou het een onwaar en valschgerucht zijngeweest? Neen! weldra werd het bevestigd; daar klinkt eensklaps de droevige mare door de kolonie: De mannen van Bonni hebben de plantaadje Clarenbeek aangevallenden blankofficier gedood, vier soldaten gekwetst, het grootste gedeelte der slavenmagt medegenomen en als gevangene den directeur Merle753.Vooral dit laatste bragt eene algemeene schrik teweeg; mensteldezich in de kolonie voor, dat Bonni de Merle onder des uitgezochtste martelingen zou doen sterven. Bonni deed echter niet alzoo; hij behandelde de Merle goed en wilde hem, blijkens een brief door dezen, aan eenige vrienden in Paramaribo, geschreven, tegen een behoorlijke losprijs vrijgeven754.Wat nu te doen? Bonni vervolgde zijne strooptogten en achtervolgens werden nog drie plantaadjes door hem overvallen. De nood steeg; er moest met kracht worden gehandeld. De dappere Friderici, de bekwame opperbevelhebber van het vrijcorps, was in 1785 tot hoofdofficier bij de troepen der kolonie en Inspecteur der linie van defensie benoemd; niettegenstaande zijne werkzaamheden hierdoor zeer waren vermeerderd en men hem alzoo een officier tot eigenlijken chef van het vrijcorps had moeten toevoegen, was hij echter in naam chef gebleven (voorzigtigheidshalve, omdat hij er zoo zeer bij bemind was).755Friderici, die beter dan iemand anders in staat was over de waarde van het vrijcorps te oordeelen, verwachtte van deszelfs diensten bij eene geregelde expeditie tegen Bonni, de beste resultaten.756Hij stelde voor met gezegd korps offensief te handelen en tot dekking daarvan eene goede militaire post aan de Marowijne te plaatsen. Om den aanval met kracht te kunnen doorzetten, wenschte hij het vrijcorps onmiddellijk te versterken, dooraankoop van schutternegers. Het Hof kon zich hiermede in theorie wel vereenigen, maar—het ontbrak aan genoegzame soldaten en aan geld tot aankoop »van schutternegers”—men zou zich alzoo tot verdedigings-maatregelen moeten bepalen757.Aan de Marowijne werd een militaire post, uit soldaten en een groot gedeelte van het vrijcorps bestaande, opgerigt. Zoo ver klom de stoutmoedigheid van Bonni, dat hij met zijne bende den 5denNovember 1789 hierop een aanval beproefde. De eerste conducteur van het vrijcorps Stoelman en zijne onderhebbende manschappen weerden zich echter zoo dapper, dat de aanval mislukte en de Marrons de vlugt moesten nemen.758Bonni en zijne mannen hadden hunne dooden en gekwetsten medegevoerd en zich op een der talrijke eilanden in de Marowijne terug getrokken. Hen hier te vervolgen had vele moeijelijkheden, maar wat moed of beleid niet vermogt, werd door verraad gemakkelijk gemaakt. Bij Bonni bevond zich een neger, Ascaan genaamd, zijn onderhoofdman die zijn vertrouwen genoot. Deze neger echter was een verrader,hij verliet Bonni, kwam tot de Aucaners en gaf zijn voornemen te kennen om de blanken te dienen, terwijl hij, als bewijs zijner goede trouw, zijne vrouw en een zoon als gijzelaars aan hun wilde overlaten. Dit voorstel, der regering aangeboden, werd gretig door haar aangenomen. Door den verrader geleid gelukte het op den 30stenApril 1790 Bonni’s dorp, Aroukoe op een eiland in de Marowijne gelegen, te overvallen. Bonni bood dapperen wederstand, maar van verscheiden zijden aangetast moest hij wijken. De Marrons leden groote verliezen: zes negerinnen vielen den overwinnaars in handen. Van Merle, die nog altijd door Bonni als gijzelaar werd gehouden, had zich gedurende het gevecht in een Birri Birrimoeras verborgen en werd daar door kapitein Kremer gevonden. Na de vlugtenden zoo veel mogelijk afbreuk te hebben gedaan, liet mende verdere vervolging voor het oogenblik varen, en keerde met vreugdegejuichnaarParamaribo terug.759Ascaan ontving tot loon voor zijn verraad, de vrijheid, onderofficiers-gagie en ƒ 100 douceur.Hoewel een groot gedeelte van Bonni’s bende ontkwam, was echter zijne kracht gebroken; kommer, ellende en hongersnood waren voortaan het deel zijner mannen. Bonni was niet langer gevaarlijk voor de kolonie.De bekende tegenstander der Marrons, de vrijneger Quassy, was in Mei 1787 in hoogen ouderdom overleden.760Deze merkwaardige man, die getrouw aan de blanken, evenwel een buitengewonen invloed op zijne zwarte landslieden bezat, welke hem voor een Obia-man, een toovenaar ja voor een godheid aanzagen, was reeds door Mauricius tot onderhandelingen met de Marrons gebruikt. De vijanden van Mauricius hadden zijn trouw verdacht gemaakt, doch de uitkomst heeft geleerd, dat deze beschuldigingen valsch waren en meermalen werden van zijne goede diensten door opvolgende Gouverneurs gebruik gemaakt.761Hij had dikwijls belooningen van Gouverneurs en Raden ontvangen; de Prins van Oranje had hem een fraaijen met goud gegallonneerden rok en punthoed, benevens een gouden gedenkpenning geschonken. In de laatste jaren woonde hij in een goed huis te Paramaribo, hetwelk hem, benevens het gebruik van een paar slaven tot zijne dienst, kosteloos, door de regering ten gebruike was afgestaan. In 1730 had hij den geneeskrachtigen wortel, die sedert naar hem Quassy-hout genoemd is, ontdekt. Door die ontdekking en de gunsten welke hij van de regering genoot, had hij zich groote rijkdommen kunnen vergaderen, doch een ongebonden zedeloos leven was zijn ongeluk.762Den 10denNovember 1785 had de bijzonderheid plaats, dat op de rivier Suriname een eenmast vaartuig arriveerde, met slechts één eenigen persoon J. Schakfort, bemand, komende van Londen, laatstelijk van l’Orient (eene zeestad met 17,800 inwoners, in het Fransche departement Mortriban, aan de baai port Louis en den mond der Scarpe), van waar het den 6denJulij 1785 vertrokken was, hebbende niets dan krijt tot lading763.Buitengewone voorvallen als groote branden, zware ziekten, enz. vielen tijdens het bestuur van Wichers niet voor; alleen werd er op den dag zijner aankomst, den 22stenNovember 1784, eene ligte aardschudding waargenomen, welke echter evenmin als die twee jaren later, den 21 Julij 1787, plaats vond, eenige schade veroorzaakte764.Wichers genoot groote eere en onderscheiding van zijne meesters, de Directeuren en Regeerders der Kolonie. Op hun verzoek ook werd door H. H. M., bij Resolutie van 7 Maart 1785, hem den rang van Generaal-Majoor bij de troepen van den Staat toegekend. Door deze rangsverhooging (de vorige Gouverneurs waren slechts kolonels) werd dan ook de titel van WelEdelGestrenge in dien van HoogEdelGestrenge veranderd. Die benoeming was den meesten Surinamers aangenaam en bij de daaropgevolgde felicitaties werd hem veel hartelijkheid betoond765. Wichers was vrij algemeen bemind en de verhouding met de beide Hoven was zeer vriendelijk en welwillend, In de laatste jaren van zijn verblijf kwamen er echter weder moeijelijkheden. Het begeven van ambten door den Gouverneur alléén, tot welks begeving het Hof oordeelde mede regt te hebben, was gelijk meermalen weder eene bron van onaangenaamheden766. Voornamelijk evenwel kwam er verschilover de ten uitvoerlegging van een besluit van HH. Directeuren betreffende de weeskamer.Het departement der weeskamer liet steeds veel te wenschen over. Door verscheidene Gouverneurs waren er wel verbeteringen beproefd, doch zij hadden weinig gebaat. Ook Wichers had veranderingen aangebragt. Het tractement der Weesmeesters was door hem van ƒ 3500 tot ƒ 4000 verhoogd, terwijl dan deprovisiënaan de kas en niet aan Weesmeesters vervielen.767Radicale verbetering bleef echter noodig. Directeuren wenschten eene nieuwe Wees-Curatele en onbeheerde Boedelskamer op te rigten en zonden daartoe een instructie aan Gouverneur en Raden, waarbij zij tevens sterk aandrongen, dat deze zaak spoedig tot stand kwam.768Hun wil was bepaald uitgedrukt en toen sommige Raden hier tegen eene sterke oppositie vormden, wenschte Wichers, dat men, vóór alle dingen gehoorzaamde en daarna beklag deed. De oppositie was echter zoo krachtig, dat de zaak voor het oogenblik werd uitgesteld.769Directeuren lieten zich hierdoor niet afschrikken en in November van hetzelfde jaar kwam er een uitdrukkelijk bevel, dat, ongeacht de bezwaren van sommige Raden, de, den 30stenJulij 1788 in vergadering van HH. Directeuren en Regeerders vastgestelde, Instructie en Ordonnantie voor de nieuwe Wees-, Curatele- en Onbeheerde Boedelskamer der Kolonie Suriname in werking moest worden gebragt. Dit geschiedde; drie Weesmeesters en Curators werden aangesteld, de twee oudste op een tractement van ƒ 5000, de jongste op ƒ 4000; terwijl twee Raden van Policie met het toezigt werden belast770. Drie leden der oppositie leverden een protest in; Wichers liet dat stuk (65 bladzijden fijn geschreven), om hen genoegen te doen, in de notulen opnemen; Wichers trachtte verzoening te bewerken door o. a. aan twee leden der oppositie het toezigt op te dragen, doch dezen, deheeren Wolf en Frouin, weigerden echter, en legden kort na het vertrek van Wichers hun ambt als Raden van Policie neder en getroosten zich, om gewillig de ƒ 6000 boete te betalen771.Behalve de onaangenaamheden hieruit ontstaan, kwamen er ook klagten over de aanmatigingen der door Wichers aangestelde Joodsche Regenten, hetwelk hem mede veel verdriet veroorzaakte.Wichers verlangde naar eenige ontspanning en misschien ook wel wenschte hij in Holland een en ander nader te bespreken. Hij verzocht verlof om een reis naar het vaderland te mogen doen, wat hem werd toegestaan. Den 11denJunij 1790 deelde hij dit in de vergadering van het Hof mede en nam van hetzelve een hartelijk afscheid. Tot zijn plaatsvervanger, bij zijne afwezigheid, was door Directeuren benoemd, de heer Jurriaan François Friderici. Deze heer was reeds een maand te voren, ter vergelding van zijn betoonden vlijt en ijver door HH. Directeuren benoemd tot Commandeur en eersten Raad van het Hof van Policie772. Hij zou dezelfde magt als een Gouverneur ad Interim hebben, de gewone eed van getrouwheid moest in zijne handen worden afgelegd—doch de plegtige installatie achterwege blijven.Twee dagen later vertrok Wichers naar zijne plantaadje, digt bij Paramaribo; ging den volgende dag den 14 Junij 1790 scheep op het fregatschip de Standvastigheid, kapitein Bosman Prahl en aanvaardde de reis naar Nederland773. Hij keerde echter niet naar Suriname terug.Uit het medegedeelde zal men de vroeger gemaakte opmerking moeten toestemmen, dat Wichers onmiskenbare verdiensten had en onder de beste Gouverneurs van Suriname kan worden gerekend, doch dat de lof, dat hij tegen de gruwelijke behandelingder slaven, met allen ijver,zouhebben gewaakt, onverdiend was.Friderici, de dappere Friderici, werd algemeen geacht en door het vrijcorps als een vader bemind. Men zag het alzoo met genoegen, dat bij het vertrek van Wichers, aan Friderici het bestuur der kolonie werd toevertrouwd. Hij aanvaardde dit echter niet onder den gewonen titel van Gouverneur ad Interim, maar als Commandeur die »verder door de Edele Groot Achtbare Heeren Directeuren en Regeerders der opgemelde colonie geauthoriseerd was, omme het Gouvernement, geduurende hetverlofvan den Gouverneur-Generaal Wichers waar te nemen.”De gewone eed van getrouwheid werd alzoo wel door de civiele en militaire authoriteiten aan Friderici gedaan, doch de plegtige installatie bleef achterwege. Ruim twee jaren bleef hij onder dezen titel de kolonie besturen en altijd nog bleef men de terugkomst van Wichers verwachten. In eene vergadering van het Hof van Policie den 8stenMaart 1792 echter legde Friderici eene missive van H. H. Directeuren van 30 November 1791, over, waarbij kennis werd gegeven, dat Wichers zijne demissie als Gouverneur-Generaal had erlangd774.Nadat men hiervan zekerheid had bekomen, hoopte men datFridericidefinitief als Gouverneur zou worden aangesteld. Die hoop werd niet teleurgesteld.Den 7denAugustus deszelfden jaars, de verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, gaf Friderici op de parade mededeeling van zijne aanstelling als Gouverneur-Generaal der kolonie Suriname. Opden 24stenAugustus 1792, de verjaardag van den Erfprins van Oranje (later Koning Willem I), werd hij als zoodanig plegtiggeïnstalleerd775. In December 1798 ontving hij zijne benoeming als Generaal-Majoor.De gewone feesten als parade, gastmaal, bal enz. bleven niet achterwege; terwijl ook daarenboven het huis van den heer Raad van Policie Stolkert en van andere particulieren inwoners der kolonie, mitsgaders twee op de reede liggende schepen,met de wapens van Friderici en toepasselijke bijschriften prijkten en prachtig warengeïllumineerd.Nog verscheidene dagen lang duurden de feestelijkheden, die eindelijk den 13denAugustus werden besloten met een brillant souper aan het Gouvernementshuis van 250 couverts, gevolgd door een bal, dat tot ’s morgens ½ 6 ure werd voortgezet776.Zooveel mogelijk trachtte Friderici bij voor hem en voor de kolonie belangrijke gebeurtenissen, die hij wenschte te vieren, die feestviering te doen plaats hebben op die dagen, waarop een der leden van het vorstelijk geslacht verjaarde, en steeds werden die herinneringsdagen door hem met luister herdacht, want Friderici was een warm voorstander van het Huis van Oranje.Friderici ging in dezen niet mede met den tijdgeest, die meer en meer de banden, die ons Vaderland aan Oranje verbonden, vaneen trachtte te rijten.De beginselen der Fransche vrijdenkers, die de revolutie in Frankrijk te voorschijn riepen, waardoor een braaf vorst boeten moest voor de misdrijven zijner voorgangers en waardoor de ongebreidelde hartstogten der volkeren in beweging werden gebragt,hadden ook in ons Vaderland verdervend gewerkt; ook aldaar waren de gemoederen verhit en door allerlei drogredenen was het eene partij gelukt om Neêrlands volk van Oranje te vervreemden. De invloed dier beginselen werd ook in Suriname gevoeld en hierdoor ontstonden verwikkelingen, die noodlottige gevolgen voor de kolonie na zich sleepte, welke Friderici niet kon verhoeden.De algemeene toestand van Suriname was bij den aanvang der regering van Friderici niet zoo geheel ongunstig te noemen, als eenige jaren vroeger. Friderici was door en door met de koloniale belangen bekend en een ijverig voorstander van landbouw en industrie; men hoopte, dat onder zijn wijs en voorzigtig bestuur de kolonie tot meerderen bloei en meerdere welvaart zou geraken. Die hoop nog werd vermeerderd door het stijgen der prijzen van de koloniale producten, en hoewel de schaarschte aan geld zich nog wel pijnlijk deed gevoelen, en er nog gedurig plantaadjes in handen der hypotheekhoudersvoor schuld overgingen—troostte men zich met de betere vooruitzigten.Suriname was nog steeds eene belangrijke kolonie: volgens authentieke opgaaf van 1791 telde zij 591 plantaadjes, onder welke 46 waren, die aan de Joden toebehoorden. Wel zijn onder dat getal van ongeveer 600 plantaadjes ook begrepen de kleine kostgronden, aan welke bijna de naam van plantaadje niet toekwam, doch de uitvoer bewees dat men de kolonie niet gering moest achten; hij bedroeg in 1790 ruim 15,000 tot 20,000 okshoofden suiker, terwijl de belastbare waarde van een oxhoofd suiker tot ƒ 200 was gestegen777. Verscheidene keeren vindt men gewag gemaakt van pogingen om de daarvan aan deSociëteitte betalen belasting te ontduiken of ter sluiks suiker en andere verboden producten met Amerikaansche schepen te vervoeren778. Soms werden er belangrijke aanhalingen gedaan: o. a. in October 1791 werd door den Raad Fiscaal een pont met suiker,cacao,koffij enz. geladen, in beslag genomen, beneden de redoute Purmerend en voor een Amerikaansch schip bestemd. De netto opbrengst der geconfisceerde goederen bedroeg ƒ 8251,12.10⅔779.De bevolking der kolonie werd in 1791 begroot op:Zielen.Christenen,Blanken op de plantaadjes1,080Blanken,,te Paramaribo950Portugesche Joden,op de plantaadjes en Joden Savane250in de stad Paramaribo620Hoogduitsche Joden,op de plantaadjes30in de stad Paramaribo430Mulatten en vrije negers1,760Slaven,op de plantaadjes45,000in de stad Paramaribo8,000780De aanvoer der slaven was in de laatste jaren mede toegenomen, echter werden er steeds hooge prijzen besteed781, want de slavenmagt—zoo zij niet gestadig werd aangevuld—nam af, zoo ten gevolge van hevige ziekten als door uitputting en door wegloopen.Hield het wegloopen der slaven nog steeds aan, de vrees voor hunne aanvallen op de plantaadjes was veel verminderd sedert den slag bij Aroukoe, waar Bonni een zoo groot verlies was toegebragt. Bonni had zijne kracht verloren; vele zijner volgelingen verlieten hem of vielen in handen der aan de Marowyne geposteerde krijgsmagt, die van daar verscheidene expeditiën deed. In September 1791 werd o. a. onder bevel van den Luitenant-kolonel Beutler, een aanval op de bende van Bonni beproefd, die met eene overwinning van onze zijde eindigde waarvoor de genoemde Kolonel den 1stenJanuarij 1792, wegens »zijn gehouden conduite” op de parade met eene eeredegen werd beloond782. In December 1791 liepen 3 vrouwen en 1 jongen van Bonni weg; in Maart, April en Mei 1792 werden verscheidene overloopers en gevangenen van zijne bende te Paramaribo opgebragt783. Bonni wenschte zelf vrede te maken en had kort na den slag bij Aroukoe daartoe pogingen aangewend; men had dit niet geheel afgeslagen,784doch voornamelijk omhierdoor het terrein beter te verkennen en tijd te winnen en tevens wantrouwen tusschen hem en de Aucaners, die zich onzijdig wilden houden, te verwekken785. Dit gelukte, en terwijl den Aucaners hun eenigermate dubbelzinnig gedrag werd vergeven, trachtte men hen tegen Bonni op te hitsen, en vorderde als een bewijs hunner goede gezindheid, dat zij onze troepen zouden ondersteunen. Indien men let op vele de krachten, die in het werk werden gesteld, om een man, die reeds door zoo velen verlaten was en die thans met zijne weinige getrouwen in kommer en ellende doorbragt en vaak honger en gebrek moest lijden, geheel ten onder te brengen, dan moet men tot de overtuiging komen, dat Bonni geen gewoon man was, maar iemand die onder andere omstandigheden als een held en onversaagd verdediger der regten zijner landslieden zou beschouwd zijn geworden. Die Mulat was een moedig man en toen men hem bijna als geheel verslagen achtte, gaf hij op nieuw een schitterend bewijs van dien moed. In Augustus 1792 tastte zijn zoon Agouroe het dorp der Aucaners, Anderblaauw, aan en nam o. a. de beide blanke soldaten, die aldaar de post van bijleggers vervulden, als gevangenen mede786. Nu echter had hij zich de Aucaners tot geslagen vijanden gemaakt en weldra boden 72 strijdbare mannen onder hen aan, om eene expeditie naar het dorp van Bonni te ondernemen. Gaarne nam het Gouvernement die krachtige hulp aan en in Februarij 1792 trokken zij onder aanvoering van hun opperhoofd Bambi op weg, om Bonni te overvallen787. Die expeditie bereikte volkomen het voorgestelde doel. Bonni werd overrompeld en daar hij zich moedig verdedigde, door Bambi gedood. Het zelfde lot onderging zijne onderbevelhebbers Cormantijn Cojo, Paedje en nog tien andere negers; zes en dertig zoo vrouwen als kinderen werden levend gevangen. De Aucaners maakten verder een vrijbelangrijk buit aan ammunitie, corjalen, gereedschappen enz: door het omslaan der corjalen, waarin dit alles was geladen, op de klippen, werd slechts een klein gedeelte hiervan in Paramaribo gebragt788. Er heerschte groote vreugde over dezen uitslag der expeditie en in de buitengewone vergadering van het Hof, werd Friderici verzocht, om den Aucaners eene goede belooning hiervoor te geven; ook werd dankbaar de diensten erkend, die de Gouverneur in dezen nu en vroeger door zijne goed overlegde maatregelen had bewezen en hem verzocht een dag te bepalen, waarop hij de plegtige felicitatie zou kunnen verwachten.Tevens werd besloten om de aan de Marowyne commandeerenden Officier Zegelaar te belasten, om een detachement uit te zenden, ten einde de door Bonni en Cormantyn Cojo nieuw aangelegde kostgronden te verwoesten en de ontvlugte, hier en daar verstrooide Bonni-negers te vangen of te dooden789.Zoo was dan eindelijk de gevreesde Bonni gedood en de vrees voor de gestadige aanvallen zijner bende geweken. Men achtte zich in Suriname zoo veilig, dat, toen Directeuren en Regeerders der kolonie bij het vernemen van den slavenopstand op St. Domingo, besloten tweeoorlogsschepennaar Suriname te zenden, ten einde de volkplanters bij een dergelijke gebeurtenis de noodige bescherming te verleenen, er in het Hof besloten werd om aan Directeuren en Regeerders te berigten, dan men dergelijke hulp niet noodig had790, en toen eenige dagen later de luitenant Verheuil, met ’sLandsoorlogsbrik, de Pijl vóór de stad Paramaribo arriveerde, om de aangeboden hulp te verleenen, bedankte men hem beleefdelijk, waarop hij koers zette naar Berbice791.Kort na de optrede van Friderici in het bestuur, hadden er geruchten geloopen omtrent vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje. Bij de mogelijkheid, dat Suriname daar in op de een of andere wijze betrokken zou kunnen worden, was men op zijne hoede geweest en het oorlogsfregat de Eensgezindheid bleef toen ter beveiliging der kolonie op de reede voor Paramaribo792; daar latere tijdingen gunstiger luidden, verliet genoemd fregat de kolonie793; en men dacht zich nu ongestoord aan de bevordering van landbouw en handel te kunnen overgeven.Friderici wenschte ook de armverzorging op een beteren voet te brengen, daar zij, niettegenstaande de telkens vermeerderende subsidiën, zeer veel te wenschen overliet. Vooral was het slecht bestuur van het Gereformeerd Diaconiehuis eene zaak, die noodwendig voorziening behoefde. Er werd daarom op zijn voorstel eene commissie door het Hof benoemd, om een en ander behoorlijk te onderzoeken. Die commissie bragt in de vergadering van 28 December 1790 verslag uit van den staat van het Gereformeerde Diaconiehuis. Dit verslag luidde o. a.: »men moet verbaesd staan over de slegte ordre, welke in onze Diaconie is heerschende en welke allengskens door een quaade gewoonte hand over hand is toegenoomen, en welke van den beginne af aan, had moeten teegegaan zijn, bij aldien een yder dat wie met soo veel sorgvuldigheyd toezigt van deese aan de soo veel kostende staat is toevertrouwd en aanbevoolen, op ’t ernstigst zig deese zaak ter herte hadde genoomen.”Er werd—omdat men geene verbetering te gemoet zag indien het Diaconie-huis onder het beheer van den kerkeraad bleef—besloten, om aan HH. Directeuren voor te stellen dit gestichtonmiddellijkonder toezigt van het Hof te brengen.794De Directeuren konden zich, volgens hunne missive in December1791 ontvangen, zeer goed met dit voorstel vereenigen795en daarop werd deze zaak ten einde gebragt.Het bestuur werd opgedragen aan vier door het Hof te benoemen regenten; het toezigt berustte bij twee commissarissen (Raden van Policie); de binnenvader en moeder ontvingen als vast tractement ƒ 1500 ’s jaars. Zij waren gehouden de nieuwe reglementen getrouw na te leven.796Men was hiertoe zoo veel te eerder nog overgegaan, daar het langzamerhand ook eenigermate het karakter van Gereformeerd diakonie-,wees- en armhuis had verloren. De knapen werden ter opvoeding naar Amsterdam gezonden (van de meisjes vindt mengeengewag gemaakt); oude of gebrekkelijke lieden van andere geloofsbelijdenissen werden er ook opgenomen. De Luthersche gemeente toch, die nog geen tijding op hare aanvraag om hulp van directeuren had ontvangen, had verklaard buiten staat te zijn, om hare armen langer te verzorgen en daarop was besloten (zonder consequentie voor het vervolg) eenige armen derLutherschegemeente in het Gereformeerde diaconiehuis op te nemen797.De Katholieken hadden nog geen gevolg gegeven aan hunne belofte in December 1788 gedaan, om, overeenkomstig artikel 3 der voorwaarden op hunne toelating gesteld, hunne eigene armen te verzorgen798. Men had dus ook provisioneel eenig Roomsche armen in het Gereformeerd Diaconie-huis opgenomen—en de pastoor Eeltjes verzocht in Augustus 1791, dat men wilde voortgaan, met die aldaar te verplegen, want het was hun onmogelijk het zelf te doen. Als bewijs dezer onmogelijkheid deelde hij mede, dat de geheele ontvangst zoo uit het vaderland als van diverse personen in de kolonie over 1790 hadden bedragen eene som van ƒ 6185 : 17 : 8—welke som door de uitgaven overschreden was; tot 30 Junij 1791 bedroegen de ontvangsten ƒ 2836 : 4 : 8 en beliepen de uitgavenreeds ƒ 2717 : 8, terwijl er aan den apotheker nog te betalen bleef ƒ 83 : 10 en toch men had de meest mogelijke zuinigheid in acht genomen; zelfs den pastoor, die op ƒ 2600 tractement was beroepen, had zich te vreden gesteld met slechtsƒ1500—te ontvangen. Het Hof stond hierop het verzoek toe, dat men nog een jaar op deze wijze zou voortgaan, doch dat men, indien dan nog niet door de Roomsch-Catholieke gemeente voldaan werd aan art. 5, men overeenkomstig het bepaalde bij artikel 7 de kerk zou doen sluiten799.In een volgend jaar werd echter op herhaald verzoek op nieuw een jaar uitstel verleend; men zou voortgaan met deRoomsch-Catholiekearmen in het Diakonie-huis op te nemen, doch de Roomsch-Catholieke gemeente nam de verpligting op zich eenige alimentatie-kosten te betalen800, doch ook aan deze verpligtingen konden zij niet voldoen801.Hadden de Diaconen door hun slecht beheer oorzaak gegeven, dat de zaak zoo ver was gekomen—zij wilden dit echter niet erkennen en protesteerden op hoogen toon tegen deze—zoo als zij hetnoemden—schennis hunner regten; de kerkeraad trok gedeeltelijk hunne partij en op sommigen vergaderingen vielen hevige tooneelen voor en werden de Commissarissen van het Hof beleedigd. Friderici ging echter voort en vermaande ernstig de predikanten, die niet beterdeorde in de vergaderingen wisten te handhaven802.Het etablissement voor de Boassie-lijders aan de Saramacca,Voorzorggenaamd, voldeed ook vrij goed aan zijne bestemming en telkens werden de lijders—niet slechts slaven maar ook armen vrije negers,mulatten en blanken er op overgebragt803.Van de betrekkelijke rust in de kolonie wilde Friderici ookgebruik maken, om de kas tegen de wegloopers, waarin een groot te kort was, in beteren staat te brengen, waartoe een concept voor een nieuw reglement in het Hof van Policie werd ingebragt en bediscussieerd.804Daar volgens dit ontwerp de belasting zou worden verhoogd, verklaarden zich velen in de kolonie hiertegen en weldra werd een uitvoerig, door vele planters onderteekend rekwest aan het Hof ingediend, waarin o. a. betuigd werd, »dat de toestand van de volkplanting nog veel te wenschen overliet.”805Dat deze betuiging waarheid behelsde, bleek behalve uit de gedurige overgang van plantaadjes in de handen der hypotheekhouders ook uit de slechte betaling aan de publieke kassen. Alleen aan het kantoor der modique lasten bleef, volgens door den ontvanger in December 1790 ingeleverde staat, door verscheidene personen nog te betalen ƒ 142,168 : 13; en men kon rekenen, dat die personen het immer schuldig zouden blijven.806De kas tegen de wegloopers had groote uitgaven moeten doen, en niettegenstaande belangrijke inkomsten waren er groote schulden gemaakt. Blijkens den in Mei 1793 door den ontvanger ingeleverden staat, was het jaar 1792 wegens de binnenlandsche rust en de hooge prijs der producten zeer voordeelig voor de kas geweest: ƒ 412,844,194 was in dat jaar ontvangen, maar was dit genoegzaam geweest tot bestrijding der uitgaven, het kon nog weinig baten tot delging der schuld. Die schuld bedroeg:

