De Vlucht uit Algiers.

De Vlucht uit Algiers.Korten tijd daarna kocht de afvallige een schip, dat groot genoeg was om ruim dertig personen te bergen, en waarmee hij, volgens zijn zeggen, van plan was, verscheiden reizen te maken met een Moorschen deelgenoot, dien hij genomen had om argwaan te vermijden. Telkens wanneer hij langs de kust voer, wierp hij het anker uit in een kleine baai, dicht bij het huis, waar Zoraida woonde, opdat de bedienden gewend zouden raken aan zijn aanwezigheid daar. Hij landde zelfs bij verschillende gelegenheden bij het huis en verzocht Zoraida’s vader om vruchten, die hem nooit geweigerd werden, want de oude Moor was zeer vrijgevig. Maar het gelukte hem nooit Zoraida zelf te spreken te krijgen. Wij waren met onze plannen nu zoo ver gevorderd, dat hij ons vroeg een dag vast te stellen, waarop wij de groote onderneming, waarvan alles afhing, zouden wagen. Ik nam dus twaalf Spanjaarden in dienst, die bekend waren als goede roeiers, en wier gangen niet al te nauwkeurig werden nagegaan. Wij hadden afgesproken, dat wij in het geheim de stad zouden verlaten in den avond van den eerstvolgenden Vrijdag, en dat wij elkander dan zouden ontmoeten dicht bij het huis van Agimorato. Maar het was noodig, dat Zoraida zelf ook in kennis werd gesteld met ons plan, en dus betrad ik op zekeren dag haar tuin, onder het voorwendsel, dat ik eenige kruiden wilde plukken. Maar bijna op hetzelfde oogenblik ontmoette ik haar vader, die mij vroeg, wat ik daar deed. Ik vertelde hem, dat ik een slaaf was van Arnaut Mami, (van wien het mij bekend was, dat hij met hem bevriend was,) en dat ik eenige kruiden noodig had voor een salade. Terwijl wij spraken kwam Zoraida uit het tuinhuis, en daar het de gewoonte was, dat Moorsche vrouwen zich vertoonden aan Christenslaven, riep haar vader haar tot zich. Zij wasbuitengewoon kostbaar gekleed, en droeg een overvloed van juweelen, en toen ik haar zoo voor het eerst aanschouwde, was ik getroffen door haar groote schoonheid. Haar vader vertelde haar de reden van mijn aanwezigheid, en zij vroeg mij, of ik spoedig losgekocht zou worden. Gebruik makende van delingua franca, vertelde ik haar, dat ik reeds vrij was, en dat ik van plan was, mij den volgenden dag op een Fransch vaartuig in te schepen.Op hetzelfde oogenblik werd de Moor voor zaken weggeroepen, en ik deelde Zoraida haastig mede, dat ik haar den volgenden dag zou komen halen. Zij sloeg dadelijk hare armen om mij heen, en leidde mij naar het huis; maar haar vader, die juist terug kwam, bespiedde ons; en kwam hevig verschrikt op ons af. Oogenblikkelijk wendde Zoraida een bezwijming voor, en zij vertelde Agimorato dat zij zich plotseling onwel gevoeld had. Ik gaf haar aan haar vader over, en zij gingen het huis binnen.Den volgenden avond scheepten wij ons in, en lieten het anker vallen tegenover Zoraida’s woning. Toen de duisternis was ingevallen, betraden wij onverschrokken den tuin, en daar wij de voordeur van het huis open vonden, begaven wij ons naar de binnenplaats. Zoraida trad ons dadelijk tegemoet met een kleinen koffer vol kostbaarheden, en zij vertelde ons, dat haar vader sliep. Maar het ongelukwilde, dat wij hem door een onwillekeurig geluid, wekten, en hij kwam aan een venster, luidkeels roepende: Dieven, dieven! Christenen, Christenen! De afvallige vloog dadelijk naar boven en bond hem vast, en wij droegen vader en dochter aan boord. Ook namen wij de enkele Mooren gevangen, die zich op het schip bevonden, waarna wij de riemen grepen, en zeewaarts voeren.Eerst trachtten wij Majorca te bereiken, maar er stakeen hevige wind op; wij werden naar de kust gedreven, en waren zeer bevreesd, dat wij een der groote kruisers zouden ontmoeten, die zich in de buurt bevonden. Ik haastte mij, Agimorato te verzekeren, dat wij hem bij de eerstkomende gelegenheid zijn vrijheid zouden hergeven, en ik vertelde hem, dat zijn dochter Christin geworden was, en de rest van haar leven in een Christelijk land wilde doorbrengen. Toen de oude man dit hoorde, scheen het, alsof hij plotseling waanzinnig geworden was. Hij stond op, en wierp zich in zee, en het gelukte ons slechts met de grootste moeite, hem te redden. Korten tijd daarna liepen wij een kleine baai binnen, waar wij Agimorato aan wal zetten. Nooit zal ik de vervloekingen vergeten, waarmede hij zijn dochter overlaadde; maar toen wij wegzeilden, vervulde hij de lucht met zijn geklaag, en hij smeekte haar, terug te keeren. Maar zij verborg het gelaat in de handen, en bad de Heilige Maagd, hem te behoeden.Wij waren nog niet ver van de kust verwijderd, toen de maan verduisterd werd, en bijna waren wij in botsing gekomen met een groot vaartuig, waarvan men ons in het Fransch toeriep, bij te draaien. Daar wij bemerkten, dat het een Fransch zeerooverschip was, gaven wij geen antwoord, maar voeren zoo snel mogelijk verder, waarop de bemanning een boot uitzette, ons schip enterde, en ons aan boord sleepte; Zoraida werd van al hare juweelen beroofd, en wij werden in het ruim van het schip geworpen. Toen wij den volgenden morgen de Spaansche kust bereikten, zetten zij ons in hun sloep, met twee kruiken water en een kleine hoeveelheid beschuiten, en de kapitein gaf in een opwelling van medelijden de bekoorlijke Zoraida bij het afscheid ongeveer veertig gouden kronen. Wij roeiden in de morgenschemering verder, en kwamen eenige uren later aan land. Nadatwij verscheidene mijlen geloopen hadden, ontmoetten wij een herder, die bij het zien van onze Moorsche kleederen, wegliep en alarm maakte. Niet lang daarna zagen wij een troep ruiters naderen, onder wie toevallig een bloedverwant van een onzer makkers was. Zij namen ons bij zich op hunne paarden, en spoedig bereikten wij de stad Velez Malaga. Daar begaven wij ons regelrecht naar de kerk, om God te danken voor de groote genade, die Hij ons betoond had, en daar zag en herkende Zoraida voor de eerste maal de Heilige Maagd.»Met een gedeelte van het geld, dat Zoraida van den zeeroover gekregen had, kocht ik een