[Inhoud]TWEEDE BEDRIJF.De huiskamer van Sachel achter den winkel.[Inhoud]EERSTE TOONEEL.Rose.Rafaël.Rafaël(binnentredend).Waar is vader? Waar is tante?Rose.Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!Rafaël.Liefje – huil je?Rose.Raak me niet an! Raak me niet an!Rafaël.Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!Rose.O, dat ik naar je geluisterd heb!Rafaël.Is ’r iets gebeurd? Wat dan?Rose.Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!Rafaël.Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…Rose.Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!Rafaël.Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?Rose.Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…Rafaël.Rose!Rose.Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!Rafaël.Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?Rose.Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…Rafaël(neemt haar hand).O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?Rose.Rafaël.…Rafaël.Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …Rose.Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?Rafaël.Gezegd?Rose.Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…Rafaël.Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.Rose.Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God![49]Rafaël.Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.Rose.Zoo gaat ’t altijd bij.…Rafaël.Zeg maar bij.… ons.Rose.Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!Rafaël.Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?Rose.Is dat waar? Gaan we heen?Rafaël.Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.Rose.O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?Rafaël.Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.[51]Rose.Dus je neemt háár niet?Rafaël.Ben ik niet getrouwd?Rose.Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?Rafaël.Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…Rose.…Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.[52]Rose.Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…Rafaël.Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.Rose.Heb je hem niets gezegd van òns?Rafaël.Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.Rose.Stil! God![Inhoud]TWEEDE TOONEEL.Rebecca.Rafaël.Rose.Rebecca(driest-lachend).O!.…Rafaël.’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.Rebecca(lachend).Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.Rafaël.En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!Rebecca(verwonderd).Ik kom niet voor handel.Rafaël.Niet voor handel? Ei, wel![53]Rebecca(lachend).Vader zei me hierheen te gaan.…Rafaël.Je vader? Vierde gebod!Rose.Rafaël!Rafaël(smartlijk-spottend).… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…Rebecca(verlegen).Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…Rafaël.O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!Rose.Laat me gaan! Laat me gaan!Rebecca(met stijgende verlegenheid).Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…Rafaël(smartelijk).Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!Rose.Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren![55]Rebecca(driest).Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!Rafaël(vernietigend).Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…Rebecca(angstig).Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…(Rose af.)Rafaël.Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?Rebecca.Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…Rafaël.Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…Rebecca.Nee, niks.…Rafaël.Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…Rebecca.Goeiendag.…Rafaël.Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!(af).[57][Inhoud]DERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Esther.Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.Haëzer.Pas op voor de drempel.Sachel.Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.Haëzer.Is Rafaël niet thuis?Esther.’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.Sachel.Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!Haëzer.La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.Esther.Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.Sachel.Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…Haëzer.Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.[59]Esther.… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?Haëzer.Met twéé stukken kiks.…Esther(in de deur).Roosie! Roosie! Breng je de koffie?Sachel.Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….Haëzer.Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…Esther.Sust!.… De meid.…[Inhoud]VIERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Rose.Sachel.Is m’n zoon thuis?Rose.Ja.Sachel.Waar is-ie?Rose.Boven.Sachel.Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?Rose.Nee.… Ja, ’n poosje.…Sachel.Hoe lang?.…Esther.Wat vraag je die meid toch?Sachel.Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?Rose.Dat weet ’k niet.…Sachel.Zoo – Was ’r niemand anders?[61]Esther.Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?Rose(aarzelend).Nee. ’k Heb niemand gezien.Sachel.En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.Esther.Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…Sachel.Wat doet me zoon boven?Rose.Weet ik niet.…Sachel.Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.Rose(verschrikt).’k Heb ’m niet gezien.Esther.Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.Rose.Nee, dank u.Esther.Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.Sachel.Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…Esther.Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.Haëzer.Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…Esther.’k Zal ’m roepen.Sachel.Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…Esther.Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?Sachel.Ze hindert mìjn.…Esther.Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.Sachel.Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…Esther.’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.Sachel.Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…Haëzer.Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.Esther.En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.Haëzer.Zendt ’r naar d’r moeder.Esther.Ze heit geen moeder.Haëzer.Naar d’r vader dan.Esther.Ze heit geen vader.Haëzer.Naar d’r oom, naar d’r tante.Esther.Ze heit geen familie.Haëzer.Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.Esther.En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?Sachel.Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.[64]Esther.Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.Sachel.Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.Esther.Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!(af).[Inhoud]VIJFDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Sachel.Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.Haëzer.Wie?Sachel.De meid.…Haëzer.Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…Sachel.Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…Haëzer.La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…[65]Sachel.Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…[Inhoud]ZESDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Esther.Rafaël.Esther.Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.Haëzer.Dag Rafaël, dag bèste jongen.Rafaël.O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.Haëzer.In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –Sachel.’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…Haëzer.Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?Esther.Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …Rafaël.O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.Sachel.’k Heb gesproken over Rebecca.…Haëzer.La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.Esther.Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!Haëzer.Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!Esther.Drink u is uit, mijneer de rabbijn.Haëzer.Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?Sachel.M’n zoon.…Haëzer.La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.Esther.Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.Rafaël.Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.Sachel.Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.Haëzer.La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…[70]Rafaël.Vraag ’t m’n vader.…Sachel.Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…Haëzer.Zoo. En nou jij, gekje?Rafaël.Hij heeft gelijk.Haëzer.Wat hoeven we dan nog te praten?Rafaël.Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…Haëzer.Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …Rafaël.Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…Haëzer.Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!Rafaël.Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…Sachel.Zeg maar ’n blinde.…Rafaël.… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …Haëzer.Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…Rafaël..… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…Haëzer.Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…Rafaël.En zooveel meer!…Haëzer.En de hà ndel, gekje?Rafaël.Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?Haëzer.Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.Rafaël.Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.[73]Haëzer.La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.Rafaël.Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?Haëzer.Niet meer leeft, gekje?Rafaël.Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?Haëzer.Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…Rafaël.Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.Haëzer.Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!Esther.Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5[75]Haëzer.Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?Sachel.Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…Haëzer.Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…Rafaël.Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…Haëzer.Leugens? Dat pà st je niet!Sachel.Leugens?.… Leùgens?Rafaël.Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6Haëzer.Laat ’muitspreken.…Rafaël.Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…Haëzer.Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!Rafaël.Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6Haëzer.Dat is ’n leugen!Rafaël.God hoort me getuigen!Haëzer.Gelogen! Driedubbel gelogen!Rafaël.Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?[77]Haëzer.Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…Esther.Schaam je! Ben jij ’n jóód?Rafaël.Nee. Nièt meer.Haëzer.Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€Rafaël.Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!Haëzer.Jij ben gek – jij ben gèk!Rafaël.Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…Sachel.Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…Rafaël.Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.Haëzer.Rafaël.… Rafaël.…Sachel.Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…Rafaël.Die meid!.…Sachel.Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).Esther.Sachel!… In Godsnaam!Sachel(inzakkend).Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!Rafaël.’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).[80][Inhoud]ZEVENDE TOONEEL.Haëzer.Esther.Sachel.Sachel.Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!Haëzer.Sachel! Sachel!Sachel(knarsend).Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!(EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.)[81]1Genesis 1:28:â€×¤Ö°Ö¼×¨×•Ö¼ וּרְבִוּ וּמִלְ×וּ ×ֶת־הָ×ָרֶץ‎. –Bewerker.↑2Gebedsriemen. –Bewerker.↑3â€×‘ְּרית מִלָה‎, besnijdenis.↑4Kerk.↑5Rissches: aanstoot.↑6Ziebijlage.↑ab
[Inhoud]TWEEDE BEDRIJF.De huiskamer van Sachel achter den winkel.[Inhoud]EERSTE TOONEEL.Rose.Rafaël.Rafaël(binnentredend).Waar is vader? Waar is tante?Rose.Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!Rafaël.Liefje – huil je?Rose.Raak me niet an! Raak me niet an!Rafaël.Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!Rose.O, dat ik naar je geluisterd heb!Rafaël.Is ’r iets gebeurd? Wat dan?Rose.Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!Rafaël.Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…Rose.Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!Rafaël.Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?Rose.Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…Rafaël.Rose!Rose.Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!Rafaël.Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?Rose.Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…Rafaël(neemt haar hand).O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?Rose.Rafaël.…Rafaël.Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …Rose.Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?Rafaël.Gezegd?Rose.Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…Rafaël.Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.Rose.Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God![49]Rafaël.Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.Rose.Zoo gaat ’t altijd bij.…Rafaël.Zeg maar bij.… ons.Rose.Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!Rafaël.Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?Rose.Is dat waar? Gaan we heen?Rafaël.Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.Rose.O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?Rafaël.Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.[51]Rose.Dus je neemt háár niet?Rafaël.Ben ik niet getrouwd?Rose.Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?Rafaël.Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…Rose.…Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.[52]Rose.Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…Rafaël.Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.Rose.Heb je hem niets gezegd van òns?Rafaël.Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.Rose.Stil! God![Inhoud]TWEEDE TOONEEL.Rebecca.Rafaël.Rose.Rebecca(driest-lachend).O!.…Rafaël.’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.Rebecca(lachend).Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.Rafaël.En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!Rebecca(verwonderd).Ik kom niet voor handel.Rafaël.Niet voor handel? Ei, wel![53]Rebecca(lachend).Vader zei me hierheen te gaan.…Rafaël.Je vader? Vierde gebod!Rose.Rafaël!Rafaël(smartlijk-spottend).… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…Rebecca(verlegen).Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…Rafaël.O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!Rose.Laat me gaan! Laat me gaan!Rebecca(met stijgende verlegenheid).Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…Rafaël(smartelijk).Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!Rose.Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren![55]Rebecca(driest).Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!Rafaël(vernietigend).Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…Rebecca(angstig).Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…(Rose af.)Rafaël.Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?Rebecca.Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…Rafaël.Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…Rebecca.Nee, niks.…Rafaël.Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…Rebecca.Goeiendag.…Rafaël.Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!(af).[57][Inhoud]DERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Esther.Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.Haëzer.Pas op voor de drempel.Sachel.Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.Haëzer.Is Rafaël niet thuis?Esther.’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.Sachel.Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!Haëzer.La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.Esther.Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.Sachel.Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…Haëzer.Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.[59]Esther.… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?Haëzer.Met twéé stukken kiks.…Esther(in de deur).Roosie! Roosie! Breng je de koffie?Sachel.Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….Haëzer.Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…Esther.Sust!.… De meid.…[Inhoud]VIERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Rose.Sachel.Is m’n zoon thuis?Rose.Ja.Sachel.Waar is-ie?Rose.Boven.Sachel.Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?Rose.Nee.… Ja, ’n poosje.…Sachel.Hoe lang?.…Esther.Wat vraag je die meid toch?Sachel.Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?Rose.Dat weet ’k niet.…Sachel.Zoo – Was ’r niemand anders?[61]Esther.Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?Rose(aarzelend).Nee. ’k Heb niemand gezien.Sachel.En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.Esther.Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…Sachel.Wat doet me zoon boven?Rose.Weet ik niet.…Sachel.Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.Rose(verschrikt).’k Heb ’m niet gezien.Esther.Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.Rose.Nee, dank u.Esther.Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.Sachel.Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…Esther.Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.Haëzer.Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…Esther.’k Zal ’m roepen.Sachel.Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…Esther.Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?Sachel.Ze hindert mìjn.…Esther.Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.Sachel.Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…Esther.’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.Sachel.Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…Haëzer.Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.Esther.En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.Haëzer.Zendt ’r naar d’r moeder.Esther.Ze heit geen moeder.Haëzer.Naar d’r vader dan.Esther.Ze heit geen vader.Haëzer.Naar d’r oom, naar d’r tante.Esther.Ze heit geen familie.Haëzer.Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.Esther.En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?Sachel.Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.[64]Esther.Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.Sachel.Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.Esther.Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!(af).[Inhoud]VIJFDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Sachel.Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.Haëzer.Wie?Sachel.De meid.