Chapter 13

Nun weint die Welt, und sollten wir nicht weinen?EPILOG.

Nadat hij vrouw en kind aan zijn moeder had voorgesteld en nogmaals een reis naar Zwitserland had gemaakt, bleef hij een tiental jaren vreedzaam in Weimar. Hij werd gemakzuchtig, ging zelden uit, en onderhield slechts met enkele vrienden conversatie. Hij nam équigage en had er liefhebberij in, zelf de paardenmarkt te bezoeken. Overigens maakte hij zoo weinig beweging, dat hij tamelijk corpulent werd. Een neiging om zijn lichaamskracht te sparen, teneinde ongestoord zijn drukken geestesarbeid te kunnen voortzetten, was over hem vaardig. Hij onderwierp zich zoo stipt mogelijk aan de dag-indeeling, die hij zich had voorgeschreven. Hij stond om zeven uur op en werkte tot elf onafgebroken. De morgenuren waren hem altijd het vruchtbaarst, terwijl een man als Schiller 's nachts dichtte, zijn brein verhittend met champagne. Om elf uur gebruikte hij een kop chocolade en ging dan tot twee aan den slag. Dan kwam zijn kleine August dikwijls onder zijn venster, en mocht happen naar een stuk taart, dat zijn vader aan een koordje liet zakken: sinds ze samen naar Ilmenau waren geweest droeg de jongen een mijnwerkerspak. Om twee uur middagmaal: gewoonlijk eenige vrienden aan tafel of een paar acteurs, met wie hij over tooneelzaken had te spreken. Hij at overvloedig en beperkte zich daarbij, hoewel van huis uit een zoetekauw, tot ernstige, zware spijs. Hij nuttigde twee of drie flesschen lichten rijnwijn per dag: voor dien tijd niet veel, voor een Rijnlander bepaald weinig. Langdurig behartigde hij de belangen van zijn maag, hield opgewekte, uitbundige tafelgesprekken. In den namiddag ontving hij bezoeken in verband met de vele leidende functies die hij bekleedde, en tegen den avond begaf hij zich vaak naar den schouwburg; menbegon toentertijd veel vroeger te spelen dan thans. Van acht tot negen souper, waarbij hij wat groente en wat fruit gebruikte. Om tien uur bedtijd; men zegt dat hij een talentvol slaper was. Hufeland, de ook thans nog om zijn Langleefkunst bekende arts, weet te berichten, dat Goethe een "prachtige" spijsvertering bezat, en zich in een even prachtige bloedvorming verheugde.

GOETHE-SCHILLER GEDENKTEEKENGOETHE-SCHILLER GEDENKTEEKEN

GOETHE-SCHILLER GEDENKTEEKEN

Hij bemoeide zich in die dagen met velerlei dingen: Als leider van het tooneel te Weimar spaarde hij geen arbeid om den smaak van het publiek te louteren, om den aanleg van zijn spelers te veredelen. Sedert 1800 werd hij hierin terzijde gestaan door Schiller, die door den hertog in staat was gesteld, zich geheel aan het Duitsche drama te wijden. Enkele jaren daarop stichtte hij een tooneelschool, met aanvankelijk een dozijn jonge leerlingen; die school bezat maar één leeraar: Goethe, de directeur. Bij den aanbouw van een nieuw theater betoonde hij zich een zoo handig architect, dat de hertog hem halsstarrig in den aanbouw van een nieuw paleis bleef betrekken. Langzamerhand kreeg hij daarbij alle draden in handen, en mengde zich ten slotte in de arbeidsvoorwaarden van de werklieden: hij schafte de ploegbazen, die zich een deel van de loonen toeëigenden, af, en nam de arbeiders rechtstreeks in dienst.

Hij liet nu ook zien dat hij nog iets anders kon als Xeniën brouwen. Hij bracht herhaaldelijk het werk van jonge schilders op tentoonstellingen bijeen, schreef voor hen prijskampen uit; en de onderwerpen, die hij jongen kunstenaars opgaf, getuigen dat hij waarlijk niet alleen de richting die hem persoonlijk lief was beschermde. Toch trachtte hij eenheid te brengen in de verschillende kunststrevingen, die hij om zich heen zag opkomen; maar slechts in zooverre als hij eischte dat iederkunstenaarin zijn soort echt gevoel en kundige phantasie uitte. Bij de beoefening van de theoretische schoonheidsleer—een wetenschap, die hij, na den vroegtijdig overleden Winckelmann, gemàakt heeft—vond hij een heerlijken steun in den Zwitserschen schilder Heinrich Meyer, met wien hij reeds te Rome vriendschap had aangeknoopt. Deze man met zijn eenvoudigen trouw karakter, met zijn helder verstand en zijn groote ontwikkeling (wij kunnen hem hier helaas geen recht doen wedervaren) woonde herhaaldelijk bij hem in, verzamelde gegevens voor het boek over Italië, dat hij noch steeds wilde schrijven, en voor zijn ander boek overWinckelmann en zijn eeuw. Zelden ontmoette hij iemand die hem uit korte aanduidingen zoo goed begreep, ook den dichter in hem. Met hem redigeerde hij zijn kunst-wetenschappelijk tijdschrift "Die Propyläen" dat echter maar weinig succes had, ondanks zijne en Schillers doorwrochte bijdragen weinig invloed oefende, na twee jaar ter ziele ging en den uitgever op een gevoelig verlies kwam te staan.

Hij kocht zich een landgoed en deed minder aangename ervaringen als grondbezitter op, zoodat hij blij was, het ten slotte van de hand te kunnen zetten.

Veel zorg baarde hem de universiteit te Jena: Pruisen wist door schitterende aanbiedingen zijn beste hoogleeraren weg te lokken, en ook deLitteraturzeitung, een invloedrijk blad, dat door die professoren werd beheerd, en dat veel goed deed aan den naam van de universiteit. Met koortsigen ijver, zijn toch reeds ziekelijk gestel ondermijnend, streed Goethe voor de stichting van een nieuwe Litteraturzeitung; de "echte", die hij zelf met groote opofferingen redigeerde, enkel en alleen om den roep die van Jena uitging te handhaven.

Hij wist wel dat dit alles niet bevorderlijk was aan zijn poëzie, maar hij troostte zich met de verwachting, dat ook uit deze ervaringen wel iets goeds zou groeien. Zijn "Natürliche Tochter" werd bij stukken en brokken voltooid. Rustig zette hij, daarin door Schiller bijgestaan, zijn wetenschappelijk onderzoek voort, steeds in lange gesprekken allerlei geleerden raadplegend. Zijn groote Kleurenleer, die in 1810 gereed kwam, beslaat vijftienhonderd bladzijden druks. Al wat er sedert de grijze oudheid over dit onderwerp was verschenen had hij aandachtig bestudeerd, en in onderling verband doorzien; het historische gedeelte van zijn kleurenleer is een voorbeeld van wat een geschiedenis van beschaving en wetenschappen zou kunnen zijn.

Maar zijn populariteit werd er niet grooter op. De zware massa's ervaring, die hij in zijn uitdrukkingen steeds sterker concentreerde, maakte dat zijn werk slechts voor weinigen geheel toegankelijk bleef. Hij wist dat en zei het openlijk: mijn zaken kunnen niet populair worden. Zijn teruggetrokkenheid, zijn princelijke manieren, zijn bevelende houding, waarvan men wel voelde, dat hij ze niet zou nalaten indien hij eens minder hoog ware geplaatst, maakten hem gehaat bij degenen die niet konden verdragen dat zij geestelijk zijn minderen waren. Slechts enkele uitverkorenen werden gedoogd in den kring van intellectueelen, in wier midden hij voordrachten hield over kunst- en natuurwetenschap. Toen b. v. de blijspeldichter Kotzebue aan het hof werd ontvangen zei hij: Ja, wel aan het wereldlijke hof, maar niet aan het geestelijke! Kotzebue trachtte zijn ongenoegen te luchten door Schiller tegen hem uit te spelen en een speciale Schiller-vereering met zwaar-allegorische feestelijkheden op touw te zetten. Hij vond medestanders in overvloed, ook onder de dames die kort te voren nog totGoetheskring behoorden. Schiller besloot zich ziek te houden. Maar Goethe, met een ziekte onder de leden, barstte in woede uit, jammer genoeg. Kotzebue had daar veel pleizier van, ook al werd het feest, men zegt door Goethes ingrijpen, van hoogerhand onmogelijk gemaakt.