ezel, en ik besloot te gaan onderzoeken, of mijn vader en broeders nog in leven waren. Dit is, edele heeren, het geheele verhaal van mijne ondervindingen«. Nauwelijks had de ontvluchte gevangene uitgesproken, of een schitterende koets hield voor de herberg stil. Een kostbaar gekleede heer en dame stapten uit, en traden deposadabinnen, waar Don Quixote hun met groote hoffelijkheid tegemoet trad. De Christen vluchteling herkende in den heer zijn broeder, die nu rechter was aan het Hof van Mexico. Deze begroette hem recht hartelijk, en stelde hem de dame voor als zijn dochter. De man, die zooveel ondervonden had, besloot met zijn Moorsche bruid naar Sevilla terug te keeren, waar zij hun vader alles konden mededeelen, wat hun overkomen was. Tevens zou die oude man dan getuige kunnen zijn van den doop en het huwelijk van Zoraida; de grande verklaarde zich bereid voor haar toekomst en die van zijn zwaar beproefden broeder zorg te dragen.De groei van Cervantes.Vooral in verhalen als het vorige, bemerken wij duidelijk, hoe de stijl van Cervantes gemakkelijker en soepelerwordt naarmate de geschiedenis vordert. Het is duidelijk, dat hij zijn best heeft gedaan zich los te maken van de literaire kluisters van zijn tijd, en dit met succes. Hij vindt het niet langer noodig schrijvers als Antonio de Guevara na te bootsen, zooals hij deed in dat gedeelte, waarin Don Quixote de Gouden Eeuw beschrijft. Hij heeft de eigenaardige gemaaktheid van de vroegere bladzijden afgeschud, en is menschelijker en eenvoudiger geworden. Zijne gesprekken zijn meer in overeenstemming met de karakters, zijn dialoog is levendig, en zijn verhaaltrant boeiend. Maar ofschoon wij in deze bladzijden den realist zich zien ontwikkelen, heeft Cervantes toch nooit geheel het kleed der academische welsprekendheid afgeworpen; alleen wordt die welsprekendheid binnen de perken gehouden en heeft hij alle aanstellerij volkomen laten varen.Het groote en zoo snel behaalde succes van Don Quixote was echter voornamelijk te danken aan den frisschen humor en de getrouwe wedergave van de Spaansche typen uitCervantes’tijd. Naast de figuren met wie iedereen zich vertrouwd gevoelde, plaatste hij de bijzondere persoonlijkheid van den Ridder van de Droevige Figuur, een grillig type uit een andere eeuw, maar wien niets ontbrak van de waardigheid en andere grootsche eigenschappen van tijden waarvan hij den geest trachtte na te bootsen. Om en bij het zeventiende-eeuwsche Spanje bewoog de ouderwetsche figuur van Don Quixote zich, den gewonen gang van zaken verstorende, en in opstand komende tegen de opvattingen van dien tijd; het hoofd vol van de riddertijden, welker fantasieën hij op het landschap projecteerde door middel van het veel te sterke licht zijner verbeelding. Maar al verwekte het gebrek aan overeenstemming tusschen het optreden van den Don en den tijd waarin hij leefde,bij het stemmige en ernstige Spanje een onbedaarlijk gelach, men erkende toch de typeering van hem en van Sancho Panza als een meesterlijke schepping, en men zag in deze persoonlijkheden de belichaming van een tot waanzin opgevoerde fantasie, en van het primitiefste gezond verstand.De belangrijkheid van den opzet van Don Quixote, en de fijnheid van techniek, waarmede het is uitgewerkt, kunnen niet nalaten indruk te maken op oordeelkundige lezers. Het werk is vol van de kennis van een man van de wereld; het ademt verfijndheid en hoffelijkheid, en er spreekt een geest uit, die het boek tot een meesterwerk stempelt. Hier is geen gebrek aan samenhang, men ontmoet geen onhandige zinswendingen of zwakheid van uitdrukking. Ik heb niet den indruk, dat Cervantes met bijzondere gemakkelijkheid schreef, en dit is misschien wel de beste maatstaf voor zijn groot letterkundig talent; want men ziet ook nergens de teekenen van een moeilijk volbracht werk. Hij heeft den gelukkigen middenweg gevonden tusschen een zorgelooze gemakkelijkheid en het uitvoerig, en dikwijls zenuwachtig gepeuter, dat het werk van moderne schrijvers zoo dikwijls ontsiert. Hij is accuraat en merkwaardig zuiver in zijne uitdrukkingen, en wij kunnen ons niet voorstellen, dat hij moeite heeft gehad met het vinden van de juiste woorden bij zijne beschrijvingen. Wat het geheim van mijn stijl ook geweest moge zijn, het product ervan was een zeldzaam vloeiend en afwisselend verhaal, nauwkeurig en zuiver van uitdrukking. Het geheele tooneel is tot in de kleinste bijzonderheden met de hand van een meester geschilderd.Het tweede deel van Don Quixote.Wij kunnen uit de groote tijdsruimte, die Cervantes liet verloopen tusschen het eerste en het tweede deelvan zijn beroemden roman, opmaken, hoe zorgvuldig hij ervoor waakte, dat niet een minderwaardig vervolg zijn welverdiende reputatie zou bederven; en de romanschrijver van dezen tijd, die zich door de sensatielust van het publiek, en zijn eigen ijdelheid laat verleiden tot veelschrijverij, zou in dit opzicht wel eens een voorbeeld mogen nemen aan hem. Er wordt dikwijls beweerd, dat de moderne schrijver bij de heerschende letterkundige toestanden den tijd mist, dien hij noodig zou hebben voor een goed overdachten opzet, een zorgvuldig ontwikkelde techniek, en een zuiveren stijl. Dit is helaas maar al te waar! De hedendaagsche schrijver, die succes heeft, kan zich de luxe niet permiteeren tien maanden, laat staan tien jaren te laten verloopen tusschen zijne verschillende werken, en het is waarschijnlijk te danken aan de koortsachtige haast, waarmede men tegenwoordig arbeidt, dat het vervolg op een goeden roman zoo menigmaal een groote teleurstelling brengt. Onze eeuw is waarlijk geen eeuw van fijnproevers. Wij eten, drinken en lezen nagenoeg alles, wat ons wordt voorgezet, en al mopperen wij een beetje over de kwaliteit van het gebodene, wij gevoelen zeer goed, dat klachten geen verandering kunnen brengen in de omstandigheden, die de oorzaak zijn van het verval der letterkunde. Het Spanje uit de dagen van Cervantes was vrij wat kritischer; het zou geen slecht of slordig