…Haëzer.Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…Sachel.Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…Haëzer.La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…[65]Sachel.Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…[Inhoud]ZESDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Esther.Rafaël.Esther.Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.Haëzer.Dag Rafaël, dag bèste jongen.Rafaël.O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.Haëzer.In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –Sachel.’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…Haëzer.Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?Esther.Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …Rafaël.O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.Sachel.’k Heb gesproken over Rebecca.…Haëzer.La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.Esther.Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!Haëzer.Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!Esther.Drink u is uit, mijneer de rabbijn.Haëzer.Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?Sachel.M’n zoon.…Haëzer.La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.Esther.Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.Rafaël.Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.Sachel.Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.Haëzer.La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…[70]Rafaël.Vraag ’t m’n vader.…Sachel.Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…Haëzer.Zoo. En nou jij, gekje?Rafaël.Hij heeft gelijk.Haëzer.Wat hoeven we dan nog te praten?Rafaël.Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…Haëzer.Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …Rafaël.Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…Haëzer.Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!Rafaël.Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…Sachel.Zeg maar ’n blinde.…Rafaël.… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …Haëzer.Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…Rafaël..… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…Haëzer.Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…Rafaël.En zooveel meer!…Haëzer.En de hà ndel, gekje?Rafaël.Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?Haëzer.Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.Rafaël.Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.[73]Haëzer.La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.Rafaël.Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?Haëzer.Niet meer leeft, gekje?Rafaël.Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?Haëzer.Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…Rafaël.Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.Haëzer.Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!Esther.Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5[75]Haëzer.Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?Sachel.Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…Haëzer.Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…Rafaël.Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…Haëzer.Leugens? Dat pà st je niet!Sachel.Leugens?.… Leùgens?Rafaël.Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6Haëzer.Laat ’muitspreken.…Rafaël.Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…Haëzer.Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!Rafaël.Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6Haëzer.Dat is ’n leugen!Rafaël.God hoort me getuigen!Haëzer.Gelogen! Driedubbel gelogen!Rafaël.Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?[77]Haëzer.Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…Esther.Schaam je! Ben jij ’n jóód?Rafaël.Nee. Nièt meer.Haëzer.Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€Rafaël.Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!Haëzer.Jij ben gek – jij ben gèk!Rafaël.Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…Sachel.Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…Rafaël.Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.Haëzer.Rafaël.… Rafaël.…Sachel.Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…Rafaël.Die meid!.…Sachel.Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).Esther.Sachel!… In Godsnaam!Sachel(inzakkend).Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!Rafaël.’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).[80][Inhoud]ZEVENDE TOONEEL.Haëzer.Esther.Sachel.Sachel.Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!Haëzer.Sachel! Sachel!Sachel(knarsend).Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!(EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.)[81]1Genesis 1:28:â€×¤Ö°Ö¼×¨×•Ö¼ וּרְבִוּ וּמִלְ×וּ ×ֶת־הָ×ָרֶץ‎. –Bewerker.↑2Gebedsriemen. –Bewerker.↑3â€×‘ְּרית מִלָה‎, besnijdenis.↑4Kerk.↑5Rissches: aanstoot.↑6Ziebijlage.↑ab
TWEEDE BEDRIJF.De huiskamer van Sachel achter den winkel.
De huiskamer van Sachel achter den winkel.
[Inhoud]EERSTE TOONEEL.Rose.Rafaël.Rafaël(binnentredend).Waar is vader? Waar is tante?Rose.Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!Rafaël.Liefje – huil je?Rose.Raak me niet an! Raak me niet an!Rafaël.Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!Rose.O, dat ik naar je geluisterd heb!Rafaël.Is ’r iets gebeurd? Wat dan?Rose.Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!Rafaël.Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…Rose.Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!Rafaël.Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?Rose.Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…Rafaël.Rose!Rose.Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!Rafaël.Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?Rose.Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…Rafaël(neemt haar hand).O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?Rose.Rafaël.…Rafaël.Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …Rose.Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?Rafaël.Gezegd?Rose.Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…Rafaël.Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.Rose.Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God![49]Rafaël.Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.Rose.Zoo gaat ’t altijd bij.…Rafaël.Zeg maar bij.… ons.Rose.Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!Rafaël.Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?Rose.Is dat waar? Gaan we heen?Rafaël.Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.Rose.O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?Rafaël.Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.[51]Rose.Dus je neemt háár niet?Rafaël.Ben ik niet getrouwd?Rose.Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?Rafaël.Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…Rose.…Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.[52]Rose.Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…Rafaël.Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.Rose.Heb je hem niets gezegd van òns?Rafaël.Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.Rose.Stil! God![Inhoud]TWEEDE TOONEEL.Rebecca.Rafaël.Rose.Rebecca(driest-lachend).O!.…Rafaël.’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.Rebecca(lachend).Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.Rafaël.En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!Rebecca(verwonderd).Ik kom niet voor handel.Rafaël.Niet voor handel? Ei, wel![53]Rebecca(lachend).Vader zei me hierheen te gaan.…Rafaël.Je vader? Vierde gebod!Rose.Rafaël!Rafaël(smartlijk-spottend).… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…Rebecca(verlegen).Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…Rafaël.O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!Rose.Laat me gaan! Laat me gaan!Rebecca(met stijgende verlegenheid).Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…Rafaël(smartelijk).Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!Rose.Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren![55]Rebecca(driest).Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!Rafaël(vernietigend).Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…Rebecca(angstig).Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…(Rose af.)Rafaël.Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?Rebecca.Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…Rafaël.Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…Rebecca.Nee, niks.…Rafaël.Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…Rebecca.Goeiendag.…Rafaël.Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!(af).[57][Inhoud]DERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Esther.Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.Haëzer.Pas op voor de drempel.Sachel.Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.Haëzer.Is Rafaël niet thuis?Esther.’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.Sachel.Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!Haëzer.La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.Esther.Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.Sachel.Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…Haëzer.Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.[59]Esther.… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?Haëzer.Met twéé stukken kiks.…Esther(in de deur).Roosie! Roosie! Breng je de koffie?Sachel.Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….Haëzer.Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…Esther.Sust!.… De meid.…[Inhoud]VIERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Rose.Sachel.Is m’n zoon thuis?Rose.Ja.Sachel.Waar is-ie?Rose.Boven.Sachel.Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?Rose.Nee.… Ja, ’n poosje.…Sachel.Hoe lang?.…Esther.Wat vraag je die meid toch?Sachel.Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?Rose.Dat weet ’k niet.…Sachel.Zoo – Was ’r niemand anders?[61]Esther.Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?Rose(aarzelend).Nee. ’k Heb niemand gezien.Sachel.En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.Esther.Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…Sachel.Wat doet me zoon boven?Rose.Weet ik niet.…Sachel.Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.Rose(verschrikt).’k Heb ’m niet gezien.Esther.Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.Rose.Nee, dank u.Esther.Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.Sachel.Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…Esther.Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.Haëzer.Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…Esther.’k Zal ’m roepen.Sachel.Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…Esther.Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?Sachel.Ze hindert mìjn.…Esther.Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.Sachel.Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…Esther.’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.Sachel.Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…Haëzer.Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.Esther.En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.Haëzer.Zendt ’r naar d’r moeder.Esther.Ze heit geen moeder.Haëzer.Naar d’r vader dan.Esther.Ze heit geen vader.Haëzer.Naar d’r oom, naar d’r tante.Esther.Ze heit geen familie.Haëzer.Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.Esther.En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?Sachel.Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.[64]Esther.Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.Sachel.Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.Esther.Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!(af).[Inhoud]VIJFDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Sachel.Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.Haëzer.Wie?Sachel.De meid.…Haëzer.Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…Sachel.Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…Haëzer.La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…[65]Sachel.Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…[Inhoud]ZESDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Esther.Rafaël.Esther.Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.Haëzer.Dag Rafaël, dag bèste jongen.Rafaël.O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.Haëzer.In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –Sachel.’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…Haëzer.Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?Esther.Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …Rafaël.O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.Sachel.’k Heb gesproken over Rebecca.…Haëzer.La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.Esther.Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!Haëzer.Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!Esther.Drink u is uit, mijneer de rabbijn.Haëzer.Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?Sachel.M’n zoon.…Haëzer.La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.Esther.Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.Rafaël.Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.Sachel.Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.Haëzer.La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…[70]Rafaël.Vraag ’t m’n vader.…Sachel.Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…Haëzer.Zoo. En nou jij, gekje?Rafaël.Hij heeft gelijk.Haëzer.Wat hoeven we dan nog te praten?Rafaël.Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…Haëzer.Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …Rafaël.Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…Haëzer.Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!Rafaël.Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…Sachel.Zeg maar ’n blinde.…Rafaël.… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …Haëzer.Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…Rafaël..… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…Haëzer.Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…Rafaël.En zooveel meer!…Haëzer.En de hà ndel, gekje?Rafaël.Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?Haëzer.Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.Rafaël.Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.[73]Haëzer.La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.Rafaël.Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?Haëzer.Niet meer leeft, gekje?Rafaël.Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?Haëzer.Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…Rafaël.Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.Haëzer.Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!Esther.Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5[75]Haëzer.Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?Sachel.Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…Haëzer.Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…Rafaël.Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…Haëzer.Leugens? Dat pà st je niet!Sachel.Leugens?.… Leùgens?Rafaël.Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6Haëzer.Laat ’muitspreken.…Rafaël.Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…Haëzer.Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!Rafaël.Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6Haëzer.Dat is ’n leugen!Rafaël.God hoort me getuigen!Haëzer.Gelogen! Driedubbel gelogen!Rafaël.Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?[77]Haëzer.Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…Esther.Schaam je! Ben jij ’n jóód?Rafaël.Nee. Nièt meer.Haëzer.Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€Rafaël.Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!Haëzer.Jij ben gek – jij ben gèk!Rafaël.Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…Sachel.Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…Rafaël.Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.Haëzer.Rafaël.… Rafaël.…Sachel.Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…Rafaël.Die meid!.…Sachel.Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).Esther.Sachel!… In Godsnaam!Sachel(inzakkend).Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!Rafaël.’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).[80][Inhoud]ZEVENDE TOONEEL.Haëzer.Esther.Sachel.Sachel.Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!Haëzer.Sachel! Sachel!Sachel(knarsend).Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!(EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.)[81]
[Inhoud]EERSTE TOONEEL.Rose.Rafaël.Rafaël(binnentredend).Waar is vader? Waar is tante?Rose.Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!Rafaël.Liefje – huil je?Rose.Raak me niet an! Raak me niet an!Rafaël.Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!Rose.O, dat ik naar je geluisterd heb!Rafaël.Is ’r iets gebeurd? Wat dan?Rose.Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!Rafaël.Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…Rose.Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!Rafaël.Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?Rose.Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…Rafaël.Rose!Rose.Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!Rafaël.Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?Rose.Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…Rafaël(neemt haar hand).O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?Rose.Rafaël.…Rafaël.Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …Rose.Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?Rafaël.Gezegd?Rose.Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…Rafaël.Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.Rose.Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God![49]Rafaël.Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.Rose.Zoo gaat ’t altijd bij.…Rafaël.Zeg maar bij.… ons.Rose.Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!Rafaël.Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?Rose.Is dat waar? Gaan we heen?Rafaël.Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.Rose.O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?Rafaël.Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.[51]Rose.Dus je neemt háár niet?Rafaël.Ben ik niet getrouwd?Rose.Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?Rafaël.Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…Rose.…Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.[52]Rose.Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…Rafaël.Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.Rose.Heb je hem niets gezegd van òns?Rafaël.Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.Rose.Stil! God!