In de behandeling der slaven was weinig verbetering te bespeuren. De revolutionaire vrijheidskoorts, van Frankrijk ook in Suriname overgebragt, had daarop geen invloed. Wel waren de meeste blanken ijverige aanhangers der revolutionaire begrippen van dien tijd, doch vertraden de eerste en heiligste regten hunner donker gekleurde natuurgenooten met de voeten; zij schreeuwdenvoor zich zelvenom eeneonbestaanbare vrijheiden handhaafden tegelijk degruwelijkste slavernij; men—maar wij vervolgen de geschiedenis.Bij de beschouwing van den kerkelijken toestand en dearmverzorging te dier tijde in Suriname, en bij het vermelden van de letterkundige ontwikkeling, zagen wij Wichers reeds hier en daar handelende optreden. Wij hadden meermalen gelegenheid om op te merken, dat de lofspraak, hem kwistig in de Historische proeve en ook elders toegezwaaid, niet onverdiend was.Vooral sprong hierbij in het oog de hem toegeschrevene deugd van verdraagzaamheid, waarvan hij verscheidene bewijzen gaf. Bij de door de Roomsch-Catholieken toch verzochte vrijheid tot openlijke uitoefening hunner eeredienst, had de stem en voorspraak van Wichers in het Hof grooten invloed op de gereede toestemming van dat verzoek. Ook de Luthersche gemeente wilde hij gaarne in den nood, waarin haar armenkas verkeerde, helpen, en diende haar met goeden raad. Dat die raad, niettegenstaande de Luthersche gemeente dien opvolgde, niet baatte, lag niet aan Wichers, daar de Boekhouder-Generaal niet te bewegen was, om een gunstig advies op haar rekwest om subsidie uit te brengen (zie bladz.414), en overeenkomstig dit advies werd tegen den wensch van Wichers, genoemd rekwest gewezen van de hand. De Hernhutters en hun arbeid nam Wichers welwillend in bescherming. Den Joden, door onderlinge twisten verdeeld, weigerde hij geene medewerking om hunne instellingen te regelen, en het door hen in hem getoonde vertrouwen beantwoordde hij door met ijver hunne zaken ter hand te nemen en tot een vrij goed einde te brengen.Die verdraagzaamheid had echter hare grens: streng werd door Wichers de ongodsdienstige strekking van sommigen, gedurende zijne regering, in Suriname uitgekomen, geschriften gegispt en hiertegen maatregelen verordend. In het politieke scheen hij geen wrijving van gedachten te schuwen, want niettegenstaande de reeds vermelde klagt van den Raad-Fiscaal over de Surinaamsche Spectator, vinden wij geene berigten eener nadere vervolging.De liefde van Wichers voor de fraaije letteren deed hem de daartoe eenigzins in de Kolonie ontwaakten lust aanmoedigen: terwijl de waarheid der bewering: dat hij een kundig en verlichtman was, door zijne andere handelingen, tijdens hij het bewind over Suriname voerde, bevestigd werd.Suriname genoot na het eindigen van den oorlog met Engeland eene betrekkelijke rust. Daar er echter eenige vrees voor het uitbreken van vijandelijkheden tusschen onze republiek en den Keizer van Oostenrijk bestond, werd het garnizoen op het fort Nieuw Amsterdam vrij voltallig gehouden en een paar gewapende schepen op die hoogte in de rivier geposteerd723. Later werden de gemoederen weder verontrust door de uit Europa overgebragte tijdingen omtrent eene tusschen Engeland en Frankrijk te verwachten vredebreuk; waardoor de kolonie Suriname,zootusschen beider bezittingen gelegen, ligt in ongelegenheid zou kunnen geraken; waarom dan ook eenige voorzorgen niet overbodig werden geacht724. De komst van Fransche schepen, die depêches van den Gouverneur van Cayenne overbragten, werd toen met een wantrouwend oog aangezien725; terwijl ook de houding van het Fransche Gouvernement dier kolonie, ten opzigte der Bonni-negers, dit wantrouwen versterkte726. Het geschil tusschen Oostenrijk en onze republiek, bepaalde zich tot Europa en had geen dadelijke nadeelige gevolgen voor Suriname; de verwikkelingen tusschen Engeland en Frankrijk, waarbij ons vaderland werd betrokken, strekten zich onder de regering van Wichers nog niet tot Suriname uit. Wichers had alzoo gedurende zijn bestuur geen inval van buitenlandsche vijanden te wederstaan; de vaart werd niet gestremd zoo als onder Texier; men behoefde niet als toen vrees voor een door die stremming veroorzaakte hongersnood te koesteren en men kon alzoo aan de overige belangen der kolonie meer zorg wijden.Van die betrekkelijke rust werd dan ook door Wichersgebruik gemaakt, om door gepaste maatregelen de cultuur te bevorderen en den gezondheidstoestand te verbeteren. Aan de Mot-, Matappica- en Warappakreeken werden van tijd tot tijd plantaadjes aangelegd, voornamelijk ter bebouwing van katoen. Digt gewassen kreupelhout belette echter de weldadige werking der zeelucht, belemmerde de cultuur en was van nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand. Wichers liet hierom veel hout omhouwen en deze openkappingen, die den frisschen zeewind vrij spel gaven, waardoor de lucht werd afgekoeld, begunstigde de cultuur en verbeterde den gezondheidstoestand727.Een landbouwkundig genootschap, dat in Suriname werd opgerigt, genoot zeer de gunst en bescherming van den Gouverneur. Hij woonde soms deszelfs vergaderingen bij en verleende gaarne zijne voorspraak bij heeren Directeuren om goedkeuring op hunne pogingen tot wetenschappelijke behandeling van den landbouw te erlangen728.Echter ging de landbouw niet vooruit; vele plantaadjes werden verlaten: door gebrek aan de benoodigde slavenmagt, waarover bittere klagten werden aangeheven729, door het gemis aan het onontbeerlijk kapitaal, de afwezigheid der eigenaren en door vele andere oorzaken.Gedurig werden plantaadjes voor schuld aan den hypotheekhouder verkocht en telkens vindt men in de notulen gewag gemaakt van aanzoeken tot het Hof, om ontheffing van de verschuldigde 3 pCt. transportkosten. (Dit werd meestal toegestaan, totdat de Boekhouder-Generaal hiertegen opkwam en daarna wees het Hof dergelijke verzoeken meermalen van de hand730.)In 1789 en 90 rees de waarde der producten. De prijs die jaarlijks werd vastgesteld, waarvan de 5 pCt. belastingmoest worden betaald, was in 1789 het vat suiker ƒ 90, het pond heele koffij 9 stuivers, gebroken dito 7 stuivers, schoone katoen het pond 18 stuivers, vuile dito 10 stuivers, cacao het pond 4 stuivers. In 1790 werd de prijs der suiker tot ƒ 100 per vat gebragt. Sommige planters trachtten deze voordeelen nog te vergrooten door suikervaten te doen vervaardigen, waarin soms 1300 pond werd geladen; men wilde alzoo de verhoogde belasting ontgaan, doch de Boekhouder-Generaal protesteerde tegen deze kwade practijken en verzocht hiertegen voorziening731. Deze voordeelen waren echter niet in staat het toenemende verval te wederhouden; behalve de reeds meermalen genoemde oorzaken, werkten ook andere omstandigheden, die wij later zullen vermelden, hiertoe mede.Gingen de plantaadjes achteruit, de stad Paramaribo nam echter voor het uiterlijke zeer in bloei toe. Bij een plan tot straatverlichting, in de notulen opgenomen, werden 230 lantaarnen noodig geacht, waaruit reeds eenigermate de uitgestrektheid der stad blijkt. Het getal huizen werd hierbij opgegeven 1776 te bedragen, dus ongeveer 700 meer dan Teenstra en Sypensteyn vermelden732. Die straatverlichting kwam echter niet tot stand en nog heden heerscht bij avond en nacht duisternis op Paramaribo’s straten. Om den voortdurenden aanwas der bevolking te gemoet te komen, werd door Wichers den grond gelegd voor eene voorstad of buitenwijk. Het Combé (een aloude Indiaansche naam), gelegen tusschen de stad en het fort Zeelandia, werd daartoe uitgemeten en in erven en tuinen verdeeld733.Wichers liet het Gouvernementshuis verfraaijen en van eene beneden galerij voorzien734; doch openbare gebouwen werdenonder zijn bestuur niet opgerigt. Een houten gebouw voor eene vischmarkt toch, kan men bijna niet als zoodanig noemen. Evenwel was het eene goede zaak; er werd nu een verbod uitgevaardigd, om elders in de stad visch te verkoopen en de walgelijke overblijfsels van den visch, die vroeger hier en daar werden nedergeworpen, verpesten niet langer de lucht door onaangename reuk; terwijl nu tevens een beter toezigt op de hoedanigheid van den aangeboden visch kon worden uitgeoefend. Zindelijkheid en gezondheid werden alzoo beide hierdoor bevorderd735.De behoefte aan eene inrigting ter verpleging van Boassie-zieken, afgezonderd van alle anderen, was reeds sedert lang in de kolonie gevoeld. Bij het heerschen der kinderpokken in 1764 was in de nabijheid der stad Paramaribo wel tijdelijk een gebouw opgerigt (zie bladz.274), waar de lijders aan die epidemie moesten worden verpleegd; doch dit ligt getimmerd gebouw kwam spoedig in verval en werd geheel ongeschikt tot het opnemen van zieken. Het was hoogst wenschelijk, eene dergelijke inrigting tot stand te brengen, want jaarlijks breidde zich die vreesselijke Boassie uit. Ook nu werd deze zaak in het Hof op nieuw herhaaldelijk ter sprake gebragt en in Augustus 1786 werd daarover eene missive aan H. H. Directeuren gezonden736. De kerkeraad derLutherschegemeente drong mede op het nemen van afdoende maatregelen aan; hij verzocht, om voor de door Boassie besmette armen, die zich tot de Diaconie der Luthersche gemeente vervoegden, een plaats aan te wijzen, waar zij afgezonderd van anderen konden worden verpleegd. Ofschoon de armenkas in slechten toestand verkeerde, (zie bladz.405) bood de kerkeraad echter aan, om hiervoor, naar evenredigheid, uit die kas bij te dragen737.Het duurde, niettegenstaande herhaalden drang, nog een geruimen tijd vóór hieraan gevolg werd gegeven. Eindelijk in 1790 bragt de Raad van Policie Becker een ontwerp ter tafel, dat breedvoerig bediscussieerd en met eenige wijzigingen aangenomen werd738.Nog in hetzelfde jaar, doch reeds na het vertrek van Wichers, werd een etablissement »Voorzorg” geheeten, in Saramacca, daartoe aangewezen, provisioneel voor slaven, doch hetwelk, volgens later te maken bepalingen, ook voor blanke lijders zou kunnen dienen; de opzigter werd ƒ 600 traktement, rantsoen, schrijfbehoeften toegekend739.Werd er alzoo eenige voorziening gebragt in de verzorging der slaven, die aan de Boassie leden, het was minder om hun lot te verzachten, dan wel om gevreesde besmetting voor te komen. Verbetering van het lot des slaafs was geene zaak, die de harten of hoofden der kolonisten bezig hield, en een man als P. F. Roos, die der vrijheid bezong, en o. a. in zijn vers »Suriname verheerlijkt,” in kreupeldicht aandringt, »om tempelen der vrijheid gewijd op te rigten,” verheugt zich, eenige regelen lager, in het vooruitziet: »dat Africa op nieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven zal wezen”740. De verzen van dien door velen gevierden man, vloeijen over van allerlei schampere aanmerkingen jegens de arme negers: hij (de vrijheidsvriend?) keurt het ten hoogste af en is zeer verontwaardigd, indien zij den arbeid weigeren, omdat zij noch voedsel, noch kleeding ontvangen741.Wichers wordt door sommige schrijvers (Stedman en andere) geprezen, dat hij ook jegens de slaven menschlievendheid betoonde, doch behalve het feit, dat hij een neger (Apollo, weglooper van La Bonne Amitie) door het Hof ter dood veroordeeld, die straf kwijt schold en hem in plaats daarvan in boeijen aan ’s landswerken liet arbeiden742, vinden wij in deofficieelebescheiden hiervan weinig vermeld. De vreesselijke straffen jegens de slaven bleven in volle kracht; in Augustus 1787 werd ook de wreede en onmenschelijke straf, het afzettenvan een been onder de knie, weder toegepast op den neger Jakje743.Dat Wichers òf in het algemeene vooroordeel van dien tijd omtrent de behandeling der slaven deelde, òf dat hij geen zedelijke kracht genoeg had om hier tegen te getuigen, is ons niet volkomen duidelijk. Aan welke oorzaken dit dan moet worden toegeschreven beslissen wij niet; maar zeker is het, dat de vermelding van het volgende, een pijnlijken indruk op vele lezers zal maken:Bij mondelinge overeenkomst met de bevredigde boschnegers was bepaald, dat de weggeloopen slaven, die door hen gevangen en aan de regering werden overgeleverd, niet met den dood gestraft, maar slechts veroordeeld zouden worden, om, in boeijen, voor het land aan de forten of op het Cordon te arbeiden744; de meester ontving voor het gemis van den arbeid zijns slaafs ƒ 200.— restitutie uit de kas tegen de wegloopers. Het niet voltrekken der doodstraf aan de gevangen genomen wegloopers maakte wel geen artikel van het met de boschnegers gesloten vredesverdrag uit, maar was aan dezen op dringend verzoek later toegestemd en tot 1788 getrouw nageleefd. Toen echter werd die belofte ingetrokken, daar men vermeende: »dat het wegloopen hierdoor werd aangemoedigd” en het Hof besloot, dat voortaan de weggeloopen slaven, die door de boschnegers gevangen en aan de regering werden overgeleverd, op dezelfde wijze als anderen zouden worden gestraft745.Het wegloopen nam evenwel gestadig toe en de aanvallender Marrons op de plantaadjes herhaalden zich telkens746. De meeste diensten ter beteugeling huns overmoeds werden door het vrijcorps verrigt, en terwijl men dit moest erkennen, wenschte men er dan ook deuitbreidingvan; doch het bezwaar hiertegen lag in de groote kosten, die vereischt werden tot de vorming en het onderhoud van dit corps. Voornamelijk door de uitgaven hiertoe benoodigd en door die van het aanleggen van het Cordon was er een te kort in de kas tegen de wegloopers ontstaan, tot welks dekking men schulden had moeten aangaan: de stad Amsterdam alleen had een voorschot gedaan van ƒ 700,000.— en heeren Directeuren ƒ 719,314.—747. Die schuld te vermeerderen was niet raadzaam; de belasting op de producten te verhoogen had ook vele bezwaren,en toch het vrijcorps moest ten minste in stand worden gehouden. Wichers stelde hiertoe aan het Hof voor: om de vroegere belasting van ƒ 1,— hoofdgeld voor ieder persoon (vrije of slaaf), die sedert eenige jaren afgeschaft was, weder in te voeren; daarenboven als nieuwe belasting te verordenen dat ieder slaaf, die voortaan met de vrijheid zou worden begiftigd, hiervoor ƒ 100.— aan de kas tegen de wegloopers zou betalen en ieder slavin ƒ 50.—. De te manumitteeren slaven konden, indien zij hiertoe geschiktheid bezaten, door driejarige dienst bij het vrijcorps, van het betalen dier genoemde som worden vrijgesteld748. Wichers vermeende (zoo drukte hij zich uit), dat de vrijheid een zoo kostbaar geschenk was, dat hij, die dezelve ontving, gaarne eene dergelijke somzouwillen betalen, of zich tot eene vrijwillige dienst bij het vrijcorps verbinden; maar Wichers bedacht ongetwijfeld niet, dat er eene groote onbillijkheid en onregtvaardigheid in gelegen was, om den arme bij een eindelijk toekennen van natuurlijke, doch lang onthouden regten, hiervoor nog te laten betalen. Dergelijke redenen golden te dier tijde weinig; het Hof vond de beide voorstellenvan Wichers zeer aannemelijk; HH. Directeuren schonken er hunne toestemming aan en ze werden in resolutiën geconverteerd749.De geldkwestie heeft steeds ongunstig op de vrijmaking der slaven gewerkt; niet slechts deed zij in het hier genoemde op nieuw onbillijkheden begaan; zij oefende ook een noodlottigen invloed uit op het kwijten eener schuld jegens de kleurlingslaven, welks grootheid men eenigermate had beginnen te gevoelen. De kleurlingslaaf was nog ongelukkiger dan de negerslaaf. Uit gemengd bloed gesproten, van zwakker ligchaamsgestel, was hij voor den zwaren arbeid minder dan de negers geschikt. Viel die arbeid hem zwaar, dubbel pijnlijk troffen hem de vernederingen en beleedigingen, die hij als slaaf moest verdragen; want ook in zijne aderen stroomde het bloed zijner vaderen. En trilde de vader van verontwaardiging bij de geringste aanranding zijner vrijheid; diens kind moest lijden en zwijgen, zelfs de bij grofste schending, en zijn medelotgenoot, de zwarte negerslaaf, beschouwde den kleurlingmakker met wantrouwen.In 1781, onder den wakkeren Texier, was eene commissie benoemd om: zoo mogelijk maatregelen te beramen, ten einde kinderen, gesproten uit gemengde geslachten, den schat der vrijheid te bezorgen. Die commissie hield vergaderingen, discussiën, bragt verslag uit en—dit duurde tot 1790—eindelijk werd door het Hof besloten de zaak provisioneel te laten rusten: ’s landsfinantiënlieten niet toe, om den koopprijs aan de eigenaren te betalen; het was moeijelijk, om daarenboven die kinderen eene goede opvoeding te doen erlangen, en—men troostte zich hiermede: dat er door de vaders dier kinderen meermalen brieven van manumissie werden aangevraagd750.Zij die door hunne ontvlugting zich zelven de vrijheid haddenverworven; die tot behoud daarvan een strijd met Europesche soldaten niet hadden geschroomd en slechts door den moed van het vrijcorps gedwongen waren geworden de kolonie te verlaten, en over de Marowijne een veilig toevlugtsoord te zoeken, bragten nog meermalen vrees en schrik in de kolonie. De Marrons, die met hun opperhoofd Bonni, den man van gemengd bloed, in 1776 over de Marowijne waren getrokken, hadden zich eenigen tijd rustig gehouden, doch in de laatste tijden weder van zich doen hooren en de kolonisten door enkele strooptogten verontrust. Die onrust bij de kolonisten werd vermeerderd door geruchten omtrent eene dubbelzinnige houding van het Fransche Gouvernement van Cayenne, dat toch schijnbaar in vriendschap met het onze verkeerde. Er kwamen namelijk klagten over verstandhouding tusschen dat Gouvernement en de Bonni-negers; men verhaalde dat zij er door van allerlei gereedschappen en ook oorlogsbehoeften werden voorzien, ja dat er sprake van was, dat eenigeFranschenzich bij hen zouden vestigen. Zelfs de Aucaner-boschnegers, (onze bondgenooten) waren hierover niet geheel zonder ongerustheid751.Het Gouvernement van Suriname besloot op zijne hoede te zijn en trachtte in de eerste plaats het wantrouwen der Aucaners tegen Bonni te vermeerderen, om van die zijde steun te erlangen en ten tweede versterkte men het vrijcorps, om in staat te zijn de gevreesde aanvallen, zoo mogelijk, te keeren.Men hield een wakend oog en het bleef nog eenigen tijd vrij rustig; Bonni verschalkte hen echter. In Augustus 1788 berigtte de Joodsche Burgerkapitein, dat er een gerucht liep: »een gedeelte der bende van Bonni was over de Marowijne getrokken en bedreigde de plantaadjes”752. Nog bleef het een wijle stil; zou het een onwaar en valschgerucht zijngeweest? Neen! weldra werd het bevestigd; daar klinkt eensklaps de droevige mare door de kolonie: De mannen van Bonni hebben de plantaadje Clarenbeek aangevallenden blankofficier gedood, vier soldaten gekwetst, het grootste gedeelte der slavenmagt medegenomen en als gevangene den directeur Merle753.Vooral dit laatste bragt eene algemeene schrik teweeg; mensteldezich in de kolonie voor, dat Bonni de Merle onder des uitgezochtste martelingen zou doen sterven. Bonni deed echter niet alzoo; hij behandelde de Merle goed en wilde hem, blijkens een brief door dezen, aan eenige vrienden in Paramaribo, geschreven, tegen een behoorlijke losprijs vrijgeven754.Wat nu te doen? Bonni vervolgde zijne strooptogten en achtervolgens werden nog drie plantaadjes door hem overvallen. De nood steeg; er moest met kracht worden gehandeld. De dappere Friderici, de bekwame opperbevelhebber van het vrijcorps, was in 1785 tot hoofdofficier bij de troepen der kolonie en Inspecteur der linie van defensie benoemd; niettegenstaande zijne werkzaamheden hierdoor zeer waren vermeerderd en men hem alzoo een officier tot eigenlijken chef van het vrijcorps had moeten toevoegen, was hij echter in naam chef gebleven (voorzigtigheidshalve, omdat hij er zoo zeer bij bemind was).755Friderici, die beter dan iemand anders in staat was over de waarde van het vrijcorps te oordeelen, verwachtte van deszelfs diensten bij eene geregelde expeditie tegen Bonni, de beste resultaten.756Hij stelde voor met gezegd korps offensief te handelen en tot dekking daarvan eene goede militaire post aan de Marowijne te plaatsen. Om den aanval met kracht te kunnen doorzetten, wenschte hij het vrijcorps onmiddellijk te versterken, dooraankoop van schutternegers. Het Hof kon zich hiermede in theorie wel vereenigen, maar—het ontbrak aan genoegzame soldaten en aan geld tot aankoop »van schutternegers”—men zou zich alzoo tot verdedigings-maatregelen moeten bepalen757.Aan de Marowijne werd een militaire post, uit soldaten en een groot gedeelte van het vrijcorps bestaande, opgerigt. Zoo ver klom de stoutmoedigheid van Bonni, dat hij met zijne bende den 5denNovember 1789 hierop een aanval beproefde. De eerste conducteur van het vrijcorps Stoelman en zijne onderhebbende manschappen weerden zich echter zoo dapper, dat de aanval mislukte en de Marrons de vlugt moesten nemen.758Bonni en zijne mannen hadden hunne dooden en gekwetsten medegevoerd en zich op een der talrijke eilanden in de Marowijne terug getrokken. Hen hier te vervolgen had vele moeijelijkheden, maar wat moed of beleid niet vermogt, werd door verraad gemakkelijk gemaakt. Bij Bonni bevond zich een neger, Ascaan genaamd, zijn onderhoofdman die zijn vertrouwen genoot. Deze neger echter was een verrader,hij verliet Bonni, kwam tot de Aucaners en gaf zijn voornemen te kennen om de blanken te dienen, terwijl hij, als bewijs zijner goede trouw, zijne vrouw en een zoon als gijzelaars aan hun wilde overlaten. Dit voorstel, der regering aangeboden, werd gretig door haar aangenomen. Door den verrader geleid gelukte het op den 30stenApril 1790 Bonni’s dorp, Aroukoe op een eiland in de Marowijne gelegen, te overvallen. Bonni bood dapperen wederstand, maar van verscheiden zijden aangetast moest hij wijken. De Marrons leden groote verliezen: zes negerinnen vielen den overwinnaars in handen. Van Merle, die nog altijd door Bonni als gijzelaar werd gehouden, had zich gedurende het gevecht in een Birri Birrimoeras verborgen en werd daar door kapitein Kremer gevonden. Na de vlugtenden zoo veel mogelijk afbreuk te hebben gedaan, liet mende verdere vervolging voor het oogenblik varen, en keerde met vreugdegejuichnaarParamaribo terug.759Ascaan ontving tot loon voor zijn verraad, de vrijheid, onderofficiers-gagie en ƒ 100 douceur.Hoewel een groot gedeelte van Bonni’s bende ontkwam, was echter zijne kracht gebroken; kommer, ellende en hongersnood waren voortaan het deel zijner mannen. Bonni was niet langer gevaarlijk voor de kolonie.De bekende tegenstander der Marrons, de vrijneger Quassy, was in Mei 1787 in hoogen ouderdom overleden.760Deze merkwaardige man, die getrouw aan de blanken, evenwel een buitengewonen invloed op zijne zwarte landslieden bezat, welke hem voor een Obia-man, een toovenaar ja voor een godheid aanzagen, was reeds door Mauricius tot onderhandelingen met de Marrons gebruikt. De vijanden van Mauricius hadden zijn trouw verdacht gemaakt, doch de uitkomst heeft geleerd, dat deze beschuldigingen valsch waren en meermalen werden van zijne goede diensten door opvolgende Gouverneurs gebruik gemaakt.761Hij had dikwijls belooningen van Gouverneurs en Raden ontvangen; de Prins van Oranje had hem een fraaijen met goud gegallonneerden rok en punthoed, benevens een gouden gedenkpenning geschonken. In de laatste jaren woonde hij in een goed huis te Paramaribo, hetwelk hem, benevens het gebruik van een paar slaven tot zijne dienst, kosteloos, door de regering ten gebruike was afgestaan. In 1730 had hij den geneeskrachtigen wortel, die sedert naar hem Quassy-hout genoemd is, ontdekt. Door die ontdekking en de gunsten welke hij van de regering genoot, had hij zich groote rijkdommen kunnen vergaderen, doch een ongebonden zedeloos leven was zijn ongeluk.762Den 10denNovember 1785 had de bijzonderheid plaats, dat op de rivier Suriname een eenmast vaartuig arriveerde, met slechts één eenigen persoon J. Schakfort, bemand, komende van Londen, laatstelijk van l’Orient (eene zeestad met 17,800 inwoners, in het Fransche departement Mortriban, aan de baai port Louis en den mond der Scarpe), van waar het den 6denJulij 1785 vertrokken was, hebbende niets dan krijt tot lading763.Buitengewone voorvallen als groote branden, zware ziekten, enz. vielen tijdens het bestuur van Wichers niet voor; alleen werd er op den dag zijner aankomst, den 22stenNovember 1784, eene ligte aardschudding waargenomen, welke echter evenmin als die twee jaren later, den 21 Julij 1787, plaats vond, eenige schade veroorzaakte764.Wichers genoot groote eere en onderscheiding van zijne meesters, de Directeuren en Regeerders der Kolonie. Op hun verzoek ook werd door H. H. M., bij Resolutie van 7 Maart 1785, hem den rang van Generaal-Majoor bij de troepen van den Staat toegekend. Door deze rangsverhooging (de vorige Gouverneurs waren slechts kolonels) werd dan ook de titel van WelEdelGestrenge in dien van HoogEdelGestrenge veranderd. Die benoeming was den meesten Surinamers aangenaam en bij de daaropgevolgde felicitaties werd hem veel hartelijkheid betoond765. Wichers was vrij algemeen bemind en de verhouding met de beide Hoven was zeer vriendelijk en welwillend, In de laatste jaren van zijn verblijf kwamen er echter weder moeijelijkheden. Het begeven van ambten door den Gouverneur alléén, tot welks begeving het Hof oordeelde mede regt te hebben, was gelijk meermalen weder eene bron van onaangenaamheden766. Voornamelijk evenwel kwam er verschilover de ten uitvoerlegging van een besluit van HH. Directeuren betreffende de weeskamer.Het departement der weeskamer liet steeds veel te wenschen over. Door verscheidene Gouverneurs waren er wel verbeteringen beproefd, doch zij hadden weinig gebaat. Ook Wichers had veranderingen aangebragt. Het tractement der Weesmeesters was door hem van ƒ 3500 tot ƒ 4000 verhoogd, terwijl dan deprovisiënaan de kas en niet aan Weesmeesters vervielen.767Radicale verbetering bleef echter noodig. Directeuren wenschten eene nieuwe Wees-Curatele en onbeheerde Boedelskamer op te rigten en zonden daartoe een instructie aan Gouverneur en Raden, waarbij zij tevens sterk aandrongen, dat deze zaak spoedig tot stand kwam.768Hun wil was bepaald uitgedrukt en toen sommige Raden hier tegen eene sterke oppositie vormden, wenschte Wichers, dat men, vóór alle dingen gehoorzaamde en daarna beklag deed. De oppositie was echter zoo krachtig, dat de zaak voor het oogenblik werd uitgesteld.769Directeuren lieten zich hierdoor niet afschrikken en in November van hetzelfde jaar kwam er een uitdrukkelijk bevel, dat, ongeacht de bezwaren van sommige Raden, de, den 30stenJulij 1788 in vergadering van HH. Directeuren en Regeerders vastgestelde, Instructie en Ordonnantie voor de nieuwe Wees-, Curatele- en Onbeheerde Boedelskamer der Kolonie Suriname in werking moest worden gebragt. Dit geschiedde; drie Weesmeesters en Curators werden aangesteld, de twee oudste op een tractement van ƒ 5000, de jongste op ƒ 4000; terwijl twee Raden van Policie met het toezigt werden belast770. Drie leden der oppositie leverden een protest in; Wichers liet dat stuk (65 bladzijden fijn geschreven), om hen genoegen te doen, in de notulen opnemen; Wichers trachtte verzoening te bewerken door o. a. aan twee leden der oppositie het toezigt op te dragen, doch dezen, deheeren Wolf en Frouin, weigerden echter, en legden kort na het vertrek van Wichers hun ambt als Raden van Policie neder en getroosten zich, om gewillig de ƒ 6000 boete te betalen771.Behalve de onaangenaamheden hieruit ontstaan, kwamen er ook klagten over de aanmatigingen der door Wichers aangestelde Joodsche Regenten, hetwelk hem mede veel verdriet veroorzaakte.Wichers verlangde naar eenige ontspanning en misschien ook wel wenschte hij in Holland een en ander nader te bespreken. Hij verzocht verlof om een reis naar het vaderland te mogen doen, wat hem werd toegestaan. Den 11denJunij 1790 deelde hij dit in de vergadering van het Hof mede en nam van hetzelve een hartelijk afscheid. Tot zijn plaatsvervanger, bij zijne afwezigheid, was door Directeuren benoemd, de heer Jurriaan François Friderici. Deze heer was reeds een maand te voren, ter vergelding van zijn betoonden vlijt en ijver door HH. Directeuren benoemd tot Commandeur en eersten Raad van het Hof van Policie772. Hij zou dezelfde magt als een Gouverneur ad Interim hebben, de gewone eed van getrouwheid moest in zijne handen worden afgelegd—doch de plegtige installatie achterwege blijven.Twee dagen later vertrok Wichers naar zijne plantaadje, digt bij Paramaribo; ging den volgende dag den 14 Junij 1790 scheep op het fregatschip de Standvastigheid, kapitein Bosman Prahl en aanvaardde de reis naar Nederland773. Hij keerde echter niet naar Suriname terug.Uit het medegedeelde zal men de vroeger gemaakte opmerking moeten toestemmen, dat Wichers onmiskenbare verdiensten had en onder de beste Gouverneurs van Suriname kan worden gerekend, doch dat de lof, dat hij tegen de gruwelijke behandelingder slaven, met allen ijver,zouhebben gewaakt, onverdiend was.Friderici, de dappere Friderici, werd algemeen geacht en door het vrijcorps als een vader bemind. Men zag het alzoo met genoegen, dat bij het vertrek van Wichers, aan Friderici het bestuur der kolonie werd toevertrouwd. Hij aanvaardde dit echter niet onder den gewonen titel van Gouverneur ad Interim, maar als Commandeur die »verder door de Edele Groot Achtbare Heeren Directeuren en Regeerders der opgemelde colonie geauthoriseerd was, omme het Gouvernement, geduurende hetverlofvan den Gouverneur-Generaal Wichers waar te nemen.”De gewone eed van getrouwheid werd alzoo wel door de civiele en militaire authoriteiten aan Friderici gedaan, doch de plegtige installatie bleef achterwege. Ruim twee jaren bleef hij onder dezen titel de kolonie besturen en altijd nog bleef men de terugkomst van Wichers verwachten. In eene vergadering van het Hof van Policie den 8stenMaart 1792 echter legde Friderici eene missive van H. H. Directeuren van 30 November 1791, over, waarbij kennis werd gegeven, dat Wichers zijne demissie als Gouverneur-Generaal had erlangd774.Nadat men hiervan zekerheid had bekomen, hoopte men datFridericidefinitief als Gouverneur zou worden aangesteld. Die hoop werd niet teleurgesteld.Den 7denAugustus deszelfden jaars, de verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, gaf Friderici op de parade mededeeling van zijne aanstelling als Gouverneur-Generaal der kolonie Suriname. Opden 24stenAugustus 1792, de verjaardag van den Erfprins van Oranje (later Koning Willem I), werd hij als zoodanig plegtiggeïnstalleerd775. In December 1798 ontving hij zijne benoeming als Generaal-Majoor.De gewone feesten als parade, gastmaal, bal enz. bleven niet achterwege; terwijl ook daarenboven het huis van den heer Raad van Policie Stolkert en van andere particulieren inwoners der kolonie, mitsgaders twee op de reede liggende schepen,met de wapens van Friderici en toepasselijke bijschriften prijkten en prachtig warengeïllumineerd.Nog verscheidene dagen lang duurden de feestelijkheden, die eindelijk den 13denAugustus werden besloten met een brillant souper aan het Gouvernementshuis van 250 couverts, gevolgd door een bal, dat tot ’s morgens ½ 6 ure werd voortgezet776.Zooveel mogelijk trachtte Friderici bij voor hem en voor de kolonie belangrijke gebeurtenissen, die hij wenschte te vieren, die feestviering te doen plaats hebben op die dagen, waarop een der leden van het vorstelijk geslacht verjaarde, en steeds werden die herinneringsdagen door hem met luister herdacht, want Friderici was een warm voorstander van het Huis van Oranje.Friderici ging in dezen niet mede met den tijdgeest, die meer en meer de banden, die ons Vaderland aan Oranje verbonden, vaneen trachtte te rijten.De beginselen der Fransche vrijdenkers, die de revolutie in Frankrijk te voorschijn riepen, waardoor een braaf vorst boeten moest voor de misdrijven zijner voorgangers en waardoor de ongebreidelde hartstogten der volkeren in beweging werden gebragt,hadden ook in ons Vaderland verdervend gewerkt; ook aldaar waren de gemoederen verhit en door allerlei drogredenen was het eene partij gelukt om Neêrlands volk van Oranje te vervreemden. De invloed dier beginselen werd ook in Suriname gevoeld en hierdoor ontstonden verwikkelingen, die noodlottige gevolgen voor de kolonie na zich sleepte, welke Friderici niet kon verhoeden.De algemeene toestand van Suriname was bij den aanvang der regering van Friderici niet zoo geheel ongunstig te noemen, als eenige jaren vroeger. Friderici was door en door met de koloniale belangen bekend en een ijverig voorstander van landbouw en industrie; men hoopte, dat onder zijn wijs en voorzigtig bestuur de kolonie tot meerderen bloei en meerdere welvaart zou geraken. Die hoop nog werd vermeerderd door het stijgen der prijzen van de koloniale producten, en hoewel de schaarschte aan geld zich nog wel pijnlijk deed gevoelen, en er nog gedurig plantaadjes in handen der hypotheekhoudersvoor schuld overgingen—troostte men zich met de betere vooruitzigten.Suriname was nog steeds eene belangrijke kolonie: volgens authentieke opgaaf van 1791 telde zij 591 plantaadjes, onder welke 46 waren, die aan de Joden toebehoorden. Wel zijn onder dat getal van ongeveer 600 plantaadjes ook begrepen de kleine kostgronden, aan welke bijna de naam van plantaadje niet toekwam, doch de uitvoer bewees dat men de kolonie niet gering moest achten; hij bedroeg in 1790 ruim 15,000 tot 20,000 okshoofden suiker, terwijl de belastbare waarde van een oxhoofd suiker tot ƒ 200 was gestegen777. Verscheidene keeren vindt men gewag gemaakt van pogingen om de daarvan aan deSociëteitte betalen belasting te ontduiken of ter sluiks suiker en andere verboden producten met Amerikaansche schepen te vervoeren778. Soms werden er belangrijke aanhalingen gedaan: o. a. in October 1791 werd door den Raad Fiscaal een pont met suiker,cacao,koffij enz. geladen, in beslag genomen, beneden de redoute Purmerend en voor een Amerikaansch schip bestemd. De netto opbrengst der geconfisceerde goederen bedroeg ƒ 8251,12.10⅔779.De bevolking der kolonie werd in 1791 begroot op:Zielen.Christenen,Blanken op de plantaadjes1,080Blanken,,te Paramaribo950Portugesche Joden,op de plantaadjes en Joden Savane250in de stad Paramaribo620Hoogduitsche Joden,op de plantaadjes30in de stad Paramaribo430Mulatten en vrije negers1,760Slaven,op de plantaadjes45,000in de stad Paramaribo8,000780De aanvoer der slaven was in de laatste jaren mede toegenomen, echter werden er steeds hooge prijzen besteed781, want de slavenmagt—zoo zij niet gestadig werd aangevuld—nam af, zoo ten gevolge van hevige ziekten als door uitputting en door wegloopen.Hield het wegloopen der slaven nog steeds aan, de vrees voor hunne aanvallen op de plantaadjes was veel verminderd sedert den slag bij Aroukoe, waar Bonni een zoo groot verlies was toegebragt. Bonni had zijne kracht verloren; vele zijner volgelingen verlieten hem of vielen in handen der aan de Marowyne geposteerde krijgsmagt, die van daar verscheidene expeditiën deed. In September 1791 werd o. a. onder bevel van den Luitenant-kolonel Beutler, een aanval op de bende van Bonni beproefd, die met eene overwinning van onze zijde eindigde waarvoor de genoemde Kolonel den 1stenJanuarij 1792, wegens »zijn gehouden conduite” op de parade met eene eeredegen werd beloond782. In December 1791 liepen 3 vrouwen en 1 jongen van Bonni weg; in Maart, April en Mei 1792 werden verscheidene overloopers en gevangenen van zijne bende te Paramaribo opgebragt783. Bonni wenschte zelf vrede te maken en had kort na den slag bij Aroukoe daartoe pogingen aangewend; men had dit niet geheel afgeslagen,784doch voornamelijk omhierdoor het terrein beter te verkennen en tijd te winnen en tevens wantrouwen tusschen hem en de Aucaners, die zich onzijdig wilden houden, te verwekken785. Dit gelukte, en terwijl den Aucaners hun eenigermate dubbelzinnig gedrag werd vergeven, trachtte men hen tegen Bonni op te hitsen, en vorderde als een bewijs hunner goede gezindheid, dat zij onze troepen zouden ondersteunen. Indien men let op vele de krachten, die in het werk werden gesteld, om een man, die reeds door zoo velen verlaten was en die thans met zijne weinige getrouwen in kommer en ellende doorbragt en vaak honger en gebrek moest lijden, geheel ten onder te brengen, dan moet men tot de overtuiging komen, dat Bonni geen gewoon man was, maar iemand die onder andere omstandigheden als een held en onversaagd verdediger der regten zijner landslieden zou beschouwd zijn geworden. Die Mulat was een moedig man en toen men hem bijna als geheel verslagen achtte, gaf hij op nieuw een schitterend bewijs van dien moed. In Augustus 1792 tastte zijn zoon Agouroe het dorp der Aucaners, Anderblaauw, aan en nam o. a. de beide blanke soldaten, die aldaar de post van bijleggers vervulden, als gevangenen mede786. Nu echter had hij zich de Aucaners tot geslagen vijanden gemaakt en weldra boden 72 strijdbare mannen onder hen aan, om eene expeditie naar het dorp van Bonni te ondernemen. Gaarne nam het Gouvernement die krachtige hulp aan en in Februarij 1792 trokken zij onder aanvoering van hun opperhoofd Bambi op weg, om Bonni te overvallen787. Die expeditie bereikte volkomen het voorgestelde doel. Bonni werd overrompeld en daar hij zich moedig verdedigde, door Bambi gedood. Het zelfde lot onderging zijne onderbevelhebbers Cormantijn Cojo, Paedje en nog tien andere negers; zes en dertig zoo vrouwen als kinderen werden levend gevangen. De Aucaners maakten verder een vrijbelangrijk buit aan ammunitie, corjalen, gereedschappen enz: door het omslaan der corjalen, waarin dit alles was geladen, op de klippen, werd slechts een klein gedeelte hiervan in Paramaribo gebragt788. Er heerschte groote vreugde over dezen uitslag der expeditie en in de buitengewone vergadering van het Hof, werd Friderici verzocht, om den Aucaners eene goede belooning hiervoor te geven; ook werd dankbaar de diensten erkend, die de Gouverneur in dezen nu en vroeger door zijne goed overlegde maatregelen had bewezen en hem verzocht een dag te bepalen, waarop hij de plegtige felicitatie zou kunnen verwachten.Tevens werd besloten om de aan de Marowyne commandeerenden Officier Zegelaar te belasten, om een detachement uit te zenden, ten einde de door Bonni en Cormantyn Cojo nieuw aangelegde kostgronden te verwoesten en de ontvlugte, hier en daar verstrooide Bonni-negers te vangen of te dooden789.Zoo was dan eindelijk de gevreesde Bonni gedood en de vrees voor de gestadige aanvallen zijner bende geweken. Men achtte zich in Suriname zoo veilig, dat, toen Directeuren en Regeerders der kolonie bij het vernemen van den slavenopstand op St. Domingo, besloten tweeoorlogsschepennaar Suriname te zenden, ten einde de volkplanters bij een dergelijke gebeurtenis de noodige bescherming te verleenen, er in het Hof besloten werd om aan Directeuren en Regeerders te berigten, dan men dergelijke hulp niet noodig had790, en toen eenige dagen later de luitenant Verheuil, met ’sLandsoorlogsbrik, de Pijl vóór de stad Paramaribo arriveerde, om de aangeboden hulp te verleenen, bedankte men hem beleefdelijk, waarop hij koers zette naar Berbice791.Kort na de optrede van Friderici in het bestuur, hadden er geruchten geloopen omtrent vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje. Bij de mogelijkheid, dat Suriname daar in op de een of andere wijze betrokken zou kunnen worden, was men op zijne hoede geweest en het oorlogsfregat de Eensgezindheid bleef toen ter beveiliging der kolonie op de reede voor Paramaribo792; daar latere tijdingen gunstiger luidden, verliet genoemd fregat de kolonie793; en men dacht zich nu ongestoord aan de bevordering van landbouw en handel te kunnen overgeven.Friderici wenschte ook de armverzorging op een beteren voet te brengen, daar zij, niettegenstaande de telkens vermeerderende subsidiën, zeer veel te wenschen overliet. Vooral was het slecht bestuur van het Gereformeerd Diaconiehuis eene zaak, die noodwendig voorziening behoefde. Er werd daarom op zijn voorstel eene commissie door het Hof benoemd, om een en ander behoorlijk te onderzoeken. Die commissie bragt in de vergadering van 28 December 1790 verslag uit van den staat van het Gereformeerde Diaconiehuis. Dit verslag luidde o. a.: »men moet verbaesd staan over de slegte ordre, welke in onze Diaconie is heerschende en welke allengskens door een quaade gewoonte hand over hand is toegenoomen, en welke van den beginne af aan, had moeten teegegaan zijn, bij aldien een yder dat wie met soo veel sorgvuldigheyd toezigt van deese aan de soo veel kostende staat is toevertrouwd en aanbevoolen, op ’t ernstigst zig deese zaak ter herte hadde genoomen.”Er werd—omdat men geene verbetering te gemoet zag indien het Diaconie-huis onder het beheer van den kerkeraad bleef—besloten, om aan HH. Directeuren voor te stellen dit gestichtonmiddellijkonder toezigt van het Hof te brengen.794De Directeuren konden zich, volgens hunne missive in December1791 ontvangen, zeer goed met dit voorstel vereenigen795en daarop werd deze zaak ten einde gebragt.Het bestuur werd opgedragen aan vier door het Hof te benoemen regenten; het toezigt berustte bij twee commissarissen (Raden van Policie); de binnenvader en moeder ontvingen als vast tractement ƒ 1500 ’s jaars. Zij waren gehouden de nieuwe reglementen getrouw na te leven.796Men was hiertoe zoo veel te eerder nog overgegaan, daar het langzamerhand ook eenigermate het karakter van Gereformeerd diakonie-,wees- en armhuis had verloren. De knapen werden ter opvoeding naar Amsterdam gezonden (van de meisjes vindt mengeengewag gemaakt); oude of gebrekkelijke lieden van andere geloofsbelijdenissen werden er ook opgenomen. De Luthersche gemeente toch, die nog geen tijding op hare aanvraag om hulp van directeuren had ontvangen, had verklaard buiten staat te zijn, om hare armen langer te verzorgen en daarop was besloten (zonder consequentie voor het vervolg) eenige armen derLutherschegemeente in het Gereformeerde diaconiehuis op te nemen797.De Katholieken hadden nog geen gevolg gegeven aan hunne belofte in December 1788 gedaan, om, overeenkomstig artikel 3 der voorwaarden op hunne toelating gesteld, hunne eigene armen te verzorgen798. Men had dus ook provisioneel eenig Roomsche armen in het Gereformeerd Diaconie-huis opgenomen—en de pastoor Eeltjes verzocht in Augustus 1791, dat men wilde voortgaan, met die aldaar te verplegen, want het was hun onmogelijk het zelf te doen. Als bewijs dezer onmogelijkheid deelde hij mede, dat de geheele ontvangst zoo uit het vaderland als van diverse personen in de kolonie over 1790 hadden bedragen eene som van ƒ 6185 : 17 : 8—welke som door de uitgaven overschreden was; tot 30 Junij 1791 bedroegen de ontvangsten ƒ 2836 : 4 : 8 en beliepen de uitgavenreeds ƒ 2717 : 8, terwijl er aan den apotheker nog te betalen bleef ƒ 83 : 10 en toch men had de meest mogelijke zuinigheid in acht genomen; zelfs den pastoor, die op ƒ 2600 tractement was beroepen, had zich te vreden gesteld met slechtsƒ1500—te ontvangen. Het Hof stond hierop het verzoek toe, dat men nog een jaar op deze wijze zou voortgaan, doch dat men, indien dan nog niet door de Roomsch-Catholieke gemeente voldaan werd aan art. 5, men overeenkomstig het bepaalde bij artikel 7 de kerk zou doen sluiten799.In een volgend jaar werd echter op herhaald verzoek op nieuw een jaar uitstel verleend; men zou voortgaan met deRoomsch-Catholiekearmen in het Diakonie-huis op te nemen, doch de Roomsch-Catholieke gemeente nam de verpligting op zich eenige alimentatie-kosten te betalen800, doch ook aan deze verpligtingen konden zij niet voldoen801.Hadden de Diaconen door hun slecht beheer oorzaak gegeven, dat de zaak zoo ver was gekomen—zij wilden dit echter niet erkennen en protesteerden op hoogen toon tegen deze—zoo als zij hetnoemden—schennis hunner regten; de kerkeraad trok gedeeltelijk hunne partij en op sommigen vergaderingen vielen hevige tooneelen voor en werden de Commissarissen van het Hof beleedigd. Friderici ging echter voort en vermaande ernstig de predikanten, die niet beterdeorde in de vergaderingen wisten te handhaven802.Het etablissement voor de Boassie-lijders aan de Saramacca,Voorzorggenaamd, voldeed ook vrij goed aan zijne bestemming en telkens werden de lijders—niet slechts slaven maar ook armen vrije negers,mulatten en blanken er op overgebragt803.Van de betrekkelijke rust in de kolonie wilde Friderici ookgebruik maken, om de kas tegen de wegloopers, waarin een groot te kort was, in beteren staat te brengen, waartoe een concept voor een nieuw reglement in het Hof van Policie werd ingebragt en bediscussieerd.804Daar volgens dit ontwerp de belasting zou worden verhoogd, verklaarden zich velen in de kolonie hiertegen en weldra werd een uitvoerig, door vele planters onderteekend rekwest aan het Hof ingediend, waarin o. a. betuigd werd, »dat de toestand van de volkplanting nog veel te wenschen overliet.”805Dat deze betuiging waarheid behelsde, bleek behalve uit de gedurige overgang van plantaadjes in de handen der hypotheekhouders ook uit de slechte betaling aan de publieke kassen. Alleen aan het kantoor der modique lasten bleef, volgens door den ontvanger in December 1790 ingeleverde staat, door verscheidene personen nog te betalen ƒ 142,168 : 13; en men kon rekenen, dat die personen het immer schuldig zouden blijven.806De kas tegen de wegloopers had groote uitgaven moeten doen, en niettegenstaande belangrijke inkomsten waren er groote schulden gemaakt. Blijkens den in Mei 1793 door den ontvanger ingeleverden staat, was het jaar 1792 wegens de binnenlandsche rust en de hooge prijs der producten zeer voordeelig voor de kas geweest: ƒ 412,844,194 was in dat jaar ontvangen, maar was dit genoegzaam geweest tot bestrijding der uitgaven, het kon nog weinig baten tot delging der schuld. Die schuld bedroeg:

In de behandeling der slaven was weinig verbetering te bespeuren. De revolutionaire vrijheidskoorts, van Frankrijk ook in Suriname overgebragt, had daarop geen invloed. Wel waren de meeste blanken ijverige aanhangers der revolutionaire begrippen van dien tijd, doch vertraden de eerste en heiligste regten hunner donker gekleurde natuurgenooten met de voeten; zij schreeuwdenvoor zich zelvenom eeneonbestaanbare vrijheiden handhaafden tegelijk degruwelijkste slavernij; men—maar wij vervolgen de geschiedenis.Bij de beschouwing van den kerkelijken toestand en dearmverzorging te dier tijde in Suriname, en bij het vermelden van de letterkundige ontwikkeling, zagen wij Wichers reeds hier en daar handelende optreden. Wij hadden meermalen gelegenheid om op te merken, dat de lofspraak, hem kwistig in de Historische proeve en ook elders toegezwaaid, niet onverdiend was.Vooral sprong hierbij in het oog de hem toegeschrevene deugd van verdraagzaamheid, waarvan hij verscheidene bewijzen gaf. Bij de door de Roomsch-Catholieken toch verzochte vrijheid tot openlijke uitoefening hunner eeredienst, had de stem en voorspraak van Wichers in het Hof grooten invloed op de gereede toestemming van dat verzoek. Ook de Luthersche gemeente wilde hij gaarne in den nood, waarin haar armenkas verkeerde, helpen, en diende haar met goeden raad. Dat die raad, niettegenstaande de Luthersche gemeente dien opvolgde, niet baatte, lag niet aan Wichers, daar de Boekhouder-Generaal niet te bewegen was, om een gunstig advies op haar rekwest om subsidie uit te brengen (zie bladz.414), en overeenkomstig dit advies werd tegen den wensch van Wichers, genoemd rekwest gewezen van de hand. De Hernhutters en hun arbeid nam Wichers welwillend in bescherming. Den Joden, door onderlinge twisten verdeeld, weigerde hij geene medewerking om hunne instellingen te regelen, en het door hen in hem getoonde vertrouwen beantwoordde hij door met ijver hunne zaken ter hand te nemen en tot een vrij goed einde te brengen.Die verdraagzaamheid had echter hare grens: streng werd door Wichers de ongodsdienstige strekking van sommigen, gedurende zijne regering, in Suriname uitgekomen, geschriften gegispt en hiertegen maatregelen verordend. In het politieke scheen hij geen wrijving van gedachten te schuwen, want niettegenstaande de reeds vermelde klagt van den Raad-Fiscaal over de Surinaamsche Spectator, vinden wij geene berigten eener nadere vervolging.De liefde van Wichers voor de fraaije letteren deed hem de daartoe eenigzins in de Kolonie ontwaakten lust aanmoedigen: terwijl de waarheid der bewering: dat hij een kundig en verlichtman was, door zijne andere handelingen, tijdens hij het bewind over Suriname voerde, bevestigd werd.Suriname genoot na het eindigen van den oorlog met Engeland eene betrekkelijke rust. Daar er echter eenige vrees voor het uitbreken van vijandelijkheden tusschen onze republiek en den Keizer van Oostenrijk bestond, werd het garnizoen op het fort Nieuw Amsterdam vrij voltallig gehouden en een paar gewapende schepen op die hoogte in de rivier geposteerd723. Later werden de gemoederen weder verontrust door de uit Europa overgebragte tijdingen omtrent eene tusschen Engeland en Frankrijk te verwachten vredebreuk; waardoor de kolonie Suriname,zootusschen beider bezittingen gelegen, ligt in ongelegenheid zou kunnen geraken; waarom dan ook eenige voorzorgen niet overbodig werden geacht724. De komst van Fransche schepen, die depêches van den Gouverneur van Cayenne overbragten, werd toen met een wantrouwend oog aangezien725; terwijl ook de houding van het Fransche Gouvernement dier kolonie, ten opzigte der Bonni-negers, dit wantrouwen versterkte726. Het geschil tusschen Oostenrijk en onze republiek, bepaalde zich tot Europa en had geen dadelijke nadeelige gevolgen voor Suriname; de verwikkelingen tusschen Engeland en Frankrijk, waarbij ons vaderland werd betrokken, strekten zich onder de regering van Wichers nog niet tot Suriname uit. Wichers had alzoo gedurende zijn bestuur geen inval van buitenlandsche vijanden te wederstaan; de vaart werd niet gestremd zoo als onder Texier; men behoefde niet als toen vrees voor een door die stremming veroorzaakte hongersnood te koesteren en men kon alzoo aan de overige belangen der kolonie meer zorg wijden.Van die betrekkelijke rust werd dan ook door Wichersgebruik gemaakt, om door gepaste maatregelen de cultuur te bevorderen en den gezondheidstoestand te verbeteren. Aan de Mot-, Matappica- en Warappakreeken werden van tijd tot tijd plantaadjes aangelegd, voornamelijk ter bebouwing van katoen. Digt gewassen kreupelhout belette echter de weldadige werking der zeelucht, belemmerde de cultuur en was van nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand. Wichers liet hierom veel hout omhouwen en deze openkappingen, die den frisschen zeewind vrij spel gaven, waardoor de lucht werd afgekoeld, begunstigde de cultuur en verbeterde den gezondheidstoestand727.Een landbouwkundig genootschap, dat in Suriname werd opgerigt, genoot zeer de gunst en bescherming van den Gouverneur. Hij woonde soms deszelfs vergaderingen bij en verleende gaarne zijne voorspraak bij heeren Directeuren om goedkeuring op hunne pogingen tot wetenschappelijke behandeling van den landbouw te erlangen728.Echter ging de landbouw niet vooruit; vele plantaadjes werden verlaten: door gebrek aan de benoodigde slavenmagt, waarover bittere klagten werden aangeheven729, door het gemis aan het onontbeerlijk kapitaal, de afwezigheid der eigenaren en door vele andere oorzaken.Gedurig werden plantaadjes voor schuld aan den hypotheekhouder verkocht en telkens vindt men in de notulen gewag gemaakt van aanzoeken tot het Hof, om ontheffing van de verschuldigde 3 pCt. transportkosten. (Dit werd meestal toegestaan, totdat de Boekhouder-Generaal hiertegen opkwam en daarna wees het Hof dergelijke verzoeken meermalen van de hand730.)In 1789 en 90 rees de waarde der producten. De prijs die jaarlijks werd vastgesteld, waarvan de 5 pCt. belastingmoest worden betaald, was in 1789 het vat suiker ƒ 90, het pond heele koffij 9 stuivers, gebroken dito 7 stuivers, schoone katoen het pond 18 stuivers, vuile dito 10 stuivers, cacao het pond 4 stuivers. In 1790 werd de prijs der suiker tot ƒ 100 per vat gebragt. Sommige planters trachtten deze voordeelen nog te vergrooten door suikervaten te doen vervaardigen, waarin soms 1300 pond werd geladen; men wilde alzoo de verhoogde belasting ontgaan, doch de Boekhouder-Generaal protesteerde tegen deze kwade practijken en verzocht hiertegen voorziening731. Deze voordeelen waren echter niet in staat het toenemende verval te wederhouden; behalve de reeds meermalen genoemde oorzaken, werkten ook andere omstandigheden, die wij later zullen vermelden, hiertoe mede.Gingen de plantaadjes achteruit, de stad Paramaribo nam echter voor het uiterlijke zeer in bloei toe. Bij een plan tot straatverlichting, in de notulen opgenomen, werden 230 lantaarnen noodig geacht, waaruit reeds eenigermate de uitgestrektheid der stad blijkt. Het getal huizen werd hierbij opgegeven 1776 te bedragen, dus ongeveer 700 meer dan Teenstra en Sypensteyn vermelden732. Die straatverlichting kwam echter niet tot stand en nog heden heerscht bij avond en nacht duisternis op Paramaribo’s straten. Om den voortdurenden aanwas der bevolking te gemoet te komen, werd door Wichers den grond gelegd voor eene voorstad of buitenwijk. Het Combé (een aloude Indiaansche naam), gelegen tusschen de stad en het fort Zeelandia, werd daartoe uitgemeten en in erven en tuinen verdeeld733.Wichers liet het Gouvernementshuis verfraaijen en van eene beneden galerij voorzien734; doch openbare gebouwen werdenonder zijn bestuur niet opgerigt. Een houten gebouw voor eene vischmarkt toch, kan men bijna niet als zoodanig noemen. Evenwel was het eene goede zaak; er werd nu een verbod uitgevaardigd, om elders in de stad visch te verkoopen en de walgelijke overblijfsels van den visch, die vroeger hier en daar werden nedergeworpen, verpesten niet langer de lucht door onaangename reuk; terwijl nu tevens een beter toezigt op de hoedanigheid van den aangeboden visch kon worden uitgeoefend. Zindelijkheid en gezondheid werden alzoo beide hierdoor bevorderd735.De behoefte aan eene inrigting ter verpleging van Boassie-zieken, afgezonderd van alle anderen, was reeds sedert lang in de kolonie gevoeld. Bij het heerschen der kinderpokken in 1764 was in de nabijheid der stad Paramaribo wel tijdelijk een gebouw opgerigt (zie bladz.274), waar de lijders aan die epidemie moesten worden verpleegd; doch dit ligt getimmerd gebouw kwam spoedig in verval en werd geheel ongeschikt tot het opnemen van zieken. Het was hoogst wenschelijk, eene dergelijke inrigting tot stand te brengen, want jaarlijks breidde zich die vreesselijke Boassie uit. Ook nu werd deze zaak in het Hof op nieuw herhaaldelijk ter sprake gebragt en in Augustus 1786 werd daarover eene missive aan H. H. Directeuren gezonden736. De kerkeraad derLutherschegemeente drong mede op het nemen van afdoende maatregelen aan; hij verzocht, om voor de door Boassie besmette armen, die zich tot de Diaconie der Luthersche gemeente vervoegden, een plaats aan te wijzen, waar zij afgezonderd van anderen konden worden verpleegd. Ofschoon de armenkas in slechten toestand verkeerde, (zie bladz.405) bood de kerkeraad echter aan, om hiervoor, naar evenredigheid, uit die kas bij te dragen737.Het duurde, niettegenstaande herhaalden drang, nog een geruimen tijd vóór hieraan gevolg werd gegeven. Eindelijk in 1790 bragt de Raad van Policie Becker een ontwerp ter tafel, dat breedvoerig bediscussieerd en met eenige wijzigingen aangenomen werd738.Nog in hetzelfde jaar, doch reeds na het vertrek van Wichers, werd een etablissement »Voorzorg” geheeten, in Saramacca, daartoe aangewezen, provisioneel voor slaven, doch hetwelk, volgens later te maken bepalingen, ook voor blanke lijders zou kunnen dienen; de opzigter werd ƒ 600 traktement, rantsoen, schrijfbehoeften toegekend739.Werd er alzoo eenige voorziening gebragt in de verzorging der slaven, die aan de Boassie leden, het was minder om hun lot te verzachten, dan wel om gevreesde besmetting voor te komen. Verbetering van het lot des slaafs was geene zaak, die de harten of hoofden der kolonisten bezig hield, en een man als P. F. Roos, die der vrijheid bezong, en o. a. in zijn vers »Suriname verheerlijkt,” in kreupeldicht aandringt, »om tempelen der vrijheid gewijd op te rigten,” verheugt zich, eenige regelen lager, in het vooruitziet: »dat Africa op nieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven zal wezen”740. De verzen van dien door velen gevierden man, vloeijen over van allerlei schampere aanmerkingen jegens de arme negers: hij (de vrijheidsvriend?) keurt het ten hoogste af en is zeer verontwaardigd, indien zij den arbeid weigeren, omdat zij noch voedsel, noch kleeding ontvangen741.Wichers wordt door sommige schrijvers (Stedman en andere) geprezen, dat hij ook jegens de slaven menschlievendheid betoonde, doch behalve het feit, dat hij een neger (Apollo, weglooper van La Bonne Amitie) door het Hof ter dood veroordeeld, die straf kwijt schold en hem in plaats daarvan in boeijen aan ’s landswerken liet arbeiden742, vinden wij in deofficieelebescheiden hiervan weinig vermeld. De vreesselijke straffen jegens de slaven bleven in volle kracht; in Augustus 1787 werd ook de wreede en onmenschelijke straf, het afzettenvan een been onder de knie, weder toegepast op den neger Jakje743.Dat Wichers òf in het algemeene vooroordeel van dien tijd omtrent de behandeling der slaven deelde, òf dat hij geen zedelijke kracht genoeg had om hier tegen te getuigen, is ons niet volkomen duidelijk. Aan welke oorzaken dit dan moet worden toegeschreven beslissen wij niet; maar zeker is het, dat de vermelding van het volgende, een pijnlijken indruk op vele lezers zal maken:Bij mondelinge overeenkomst met de bevredigde boschnegers was bepaald, dat de weggeloopen slaven, die door hen gevangen en aan de regering werden overgeleverd, niet met den dood gestraft, maar slechts veroordeeld zouden worden, om, in boeijen, voor het land aan de forten of op het Cordon te arbeiden744; de meester ontving voor het gemis van den arbeid zijns slaafs ƒ 200.— restitutie uit de kas tegen de wegloopers. Het niet voltrekken der doodstraf aan de gevangen genomen wegloopers maakte wel geen artikel van het met de boschnegers gesloten vredesverdrag uit, maar was aan dezen op dringend verzoek later toegestemd en tot 1788 getrouw nageleefd. Toen echter werd die belofte ingetrokken, daar men vermeende: »dat het wegloopen hierdoor werd aangemoedigd” en het Hof besloot, dat voortaan de weggeloopen slaven, die door de boschnegers gevangen en aan de regering werden overgeleverd, op dezelfde wijze als anderen zouden worden gestraft745.Het wegloopen nam evenwel gestadig toe en de aanvallender Marrons op de plantaadjes herhaalden zich telkens746. De meeste diensten ter beteugeling huns overmoeds werden door het vrijcorps verrigt, en terwijl men dit moest erkennen, wenschte men er dan ook deuitbreidingvan; doch het bezwaar hiertegen lag in de groote kosten, die vereischt werden tot de vorming en het onderhoud van dit corps. Voornamelijk door de uitgaven hiertoe benoodigd en door die van het aanleggen van het Cordon was er een te kort in de kas tegen de wegloopers ontstaan, tot welks dekking men schulden had moeten aangaan: de stad Amsterdam alleen had een voorschot gedaan van ƒ 700,000.— en heeren Directeuren ƒ 719,314.—747. Die schuld te vermeerderen was niet raadzaam; de belasting op de producten te verhoogen had ook vele bezwaren,en toch het vrijcorps moest ten minste in stand worden gehouden. Wichers stelde hiertoe aan het Hof voor: om de vroegere belasting van ƒ 1,— hoofdgeld voor ieder persoon (vrije of slaaf), die sedert eenige jaren afgeschaft was, weder in te voeren; daarenboven als nieuwe belasting te verordenen dat ieder slaaf, die voortaan met de vrijheid zou worden begiftigd, hiervoor ƒ 100.— aan de kas tegen de wegloopers zou betalen en ieder slavin ƒ 50.—. De te manumitteeren slaven konden, indien zij hiertoe geschiktheid bezaten, door driejarige dienst bij het vrijcorps, van het betalen dier genoemde som worden vrijgesteld748. Wichers vermeende (zoo drukte hij zich uit), dat de vrijheid een zoo kostbaar geschenk was, dat hij, die dezelve ontving, gaarne eene dergelijke somzouwillen betalen, of zich tot eene vrijwillige dienst bij het vrijcorps verbinden; maar Wichers bedacht ongetwijfeld niet, dat er eene groote onbillijkheid en onregtvaardigheid in gelegen was, om den arme bij een eindelijk toekennen van natuurlijke, doch lang onthouden regten, hiervoor nog te laten betalen. Dergelijke redenen golden te dier tijde weinig; het Hof vond de beide voorstellenvan Wichers zeer aannemelijk; HH. Directeuren schonken er hunne toestemming aan en ze werden in resolutiën geconverteerd749.De geldkwestie heeft steeds ongunstig op de vrijmaking der slaven gewerkt; niet slechts deed zij in het hier genoemde op nieuw onbillijkheden begaan; zij oefende ook een noodlottigen invloed uit op het kwijten eener schuld jegens de kleurlingslaven, welks grootheid men eenigermate had beginnen te gevoelen. De kleurlingslaaf was nog ongelukkiger dan de negerslaaf. Uit gemengd bloed gesproten, van zwakker ligchaamsgestel, was hij voor den zwaren arbeid minder dan de negers geschikt. Viel die arbeid hem zwaar, dubbel pijnlijk troffen hem de vernederingen en beleedigingen, die hij als slaaf moest verdragen; want ook in zijne aderen stroomde het bloed zijner vaderen. En trilde de vader van verontwaardiging bij de geringste aanranding zijner vrijheid; diens kind moest lijden en zwijgen, zelfs de bij grofste schending, en zijn medelotgenoot, de zwarte negerslaaf, beschouwde den kleurlingmakker met wantrouwen.In 1781, onder den wakkeren Texier, was eene commissie benoemd om: zoo mogelijk maatregelen te beramen, ten einde kinderen, gesproten uit gemengde geslachten, den schat der vrijheid te bezorgen. Die commissie hield vergaderingen, discussiën, bragt verslag uit en—dit duurde tot 1790—eindelijk werd door het Hof besloten de zaak provisioneel te laten rusten: ’s landsfinantiënlieten niet toe, om den koopprijs aan de eigenaren te betalen; het was moeijelijk, om daarenboven die kinderen eene goede opvoeding te doen erlangen, en—men troostte zich hiermede: dat er door de vaders dier kinderen meermalen brieven van manumissie werden aangevraagd750.Zij die door hunne ontvlugting zich zelven de vrijheid haddenverworven; die tot behoud daarvan een strijd met Europesche soldaten niet hadden geschroomd en slechts door den moed van het vrijcorps gedwongen waren geworden de kolonie te verlaten, en over de Marowijne een veilig toevlugtsoord te zoeken, bragten nog meermalen vrees en schrik in de kolonie. De Marrons, die met hun opperhoofd Bonni, den man van gemengd bloed, in 1776 over de Marowijne waren getrokken, hadden zich eenigen tijd rustig gehouden, doch in de laatste tijden weder van zich doen hooren en de kolonisten door enkele strooptogten verontrust. Die onrust bij de kolonisten werd vermeerderd door geruchten omtrent eene dubbelzinnige houding van het Fransche Gouvernement van Cayenne, dat toch schijnbaar in vriendschap met het onze verkeerde. Er kwamen namelijk klagten over verstandhouding tusschen dat Gouvernement en de Bonni-negers; men verhaalde dat zij er door van allerlei gereedschappen en ook oorlogsbehoeften werden voorzien, ja dat er sprake van was, dat eenigeFranschenzich bij hen zouden vestigen. Zelfs de Aucaner-boschnegers, (onze bondgenooten) waren hierover niet geheel zonder ongerustheid751.Het Gouvernement van Suriname besloot op zijne hoede te zijn en trachtte in de eerste plaats het wantrouwen der Aucaners tegen Bonni te vermeerderen, om van die zijde steun te erlangen en ten tweede versterkte men het vrijcorps, om in staat te zijn de gevreesde aanvallen, zoo mogelijk, te keeren.Men hield een wakend oog en het bleef nog eenigen tijd vrij rustig; Bonni verschalkte hen echter. In Augustus 1788 berigtte de Joodsche Burgerkapitein, dat er een gerucht liep: »een gedeelte der bende van Bonni was over de Marowijne getrokken en bedreigde de plantaadjes”752. Nog bleef het een wijle stil; zou het een onwaar en valschgerucht zijngeweest? Neen! weldra werd het bevestigd; daar klinkt eensklaps de droevige mare door de kolonie: De mannen van Bonni hebben de plantaadje Clarenbeek aangevallenden blankofficier gedood, vier soldaten gekwetst, het grootste gedeelte der slavenmagt medegenomen en als gevangene den directeur Merle753.Vooral dit laatste bragt eene algemeene schrik teweeg; mensteldezich in de kolonie voor, dat Bonni de Merle onder des uitgezochtste martelingen zou doen sterven. Bonni deed echter niet alzoo; hij behandelde de Merle goed en wilde hem, blijkens een brief door dezen, aan eenige vrienden in Paramaribo, geschreven, tegen een behoorlijke losprijs vrijgeven754.Wat nu te doen? Bonni vervolgde zijne strooptogten en achtervolgens werden nog drie plantaadjes door hem overvallen. De nood steeg; er moest met kracht worden gehandeld. De dappere Friderici, de bekwame opperbevelhebber van het vrijcorps, was in 1785 tot hoofdofficier bij de troepen der kolonie en Inspecteur der linie van defensie benoemd; niettegenstaande zijne werkzaamheden hierdoor zeer waren vermeerderd en men hem alzoo een officier tot eigenlijken chef van het vrijcorps had moeten toevoegen, was hij echter in naam chef gebleven (voorzigtigheidshalve, omdat hij er zoo zeer bij bemind was).755Friderici, die beter dan iemand anders in staat was over de waarde van het vrijcorps te oordeelen, verwachtte van deszelfs diensten bij eene geregelde expeditie tegen Bonni, de beste resultaten.756Hij stelde voor met gezegd korps offensief te handelen en tot dekking daarvan eene goede militaire post aan de Marowijne te plaatsen. Om den aanval met kracht te kunnen doorzetten, wenschte hij het vrijcorps onmiddellijk te versterken, dooraankoop van schutternegers. Het Hof kon zich hiermede in theorie wel vereenigen, maar—het ontbrak aan genoegzame soldaten en aan geld tot aankoop »van schutternegers”—men zou zich alzoo tot verdedigings-maatregelen moeten bepalen757.Aan de Marowijne werd een militaire post, uit soldaten en een groot gedeelte van het vrijcorps bestaande, opgerigt. Zoo ver klom de stoutmoedigheid van Bonni, dat hij met zijne bende den 5denNovember 1789 hierop een aanval beproefde. De eerste conducteur van het vrijcorps Stoelman en zijne onderhebbende manschappen weerden zich echter zoo dapper, dat de aanval mislukte en de Marrons de vlugt moesten nemen.758Bonni en zijne mannen hadden hunne dooden en gekwetsten medegevoerd en zich op een der talrijke eilanden in de Marowijne terug getrokken. Hen hier te vervolgen had vele moeijelijkheden, maar wat moed of beleid niet vermogt, werd door verraad gemakkelijk gemaakt. Bij Bonni bevond zich een neger, Ascaan genaamd, zijn onderhoofdman die zijn vertrouwen genoot. Deze neger echter was een verrader,hij verliet Bonni, kwam tot de Aucaners en gaf zijn voornemen te kennen om de blanken te dienen, terwijl hij, als bewijs zijner goede trouw, zijne vrouw en een zoon als gijzelaars aan hun wilde overlaten. Dit voorstel, der regering aangeboden, werd gretig door haar aangenomen. Door den verrader geleid gelukte het op den 30stenApril 1790 Bonni’s dorp, Aroukoe op een eiland in de Marowijne gelegen, te overvallen. Bonni bood dapperen wederstand, maar van verscheiden zijden aangetast moest hij wijken. De Marrons leden groote verliezen: zes negerinnen vielen den overwinnaars in handen. Van Merle, die nog altijd door Bonni als gijzelaar werd gehouden, had zich gedurende het gevecht in een Birri Birrimoeras verborgen en werd daar door kapitein Kremer gevonden. Na de vlugtenden zoo veel mogelijk afbreuk te hebben gedaan, liet mende verdere vervolging voor het oogenblik varen, en keerde met vreugdegejuichnaarParamaribo terug.759Ascaan ontving tot loon voor zijn verraad, de vrijheid, onderofficiers-gagie en ƒ 100 douceur.Hoewel een groot gedeelte van Bonni’s bende ontkwam, was echter zijne kracht gebroken; kommer, ellende en hongersnood waren voortaan het deel zijner mannen. Bonni was niet langer gevaarlijk voor de kolonie.De bekende tegenstander der Marrons, de vrijneger Quassy, was in Mei 1787 in hoogen ouderdom overleden.760Deze merkwaardige man, die getrouw aan de blanken, evenwel een buitengewonen invloed op zijne zwarte landslieden bezat, welke hem voor een Obia-man, een toovenaar ja voor een godheid aanzagen, was reeds door Mauricius tot onderhandelingen met de Marrons gebruikt. De vijanden van Mauricius hadden zijn trouw verdacht gemaakt, doch de uitkomst heeft geleerd, dat deze beschuldigingen valsch waren en meermalen werden