gestijleerde werken hebben verdragen, maar er waren toch elementen voorhanden, die dikwijls de publicatie van een volgend boekdeel verhaastten, en de voornaamste reden van dit ongewenschte verschijnsel was ongetwijfeld letterkundige diefstal. Het schijnt, dat Cervantes aangespoord werd tot het uitgeven van het tweede deel van Don Quixote, door de verschijning in 1614 van een boek van Alonso Fernández de Avellaneda, dat een minderwaardig vervolg was op het eerste deel van zijngroot werk, en welks inleiding allerlei onbeschaamdheden van persoonlijken aard bevatten. Dat Cervantes zeer verstoord was over dezen letterkundigen diefstal blijkt wel uit het feit, dat hij al zijn ander werk liet liggen om zich geheel te geven aan het beëindigen van Don Quixote.De laatste hoofdstukken van Don Quixote moest hij haastig afmaken, omdat zijn mededinger zijn plan gestolen had; en zoo was hij niet alleen gedwongen, het geheel om te werken, maar ook, het zoo spoedig mogelijk af te maken. Maar niettegenstaande dezen tegenspoed is een belangrijk gedeelte van het tweede boek waarlijk grootsch. Don Quixote moge hierin minder vermakelijk zijn, hij is veel diepzinniger geworden, en Sancho Panza wordt steeds verstandiger en helderder van oordeel. Ook de andere karakters zijn scherper geteekend dan in het eerste deel. Het vervolg van Don Quixote is inderdaad een groote spiegel, waarin de Spaansche maatschappij uit de dagen van Cervantes weerkaatst wordt door middel van een wonderbaar genie. Het geweldige succes van het werk moet wel de grootste voldoening zijn geweest voor den stervenden schrijver, en zal hem stellig hebben getroost voor de teleurstellingen van een leven, dat werd doorgebracht in ballingschap en armoede.Lazarillo de Tormes.De grootste humoristische roman, die in Spanje geschreven was, voordat Don Quixote verscheen, wasLazarillo de Tormesvan Diego Hurfado de Mendoza, een veelzijdig man, die Spaansch gezant in Engeland is geweest. Hij was zoowel van vaders als van moeders zijde vanadellijkeafkomst, en werd in 1503 te Granada geboren. Daar hij een jongere zoon was, werd hij voor de kerk bestemd en dus studeerde hij aan de universiteit te Salamanca, waar hij reeds gedurende zijn studententijdden roman schreef, die hem beroemd heeft gemaakt. De levendige beschrijvingen, het diep doordringen in de verschillende karakters en de frissche humor, bezorgden het werk dadelijk een belangrijke plaats in de Spaansche letterkunde van dien tijd. Maar Mendoza veranderde reeds spoedig van beroep, en koos de politieke loopbaan. Karel V benoemde hem tot Gouverneur van Siena, een kleine Italiaansche republiek, die onder Spaansche heerschappij gekomen was. Mendoza had echter een trotsch en hardvochtig karakter, en tyranniseerde het ongelukkige volk, dat aan zijne zorgen was toevertrouwd, op ondragelijke wijze. Zij beklaagden zich bij den Keizer bitter over zijn gedrag, en toen er geen verbetering in den toestand kwam, trachtte men hem te dooden. Bij een dezer aanslagen op zijn leven, werd zijn paard onder hem gedood door een schot, dat voor hemzelf bestemd was. Gedurende zijn afwezigheid werd Siena ingenomen door een Fransch leger, en daar de weerlooze toestand der stad werd toegeschreven aan de omstandigheid, dat hij eenige troepen uit Siena verwijderd had, werd hij in 1554 naar Spanje teruggeroepen.Terwijl hij als staatsman en officier in Italië vertoefde, was Mendoza echter steeds werkzaam geweest op letterkundig gebied, want hij had zijne politieke aanteekeningen geschreven, een vertaling van Aristoteles, een verhandeling over werktuigkunde, en andere belangrijke werken, die er echter geen van alle toe bijdroegen, de populariteit te verhoogen, die zijn eerste roman hem bezorgd had.Lazaro, of beter gezegd Lazarillo (het verkleinwoord van dien naam) was de zoon van een molenaar, die zijn beroep uitoefende aan de oevers van de rivier de Tormes, aan welke omstandigheid hij zijn naam te danken had. Toen Lazarillo slechts tien jaren oud was, werd zijn vader gedood in een veldtocht tegen de Mooren, endaar zijn moeder niet in staat was hem te onderhouden, vertrouwde zij hem toe aan de zorgen van een blinden man, die bedelend door het land trok.Toen zij bij de brug van Salamanca kwamen, zag de jongen daar een steenen beest, dat den vorm had van een stier, en zijn meester zeide hem, dat wanneer hij zijn oor tegen het beeld zou leggen, hij het zou hooren brullen. Dit deed hij, maar de oude man duwde hem met zulk een geweld tegen het steenen beest, dat hij bijna het bewustzijn verloor; en zijn meester lachte hem nog op den koop toe uit, zeggende, dat de jongen van een blinden man zich nooit voor den gek mocht laten houden. »Ik kan je geen zilver of goud geven,« zeide hij, »maar wel iets, dat vrij wat meer waard is, nl. de wereldwijsheid, die ik door ondervinding gekregen heb.«De kleine Lazarillo kon slechts met de grootste moeite genoeg te eten krijgen. De oude bedelaar bewaarde zijn brood en vleesch in een linnen knapzak, die van boven stevig gesloten was; maar de jongen maakte een kleine torn onder in de zak, en verschafte zich op deze wijze de uitgezochtste stukken vleesch, spek en worst. Ook was het zijn taak de aalmoezen in ontvangst te nemen, die weldadige menschen den blinden man toewierpen, en een gedeelte daarvan bewaarde hij in zijn mond, totdat hij door langdurige oefening erin slaagde, een flinke hoeveelheid koperen munten in deze spaarpot op te bergen.Op een warmen dag ergerde het hem, te zien, dat de bedelaar wijn dronk, terwijl hij dorst moest lijden. De wijn werd bewaard in een grooten aarden kruik, en van tijd tot tijd gelukte het hem, een slok van den verkoelenden drank te bemachtigen. Maar al heel gauw ontdekte zijn meester de praktijken van den jongen, en daarna hield hij de kruik tusschen zijne knieën en bedektehij de opening met zijn hand. Daarom boorde Lazarillo in den bodem der kruik een gaatje, dat hij met was toestopte. Wanneer de blinde bedelaar aan den maaltijd bij het vuur zat, smolt de was, en