EERSTE TOONEEL.Rose.Rafaël.Rafaël(binnentredend).Waar is vader? Waar is tante?Rose.Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!Rafaël.Liefje – huil je?Rose.Raak me niet an! Raak me niet an!Rafaël.Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!Rose.O, dat ik naar je geluisterd heb!Rafaël.Is ’r iets gebeurd? Wat dan?Rose.Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!Rafaël.Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…Rose.Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!Rafaël.Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?Rose.Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…Rafaël.Rose!Rose.Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!Rafaël.Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?Rose.Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…Rafaël(neemt haar hand).O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?Rose.Rafaël.…Rafaël.Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …Rose.Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?Rafaël.Gezegd?Rose.Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…Rafaël.Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.Rose.Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God![49]Rafaël.Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.Rose.Zoo gaat ’t altijd bij.…Rafaël.Zeg maar bij.… ons.Rose.Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!Rafaël.Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?Rose.Is dat waar? Gaan we heen?Rafaël.Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.Rose.O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?Rafaël.Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.[51]Rose.Dus je neemt háár niet?Rafaël.Ben ik niet getrouwd?Rose.Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?Rafaël.Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…Rose.…Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.[52]Rose.Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…Rafaël.Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.Rose.Heb je hem niets gezegd van òns?Rafaël.Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.Rose.Stil! God!
Rose.Rafaël.
Rafaël(binnentredend).Waar is vader? Waar is tante?
Rafaël(binnentredend).
Waar is vader? Waar is tante?
Rose.Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!
Rose.
Ze zijn nog niet terug van de kerk. We zijn alleen – Goddank!
Rafaël.Liefje – huil je?
Rafaël.
Liefje – huil je?
Rose.Raak me niet an! Raak me niet an!
Rose.
Raak me niet an! Raak me niet an!
Rafaël.Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!
Rafaël.
Hebben ze je.…? Wat is ’r? Kom, huil zoo niet!
Rose.O, dat ik naar je geluisterd heb!
Rose.
O, dat ik naar je geluisterd heb!
Rafaël.Is ’r iets gebeurd? Wat dan?
Rafaël.
Is ’r iets gebeurd? Wat dan?
Rose.Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!
Rose.
Laat me met rust! Ik walg van je! Ik haat je! Ik haat jullie allemaal! O, o, dat ’k[45]sterven kon, dat God me zoo dadelijk dee doodblijven!
Rafaël.Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…
Rafaël.
Heeft vader je iets gezegd? Heeft tante.…
Rose.Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!
Rose.
Nee! Nee! Nee! Raak me niet an! Ik wil van jou niet gezoend worden! Ik wil alleen dood, dood!
Rafaël.Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?
Rafaël.
Kom, mà lle meid! Ben ik niet je man, jij m’n vróúw?
Rose.Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…
Rose.
Nee! Blijf van me af! Ik je vrouw! Ik! Ik! Hahaha! ’t Is om te schateren! Ik, je bijzit, je tijd-verdrijf, je hoèr!.…
Rafaël.Rose!
Rafaël.
Rose!
Rose.Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!
Rose.
Ik, wat ben ik? Ik die niks op de wereld heb – ik die me moet laten trappen door je vader – door je tante – door elken jóód die hier komt!
Rafaël.Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?
Rafaël.
Joòd? Joòd? Waarom zegjijjood?
Rose.Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…
Rose.
Joòd, joòd! Wat kan ’t me schelen! ’k Ben hier ’n slavin! ’n Vreemde! ’n Vreemde voor je vader! ’n Vreemde voor je tante! ’n Vreemde voor den eersten den besten jood. – Ze kijken op me neer. – ’k Ben máar de Sjabbesmeid – ik mag de lampen opsteken – ik mag an ’t vuur komen – ik met m’n vréémde[46]handen – ik hun mèid, hun mèid! Ik, joùw bijzit! Want je ben als de à ndren – je heb me getrapt als de andren. – Je ben ’n jood zooals zij!…
Rafaël(neemt haar hand).O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?
Rafaël(neemt haar hand).
O wat vind ’k ’t nà ar dat je dà t zegt! Wat vernedert ’t je zelf … Ik weet niet wà t de oorzaak is dat je zoo opgewonden ben, zoo buiten jezelf, zoo ruw, zoo onvrouwelijk, zoo grof.…. Maar ik weet wel, Rose, dat je ’t woord niet meer zeggen moet. ’t Herinnert me an zoo’n boel dingen. Nee, laat me je hand houen. Zóó zit ik met de óúwe vertrouwelijkheid – Toen ’k ’n kind was – met andere jongens wilde spelen – scholden ze voor jood – smaus. ’k Wist niet waarom. Misschien zìj ook niet. Ze deeën ’t uit gewoonte. ’t Dee pijn. Want als kind vroeg je jezelf: Is er iets bijzonders aan me? Heb ik iets gedaan? Ben ik anders dan zij? Wat is joòd? Wat? Soms smeten ze met steenen, riepen: jullie hebben Jezus gekruizigd! Ik klaagde. M’n moeder zei dan: je moet er om lachen – je moet er aan wènnen – Eens op school – ’k had niet opgelet – trok de meester me uit de bank, gaf me ’n klap, zei: in den hoek staan, jood! Ik stond ’n uur lang in den hoek, ik, de eenige jood van die school[47]en door m’n zotte tranen zag ’k de jongens die lachten, den meester, de banken, de kamer. En ’n wrok kwam in me. ’k Had dien man kunnen ranselen, ’k had me kunnen wreken aan allen. Waarom was ’k ’n vreemde? Waarom zeien ze jood? Zoó begon ’t. Zoo hoorde ik ’t in m’n jeugd. Zoo bleéf ’t – M’n moeder stierf. Den dag dat ze begraven werd, gingen we langzaam achter de kist, vader, ik, haar broers, de vrienden. Op den hoek van ’n straat stond ’n slager – ’k weet z’n gezicht nòg – en die lachte. – „Daar gaat ’n ouwe jodinâ€, hoorde ’k ’m zeggen.– Vader werd blind. Den eersten dag dat ’k ’m leidde, liep hij aan tegen een man en die schimpte: kijk waar je loopt, jood!.… Wil je meer? Is ’t genoeg? Hoor je dat ’t woord me niet vreemd is?
Rose.Rafaël.…
Rose.
Rafaël.…
Rafaël.Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …
Rafaël.
Als kind dee ’t pijn, had ’k ’t gevoel alsof ik ’n merkteeken droeg, alsof jood-zijn ’n slecht ding was – Ik leerde, keek om me heen. En overal in de vrije christenmaatschappij zag ’k de wrijving – de vijandschap van de rassen, de vijandschap van de godsdiensten. Maar als mà n, lieve vrouw, heb ’k dat vroeger gevoel van verbittering verloren, is er[48]iets in me open gegaan, dat me meelijden, innig meelijden heeft gegeven met wie jood-schimpen kán! Doe ’t niet meer. Zie ons hier zitten – jij – ’t is om te là chen! – ’n christen vrouw – ik – O, wat dwaas niet? – ’n jóòd! Hoe kunnen wij twee, als we elkander in de oogen zien – an zùlke kleine dingen denken …
Rose.Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?
Rose.
Je heb gelijk – Je ben beter dan ik, wijzer dan ik. Maar ’k was zoo wanhopig, zoo òp! En nog, nog! Hebben ze je niks gezegd?
Rafaël.Gezegd?
Rafaël.
Gezegd?
Rose.Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…
Rose.
Gisteravond zat ’k dáar, bij de deur.Aaron was hier, praatte met je vader, met je tante.…
Rafaël.Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.
Rafaël.
Over zijn dochter Rebecca, die drieduizend gulden inbrengt – ik weet het.
Rose.Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God!
Rose.
Je weet ’t.… O ze halen je van me af.… Ik ben bang voor je vader, durf ’m niet anzien. Alles hoort-ie in m’n stem.… Wat moet ’r van me worden! Jij liegt niet. Ik geloof je. Alles aan je is eerlijk. Maar wat kùn jij? Wat kun je tegen hem, haar? Als ze ’t begrijpen zetten ze me op straat. Zij hebben rechten. Voor mij ’n ander. En dan? En dan? Ik wou dat ’k niet geboren was. Dat hoort God!
[49]
Rafaël.Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.
Rafaël.
Nou heb ’k je aangehoord – kalm. Zie je – ik glimlach. Ik glimlach omdat je bang ben voor ’n meisje dat ik niet ken, misschien éens gesproken heb.
Rose.Zoo gaat ’t altijd bij.…
Rose.
Zoo gaat ’t altijd bij.…
Rafaël.Zeg maar bij.… ons.
Rafaël.
Zeg maar bij.… ons.
Rose.Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!
Rose.
Jà – bij jullie. Heeft Meijer z’n dochter niet gekoppeld aan den zoon van Markus? Hadden die twee elkaar ooit gezien? Hebben de vaders ’t niet in orde gebracht? O, Rafaël bedrieg me niet!
Rafaël.Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?
Rafaël.
Kind – soms is er iets in je toon – in je vragen – in je kijken dat me triestig maakt. Ik zou je zoo graag willen opheffen, opheffen van dat là gere levensplan, je heelemaal brengen tot ’t mijne, je heelemaal meenemen naar mijn wereld, waar geen plaats is voor de kleine, ophitsende, wantrouwende dingen, die joù dikwijls zoo zwak maken. Ik kan me geen voorstelling vormen van je angsten. Elk woord van je twijfel is me ’n raadsel. Heb ik je dan niet in die uren dat-je in m’n armen lag – als de nacht om ons heen was en je élke aarzeling zou gevóéld hebben – gesproken van m’n liefste hopen, gesproken over de toekomst van ons beiden? Is er dan plaats voor ’t benauwde geknoei van andren?[50]Ben ik dan zoo week, zoo karakterloos in je oogen dat je spoken ziet waar ze niet zijn, dat je maar één oogenblik veronderstellen kúnt – dat ik.… ik.… ik! Hahaha! Ik verkocht! Ik die princelijk begin te leven! Ik hokkend met zoo’n vrouw! Ik bruidcenten tellend! Ik ingezegend! Ik die geen jóód meer ben! Ik m’n nek buigen!.… O liefje wor toch sterk – geloof in de geringste van m’n woorden – wees niet bang – twijfel niet! Hoe kan ’n man twijflen die sterk is door ’n vrouw? Hoe kan ’n vrouw aarzlen als ze één in extase is geweest met ’n man? En gaan we niet samen hier vandaan?
Rose.Is dat waar? Gaan we heen?
Rose.
Is dat waar? Gaan we heen?
Rafaël.Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.
Rafaël.
Eergister heb ik ’t ’m gezegd – m’n vader.