Nauwelijks had Goethe het scheiden van de achttiende eeuw vroolijk gevierd, of hij werd ernstig ziek. Hij verkeerde meermalen in doodsgevaar, en hij moest dagenlang blijven staan om adem te kunnen halen. Een halsgezwel, dat zich over de wang voortzette, hield zijn linkeroog gesloten. Vijf etmalen lag hij buiten kennis. Men vreesde dat hij een beroerte zou krijgen. Toen kwam in velen, die hij had gekwetst of op een afstand gehouden, de vriendschap weer boven. De hertog nam een werkzaam deel in zijn verpleging, en rustte niet voordat de doctoren die hij hoog stelde om het ziekbed stonden. Ook vrouwe Von Stein had medelijden met haar voormaligen vriend, die misschien in de vergiftigde omgeving van "dat mensch" zou sterven. Maar dat mensch verzorgde hem, gelijk geen ander het had kunnen doen, en toen hij, eindelijk door de crisis heen,haar, zijn "lieve kleine", en zijn zoon ontwaarde, schoten de tranen hem in de oogen. Van toen af besloot hij, haar ondanks alle tegenwerking in de wereld te doen erkennen. Tot groote ergernis van vrouwe Von Stein, die hij zijn dank voor de betoonde belangstelling liet overbrengen, vertoonde hij zich met Christiane en kind in een open ar, en bij verschillende feestelijkheden aan het hof liet hij haar meegenieten; toen nu de kleine August mét den hertog in een allegorischen optocht een rol had gespeeld, bleef tegenbezoek van de vorstelijke familie niet uit. En meer en meer kreeg Goethe de lijderes lief, die hem nog vier kinderen baarde, welke tot zijn grenzelooze smart òf dood ter wereld kwamen, of spoedig na hun geboorte stierven.

Er was groote toeloop van vrienden bij zijn herstel. Zijn huis bleef een tijdlang vol gasten: de boter werd bij vaten tegelijk betrokken, en dit in een tijd, toen zijn zuinige vrouw zich wel eens behielp met een japon van moeder Aja, die dan "zoo goed als nieuw" heette. Hij had nu gezelligheid noodig, want hij was zeer prikkelbaar geworden, wond zich op bij zijn werk, kon niet lang achtereen thuis blijven. In zijn zwaarmoedigheid benijdde hij Herder, zijn kwelgeest, die zoo pas begraven was. Hij sloot zich in die dagen nauw aan bij Riemer, den huisonderwijzer van zijn zoon, een zeer kundig man, later tot hoogleeraar bevorderd, en beroemd geworden om zijn "Mededeelingen over Goethe". Nog grootervoldoeningbeleefde hij aan zijn omgang met den gebrilden metselaarsbaas-componist Zelter; deze was de eenige, die sedert zijn terugkeer uit Italië verlof kreeg, hem met "du" aan te spreken. Zijn grootste vertrouweling: fijngevoelig maar—en dit deed Goethe zoo goed—verre van sentimenteel; een kernachtige volksman, "een heerlijk man", als men zich maar eenmaal over zijn weinigsympathiekeverschijning (Goethe had het land aan brillen) had heengezet. Zelter werd zich door zijn aanraking met Goethe pas goed van zijn gaven bewust, die hij altijd voor zich en zijn naasten verborgen had gehouden, maar die de profeet van Weimar tot zijn verwondering terstond raadde. De correspondentie tusschen deze twee mannen is een zoo onverholen uitwisseling vanteedere gevoelens en benamingen, dat hij die—de briefschrijvers niet kennend—ze inziet, op menige bladzij waant, een zoete liefdeshistorie te lezen. Dit heeft in onzen tijd geleid tot onderstellingen, die op de reinheid en op de cultuur-historische kennis van de onderstellers een eigenaardig licht werpen.

Allerlei mannen en vrouwen, die meenden met kunst of wetenschap ook maar iets uitstaande te hebben, trachtten, als ze in de buurt van Weimar kwamen, natuurlijk tot de bezienswaardigheid Goethe door te dringen. Zoo o. a. Madame du Stael, die toen haar boek over Duitschland schreef en meende dat geen groot man in staat zou zijn, haar nìet te ontvangen. Goethe ontweek haar, maar bezweek ten slotte voor haar aandrang, waarbij ze haar vrouwelijk charme ook liet spreken. De ruim twintigjarige dochter van Maximiliane Brentano, de zonderlinge Bettina, had een merkwaardige hoogachting voor hem opgevat: aan zijn moeder, die haar veel over haar beroemden zoon sprak, vertelde zij dat ze, als Mignon op Wilhelm Meister, verliefd was op Wolfgang, en dat ze in jongenskleeren naar Weimar wilde trekken. Bij haar eerste bezoek aan hem, wilde ze.... op zijn schoot inslapen. Goethe verdroeg haar verregaande en compromitteerendedwaashedeneenigen tijd met grootmoedig geduld, maar hij moest haar de deur wijzen, toen ze zich tegen Christiane onbehoorlijk gedroeg. Zij is hem steeds blijven aanbidden, ontwierp later een standbeeld van hem, en schreef een boek over Goethe, zijn "Briefwisseling met een kind(!)", dat op zich zelf beschouwd wel romantiesch bekoorlijk is, maar voor den critischen geschiedschrijver toch zeer verdacht en ten slotte verfoeilijk wordt, als hij bedenkt dat dit boekje niet brieven maar vrije bewerkingen van brieven geeft, en wemelt van malle beweringen, leugenachtige voorstellingen, verdraaiingen van feiten. Het zal wel lang duren, voordat de minder critische, de valsch-gevoelige publieke opinie zich ten opzichte van Bettina zal hebben gewijzigd......

Sommige bezoekers werden intusschen met blijdschap ontvangen: Goethe kon zeer beminnelijk zijn, wat bij zijn stijvemanieren en zijn ernstige zwarte kleeding sterk opviel. Maaronsympathiekekijkers behandelde hij uit de hoogte: hij dwong ze urenlang over het weer te praten of hij bespotte ze met lijdelijk verzet, zooals bijvoorbeeld dien Engelschman, die zich had aangemeld om "Goethe te zien". Nadat deze ontvangen was met het gewone: "Ik vraag verlof, U den Geheimraad Goethe voor te stellen", werd hij overbluft met de kalm geacteerde mededeeling: "Zoo ziet u me van voren, zoo van opzij, zoo van achteren.... en kan ik U nu nog verder van dienst zijn?"—Dergelijke bezoekers, als ze niet zeer scherpzinnig waren, strooiden natuurlijk praatjes over hem rond, verkondigden dat hij geen hart had, en alleen voor standbeelden nog iets kon voelen. En ook zij hebben tot de vorming vanGoethesreputatie bijgedragen!

Na de mislukking van zijnEugénieraakte hij aan het kwakkelen, maar hij verdroeg zijn pijnen kalmer dan te voren. Begin 1805 kreeg hij het voorgevoel, dat òf hij of Schiller spoedig moest sterven. En nauwelijks was Christiane, die hun zoon een eindweegs naar Frankfort zou geleiden, afgereisd, of ze moest in allerijl terug: Goethe was ingestort. Hij leed nu aan een byzonder pijnlijk nierkoliek, en men kon hem van uit de verte hooren schreeuwen. Nauwelijks echter was voor hem het doodsgevaar geweken, of de uitgeteerde Schiller werd bedlegerig.

Goethe, zijn voorgevoel bevestigd vindend, durft hem niet bezoeken. Met betraande oogen rent hij in zijn tuin heen en weer; heeft hij zich in zijn kamer opgesloten, dan hoort men hem snikken. Een oogenblik schijnt het alsof de vrienden elkaar zullen behouden. Maar als Goethe goed op de been is, sterft Schiller, die niet meer kan spreken of schrijven, snel af. Men durft Goethe niet zeggen dat zijn tien jaar jongere vriend niet meer is. Meyer vlucht het gastvrije huis uit, vreezend dat hij zijn verdriet ontijdig zal verraden. Goethe denkt nog dat Schiller ziek is, en ligt 's nachts op zijn kamer te huilen. Maar den volgenden ochtend voelt hij uit den eigenaardigen nadruk die Christiane op de uitdrukking "zeer krank" legt, dat hij niet meer mag hopen. Hij durft het stoffelijk overschot niet zien:"Zoo'n vernieling!" roept hij uit, als men 't hem vraagt. Hij gelooft dat het nu met hem gedaan is. De helft van mijn leven weg! schrijft hij aan Zelter. In zijn wanhoop tracht hij SchillersDemetriuste voltooien, om tenminste nog geestelijk mét hem te zijn. Maar hij is gebroken; het werk mislukt, en nu is de vriend voor goed dood. Hij wil een groot drama maken om Schiller te herdenken. Het lukt niet. Het middel, dat hem nog altijd had geholpen in het verzetten van zijn smart, faalt thans. Later gelukt 't hem SchillersLied van de Klokin den juisten toonaard voort te zetten met een "Epiloog", die de ziel van zijn bondgenoot ontvouwt en van het nageslacht voor hem opeischt den roem, dien het leven hem slechts ten halve gaf.