Lazarillo hield zijn mond voor het gat, en dronk van den wijn. Zijn meester was woedend en verbaasd toen hij bemerkte, dat de drank verdwenen was en hij schreef die verdwijning toe aan toovenarij. Maar toen zijn pupil een volgend keer het kunstje herhaalde, pakte de stevige oude bedelaar met beide handen de kruik vast, en sloeg hem er zoo hevig mede op het hoofd, dat zij brak, en de jongen ernstig gewond werd. Van dien dag af koesterde Lazarillo een wrok tegen den blinden ouden dwingeland, en hij wreekte zich, door hem langs de slechtste wegen en over de modderigste paden te leiden.Lazarillo besloot een dienst te verlaten, waar hij wel schoppen maar geen geld kreeg, en dus bracht hij zijn meester naar de Arcade van Escalona, waarlangs een snelle beek vloeide. Wanneer men deze wilde oversteken, moest men òf springen, òf er tot den nek doorwaden.De bedelaar koos de eerste methode. De slimme Lazarillo zeide hem, dat het smalste gedeelte tegenover een grooten steenen pilaar was, en de ongelukkige bedelaar ging een paar schreden achteruit om een aanloop te kunnen nemen, en sprong toen met zulk een kracht over de beek, dat hij tegen den pilaar vloog, en bewusteloos neerviel. Met een triomfkreet holde Lazarillo weg, en nooit zag hij den blinde weer.Zijn volgende meester was een priester, en hoe ongelukkig zijne ondervindingen met den bedelaar ook waren geweest, zij waren niets in vergelijking met wat hij nu te verdragen had. Want de vrome man was boven alle beschrijving gierig en liet hem schandelijk hongerlijden. Hij bewaarde zijn brood in een groote houten kist, entoen de priester afwezig was, liet Lazarillo door een reizenden ketellapper een valschen sleutel er op maken, zoodat hij zich dagelijks kon te goed doen, totdat de gierige meester het tekort opmerkte. De priester dacht, dat de ratten hem bestalen, en omdat er verscheidene gaten in de kist waren, stopte hij deze zorgvuldig met kleine stukjes hout; maar het brood bleef verdwijnen, en daar een der buren een slang gezien had in de woning van den priester, kwam hij tot de conclusie, dat die de boosdoener was. Om niet ontdekt te worden, sliep Lazarillo met den sleutel van de kist in zijn mond; maar op zekeren nacht maakte hij bij het ademhalen een fluitend geluid op de opening van dit instrument, en de oude priester, die dacht, dat het het gesis van een slang was, gaf zulk een hevigen slag in de richting vanwaar het geluid kwam, dat hij Lazarillo voor geruimen tijd kreupel maakte. Toen de jongen hersteld was, nam de oude priester hem bij de hand, bracht hem naar buiten, en zeide: »Lazarillo, mijn zoon, gij hebt groote natuurlijke gaven: gij zijt werkelijk veel te knap voor zulk een oud man als ik ben, en ik wensch je nooit terug te zien. Vaarwel!«Lazarillo vond spoedig een nieuwen meester, die een voornaam en beschaafd man scheen. Maar hij bemerkte, dat hij nog ellendiger bezeild was dan vroeger, want al was zijn meester een deftig heer, hij bezat geen cent in de wereld, en hij was voor zijn dagelijksch brood volkomen afhankelijk van hetgeen de jongen kon loskrijgen van weldadige menschen. Op zekeren dag vroeg de waard om betaling, en de heer vertrok, volgens zijn zeggen om geld van zijn bankier te halen; maar hij keerde nooit terug, zoodat de ongelukkige deugniet weer zonder meester was.Toen kwam hij onder de goede zorgen van een verkooper van aflaten, die van stad tot stad trok. Opeen dezer reizen bevonden zij zich in een herberg, waar zijn meester vriendschap sloot met eenalguazilof konstabel. Op een keer hielden de vrienden tot laat in den nacht te zamen een drinkgelag, dat met een twist eindigde. En toen de priester den volgenden dag een inleidende preek hield om zijn waren aan te prijzen, trad dealguazilbinnen en beschuldigde hem van bedrog. De verkooper van aflaten bad onder groot vertoon van vroomheid, dat de hemelsche machten zouden oordeelen en denalguazilstraffen, en deze viel onder hevige stuiptrekkingen ter aarde. Enkele kerkbezoekers smeekten den monnik, dat hij zijn invloed zou gebruiken, opdat de toorn des hemels den verrader minder zwaar zou treffen, en de vrome man daalde van de preekstoel, en legde een bul, die hij, naar hij zeide, van den Paus had ontvangen, op het voorhoofd van den lijder. De man stond oogenblikkelijk quasi genezen op, en de gemeente was zoozeer overtuigd, dat er een wonder was geschied, dat zij den geheelen voorraad van den priester opkocht. Maar de slimme Lazarillo begreep dadelijk, dat het een opgezette vertooning van het tweetal was geweest. De laatste meester, dien Lazarillo kreeg, was de Aartspriester van Salvador, in wiens dienst het hem uitstekend ging; hij huwde een van diens dienstmaagden, maar zij bracht schande over zijn huis, en bij den dood zijner vrouw was hij armer dan ooit.Hier eindigt het verhaal. Het is onmogelijk in zulk een korte schets, recht te doen wedervaren aan de groote mate van kennis van het menschelijk hart, die uit dit kleine werk spreekt.Lazarillo de Tormeswas de voorlooper van de geheele school van Schelmen-romans, die in lateren tijd het type van de Spaansche geestesvoortbrengselen werd, en waaruit meesterwerken alsGuzman de Alfarache, deGil Blasvan Le Sage ende verhalen van Scarron voortkwamen, die denzelfden geest ademen als de boeken van den Engelschen schrijver Laurence Sterne; en nog steeds is de invloed van dit roman-type duidelijk merkbaar in sommige werken van Maurice Hewlett en Jeffery Farnol.Guzman de Alfarache.Mateo Aleman, de schrijver van den grooten SchelmenromanGuzman de Alfarachewerd in Sevilla geboren. In zijn jeugd versmaadde hij een gouvernementsbetrekking en stak hij naar Mexico over, waar hij in 1609 een werk uitgaf over Spaansche taalkunde, benevens verscheidene Latijnsche verhandelingen. Maar zijn naam als romanschrijver verwierf hij door zijnVita del Picaro Guzman de Alfarache, een werk, dat van zijn eerste verschijning in 1599 af, overgebracht is in elke Europeesche taal. Ofschoon het geschreven is in de meest zuivere en klassiek