Rose.O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?
Rose.
O! Wat ’n geluk! Meen je ’t? Meèn je ’t? En gaan we vèr weg – waar de menschen ons niet kennen, jou niet, mij niet?
Rafaël.Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.
Rafaël.
Waarom zouen we vèr weggaan? Waarom ons verbergen? Kunnen we niet met trots komen waár we willen? Diè tijd is voorbij. ’t Wordt lichter over de wereld. ’t Zal ’n héele rijzing van zon zijn, als we voorbeelden stellen, als we nièt schuchter wegschuilen, maar elkeen eerlijk in de oogen zien.
[51]
Rose.Dus je neemt háár niet?
Rose.
Dus je neemt háár niet?
Rafaël.Ben ik niet getrouwd?
Rafaël.
Ben ik niet getrouwd?
Rose.Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?
Rose.
Ja, ja, ja, we zijn getrouwd! ’t Is alles malligheid van me – angsten – wantrouwen! Zie je, wanneer je altijd bij me bleven kon – zoo héel dicht bij me, zou ’k lachen om de hééle wereld – de wereld is slècht niewaar?
Rafaël.Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…
Rafaël.
Nòg is ze ’t. Maar ’n nieuwe tijd breekt aan.(in extase)Als je goed luistert, hoor je ’t breede rumoer van ’t opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen.…(glimlachend)’t Was me zoo vreemd, zoo zonderling toen vader me sprak van dat meisje – toen hij beloòfde dat ìk-alleen de „zaak†drijven mòcht – als ’k blééf – als ’k háár nam. Ik heb hem aangekeken met ’n machtige verwondring. Hoe is ’t mogelijk dat twee levens zóó ver van elkaar komen te staan – ’t leven van ’n vader – ’t leven van ’n zoon?… Ik heb hem gezegd dat ’t niet gebeuren kòn, dat ik weg moest! ’k Heb gelà chen.…
Rose.…Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?
Rose.…
Weg moest? Zul je láter geen berouw hebben dat je gekozen heb tusschen hem en mij?
Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.
Rafaël(haar op zijn schoot trekkend).
Ik kiès niet tusschen joú en hèm! Jij ben ’n deel van ’t nÃéuwe leven.
[52]
Rose.Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…
Rose.
Hij is blind – ’t lijkt zoo wréed.…
Rafaël.Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.
Rafaël.
Maak je geen verwijten. Ik kan je niet à lles zeggen, wil ’t niet. Wat gebeurt, móést gebeuren. Elk geslacht geeft z’n smarten, z’n tot ruïne vergaan, z’n opbloeien van jeugd. – Kom – denk niet na.
Rose.Heb je hem niets gezegd van òns?
Rose.
Heb je hem niets gezegd van òns?
Rafaël.Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.
Rafaël.
Nee. Nog niet. Eerst als je dit huis heb verlaten. Eerst dán. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet.
Rose.Stil! God!
Rose.
Stil! God!
[Inhoud]TWEEDE TOONEEL.Rebecca.Rafaël.Rose.Rebecca(driest-lachend).O!.…Rafaël.’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.Rebecca(lachend).Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.Rafaël.En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!Rebecca(verwonderd).Ik kom niet voor handel.Rafaël.Niet voor handel? Ei, wel![53]Rebecca(lachend).Vader zei me hierheen te gaan.…Rafaël.Je vader? Vierde gebod!Rose.Rafaël!Rafaël(smartlijk-spottend).… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…Rebecca(verlegen).Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…Rafaël.O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!Rose.Laat me gaan! Laat me gaan!Rebecca(met stijgende verlegenheid).Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…Rafaël(smartelijk).Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!Rose.Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren![55]Rebecca(driest).Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!Rafaël(vernietigend).Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…Rebecca(angstig).Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…(Rose af.)Rafaël.Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?Rebecca.Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…Rafaël.Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…Rebecca.Nee, niks.…Rafaël.Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…Rebecca.Goeiendag.…Rafaël.Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!(af).[57]
TWEEDE TOONEEL.Rebecca.Rafaël.Rose.Rebecca(driest-lachend).O!.…Rafaël.’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.Rebecca(lachend).Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.Rafaël.En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!Rebecca(verwonderd).Ik kom niet voor handel.Rafaël.Niet voor handel? Ei, wel![53]Rebecca(lachend).Vader zei me hierheen te gaan.…Rafaël.Je vader? Vierde gebod!Rose.Rafaël!Rafaël(smartlijk-spottend).… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…Rebecca(verlegen).Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…Rafaël.O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!Rose.Laat me gaan! Laat me gaan!Rebecca(met stijgende verlegenheid).Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…Rafaël(smartelijk).Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!Rose.Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren![55]Rebecca(driest).Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!Rafaël(vernietigend).Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…Rebecca(angstig).Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…(Rose af.)Rafaël.Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?Rebecca.Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…Rafaël.Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…Rebecca.Nee, niks.…Rafaël.Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…Rebecca.Goeiendag.…Rafaël.Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!(af).[57]
Rebecca.Rafaël.Rose.
Rebecca(driest-lachend).O!.…
Rebecca(driest-lachend).
O!.…
Rafaël.’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.
Rafaël.
’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen.
Rebecca(lachend).Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.
Rebecca(lachend).
Sluipen? Ik heb geklopt één – tweemaal. Je hoorde niet.
Rafaël.En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!
Rafaël.
En op Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod!
Rebecca(verwonderd).Ik kom niet voor handel.
Rebecca(verwonderd).
Ik kom niet voor handel.
Rafaël.Niet voor handel? Ei, wel!
Rafaël.
Niet voor handel? Ei, wel!
[53]
Rebecca(lachend).Vader zei me hierheen te gaan.…
Rebecca(lachend).
Vader zei me hierheen te gaan.…
Rafaël.Je vader? Vierde gebod!
Rafaël.
Je vader? Vierde gebod!
Rose.Rafaël!
Rose.
Rafaël!
Rafaël(smartlijk-spottend).… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…
Rafaël(smartlijk-spottend)
.… Je vader.… Dat ’s Aaron, de koopman. Ga zitten – laten we hà ndlen. ’k Heb afval te koop – afval van ’n vòlk! Voor éeuwen sprak Bil’am – de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéet je nog: hoe de Rebbe ’t leerde? – „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen aan het waterâ€â€¦ Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren wij gelegerd. – Ik erf dit à lles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twà alef van alles? Laten we handlen.…
Rebecca(verlegen).Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…
Rebecca(verlegen).
Je doet zoo vreemd .… Je maakt me angstig.…
Rafaël.O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!
Rafaël.
O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarinAaronzijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók – Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden – èn ’n doodshemd[54](zegt tante)naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!
Rose.Laat me gaan! Laat me gaan!
Rose.
Laat me gaan! Laat me gaan!
Rebecca(met stijgende verlegenheid).Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…
Rebecca(met stijgende verlegenheid).
Heb ik je wat misdaan, dat je zoo, zoo.…
Rafaël(smartelijk).Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!
Rafaël(smartelijk).
Misdaan? We hebben elkander éénmaal gesproken. Hoe zou je misdaan kùnnen hebben? Wà ar was ’t? ’t Was in ’t huis van je vader. Je zei iets tot mij. Ik zei iets tot jou. Woorden, woorden van èlken dag. Misdaan? Je heb mooie oogen, ’n mond om te kussen. Je handen zijn blank. Je zult moeder van véel kinderen worden.Peroe oerewoe oemieloe es hoöres1– gaat en vermenigvuldigt je – En ’n kind – hà hà ! – ’n kind is ’n weelde, ’n kind groeit uit de aarde als ’n plant met ènkel knoppen van vreugd. – Wat breng je mee? Drie, vier of vijf? Als m’n vader drie neemt, neem ik drie! Als m’n vader vier neemt, neem ik vier! Neemt hij vijf is ’t mij goed! Ik ben gezond, heb geen gebreken. Ik heb ’n ziel. Die krijg je toe! Ik droom. M’n droomen zijn te geef.… O Rebecca, we kunnen zoo gelukkig met elkander zijn!
Rose.Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren!
Rose.
Laat me gaan, Rafaël. Ik kà n je niet hooren!
[55]
Rebecca(driest).Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!
Rebecca(driest).
Hoor wat zij zegt – zij, de sjikse, die zich scháà mt!
Rafaël(vernietigend).Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…
Rafaël(vernietigend).
Ze schaamt zich over hà ndel op Zaterdag.… Wees indachtig dat je de Sabbathdag heiligt. Ga nog niet heen Rebecca. Je naam is zoo lief en zoo zoet – om zachjes te zeggen.… Rebecca.… Rèbècca.… Moeder van Esau en Jacob.… Weet je hóe Jacob zijn broeder bedroog, zijn blinden vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je ’t vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? – Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! – Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de stofdeeltjes, de zonnestralen, het rek met tefillem2. ’t Hangt af van je zelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet – m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekòcht – m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joùw vader en jij.…
Rebecca(angstig).Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…
Rebecca(angstig).
Ik hecht aan geen geld, Rafaël.…
(Rose af.)
Rafaël.Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?
Rafaël.
Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis[56]hier niet, in de heele stad niet! – O? – Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij hà ndel? Weent je vader ooit als hij kóópt?
Rebecca.Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…
Rebecca.
Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet één woord gezegd.… Ik zal weer gáán.… verlang niks van je, niks.…
Rafaël.Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…
Rafaël.
Ga, ga, Rebecca.… Ga tot je vader. Vraag geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen drièduizend waard. – Geef me je hand. O, kind – je ben nog zoo jóng. ’k Wou dat ’k wat voor je kon dóén.…
Rebecca.Nee, niks.…
Rebecca.
Nee, niks.…
Rafaël.Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…
Rafaël.
Ja – ja – ’n ráád – iets dat je moet onthouen voor là ter – voor veel later … voor … Nee! Dwaasheid! – Hoe kan ik je raden? Ik ken je niet, zag je maar éénmaal, weet nauwlijks de klank van je stem, den glans van je oog.…
Rebecca.Goeiendag.…
Rebecca.
Goeiendag.…
Rafaël.Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!
Rafaël.
Goeiendag, Rebecca! – Rose! – Rose, ben je tòch heengegaan!
(af).
[57]
[Inhoud]DERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Esther.Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.Haëzer.Pas op voor de drempel.Sachel.Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.Haëzer.Is Rafaël niet thuis?Esther.’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.Sachel.Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!Haëzer.La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.Esther.Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.Sachel.Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…Haëzer.Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.[59]Esther.… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?Haëzer.Met twéé stukken kiks.…Esther(in de deur).Roosie! Roosie! Breng je de koffie?Sachel.Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….Haëzer.Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…Esther.Sust!.… De meid.…
DERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Esther.Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.Haëzer.Pas op voor de drempel.Sachel.Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.Haëzer.Is Rafaël niet thuis?Esther.’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.Sachel.Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!Haëzer.La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.Esther.Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.Sachel.Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…Haëzer.Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.[59]Esther.… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?Haëzer.Met twéé stukken kiks.…Esther(in de deur).Roosie! Roosie! Breng je de koffie?Sachel.Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….Haëzer.Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…Esther.Sust!.… De meid.…
Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.
Esther.Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.
Esther.