Maar toen hij op het eind zijner dagen, omstreeks 1830, den schedel van zijn vriend in handen kreeg, had hij ook voor dezen grooten slag een compensatie gevonden. En in een gedicht, zacht als de adem van een slapend kind, spreekt hij het uit, dat deze leege hulze, die niemand meer kon liefhebben, al had zij nog zoo schoone kern bevat, in hém alleen een verkwikkend warmtegevoel wekte, als ontsprong een levensbron uit den dood:

Geheim Gefäss, Orakelsprüche spendend!Wie bin ich werth, dich in der Hand zu halten?Dich höchsten Schatz aus Moder fromm entwendend,Und in die freie Luft zu freien Sinnen,Zum Sonnenlicht andächtig hin mich wendend.Was kann der Mensch im Leben mehr gewinnen,Als dass sich Gott-Natur ihm offenbare,Wie sie das Feste lässt zu Geist verrinnen,Wie sie das Geisterzeugte fest bewahre......

Woorden die den begrijpenden lezer van ons hoofdstuk "God en wereld" alleszins duidelijk zullen zijn, en die bewijzen, hoezeer in Goethe leer en leven waren éen geworden.

Nooit hebben twee kunstbroeders elkaar zoo oprecht en zoo krachtig gesteund. Geen wonder: kent men nog een paar dichters, die zoo stellig wisten,dat ze in zich zelf iets Hoogers dienden?

14 October 1806

"14 October 1806

XXVII

Gott habe ichund die KleineIm Leid erhalten reine........

Een verblijf te Karlsbad bevrijdde hem van zijn kwaal; deze was met korte tusschenpoozen meermalen teruggekeerd, en had zijn stemming, die zeer leed onder den lagen luchtdruk, bedorven. Hij vond destijds veel troost in vadervreugd: zijn zoon leerde graag en bleek vooral voor talen en voor wetenschappen waarbij iets te zien viel, o. a. voor delfstofkunde, goeden aanleg te hebben. August was een beste kameraad voor zijn vader (gelijk Félix voor Wilhelm Meister) en liet zich door de intriges van vrouwe Von Stein—die, zinspelend op de verhouding tusschen Goethe en Christiane, hem allerlìefst een toevluchtsoord aanbood, als zijn te huis tè vreugdeloos mocht worden—niet van zijn ouders vervreemden. Goethe gaf hem in alles volle vrijheid, en hoeveel invloed hij niettemin op hem had blijkt bijvoorbeeld hieruit, dat de jongen als gymnasiast halsstarrig weigerde verzen te maken of te vertalen, omdat vader dit eens in zijn bijzijn sterk had afgekeurd.

Eenmaal hersteld, begon Goethe zijn "Woensdagochtend-bijeenkomsten" te houden: hij gaf te zijnent voor een aantal voorname dames, waarbij zich later de weduwe Von Schiller en vrouwe Von Stein voegden—zij verdroegen de tegenwoordigheid van Christiane terwille van den man, die van dit schepsel zoowaar veel scheen te houden!—lezingen over kleuren, magnetisme, plantkunde; aan de natuurwetenschap gaarne moralistische beschouwingen knoopend, zooals de lezer die weldra in Die Wahlverwantschaften zal leeren kennen. Men wete dat zulke bijeenkomsten in dien tijd mode waren, maar men zal zich niettemin afvragen, of deze deels lichtzinnige envenijnig lasterende dames wel veel stichting hebben gevonden in hetgeen "de mooie Geheimrath" met zijn krachtig muzikaal geluid—jammer genoeg had hij de hebbelijkheid, vaak met een hand langs oogen en voorhoofd te strijken—ten gehoore bracht. Spoedig moest hij de savantes gelegenheid geven een kwartiertje voor de les te causeeren over de politiek; want door iedereen en overal werd zeer bezorgd over de nieuwste staatkundige gebeurtenissen gesproken. Hij deed daar niet graag aan mee, maar als men hem aan den babbel wilde hebben, bracht men hem op zijn gemak, door een tafel met teekengerei voor hem klaar te zetten: hij had zijn gedachten graag bij het teekenstift, wanneer het gesprek ging over allerlei misstanden waartegen hij zich vruchteloos had verzet:

—Bedachtzaam maar vlot veroverde Napoleon Europa. West-Duitschland kon hem niet meer ontgaan en nu wilde hij door geven en nemen Pruisen isoleeren, om het later, bij gunstige gelegenheid, des te makkelijker in te palmen. Weimar en de andere Thüringsche staatjes waren door allerlei banden vast aan Pruisen gebonden: Carl-August vervulde opnieuw een belangrijke functie in het Pruisische leger. Goethe had gaarne gezien—en hij heeft heto. a.inHermann und Dorotheagezegd—dat de Duitschersals Natiein opstand waren gekomen tegen de Fransche heerschappij; maar tot zijn ergernis liet deze natie zich kalmweg versplinteren, totdat Napoleon door een beslissenden zet, de stichting van een Rijn-statenbond onder zijn protectoraat, een wanhopige oorlogsverklaring van Pruisen uitlokte: die hij best kon gebruiken. Weldra bleek dat het in den omtrek van Weimar tot een hevig treffen zou komen: de wederzijdsche troepenmassa's trokken zich daar samen en stichtten bij voorbaat groote verwarring in de residentie. Carl-August was bij zijn regiment, en op Hertogin Louise na vluchtte het hof. Goethe bleef waar hij was; hij nam zelfs geen maatregelen om zijn collecties en zijn papieren te bergen:evenminals Egmont kende hij gevaar.

Het Duitsche leger werd bij Jena geslagen, de ontredderde Pruisen vluchtten door Weimars straten, gevolgd door overmoedige Franschen, die de stad bezetten en aan het plunderensloegen. Goethe kreeg een twintigtal huzaren in huis, wier officier (Lili's zoon) hem veiligheid beloofde; de manschappen gedroegen zich nogal kalm en waren vermoeid genoeg om spoedig in te slapen. Maar in den nacht van 14 October beukten een paar plunderaars de voordeur kapot en eischten toegang. Riemer meende ze met wijn en buit zoet te houden, maar ze wilden den heer des huizes spreken. Deze trad hun tegemoet, indrukwekkend in zijn witte slaaprok—zijn "profetenmantel"! Zij bonden in, maar later vonden zij den weg tot zijn kamer, snuffelend naar kostbaarheden. Reeds stoven ze met getrokken degens op hem aan, toen Christiane, dapper en bijdehand, de wapens afwendde, snel een stadgenoot riep die in het achterhuis een onderkomen had gevonden, en met diens hulp de kerels uit het vertrek zette. Pas den ochtend daarop kreeg men ze weg: ze hadden geslapen op het bed dat Goethe voor hun Maarschalk gereed hield!

Tot juiste waardeering van dit moment, bedenke de lezer o. a. dat de menschheid twee groote werken van Goethe in het geheel niet, zijn grootste werk slechts gedeeltelijk zou bezitten—om nu gemakshalve van zijn natuurwetenschappelijke gewrochten en van vele kleine gedichten en novellen niet te spreken—indien hij (die toch een waardiger dood had verdiend) den 14den October niet was gered door het vrouwspersoon, dat men spottend noemde "dame Vulpia", ofte wel "de dikke wederhelft". (Deze laatste vinding is van Schillers weduw, die pochte, bij zekere plechtigheid, waartoe slechts vrijmetselaarsvrouwen toegang hadden, Christiane's bijzijn te kunnen afkoopen met een glas—zegge één glas—punch).

De Fransche opperbevelhebbers toonden dat het incident hen pijnlijk had getroffen en ze zonden een briefje, waarin zij "den grooten Goethe" verzochten, zich niet bezorgd te maken. Hij kreeg een schildwacht voor zijn deur en een van zijn "Italiaansche" vrienden, die inspecteur-generaal van de musea was geworden, werd nu bij hem ingekwartierd. Hij verschonk den hem opgedrongen gasten in enkele dagen 12 vaten wijn, en hij maakte totaal twee duizend daalders onkosten voor de heeren. Natuurlijk heeft men zijn positie, welke hem in staatstelde vele stadgenooten, die tot op het hemd waren uitgeschud, van dienst te zijn, op smadelijke wijze verklaard.

Terwijl nu de stad in vlammen stond en de kogels floten over zijn woning, begaf hij zich in overpeinzingen die tot resultaat hadden het volgend biljet aan den hofpredikant Günther:

Dezer dagen en nachten is een langgekoesterd plan bij mij tot rijpheid gekomen; ik wil mijne kleine vriendin, die zoo veel voor mij heeft gedaan en ook deze uren van beproeving met mij doorleefde, ten volle en burgerlijk erkennen als de Mijne. Zeg mij, waardige geestelijke heer en vader, of het zoo is te schikken, dat wij zoo spoedig mogelijk, Zondag of eerder, trouwen. Welke stappen hebben wij daarvoor te doen? Kunt Gij de inzegening niet zelf verrichten? Ik zou wenschen dat ze in de sacristy van de stadskerk geschiedde. Gelieve brenger dezes zoo mogelijk antwoord mee te geven.