letterkundige stijl, is het toch los en natuurlijk, en het vindt zijn weerga niet in de schildering van de laagste klassen derCastiliaanschemaatschappij en van de gewoonten en denkbeelden van den tijd, waarin hij leefde.»Mijne voorouders,« vertelt Guzman, »kwamen oorspronkelijk uit de Levant. Maar zij vestigden zich te Genua, en oefenden in die stad het beroep van koopman uit op zulk een wijze, dat zij beschuldigd werden van woeker«.De omstandigheid, dat deze levendige avonturier uit zulk een weinig eerbiedwaardig geslacht voortkwam, leidde er wel toe, dat hij reeds op jeugdigen leeftijd in aanraking kwam met allerlei schurkenstreken. Maar al waren zijne bloedverwanten allesbehalve kieskeurig waar het den handel betrof, zij verborgen hun schandelijk gedrag onder den mantel van schijnheiligheid en maatschappelijk fatsoen. Zij ontbraken nooit bij de Mis, en niemand zou iets hebben kunnen inbrengen tegen hunparticulier leven. Voor de geboorte van Guzman hoorde zijn vader, dat één zijner correspondenten te Sevilla failliet was gegaan, en toen hij daarheen ging om zelf orde op zaken te stellen, werd hij gevangen genomen door een Algerijnschen zeeroover; hij ging over tot den Mohammedaanschen godsdienst en huwde een Moorsche vrouw. Toen zijn agent te Sevilla hoorde wat zijn voornaamsten schuldeischer overkomen was, ordende hij zijne zaken zonder diens hulp, en zoo was hij in korten tijd beter af dan ooit tevoren. Maar het gelukte den vader van Guzman te ontsnappen, en toen hij te Sevilla aankwam, eischte hij een afrekening van zijn oneerlijken handelsvriend, van wien hij een flinke som loskreeg. Daarna vestigde hij een zaak te Sevilla, en kocht een landgoed, dat hij St. Juan de Alfarache noemde. Hier leefde hij in overvloed, en nadat hij de weduwe van een ouden ridder gehuwd had, was ook zijn maatschappelijke positie uitstekend. Kort daarna werd zijn zoon Guzman geboren. Maar de Alfarache was zeer gesteld op vroolijk gezelschap, praal en uiterlijk vertoon, en nadat hij eerst een groot gedeelte van zijn fortuin verkwist had, duurde het niet lang, of hij ging zelf bankroet, waarna hij de tol aan de natuur betaalde.Zijn weduwe en de kleine Guzman bleven onverzorgd achter, en toen de knaap in zijn veertiende jaar was, besloot hij zijn fortuin te zoeken; hij reisde dus naar Genua, in de hoop, dat de bloedverwanten van zijn vader bereid zouden zijn hem te helpen. Spoedig bereikte hij een herberg, waar hij iets te eten vroeg. Men bracht hem een ommelet, die, zooals hij zeide, beter een »eierpap« zou kunnen heeten, maar waarop hij toch aanviel »als een varken op eikels.« Bij het verlaten van de herberg gevoelde hij zich ellendig, en in een toestand, die de bezwijming nabij was, ontmoette hij een ezeldrijver,wien hij het onsmakelijke maal beschreef, dat hij juist genuttigd had; deze lachte hartelijk om het verhaal en bood hem vriendelijk aan, een zijner muilezels te bestijgen waarna zij spoedig in Oostelijke richting draafden. Korten tijd daarna ontmoetten zij twee monniken, en kwamen zij bij een herberg, waar zij weer een slecht maal kregen, dat door den waard echter zóó werd opgehemeld, dat de arme jongen wel gedwongen was, het zonder veel drukte te verorberen. Maar tot zijn grooten schrik ontdekte hij later, dat het gerecht bereid was van het vleesch van een jongen muilezel. Toen de herbergier hiervan beschuldigd werd, was hij zoo woedend, dat hij een groot zwaard greep, waarop de ezeldrijver een hooivork nam, en er zou zeker een moord gebeurd zijn, wanneer niet de stedelijke politie de vechtenden gescheiden had. De oneerlijke waard werd naar de gevangenis gebracht, maar ofschoon hij bekende den muilezel te hebben geslacht, wilde hij niet toegeven, dat hij den mantel van Guzman gestolen had, die spoorloos verdwenen was, en de knaap was dus genoodzaakt de herberg te verlaten zonder dit uitrustingstuk.Toen Guzman en de ezeldrijver hun weg vervolgden, werden zij spoedig achterhaald door twee personen, die op muilezels gezeten waren, en die hen met de grootste opmerkzaamheid monsterden. Plotseling wierpen zij zich op den ongelukkigen knaap, bewerende, dat hij eenige kostbare juweelen gestolen had. De ezeldrijver kwam tusschen beiden, maar ook hij werd ruw aangegrepen, en de vreemdelingen bonden de beide reiskameraden aan hunne ezels vast. Op hetzelfde oogenblik kwamen de twee monniken weder opdagen, die zich vermaakten met het doen van verhalen, waarvan de strekking neerkwam op de wisselvalligheid van ’s menschen lot. Maar deze verhalen zijn veel te lang om ze hier tevertellen en daarenboven hebbenzijweinig te maken met den draad van ons verhaal.Het gezelschap kwam toen bij de poorten van Cazalla, waar het gerecht uitmaakte, dat Guzman ten onrechte gevangen genomen was, en waar hem dus de vrijheid weergegeven werd. Hij nam zijn intrek in de beste herberg, die de stad er op nahield en den volgenden morgen begaf hij zich te voet op weg naar Madrid.In een herberg in een der buitenwijken der hoofdstad ontmoette hij een weldadigen monnik, die zijn maal met hem deelde. Maar den volgenden morgen trachtte de waard hem met zijn rekening te bedriegen, en hij was op het punt hem bij wijze van betaling zijn jas af te nemen, toen de ezeldrijver, die zich weer bij hem gevoegd had, tusschenbeiden kwam, en als zijn meening te kennen gaf, dat Guzman van huis was weggeloopen. De slechte waard zag hierin een kans om zich te verrijken, en bood aan, den jongen in zijn dienst te nemen als staljongen; hij zou dan de ezeldrijvers, die in de herberg overnachtten, moeten helpen bij het stallen en voederen der ezels. Hier werd de jonge Guzman dan ingewijd in allerlei oneerlijke praktijken, want wanneer een voorname gast de herberg bezocht, kregen zijne muilezels of paarden slechts een handvol voer, terwijl hem de gewone prijs berekend werd. Inderdaad was deze herberg een broeinest van ongerechtigheden, en het leven daar werd Guzman zóó ondragelijk, dat hij met het kleine beetje geld, dat hij gespaard had, en de opbrengst