Ging Rebecca daar niet? ’k Zou ’r op zweren. Nee, ze is ’t toch niet.… Kom u binnen. Wees u voorzichtig.
Haëzer.Pas op voor de drempel.
Haëzer.
Pas op voor de drempel.
Sachel.Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.
Sachel.
Hier ken ik de weg – heel precies – heel precies. Help me maar niet. ’k Ben niet gewend geholpen te worden.
Haëzer.Is Rafaël niet thuis?
Haëzer.
Is Rafaël niet thuis?
Esther.’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.
Esther.
’k Zal wel is kijken. Maar zoo’n haast heit ’t niet. Laat-ie maar blijven. Dan kan Sachel u verder vertellen.
Sachel.Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!
Sachel.
Wat helpt vertellen? Heb ’k niet à lles verteld? D’r zit geen hart in die jongen. Z’n vader behandelt-ie als ’n stuk vuil. Erger nog. En voor wie heb ’k alles gedaan? Voor wie vraag ik? Dat’s m’n ouwe dag! Geen uur vrede, geen uur rust!
Haëzer.La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.
Haëzer.
La-la-la. Loop niet op de dingen vooruit. Ik heb dat meer bij de hand gehad. Jeùgd, Jeùgd. Anders niet. Daar moet je niet met geweld tegen ingaan. Geweld bederft. Ik ken Rafaël, beter dan jij. Heb ’k ’m niet ziengroeien?[58]Kwam hij niet uit zichzelf bij me, als-ie iets kwaads gedaan had? Weet je nog hoe-die me gebiecht heeft van die appel – die appel – op Groote Verzoendag. – Geen hardheid. – Geen groote woorden. – Geen geweld. – Hij gaà t niet heen. – Hij troùwt de dochter van Aaron.
Esther.Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.
Esther.
Wat heb ik je gezeid? Nou hoór je dat ’k gelijk heb.
Sachel.Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…
Sachel.
Ik voel ’t ánders. Ik heb geen macht meer over ’m. Vroeger. Ja, vroéger – zooas ’t staat in de boeken van Mozes – vroeger kon je ’n zoon dwingen – dat was recht.…
Haëzer.Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.
Haëzer.
Gekkigheid – gekkigheid. We stéénigen niet meer. We gaan vooruit en niet achteruit. Vroeger, werd een ongehoorzame zoon naar de poort van de stad gebracht en gesteenigd. Dat weet ik wel, gekje – maar we hebben geen poorten meer – je mà g niet met steenen gooien. Elke ruit kan je betalen. Andere tijden: andere zorgen, andere dwà ng. Eer we drie maanden verder zijn is Rafaël getrouwd en ’n jaar later kom ’k op debrezemiele.3Want je krijgt ’n kleinzoon. Ik zeg je, ’t is ’n kleinzoon. Hahaha! Ja-ja, je doet veel beter je zorg weg te lachen.
[59]
Esther.… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?
Esther.
… Groot gelijk, mijneer de rabbijn … Met de dag wordt-ie zwaartillender – en nou ìs Rafaël ’n lastige jongen, maar overleg is ’t halve werk. Zal u wat gebruiken? ’n Koppie koffie met kiks?
Haëzer.Met twéé stukken kiks.…
Haëzer.
Met twéé stukken kiks.…
Esther(in de deur).Roosie! Roosie! Breng je de koffie?
Esther(in de deur).
Roosie! Roosie! Breng je de koffie?
Sachel.Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….
Sachel.
Gister heb ’k ’m gezeid: jij mag de zaak alleen drijven – ik zal me met niks meer bemoeien – en – en – en ’k weet ’n vroúw voor je – ’n vroúw die wat meebrengt – ’n goeie vrouw – hij hield z’n mond – hij hield z’n mond. – Zeg je niks, zei ik – en ’k hoorde ’m met z’n vingers trommelen op de ruit. – Dat doet-ie méer. – ’k Weet precies wánneer-ie ’t doet. – Ze brengt wat in, zei ik – ze heeft wat te wachten. – Toen lachte-die. – Waarom là ch je, zei ik. – Toen lachte die hà rder en kwam op me toe – en pakte m’n hoofd beet: o vader, ’k heb zoo’n meelij met je, zei-die – toen liet-ie me staan – anders zei-die niks – anders niks. – Nou vraag ik. – Daar zit iets tusschen. – Dat kan zoo niet. – ’t Is ’n gruwel wat me gebeurt.….
Haëzer.Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…
Haëzer.
Gruwel, gekje, gruwel? Je moet niet[60]toegeven aan je achterdocht, aan die angst om òveral spoken te zien waar ze niet zijn. Denk aan Izaac. Izaac was blind en Jacob stal zijn zegen. Heeft-ie geklaagd? Hij zegende Esau óok. Rafaël is ’n kind, ’n gróot kind.…
Esther.Sust!.… De meid.…
Esther.
Sust!.… De meid.…
[Inhoud]VIERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Rose.Sachel.Is m’n zoon thuis?Rose.Ja.Sachel.Waar is-ie?Rose.Boven.Sachel.Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?Rose.Nee.… Ja, ’n poosje.…Sachel.Hoe lang?.…Esther.Wat vraag je die meid toch?Sachel.Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?Rose.Dat weet ’k niet.…Sachel.Zoo – Was ’r niemand anders?[61]Esther.Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?Rose(aarzelend).Nee. ’k Heb niemand gezien.Sachel.En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.Esther.Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…Sachel.Wat doet me zoon boven?Rose.Weet ik niet.…Sachel.Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.Rose(verschrikt).’k Heb ’m niet gezien.Esther.Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.Rose.Nee, dank u.Esther.Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.Sachel.Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…Esther.Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.Haëzer.Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…Esther.’k Zal ’m roepen.Sachel.Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…Esther.Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?Sachel.Ze hindert mìjn.…Esther.Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.Sachel.Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…Esther.’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.Sachel.Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…Haëzer.Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.Esther.En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.Haëzer.Zendt ’r naar d’r moeder.Esther.Ze heit geen moeder.Haëzer.Naar d’r vader dan.Esther.Ze heit geen vader.Haëzer.Naar d’r oom, naar d’r tante.Esther.Ze heit geen familie.Haëzer.Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.Esther.En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?Sachel.Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.[64]Esther.Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.Sachel.Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.Esther.Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!(af).
VIERDE TOONEEL.Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Rose.Sachel.Is m’n zoon thuis?Rose.Ja.Sachel.Waar is-ie?Rose.Boven.Sachel.Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?Rose.Nee.… Ja, ’n poosje.…Sachel.Hoe lang?.…Esther.Wat vraag je die meid toch?Sachel.Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?Rose.Dat weet ’k niet.…Sachel.Zoo – Was ’r niemand anders?[61]Esther.Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?Rose(aarzelend).Nee. ’k Heb niemand gezien.Sachel.En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.Esther.Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…Sachel.Wat doet me zoon boven?Rose.Weet ik niet.…Sachel.Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.Rose(verschrikt).’k Heb ’m niet gezien.Esther.Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.Rose.Nee, dank u.Esther.Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.Sachel.Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…Esther.Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.Haëzer.Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…Esther.’k Zal ’m roepen.Sachel.Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…Esther.Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?Sachel.Ze hindert mìjn.…Esther.Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.Sachel.Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…Esther.’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.Sachel.Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…Haëzer.Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.Esther.En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.Haëzer.Zendt ’r naar d’r moeder.Esther.Ze heit geen moeder.Haëzer.Naar d’r vader dan.Esther.Ze heit geen vader.Haëzer.Naar d’r oom, naar d’r tante.Esther.Ze heit geen familie.Haëzer.Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.Esther.En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?Sachel.Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.[64]Esther.Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.Sachel.Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.Esther.Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!(af).
Sachel.Esther.Rebbe Haëzer.Rose.
Sachel.Is m’n zoon thuis?
Sachel.
Is m’n zoon thuis?
Rose.Ja.
Rose.
Ja.
Sachel.Waar is-ie?
Sachel.
Waar is-ie?
Rose.Boven.
Rose.
Boven.
Sachel.Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?
Sachel.
Is-ie thuis gebleven, terwijl wij naar de kerk waren?
Rose.Nee.… Ja, ’n poosje.…
Rose.
Nee.… Ja, ’n poosje.…
Sachel.Hoe lang?.…
Sachel.
Hoe lang?.…
Esther.Wat vraag je die meid toch?
Esther.
Wat vraag je die meid toch?
Sachel.Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?
Sachel.
Bemoei je ’r niet mee!… Hoe lang? Nou? Hoelang?
Rose.Dat weet ’k niet.…
Rose.
Dat weet ’k niet.…
Sachel.Zoo – Was ’r niemand anders?
Sachel.
Zoo – Was ’r niemand anders?
[61]
Esther.Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?
Esther.
Snauw toch zoo niet! Wat wil je van die meid.… Was ’r nóg iemand hier, Roos? Laat ’m maar brommen – Was ’r nog iemand?
Rose(aarzelend).Nee. ’k Heb niemand gezien.
Rose(aarzelend).
Nee. ’k Heb niemand gezien.
Sachel.En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.
Sachel.
En jij heb iemand de deur zien uitgaan toen wij thuis kwamen.
Esther.Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…
Esther.
Dan heb ’k me vergist. Ben je noú tevrejen. ’k Sta wat met ’m uit, mijneer de rabbijn! Blaas nou nog ’t licht uit onder de koffie.…
Sachel.Wat doet me zoon boven?
Sachel.
Wat doet me zoon boven?
Rose.Weet ik niet.…
Rose.
Weet ik niet.…
Sachel.Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.
Sachel.
Weet ik niet? Weet ik niet.… Ik weet meer.
Rose(verschrikt).’k Heb ’m niet gezien.
Rose(verschrikt).
’k Heb ’m niet gezien.
Esther.Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.
Esther.
Laat ’m toch praten.… Geef ’m geen antwoord.… Je kent ’m toch lang genog – Hier neem ’n stuk kiks mee.
Rose.Nee, dank u.
Rose.
Nee, dank u.
Esther.Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.
Esther.
Ach wat! Neem mee. Eet op. Kauw maar op je gemak.(Rose af)Zoo’n meid durft op die manier geen mond open doen. En wat ’n goeie meid. Je kan alles an d’r overlaten. In geen jaren hebben we zoo’n sjikse gehad. Heb[62]u ’m nou bijgewoond, meneer de rabbijn? En zoo handelt-ie met iedereen.
Sachel.Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…
Sachel.
Ik weet wat ik weet. Ik pas op. Ik zie meer dan jij.…
Esther.Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.
Esther.
Goed. Goed. As je maar niet lastig ben.
Haëzer.Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…
Haëzer.
Hahaha! Hahaha! Heel goed. Zoo moet je met ’m omspringen.… En waar blijft onze vriend?.…
Esther.’k Zal ’m roepen.
Esther.
’k Zal ’m roepen.
Sachel.Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…
Sachel.
Nee, nog niet. Eérst die meid wegzenden voor ’n boodschap, voor ’n vèrre boodschap.…
Esther.Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?
Esther.
Alweer ’n inval. Waarom zal ik de meid wegzenden? Onzin! Hindert ze jou wat, hindert ze mijn wat?
Sachel.Ze hindert mìjn.…
Sachel.
Ze hindert mìjn.…
Esther.Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.