Dezer dagen en nachten is een langgekoesterd plan bij mij tot rijpheid gekomen; ik wil mijne kleine vriendin, die zoo veel voor mij heeft gedaan en ook deze uren van beproeving met mij doorleefde, ten volle en burgerlijk erkennen als de Mijne. Zeg mij, waardige geestelijke heer en vader, of het zoo is te schikken, dat wij zoo spoedig mogelijk, Zondag of eerder, trouwen. Welke stappen hebben wij daarvoor te doen? Kunt Gij de inzegening niet zelf verrichten? Ik zou wenschen dat ze in de sacristy van de stadskerk geschiedde. Gelieve brenger dezes zoo mogelijk antwoord mee te geven.

Er is een echo van het gedicht Hermann und Dorothea in deze huwelijksplechtigheid op puinhoopen, die twee dagen later plaats vond. August en Riemer waren de eenige getuigen. In de trouwringen stond veelbeteekenend 14Octobergegraveerd.

En van toen af gold Christiane de vrouw van den huize, al zweeg de laster niet. Ze had dit geluk duur gekocht: de moeizame verpleging gedurende Goethes langdurige ziekten, het doodsgevaar waarin ze zich wierp om haar man te redden, de gemeene behandeling die ze van de Fransche officieren had te verdragen.... ziehier nog slechts een deel van den prijs. Johanna Schopenhauer (moeder van den wijsgeer), die uit een groote stad kwam en in Weimar een nieuwelinge was, hielp Christiane over de eerste verlegenheid heen, toen ze aan "de wereld" officiëel werd voorgesteld: Ik kon doen alsof ik van de vroegere verhouding niets wist, schreef ze haren zoon. Maar de bruigom betaalde de felicitaties met een stereotyp en hooghartig: Ze is altijd mijn vrouw geweest!

Napoleon had zich als een brieschende leeuw aangesteld, toen hij Carl-August niet te huis trof, en hij wilde het landje doen boeten voor den weinig diplomatieken vorst, die verzuimd had den Imperator zijn opwachting te maken. Maar hertogin Louise (de vrouw die niet bang was voor zijn 200 kanonnen!zooals hij het uitdrukte) bracht hem door haar bewonderenswaardig optreden tot betere gedachten. Carl-August nam—wat Goethe hem reeds vóor den oorlog had aangeraden—ontslag uit Pruisischen dienst; Weimar sloot zich aan bij den Rijnbond; met een hooge oorlogschatting werd de vrêe gekocht.

Goethe voelde zich na de huwelijksplechtigheid vroolijk en mild gestemd. Had hij de Fransche bevelhebbers al kort te voren op het hart gebonden, de instellingen van de universiteit, die immers mede tot zijn levenswerk van de laatste twintig jaren behoorden, te sparen—nu trachtte hij zijn tweede vaderland naar vermogen met werken des vredes over de geleden verliezen te troosten. Men spotte niet als men verneemt, dat zijn schouwburg hiertoe veel moest bijdragen.

Nu werd Christiane ook in den familiekring te Frankfort gevoerd en ze verwierf er zich veler vriendschap. Moeder Aja schreef haar zoon: "Je mag God danken. Zoo een lief—heerlijk onverdorven schepseltje Gods vindt men zeer zelden—en wat ben ik nu gerust over alles wat jou betreft".

illustration at chapter ending

De roman "Die Wahlverwantschaften" werd in October 1809 voltooid.

"De roman "Die Wahlverwantschaften"— werd in October 1809 voltooid —

XXVIII

Elkeen bespeurt in dezen roman een diephartstochtelijke wonde, die, al genezend, aarzelt zich te sluiten, een hart dat vreest te genezen.

GOETHE, DAGBOEK.

DIE WAHLVERWANTSCHAFTEN

Maarnauwelijkswas hij van al deze ontroering bekomen, zoodat hij rustig kon schrijven aan de voortzetting van Wilhelm Meister, of een nieuwe slag trof hem: juister gezegd, hij schiep zich uit onverschillige omstandigheden het dreigement, dat hem in verband met zijn verleden en zijn karakter juist toekwam.

Om beter te kunnen werken, zonderde hij zich eenigen tijd in het stille Jena af, maar—vertrouwelijke gesprekken met natuurlijke menschen behoevend—ging hij vaak op thee bij den boekhandelaar Frommann, die een pleegdochter, Wilhelmina Herzlieb (meestal Minchen of Minna genoemd), huisvestte. Het meisje, toen achttien jaren oud, een bloeiende schoonheid, verstandig voor haar leeftijd, met veel "ziel", had als kind op zijn schoot gespeeld. En met vriendelijke deelneming volgde hij hare rijping tot vrouw.

Goethe, nagenoeg zestigjarige grijsaard, werd deels om zijn uiterlijk, deels om zijn faam, onophoudelijk door de "Weiblein" gezocht: men zou gemakkelijk een dozijn jonge en halfjonge dames kunnen opsommen die toen en veel later ernstig werk van hem maakten en hem gaarne hadden gevolgd:

Wie des GoldschmiedsBazarlädchenViel gefärbt' geschliffene Lichter,So umgeben hübsche MädchenDen beinah ergrauten Dichter....

Aldus gevoelde ook dit meisje zich tot hem aangetrokken en hij merkte dat zijn vaderlijke genegenheid zichging ontwikkelen in deze richting: het moest voor zijn eer als echtgenoot weldra gevaarlijk worden, langer met haar om te gaan. Hij meed het huis harer pleegouders, ook al verveelde hij zich dus doende ondragelijk in de uren dat hij niet werkte.

Nu wilde het toeval dat hij den dichter Werner—die hem was nagereisd en relatie zocht met zijn tooneel—aan de familie Frommann voorstelde op den avond dat deze het in den zin kreeg, een poëtenkransje te vormen, dat, als sprak het van zelf, bij den boekhandelaar zou vergaderen. Wat deze levendige, welbespraakte man voorstelde werd zelden bestreden, en zoo kwam Goethe weer al te vaak in het huis dat hem verboden was: het lag in zijn aard, zich aanvankelijk niet te verzetten tegen dezen samenloop van bekoorlijke omstandigheden. Werner had zijn belangstelling gewekt voor het sonnet. Hij eigende zich dezen versvorm toe, en ook (niet: bij voorkeur) in de "Beschränkung" zijn meesterschap "toonend"—in de vormen die hij zelf koos bleef zijn meesterschap voor oningewijden meestal verborgen—nam hij deel aan de dichterkampen, die zijn nieuwe kennis organiseerde. Het kon niet uitblijven: in zijn mooiste sonnetten huldigde hij Minna als zijn "dame", o. a. ook (het zij terloops gemeld) in de charade welker eerste letters het woord HERZLIEB vormen, en die Bettina Brentanon. b.op haar bescheiden persoontje betrok. Zich bij den sonnettist Petrarca vergelijkend, moest Goethe wel inzien, dat hij met meer hoop huldigde dan de Italiaansche meester. Zijn phantasie zette zijn belangstelling voor Minna nu om in een dweepende liefde, welke zijn vrienden met droefheid waarnamen en hij zelf met schrik en schaamte. Dit duurde totdat men het meisje naar een verafgelegen kostschool zond....

Alleen met zijn gevoelens, kwam hij tot bezinning. En voor de zooveelste maal in zijn strijdvervuld leven moest hij trachten, deze gewelddadige scheiding door een zelfoverwinning te bekrachtigen.

Men mag veilig aannemen, dat zijn liefde tot Minna niet verder reikte dan een zeer oppervlakkige en voorbijgaandeneiging, zooals ze hartstochtelijke menschen vaak overvalt, zonder dat dit hen verontrust. Maar ook dit kon zijn geweten niet toelaten na zijn huwelijk met Christiane, dat zooveel heiliger en deugdelijker rechten deed gelden op zijn persoonlijkheid. En hoe ernstig hij dan ook met zich zelve te rade ging, dit moge den lezer blijken bij kennisneming van den romanDie Wahlverwantschaften, in welken zijn zelfoverwinning beslag kreeg.

Hij heeft deze zelfoverwinning niet getoond, als een zielegebeurtenis van een door hem na-geschapen persoon; zij heeft hem aanleiding gegeven tot de vrije vorming van geheel nieuwe personen, die haar gezamenlijk en in verband met andere factoren naar een hooger levensplan dragen. Oorspronkelijk bestemd voor de novellenreeks over de zedelijke tucht, die in de Wanderjahren voorkomt, dijde het gegeven onder de bewerking zoodanig uit, dat zelfstandige behandeling ervan gewettigd werd. Om zich tot arbeid te dwingen,—want men scheurt niet gaarne zijn binnenst vaneen als men zestig jaren is geworden—sloot hij een contract met een uitgever nog voordat het boek was geschreven, en in volstrekte afzondering, zonder vrouw en kind te zien, werkte hij totdat de laatste proef was gecorrigeerd: Eerst toen keerde hij tot de zijnen gelouterd terug.