van zijn jas en vest, met de noorderzon vertrok, en zich bij een troep voorbijtrekkende bedelaars voegde. Deze menschen leidden een kostelijk leven van hetgeen zij bedelden en stroopten; het waren onverbeterlijke spelers, en ’s avonds had Guzman volop gelegenheid, valsch te leeren spelen. Later nam hij echter dienst als koksjongen bij eenadellijkheer.Guzman als koksjongen.In deze betrekking maakte Guzman een prettigen tijd door, want het ontbrak in het huis van den ridder niet aan vroolijkheid. De jongen deed echter uitstekend zijn plicht, maar de ondeugd van het spel kreeg hem te pakken, en dikwijls zat hij tot laat in den nacht met de lakeien en livreiknechten aan de speeltafel. Op deze wijze verloor hij het geld, dat hij verdiend had, dadelijk weer, en toen hij niets meer had om aan zijn hartstocht voor het spel te voldoen, begon hij allerlei kleinigheden, die hij in huis kon machtig worden, te stelen, waarbij hij zijn geweten geruststelde met de overweging, dat de anderen hetzelfde deden. Op zekeren dag had zijn meester voor eenige vrienden een groot drinkgelag aangericht, en toen Guzman de zaal binnenkwam, waar zij bijeen waren, vond hij hen allen in vasten slaap. Toen zag hij op tafel een grooten zilveren drinkbeker staan, dien hij zich vlug toeeigende. De vrouw van den kok miste het voorwerp al heel spoedig, en er werd een onderzoek ingesteld naar de verdwijning ervan, waarop de slimme knaap den beker naar een goudsmid bracht, die hem zóó mooi oppoetste, dat hij geheel nieuw leek. Hij bracht hem terug naar de koksvrouw, die in grooten angst verkeerde, dat haar meester van het verlies zou hooren, en hij vertelde haar, dat hij bij den juwelier juist zulk een beker gevonden had, dien hij voor zes-en-vijftigrealeskon koopen; en in haar verlangen, niet in moeilijkheden te komen, gaf zij hem dadelijk deze som. Maar het geld, dat op deze oneerlijke wijze verkregen was, werd oogenblikkelijk weer aan de speeltafel verloren, zoodat Guzman even arm was als voorheen.Eenigen tijd later kreeg de kok bevel, een schitterenden maaltijd aan te richten voor een vreemden edelman, die eerst sedert kort in Madrid vertoefde. De koksjongenmoest hiervoor een grooten zak met wild in ontvangst nemen, dien hij naar huis droeg. Maar daar het reeds laat was, nam hij hem mede naar zijn eigen zolderkamer. Midden in den nacht werd hij wakker, doordat katten vochten om een van de hazen, die in den zak waren. Toen Guzman zag, dat men dezen haas niet miste, en dat de lakeien links en rechts van de voorraden stalen, stak hij een half dozijn eieren in zijn zak. Maar de chef-kok zag het en gaf hem zulk een geweldigen schop, dat hij viel, waardoor de gebroken eieren uit zijn zak dropen, tot groot vermaak van de omstanders. Het gelukte hem echter, een paar patrijzen en eenige kwartels te verdonkeremanen; deze wilde hij aan een anderen kok verkoopen; maar zijn meester, die hem niet vertrouwde, volgde hem, en ontdekte, wat hij in zijn schild voerde, waarop hij op staanden voet ontslagen werd, nadat hij een flink pak ransel gekregen had.Daarna bleef hem niets anders over dan weer terug te keeren tot zijn vroeger beroep van boodschaplooper. Maar spoedig hoorde hij, dat er binnenkort eenige troepen naar Genua zouden worden ingescheept, en hij besloot zich ook te laten aanmonsteren. Een oude apotheker, die nooit iets oneerlijks van hem ondervonden had, zond hem naar een vreemden koopman met een groote hoeveelheid zilver, dat Guzman in een diepen kuil bij de rivier verstopte. Toen hij den volgenden morgen bij deze plaats terugkwam, en de zakken met geld opgroef, ontdekte hij, dat zij vijf-en-twintig-honderdrealesin zilver, en dertigpistolesin goud bevatten. Hij nam de zakken op zijn rug, opdat men ze voor de bagage van een reiziger zou aanzien, en begaf zich op weg naar Toledo. Hij zorgde er echter steeds voor, den grooten weg te vermijden, en slechts stille wegen te bewandelen.Toen hij nog slechts twee mijlen van Toledo verwijderd was, liep hij een bosch in, waar hij gedurende het overige gedeelte van den dag wilde rusten, omdat hij niet in de stad wilde komen, voordat het donker was.Hij was van plan naar Genua te gaan, en zijne bloedverwanten op te zoeken, en hij dacht er juist over, hoe hij zijn geld het best zou kunnen besteden om bij hen te komen en een goeden indruk op hen te maken, toen hij een geluid hoorde, en toen hij zich haastig omkeerde, zag hij een jongen man, ongeveer van zijn eigen leeftijd, die achterover op den grond lag, met het hoofd tegen een boom. Guzman deelde zijn wijn met hem, en de jongeling vertelde hem, dat hij geen cent bezat. Guzman bood hem aan, eenige van zijne kleederen te koopen, die hij in een bundel bij zich droeg, en hij maakte een van zijne geldzakken open, om hem te laten zien, dat hij in staat was te betalen. Voor honderdrealesging een prachtig pak kleeren in zijne handen over, en nadat Guzman afscheid genomen had van den vreemdeling, begaf hij zich naar Toledo, waar hij dadelijk zijn intrek nam in de beste herberg. Den volgenden dag schafte hij zich allerlei kleedingstukken aan, die hij noodig had, maar zijn ijdelheid werd hem de baas, en hij bestelde een prachtig pak, dat hem een schat kostte. Des Zondags ging hij naar de Cathedraal, waar hij een bekoorlijke dame ontmoette die hem vroeg haar naar haar huis te geleiden, om daar den avondmaaltijd te gebruiken. Guzman bestelde voor deze gelegenheid allerlei kostbare spijzen en dranken, maar het paar had zich nauwelijks aan tafel gezet, of er werd luid op de deur geklopt, en de dame riep hevig verschrikt, dat haar broeder thuisgekomen was, en dat Guzman zich zoo vlug mogelijk verbergen moest. De eenige plaats, waar hij zich behoorlijk verstoppen kon, was een groot, omgekeerd bad, en vanuit deze schuilplaatshad hij het genoegen te zien, hoe de heer, die zoo juist was binnengekomen, alle kostbare gerechten, die hij betaald had, opat, en de vier flesschen wijn, die hij voor zijn eigen gebruik had gekocht, tot op den laatsten droppel