Esther.
Onzin! Onzin! ’k Heb geen boodschap voor d’r.
Sachel.Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…
Sachel.
Máak ’r dan een – Ik vertrouw d’r niet – Ze staat me niet an – Ze kan luisteren.…
Esther.’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.
Esther.
’t Is of we staatsgeheimen hebben! Hoor u ’m? Hoor u ’m? Ik sta wat met ’m uit. Me laatste cent zou ’k die meid geven.
Sachel.Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…
Sachel.
Jouw laatste cent? Mot die niet uit[63]mijn zak kommen? Ik heb ’r m’n reden voor – ik wil dat je ’r wegzendt.…
Haëzer.Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.
Haëzer.
Geef ’m z’n zin. En heelemaal ongelijk heeft-ie niet. Je moet die zaken zonder vreemden behandelen. Al ben je nog zoo goed voor ’n sjikse – vertrouwen kun je ’r nooit. Wat niet eigen is, wordt niet eigen.
Esther.En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.
Esther.
En waar moet ’k ’r heenzenden? ’k Kan ’r toch op Sjabbes geen boodschappen laten doen.
Haëzer.Zendt ’r naar d’r moeder.
Haëzer.
Zendt ’r naar d’r moeder.
Esther.Ze heit geen moeder.
Esther.
Ze heit geen moeder.
Haëzer.Naar d’r vader dan.
Haëzer.
Naar d’r vader dan.
Esther.Ze heit geen vader.
Esther.
Ze heit geen vader.
Haëzer.Naar d’r oom, naar d’r tante.
Haëzer.
Naar d’r oom, naar d’r tante.
Esther.Ze heit geen familie.
Esther.
Ze heit geen familie.
Haëzer.Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.
Haëzer.
Geen moeder, geen vader, geen familie – dan ben ik uitgepraat.
Esther.En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?
Esther.
En ze luistert niet! ’t Is ’n rechtschapen meid. Nog geen korrel heit ze gesnoept zoolang ze bij me dient. Je kan me daar ’n meid zonder reden wegzenden. Waarheen?
Sachel.Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.
Sachel.
Voor mijn part naar de duivel! Stuur d’r naar Meijer – dat-ie morgen hier komt.
[64]
Esther.Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.
Esther.
Meijer … Meijer … Da’s ’n vol úúr weg.
Sachel.Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.
Sachel.
Doe wat ’k je zeg. Morgen, tegen één uur, wou ’k Meijer spreken. De rest komt ’r niet op an.
Esther.Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!
Esther.
Hij mot z’n zin hebben. Doe ’k je ’r ’n pleizier mee, lastige ouwe? Je zà l je zin hebben!
(af).
[Inhoud]VIJFDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Sachel.Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.Haëzer.Wie?Sachel.De meid.…Haëzer.Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…Sachel.Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…Haëzer.La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…[65]Sachel.Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…
VIJFDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Sachel.Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.Haëzer.Wie?Sachel.De meid.…Haëzer.Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…Sachel.Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…Haëzer.La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…[65]Sachel.Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…
Sachel.Haëzer.
Sachel.Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.
Sachel.
Ik weet – wat ik weet. Ze mot heelemaal weg.
Haëzer.Wie?
Haëzer.
Wie?
Sachel.De meid.…
Sachel.
De meid.…
Haëzer.Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…
Haëzer.
Legt ze je iets in den weg, gekje! Moet je voor die geen andere nemen? Praat nou ’s over iets anders – wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid.…
Sachel.Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…
Sachel.
Grootheid.… Grootheid.… ’t Is moeilijk God gróot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien.…
Haëzer.La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…
Haëzer.
La-la-la.… Niet zoo doorslaan.…
[65]
Sachel.Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…
Sachel.
Maar met die meid is ’t wat ánders. ’r Gebeuren dingen onder m’n dak – dingen – ze bedriegen me. – ’k Heb ’r gehoord – laat in de nacht – en – en.…
[Inhoud]ZESDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Esther.Rafaël.Esther.Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.Haëzer.Dag Rafaël, dag bèste jongen.Rafaël.O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.Haëzer.In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –Sachel.’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…Haëzer.Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?Esther.Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …Rafaël.O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.Sachel.’k Heb gesproken over Rebecca.…Haëzer.La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.Esther.Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!Haëzer.Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!Esther.Drink u is uit, mijneer de rabbijn.Haëzer.Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?Sachel.M’n zoon.…Haëzer.La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.Esther.Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.Rafaël.Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.Sachel.Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.Haëzer.La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…[70]Rafaël.Vraag ’t m’n vader.…Sachel.Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…Haëzer.Zoo. En nou jij, gekje?Rafaël.Hij heeft gelijk.Haëzer.Wat hoeven we dan nog te praten?Rafaël.Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…Haëzer.Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …Rafaël.Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…Haëzer.Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!Rafaël.Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…Sachel.Zeg maar ’n blinde.…Rafaël.… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …Haëzer.Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…Rafaël..… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…Haëzer.Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…Rafaël.En zooveel meer!…Haëzer.En de hà ndel, gekje?Rafaël.Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?Haëzer.Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.Rafaël.Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.[73]Haëzer.La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.Rafaël.Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?Haëzer.Niet meer leeft, gekje?Rafaël.Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?Haëzer.Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…Rafaël.Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.Haëzer.Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!Esther.Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5[75]Haëzer.Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?Sachel.Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…Haëzer.Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…Rafaël.Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…Haëzer.Leugens? Dat pà st je niet!Sachel.Leugens?.… Leùgens?Rafaël.Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6Haëzer.Laat ’muitspreken.…Rafaël.Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…Haëzer.Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!Rafaël.Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6Haëzer.Dat is ’n leugen!Rafaël.God hoort me getuigen!Haëzer.Gelogen! Driedubbel gelogen!Rafaël.Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?[77]Haëzer.Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…Esther.Schaam je! Ben jij ’n jóód?Rafaël.Nee. Nièt meer.Haëzer.Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€Rafaël.Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!Haëzer.Jij ben gek – jij ben gèk!Rafaël.Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…Sachel.Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…Rafaël.Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.Haëzer.Rafaël.… Rafaël.…Sachel.Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…Rafaël.Die meid!.…Sachel.Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).Esther.Sachel!… In Godsnaam!Sachel(inzakkend).Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!Rafaël.’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).[80]
ZESDE TOONEEL.Sachel.Haëzer.Esther.Rafaël.Esther.Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.Haëzer.Dag Rafaël, dag bèste jongen.Rafaël.O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.Haëzer.In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –Sachel.’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…Haëzer.Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?Esther.Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …Rafaël.O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.Sachel.’k Heb gesproken over Rebecca.…Haëzer.La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.Esther.Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!Haëzer.Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!Esther.Drink u is uit, mijneer de rabbijn.Haëzer.Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?Sachel.M’n zoon.…Haëzer.La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.Esther.Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.Rafaël.Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.Sachel.Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.Haëzer.La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…[70]Rafaël.Vraag ’t m’n vader.…Sachel.Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…Haëzer.Zoo. En nou jij, gekje?Rafaël.Hij heeft gelijk.Haëzer.Wat hoeven we dan nog te praten?Rafaël.Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…Haëzer.Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …Rafaël.Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…Haëzer.Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!Rafaël.Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…Sachel.Zeg maar ’n blinde.…Rafaël.… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …Haëzer.Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…Rafaël..… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…Haëzer.Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…Rafaël.En zooveel meer!…Haëzer.En de hà ndel, gekje?Rafaël.Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?Haëzer.Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.Rafaël.Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.[73]Haëzer.La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.Rafaël.Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?Haëzer.Niet meer leeft, gekje?Rafaël.Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?Haëzer.Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…Rafaël.Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.Haëzer.Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!Esther.Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5[75]Haëzer.Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?Sachel.Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…Haëzer.Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…Rafaël.Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…Haëzer.Leugens? Dat pà st je niet!Sachel.Leugens?.… Leùgens?Rafaël.Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6Haëzer.Laat ’muitspreken.…Rafaël.Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…Haëzer.Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!Rafaël.Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6Haëzer.Dat is ’n leugen!Rafaël.God hoort me getuigen!Haëzer.Gelogen! Driedubbel gelogen!Rafaël.Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?[77]Haëzer.Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…Esther.Schaam je! Ben jij ’n jóód?Rafaël.Nee. Nièt meer.Haëzer.Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€Rafaël.Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!Haëzer.Jij ben gek – jij ben gèk!Rafaël.Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…Sachel.Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…Rafaël.Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.Haëzer.Rafaël.… Rafaël.…Sachel.Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…Rafaël.Die meid!.…Sachel.Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).Esther.Sachel!… In Godsnaam!Sachel(inzakkend).Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!Rafaël.’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).[80]
Sachel.Haëzer.Esther.Rafaël.
Esther.Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.
Esther.
Zoo. Nou kunnen we knuf-knuf praten.
Haëzer.Dag Rafaël, dag bèste jongen.
Haëzer.
Dag Rafaël, dag bèste jongen.
Rafaël.O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.
Rafaël.
O. – ’k Heb u in là ng niet gezien.
Haëzer.In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –
Haëzer.
In lang niet, nee. – Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. – Wel, wel, wel. – Je krijgt ’n hééle baard. Nee, geen melk. – Schuif wat bij Sachel. – Zoek nou over de heele wereld, over de heele, héele wereld – en nèrgens vin je die goeie, prettige, joodsche huiselijkheid. Die vin je alleen bÃj óns. De christenen verstaan ’t niet. Die kennen geen Sjabbesavond, die wèten niet wat fámilie is. Waar of niet? Bij ’n Christen ben je niet op je gemak. Al ga je jaar in, jaar uit met ze om, ’t blijft vreemd. Elke jood is ’n stuk van je familie – en ’n jood die begrijp je, die voelt met je mee, daar vin je iets in van[66]je eigen huis. – Dat ’s ’n héél fijne kiks – kan òok alleen maar ’n joodsche vrouw. – En wat is ’r zoo voor nieuws op de wereld? – de wereld is groot –
Sachel.’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…
Sachel.
’k Wou dat u sprak met m’n zoon – ’k heb u verteld.…
Haëzer.Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?
Haëzer.
Ja-ja-ja. – Zóo gewichtig is dat toch niet. Strakjes. Strakjes. Niewaar, Rafaël, wij vliegen mekaar niet in ’t haar. Bij mij heb je geen houvast meer! Hahaha! Tja-tja. – Smakelijk lachen is alles. Daar frisch je zoo heelemaal van op. Slaat daar niet ’n deur?
Esther.Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …
Esther.
Dat ’s de meid die naar Meijer gaat …
Rafaël.O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.
Rafaël.
O! O ja juist. Ja, nou zijn we alleen.
Sachel.’k Heb gesproken over Rebecca.…
Sachel.
’k Heb gesproken over Rebecca.…
Haëzer.La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.
Haëzer.
La-la-la. Gekje wat maak je ’t je toch moeilijk! Alles komt op z’n pootjes terecht. Alles. Niet zoo doordrijven. Niet zoo haastig gebakerd. Jij heb ’n wil en je zoòn heeft ’n wil – en voor de wil van je zoon moet je respect hebben. Je mag Rafaël niet behandelen als ’n kind. Je kent ’m nog altijd van toen die zoo kléin was. Je heb ’m niet groot zien worden. Als Rafaël redenen heeft, bezwaren heeft om met[67]Rebecca te trouwen, dan moet je luisteren, dan moet je redeneeren. Want per slot van rekening troùwt Rafaël en trouw jij niet, gekje.