Goethe heeft eens gezegd dat Die Wahlverwantschaften de eenige roman is, waaraan hij bewustelijk volgens een bepaalde idee heeft geconstrueerd, en dat geen van zijn voortbrengselen zooveel doorleefde gebeurtenissen bevat: wel te verstaan, niet zooàls hij ze heeft doorleefd. Aanleiding te over voor scherpzinnige critici, om naar de doorleefde idee van dit werk te gaan snuffelen; maar—anders zou men den heeren scherpzinnigheid ontzeggen!—die idee zoo te begrijpen, dat ze ruimte laat voor gewichtige aanmerkingen op het boek zelf, die de heeren dan—want anders waren zij geen Goethe-vereerders—konden besluiten met een hartgrondig: Doch het goede in den roman (de mooiebijpersonenen de natuurbeschrijving, weet u?) weegt tegen dit alles op.

Deze methode pleit niet voor de onaanvechtbaarheid vande grond-idee, die men voor Die Wahlverwantschaften heeft gevonden. Men heeft de behandeling van dit boek veel te geleerd willen maken en—voor den dag er mee!—Goethe heeft in zijn later leven zulke spitsvondigheid wel eens aangemoedigd, door al wat hij schreef met een waas van symboliek te omhullen, en openlijk uit te spreken dat hij zich door sommige commentators gevleid voelde.

Om de idee van den roman waarlijk te vatten bedenke men twee dingen:

Het eerste is dit: de dichter wilde de boven-omschreven levenservaring, die voor hem dezen algemeenen kant had, dat de mensch meester over zijn affecten moet worden om den naam mensch te verdienen, in zijn boek uitvechten, ze aan vrij-geschapen personen verbeeldend.

Het tweede is dit: hij wilde die levenservaring voor albegrijpen, en nam daartoe natuurlijk de wetenschap van zijn tijd te baat. Allerlei occulte verschijnselen als dierlijk magnetisme, gedachte-overbrenging, mesmerisme, all-Magnetismuse. d.—die thans door vele geleerden met een glimlach ongedaan worden gemaakt, en door andere geleerden tot op zekere hoogte gewaarmerkt, maarnauwelijksverklaard—nam men toen als vaststaande aan. De geniale charlatan Mesmer was, vooral in hoogere kringen, een tijdlang minstens zoo gevierd als Blériot in onze dagen. Men meende te weten dat sommige stoffen binnen den mensch voeling hielden met verwante stoffen op aarde, of op de sterren, of ook wel in andere menschen. Heel het geschapene was doortrokken van een magnetiesch fluïdum. Zoo mag het den lezer niet verwonderen, dat (in den onderhavigen roman) een Engelsch geleerde in Ottilie teekenen waarneemt, die op de nabijheid van steenkolen heeten te wijzen. Verwante menschen trokken elkaar aan gelijk de hemellichamen, of gelijk de uiterste fijne deeltjes, waaruit (naar men beweert) alle materie is saamgesteld. Twee menschen—op deze wijze bijeengekomen—waren daartoe gedreven door krachten, die aan hun contrôle ontsnapten, en eigenlijke liefde gold pas in de tweede plaats mee. Ze vormden samen één, een magnetische celle; zootreft men in Goethes boek een paar geliefden (tot elkaar gedrevenen) aan, waarvan de eene aan den linkerkant hoofdpijn krijgt als de andere die aan den rechterkant heeft. Niets belette den auteur, het algemeen geloof aan zulke verschijnselen te deelen: ze pasten in het geheel van zijn denkbeelden, en overal heerschte ten slotte dezelfde Geest. Bovendien stond hij zelf bijna machteloos onder den invloed van atmosfeer-schommelingen. En ook het Onafwendbare, dat voor geen redeneering wijkt, had hij in bijna al zijn verliefdheden ervaren. Wie zal zeggen in hoeverre hij, eenmaal met zulk geloof behept, in de zoo pas verhaalde gebeurtenissen aan den lijve iets als magnetisme meende te voelen?

En hier heeft men nu (voorloopig althans) de naakte idee van het eerste deel, die de uitbeelding van de volgende omstandigheden voor Goethe meebracht:

—Een huwelijk uit vriendschap: Charlotte en Baron Eduard hebben elkaar eens bemind, doch zij werd door haar onvermogende ouders gedwongen een andere partij te kiezen, en Eduard had een rijke vrouw getrouwd. Nu worden beiden door het afsterven van hun echtgenooten weer vrij en hij vraagt haar hand. Nadat ze hem in aanraking heeft gebracht met haar mooie nicht Ottilie, die hem echter onverschillig laat, stemt ze toe en ze leven nu rustig naast elkander voort. Eduard verlangt dra naar meer gezelschap en is van plan zijn vriend, den "hoofdman", die het niet breed heeft, bij zich in huis te nemen, en als rentmeester aan zijn bezittingen te verbinden. Charlotte ontraadt het hem, vreezend dat een derde hun geluk zou verstoren. Zij heeft haar dochter en haar nicht immers ook verwijderd om dezelfde reden! Maar Eduard dringt aan; ze geeft toe.De hoofdman komt, werkt veel samen met haar echtgenoot, en slechts 's avonds heeft ze gezelschap aan beiden. Er worden dan zeer nuttige gesprekken gehouden over wetenschap, en bij deze gelegenheid zet de hoofdman de beteekenis uiteen van het woord Wahlverwantschaft (als willekeurig voorgestelde, onderlinge aantrekking van atomen) dat uit een scheikundeboek is voorgelezen: Als twee scheikundige lichamen vereenigd zijn, en een derde komt in de nabijheid, dat op een van de twee eerstgenoemde lichamen een sterker aantrekking oefent dan het lichaam dat er mede is vereenigd, dan valt deze verbinding uiteen, en de twee laatstgenoemde vereenigen zich.Schertsendpast de uitlegger deze theorie toe op verhouding tusschen Eduard, Charlotte en hem....

—Een huwelijk uit vriendschap: Charlotte en Baron Eduard hebben elkaar eens bemind, doch zij werd door haar onvermogende ouders gedwongen een andere partij te kiezen, en Eduard had een rijke vrouw getrouwd. Nu worden beiden door het afsterven van hun echtgenooten weer vrij en hij vraagt haar hand. Nadat ze hem in aanraking heeft gebracht met haar mooie nicht Ottilie, die hem echter onverschillig laat, stemt ze toe en ze leven nu rustig naast elkander voort. Eduard verlangt dra naar meer gezelschap en is van plan zijn vriend, den "hoofdman", die het niet breed heeft, bij zich in huis te nemen, en als rentmeester aan zijn bezittingen te verbinden. Charlotte ontraadt het hem, vreezend dat een derde hun geluk zou verstoren. Zij heeft haar dochter en haar nicht immers ook verwijderd om dezelfde reden! Maar Eduard dringt aan; ze geeft toe.

De hoofdman komt, werkt veel samen met haar echtgenoot, en slechts 's avonds heeft ze gezelschap aan beiden. Er worden dan zeer nuttige gesprekken gehouden over wetenschap, en bij deze gelegenheid zet de hoofdman de beteekenis uiteen van het woord Wahlverwantschaft (als willekeurig voorgestelde, onderlinge aantrekking van atomen) dat uit een scheikundeboek is voorgelezen: Als twee scheikundige lichamen vereenigd zijn, en een derde komt in de nabijheid, dat op een van de twee eerstgenoemde lichamen een sterker aantrekking oefent dan het lichaam dat er mede is vereenigd, dan valt deze verbinding uiteen, en de twee laatstgenoemde vereenigen zich.Schertsendpast de uitlegger deze theorie toe op verhouding tusschen Eduard, Charlotte en hem....

(Wanneer de lezer nog enkele regels in ons résumé isgevorderd, zal hij zich misschien afvragen.... of neen, hij zal uitroepen: Een dwaas kunstje van Goethe, door een afgetrokken redeneerinkje bij voorbaat aannemelijk maken wat hij straks in werkelijkheid laat gebeuren! Oppervlakkig onhandig: deze redeneering in den mond te leggen aan den persoon, die in deze gebeurtenis de hoofdrol speelt! Zoodanige lezer gelieve te bedenken, dat heel het boek van geheimzinnige voorgevoelens en voorteekenen is vervuld. En hij vergete niet, dat redenaties, als zooeven verhaald, in den hier beschreven tijd aan de orde van den dag waren; dat Goethe zijn ervaring met Minna zelf voelde en doorleefde in verband met deze theorie!)