ledigde. Spoedig na dit overvloedig maal, viel de heer in een diepen slaap, en Guzman maakte van deze gelegenheid gebruik weg te sluipen als een armer doch wijzer man.Daar Guzman hoorde, dat eenalguazilbijzonder belangstellend naar hem gevraagd had, vertrok hij haastig uit Toledo, en voegde zich te Almagro bij de soldaten, die naar Genua gingen. Hun kapitein, die onder den indruk kwam van zijn net voorkomen, begroette hem als zijn wapenbroeder, en behandelde hem als zijn gelijke. Guzman had in Toledo een knechtje in zijn dienst genomen, en deze kleine schelm vertelde overal rond, dat zijn meester een voornaam heer was. Maar de beurs van onzen held geraakte al aardig leeg, ofschoon hij nog ongeveer de helft van zijne oneerlijk verkregen bezittingen had. Inplaats dat het gezelschap dadelijk scheep ging, bleef het nog ongeveer drie maanden in Barcelona, zoodat zijne geldmiddelen spoedig uitgeput raakten, en hij door de officieren verwaarloosd en door de soldaten gemeden werd. Zijn kapitein had echter medelijden met hem, en bood hem een plaats aan zijn bediendentafel aan; dit was, volgens zijn zeggen, het eenige wat hij voor hem doen kon, want hij was zelf genoodzaakt buitenshuis te gaan eten omdat hij niet in staat was, zijne vrienden thuis te ontvangen. Guzmanbetuigdehem zijn dankbaarheid, en gaf hem te kennen, dat hij misschien later in de gelegenheid zou zijn, hem weer te helpen. De soldaten waren in het dorp ingekwartierd, en Guzman verzon het systeem van in elk huis meer manschappen onder te brengen dan noodzakelijk was; hij dreigdetenminste dit te doen, zoodat de beangste inwoners al heel blij waren, wanneer zij hem konden afkoopen. Op deze wijze herstelde hij den geschokten geldelijken toestand van den kapitein volkomen, en daar hem vele geschenken in den vorm van levensmiddelen door de angstige dorpsbewoners werden toegezonden, hadden de jeugdige schelm en zijn chef een goed leven. Maar nu werd hij overmoediger, en met zes van de meest roekelooze mannen van zijn compagnie, begon hij de voorbijgangers op den heirweg te berooven. Toen zijn kapitein dit echter hoorde, maakte hij dadelijk een einde aan dit gevaarlijke spelletje.Op zekeren dag bemerkte Guzman, dat onder de weinige kostbaarheden, die den kapitein nog waren overgebleven, zich een bijzonder mooi gouden relikwieën-kastje bevond, met diamanten versierd, en hij vroeg hem dit voor eenige dagen te leen. De overmoedige jongeling ging er dadelijk mee naar een juwelier, wien hij het kostbare stuk aanbood voor tweehonderd kronen. Maar de man wilde hem er niet meer dan honderdtwintig voor geven, op welk aanbod Guzman niet wilde ingaan. De juwelier kwam den volgenden dag weer bij hem en hernieuwde zijn aanbod, dat nu door den jongen man aangenomen werd. Guzman overhandigde hem het foedraal waarin het kastje bewaard werd, en ontving hiervoor in ruil de honderdtwintig kronen. Maar nauwelijks had de oude man het huis verlaten, of de jonge avonturier begon te roepen: »Houd den dief! houd den dief!« Eenige soldaten grepen den juwelier, en Guzman riep opgewonden, dat hij hem het relikwieën-kastje van den kapitein ontstolen had. De juwelier verzekerde de politiemannen, dat hij het voorwerp voor honderdtwintig kronen had gekocht, doch dit werd door Guzman ontkend. De ongelukkige goudsmid werd voor den rechter gebracht,en daar hij wegens woekerhandel een slechte reputatie genoot, werd hij gedwongen het kostbare voorwerp terug te geven. Maar ofschoon de kapitein heel blij was met het geld, dat zoo onrechtmatig verkregen was, vreesde hij toch, dat een verdere omgang met zulk een schurk als de Alfarache, hem ten gronde zou richten. Eenige dagen later scheepten de troepen zich in naar Genua, en toen zij daar waren aangekomen, zeidezijnchef hem, dat het beter was, dat zij scheidden, en hij drukte hem eenpistolein de hand.Gekweld door Duivels.De jonge avonturier begon dadelijk te informeeren naar zijne bloedverwanten, en zoo hoorde hij, dat zij de rijkste en machtigste personen uit de republiek waren. Hij vroeg den weg naar hun woning, waar hij allesbehalve vriendelijk ontvangen werd, te meer, daar hij er vreeselijk slordig en verwaarloosd uitzag. Maar daar hij ervoor gezorgd had, dat het bekend was, dat hij een familielid was, konden zij hem moeilijk de deur wijzen. Op zekeren avond ontmoette hij een eerwaardigen ouden man, die hem vertelde, dat hij zijn vader gekend had, en dat hij verontwaardigd was over de wijze, waarop zijn familie hem behandelde; daarom bood hij hem aan, bij hem zijn intrek te nemen. Zonder hem iets te eten te geven, zond hij hem dadelijk naar bed, waar de ongelukkige jongen niet kon inslapen van den honger. Voordat hij zich ter ruste begaf, zeide de oude man hem, dat het in de kamer, waarin hij zich bevond, spookte. Hongerig en onrustig lag Guzman wakker, toen tot zijn groote ontsteltenis vier duivelsche gestalten de kamer binnentraden en hem uit zijn bed sleepten. Zij smeten hem in een beddelaken, en zwaaiden hem zóó hevig heen en weer, dat hij telkens tegen de zoldering aanvloog, totdat zijuitgeput door de inspanning, hem weer in zijn bed gooiden, waarna zij de kamer verlieten. In den vroegen morgen verliet Guzman, stijf, pijnlijk en terneergeslagen het huis, maar hij zwoer een duren eed, nooit te zullen vergeten, hoe schandelijk zijn familie hem behandeld had, en dat hij zich bij de eerste de beste gelegenheid zou weten te wreken.Guzman voegt zich bij de bedelaars van Rome.Toen Guzman Genua verlaten had in dezen ellendigen toestand, waarin hij zich vergelijkt bij een van die soldaten, die nog levend uit den slag bij Roncevalles gekomen waren, besloot hij naar Rome te gaan. »Italië«, zoo redeneerde hij, »is het weldadigste land van de wereld, en iedereen, die kan bedelen, kan binnen de grenzen van dat land reizen, zonder zich te bekommeren over zijn volgenden maaltijd«. Een paar weken later bevond hij zich dan ook inderdaad te Rome, met genoeg geld in zijn zak, om een nieuw pak kleeren te koopen; maar hij