van zijne goede diensten door opvolgende Gouverneurs gebruik gemaakt.761Hij had dikwijls belooningen van Gouverneurs en Raden ontvangen; de Prins van Oranje had hem een fraaijen met goud gegallonneerden rok en punthoed, benevens een gouden gedenkpenning geschonken. In de laatste jaren woonde hij in een goed huis te Paramaribo, hetwelk hem, benevens het gebruik van een paar slaven tot zijne dienst, kosteloos, door de regering ten gebruike was afgestaan. In 1730 had hij den geneeskrachtigen wortel, die sedert naar hem Quassy-hout genoemd is, ontdekt. Door die ontdekking en de gunsten welke hij van de regering genoot, had hij zich groote rijkdommen kunnen vergaderen, doch een ongebonden zedeloos leven was zijn ongeluk.762Den 10denNovember 1785 had de bijzonderheid plaats, dat op de rivier Suriname een eenmast vaartuig arriveerde, met slechts één eenigen persoon J. Schakfort, bemand, komende van Londen, laatstelijk van l’Orient (eene zeestad met 17,800 inwoners, in het Fransche departement Mortriban, aan de baai port Louis en den mond der Scarpe), van waar het den 6denJulij 1785 vertrokken was, hebbende niets dan krijt tot lading763.Buitengewone voorvallen als groote branden, zware ziekten, enz. vielen tijdens het bestuur van Wichers niet voor; alleen werd er op den dag zijner aankomst, den 22stenNovember 1784, eene ligte aardschudding waargenomen, welke echter evenmin als die twee jaren later, den 21 Julij 1787, plaats vond, eenige schade veroorzaakte764.Wichers genoot groote eere en onderscheiding van zijne meesters, de Directeuren en Regeerders der Kolonie. Op hun verzoek ook werd door H. H. M., bij Resolutie van 7 Maart 1785, hem den rang van Generaal-Majoor bij de troepen van den Staat toegekend. Door deze rangsverhooging (de vorige Gouverneurs waren slechts kolonels) werd dan ook de titel van WelEdelGestrenge in dien van HoogEdelGestrenge veranderd. Die benoeming was den meesten Surinamers aangenaam en bij de daaropgevolgde felicitaties werd hem veel hartelijkheid betoond765. Wichers was vrij algemeen bemind en de verhouding met de beide Hoven was zeer vriendelijk en welwillend, In de laatste jaren van zijn verblijf kwamen er echter weder moeijelijkheden. Het begeven van ambten door den Gouverneur alléén, tot welks begeving het Hof oordeelde mede regt te hebben, was gelijk meermalen weder eene bron van onaangenaamheden766. Voornamelijk evenwel kwam er verschilover de ten uitvoerlegging van een besluit van HH. Directeuren betreffende de weeskamer.Het departement der weeskamer liet steeds veel te wenschen over. Door verscheidene Gouverneurs waren er wel verbeteringen beproefd, doch zij hadden weinig gebaat. Ook Wichers had veranderingen aangebragt. Het tractement der Weesmeesters was door hem van ƒ 3500 tot ƒ 4000 verhoogd, terwijl dan deprovisiënaan de kas en niet aan Weesmeesters vervielen.767Radicale verbetering bleef echter noodig. Directeuren wenschten eene nieuwe Wees-Curatele en onbeheerde Boedelskamer op te rigten en zonden daartoe een instructie aan Gouverneur en Raden, waarbij zij tevens sterk aandrongen, dat deze zaak spoedig tot stand kwam.768Hun wil was bepaald uitgedrukt en toen sommige Raden hier tegen eene sterke oppositie vormden, wenschte Wichers, dat men, vóór alle dingen gehoorzaamde en daarna beklag deed. De oppositie was echter zoo krachtig, dat de zaak voor het oogenblik werd uitgesteld.769Directeuren lieten zich hierdoor niet afschrikken en in November van hetzelfde jaar kwam er een uitdrukkelijk bevel, dat, ongeacht de bezwaren van sommige Raden, de, den 30stenJulij 1788 in vergadering van HH. Directeuren en Regeerders vastgestelde, Instructie en Ordonnantie voor de nieuwe Wees-, Curatele- en Onbeheerde Boedelskamer der Kolonie Suriname in werking moest worden gebragt. Dit geschiedde; drie Weesmeesters en Curators werden aangesteld, de twee oudste op een tractement van ƒ 5000, de jongste op ƒ 4000; terwijl twee Raden van Policie met het toezigt werden belast770. Drie leden der oppositie leverden een protest in; Wichers liet dat stuk (65 bladzijden fijn geschreven), om hen genoegen te doen, in de notulen opnemen; Wichers trachtte verzoening te bewerken door o. a. aan twee leden der oppositie het toezigt op te dragen, doch dezen, deheeren Wolf en Frouin, weigerden echter, en legden kort na het vertrek van Wichers hun ambt als Raden van Policie neder en getroosten zich, om gewillig de ƒ 6000 boete te betalen771.Behalve de onaangenaamheden hieruit ontstaan, kwamen er ook klagten over de aanmatigingen der door Wichers aangestelde Joodsche Regenten, hetwelk hem mede veel verdriet veroorzaakte.Wichers verlangde naar eenige ontspanning en misschien ook wel wenschte hij in Holland een en ander nader te bespreken. Hij verzocht verlof om een reis naar het vaderland te mogen doen, wat hem werd toegestaan. Den 11denJunij 1790 deelde hij dit in de vergadering van het Hof mede en nam van hetzelve een hartelijk afscheid. Tot zijn plaatsvervanger, bij zijne afwezigheid, was door Directeuren benoemd, de heer Jurriaan François Friderici. Deze heer was reeds een maand te voren, ter vergelding van zijn betoonden vlijt en ijver door HH. Directeuren benoemd tot Commandeur en eersten Raad van het Hof van Policie772. Hij zou dezelfde magt als een Gouverneur ad Interim hebben, de gewone eed van getrouwheid moest in zijne handen worden afgelegd—doch de plegtige installatie achterwege blijven.Twee dagen later vertrok Wichers naar zijne plantaadje, digt bij Paramaribo; ging den volgende dag den 14 Junij 1790 scheep op het fregatschip de Standvastigheid, kapitein Bosman Prahl en aanvaardde de reis naar Nederland773. Hij keerde echter niet naar Suriname terug.Uit het medegedeelde zal men de vroeger gemaakte opmerking moeten toestemmen, dat Wichers onmiskenbare verdiensten had en onder de beste Gouverneurs van Suriname kan worden gerekend, doch dat de lof, dat hij tegen de gruwelijke behandelingder slaven, met allen ijver,zouhebben gewaakt, onverdiend was.Friderici, de dappere Friderici, werd algemeen geacht en door het vrijcorps als een vader bemind. Men zag het alzoo met genoegen, dat bij het vertrek van Wichers, aan Friderici het bestuur der kolonie werd toevertrouwd. Hij aanvaardde dit echter niet onder den gewonen titel van Gouverneur ad Interim, maar als Commandeur die »verder door de Edele Groot Achtbare Heeren Directeuren en Regeerders der opgemelde colonie geauthoriseerd was, omme het Gouvernement, geduurende hetverlofvan den Gouverneur-Generaal Wichers waar te nemen.”De gewone eed van getrouwheid werd alzoo wel door de civiele en militaire authoriteiten aan Friderici gedaan, doch de plegtige installatie bleef achterwege. Ruim twee jaren bleef hij onder dezen titel de kolonie besturen en altijd nog bleef men de terugkomst van Wichers verwachten. In eene vergadering van het Hof van Policie den 8stenMaart 1792 echter legde Friderici eene missive van H. H. Directeuren van 30 November 1791, over, waarbij kennis werd gegeven, dat Wichers zijne demissie als Gouverneur-Generaal had erlangd774.Nadat men hiervan zekerheid had bekomen, hoopte men datFridericidefinitief als Gouverneur zou worden aangesteld. Die hoop werd niet teleurgesteld.Den 7denAugustus deszelfden jaars, de verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, gaf Friderici op de parade mededeeling van zijne aanstelling als Gouverneur-Generaal der kolonie Suriname. Opden 24stenAugustus 1792, de verjaardag van den Erfprins van Oranje (later Koning Willem I), werd hij als zoodanig plegtiggeïnstalleerd775. In December 1798 ontving hij zijne benoeming als Generaal-Majoor.De gewone feesten als parade, gastmaal, bal enz. bleven niet achterwege; terwijl ook daarenboven het huis van den heer Raad van Policie Stolkert en van andere particulieren inwoners der kolonie, mitsgaders twee op de reede liggende schepen,met de wapens van Friderici en toepasselijke bijschriften prijkten en prachtig warengeïllumineerd.Nog verscheidene dagen lang duurden de feestelijkheden, die eindelijk den 13denAugustus werden besloten met een brillant souper aan het Gouvernementshuis van 250 couverts, gevolgd door een bal, dat tot ’s morgens ½ 6 ure werd voortgezet776.Zooveel mogelijk trachtte Friderici bij voor hem en voor de kolonie belangrijke gebeurtenissen, die hij wenschte te vieren, die feestviering te doen plaats hebben op die dagen, waarop een der leden van het vorstelijk geslacht verjaarde, en steeds werden die herinneringsdagen door hem met luister herdacht, want Friderici was een warm voorstander van het Huis van Oranje.Friderici ging in dezen niet mede met den tijdgeest, die meer en meer de banden, die ons Vaderland aan Oranje verbonden, vaneen trachtte te rijten.De beginselen der Fransche vrijdenkers, die de revolutie in Frankrijk te voorschijn riepen, waardoor een braaf vorst boeten moest voor de misdrijven zijner voorgangers en waardoor de ongebreidelde hartstogten der volkeren in beweging werden gebragt,hadden ook in ons Vaderland verdervend gewerkt; ook aldaar waren de gemoederen verhit en door allerlei drogredenen was het eene partij gelukt om Neêrlands volk van Oranje te vervreemden. De invloed dier beginselen werd ook in Suriname gevoeld en hierdoor ontstonden verwikkelingen, die noodlottige gevolgen voor de kolonie na zich sleepte, welke Friderici niet kon verhoeden.De algemeene toestand van Suriname was bij den aanvang der regering van Friderici niet zoo geheel ongunstig te noemen, als eenige jaren vroeger. Friderici was door en door met de koloniale belangen bekend en een ijverig voorstander van landbouw en industrie; men hoopte, dat onder zijn wijs en voorzigtig bestuur de kolonie tot meerderen bloei en meerdere welvaart zou geraken. Die hoop nog werd vermeerderd door het stijgen der prijzen van de koloniale producten, en hoewel de schaarschte aan geld zich nog wel pijnlijk deed gevoelen, en er nog gedurig plantaadjes in handen der hypotheekhoudersvoor schuld overgingen—troostte men zich met de betere vooruitzigten.Suriname was nog steeds eene belangrijke kolonie: volgens authentieke opgaaf van 1791 telde zij 591 plantaadjes, onder welke 46 waren, die aan de Joden toebehoorden. Wel zijn onder dat getal van ongeveer 600 plantaadjes ook begrepen de kleine kostgronden, aan welke bijna de naam van plantaadje niet toekwam, doch de uitvoer bewees dat men de kolonie niet gering moest achten; hij bedroeg in 1790 ruim 15,000 tot 20,000 okshoofden suiker, terwijl de belastbare waarde van een oxhoofd suiker tot ƒ 200 was gestegen777. Verscheidene keeren vindt men gewag gemaakt van pogingen om de daarvan aan deSociëteitte betalen belasting te ontduiken of ter sluiks suiker en andere verboden producten met Amerikaansche schepen te vervoeren778. Soms werden er belangrijke aanhalingen gedaan: o. a. in October 1791 werd door den Raad Fiscaal een pont met suiker,cacao,koffij enz. geladen, in beslag genomen, beneden de redoute Purmerend en voor een Amerikaansch schip bestemd. De netto opbrengst der geconfisceerde goederen bedroeg ƒ 8251,12.10⅔779.De bevolking der kolonie werd in 1791 begroot op:Zielen.Christenen,Blanken op de plantaadjes1,080Blanken,,te Paramaribo950Portugesche Joden,op de plantaadjes en Joden Savane250in de stad Paramaribo620Hoogduitsche Joden,op de plantaadjes30in de stad Paramaribo430Mulatten en vrije negers1,760Slaven,op de plantaadjes45,000in de stad Paramaribo8,000780De aanvoer der slaven was in de laatste jaren mede toegenomen, echter werden er steeds hooge prijzen besteed781, want de slavenmagt—zoo zij niet gestadig werd aangevuld—nam af, zoo ten gevolge van hevige ziekten als door uitputting en door wegloopen.Hield het wegloopen der slaven nog steeds aan, de vrees voor hunne aanvallen op de plantaadjes was veel verminderd sedert den slag bij Aroukoe, waar Bonni een zoo groot verlies was toegebragt. Bonni had zijne kracht verloren; vele zijner volgelingen verlieten hem of vielen in handen der aan de Marowyne geposteerde krijgsmagt, die van daar verscheidene expeditiën deed. In September 1791 werd o. a. onder bevel van den Luitenant-kolonel Beutler, een aanval op de bende van Bonni beproefd, die met eene overwinning van onze zijde eindigde waarvoor de genoemde Kolonel den 1stenJanuarij 1792, wegens »zijn gehouden conduite” op de parade met eene eeredegen werd beloond782. In December 1791 liepen 3 vrouwen en 1 jongen van Bonni weg; in Maart, April en Mei 1792 werden verscheidene overloopers en gevangenen van zijne bende te Paramaribo opgebragt783. Bonni wenschte zelf vrede te maken en had kort na den slag bij Aroukoe daartoe pogingen aangewend; men had dit niet geheel afgeslagen,784doch voornamelijk omhierdoor het terrein beter te verkennen en tijd te winnen en tevens wantrouwen tusschen hem en de Aucaners, die zich onzijdig wilden houden, te verwekken785. Dit gelukte, en terwijl den Aucaners hun eenigermate dubbelzinnig gedrag werd vergeven, trachtte men hen tegen Bonni op te hitsen, en vorderde als een bewijs hunner goede gezindheid, dat zij onze troepen zouden ondersteunen. Indien men let op vele de krachten, die in het werk werden gesteld, om een man, die reeds door zoo velen verlaten was en die thans met zijne weinige getrouwen in kommer en ellende doorbragt en vaak honger en gebrek moest lijden, geheel ten onder te brengen, dan moet men tot de overtuiging komen, dat Bonni geen gewoon man was, maar iemand die onder andere omstandigheden als een held en onversaagd verdediger der regten zijner landslieden zou beschouwd zijn geworden. Die Mulat was een moedig man en toen men hem bijna als geheel verslagen achtte, gaf hij op nieuw een schitterend bewijs van dien moed. In Augustus 1792 tastte zijn zoon Agouroe het dorp der Aucaners, Anderblaauw, aan en nam o. a. de beide blanke soldaten, die aldaar de post van bijleggers vervulden, als gevangenen mede786. Nu echter had hij zich de Aucaners tot geslagen vijanden gemaakt en weldra boden 72 strijdbare mannen onder hen aan, om eene expeditie naar het dorp van Bonni te ondernemen. Gaarne nam het Gouvernement die krachtige hulp aan en in Februarij 1792 trokken zij onder aanvoering van hun opperhoofd Bambi op weg, om Bonni te overvallen787. Die expeditie bereikte volkomen het voorgestelde doel. Bonni werd overrompeld en daar hij zich moedig verdedigde, door Bambi gedood. Het zelfde lot onderging zijne onderbevelhebbers Cormantijn Cojo, Paedje en nog tien andere negers; zes en dertig zoo vrouwen als kinderen werden levend gevangen. De Aucaners maakten verder een vrijbelangrijk buit aan ammunitie, corjalen, gereedschappen enz: door het omslaan der corjalen, waarin dit alles was geladen, op de klippen, werd slechts een klein gedeelte hiervan in Paramaribo gebragt788. Er heerschte groote vreugde over dezen uitslag der expeditie en in de buitengewone vergadering van het Hof, werd Friderici verzocht, om den Aucaners eene goede belooning hiervoor te geven; ook werd dankbaar de diensten erkend, die de Gouverneur in dezen nu en vroeger door zijne goed overlegde maatregelen had bewezen en hem verzocht een dag te bepalen, waarop hij de plegtige felicitatie zou kunnen verwachten.Tevens werd besloten om de aan de Marowyne commandeerenden Officier Zegelaar te belasten, om een detachement uit te zenden, ten einde de door Bonni en Cormantyn Cojo nieuw aangelegde kostgronden te verwoesten en de ontvlugte, hier en daar verstrooide Bonni-negers te vangen of te dooden789.Zoo was dan eindelijk de gevreesde Bonni gedood en de vrees voor de gestadige aanvallen zijner bende geweken. Men achtte zich in Suriname zoo veilig, dat, toen Directeuren en Regeerders der kolonie bij het vernemen van den slavenopstand op St. Domingo, besloten tweeoorlogsschepennaar Suriname te zenden, ten einde de volkplanters bij een dergelijke gebeurtenis de noodige bescherming te verleenen, er in het Hof besloten werd om aan Directeuren en Regeerders te berigten, dan men dergelijke hulp niet noodig had790, en toen eenige dagen later de luitenant Verheuil, met ’sLandsoorlogsbrik, de Pijl vóór de stad Paramaribo arriveerde, om de aangeboden hulp te verleenen, bedankte men hem beleefdelijk, waarop hij koers zette naar Berbice791.Kort na de optrede van Friderici in het bestuur, hadden er geruchten geloopen omtrent vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje. Bij de mogelijkheid, dat Suriname daar in op de een of andere wijze betrokken zou kunnen worden, was men op zijne hoede geweest en het oorlogsfregat de Eensgezindheid bleef toen ter beveiliging der kolonie op de reede voor Paramaribo792; daar latere tijdingen gunstiger luidden, verliet genoemd fregat de kolonie793; en men dacht zich nu ongestoord aan de bevordering van landbouw en handel te kunnen overgeven.Friderici wenschte ook de armverzorging op een beteren voet te brengen, daar zij, niettegenstaande de telkens vermeerderende subsidiën, zeer veel te wenschen overliet. Vooral was het slecht bestuur van het Gereformeerd Diaconiehuis eene zaak, die noodwendig voorziening behoefde. Er werd daarom op zijn voorstel eene commissie door het Hof benoemd, om een en ander behoorlijk te onderzoeken. Die commissie bragt in de vergadering van 28 December 1790 verslag uit van den staat van het Gereformeerde Diaconiehuis. Dit verslag luidde o. a.: »men moet verbaesd staan over de slegte ordre, welke in onze Diaconie is heerschende en welke allengskens door een quaade gewoonte hand over hand is toegenoomen, en welke van den beginne af aan, had moeten teegegaan zijn, bij aldien een yder dat wie met soo veel sorgvuldigheyd toezigt van deese aan de soo veel kostende staat is toevertrouwd en aanbevoolen, op ’t ernstigst zig deese zaak ter herte hadde genoomen.”Er werd—omdat men geene verbetering te gemoet zag indien het Diaconie-huis onder het beheer van den kerkeraad bleef—besloten, om aan HH. Directeuren voor te stellen dit gestichtonmiddellijkonder toezigt van het Hof te brengen.794De Directeuren konden zich, volgens hunne missive in December1791 ontvangen, zeer goed met dit voorstel vereenigen795en daarop werd deze zaak ten einde gebragt.Het bestuur werd opgedragen aan vier door het Hof te benoemen regenten; het toezigt berustte bij twee commissarissen (Raden van Policie); de binnenvader en moeder ontvingen als vast tractement ƒ 1500 ’s jaars. Zij waren gehouden de nieuwe reglementen getrouw na te leven.796Men was hiertoe zoo veel te eerder nog overgegaan, daar het langzamerhand ook eenigermate het karakter van Gereformeerd diakonie-,wees- en armhuis had verloren. De knapen werden ter opvoeding naar Amsterdam gezonden (van de meisjes vindt mengeengewag gemaakt); oude of gebrekkelijke lieden van andere geloofsbelijdenissen werden er ook opgenomen. De Luthersche gemeente toch, die nog geen tijding op hare aanvraag om hulp van directeuren had ontvangen, had verklaard buiten staat te zijn, om hare armen langer te verzorgen en daarop was besloten (zonder consequentie voor het vervolg) eenige armen derLutherschegemeente in het Gereformeerde diaconiehuis op te nemen797.De Katholieken hadden nog geen gevolg gegeven aan hunne belofte in December 1788 gedaan, om, overeenkomstig artikel 3 der voorwaarden op hunne toelating gesteld, hunne eigene armen te verzorgen798. Men had dus ook provisioneel eenig Roomsche armen in het Gereformeerd Diaconie-huis opgenomen—en de pastoor Eeltjes verzocht in Augustus 1791, dat men wilde voortgaan, met die aldaar te verplegen, want het was hun onmogelijk het zelf te doen. Als bewijs dezer onmogelijkheid deelde hij mede, dat de geheele ontvangst zoo uit het vaderland als van diverse personen in de kolonie over 1790 hadden bedragen eene som van ƒ 6185 : 17 : 8—welke som door de uitgaven overschreden was; tot 30 Junij 1791 bedroegen de ontvangsten ƒ 2836 : 4 : 8 en beliepen de uitgavenreeds ƒ 2717 : 8, terwijl er aan den apotheker nog te betalen bleef ƒ 83 : 10 en toch men had de meest mogelijke zuinigheid in acht genomen; zelfs den pastoor, die op ƒ 2600 tractement was beroepen, had zich te vreden gesteld met slechtsƒ1500—te ontvangen. Het Hof stond hierop het verzoek toe, dat men nog een jaar op deze wijze zou voortgaan, doch dat men, indien dan nog niet door de Roomsch-Catholieke gemeente voldaan werd aan art. 5, men overeenkomstig het bepaalde bij artikel 7 de kerk zou doen sluiten799.In een volgend jaar werd echter op herhaald verzoek op nieuw een jaar uitstel verleend; men zou voortgaan met deRoomsch-Catholiekearmen in het Diakonie-huis op te nemen, doch de Roomsch-Catholieke gemeente nam de verpligting op zich eenige alimentatie-kosten te betalen800, doch ook aan deze verpligtingen konden zij niet voldoen801.Hadden de Diaconen door hun slecht beheer oorzaak gegeven, dat de zaak zoo ver was gekomen—zij wilden dit echter niet erkennen en protesteerden op hoogen toon tegen deze—zoo als zij hetnoemden—schennis hunner regten; de kerkeraad trok gedeeltelijk hunne partij en op sommigen vergaderingen vielen hevige tooneelen voor en werden de Commissarissen van het Hof beleedigd. Friderici ging echter voort en vermaande ernstig de predikanten, die niet beterdeorde in de vergaderingen wisten te handhaven802.Het etablissement voor de Boassie-lijders aan de Saramacca,Voorzorggenaamd, voldeed ook vrij goed aan zijne bestemming en telkens werden de lijders—niet slechts slaven maar ook armen vrije negers,mulatten en blanken er op overgebragt803.Van de betrekkelijke rust in de kolonie wilde Friderici ookgebruik maken, om de kas tegen de wegloopers, waarin een groot te kort was, in beteren staat te brengen, waartoe een concept voor een nieuw reglement in het Hof van Policie werd ingebragt en bediscussieerd.804Daar volgens dit ontwerp de belasting zou worden verhoogd, verklaarden zich velen in de kolonie hiertegen en weldra werd een uitvoerig, door vele planters onderteekend rekwest aan het Hof ingediend, waarin o. a. betuigd werd, »dat de toestand van de volkplanting nog veel te wenschen overliet.”805Dat deze betuiging waarheid behelsde, bleek behalve uit de gedurige overgang van plantaadjes in de handen der hypotheekhouders ook uit de slechte betaling aan de publieke kassen. Alleen aan het kantoor der modique lasten bleef, volgens door den ontvanger in December 1790 ingeleverde staat, door verscheidene personen nog te betalen ƒ 142,168 : 13; en men kon rekenen, dat die personen het immer schuldig zouden blijven.806De kas tegen de wegloopers had groote uitgaven moeten doen, en niettegenstaande belangrijke inkomsten waren er groote schulden gemaakt. Blijkens den in Mei 1793 door den ontvanger ingeleverden staat, was het jaar 1792 wegens de binnenlandsche rust en de hooge prijs der producten zeer voordeelig voor de kas geweest: ƒ 412,844,194 was in dat jaar ontvangen, maar was dit genoegzaam geweest tot bestrijding der uitgaven, het kon nog weinig baten tot delging der schuld. Die schuld bedroeg:

In de behandeling der slaven was weinig verbetering te bespeuren. De revolutionaire vrijheidskoorts, van Frankrijk ook in Suriname overgebragt, had daarop geen invloed. Wel waren de meeste blanken ijverige aanhangers der revolutionaire begrippen van dien tijd, doch vertraden de eerste en heiligste regten hunner donker gekleurde natuurgenooten met de voeten; zij schreeuwdenvoor zich zelvenom eeneonbestaanbare vrijheiden handhaafden tegelijk degruwelijkste slavernij; men—maar wij vervolgen de geschiedenis.Bij de beschouwing van den kerkelijken toestand en dearmverzorging te dier tijde in Suriname, en bij het vermelden van de letterkundige ontwikkeling, zagen wij Wichers reeds hier en daar handelende optreden. Wij hadden meermalen gelegenheid om op te merken, dat de lofspraak, hem kwistig in de Historische proeve en ook elders toegezwaaid, niet onverdiend was.Vooral sprong hierbij in het oog de hem toegeschrevene deugd van verdraagzaamheid, waarvan hij verscheidene bewijzen gaf. Bij de door de Roomsch-Catholieken toch verzochte vrijheid tot openlijke uitoefening hunner eeredienst, had de stem en voorspraak van Wichers in het Hof grooten invloed op de gereede toestemming van dat verzoek. Ook de Luthersche gemeente wilde hij gaarne in den nood, waarin haar armenkas verkeerde, helpen, en diende haar met goeden raad. Dat die raad, niettegenstaande de Luthersche gemeente dien opvolgde, niet baatte, lag niet aan Wichers, daar de Boekhouder-Generaal niet te bewegen was, om een gunstig advies op haar rekwest om subsidie uit te brengen (zie bladz.414), en overeenkomstig dit advies werd tegen den wensch van Wichers, genoemd rekwest gewezen van de hand. De Hernhutters en hun arbeid nam Wichers welwillend in bescherming. Den Joden, door onderlinge twisten verdeeld, weigerde hij geene medewerking om hunne instellingen te regelen, en het door hen in hem getoonde vertrouwen beantwoordde hij door met ijver hunne zaken ter hand te nemen en tot een vrij goed einde te brengen.Die verdraagzaamheid had echter hare grens: streng werd door Wichers de ongodsdienstige strekking van sommigen, gedurende zijne regering, in Suriname uitgekomen, geschriften gegispt en hiertegen maatregelen verordend. In het politieke scheen hij geen wrijving van gedachten te schuwen, want niettegenstaande de reeds vermelde klagt van den Raad-Fiscaal over de Surinaamsche Spectator, vinden wij geene berigten eener nadere vervolging.De liefde van Wichers voor de fraaije letteren deed hem de daartoe eenigzins in de Kolonie ontwaakten lust aanmoedigen: terwijl de waarheid der bewering: dat hij een kundig en verlichtman was, door zijne andere handelingen, tijdens hij het bewind over Suriname voerde, bevestigd werd.Suriname genoot na het eindigen van den oorlog met Engeland eene betrekkelijke rust. Daar er echter eenige vrees voor het uitbreken van vijandelijkheden tusschen onze republiek en den Keizer van Oostenrijk bestond, werd het garnizoen op het fort Nieuw Amsterdam vrij voltallig gehouden en een paar gewapende schepen op die hoogte in de rivier geposteerd723. Later werden de gemoederen weder verontrust door de uit Europa overgebragte tijdingen omtrent eene tusschen Engeland en Frankrijk te verwachten vredebreuk; waardoor de kolonie Suriname,zootusschen beider bezittingen gelegen, ligt in ongelegenheid zou kunnen geraken; waarom dan ook eenige voorzorgen niet overbodig werden geacht724. De komst van Fransche schepen, die depêches van den Gouverneur van Cayenne overbragten, werd toen met een wantrouwend oog aangezien725; terwijl ook de houding van het Fransche Gouvernement dier kolonie, ten opzigte der Bonni-negers, dit wantrouwen versterkte726. Het geschil tusschen Oostenrijk en onze republiek, bepaalde zich tot Europa en had geen dadelijke nadeelige gevolgen voor Suriname; de verwikkelingen tusschen Engeland en Frankrijk, waarbij ons vaderland werd betrokken, strekten zich onder de regering van Wichers nog niet tot Suriname uit. Wichers had alzoo gedurende zijn bestuur geen inval van buitenlandsche vijanden te wederstaan; de vaart werd niet gestremd zoo als onder Texier; men behoefde niet als toen vrees voor een door die stremming veroorzaakte hongersnood te koesteren en men kon alzoo aan de overige belangen der kolonie meer zorg wijden.Van die betrekkelijke rust werd dan ook door Wichersgebruik gemaakt, om door gepaste maatregelen de cultuur te bevorderen en den gezondheidstoestand te verbeteren. Aan de Mot-, Matappica- en Warappakreeken werden van tijd tot tijd plantaadjes aangelegd, voornamelijk ter bebouwing van katoen. Digt gewassen kreupelhout belette echter de weldadige werking der zeelucht, belemmerde de cultuur en was van nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand. Wichers liet hierom veel hout omhouwen en deze openkappingen, die den frisschen zeewind vrij spel gaven, waardoor de lucht werd afgekoeld, begunstigde de cultuur en verbeterde den gezondheidstoestand727.Een landbouwkundig genootschap, dat in Suriname werd opgerigt, genoot zeer de gunst en bescherming van den Gouverneur. Hij woonde soms deszelfs vergaderingen bij en verleende gaarne zijne voorspraak bij heeren Directeuren om goedkeuring op hunne pogingen tot wetenschappelijke behandeling van den landbouw te erlangen728.Echter ging de landbouw niet vooruit; vele plantaadjes werden verlaten: door gebrek aan de benoodigde slavenmagt, waarover bittere klagten werden aangeheven729, door het gemis aan het onontbeerlijk kapitaal, de afwezigheid der eigenaren en door vele andere oorzaken.Gedurig werden plantaadjes voor schuld aan den hypotheekhouder verkocht en telkens vindt men in de notulen gewag gemaakt van aanzoeken tot het Hof, om ontheffing van de verschuldigde 3 pCt. transportkosten. (Dit werd meestal toegestaan, totdat de Boekhouder-Generaal hiertegen opkwam en daarna wees het Hof dergelijke verzoeken meermalen van de hand730.)In 1789 en 90 rees de waarde der producten. De prijs die jaarlijks werd vastgesteld, waarvan de 5 pCt. belastingmoest worden betaald, was in 1789 het vat suiker ƒ 90, het pond heele koffij 9 stuivers, gebroken dito 7 stuivers, schoone katoen het pond 18 stuivers, vuile dito 10 stuivers, cacao het pond 4 stuivers. In 1790 werd de prijs der suiker tot ƒ 100 per vat gebragt. Sommige planters trachtten deze voordeelen nog te vergrooten door suikervaten te doen vervaardigen, waarin soms 1300 pond werd geladen; men wilde alzoo de verhoogde belasting ontgaan, doch de Boekhouder-Generaal protesteerde tegen deze kwade practijken en verzocht hiertegen voorziening731. Deze voordeelen waren echter niet in staat het toenemende verval te wederhouden; behalve de reeds meermalen genoemde oorzaken, werkten ook andere omstandigheden, die wij later zullen vermelden, hiertoe mede.Gingen de plantaadjes achteruit, de stad Paramaribo nam echter voor het uiterlijke zeer in bloei toe. Bij een plan tot straatverlichting, in de notulen opgenomen, werden 230 lantaarnen noodig geacht, waaruit reeds eenigermate de uitgestrektheid der stad blijkt. Het getal huizen werd hierbij opgegeven 1776 te bedragen, dus ongeveer 700 meer dan Teenstra en Sypensteyn vermelden732. Die straatverlichting kwam echter niet tot stand en nog heden heerscht bij avond en nacht duisternis op Paramaribo’s straten. Om den voortdurenden aanwas der bevolking te gemoet te komen, werd door Wichers den grond gelegd voor eene voorstad of buitenwijk. Het Combé (een aloude Indiaansche naam), gelegen tusschen de stad en het fort Zeelandia, werd daartoe uitgemeten en in erven en tuinen verdeeld733.Wichers liet het Gouvernementshuis verfraaijen en van eene beneden galerij voorzien734; doch openbare gebouwen werdenonder zijn bestuur niet opgerigt. Een houten gebouw voor eene vischmarkt toch, kan men bijna niet als zoodanig noemen. Evenwel was het eene goede zaak; er werd nu een verbod uitgevaardigd, om elders in de stad visch te verkoopen en de walgelijke overblijfsels van den visch, die vroeger hier en daar werden nedergeworpen, verpesten niet langer de lucht door onaangename reuk; terwijl nu tevens een beter toezigt op de hoedanigheid van den aangeboden visch kon worden uitgeoefend. Zindelijkheid en gezondheid werden alzoo beide hierdoor bevorderd735.De behoefte aan eene inrigting ter verpleging van Boassie-zieken, afgezonderd van alle anderen, was reeds sedert lang in de kolonie gevoeld. Bij het heerschen der kinderpokken in 1764 was in de nabijheid der stad Paramaribo wel tijdelijk een gebouw opgerigt (zie bladz.274), waar de lijders aan die epidemie moesten worden verpleegd; doch dit ligt getimmerd gebouw kwam spoedig in verval en werd geheel ongeschikt tot het opnemen van zieken. Het was hoogst wenschelijk, eene dergelijke inrigting tot stand te brengen, want jaarlijks breidde zich die vreesselijke Boassie uit. Ook nu werd deze zaak in het Hof op nieuw herhaaldelijk ter sprake gebragt en in Augustus 1786 werd daarover eene missive aan H. H. Directeuren gezonden736. De kerkeraad derLutherschegemeente drong mede op het nemen van afdoende maatregelen aan; hij verzocht, om voor de door Boassie besmette armen, die zich tot de Diaconie der Luthersche gemeente vervoegden, een plaats aan te wijzen, waar zij afgezonderd van anderen konden worden verpleegd. Ofschoon de armenkas in slechten toestand verkeerde, (zie bladz.405) bood de kerkeraad echter aan, om hiervoor, naar evenredigheid, uit die kas bij te dragen737.Het duurde, niettegenstaande herhaalden drang, nog een geruimen tijd vóór hieraan gevolg werd gegeven. Eindelijk in 1790 bragt de Raad van Policie Becker een ontwerp ter tafel, dat breedvoerig bediscussieerd en met eenige wijzigingen aangenomen werd738.Nog in hetzelfde jaar, doch reeds na het vertrek van Wichers, werd een etablissement »Voorzorg” geheeten, in Saramacca, daartoe aangewezen, provisioneel voor slaven, doch hetwelk, volgens later te maken bepalingen, ook voor blanke lijders zou kunnen dienen; de opzigter werd ƒ 600 traktement, rantsoen, schrijfbehoeften toegekend739.Werd er alzoo eenige voorziening gebragt in de verzorging der slaven, die aan de Boassie leden, het was minder om hun lot te verzachten, dan wel om gevreesde besmetting voor te komen. Verbetering van het lot des slaafs was geene zaak, die de harten of hoofden der kolonisten bezig hield, en een man als P. F. Roos, die der vrijheid bezong, en o. a. in zijn vers »Suriname verheerlijkt,” in kreupeldicht aandringt, »om tempelen der vrijheid gewijd op te rigten,” verheugt zich, eenige regelen lager, in het vooruitziet: »dat Africa op nieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven zal wezen”740. De verzen van dien door velen gevierden man, vloeijen over van allerlei schampere aanmerkingen jegens de arme negers: hij (de vrijheidsvriend?) keurt het ten hoogste af en is zeer verontwaardigd, indien zij den arbeid weigeren, omdat zij noch voedsel, noch kleeding ontvangen741.Wichers wordt door sommige schrijvers (Stedman en andere) geprezen, dat hij ook jegens de slaven menschlievendheid betoonde, doch behalve het feit, dat hij een neger (Apollo, weglooper van La Bonne Amitie) door het Hof ter dood veroordeeld, die straf kwijt schold en hem in plaats daarvan in boeijen aan ’s landswerken liet arbeiden742, vinden wij in deofficieelebescheiden hiervan weinig vermeld. De vreesselijke straffen jegens de slaven bleven in volle kracht; in Augustus 1787 werd ook de wreede en onmenschelijke straf, het afzettenvan een been onder de knie, weder toegepast op den neger Jakje743.Dat Wichers òf in het algemeene vooroordeel van dien tijd omtrent de behandeling der slaven deelde, òf dat hij geen zedelijke kracht genoeg had om hier tegen te getuigen, is ons niet volkomen duidelijk. Aan welke oorzaken dit dan moet worden toegeschreven beslissen wij niet; maar zeker is het, dat de vermelding van het volgende, een pijnlijken indruk op vele lezers zal maken:Bij mondelinge overeenkomst met de bevredigde boschnegers was bepaald, dat de weggeloopen slaven, die door hen gevangen en aan de regering werden overgeleverd, niet met den dood gestraft, maar slechts veroordeeld zouden worden, om, in boeijen, voor het land aan de forten of op het Cordon te arbeiden744; de meester ontving voor het gemis van den arbeid zijns slaafs ƒ 200.— restitutie uit de kas tegen de wegloopers. Het niet voltrekken der doodstraf aan de gevangen genomen wegloopers maakte wel geen artikel van het met de boschnegers gesloten vredesverdrag uit, maar was aan dezen op dringend verzoek later toegestemd en tot 1788 getrouw nageleefd. Toen echter werd die belofte ingetrokken, daar men vermeende: »dat het wegloopen hierdoor werd aangemoedigd” en het Hof besloot, dat voortaan de weggeloopen slaven, die door de boschnegers gevangen en aan de regering werden overgeleverd, op dezelfde wijze als anderen zouden worden gestraft745.Het wegloopen nam evenwel gestadig toe en de aanvallender Marrons op de plantaadjes herhaalden zich telkens746. De meeste diensten ter beteugeling huns overmoeds werden door het vrijcorps verrigt, en terwijl men dit moest erkennen, wenschte men er dan ook deuitbreidingvan; doch het bezwaar hiertegen lag in de groote kosten, die vereischt werden tot de vorming en het onderhoud van dit corps. Voornamelijk door de uitgaven hiertoe benoodigd en door die van het aanleggen van het Cordon was er een te kort in de kas tegen de wegloopers ontstaan, tot welks dekking men schulden had moeten aangaan: de stad Amsterdam alleen had een voorschot gedaan van ƒ 700,000.— en heeren Directeuren ƒ 719,314.—747. Die schuld te vermeerderen was niet raadzaam; de belasting op de producten te verhoogen had ook vele bezwaren,en toch het vrijcorps moest ten minste in stand worden gehouden. Wichers stelde hiertoe aan het Hof voor: om de vroegere belasting van ƒ 1,— hoofdgeld voor ieder persoon (vrije of slaaf), die sedert eenige jaren afgeschaft was, weder in te voeren; daarenboven als nieuwe belasting te verordenen dat ieder slaaf, die voortaan met de vrijheid zou worden begiftigd, hiervoor ƒ 100.— aan de kas tegen de wegloopers zou betalen en ieder slavin ƒ 50.—. De te manumitteeren slaven konden, indien zij hiertoe geschiktheid bezaten, door driejarige dienst bij het vrijcorps, van het betalen dier genoemde som worden vrijgesteld748. Wichers vermeende (zoo drukte hij zich uit), dat de vrijheid een zoo kostbaar geschenk was, dat hij, die dezelve ontving, gaarne eene dergelijke somzouwillen betalen, of zich tot eene vrijwillige dienst bij het vrijcorps verbinden; maar Wichers bedacht ongetwijfeld niet, dat er eene groote onbillijkheid en onregtvaardigheid in gelegen was, om den arme bij een eindelijk toekennen van natuurlijke, doch lang onthouden regten, hiervoor nog te laten betalen. Dergelijke redenen golden te dier tijde weinig; het Hof vond de beide voorstellenvan Wichers zeer aannemelijk; HH. Directeuren schonken er hunne toestemming aan en ze werden in resolutiën geconverteerd749.De geldkwestie heeft steeds ongunstig op de vrijmaking der slaven gewerkt; niet slechts deed zij in het hier genoemde op nieuw onbillijkheden begaan; zij oefende ook een noodlottigen invloed uit op het kwijten eener schuld jegens de kleurlingslaven, welks grootheid men eenigermate had beginnen te gevoelen. De kleurlingslaaf was nog ongelukkiger dan de negerslaaf. Uit gemengd bloed gesproten, van zwakker ligchaamsgestel, was hij voor den zwaren arbeid minder dan de negers geschikt. Viel die arbeid hem zwaar, dubbel pijnlijk troffen hem de vernederingen en beleedigingen, die hij als slaaf moest verdragen; want ook in zijne aderen stroomde het bloed zijner vaderen. En trilde de vader van verontwaardiging bij de geringste aanranding zijner vrijheid; diens kind moest lijden en zwijgen, zelfs de bij grofste schending, en zijn medelotgenoot, de zwarte negerslaaf, beschouwde den kleurlingmakker met wantrouwen.In 1781, onder den wakkeren Texier, was eene commissie benoemd om: zoo mogelijk maatregelen te beramen, ten einde kinderen, gesproten uit gemengde geslachten, den schat der vrijheid te bezorgen. Die commissie hield vergaderingen, discussiën, bragt verslag uit en—dit duurde tot 1790—eindelijk werd door het Hof besloten de zaak provisioneel te laten rusten: ’s landsfinantiënlieten niet toe, om den koopprijs aan de eigenaren te betalen; het was moeijelijk, om daarenboven die kinderen eene goede opvoeding te doen erlangen, en—men troostte zich hiermede: dat er door de vaders dier kinderen meermalen brieven van manumissie werden aangevraagd750.Zij die door hunne ontvlugting zich zelven de vrijheid haddenverworven; die tot behoud daarvan een strijd met Europesche soldaten niet hadden geschroomd en slechts door den moed van het vrijcorps gedwongen waren geworden de kolonie te verlaten, en over de Marowijne een veilig toevlugtsoord te zoeken, bragten nog meermalen vrees en schrik in de kolonie. De Marrons, die met hun opperhoofd Bonni, den man van gemengd bloed, in 1776 over de Marowijne waren getrokken, hadden zich eenigen tijd rustig gehouden, doch in de laatste tijden weder van zich doen hooren en de kolonisten door enkele strooptogten verontrust. Die onrust bij de kolonisten werd vermeerderd door geruchten omtrent eene dubbelzinnige houding van het Fransche Gouvernement van Cayenne, dat toch schijnbaar in vriendschap met het onze verkeerde. Er kwamen namelijk klagten over verstandhouding tusschen dat Gouvernement en de Bonni-negers; men verhaalde dat zij er door van allerlei gereedschappen en ook oorlogsbehoeften werden voorzien, ja dat er sprake van was, dat eenigeFranschenzich bij hen zouden vestigen. Zelfs de Aucaner-boschnegers, (onze bondgenooten) waren hierover niet geheel zonder ongerustheid751.Het Gouvernement van Suriname besloot op zijne hoede te zijn en trachtte in de eerste plaats het wantrouwen der Aucaners tegen Bonni te vermeerderen, om van die zijde steun te erlangen en ten tweede versterkte men het vrijcorps, om in staat te zijn de gevreesde aanvallen, zoo mogelijk, te keeren.Men hield een wakend oog en het bleef nog eenigen tijd vrij rustig; Bonni verschalkte hen echter. In Augustus 1788 berigtte de Joodsche Burgerkapitein, dat er een gerucht liep: »een gedeelte der bende van Bonni was over de Marowijne getrokken en bedreigde de plantaadjes”752. Nog bleef het een wijle stil; zou het een onwaar en valschgerucht zijngeweest? Neen! weldra werd het bevestigd; daar klinkt eensklaps de droevige mare door de kolonie: De mannen van Bonni hebben de plantaadje Clarenbeek aangevallenden blankofficier gedood, vier soldaten gekwetst, het grootste gedeelte der slavenmagt medegenomen en als gevangene den directeur Merle753.Vooral dit laatste bragt eene algemeene schrik teweeg; mensteldezich in de kolonie voor, dat Bonni de Merle onder des uitgezochtste martelingen zou doen sterven. Bonni deed echter niet alzoo; hij behandelde de Merle goed en wilde hem, blijkens een brief door dezen, aan eenige vrienden in Paramaribo, geschreven, tegen een behoorlijke losprijs vrijgeven754.Wat nu te doen? Bonni vervolgde zijne strooptogten en achtervolgens werden nog drie plantaadjes door hem overvallen. De nood steeg; er moest met kracht worden gehandeld. De dappere Friderici, de bekwame opperbevelhebber van het vrijcorps, was in 1785 tot hoofdofficier bij de troepen der kolonie en Inspecteur der linie van defensie benoemd; niettegenstaande zijne werkzaamheden hierdoor zeer waren vermeerderd en men hem alzoo een officier tot eigenlijken chef van het vrijcorps had moeten toevoegen, was hij echter in naam chef gebleven (voorzigtigheidshalve, omdat hij er zoo zeer bij bemind was).755Friderici, die beter dan iemand anders in staat was over de waarde van het vrijcorps te oordeelen, verwachtte van deszelfs diensten bij eene geregelde expeditie tegen Bonni, de beste resultaten.756Hij stelde voor met gezegd korps offensief te handelen en tot dekking daarvan eene goede militaire post aan de Marowijne te plaatsen. Om den aanval met kracht te kunnen doorzetten, wenschte hij het vrijcorps onmiddellijk te versterken, dooraankoop van schutternegers. Het Hof kon zich hiermede in theorie wel vereenigen, maar—het ontbrak aan genoegzame soldaten en aan geld tot aankoop »van schutternegers”—men zou zich alzoo tot verdedigings-maatregelen moeten bepalen757.Aan de Marowijne werd een militaire post, uit soldaten en een groot gedeelte van het vrijcorps bestaande, opgerigt. Zoo ver klom de stoutmoedigheid van Bonni, dat hij met zijne bende den 5denNovember 1789 hierop een aanval beproefde. De eerste conducteur van het vrijcorps Stoelman en zijne onderhebbende manschappen weerden zich echter zoo dapper, dat de aanval mislukte en de Marrons de vlugt moesten nemen.758Bonni en zijne mannen hadden hunne dooden en gekwetsten medegevoerd en zich op een der talrijke eilanden in de Marowijne terug getrokken. Hen hier te vervolgen had vele moeijelijkheden, maar wat moed of beleid niet vermogt, werd door verraad gemakkelijk gemaakt. Bij Bonni bevond zich een neger, Ascaan genaamd, zijn onderhoofdman die zijn vertrouwen genoot. Deze neger echter was een verrader,hij verliet Bonni, kwam tot de Aucaners en gaf zijn voornemen te kennen om de blanken te dienen, terwijl hij, als bewijs zijner goede trouw, zijne vrouw en een zoon als gijzelaars aan hun wilde overlaten. Dit voorstel, der regering aangeboden, werd gretig door haar aangenomen. Door den verrader geleid gelukte het op den 30stenApril 1790 Bonni’s dorp, Aroukoe op een eiland in de Marowijne gelegen, te overvallen. Bonni bood dapperen wederstand, maar van verscheiden zijden aangetast moest hij wijken. De Marrons leden groote verliezen: zes negerinnen vielen den overwinnaars in handen. Van Merle, die nog altijd door Bonni als gijzelaar werd gehouden, had zich gedurende het gevecht in een Birri Birrimoeras verborgen en werd daar door kapitein Kremer gevonden. Na de vlugtenden zoo veel mogelijk afbreuk te hebben gedaan, liet mende verdere vervolging voor het oogenblik varen, en keerde met vreugdegejuichnaarParamaribo terug.759Ascaan ontving tot loon voor zijn verraad, de vrijheid, onderofficiers-gagie en ƒ 100 douceur.Hoewel een groot gedeelte van Bonni’s bende ontkwam, was echter zijne kracht gebroken; kommer, ellende en hongersnood waren voortaan het deel zijner mannen. Bonni was niet langer gevaarlijk voor de kolonie.De bekende tegenstander der Marrons, de vrijneger Quassy, was in Mei 1787 in hoogen ouderdom overleden.760Deze merkwaardige man, die getrouw aan de blanken, evenwel een buitengewonen invloed op zijne zwarte landslieden bezat, welke hem voor een Obia-man, een toovenaar ja voor een godheid aanzagen, was reeds door Mauricius tot onderhandelingen met de Marrons gebruikt. De vijanden van Mauricius hadden zijn trouw verdacht gemaakt, doch de uitkomst heeft geleerd, dat deze beschuldigingen valsch waren en meermalen werden