Thans neemt Charlotte haar nichtje, dat op de kostschool niet begrepen en vaak geplaagd wordt, weer in huis. Nog voordat Ottilie een woord heeft gesproken, vindt Eduard haar een aardig, een onderhoudend meisje. In verband met hun bezigheden verdeelen de vier personen zich weldra in twee groepjes. Charlotte is veel samen met den hoofdman, die haar behulpzaam is bij het aanleggen van haar park, terwijl Ottilie schriftelijk werk verricht voor Eduard, en de kunst verstaat zijn gebrekkig fluitspel goed op het clavier te begeleiden, daarbij vooruit voelend welke fouten hij zal maken. Overigens behaagt het zachte meisje allen door haar voorkomendheid en door haar zich-invoelen in de omgeving. Eduard sluit zich steeds nauwer bij Ottilie, Charlotte sluit zich onwillekeurig bij den hoofdman aan.Ter gelegenheid van Charlotte's jaardag komen de graaf en de barones op het slot logeeren, en een vriend, Mittler, wiens specialiteit het is, familietwisten te beslechten en bij te leggen, vertrekt overhaast nadat hij gewaarschuwd heeft, dat deze twee echtschenners ongeluk zullen aanbrengen. Hij houdt een vurige lofrede op het huwelijk: de schuld die de gehuwden jegens elkaar hebben kan in der eeuwigheid niet afgedaan!Als nu de lichtzinnige graaf met den hoofdman kennis maakt en hem een mooie betrekking bij een van zijn vrienden in het vooruitzicht stelt, merkt Charlotte eensklaps, hoe diep de genegenheid tot den hoofdman zich reeds in hare ziel heeft gevestigd: Ze barst in tranen uit. Hoe het tusschen hen staat blijkt nog scherper als zij—door Eduard, die naar Ottilie verlangt, alleen gelaten—met hem uit spelevaren gaat, waarbij hun boot vastraakt, zoodat de hoofdman haar naar land moet dragen; hij kan zich niet weerhouden haar te kussen! Ze verhelen hun gevoelens nu niet meer voor elkander, doch ze besluiten hun liefde waardig te dragen ente scheiden.—Op het slot speelt zich intusschen iets dergelijks af: Ottilie verricht eenig schrijfwerk voor Eduard en het blijkt dat ze onwillekeurig zijn handschrift nabootst. Ze zegt daar trotsch op te gaan, en het volgend oogenblikomarmenze elkaar. Dien nacht sluimert Eduard onder Ottilies venster in. Hij merkt tot zijn vreugd, dat zijn vrouw den hoofdman niet onverschillig is, en hoopt dat een spoedige echtscheiding hem het bezit van Ottilie zal verzekeren. Kort daarop aanvaardt de hoofdman zijn nieuwe betrekking en Charlotte, die verwacht dat hij daar met een geschikte vrouw in relatie zal komen, doet afstand van haar liefde. Ze mag nu verlangen dat Ottilie het huis verlaat, opdat de vrede niet verder verstoord worde. Hiertegen verzet zich Eduard. Hij gaat dan liever op reis, echter onder voorwaarde dat Charlotte voor haar nichtje zorg zal dragen. Dan zal hij van zijn kant tegen zijn eventueele genezing zich niet verzetten. Maar Ottilie kan hem niet ontberen.Mittler komt op het slot om de echtgenooten weer tot elkaar te brengen, en verneemt hier dat Charlotte een kindje verwacht. Tot zijn verwondering is de in eenzaamheid wonende Eduard wanhopig, als hij hem deze boodschap brengt, en besluit deze, in krijgsdienst te treden. Zoo eindigt het eerste boek.

Thans neemt Charlotte haar nichtje, dat op de kostschool niet begrepen en vaak geplaagd wordt, weer in huis. Nog voordat Ottilie een woord heeft gesproken, vindt Eduard haar een aardig, een onderhoudend meisje. In verband met hun bezigheden verdeelen de vier personen zich weldra in twee groepjes. Charlotte is veel samen met den hoofdman, die haar behulpzaam is bij het aanleggen van haar park, terwijl Ottilie schriftelijk werk verricht voor Eduard, en de kunst verstaat zijn gebrekkig fluitspel goed op het clavier te begeleiden, daarbij vooruit voelend welke fouten hij zal maken. Overigens behaagt het zachte meisje allen door haar voorkomendheid en door haar zich-invoelen in de omgeving. Eduard sluit zich steeds nauwer bij Ottilie, Charlotte sluit zich onwillekeurig bij den hoofdman aan.

Ter gelegenheid van Charlotte's jaardag komen de graaf en de barones op het slot logeeren, en een vriend, Mittler, wiens specialiteit het is, familietwisten te beslechten en bij te leggen, vertrekt overhaast nadat hij gewaarschuwd heeft, dat deze twee echtschenners ongeluk zullen aanbrengen. Hij houdt een vurige lofrede op het huwelijk: de schuld die de gehuwden jegens elkaar hebben kan in der eeuwigheid niet afgedaan!

Als nu de lichtzinnige graaf met den hoofdman kennis maakt en hem een mooie betrekking bij een van zijn vrienden in het vooruitzicht stelt, merkt Charlotte eensklaps, hoe diep de genegenheid tot den hoofdman zich reeds in hare ziel heeft gevestigd: Ze barst in tranen uit. Hoe het tusschen hen staat blijkt nog scherper als zij—door Eduard, die naar Ottilie verlangt, alleen gelaten—met hem uit spelevaren gaat, waarbij hun boot vastraakt, zoodat de hoofdman haar naar land moet dragen; hij kan zich niet weerhouden haar te kussen! Ze verhelen hun gevoelens nu niet meer voor elkander, doch ze besluiten hun liefde waardig te dragen ente scheiden.—Op het slot speelt zich intusschen iets dergelijks af: Ottilie verricht eenig schrijfwerk voor Eduard en het blijkt dat ze onwillekeurig zijn handschrift nabootst. Ze zegt daar trotsch op te gaan, en het volgend oogenblikomarmenze elkaar. Dien nacht sluimert Eduard onder Ottilies venster in. Hij merkt tot zijn vreugd, dat zijn vrouw den hoofdman niet onverschillig is, en hoopt dat een spoedige echtscheiding hem het bezit van Ottilie zal verzekeren. Kort daarop aanvaardt de hoofdman zijn nieuwe betrekking en Charlotte, die verwacht dat hij daar met een geschikte vrouw in relatie zal komen, doet afstand van haar liefde. Ze mag nu verlangen dat Ottilie het huis verlaat, opdat de vrede niet verder verstoord worde. Hiertegen verzet zich Eduard. Hij gaat dan liever op reis, echter onder voorwaarde dat Charlotte voor haar nichtje zorg zal dragen. Dan zal hij van zijn kant tegen zijn eventueele genezing zich niet verzetten. Maar Ottilie kan hem niet ontberen.

Mittler komt op het slot om de echtgenooten weer tot elkaar te brengen, en verneemt hier dat Charlotte een kindje verwacht. Tot zijn verwondering is de in eenzaamheid wonende Eduard wanhopig, als hij hem deze boodschap brengt, en besluit deze, in krijgsdienst te treden. Zoo eindigt het eerste boek.

—Hiermede is de knoop gelegd en—om het beeld vast te houden—deze knoop is door de geboorte van het kindje strak aangetrokken. Toch ontwikkelden de gebeurtenissen zich tot hier toe zoo geleidelijk, dat men ook bij herhaalde lezing niet altijd precies kan zeggen, waar een bepaalde richting-verandering in den verhaalgang intrad,—zonder intusschen ook maar een oogenblik te betwijfelen, dat alles zoomòestzijn. Er is hier werkelijk aanwezig een kracht, die de menschen leidt, maar die kracht wordt als zoodanig nergens genoemd of beschreven. Zij behoort tot de diepverborgen beweeggronden van de handeling, wier bestaan de doorsneêlezer niet eens vermoedt, en wier constructie de moeilijkste, de verantwoordelijkste, de ondankbaarste taak is van den hoogstaanden auteur.