Esther.Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!
Esther.
Dat zeg ik ook. Hij praat altijd asof hij de bruigom is. Nar!
Haëzer.Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!
Haëzer.
Z’n hart is jong genoeg! Hahaha! Niewaar Sachel? Oók ’n joodsche eigenschap. Zoek ’t bij de christenen! ’n Jood drinkt niet, ’n jood is matig, ’n jood brengt ’t tot hoogen ouderdom. Zouen we anders, na zóóveel vervolging, geworden zijn wie we zijn? Wat zeg jij,Rafaël.Zeg ook ’s wat. Je moet niet zoo ernstig zijn op joùw leeftijd. Neem ’n voorbeeld an mij. Zou je zeggen dat ’k diep in de zestig ben – maar je moet niet naar m’n haar kijken. Hahaha!
Esther.Drink u is uit, mijneer de rabbijn.
Esther.
Drink u is uit, mijneer de rabbijn.
Haëzer.Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?
Haëzer.
Nee. Nee. ’k Ben voorzien. En nou over die kleine kwestie – och, ze vallen zoo dikwijls voor en je hoeft ’r mekaar niet minder lief om te hebben – die kwestie, wà t was ’t ook weer?
Sachel.M’n zoon.…
Sachel.
M’n zoon.…
Haëzer.La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.
Haëzer.
La-la-la – ’k weet ’t al – hij wou graag wat van de wereld zien en nog niet trouwen – nog niet trouwen. – Wel, wel, wel.… En hoe zit dat zoo, Rafaël?.… Je vader is ’n[68]gekje en jij ben ’n gekje. Jullie zijn twéé gekjes bij mekaar. Waarom zul je ’t elkander moeilijk maken? En jij – jij met je gezonde oogen – jij die ’t licht ziet – en de hééle mooie wereld – hoe kom je op de kinderachtige inval om wèg te willen? Weg – wat is wèg? Kijk je vader eens an! Zie ’m zitten. Kan-ie ’n stà p alleen doen? – Weg, wat is weg? Wèg, dat is zijn bij andere menschen. Gekje, gekje vin je óóit weer ’n huis, waarvan je elk meubeltje ken, élk hoekje, èlke balk, èlke schaduw. Kijk is rond. Je jeugd vergeet je nooit. Ben je opgegroeid bij die kast, bij die klok, bij die tafel, bij, bij, bij wat je maar wil? Weg, dat is breken, brèken met de scheur in die balk, met de stoelen waar je over klauterde toen je zoo’n kléine dreumes was. – En onder die lamp hebben we samen gezeten. Weet je nog detwéé-en-twintigletters, de vijf lange, de vijf korte klinkers … hahaha! En dan viel de snuif uit m’n neus op ’t gebedenboek – dat heb je me là ter verteld – en je moeder zat dáár – die luisterde – die lachte omdat jij niet gelooven wou dat de staf van Aaron, die aan ’t huis Levi toebehoorde – in de tent-der-getuigenis ’n bloem had gekregen – weet je nog? Wat wil je gekje? Wat krijg je in de plaats als je weg gaat?[69]Vreemden. Kom je bij andere joden en zit je an de Sjabbestafel dan denk je an de Sjabbestafel thùis, an je blinden vader die zelfbroogemoet maken, zelfbenchen. – En kom je bijchrìstenenen is ’t Vrijdagà vond dan verlang je naar je soepje èn je pudding – èn naar de kast – èn naar de lamp – èn naar de klok. Zooals ’n klok thuis tikt, tikt ze nèrgens. Hoor – En geef me nou nog ’n kopje.
Esther.Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.
Esther.
Zie je – nou lacht-ie zelf. – Malle jongen. Jij trouwt Rebecca – en ik dans op de bruiloft.
Rafaël.Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.
Rafaël.
Goeie ouwe rebbe. – God gaf dat ’t anders zijn kòn. Maar ’t kan niet. Nou niet. Later niet.
Sachel.Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.
Sachel.
Daar heb je ’m wéer! ’k Begin ’r genoeg van te krijgen.
Haëzer.La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…
Haëzer.
La-la! La-la-la. – Geen herrie. Met krakeelen bereik je niets. Ik vraag alleen: waà rom niet, Rafaël? Waà rom niet? De leeftijd van grillen ben je nou toch te boven. Nooit heb ik ’t je lastig gemaakt. Dat wéet je. Je ben ’n heele tijd niet in de Schoel4geweest – ’k heb je niets gevraagd – ik dwing niet. – Maar noù, maar nòu.…
[70]
Rafaël.Vraag ’t m’n vader.…
Rafaël.
Vraag ’t m’n vader.…
Sachel.Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…
Sachel.
Hij wil wèg – hij wil weg – om – om – om ’n kwestie van hà ndel – om – om – nooit heb ’k handel à nders voor me gezien.… Maar hij liégt – ik héb toegegeven, à lles toegegeven – en hij wil niet.…
Haëzer.Zoo. En nou jij, gekje?
Haëzer.
Zoo. En nou jij, gekje?
Rafaël.Hij heeft gelijk.
Rafaël.
Hij heeft gelijk.
Haëzer.Wat hoeven we dan nog te praten?
Haëzer.
Wat hoeven we dan nog te praten?
Rafaël.Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…
Rafaël.
Maar, zèlfs wanneer ik à lles vergeet wat ik hier – wat ik hier – van hà ndel gezien heb, dan nog kà n ’k niet, wil ’k niet – want handel en bezit – wérken alléén óm bezit – werken van ’s morgens tot ’s avonds om géld naar je toe te halen, géld, géld – dat zou ’k niet kunnen, dat is spótten met ’t leven, dat is bestaan op kosten van andren – èn – èn – o, goeie rebbe – waarom zeg je ’t niet in de kerk – dat strijdt tegen de wetten van Mozes.…
Haëzer.Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …
Haëzer.
Wéér ’n profeet! In geen tijden hebben we zóóveel profeten gehad. Handel – bezit – in strijd met de wetten van Mozes. Wel, wel. Dat wordt ’n theologisch gesprek. Nou maar, dat mà g ’k wel. Daar kan ik van leeren. Als ’t geen Sjabbes was, zou ’k ’r ’n pijp bij opsteken.[71]Hahaha! Tja-tja, we worden in ’n hoekje gezet. Zoó. Laat nou is hooren. ’k Zit ’r voor …
Rafaël.Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…
Rafaël.
Waartoe zou ’t dienen? Met ’t oprakelen van ouwe dingen, veranderen we ’t tegenwoordige niet.…
Haëzer.Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!
Haëzer.
Heel, héél handig. – Maar zóó laat ik je niet los. Je heb a gezegd – zeg nou b. En als jij b zegt, zeg ik c en zóó kom je in de val! Hahaha! We zitten gezellig, niewaar – we hebben allen tijd. En zoo volgen we ’t goeie wegje om jou rà dikaal van je malle ideetjes te genezen. Kom, gekje!
Rafaël.Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…
Rafaël.
Wil je? Goed. – Kijk – op ’n dag kwam ik ’n – ’n – là mme tegen. Hij kon niet bewegen, niet loopen, niet staan. Hij zat. Hij zat altijd op dezelfde plek, dreef handel. Want hij sprák en hij dácht.…
Sachel.Zeg maar ’n blinde.…
Sachel.
Zeg maar ’n blinde.…
Rafaël.… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …
Rafaël.
… hij kende alleen ’t genot van geld en koopwaar. Lang dacht ’k over die ongelukkige na, begreep ’m niet. Hij was geloovig …
Haëzer.Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…
Haëzer.
Ja – ja – maar daar zou je ’t niet over hebben.…
Rafaël..… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…
Rafaël.
.… Hij was geloovig. Ik las de boeken van Mozes om te wèten. Ik las van ’n[72]volk dat groot was geweest in kracht en in moed en in krijgsroem. Ik las van ’n volk dat tabernakels gebouwd had en grond verdeeld voor een ièder gelijk. Ik las dat geen renten zouden opgeleid worden aan den arme.… dat het zévende jaar ’t land en de wijngaard braak zouden liggen om de behoeftigen te steunen – dat landerijen niet voor à ltijd zouden verkocht worden – „want Mijn is het land, en gij zijt slechts vreemdelingen bij Mij†– dat ’r een jubeljaar zijn zou en een lossing.…
Haëzer.Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…
Haëzer.
Heel goed. Heel goed. Dat heb ik je zèlf geleerd.…
Rafaël.En zooveel meer!…
Rafaël.
En zooveel meer!…
Haëzer.En de hà ndel, gekje?
Haëzer.
En de hà ndel, gekje?
Rafaël.Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?
Rafaël.
Handel? Was handel niet veracht? Hoe sprak Jacob van Issachar?
Haëzer.Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.
Haëzer.
Heel goed. Heel goed.… Een sterk gebeende ezel, niewaar? Hahaha! Aardig beeld. Vin je ergens mòoiere beelden dan in ons wetboek?.… Maar, gekje, je had ’t onder léiding moeten lezen. Nou heb je hiér wat opgevangen en dà ar wat en ’t rèchte weet je niet.
Rafaël.Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.
Rafaël.
Meer dan ’k weet, wil ’k niet weten.
[73]
Haëzer.La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.
Haëzer.
La-la-la. Daar ken ik je beter voor. Jij ben niet met ’n déél tevreden.
Rafaël.Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?
Rafaël.
Welke leéring is er te trekken uit wat niet meer leeft?
Haëzer.Niet meer leeft, gekje?
Haëzer.
Niet meer leeft, gekje?
Rafaël.Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?
Rafaël.
Heb ’k niet bij ’t lezen gevoeld dat ik was in ’n dóóden tijd? Is ’n kerkhof ’n wandelweg voor lévenden?
Haëzer.Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…
Haëzer.
Woorden, woorden, gekje. De geest, niet de letter maakt ’n godsdienst levend. Met letters kun je vechten, met letters kun je goochelen. Met letters bewijs je dat groen geel en geel rood is. Met letters.… Dreef David handel? Dreef Salomo handel? Jà . Getuigt niet Abraham’s dienstknecht dat de Eeuwige zijn heer heeft gezegend met schapen, runderen, zilver, goud, knechten en dienstmaagden, kemelen en ezelen? Gèèn bezìt? Getuigt Mozes niet van Gad’s ruime grenzen? Geèn bezit? Met letters.… De géést.… De géést alleen – de jóódsche geest.… We gaan niet à chteruit. We gaan vóóruit. Stel dat Mozes terug kon komen en God’s wetten opnieuw schrijven – dan zou-die – dan zou-die – wat-ie zou wèten we niet – maar dan zou-die, en dát kun je wel voor zeker aannemen – dan zou-die heel wat òngeschreven kunnen laten wat goed was voor een[74]nomadenvolk dat zich véstigde en niet meer zoo héélemaal goed voor.… voor ’n volk dat vrij leeft in ’n christenmaatschappij … Maar ’t lévende, ’t lévende deel – de joodsche geest.… de jóódsche géést zou die ònveranderd – ik zeg ònveranderd laten.… En dat is de groote fout, gekje, als leeken snuffelen in wijze boeken. Die zien ’t oppervlak, de huid, ’t uiterlijke – en – en – en ’t gòddelijke voelen ze niet.…
Rafaël.Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.