van zijne goede diensten door opvolgende Gouverneurs gebruik gemaakt.761Hij had dikwijls belooningen van Gouverneurs en Raden ontvangen; de Prins van Oranje had hem een fraaijen met goud gegallonneerden rok en punthoed, benevens een gouden gedenkpenning geschonken. In de laatste jaren woonde hij in een goed huis te Paramaribo, hetwelk hem, benevens het gebruik van een paar slaven tot zijne dienst, kosteloos, door de regering ten gebruike was afgestaan. In 1730 had hij den geneeskrachtigen wortel, die sedert naar hem Quassy-hout genoemd is, ontdekt. Door die ontdekking en de gunsten welke hij van de regering genoot, had hij zich groote rijkdommen kunnen vergaderen, doch een ongebonden zedeloos leven was zijn ongeluk.762Den 10denNovember 1785 had de bijzonderheid plaats, dat op de rivier Suriname een eenmast vaartuig arriveerde, met slechts één eenigen persoon J. Schakfort, bemand, komende van Londen, laatstelijk van l’Orient (eene zeestad met 17,800 inwoners, in het Fransche departement Mortriban, aan de baai port Louis en den mond der Scarpe), van waar het den 6denJulij 1785 vertrokken was, hebbende niets dan krijt tot lading763.Buitengewone voorvallen als groote branden, zware ziekten, enz. vielen tijdens het bestuur van Wichers niet voor; alleen werd er op den dag zijner aankomst, den 22stenNovember 1784, eene ligte aardschudding waargenomen, welke echter evenmin als die twee jaren later, den 21 Julij 1787, plaats vond, eenige schade veroorzaakte764.Wichers genoot groote eere en onderscheiding van zijne meesters, de Directeuren en Regeerders der Kolonie. Op hun verzoek ook werd door H. H. M., bij Resolutie van 7 Maart 1785, hem den rang van Generaal-Majoor bij de troepen van den Staat toegekend. Door deze rangsverhooging (de vorige Gouverneurs waren slechts kolonels) werd dan ook de titel van WelEdelGestrenge in dien van HoogEdelGestrenge veranderd. Die benoeming was den meesten Surinamers aangenaam en bij de daaropgevolgde felicitaties werd hem veel hartelijkheid betoond765. Wichers was vrij algemeen bemind en de verhouding met de beide Hoven was zeer vriendelijk en welwillend, In de laatste jaren van zijn verblijf kwamen er echter weder moeijelijkheden. Het begeven van ambten door den Gouverneur alléén, tot welks begeving het Hof oordeelde mede regt te hebben, was gelijk meermalen weder eene bron van onaangenaamheden766. Voornamelijk evenwel kwam er verschilover de ten uitvoerlegging van een besluit van HH. Directeuren betreffende de weeskamer.Het departement der weeskamer liet steeds veel te wenschen over. Door verscheidene Gouverneurs waren er wel verbeteringen beproefd, doch zij hadden weinig gebaat. Ook Wichers had veranderingen aangebragt. Het tractement der Weesmeesters was door hem van ƒ 3500 tot ƒ 4000 verhoogd, terwijl dan deprovisiënaan de kas en niet aan Weesmeesters vervielen.767Radicale verbetering bleef echter noodig. Directeuren wenschten eene nieuwe Wees-Curatele en onbeheerde Boedelskamer op te rigten en zonden daartoe een instructie aan Gouverneur en Raden, waarbij zij tevens sterk aandrongen, dat deze zaak spoedig tot stand kwam.768Hun wil was bepaald uitgedrukt en toen sommige Raden hier tegen eene sterke oppositie vormden, wenschte Wichers, dat men, vóór alle dingen gehoorzaamde en daarna beklag deed. De oppositie was echter zoo krachtig, dat de zaak voor het oogenblik werd uitgesteld.769Directeuren lieten zich hierdoor niet afschrikken en in November van hetzelfde jaar kwam er een uitdrukkelijk bevel, dat, ongeacht de bezwaren van sommige Raden, de, den 30stenJulij 1788 in vergadering van HH. Directeuren en Regeerders vastgestelde, Instructie en Ordonnantie voor de nieuwe Wees-, Curatele- en Onbeheerde Boedelskamer der Kolonie Suriname in werking moest worden gebragt. Dit geschiedde; drie Weesmeesters en Curators werden aangesteld, de twee oudste op een tractement van ƒ 5000, de jongste op ƒ 4000; terwijl twee Raden van Policie met het toezigt werden belast770. Drie leden der oppositie leverden een protest in; Wichers liet dat stuk (65 bladzijden fijn geschreven), om hen genoegen te doen, in de notulen opnemen; Wichers trachtte verzoening te bewerken door o. a. aan twee leden der oppositie het toezigt op te dragen, doch dezen, deheeren Wolf en Frouin, weigerden echter, en legden kort na het vertrek van Wichers hun ambt als Raden van Policie neder en getroosten zich, om gewillig de ƒ 6000 boete te betalen771.Behalve de onaangenaamheden hieruit ontstaan, kwamen er ook klagten over de aanmatigingen der door Wichers aangestelde Joodsche Regenten, hetwelk hem mede veel verdriet veroorzaakte.Wichers verlangde naar eenige ontspanning en misschien ook wel wenschte hij in Holland een en ander nader te bespreken. Hij verzocht verlof om een reis naar het vaderland te mogen doen, wat hem werd toegestaan. Den 11denJunij 1790 deelde hij dit in de vergadering van het Hof mede en nam van hetzelve een hartelijk afscheid. Tot zijn plaatsvervanger, bij zijne afwezigheid, was door Directeuren benoemd, de heer Jurriaan François Friderici. Deze heer was reeds een maand te voren, ter vergelding van zijn betoonden vlijt en ijver door HH. Directeuren benoemd tot Commandeur en eersten Raad van het Hof van Policie772. Hij zou dezelfde magt als een Gouverneur ad Interim hebben, de gewone eed van getrouwheid moest in zijne handen worden afgelegd—doch de plegtige installatie achterwege blijven.Twee dagen later vertrok Wichers naar zijne plantaadje, digt bij Paramaribo; ging den volgende dag den 14 Junij 1790 scheep op het fregatschip de Standvastigheid, kapitein Bosman Prahl en aanvaardde de reis naar Nederland773. Hij keerde echter niet naar Suriname terug.Uit het medegedeelde zal men de vroeger gemaakte opmerking moeten toestemmen, dat Wichers onmiskenbare verdiensten had en onder de beste Gouverneurs van Suriname kan worden gerekend, doch dat de lof, dat hij tegen de gruwelijke behandelingder slaven, met allen ijver,zouhebben gewaakt, onverdiend was.Friderici, de dappere Friderici, werd algemeen geacht en door het vrijcorps als een vader bemind. Men zag het alzoo met genoegen, dat bij het vertrek van Wichers, aan Friderici het bestuur der kolonie werd toevertrouwd. Hij aanvaardde dit echter niet onder den gewonen titel van Gouverneur ad Interim, maar als Commandeur die »verder door de Edele Groot Achtbare Heeren Directeuren en Regeerders der opgemelde colonie geauthoriseerd was, omme het Gouvernement, geduurende hetverlofvan den Gouverneur-Generaal Wichers waar te nemen.”De gewone eed van getrouwheid werd alzoo wel door de civiele en militaire authoriteiten aan Friderici gedaan, doch de plegtige installatie bleef achterwege. Ruim twee jaren bleef hij onder dezen titel de kolonie besturen en altijd nog bleef men de terugkomst van Wichers verwachten. In eene vergadering van het Hof van Policie den 8stenMaart 1792 echter legde Friderici eene missive van H. H. Directeuren van 30 November 1791, over, waarbij kennis werd gegeven, dat Wichers zijne demissie als Gouverneur-Generaal had erlangd774.Nadat men hiervan zekerheid had bekomen, hoopte men datFridericidefinitief als Gouverneur zou worden aangesteld. Die hoop werd niet teleurgesteld.Den 7denAugustus deszelfden jaars, de verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, gaf Friderici op de parade mededeeling van zijne aanstelling als Gouverneur-Generaal der kolonie Suriname. Opden 24stenAugustus 1792, de verjaardag van den Erfprins van Oranje (later Koning Willem I), werd hij als zoodanig plegtiggeïnstalleerd775. In December 1798 ontving hij zijne benoeming als Generaal-Majoor.De gewone feesten als parade, gastmaal, bal enz. bleven niet achterwege; terwijl ook daarenboven het huis van den heer Raad van Policie Stolkert en van andere particulieren inwoners der kolonie, mitsgaders twee op de reede liggende schepen,met de wapens van Friderici en toepasselijke bijschriften prijkten en prachtig warengeïllumineerd.Nog verscheidene dagen lang duurden de feestelijkheden, die eindelijk den 13denAugustus werden besloten met een brillant souper aan het Gouvernementshuis van 250 couverts, gevolgd door een bal, dat tot ’s morgens ½ 6 ure werd voortgezet776.Zooveel mogelijk trachtte Friderici bij voor hem en voor de kolonie belangrijke gebeurtenissen, die hij wenschte te vieren, die feestviering te doen plaats hebben op die dagen, waarop een der leden van het vorstelijk geslacht verjaarde, en steeds werden die herinneringsdagen door hem met luister herdacht, want Friderici was een warm voorstander van het Huis van Oranje.Friderici ging in dezen niet mede met den tijdgeest, die meer en meer de banden, die ons Vaderland aan Oranje verbonden, vaneen trachtte te rijten.De beginselen der Fransche vrijdenkers, die de revolutie in Frankrijk te voorschijn riepen, waardoor een braaf vorst boeten moest voor de misdrijven zijner voorgangers en waardoor de ongebreidelde hartstogten der volkeren in beweging werden gebragt,hadden ook in ons Vaderland verdervend gewerkt; ook aldaar waren de gemoederen verhit en door allerlei drogredenen was het eene partij gelukt om Neêrlands volk van Oranje te vervreemden. De invloed dier beginselen werd ook in Suriname gevoeld en hierdoor ontstonden verwikkelingen, die noodlottige gevolgen voor de kolonie na zich sleepte, welke Friderici niet kon verhoeden.De algemeene toestand van Suriname was bij den aanvang der regering van Friderici niet zoo geheel ongunstig te noemen, als eenige jaren vroeger. Friderici was door en door met de koloniale belangen bekend en een ijverig voorstander van landbouw en industrie; men hoopte, dat onder zijn wijs en voorzigtig bestuur de kolonie tot meerderen bloei en meerdere welvaart zou geraken. Die hoop nog werd vermeerderd door het stijgen der prijzen van de koloniale producten, en hoewel de schaarschte aan geld zich nog wel pijnlijk deed gevoelen, en er nog gedurig plantaadjes in handen der hypotheekhoudersvoor schuld overgingen—troostte men zich met de betere vooruitzigten.Suriname was nog steeds eene belangrijke kolonie: volgens authentieke opgaaf van 1791 telde zij 591 plantaadjes, onder welke 46 waren, die aan de Joden toebehoorden. Wel zijn onder dat getal van ongeveer 600 plantaadjes ook begrepen de kleine kostgronden, aan welke bijna de naam van plantaadje niet toekwam, doch de uitvoer bewees dat men de kolonie niet gering moest achten; hij bedroeg in 1790 ruim 15,000 tot 20,000 okshoofden suiker, terwijl de belastbare waarde van een oxhoofd suiker tot ƒ 200 was gestegen777. Verscheidene keeren vindt men gewag gemaakt van pogingen om de daarvan aan deSociëteitte betalen belasting te ontduiken of ter sluiks suiker en andere verboden producten met Amerikaansche schepen te vervoeren778. Soms werden er belangrijke aanhalingen gedaan: o. a. in October 1791 werd door den Raad Fiscaal een pont met suiker,cacao,koffij enz. geladen, in beslag genomen, beneden de redoute Purmerend en voor een Amerikaansch schip bestemd. De netto opbrengst der geconfisceerde goederen bedroeg ƒ 8251,12.10⅔779.De bevolking der kolonie werd in 1791 begroot op:Zielen.Christenen,Blanken op de plantaadjes1,080Blanken,,te Paramaribo950Portugesche Joden,op de plantaadjes en Joden Savane250in de stad Paramaribo620Hoogduitsche Joden,op de plantaadjes30in de stad Paramaribo430Mulatten en vrije negers1,760Slaven,op de plantaadjes45,000in de stad Paramaribo8,000780De aanvoer der slaven was in de laatste jaren mede toegenomen, echter werden er steeds hooge prijzen besteed781, want de slavenmagt—zoo zij niet gestadig werd aangevuld—nam af, zoo ten gevolge van hevige ziekten als door uitputting en door wegloopen.Hield het wegloopen der slaven nog steeds aan, de vrees voor hunne aanvallen op de plantaadjes was veel verminderd sedert den slag bij Aroukoe, waar Bonni een zoo groot verlies was toegebragt. Bonni had zijne kracht verloren; vele zijner volgelingen verlieten hem of vielen in handen der aan de Marowyne geposteerde krijgsmagt, die van daar verscheidene expeditiën deed. In September 1791 werd o. a. onder bevel van den Luitenant-kolonel Beutler, een aanval op de bende van Bonni beproefd, die met eene overwinning van onze zijde eindigde waarvoor de genoemde Kolonel den 1stenJanuarij 1792, wegens »zijn gehouden conduite” op de parade met eene eeredegen werd beloond782. In December 1791 liepen 3 vrouwen en 1 jongen van Bonni weg; in Maart, April en Mei 1792 werden verscheidene overloopers en gevangenen van zijne bende te Paramaribo opgebragt783. Bonni wenschte zelf vrede te maken en had kort na den slag bij Aroukoe daartoe pogingen aangewend; men had dit niet geheel afgeslagen,784doch voornamelijk omhierdoor het terrein beter te verkennen en tijd te winnen en tevens wantrouwen tusschen hem en de Aucaners, die zich onzijdig wilden houden, te verwekken785. Dit gelukte, en terwijl den Aucaners hun eenigermate dubbelzinnig gedrag werd vergeven, trachtte men hen tegen Bonni op te hitsen, en vorderde als een bewijs hunner goede gezindheid, dat zij onze troepen zouden ondersteunen. Indien men let op vele de krachten, die in het werk werden gesteld, om een man, die reeds door zoo velen verlaten was en die thans met zijne weinige getrouwen in kommer en ellende doorbragt en vaak honger en gebrek moest lijden, geheel ten onder te brengen, dan moet men tot de overtuiging komen, dat Bonni geen gewoon man was, maar iemand die onder andere omstandigheden als een held en onversaagd verdediger der regten zijner landslieden zou beschouwd zijn geworden. Die Mulat was een moedig man en toen men hem bijna als geheel verslagen achtte, gaf hij op nieuw een schitterend bewijs van dien moed. In Augustus 1792 tastte zijn zoon Agouroe het dorp der Aucaners, Anderblaauw, aan en nam o. a. de beide blanke soldaten, die aldaar de post van bijleggers vervulden, als gevangenen mede786. Nu echter had hij zich de Aucaners tot geslagen vijanden gemaakt en weldra boden 72 strijdbare mannen onder hen aan, om eene expeditie naar het dorp van Bonni te ondernemen. Gaarne nam het Gouvernement die krachtige hulp aan en in Februarij 1792 trokken zij onder aanvoering van hun opperhoofd Bambi op weg, om Bonni te overvallen787. Die expeditie bereikte volkomen het voorgestelde doel. Bonni werd overrompeld en daar hij zich moedig verdedigde, door Bambi gedood. Het zelfde lot onderging zijne onderbevelhebbers Cormantijn Cojo, Paedje en nog tien andere negers; zes en dertig zoo vrouwen als kinderen werden levend gevangen. De Aucaners maakten verder een vrijbelangrijk buit aan ammunitie, corjalen, gereedschappen enz: door het omslaan der corjalen, waarin dit alles was geladen, op de klippen, werd slechts een klein gedeelte hiervan in Paramaribo gebragt788. Er heerschte groote vreugde over dezen uitslag der expeditie en in de buitengewone vergadering van het Hof, werd Friderici verzocht, om den Aucaners eene goede belooning hiervoor te geven; ook werd dankbaar de diensten erkend, die de Gouverneur in dezen nu en vroeger door zijne goed overlegde maatregelen had bewezen en hem verzocht een dag te bepalen, waarop hij de plegtige felicitatie zou kunnen verwachten.Tevens werd besloten om de aan de Marowyne commandeerenden Officier Zegelaar te belasten, om een detachement uit te zenden, ten einde de door Bonni en Cormantyn Cojo nieuw aangelegde kostgronden te verwoesten en de ontvlugte, hier en daar verstrooide Bonni-negers te vangen of te dooden789.Zoo was dan eindelijk de gevreesde Bonni gedood en de vrees voor de gestadige aanvallen zijner bende geweken. Men achtte zich in Suriname zoo veilig, dat, toen Directeuren en Regeerders der kolonie bij het vernemen van den slavenopstand op St. Domingo, besloten tweeoorlogsschepennaar Suriname te zenden, ten einde de volkplanters bij een dergelijke gebeurtenis de noodige bescherming te verleenen, er in het Hof besloten werd om aan Directeuren en Regeerders te berigten, dan men dergelijke hulp niet noodig had790, en toen eenige dagen later de luitenant Verheuil, met ’sLandsoorlogsbrik, de Pijl vóór de stad Paramaribo arriveerde, om de aangeboden hulp te verleenen, bedankte men hem beleefdelijk, waarop hij koers zette naar Berbice791.Kort na de optrede van Friderici in het bestuur, hadden er geruchten geloopen omtrent vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje. Bij de mogelijkheid, dat Suriname daar in op de een of andere wijze betrokken zou kunnen worden, was men op zijne hoede geweest en het oorlogsfregat de Eensgezindheid bleef toen ter beveiliging der kolonie op de reede voor Paramaribo792; daar latere tijdingen gunstiger luidden, verliet genoemd fregat de kolonie793; en men dacht zich nu ongestoord aan de bevordering van landbouw en handel te kunnen overgeven.Friderici wenschte ook de armverzorging op een beteren voet te brengen, daar zij, niettegenstaande de telkens vermeerderende subsidiën, zeer veel te wenschen overliet. Vooral was het slecht bestuur van het Gereformeerd Diaconiehuis eene zaak, die noodwendig voorziening behoefde. Er werd daarom op zijn voorstel eene commissie door het Hof benoemd, om een en ander behoorlijk te onderzoeken. Die commissie bragt in de vergadering van 28 December 1790 verslag uit van den staat van het Gereformeerde Diaconiehuis. Dit verslag luidde o. a.: »men moet verbaesd staan over de slegte ordre, welke in onze Diaconie is heerschende en welke allengskens door een quaade gewoonte hand over hand is toegenoomen, en welke van den beginne af aan, had moeten teegegaan zijn, bij aldien een yder dat wie met soo veel sorgvuldigheyd toezigt van deese aan de soo veel kostende staat is toevertrouwd en aanbevoolen, op ’t ernstigst zig deese zaak ter herte hadde genoomen.”Er werd—omdat men geene verbetering te gemoet zag indien het Diaconie-huis onder het beheer van den kerkeraad bleef—besloten, om aan HH. Directeuren voor te stellen dit gestichtonmiddellijkonder toezigt van het Hof te brengen.794De Directeuren konden zich, volgens hunne missive in December1791 ontvangen, zeer goed met dit voorstel vereenigen795en daarop werd deze zaak ten einde gebragt.Het bestuur werd opgedragen aan vier door het Hof te benoemen regenten; het toezigt berustte bij twee commissarissen (Raden van Policie); de binnenvader en moeder ontvingen als vast tractement ƒ 1500 ’s jaars. Zij waren gehouden de nieuwe reglementen getrouw na te leven.796Men was hiertoe zoo veel te eerder nog overgegaan, daar het langzamerhand ook eenigermate het karakter van Gereformeerd diakonie-,wees- en armhuis had verloren. De knapen werden ter opvoeding naar Amsterdam gezonden (van de meisjes vindt mengeengewag gemaakt); oude of gebrekkelijke lieden van andere geloofsbelijdenissen werden er ook opgenomen. De Luthersche gemeente toch, die nog geen tijding op hare aanvraag om hulp van directeuren had ontvangen, had verklaard buiten staat te zijn, om hare armen langer te verzorgen en daarop was besloten (zonder consequentie voor het vervolg) eenige armen derLutherschegemeente in het Gereformeerde diaconiehuis op te nemen797.De Katholieken hadden nog geen gevolg gegeven aan hunne belofte in December 1788 gedaan, om, overeenkomstig artikel 3 der voorwaarden op hunne toelating gesteld, hunne eigene armen te verzorgen798. Men had dus ook provisioneel eenig Roomsche armen in het Gereformeerd Diaconie-huis opgenomen—en de pastoor Eeltjes verzocht in Augustus 1791, dat men wilde voortgaan, met die aldaar te verplegen, want het was hun onmogelijk het zelf te doen. Als bewijs dezer onmogelijkheid deelde hij mede, dat de geheele ontvangst zoo uit het vaderland als van diverse personen in de kolonie over 1790 hadden bedragen eene som van ƒ 6185 : 17 : 8—welke som door de uitgaven overschreden was; tot 30 Junij 1791 bedroegen de ontvangsten ƒ 2836 : 4 : 8 en beliepen de uitgavenreeds ƒ 2717 : 8, terwijl er aan den apotheker nog te betalen bleef ƒ 83 : 10 en toch men had de meest mogelijke zuinigheid in acht genomen; zelfs den pastoor, die op ƒ 2600 tractement was beroepen, had zich te vreden gesteld met slechtsƒ1500—te ontvangen. Het Hof stond hierop het verzoek toe, dat men nog een jaar op deze wijze zou voortgaan, doch dat men, indien dan nog niet door de Roomsch-Catholieke gemeente voldaan werd aan art. 5, men overeenkomstig het bepaalde bij artikel 7 de kerk zou doen sluiten799.In een volgend jaar werd echter op herhaald verzoek op nieuw een jaar uitstel verleend; men zou voortgaan met deRoomsch-Catholiekearmen in het Diakonie-huis op te nemen, doch de Roomsch-Catholieke gemeente nam de verpligting op zich eenige alimentatie-kosten te betalen800, doch ook aan deze verpligtingen konden zij niet voldoen801.Hadden de Diaconen door hun slecht beheer oorzaak gegeven, dat de zaak zoo ver was gekomen—zij wilden dit echter niet erkennen en protesteerden op hoogen toon tegen deze—zoo als zij hetnoemden—schennis hunner regten; de kerkeraad trok gedeeltelijk hunne partij en op sommigen vergaderingen vielen hevige tooneelen voor en werden de Commissarissen van het Hof beleedigd. Friderici ging echter voort en vermaande ernstig de predikanten, die niet beterdeorde in de vergaderingen wisten te handhaven802.Het etablissement voor de Boassie-lijders aan de Saramacca,Voorzorggenaamd, voldeed ook vrij goed aan zijne bestemming en telkens werden de lijders—niet slechts slaven maar ook armen vrije negers,mulatten en blanken er op overgebragt803.Van de betrekkelijke rust in de kolonie wilde Friderici ookgebruik maken, om de kas tegen de wegloopers, waarin een groot te kort was, in beteren staat te brengen, waartoe een concept voor een nieuw reglement in het Hof van Policie werd ingebragt en bediscussieerd.804Daar volgens dit ontwerp de belasting zou worden verhoogd, verklaarden zich velen in de kolonie hiertegen en weldra werd een uitvoerig, door vele planters onderteekend rekwest aan het Hof ingediend, waarin o. a. betuigd werd, »dat de toestand van de volkplanting nog veel te wenschen overliet.”805Dat deze betuiging waarheid behelsde, bleek behalve uit de gedurige overgang van plantaadjes in de handen der hypotheekhouders ook uit de slechte betaling aan de publieke kassen. Alleen aan het kantoor der modique lasten bleef, volgens door den ontvanger in December 1790 ingeleverde staat, door verscheidene personen nog te betalen ƒ 142,168 : 13; en men kon rekenen, dat die personen het immer schuldig zouden blijven.806De kas tegen de wegloopers had groote uitgaven moeten doen, en niettegenstaande belangrijke inkomsten waren er groote schulden gemaakt. Blijkens den in Mei 1793 door den ontvanger ingeleverden staat, was het jaar 1792 wegens de binnenlandsche rust en de hooge prijs der producten zeer voordeelig voor de kas geweest: ƒ 412,844,194 was in dat jaar ontvangen, maar was dit genoegzaam geweest tot bestrijding der uitgaven, het kon nog weinig baten tot delging der schuld. Die schuld bedroeg:

In de behandeling der slaven was weinig verbetering te bespeuren. De revolutionaire vrijheidskoorts, van Frankrijk ook in Suriname overgebragt, had daarop geen invloed. Wel waren de meeste blanken ijverige aanhangers der revolutionaire begrippen van dien tijd, doch vertraden de eerste en heiligste regten hunner donker gekleurde natuurgenooten met de voeten; zij schreeuwdenvoor zich zelvenom eeneonbestaanbare vrijheiden handhaafden tegelijk degruwelijkste slavernij; men—maar wij vervolgen de geschiedenis.

Bij de beschouwing van den kerkelijken toestand en dearmverzorging te dier tijde in Suriname, en bij het vermelden van de letterkundige ontwikkeling, zagen wij Wichers reeds hier en daar handelende optreden. Wij hadden meermalen gelegenheid om op te merken, dat de lofspraak, hem kwistig in de Historische proeve en ook elders toegezwaaid, niet onverdiend was.

Vooral sprong hierbij in het oog de hem toegeschrevene deugd van verdraagzaamheid, waarvan hij verscheidene bewijzen gaf. Bij de door de Roomsch-Catholieken toch verzochte vrijheid tot openlijke uitoefening hunner eeredienst, had de stem en voorspraak van Wichers in het Hof grooten invloed op de gereede toestemming van dat verzoek. Ook de Luthersche gemeente wilde hij gaarne in den nood, waarin haar armenkas verkeerde, helpen, en diende haar met goeden raad. Dat die raad, niettegenstaande de Luthersche gemeente dien opvolgde, niet baatte, lag niet aan Wichers, daar de Boekhouder-Generaal niet te bewegen was, om een gunstig advies op haar rekwest om subsidie uit te brengen (zie bladz.414), en overeenkomstig dit advies werd tegen den wensch van Wichers, genoemd rekwest gewezen van de hand. De Hernhutters en hun arbeid nam Wichers welwillend in bescherming. Den Joden, door onderlinge twisten verdeeld, weigerde hij geene medewerking om hunne instellingen te regelen, en het door hen in hem getoonde vertrouwen beantwoordde hij door met ijver hunne zaken ter hand te nemen en tot een vrij goed einde te brengen.

Die verdraagzaamheid had echter hare grens: streng werd door Wichers de ongodsdienstige strekking van sommigen, gedurende zijne regering, in Suriname uitgekomen, geschriften gegispt en hiertegen maatregelen verordend. In het politieke scheen hij geen wrijving van gedachten te schuwen, want niettegenstaande de reeds vermelde klagt van den Raad-Fiscaal over de Surinaamsche Spectator, vinden wij geene berigten eener nadere vervolging.

De liefde van Wichers voor de fraaije letteren deed hem de daartoe eenigzins in de Kolonie ontwaakten lust aanmoedigen: terwijl de waarheid der bewering: dat hij een kundig en verlichtman was, door zijne andere handelingen, tijdens hij het bewind over Suriname voerde, bevestigd werd.

Suriname genoot na het eindigen van den oorlog met Engeland eene betrekkelijke rust. Daar er echter eenige vrees voor het uitbreken van vijandelijkheden tusschen onze republiek en den Keizer van Oostenrijk bestond, werd het garnizoen op het fort Nieuw Amsterdam vrij voltallig gehouden en een paar gewapende schepen op die hoogte in de rivier geposteerd723. Later werden de gemoederen weder verontrust door de uit Europa overgebragte tijdingen omtrent eene tusschen Engeland en Frankrijk te verwachten vredebreuk; waardoor de kolonie Suriname,zootusschen beider bezittingen gelegen, ligt in ongelegenheid zou kunnen geraken; waarom dan ook eenige voorzorgen niet overbodig werden geacht724. De komst van Fransche schepen, die depêches van den Gouverneur van Cayenne overbragten, werd toen met een wantrouwend oog aangezien725; terwijl ook de houding van het Fransche Gouvernement dier kolonie, ten opzigte der Bonni-negers, dit wantrouwen versterkte726. Het geschil tusschen Oostenrijk en onze republiek, bepaalde zich tot Europa en had geen dadelijke nadeelige gevolgen voor Suriname; de verwikkelingen tusschen Engeland en Frankrijk, waarbij ons vaderland werd betrokken, strekten zich onder de regering van Wichers nog niet tot Suriname uit. Wichers had alzoo gedurende zijn bestuur geen inval van buitenlandsche vijanden te wederstaan; de vaart werd niet gestremd zoo als onder Texier; men behoefde niet als toen vrees voor een door die stremming veroorzaakte hongersnood te koesteren en men kon alzoo aan de overige belangen der kolonie meer zorg wijden.

Van die betrekkelijke rust werd dan ook door Wichersgebruik gemaakt, om door gepaste maatregelen de cultuur te bevorderen en den gezondheidstoestand te verbeteren. Aan de Mot-, Matappica- en Warappakreeken werden van tijd tot tijd plantaadjes aangelegd, voornamelijk ter bebouwing van katoen. Digt gewassen kreupelhout belette echter de weldadige werking der zeelucht, belemmerde de cultuur en was van nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand. Wichers liet hierom veel hout omhouwen en deze openkappingen, die den frisschen zeewind vrij spel gaven, waardoor de lucht werd afgekoeld, begunstigde de cultuur en verbeterde den gezondheidstoestand727.

Een landbouwkundig genootschap, dat in Suriname werd opgerigt, genoot zeer de gunst en bescherming van den Gouverneur. Hij woonde soms deszelfs vergaderingen bij en verleende gaarne zijne voorspraak bij heeren Directeuren om goedkeuring op hunne pogingen tot wetenschappelijke behandeling van den landbouw te erlangen728.

Echter ging de landbouw niet vooruit; vele plantaadjes werden verlaten: door gebrek aan de benoodigde slavenmagt, waarover bittere klagten werden aangeheven729, door het gemis aan het onontbeerlijk kapitaal, de afwezigheid der eigenaren en door vele andere oorzaken.

Gedurig werden plantaadjes voor schuld aan den hypotheekhouder verkocht en telkens vindt men in de notulen gewag gemaakt van aanzoeken tot het Hof, om ontheffing van de verschuldigde 3 pCt. transportkosten. (Dit werd meestal toegestaan, totdat de Boekhouder-Generaal hiertegen opkwam en daarna wees het Hof dergelijke verzoeken meermalen van de hand730.)

In 1789 en 90 rees de waarde der producten. De prijs die jaarlijks werd vastgesteld, waarvan de 5 pCt. belastingmoest worden betaald, was in 1789 het vat suiker ƒ 90, het pond heele koffij 9 stuivers, gebroken dito 7 stuivers, schoone katoen het pond 18 stuivers, vuile dito 10 stuivers, cacao het pond 4 stuivers. In 1790 werd de prijs der suiker tot ƒ 100 per vat gebragt. Sommige planters trachtten deze voordeelen nog te vergrooten door suikervaten te doen vervaardigen, waarin soms 1300 pond werd geladen; men wilde alzoo de verhoogde belasting ontgaan, doch de Boekhouder-Generaal protesteerde tegen deze kwade practijken en verzocht hiertegen voorziening731. Deze voordeelen waren echter niet in staat het toenemende verval te wederhouden; behalve de reeds meermalen genoemde oorzaken, werkten ook andere omstandigheden, die wij later zullen vermelden, hiertoe mede.

Gingen de plantaadjes achteruit, de stad Paramaribo nam echter voor het uiterlijke zeer in bloei toe. Bij een plan tot straatverlichting, in de notulen opgenomen, werden 230 lantaarnen noodig geacht, waaruit reeds eenigermate de uitgestrektheid der stad blijkt. Het getal huizen werd hierbij opgegeven 1776 te bedragen, dus ongeveer 700 meer dan Teenstra en Sypensteyn vermelden732. Die straatverlichting kwam echter niet tot stand en nog heden heerscht bij avond en nacht duisternis op Paramaribo’s straten. Om den voortdurenden aanwas der bevolking te gemoet te komen, werd door Wichers den grond gelegd voor eene voorstad of buitenwijk. Het Combé (een aloude Indiaansche naam), gelegen tusschen de stad en het fort Zeelandia, werd daartoe uitgemeten en in erven en tuinen verdeeld733.

Wichers liet het Gouvernementshuis verfraaijen en van eene beneden galerij voorzien734; doch openbare gebouwen werdenonder zijn bestuur niet opgerigt. Een houten gebouw voor eene vischmarkt toch, kan men bijna niet als zoodanig noemen. Evenwel was het eene goede zaak; er werd nu een verbod uitgevaardigd, om elders in de stad visch te verkoopen en de walgelijke overblijfsels van den visch, die vroeger hier en daar werden nedergeworpen, verpesten niet langer de lucht door onaangename reuk; terwijl nu tevens een beter toezigt op de hoedanigheid van den aangeboden visch kon worden uitgeoefend. Zindelijkheid en gezondheid werden alzoo beide hierdoor bevorderd735.

De behoefte aan eene inrigting ter verpleging van Boassie-zieken, afgezonderd van alle anderen, was reeds sedert lang in de kolonie gevoeld. Bij het heerschen der kinderpokken in 1764 was in de nabijheid der stad Paramaribo wel tijdelijk een gebouw opgerigt (zie bladz.274), waar de lijders aan die epidemie moesten worden verpleegd; doch dit ligt getimmerd gebouw kwam spoedig in verval en werd geheel ongeschikt tot het opnemen van zieken. Het was hoogst wenschelijk, eene dergelijke inrigting tot stand te brengen, want jaarlijks breidde zich die vreesselijke Boassie uit. Ook nu werd deze zaak in het Hof op nieuw herhaaldelijk ter sprake gebragt en in Augustus 1786 werd daarover eene missive aan H. H. Directeuren gezonden736. De kerkeraad derLutherschegemeente drong mede op het nemen van afdoende maatregelen aan; hij verzocht, om voor de door Boassie besmette armen, die zich tot de Diaconie der Luthersche gemeente vervoegden, een plaats aan te wijzen, waar zij afgezonderd van anderen konden worden verpleegd. Ofschoon de armenkas in slechten toestand verkeerde, (zie bladz.405) bood de kerkeraad echter aan, om hiervoor, naar evenredigheid, uit die kas bij te dragen737.

Het duurde, niettegenstaande herhaalden drang, nog een geruimen tijd vóór hieraan gevolg werd gegeven. Eindelijk in 1790 bragt de Raad van Policie Becker een ontwerp ter tafel, dat breedvoerig bediscussieerd en met eenige wijzigingen aangenomen werd738.

Nog in hetzelfde jaar, doch reeds na het vertrek van Wichers, werd een etablissement »Voorzorg” geheeten, in Saramacca, daartoe aangewezen, provisioneel voor slaven, doch hetwelk, volgens later te maken bepalingen, ook voor blanke lijders zou kunnen dienen; de opzigter werd ƒ 600 traktement, rantsoen, schrijfbehoeften toegekend739.

Werd er alzoo eenige voorziening gebragt in de verzorging der slaven, die aan de Boassie leden, het was minder om hun lot te verzachten, dan wel om gevreesde besmetting voor te komen. Verbetering van het lot des slaafs was geene zaak, die de harten of hoofden der kolonisten bezig hield, en een man als P. F. Roos, die der vrijheid bezong, en o. a. in zijn vers »Suriname verheerlijkt,” in kreupeldicht aandringt, »om tempelen der vrijheid gewijd op te rigten,” verheugt zich, eenige regelen lager, in het vooruitziet: »dat Africa op nieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven zal wezen”740. De verzen van dien door velen gevierden man, vloeijen over van allerlei schampere aanmerkingen jegens de arme negers: hij (de vrijheidsvriend?) keurt het ten hoogste af en is zeer verontwaardigd, indien zij den arbeid weigeren, omdat zij noch voedsel, noch kleeding ontvangen741.

Wichers wordt door sommige schrijvers (Stedman en andere) geprezen, dat hij ook jegens de slaven menschlievendheid betoonde, doch behalve het feit, dat hij een neger (Apollo, weglooper van La Bonne Amitie) door het Hof ter dood veroordeeld, die straf kwijt schold en hem in plaats daarvan in boeijen aan ’s landswerken liet arbeiden742, vinden wij in deofficieelebescheiden hiervan weinig vermeld. De vreesselijke straffen jegens de slaven bleven in volle kracht; in Augustus 1787 werd ook de wreede en onmenschelijke straf, het afzettenvan een been onder de knie, weder toegepast op den neger Jakje743.

Dat Wichers òf in het algemeene vooroordeel van dien tijd omtrent de behandeling der slaven deelde, òf dat hij geen zedelijke kracht genoeg had om hier tegen te getuigen, is ons niet volkomen duidelijk. Aan welke oorzaken dit dan moet worden toegeschreven beslissen wij niet; maar zeker is het, dat de vermelding van het volgende, een pijnlijken indruk op vele lezers zal maken:

Bij mondelinge overeenkomst met de bevredigde boschnegers was bepaald, dat de weggeloopen slaven, die door hen gevangen en aan de regering werden overgeleverd, niet met den dood gestraft, maar slechts veroordeeld zouden worden, om, in boeijen, voor het land aan de forten of op het Cordon te arbeiden744; de meester ontving voor het gemis van den arbeid zijns slaafs ƒ 200.— restitutie uit de kas tegen de wegloopers. Het niet voltrekken der doodstraf aan de gevangen genomen wegloopers maakte wel geen artikel van het met de boschnegers gesloten vredesverdrag uit, maar was aan dezen op dringend verzoek later toegestemd en tot 1788 getrouw nageleefd. Toen echter werd die belofte ingetrokken, daar men vermeende: »dat het wegloopen hierdoor werd aangemoedigd” en het Hof besloot, dat voortaan de weggeloopen slaven, die door de boschnegers gevangen en aan de regering werden overgeleverd, op dezelfde wijze als anderen zouden worden gestraft745.

Het wegloopen nam evenwel gestadig toe en de aanvallender Marrons op de plantaadjes herhaalden zich telkens746. De meeste diensten ter beteugeling huns overmoeds werden door het vrijcorps verrigt, en terwijl men dit moest erkennen, wenschte men er dan ook deuitbreidingvan; doch het bezwaar hiertegen lag in de groote kosten, die vereischt werden tot de vorming en het onderhoud van dit corps. Voornamelijk door de uitgaven hiertoe benoodigd en door die van het aanleggen van het Cordon was er een te kort in de kas tegen de wegloopers ontstaan, tot welks dekking men schulden had moeten aangaan: de stad Amsterdam alleen had een voorschot gedaan van ƒ 700,000.— en heeren Directeuren ƒ 719,314.—747. Die schuld te vermeerderen was niet raadzaam; de belasting op de producten te verhoogen had ook vele bezwaren,en toch het vrijcorps moest ten minste in stand worden gehouden. Wichers stelde hiertoe aan het Hof voor: om de vroegere belasting van ƒ 1,— hoofdgeld voor ieder persoon (vrije of slaaf), die sedert eenige jaren afgeschaft was, weder in te voeren; daarenboven als nieuwe belasting te verordenen dat ieder slaaf, die voortaan met de vrijheid zou worden begiftigd, hiervoor ƒ 100.— aan de kas tegen de wegloopers zou betalen en ieder slavin ƒ 50.—. De te manumitteeren slaven konden, indien zij hiertoe geschiktheid bezaten, door driejarige dienst bij het vrijcorps, van het betalen dier genoemde som worden vrijgesteld748. Wichers vermeende (zoo drukte hij zich uit), dat de vrijheid een zoo kostbaar geschenk was, dat hij, die dezelve ontving, gaarne eene dergelijke somzouwillen betalen, of zich tot eene vrijwillige dienst bij het vrijcorps verbinden; maar Wichers bedacht ongetwijfeld niet, dat er eene groote onbillijkheid en onregtvaardigheid in gelegen was, om den arme bij een eindelijk toekennen van natuurlijke, doch lang onthouden regten, hiervoor nog te laten betalen. Dergelijke redenen golden te dier tijde weinig; het Hof vond de beide voorstellenvan Wichers zeer aannemelijk; HH. Directeuren schonken er hunne toestemming aan en ze werden in resolutiën geconverteerd749.

De geldkwestie heeft steeds ongunstig op de vrijmaking der slaven gewerkt; niet slechts deed zij in het hier genoemde op nieuw onbillijkheden begaan; zij oefende ook een noodlottigen invloed uit op het kwijten eener schuld jegens de kleurlingslaven, welks grootheid men eenigermate had beginnen te gevoelen. De kleurlingslaaf was nog ongelukkiger dan de negerslaaf. Uit gemengd bloed gesproten, van zwakker ligchaamsgestel, was hij voor den zwaren arbeid minder dan de negers geschikt. Viel die arbeid hem zwaar, dubbel pijnlijk troffen hem de vernederingen en beleedigingen, die hij als slaaf moest verdragen; want ook in zijne aderen stroomde het bloed zijner vaderen. En trilde de vader van verontwaardiging bij de geringste aanranding zijner vrijheid; diens kind moest lijden en zwijgen, zelfs de bij grofste schending, en zijn medelotgenoot, de zwarte negerslaaf, beschouwde den kleurlingmakker met wantrouwen.

In 1781, onder den wakkeren Texier, was eene commissie benoemd om: zoo mogelijk maatregelen te beramen, ten einde kinderen, gesproten uit gemengde geslachten, den schat der vrijheid te bezorgen. Die commissie hield vergaderingen, discussiën, bragt verslag uit en—dit duurde tot 1790—eindelijk werd door het Hof besloten de zaak provisioneel te laten rusten: ’s landsfinantiënlieten niet toe, om den koopprijs aan de eigenaren te betalen; het was moeijelijk, om daarenboven die kinderen eene goede opvoeding te doen erlangen, en—men troostte zich hiermede: dat er door de vaders dier kinderen meermalen brieven van manumissie werden aangevraagd750.

Zij die door hunne ontvlugting zich zelven de vrijheid haddenverworven; die tot behoud daarvan een strijd met Europesche soldaten niet hadden geschroomd en slechts door den moed van het vrijcorps gedwongen waren geworden de kolonie te verlaten, en over de Marowijne een veilig toevlugtsoord te zoeken, bragten nog meermalen vrees en schrik in de kolonie. De Marrons, die met hun opperhoofd Bonni, den man van gemengd bloed, in 1776 over de Marowijne waren getrokken, hadden zich eenigen tijd rustig gehouden, doch in de laatste tijden weder van zich doen hooren en de kolonisten door enkele strooptogten verontrust. Die onrust bij de kolonisten werd vermeerderd door geruchten omtrent eene dubbelzinnige houding van het Fransche Gouvernement van Cayenne, dat toch schijnbaar in vriendschap met het onze verkeerde. Er kwamen namelijk klagten over verstandhouding tusschen dat Gouvernement en de Bonni-negers; men verhaalde dat zij er door van allerlei gereedschappen en ook oorlogsbehoeften werden voorzien, ja dat er sprake van was, dat eenigeFranschenzich bij hen zouden vestigen. Zelfs de Aucaner-boschnegers, (onze bondgenooten) waren hierover niet geheel zonder ongerustheid751.

Het Gouvernement van Suriname besloot op zijne hoede te zijn en trachtte in de eerste plaats het wantrouwen der Aucaners tegen Bonni te vermeerderen, om van die zijde steun te erlangen en ten tweede versterkte men het vrijcorps, om in staat te zijn de gevreesde aanvallen, zoo mogelijk, te keeren.

Men hield een wakend oog en het bleef nog eenigen tijd vrij rustig; Bonni verschalkte hen echter. In Augustus 1788 berigtte de Joodsche Burgerkapitein, dat er een gerucht liep: »een gedeelte der bende van Bonni was over de Marowijne getrokken en bedreigde de plantaadjes”752. Nog bleef het een wijle stil; zou het een onwaar en valschgerucht zijngeweest? Neen! weldra werd het bevestigd; daar klinkt eensklaps de droevige mare door de kolonie: De mannen van Bonni hebben de plantaadje Clarenbeek aangevallenden blankofficier gedood, vier soldaten gekwetst, het grootste gedeelte der slavenmagt medegenomen en als gevangene den directeur Merle753.

Vooral dit laatste bragt eene algemeene schrik teweeg; mensteldezich in de kolonie voor, dat Bonni de Merle onder des uitgezochtste martelingen zou doen sterven. Bonni deed echter niet alzoo; hij behandelde de Merle goed en wilde hem, blijkens een brief door dezen, aan eenige vrienden in Paramaribo, geschreven, tegen een behoorlijke losprijs vrijgeven754.