—In het tweede gedeelte van den roman zijn de bekende "Leesteekens" nogal sterk gezaaid, en wij krijgen het gevoel dat de nu volgende handeling zeer veel tijd in beslag neemt. Charlotte brengt een zoon ter wereld, die, door een zonderlinge speling der natuur, op den hoofdman lijkt (van wien ze tijdens de ontvangenis was vervuld) en tevens op Ottilie (aan wie de verwekkende echtgenoot dacht). Bij den doop overlijdt de oude dorpsgeestelijke.Ottilie houdt van het kindje en verzorgt het. Maar daardoor wordt haar duidelijk dat zij in hare verhouding tot Eduard volkomen rein moet staan. Eduard is gaaf en goed uit den oorlog weergekeerd en ziet daarin een teeken des hemels, dat hij zijn lieve Ottilie eens zal bezitten. Hij verzoekt den hoofdman stappen te doen, opdat hij van zijn vrouw kan scheiden: dan kunnen twee gelukkige paren worden gevormd. Hij wacht op een afstand: ongeduldig van hartstocht, draagt hij zijn vriend op, hem den afloop van de onderhandeling met kanonschoten te seinen. De hoofdman treft Charlotte niet thuis en wacht. Eduard kan zijn ongeduld niet bedwingen en sluipt naar zijn kasteel. Bij het meer ziet hij Ottilie met zijn kindje zitten en de geliefden omarmen elkaar vrijmoedig. De avond valt; Ottilie zal met het kind naar huis varen. Door haar onvoorzichtigheid slaat het bootje om en de kleine (die van zijn geboorte af omringd was met ongunstige voorteekenen) verdrinkt. Zij en Eduard, die te zamen het bestaan van het schepseltje tot een leugen maakten, hebben hieraan schuld. Op het slot valt Ottilie met het hoofd opCharlotte'sknieën in onmacht. Deze laatste stemt nu in de scheiding toe, zonder intusschen haar minnaar hoop te laten. Ottilie die zich niet uit haar verdooving los kan maken, maar die bij haar bewustzijn is, hoort het gesprek tusschen Charlotte en den hoofdman aan. Onverschillig over den dood van zijn kind, wil Eduard aanstonds toebereidselen maken voor zijn huwelijk met Ottilie.Maar het onderhoud tusschen Charlotte en Eduard heeft Ottilie de oogen geopend, en zij zegt nu haar tante dat ze nooit de vrouw van Eduard zal worden. Trekt Charlotte haar toestemming tot de echtscheiding niet in, dan zal zij zich werpen in hetzelfde meer waarin het kindje is verdronken. Daar ze in haar hart afstand heeft gedaan van Eduard, kan zij nu rein naast Charlotte leven. Doch de omgeving bevat te verschrikkelijke herinneringen, en zij gaat naar kostschool terug, wil onderwijzeres worden. Ze legt de gelofte af dat ze, wel verre van zich tegenover Eduard zwak te toonen, hem bij eventueel bezoek geen gehoor zal geven. Eduard weet haar op reis in te halen en dringt door tot in haar kamer. Ze wijst hem de deur. Vergeefs. Dan besluit ze naar het slot terug te keeren. Eduard volgt haar. Ze legt de handen van de echtgenooten ineen en snelt weg. Van nu af spreekt ze niet meer, drukt zich (als Mignon) door gebaren uit. Doch ze is dagelijks met Eduard samen, en deze vat weer hoop. Ze verzoekt, op haar kamer te mogen eten, en dit geeft haar gelegenheid, in het geheim te vasten. Een avond, als Mittler weer over het huwelijk theoretiseert en zegt dat het zesde gebod hem beter zou voldoen indien hetpositiefgesteld ware, verlaat Ottilie plotseling statig het vertrek. Haar kamermeisje waarschuwt dat ze op sterven ligt. Allen snellen naar haar kamer. Daar verbreekt ze voor het eerst en voor het laatst 'tstilzwijgen door van Eduard te eischen: Beloof mij te leven!Ze wordt met symbolische praal bijgezet. Als de stoet passeert, meent het kamermeisje haar uit de open lijkkist te zien wenken, en valt uit het raam te pletter. Bij de lijkkist gebracht, is ze weer geheeld. Het eenvoudige dorpskind houdt een wijze rede in de door Ottilie gebouwde kapel, die nu tot een bedevaartplaats wordt.Eduard voelt zich verplicht zijn geliefde te volgen. Hij vindt de taak zwaar, maar hij volbrengt ze: hij sterft den hongerdood en wordt naast Ottilie begraven:"Zoo rusten de lievenden neveneen. Vrede omzweeft hun rustoord, vreugdige verwante engelen zien vanaf het gewelf op hen neder; en wat heerlijk oogenblik zal het zijn, als ze eens ontwaken samen".

—In het tweede gedeelte van den roman zijn de bekende "Leesteekens" nogal sterk gezaaid, en wij krijgen het gevoel dat de nu volgende handeling zeer veel tijd in beslag neemt. Charlotte brengt een zoon ter wereld, die, door een zonderlinge speling der natuur, op den hoofdman lijkt (van wien ze tijdens de ontvangenis was vervuld) en tevens op Ottilie (aan wie de verwekkende echtgenoot dacht). Bij den doop overlijdt de oude dorpsgeestelijke.Ottilie houdt van het kindje en verzorgt het. Maar daardoor wordt haar duidelijk dat zij in hare verhouding tot Eduard volkomen rein moet staan. Eduard is gaaf en goed uit den oorlog weergekeerd en ziet daarin een teeken des hemels, dat hij zijn lieve Ottilie eens zal bezitten. Hij verzoekt den hoofdman stappen te doen, opdat hij van zijn vrouw kan scheiden: dan kunnen twee gelukkige paren worden gevormd. Hij wacht op een afstand: ongeduldig van hartstocht, draagt hij zijn vriend op, hem den afloop van de onderhandeling met kanonschoten te seinen. De hoofdman treft Charlotte niet thuis en wacht. Eduard kan zijn ongeduld niet bedwingen en sluipt naar zijn kasteel. Bij het meer ziet hij Ottilie met zijn kindje zitten en de geliefden omarmen elkaar vrijmoedig. De avond valt; Ottilie zal met het kind naar huis varen. Door haar onvoorzichtigheid slaat het bootje om en de kleine (die van zijn geboorte af omringd was met ongunstige voorteekenen) verdrinkt. Zij en Eduard, die te zamen het bestaan van het schepseltje tot een leugen maakten, hebben hieraan schuld. Op het slot valt Ottilie met het hoofd opCharlotte'sknieën in onmacht. Deze laatste stemt nu in de scheiding toe, zonder intusschen haar minnaar hoop te laten. Ottilie die zich niet uit haar verdooving los kan maken, maar die bij haar bewustzijn is, hoort het gesprek tusschen Charlotte en den hoofdman aan. Onverschillig over den dood van zijn kind, wil Eduard aanstonds toebereidselen maken voor zijn huwelijk met Ottilie.

Maar het onderhoud tusschen Charlotte en Eduard heeft Ottilie de oogen geopend, en zij zegt nu haar tante dat ze nooit de vrouw van Eduard zal worden. Trekt Charlotte haar toestemming tot de echtscheiding niet in, dan zal zij zich werpen in hetzelfde meer waarin het kindje is verdronken. Daar ze in haar hart afstand heeft gedaan van Eduard, kan zij nu rein naast Charlotte leven. Doch de omgeving bevat te verschrikkelijke herinneringen, en zij gaat naar kostschool terug, wil onderwijzeres worden. Ze legt de gelofte af dat ze, wel verre van zich tegenover Eduard zwak te toonen, hem bij eventueel bezoek geen gehoor zal geven. Eduard weet haar op reis in te halen en dringt door tot in haar kamer. Ze wijst hem de deur. Vergeefs. Dan besluit ze naar het slot terug te keeren. Eduard volgt haar. Ze legt de handen van de echtgenooten ineen en snelt weg. Van nu af spreekt ze niet meer, drukt zich (als Mignon) door gebaren uit. Doch ze is dagelijks met Eduard samen, en deze vat weer hoop. Ze verzoekt, op haar kamer te mogen eten, en dit geeft haar gelegenheid, in het geheim te vasten. Een avond, als Mittler weer over het huwelijk theoretiseert en zegt dat het zesde gebod hem beter zou voldoen indien hetpositiefgesteld ware, verlaat Ottilie plotseling statig het vertrek. Haar kamermeisje waarschuwt dat ze op sterven ligt. Allen snellen naar haar kamer. Daar verbreekt ze voor het eerst en voor het laatst 'tstilzwijgen door van Eduard te eischen: Beloof mij te leven!

Ze wordt met symbolische praal bijgezet. Als de stoet passeert, meent het kamermeisje haar uit de open lijkkist te zien wenken, en valt uit het raam te pletter. Bij de lijkkist gebracht, is ze weer geheeld. Het eenvoudige dorpskind houdt een wijze rede in de door Ottilie gebouwde kapel, die nu tot een bedevaartplaats wordt.

Eduard voelt zich verplicht zijn geliefde te volgen. Hij vindt de taak zwaar, maar hij volbrengt ze: hij sterft den hongerdood en wordt naast Ottilie begraven:

"Zoo rusten de lievenden neveneen. Vrede omzweeft hun rustoord, vreugdige verwante engelen zien vanaf het gewelf op hen neder; en wat heerlijk oogenblik zal het zijn, als ze eens ontwaken samen".

"Zoo rusten de lievenden neveneen. Vrede omzweeft hun rustoord, vreugdige verwante engelen zien vanaf het gewelf op hen neder; en wat heerlijk oogenblik zal het zijn, als ze eens ontwaken samen".

Nu komen de geleerde opmerkingen, waarvan zooeven sprake was: Eén ding begrijpen wij niet, ja, vinden wij hartgrondig(?) jammer (aldus de critici): hoe kon Goethe het van zich verkrijgen, Ottilie verliefd te maken op Eduard, die toch zooveel lager staat dan zij; en haar verliefd te doen blijven, terwijl ze hem toch als een kinderachtig-ongeduldigeegoist, als een harteloos vader leert doorzien? En is aan het slot de aankondiging dat ze elkander hiernamaals zullen ontmoeten niet romantiesch, onbetrouwbaar? Waarom blijft Ottilie, nadat ze de handen van de echtgenooten heeft ineengelegd, op het slot? Is dit niet in strijd met het hooger levensinzicht, waarvan ze kort te voren blijk gaf? Moest ze zich niet wijden aan hare heilige taak, de opvoeding van de jeugd, in plaats van nogmaals den vrede van het gezin te bedreigen?