Rafaël.
Ik voel ’t goddelijke vanmijntijd, ’t goede, ’t schoone, ’t slechte.… Ik voel dat elk begrip van God zich verplaatst, èlke eeuw à nders wordt, à nders door – door – hoe zal ’k ’t jùllie zeggen? – door ’n maatschappij die zich verandert, vervalt of verheft. Ik voel dat de geest waarvan ù spreekt vástgébónden ligt aan ons volk in zijn ópkomst – ik voel dat we ons ghetto moeten verbreken.
Haëzer.Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!
Haëzer.
Ghetto? Ghetto? Hahaha! Hóóren jullie dat? Waar is dat ghetto? We leven niet meer in ghetto’s, gekje!
Esther.Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5
Esther.
Hij praat as ’n kind. Allemaal schtos! Hij praat as ’n risschesmaker – de joden maken tegenswoordig de grootste rissches zèlf.…5
[75]
Haëzer.Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?
Haëzer.
Ghetto? Waar vin je ’n ghetto in ons land? Mag je niet komen wà ar je wil? Ben je niet net zoo goed burger als ieder ander? Heb je geen joden in de aanzienlijkste betrekkingen?(met climax)Wordt Eleazar niet aan ’t Hòf ontvangen met éérbewijzen: Wat wil je met je ghetto?
Sachel.Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…
Sachel.
Zoo kommen we niet verder. Laten we over Rebecca spreken. –Aaronkan hier zijn, elk oogenblik.…
Haëzer.Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…
Haëzer.
Prachtig gaat ’t. Prachtig. Niet doordrijven. Eérst over ’t ghetto.… En nou jij weer. – Nee, ’k blijf bij één kopje.…
Rafaël.Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…
Rafaël.
Ghetto? Dat ìk ’t zeggen moet aan ’n rabbijn! Ghetto? Hebben jullie me niet groot gebracht in léúgens van ras en geloof?.…
Haëzer.Leugens? Dat pà st je niet!
Haëzer.
Leugens? Dat pà st je niet!
Sachel.Leugens?.… Leùgens?
Sachel.
Leugens?.… Leùgens?
Rafaël.Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6
Rafaël.
Mocht ’k eten bij ’n christen? Mocht ’k op Vrijdagavond ’t vuur aanraken, de lamp opsteken, ’n brief openscheuren? Had je daar geen christen-dienstmeid voor? Gaf je me à ndere vrienden – toen ’k ’n kind was – dan jòden? Ben ’k niet ’n tijd op ’n jodenschool geweest? Werd[76]God me niet geleerd, Gód, Gòd – door ’n jóód?.…6
Haëzer.Laat ’muitspreken.…
Haëzer.
Laat ’muitspreken.…
Rafaël.Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…
Rafaël.
Ghetto?.… De poorten zijn neergehaald, de muren zijn gesloopt – de grà chten zijn gebleven – de grachten van ònze en hùn haat.…
Haëzer.Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!
Haëzer.
Hún haat! Zij hebben vervolgd door alle eeuwen. Wij niet!
Rafaël.Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6
Rafaël.
Onze haat! Onze haat! Ontken ’t niet, rebbe Haëzer! Ze hebben ons uit de ghetto’s gelaten – we zijn tóch bij elkander gebleven. We hebben elkaar opgezocht. We hebben ons uitverkoren gevoeld – nee, schud je hoofd niet – strà ks heb je ’t zelf gezeid. – We hebben ze als vréémden beschouwd, als vréémden behandeld. Hún vrouwen hebben we.… hebben we betááld, – onze getroùwd!6
Haëzer.Dat is ’n leugen!
Haëzer.
Dat is ’n leugen!
Rafaël.God hoort me getuigen!
Rafaël.
God hoort me getuigen!
Haëzer.Gelogen! Driedubbel gelogen!
Haëzer.
Gelogen! Driedubbel gelogen!
Rafaël.Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?
Rafaël.
Wáárom ben je nou kwaad, rebbe Haëzer? Waarom là ch je niet meer?
[77]
Haëzer.Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…
Haëzer.
Omdat je van ’n onbeschaamdheid ben die iemand ’t laatst geduld doet verliezen! Omdat.…
Esther.Schaam je! Ben jij ’n jóód?
Esther.
Schaam je! Ben jij ’n jóód?
Rafaël.Nee. Nièt meer.
Rafaël.
Nee. Nièt meer.
Haëzer.Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€
Haëzer.
Rafaël, Rafaël bezin wat je zegt! Je wil je blinden vader verlaten – je weigert als ’n goed zoon te trouwen – je beschimpt ons volk – je staat in opstand tegen onzen God, den God van Israël, die genade bewijst tot in duizenden geslachten, maar die wráakzúchtig is!… „Gij zult.… Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!â€
Rafaël.Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!
Rafaël.
Goden?… Goden? Hebben we ooit anders dan gòden gekend?(Slaat het raam open).O, de benauwenis, de benauwenis! Hoe komen we ’r uit!
Haëzer.Jij ben gek – jij ben gèk!
Haëzer.
Jij ben gek – jij ben gèk!
Rafaël.Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…
Rafaël.
Gek? Hahaha! Gek? Kijk: aan de overzij heb je huizen, huizen met kamers. En ginder. En verder. En nòg verder. Telkens weer huizen met kamers en menschen. Overal menschen met gòden. Hahaha! Hahaha! Zie dan neer, God, door dit gà t. Zoo is ’t op je hééle wereld. Zoo zitten ze overal, elkander plagend, elkander[78]ophitsend, elkander beliegend. Zoo verdorren ze tusschen vier wanden, bij hun lampen, bij hun kleine gepraat over ùw grootheid! Zoo sluiten ze zich op, verdeeld in ùw naam, vervolgend in uw naam, vervloekend in uw naam! O, die kamers, die benauwde, heete, wanhopige kamertjes, waar geen frischheid binnenstroomt, waar ’t groen van de blaeren geel wordt, waar de longen hijgen en de ziel vermummelt als ’n gestorven bloem! Laat me spreken, rebbe Haëzer, nou hinder je me niet langer met je spot! Nou ben ìk de prediker, ìk die geen jood ben, geen jood en geen christen, ik die God voel in het licht van de zon, in de geuren van den zomer, in den dauw van ’t veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van mijn moeder. – Neergesmeten heb je ze, vader, de muurruitjes, vergeet-mij-nietjes en gouwen! Neergesmeten bij ’t stof van je vodden! – O, ’k heb meelij met jullie, meelij met je kleine getob, meelij met je ghètto’s, met jùllie ghetto, met hùn ghetto, meelij met de kamer hier en de kamers rondom, meelij met al de goden die geen goden zijn – want de wà re God moet nog komen, de God van de nieuwe gemeenschap, de gemeenschap zònder goden, zònder slechtheid, zònder slaven!.…
Sachel.Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…
Sachel.
Dus – dus – as ’k begrijp – as ’k[79]begijp – ’t vlamt in ’t donker van m’n hoofd – as ’k begrijp – dan wil jij heen – dan – dan trouw jij Rebecca niet.…
Rafaël.Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.
Rafaël.
Hiér was ze straks – en ’k heb ’r geweigerd. Ik kà n niet anders.
Haëzer.Rafaël.… Rafaël.…
Haëzer.
Rafaël.… Rafaël.…
Sachel.Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…
Sachel.
Sust!… Sust! Laat mijn spreken – ’k Heb zoo lang gezwegen.… Je heb ’r geweigerd.….. Ze was hiér.… .… Dan heit die meid gelogen.… die meid.… dà n … dà n … heit die meid gelógen, wèèr gelogen … dan … dan.… Wát is ’r tusschen joù … en die meid … tusschen jou en die Christenméid?.…
Rafaël.Die meid!.…
Rafaël.
Die meid!.…
Sachel.Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).
Sachel.
Je ben sámen op geweest eergisternacht – ’k heb je gehoord. – En straks – strà ks –(staat woest op met gebalde vuisten).
Esther.Sachel!… In Godsnaam!
Esther.
Sachel!… In Godsnaam!
Sachel(inzakkend).Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!
Sachel(inzakkend).
Vloek! Vloek over m’n ouwen dag!
Rafaël.’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).
Rafaël.
’t Is waar. Ik ontken niet. Lang gelejen zou ’k ’t gezegd hebben. Maar ik aarzelde: diezelfden dag zou je háár uit je deur getrapt hebben, háár, mijn vrouw.… Noù weét je ’t vader, dat ’t zijn móét.(af).
[80]
[Inhoud]ZEVENDE TOONEEL.Haëzer.Esther.Sachel.Sachel.Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!Haëzer.Sachel! Sachel!Sachel(knarsend).Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!(EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.)[81]
ZEVENDE TOONEEL.Haëzer.Esther.Sachel.Sachel.Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!Haëzer.Sachel! Sachel!Sachel(knarsend).Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!(EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.)[81]
Haëzer.Esther.Sachel.
Sachel.Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!
Sachel.
Wee! wee! Wee dat ’k dat alles mot ondergaan! Wee! Wee!
Haëzer.Sachel! Sachel!
Haëzer.
Sachel! Sachel!
Sachel(knarsend).Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!
Sachel(knarsend).
Wee! Lag-ie begraven bij z’n moeder!
(EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.)
[81]
1Genesis 1:28:â€×¤Ö°Ö¼×¨×•Ö¼ וּרְבִוּ וּמִלְ×וּ ×ֶת־הָ×ָרֶץ‎. –Bewerker.↑2Gebedsriemen. –Bewerker.↑3â€×‘ְּרית מִלָה‎, besnijdenis.↑4Kerk.↑5Rissches: aanstoot.↑6Ziebijlage.↑ab
1Genesis 1:28:â€×¤Ö°Ö¼×¨×•Ö¼ וּרְבִוּ וּמִלְ×וּ ×ֶת־הָ×ָרֶץ‎. –Bewerker.↑2Gebedsriemen. –Bewerker.↑3â€×‘ְּרית מִלָה‎, besnijdenis.↑4Kerk.↑5Rissches: aanstoot.↑6Ziebijlage.↑ab
1Genesis 1:28:â€×¤Ö°Ö¼×¨×•Ö¼ וּרְבִוּ וּמִלְ×וּ ×ֶת־הָ×ָרֶץ‎. –Bewerker.↑
1Genesis 1:28:â€×¤Ö°Ö¼×¨×•Ö¼ וּרְבִוּ וּמִלְ×וּ ×ֶת־הָ×ָרֶץ‎. –Bewerker.↑
2Gebedsriemen. –Bewerker.↑
2Gebedsriemen. –Bewerker.↑
3â€×‘ְּרית מִלָה‎, besnijdenis.↑
3â€×‘ְּרית מִלָה‎, besnijdenis.↑
4Kerk.↑
4Kerk.↑
5Rissches: aanstoot.↑
5Rissches: aanstoot.↑
6Ziebijlage.↑ab
6Ziebijlage.↑ab