Wat nu te doen? Bonni vervolgde zijne strooptogten en achtervolgens werden nog drie plantaadjes door hem overvallen. De nood steeg; er moest met kracht worden gehandeld. De dappere Friderici, de bekwame opperbevelhebber van het vrijcorps, was in 1785 tot hoofdofficier bij de troepen der kolonie en Inspecteur der linie van defensie benoemd; niettegenstaande zijne werkzaamheden hierdoor zeer waren vermeerderd en men hem alzoo een officier tot eigenlijken chef van het vrijcorps had moeten toevoegen, was hij echter in naam chef gebleven (voorzigtigheidshalve, omdat hij er zoo zeer bij bemind was).755

Friderici, die beter dan iemand anders in staat was over de waarde van het vrijcorps te oordeelen, verwachtte van deszelfs diensten bij eene geregelde expeditie tegen Bonni, de beste resultaten.756

Hij stelde voor met gezegd korps offensief te handelen en tot dekking daarvan eene goede militaire post aan de Marowijne te plaatsen. Om den aanval met kracht te kunnen doorzetten, wenschte hij het vrijcorps onmiddellijk te versterken, dooraankoop van schutternegers. Het Hof kon zich hiermede in theorie wel vereenigen, maar—het ontbrak aan genoegzame soldaten en aan geld tot aankoop »van schutternegers”—men zou zich alzoo tot verdedigings-maatregelen moeten bepalen757.

Aan de Marowijne werd een militaire post, uit soldaten en een groot gedeelte van het vrijcorps bestaande, opgerigt. Zoo ver klom de stoutmoedigheid van Bonni, dat hij met zijne bende den 5denNovember 1789 hierop een aanval beproefde. De eerste conducteur van het vrijcorps Stoelman en zijne onderhebbende manschappen weerden zich echter zoo dapper, dat de aanval mislukte en de Marrons de vlugt moesten nemen.758

Bonni en zijne mannen hadden hunne dooden en gekwetsten medegevoerd en zich op een der talrijke eilanden in de Marowijne terug getrokken. Hen hier te vervolgen had vele moeijelijkheden, maar wat moed of beleid niet vermogt, werd door verraad gemakkelijk gemaakt. Bij Bonni bevond zich een neger, Ascaan genaamd, zijn onderhoofdman die zijn vertrouwen genoot. Deze neger echter was een verrader,hij verliet Bonni, kwam tot de Aucaners en gaf zijn voornemen te kennen om de blanken te dienen, terwijl hij, als bewijs zijner goede trouw, zijne vrouw en een zoon als gijzelaars aan hun wilde overlaten. Dit voorstel, der regering aangeboden, werd gretig door haar aangenomen. Door den verrader geleid gelukte het op den 30stenApril 1790 Bonni’s dorp, Aroukoe op een eiland in de Marowijne gelegen, te overvallen. Bonni bood dapperen wederstand, maar van verscheiden zijden aangetast moest hij wijken. De Marrons leden groote verliezen: zes negerinnen vielen den overwinnaars in handen. Van Merle, die nog altijd door Bonni als gijzelaar werd gehouden, had zich gedurende het gevecht in een Birri Birrimoeras verborgen en werd daar door kapitein Kremer gevonden. Na de vlugtenden zoo veel mogelijk afbreuk te hebben gedaan, liet mende verdere vervolging voor het oogenblik varen, en keerde met vreugdegejuichnaarParamaribo terug.759

Ascaan ontving tot loon voor zijn verraad, de vrijheid, onderofficiers-gagie en ƒ 100 douceur.

Hoewel een groot gedeelte van Bonni’s bende ontkwam, was echter zijne kracht gebroken; kommer, ellende en hongersnood waren voortaan het deel zijner mannen. Bonni was niet langer gevaarlijk voor de kolonie.

De bekende tegenstander der Marrons, de vrijneger Quassy, was in Mei 1787 in hoogen ouderdom overleden.760Deze merkwaardige man, die getrouw aan de blanken, evenwel een buitengewonen invloed op zijne zwarte landslieden bezat, welke hem voor een Obia-man, een toovenaar ja voor een godheid aanzagen, was reeds door Mauricius tot onderhandelingen met de Marrons gebruikt. De vijanden van Mauricius hadden zijn trouw verdacht gemaakt, doch de uitkomst heeft geleerd, dat deze beschuldigingen valsch waren en meermalen werden van zijne goede diensten door opvolgende Gouverneurs gebruik gemaakt.761Hij had dikwijls belooningen van Gouverneurs en Raden ontvangen; de Prins van Oranje had hem een fraaijen met goud gegallonneerden rok en punthoed, benevens een gouden gedenkpenning geschonken. In de laatste jaren woonde hij in een goed huis te Paramaribo, hetwelk hem, benevens het gebruik van een paar slaven tot zijne dienst, kosteloos, door de regering ten gebruike was afgestaan. In 1730 had hij den geneeskrachtigen wortel, die sedert naar hem Quassy-hout genoemd is, ontdekt. Door die ontdekking en de gunsten welke hij van de regering genoot, had hij zich groote rijkdommen kunnen vergaderen, doch een ongebonden zedeloos leven was zijn ongeluk.762

Den 10denNovember 1785 had de bijzonderheid plaats, dat op de rivier Suriname een eenmast vaartuig arriveerde, met slechts één eenigen persoon J. Schakfort, bemand, komende van Londen, laatstelijk van l’Orient (eene zeestad met 17,800 inwoners, in het Fransche departement Mortriban, aan de baai port Louis en den mond der Scarpe), van waar het den 6denJulij 1785 vertrokken was, hebbende niets dan krijt tot lading763.

Buitengewone voorvallen als groote branden, zware ziekten, enz. vielen tijdens het bestuur van Wichers niet voor; alleen werd er op den dag zijner aankomst, den 22stenNovember 1784, eene ligte aardschudding waargenomen, welke echter evenmin als die twee jaren later, den 21 Julij 1787, plaats vond, eenige schade veroorzaakte764.

Wichers genoot groote eere en onderscheiding van zijne meesters, de Directeuren en Regeerders der Kolonie. Op hun verzoek ook werd door H. H. M., bij Resolutie van 7 Maart 1785, hem den rang van Generaal-Majoor bij de troepen van den Staat toegekend. Door deze rangsverhooging (de vorige Gouverneurs waren slechts kolonels) werd dan ook de titel van WelEdelGestrenge in dien van HoogEdelGestrenge veranderd. Die benoeming was den meesten Surinamers aangenaam en bij de daaropgevolgde felicitaties werd hem veel hartelijkheid betoond765. Wichers was vrij algemeen bemind en de verhouding met de beide Hoven was zeer vriendelijk en welwillend, In de laatste jaren van zijn verblijf kwamen er echter weder moeijelijkheden. Het begeven van ambten door den Gouverneur alléén, tot welks begeving het Hof oordeelde mede regt te hebben, was gelijk meermalen weder eene bron van onaangenaamheden766. Voornamelijk evenwel kwam er verschilover de ten uitvoerlegging van een besluit van HH. Directeuren betreffende de weeskamer.

Het departement der weeskamer liet steeds veel te wenschen over. Door verscheidene Gouverneurs waren er wel verbeteringen beproefd, doch zij hadden weinig gebaat. Ook Wichers had veranderingen aangebragt. Het tractement der Weesmeesters was door hem van ƒ 3500 tot ƒ 4000 verhoogd, terwijl dan deprovisiënaan de kas en niet aan Weesmeesters vervielen.767Radicale verbetering bleef echter noodig. Directeuren wenschten eene nieuwe Wees-Curatele en onbeheerde Boedelskamer op te rigten en zonden daartoe een instructie aan Gouverneur en Raden, waarbij zij tevens sterk aandrongen, dat deze zaak spoedig tot stand kwam.768Hun wil was bepaald uitgedrukt en toen sommige Raden hier tegen eene sterke oppositie vormden, wenschte Wichers, dat men, vóór alle dingen gehoorzaamde en daarna beklag deed. De oppositie was echter zoo krachtig, dat de zaak voor het oogenblik werd uitgesteld.769Directeuren lieten zich hierdoor niet afschrikken en in November van hetzelfde jaar kwam er een uitdrukkelijk bevel, dat, ongeacht de bezwaren van sommige Raden, de, den 30stenJulij 1788 in vergadering van HH. Directeuren en Regeerders vastgestelde, Instructie en Ordonnantie voor de nieuwe Wees-, Curatele- en Onbeheerde Boedelskamer der Kolonie Suriname in werking moest worden gebragt. Dit geschiedde; drie Weesmeesters en Curators werden aangesteld, de twee oudste op een tractement van ƒ 5000, de jongste op ƒ 4000; terwijl twee Raden van Policie met het toezigt werden belast770. Drie leden der oppositie leverden een protest in; Wichers liet dat stuk (65 bladzijden fijn geschreven), om hen genoegen te doen, in de notulen opnemen; Wichers trachtte verzoening te bewerken door o. a. aan twee leden der oppositie het toezigt op te dragen, doch dezen, deheeren Wolf en Frouin, weigerden echter, en legden kort na het vertrek van Wichers hun ambt als Raden van Policie neder en getroosten zich, om gewillig de ƒ 6000 boete te betalen771.

Behalve de onaangenaamheden hieruit ontstaan, kwamen er ook klagten over de aanmatigingen der door Wichers aangestelde Joodsche Regenten, hetwelk hem mede veel verdriet veroorzaakte.

Wichers verlangde naar eenige ontspanning en misschien ook wel wenschte hij in Holland een en ander nader te bespreken. Hij verzocht verlof om een reis naar het vaderland te mogen doen, wat hem werd toegestaan. Den 11denJunij 1790 deelde hij dit in de vergadering van het Hof mede en nam van hetzelve een hartelijk afscheid. Tot zijn plaatsvervanger, bij zijne afwezigheid, was door Directeuren benoemd, de heer Jurriaan François Friderici. Deze heer was reeds een maand te voren, ter vergelding van zijn betoonden vlijt en ijver door HH. Directeuren benoemd tot Commandeur en eersten Raad van het Hof van Policie772. Hij zou dezelfde magt als een Gouverneur ad Interim hebben, de gewone eed van getrouwheid moest in zijne handen worden afgelegd—doch de plegtige installatie achterwege blijven.

Twee dagen later vertrok Wichers naar zijne plantaadje, digt bij Paramaribo; ging den volgende dag den 14 Junij 1790 scheep op het fregatschip de Standvastigheid, kapitein Bosman Prahl en aanvaardde de reis naar Nederland773. Hij keerde echter niet naar Suriname terug.

Uit het medegedeelde zal men de vroeger gemaakte opmerking moeten toestemmen, dat Wichers onmiskenbare verdiensten had en onder de beste Gouverneurs van Suriname kan worden gerekend, doch dat de lof, dat hij tegen de gruwelijke behandelingder slaven, met allen ijver,zouhebben gewaakt, onverdiend was.

Friderici, de dappere Friderici, werd algemeen geacht en door het vrijcorps als een vader bemind. Men zag het alzoo met genoegen, dat bij het vertrek van Wichers, aan Friderici het bestuur der kolonie werd toevertrouwd. Hij aanvaardde dit echter niet onder den gewonen titel van Gouverneur ad Interim, maar als Commandeur die »verder door de Edele Groot Achtbare Heeren Directeuren en Regeerders der opgemelde colonie geauthoriseerd was, omme het Gouvernement, geduurende hetverlofvan den Gouverneur-Generaal Wichers waar te nemen.”

De gewone eed van getrouwheid werd alzoo wel door de civiele en militaire authoriteiten aan Friderici gedaan, doch de plegtige installatie bleef achterwege. Ruim twee jaren bleef hij onder dezen titel de kolonie besturen en altijd nog bleef men de terugkomst van Wichers verwachten. In eene vergadering van het Hof van Policie den 8stenMaart 1792 echter legde Friderici eene missive van H. H. Directeuren van 30 November 1791, over, waarbij kennis werd gegeven, dat Wichers zijne demissie als Gouverneur-Generaal had erlangd774.

Nadat men hiervan zekerheid had bekomen, hoopte men datFridericidefinitief als Gouverneur zou worden aangesteld. Die hoop werd niet teleurgesteld.

Den 7denAugustus deszelfden jaars, de verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, gaf Friderici op de parade mededeeling van zijne aanstelling als Gouverneur-Generaal der kolonie Suriname. Opden 24stenAugustus 1792, de verjaardag van den Erfprins van Oranje (later Koning Willem I), werd hij als zoodanig plegtiggeïnstalleerd775. In December 1798 ontving hij zijne benoeming als Generaal-Majoor.

De gewone feesten als parade, gastmaal, bal enz. bleven niet achterwege; terwijl ook daarenboven het huis van den heer Raad van Policie Stolkert en van andere particulieren inwoners der kolonie, mitsgaders twee op de reede liggende schepen,met de wapens van Friderici en toepasselijke bijschriften prijkten en prachtig warengeïllumineerd.

Nog verscheidene dagen lang duurden de feestelijkheden, die eindelijk den 13denAugustus werden besloten met een brillant souper aan het Gouvernementshuis van 250 couverts, gevolgd door een bal, dat tot ’s morgens ½ 6 ure werd voortgezet776.

Zooveel mogelijk trachtte Friderici bij voor hem en voor de kolonie belangrijke gebeurtenissen, die hij wenschte te vieren, die feestviering te doen plaats hebben op die dagen, waarop een der leden van het vorstelijk geslacht verjaarde, en steeds werden die herinneringsdagen door hem met luister herdacht, want Friderici was een warm voorstander van het Huis van Oranje.

Friderici ging in dezen niet mede met den tijdgeest, die meer en meer de banden, die ons Vaderland aan Oranje verbonden, vaneen trachtte te rijten.

De beginselen der Fransche vrijdenkers, die de revolutie in Frankrijk te voorschijn riepen, waardoor een braaf vorst boeten moest voor de misdrijven zijner voorgangers en waardoor de ongebreidelde hartstogten der volkeren in beweging werden gebragt,hadden ook in ons Vaderland verdervend gewerkt; ook aldaar waren de gemoederen verhit en door allerlei drogredenen was het eene partij gelukt om Neêrlands volk van Oranje te vervreemden. De invloed dier beginselen werd ook in Suriname gevoeld en hierdoor ontstonden verwikkelingen, die noodlottige gevolgen voor de kolonie na zich sleepte, welke Friderici niet kon verhoeden.

De algemeene toestand van Suriname was bij den aanvang der regering van Friderici niet zoo geheel ongunstig te noemen, als eenige jaren vroeger. Friderici was door en door met de koloniale belangen bekend en een ijverig voorstander van landbouw en industrie; men hoopte, dat onder zijn wijs en voorzigtig bestuur de kolonie tot meerderen bloei en meerdere welvaart zou geraken. Die hoop nog werd vermeerderd door het stijgen der prijzen van de koloniale producten, en hoewel de schaarschte aan geld zich nog wel pijnlijk deed gevoelen, en er nog gedurig plantaadjes in handen der hypotheekhoudersvoor schuld overgingen—troostte men zich met de betere vooruitzigten.

Suriname was nog steeds eene belangrijke kolonie: volgens authentieke opgaaf van 1791 telde zij 591 plantaadjes, onder welke 46 waren, die aan de Joden toebehoorden. Wel zijn onder dat getal van ongeveer 600 plantaadjes ook begrepen de kleine kostgronden, aan welke bijna de naam van plantaadje niet toekwam, doch de uitvoer bewees dat men de kolonie niet gering moest achten; hij bedroeg in 1790 ruim 15,000 tot 20,000 okshoofden suiker, terwijl de belastbare waarde van een oxhoofd suiker tot ƒ 200 was gestegen777. Verscheidene keeren vindt men gewag gemaakt van pogingen om de daarvan aan deSociëteitte betalen belasting te ontduiken of ter sluiks suiker en andere verboden producten met Amerikaansche schepen te vervoeren778. Soms werden er belangrijke aanhalingen gedaan: o. a. in October 1791 werd door den Raad Fiscaal een pont met suiker,cacao,koffij enz. geladen, in beslag genomen, beneden de redoute Purmerend en voor een Amerikaansch schip bestemd. De netto opbrengst der geconfisceerde goederen bedroeg ƒ 8251,12.10⅔779.

De bevolking der kolonie werd in 1791 begroot op:

Zielen.Christenen,Blanken op de plantaadjes1,080Blanken,,te Paramaribo950Portugesche Joden,op de plantaadjes en Joden Savane250in de stad Paramaribo620Hoogduitsche Joden,op de plantaadjes30in de stad Paramaribo430Mulatten en vrije negers1,760Slaven,op de plantaadjes45,000in de stad Paramaribo8,000780

De aanvoer der slaven was in de laatste jaren mede toegenomen, echter werden er steeds hooge prijzen besteed781, want de slavenmagt—zoo zij niet gestadig werd aangevuld—nam af, zoo ten gevolge van hevige ziekten als door uitputting en door wegloopen.

Hield het wegloopen der slaven nog steeds aan, de vrees voor hunne aanvallen op de plantaadjes was veel verminderd sedert den slag bij Aroukoe, waar Bonni een zoo groot verlies was toegebragt. Bonni had zijne kracht verloren; vele zijner volgelingen verlieten hem of vielen in handen der aan de Marowyne geposteerde krijgsmagt, die van daar verscheidene expeditiën deed. In September 1791 werd o. a. onder bevel van den Luitenant-kolonel Beutler, een aanval op de bende van Bonni beproefd, die met eene overwinning van onze zijde eindigde waarvoor de genoemde Kolonel den 1stenJanuarij 1792, wegens »zijn gehouden conduite” op de parade met eene eeredegen werd beloond782. In December 1791 liepen 3 vrouwen en 1 jongen van Bonni weg; in Maart, April en Mei 1792 werden verscheidene overloopers en gevangenen van zijne bende te Paramaribo opgebragt783. Bonni wenschte zelf vrede te maken en had kort na den slag bij Aroukoe daartoe pogingen aangewend; men had dit niet geheel afgeslagen,784doch voornamelijk omhierdoor het terrein beter te verkennen en tijd te winnen en tevens wantrouwen tusschen hem en de Aucaners, die zich onzijdig wilden houden, te verwekken785. Dit gelukte, en terwijl den Aucaners hun eenigermate dubbelzinnig gedrag werd vergeven, trachtte men hen tegen Bonni op te hitsen, en vorderde als een bewijs hunner goede gezindheid, dat zij onze troepen zouden ondersteunen. Indien men let op vele de krachten, die in het werk werden gesteld, om een man, die reeds door zoo velen verlaten was en die thans met zijne weinige getrouwen in kommer en ellende doorbragt en vaak honger en gebrek moest lijden, geheel ten onder te brengen, dan moet men tot de overtuiging komen, dat Bonni geen gewoon man was, maar iemand die onder andere omstandigheden als een held en onversaagd verdediger der regten zijner landslieden zou beschouwd zijn geworden. Die Mulat was een moedig man en toen men hem bijna als geheel verslagen achtte, gaf hij op nieuw een schitterend bewijs van dien moed. In Augustus 1792 tastte zijn zoon Agouroe het dorp der Aucaners, Anderblaauw, aan en nam o. a. de beide blanke soldaten, die aldaar de post van bijleggers vervulden, als gevangenen mede786. Nu echter had hij zich de Aucaners tot geslagen vijanden gemaakt en weldra boden 72 strijdbare mannen onder hen aan, om eene expeditie naar het dorp van Bonni te ondernemen. Gaarne nam het Gouvernement die krachtige hulp aan en in Februarij 1792 trokken zij onder aanvoering van hun opperhoofd Bambi op weg, om Bonni te overvallen787. Die expeditie bereikte volkomen het voorgestelde doel. Bonni werd overrompeld en daar hij zich moedig verdedigde, door Bambi gedood. Het zelfde lot onderging zijne onderbevelhebbers Cormantijn Cojo, Paedje en nog tien andere negers; zes en dertig zoo vrouwen als kinderen werden levend gevangen. De Aucaners maakten verder een vrijbelangrijk buit aan ammunitie, corjalen, gereedschappen enz: door het omslaan der corjalen, waarin dit alles was geladen, op de klippen, werd slechts een klein gedeelte hiervan in Paramaribo gebragt788. Er heerschte groote vreugde over dezen uitslag der expeditie en in de buitengewone vergadering van het Hof, werd Friderici verzocht, om den Aucaners eene goede belooning hiervoor te geven; ook werd dankbaar de diensten erkend, die de Gouverneur in dezen nu en vroeger door zijne goed overlegde maatregelen had bewezen en hem verzocht een dag te bepalen, waarop hij de plegtige felicitatie zou kunnen verwachten.

Tevens werd besloten om de aan de Marowyne commandeerenden Officier Zegelaar te belasten, om een detachement uit te zenden, ten einde de door Bonni en Cormantyn Cojo nieuw aangelegde kostgronden te verwoesten en de ontvlugte, hier en daar verstrooide Bonni-negers te vangen of te dooden789.

Zoo was dan eindelijk de gevreesde Bonni gedood en de vrees voor de gestadige aanvallen zijner bende geweken. Men achtte zich in Suriname zoo veilig, dat, toen Directeuren en Regeerders der kolonie bij het vernemen van den slavenopstand op St. Domingo, besloten tweeoorlogsschepennaar Suriname te zenden, ten einde de volkplanters bij een dergelijke gebeurtenis de noodige bescherming te verleenen, er in het Hof besloten werd om aan Directeuren en Regeerders te berigten, dan men dergelijke hulp niet noodig had790, en toen eenige dagen later de luitenant Verheuil, met ’sLandsoorlogsbrik, de Pijl vóór de stad Paramaribo arriveerde, om de aangeboden hulp te verleenen, bedankte men hem beleefdelijk, waarop hij koers zette naar Berbice791.

Kort na de optrede van Friderici in het bestuur, hadden er geruchten geloopen omtrent vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje. Bij de mogelijkheid, dat Suriname daar in op de een of andere wijze betrokken zou kunnen worden, was men op zijne hoede geweest en het oorlogsfregat de Eensgezindheid bleef toen ter beveiliging der kolonie op de reede voor Paramaribo792; daar latere tijdingen gunstiger luidden, verliet genoemd fregat de kolonie793; en men dacht zich nu ongestoord aan de bevordering van landbouw en handel te kunnen overgeven.

Friderici wenschte ook de armverzorging op een beteren voet te brengen, daar zij, niettegenstaande de telkens vermeerderende subsidiën, zeer veel te wenschen overliet. Vooral was het slecht bestuur van het Gereformeerd Diaconiehuis eene zaak, die noodwendig voorziening behoefde. Er werd daarom op zijn voorstel eene commissie door het Hof benoemd, om een en ander behoorlijk te onderzoeken. Die commissie bragt in de vergadering van 28 December 1790 verslag uit van den staat van het Gereformeerde Diaconiehuis. Dit verslag luidde o. a.: »men moet verbaesd staan over de slegte ordre, welke in onze Diaconie is heerschende en welke allengskens door een quaade gewoonte hand over hand is toegenoomen, en welke van den beginne af aan, had moeten teegegaan zijn, bij aldien een yder dat wie met soo veel sorgvuldigheyd toezigt van deese aan de soo veel kostende staat is toevertrouwd en aanbevoolen, op ’t ernstigst zig deese zaak ter herte hadde genoomen.”

Er werd—omdat men geene verbetering te gemoet zag indien het Diaconie-huis onder het beheer van den kerkeraad bleef—besloten, om aan HH. Directeuren voor te stellen dit gestichtonmiddellijkonder toezigt van het Hof te brengen.794De Directeuren konden zich, volgens hunne missive in December1791 ontvangen, zeer goed met dit voorstel vereenigen795en daarop werd deze zaak ten einde gebragt.

Het bestuur werd opgedragen aan vier door het Hof te benoemen regenten; het toezigt berustte bij twee commissarissen (Raden van Policie); de binnenvader en moeder ontvingen als vast tractement ƒ 1500 ’s jaars. Zij waren gehouden de nieuwe reglementen getrouw na te leven.796

Men was hiertoe zoo veel te eerder nog overgegaan, daar het langzamerhand ook eenigermate het karakter van Gereformeerd diakonie-,wees- en armhuis had verloren. De knapen werden ter opvoeding naar Amsterdam gezonden (van de meisjes vindt mengeengewag gemaakt); oude of gebrekkelijke lieden van andere geloofsbelijdenissen werden er ook opgenomen. De Luthersche gemeente toch, die nog geen tijding op hare aanvraag om hulp van directeuren had ontvangen, had verklaard buiten staat te zijn, om hare armen langer te verzorgen en daarop was besloten (zonder consequentie voor het vervolg) eenige armen derLutherschegemeente in het Gereformeerde diaconiehuis op te nemen797.

De Katholieken hadden nog geen gevolg gegeven aan hunne belofte in December 1788 gedaan, om, overeenkomstig artikel 3 der voorwaarden op hunne toelating gesteld, hunne eigene armen te verzorgen798. Men had dus ook provisioneel eenig Roomsche armen in het Gereformeerd Diaconie-huis opgenomen—en de pastoor Eeltjes verzocht in Augustus 1791, dat men wilde voortgaan, met die aldaar te verplegen, want het was hun onmogelijk het zelf te doen. Als bewijs dezer onmogelijkheid deelde hij mede, dat de geheele ontvangst zoo uit het vaderland als van diverse personen in de kolonie over 1790 hadden bedragen eene som van ƒ 6185 : 17 : 8—welke som door de uitgaven overschreden was; tot 30 Junij 1791 bedroegen de ontvangsten ƒ 2836 : 4 : 8 en beliepen de uitgavenreeds ƒ 2717 : 8, terwijl er aan den apotheker nog te betalen bleef ƒ 83 : 10 en toch men had de meest mogelijke zuinigheid in acht genomen; zelfs den pastoor, die op ƒ 2600 tractement was beroepen, had zich te vreden gesteld met slechtsƒ1500—te ontvangen. Het Hof stond hierop het verzoek toe, dat men nog een jaar op deze wijze zou voortgaan, doch dat men, indien dan nog niet door de Roomsch-Catholieke gemeente voldaan werd aan art. 5, men overeenkomstig het bepaalde bij artikel 7 de kerk zou doen sluiten799.

In een volgend jaar werd echter op herhaald verzoek op nieuw een jaar uitstel verleend; men zou voortgaan met deRoomsch-Catholiekearmen in het Diakonie-huis op te nemen, doch de Roomsch-Catholieke gemeente nam de verpligting op zich eenige alimentatie-kosten te betalen800, doch ook aan deze verpligtingen konden zij niet voldoen801.

Hadden de Diaconen door hun slecht beheer oorzaak gegeven, dat de zaak zoo ver was gekomen—zij wilden dit echter niet erkennen en protesteerden op hoogen toon tegen deze—zoo als zij hetnoemden—schennis hunner regten; de kerkeraad trok gedeeltelijk hunne partij en op sommigen vergaderingen vielen hevige tooneelen voor en werden de Commissarissen van het Hof beleedigd. Friderici ging echter voort en vermaande ernstig de predikanten, die niet beterdeorde in de vergaderingen wisten te handhaven802.

Het etablissement voor de Boassie-lijders aan de Saramacca,Voorzorggenaamd, voldeed ook vrij goed aan zijne bestemming en telkens werden de lijders—niet slechts slaven maar ook armen vrije negers,mulatten en blanken er op overgebragt803.

Van de betrekkelijke rust in de kolonie wilde Friderici ookgebruik maken, om de kas tegen de wegloopers, waarin een groot te kort was, in beteren staat te brengen, waartoe een concept voor een nieuw reglement in het Hof van Policie werd ingebragt en bediscussieerd.804Daar volgens dit ontwerp de belasting zou worden verhoogd, verklaarden zich velen in de kolonie hiertegen en weldra werd een uitvoerig, door vele planters onderteekend rekwest aan het Hof ingediend, waarin o. a. betuigd werd, »dat de toestand van de volkplanting nog veel te wenschen overliet.”805Dat deze betuiging waarheid behelsde, bleek behalve uit de gedurige overgang van plantaadjes in de handen der hypotheekhouders ook uit de slechte betaling aan de publieke kassen. Alleen aan het kantoor der modique lasten bleef, volgens door den ontvanger in December 1790 ingeleverde staat, door verscheidene personen nog te betalen ƒ 142,168 : 13; en men kon rekenen, dat die personen het immer schuldig zouden blijven.806De kas tegen de wegloopers had groote uitgaven moeten doen, en niettegenstaande belangrijke inkomsten waren er groote schulden gemaakt. Blijkens den in Mei 1793 door den ontvanger ingeleverden staat, was het jaar 1792 wegens de binnenlandsche rust en de hooge prijs der producten zeer voordeelig voor de kas geweest: ƒ 412,844,194 was in dat jaar ontvangen, maar was dit genoegzaam geweest tot bestrijding der uitgaven, het kon nog weinig baten tot delging der schuld. Die schuld bedroeg:


Back to IndexNext