Het antwoord op deze vragen kan afdoende zijn en kort. Men behoeft niet eens Goethes meening omtrent de onderlinge aantrekking van menschen te deelen, om aan te nemen dat een vrouw, nog hooger dan Ottilie begaafd, zich kan schenken aan een man, nog lager aangelegd dan Eduard. Ieder heeft dit in eigen omgeving meermalen ervaren; Goethe had in het echtpaar Von Stein een sprekend voorbeeld hiervan jarenlang voor oogen. Neemt men nu ten overvloede een nagenoeg onafwendbaren invloed aan, als het magnetisme er een is, overweegt men daarbij dat de personen in dit boek—dat tusschen haakjes, den frivolen adel uit dien tijd in al zijnuitingen heerlijk schittert en hekelt, evenals Wilhelm Meister dit doet—niets omhanden hebben als het najagen van hun liefhebberijen, en het beluisteren van hun gemoed in de stilte van een uitgestrekt park.... dat kan men in de verhouding tusschen Ottilie en Eduard niets onlogiesch zien, zelfs nadat deze laatste zijn waren aard heeft getoond. Waartoe deze zelfontmaskering van Eduard zou hebben geleid, indien de fijngevoelige Ottilie eens niet het besluit had genomen, deze wereld af te sterven, is niet twijfelachtig; maar het mag een open vraag blijven. Haar taak is niet: rechtstreeks te zorgen voor Eduards toekomst, doch wel: te boeten voor het verleden, en daardoor Eduard indirect te dienen.

Maar is deze liefde—logiesch dan of niet—dan geen wanklank in de harmonie van het boek? Waarom geeft Goethe—die anders zoo graag typische menschen geeft—hier een uitzondering?

Zoo vragend, laat men gelden dat het geval Eduard-Ottilie psychologiesch is gemotiveerd, maar men toetst het nu aan zijn esthetische waarde. Nu is er niets tegen, aan te nemen, dat Goethe hier een wanklank wilde doen ontstaan, wilde te kennen geven dat het magnetisme ook menschen verbindt die naar ons oordeel niet bijelkaarpassen. Maar er is meer! Goethe moest aanduiden, dat het dierlijk magnetisme bij hoogstaande menschen niet het laatste woord spreekt. Indien wel, dan ware het verhaal aan het eind van het eerste deel afgeloopen met de vereeniging van de twee geliefden. Of liever, het ware ongeschreven: Goethe hadde Minna gehuwd en Christiane verlaten. Maar hij moest het zedelijk element, den innerlijken strijd, in zijn verhaal betrekken. Hij moest Ottilie doen twijfelen, totdat het voor een gewone oplossing te laat werd; zoodoende komt ze tot bezinning en besluit zich vrij te maken op de wijze die de lezer kent.

Maar waarom dan moest juist Ottilie zoo hoog staan? Waarom niet Eduard fijner begaafd: Eduard—dit zal toch wel niemand betwijfelen—vertegenwoordigt de eene helft van Goethes wezen, de hoofdman (die afstand doet) de andere.

Wij behoeven deze vraag niet te ontzenuwen door de bewering, dat Eduard volstrekt niet een karaktertrek van Goethe vertegenwoordigt, datGoethesgedragslijn in liefdeshistories niet lijkt op Eduards gulzige hette. Wij laten dit daar en antwoorden op deze nieuwe vraag: Indien Goethe van den màn den strijder had gemaakt, dan hadd'—anders ware zijn boekesthetieschmislukt—die man misschien na zwaren strijd (maar dit om 't even), in deze bepaalde omstandigheden het pleit gewonnen en Ottilie.... verstooten. Dit ware dan pas eenèchtewanklank geworden, niet een dissonant in het midden van een stel samenstrevende accoorden, en die ten slotte nog in harmonie verkeert, maar een dissonant aan het slot! Uit louter edelaardigheid een lieve vrouw verstooten! (Eduard is niet een slecht man, maar een zwak man; zijn dubbelgangster ware dus niet eenslechtevrouw geworden.) De strijd ware dan kort geweest, en het berouw uitvoerig noch grondig. Want men bedenke dit: een man, zelfs een hoogstaand man, is resoluter in het vertrappen van een liefde dan een vrouw. (Het geval-Goethe). Overigens flinke mannen, die hun.... gewetensrust met een wandaad jegens een goede maar zwakke vrouw koopen, zijn niet zeldzaam. En Goethe had een on-typige man moeten geven, als hij dienmanden weg op had willen sturen die Ottilie inslaat.—Hadd' de dichter, ten slotte, Eduard en Ottilie gelijkelijk begaafd (zooals Charlotte en den hoofdman) dan ware de geschiedenis nog sneller ten einde, dan hadd' de dichter nog minder gelegenheid gevonden tot het beelden van een waarschuwing—wat immers zijn doel was.

Ergo: Goethe stond psychologiesch en esthetiesch voor de noodzakelijkheid, Ottilie een hooger zedelijk bewustzijn te geven dan Eduard bezit. Zij kon hem trouw blijven, zooals slechts een hoogstaande vrouw een middelmatig man trouw blijft. Maar in den strijd tusschen haar lagere drangen en haar hoogere aspiraties moest ze zich verwarren, zooals alleen een impulsieve mensch, rondtastend in het warme duister van zijn gemoed, zich kan verwarren. En zoolang ze niet heeft uitgestreden—dwaalt ze.

Want—O, knutselaars zonder scheppende intuïtie—ge ziet voorbij dat Goethe, sedert den Iphigenie-tijd:

niet meer uiterlijk-bestàànde personen benoemde tot dragers van zijn ziels-eigenschappen (zooals bijv. Egmont er een was),

maar deze eigenschappen opnam in het geheel van zijn overtuigingen en vandaaruit niet eenen mensch maar een heel stelsel van karakters en gebeurtenissen ontwierp, vormend te zamen de belichaming van zijnwereldbeschouwingop dit bepaalde punt.

Niet Eduard vertegenwoordigt een karaktertrek van Goethe (zooals voor de hand zou liggen), maar Ottilie. De dichter zelf zou in den strijd tusschen diepgewortelden plicht en oppervlakkige maar niettemin intense verliefdheid zijn gesneuveld—indien hij niet had mogen steunen op dat andere element in hem, op zijn kracht tot zelftucht, die het eerste was en het laatste van zijn wereldkijk.

Maar—waarom laat dan Goethe, die zelf niet in zulk voortbestaan geloofde....

.... Praatjes, hij geloofde er wel aan.—Goed, spons er over! Maar waarom laat Goethe Eduard en Ottilie, die niet geschikt voor elkaar zijn, en zondig zijn, zich in den hemel vereenigen, en waarom noemt hij dit "een vriendelijk oogenblik?"—Wel, hun liefde is slechts zondig in zooverre er een andere zonde—het vriendschapshuwelijk van Eduard en Charlotte—aan is voorafgegaan. En dit och zoo onzedelijke boek wil den laatstentriumphgunnen aan de liefde, die uit zuiver persoonlijke aantrekkingskracht tusschen de wederhelften is gesproten, nadat die liefde door het vrijwillig afsterven van de beide zondaars is gelouterd en verdiend. Ottilie, lijdend wijl ze de oogen opsloeg naar den echtgenoot van eene andere vrouw, is haar minnaar voorgegaan in boetedoening en heeft hem daarmee verlost: Dit praeludeert op de samenklinkende eindmotieven van de twee Faust-helften.—Maar, zelfs indien Goethe niet geloofde in zulk voortbestaan, dan nog ware het zinnetje, waarmede die Wahlverwantschaften sluit, niet te veroordeelen. Is het niet de zuiverst denkbare oplossingvan de stemming, waarin Ottilie en haar minnaar deze aarde verlaten, en van het naïeve geloof dat aan hare rustplaats wonderkracht toekent?

Ik heb den dichter van Iphigenie in godvervulde stilte vereerd. Ik heb gewenscht, voor den bouwmeester van de Faust-tragedie een monument te mogen stichten: eenvoudig-verheven en veelbeteekend zwaar gelijk zijn werk. Doch toen ik, mij verdiepend in Die Wahlverwantschaften, stellig voelde wat ik hier uitspreek, dat ik deze Ottilie, hare hemelverlangens, die ten slotte slechts in stomme gebaren zich laten zeggen, mocht vereenzelvigen met hetvrouwelijk-weekein mijnen dichter—toen ben ik Goethe, den kloeken, strijdenden man gaan beminnen.


Back to IndexNext