weerstond de verleiding en zwierf bedelend door de straten der keizerlijke stad. Hij ontmoette reeds spoedig een lotgenoot, die hem inlichtte over de werkwijze en gewoonten van de bedelaars van Rome, en die hem zooveel goeden raad gaf, dat hij al heel gauw meer geld ontving dan hij kon uitgeven. In korten tijd was Guzman een meester in de bedelkunst. Nadat hij op deze wijze eenige weken had doorgebracht, maakte hij kennis met den chef-bedelaar van de stad, die hem op de hoogte bracht van de wetten der bedelarij, die hij in zijn autobiographie uitvoerig bespreekt. Deze wetten leerde Guzman uit het hoofd. De bedelaars woonden te zamen, en vergaderden des avonds om nieuwe bedelmanieren te bedenken, en zich te oefenen in allerlei praktijken,waardoor zij medelijden konden opwekken. Des morgens vochten zij er meestal om, wie het dichtst bij het wijwater bij den ingang der kerken kon komen, want daar was altijd de rijkste oogst; en ’s avonds maakten de bedelaars meestal een tocht langs de landhuizen in de buurt van Rome, vanwaar zij beladen met levensmiddelen terugkeerden. Bijna al deze bedelaars wendden lichaamsgebreken en ongeneeslijke ziekten voor. Eens simuleerde Guzman in de stad Gaeta een vreeselijke hoofdziekte, en de Gouverneur, die juist voorbijkwam, gaf hem een aalmoes. Den volgenden dag zat hij bij den ingang van een kerk met iets, dat een pijnlijke ziekte van het been moest voorstellen, en het geld stroomde hem toe; maar ongelukkig kwam de Gouverneur weer voorbij, en daar hij hem herkende, beloofde hij hem eenige afgelegde kleeren, wanneer hij met hem mede naar huis wilde gaan. Daar aangekomen, vroeg de Gouverneur hem, welk merkwaardig geneesmiddel hij gebruikt had, om hem binnen een dag af te helpen van zijn vroegere ziekte; en zonder het antwoord af te wachten, ontbood hij een geneesheer, die het been onderzocht, en den Gouverneur verzekerde, dat de bedelaar volkomen gezond was. Toen gaf de Gouverneur hem over aan zijne lakeien, die hem een flink pak ransel gaven, en hem daarna de stad uitjoegen.Op zekeren dag had de schelm zich opgesteld bij het hek van een Kardinaal, die bekend was om zijn medelijdend hart, en toen deze hem hoorde klagen, gaf hij zijne bedienden bevel, den zieke naar een kamer in zijn huis te brengen, en hem daar te verplegen. Guzman had wederom een ernstige beenziekte voorgewend, en dus ontbood de Kardinaal twee der beroemdste geneesheeren van Rome. Hunne voorbereidingen waren van dien aard, dat Guzman vreesde, dat zij van plan waren, het been af te zetten, en toen de medici dus in een aangrenzendvertrek het geval bespraken, ging hij naar de deur om het gesprek af te luisteren. Een van beiden gaf als zijn meening te kennen, dat de ziekte voorgewend was, maar de andere was dit niet met hem eens. Eindelijk kwamen zij overeen, het geval aan den Kardinaal voor te leggen, en zij waren op het punt dit te doen, toen Guzman de kamer, waarin zij zich bevonden, binnentrad, zijn bedrog bekende, en hun voorstelde met hem te zamen den Kardinaal te bedriegen. De geneesheeren stemden hierin toe, en toen Zijne Eminentie verscheen, gaven zij een verontrustend en aandoenlijk verslag van de ernstige ziekte van Guzman. De Kardinaal, die een edel en goedgeloovig man was, drukte hun op het hart, niets te verzuimen, wat zou kunnen bijdragen tot het herstel van denpatiënt. De geneesheeren waren zóó verlangend een hooge rekening te kunnen uitschrijven, dat zij Guzman dwongen drie maanden het bed te houden; die maanden schenen hem drie eeuwen toe, want het zwervende leven was hem een behoefte geworden, en het viel hem zwaar daar tijdelijk afstand van te moeten doen. Aan het einde van dien termijn, dienden de geneesheeren bij den Kardinaal hun rekening in met de verklaring, dat depatiëntvolkomen hersteld was, en de geestelijke was zóó verrukt over deze wonderbaarlijke genezing, en zóó ingenomen met den levendigen geest van Guzman, dat hij den jeugdigen bedrieger aannam als zijn persoonlijken dienaar.Guzman was echter maar matig ingenomen, met het nieuwe leven, dat voornamelijk bestond in het wachten in een voorvertrek, en tafeldienen. De tucht was er streng en alles wat hij stelen kon bestond uit een paar eindjes kaars. Maar eens ontdekte hij, dat er een groote hoeveelheid heerlijke ingemaakte vruchten in een kast bewaard werden, en daaraan deed hij zich toen te goed.De Kardinaal ontdekte de verduistering, doch kon den dader niet vinden. Maar toen Guzman een volgend keer de kast plunderde, kwam Zijne Eminentie juist binnen en betrapte hem op heeterdaad. Hij kreeg een geweldig pak slaag van den Major-domo, zoodat hem voorloopig de lust tot stelen vergaan was.

De Vlucht uit Algiers.Korten tijd daarna kocht de afvallige een schip, dat groot genoeg was om ruim dertig personen te bergen, en waarmee hij, volgens zijn zeggen, van plan was, verscheiden reizen te maken met een Moorschen deelgenoot, dien hij genomen had om argwaan te vermijden. Telkens wanneer hij langs de kust voer, wierp hij het anker uit in een kleine baai, dicht bij het huis, waar Zoraida woonde, opdat de bedienden gewend zouden raken aan zijn aanwezigheid daar. Hij landde zelfs bij verschillende gelegenheden bij het huis en verzocht Zoraida’s vader om vruchten, die hem nooit geweigerd werden, want de oude Moor was zeer vrijgevig. Maar het gelukte hem nooit Zoraida zelf te spreken te krijgen. Wij waren met onze plannen nu zoo ver gevorderd, dat hij ons vroeg een dag vast te stellen, waarop wij de groote onderneming, waarvan alles afhing, zouden wagen. Ik nam dus twaalf Spanjaarden in dienst, die bekend waren als goede roeiers, en wier gangen niet al te nauwkeurig werden nagegaan. Wij hadden afgesproken, dat wij in het geheim de stad zouden verlaten in den avond van den eerstvolgenden Vrijdag, en dat wij elkander dan zouden ontmoeten dicht bij het huis van Agimorato. Maar het was noodig, dat Zoraida zelf ook in kennis werd gesteld met ons plan, en dus betrad ik op zekeren dag haar tuin, onder het voorwendsel, dat ik eenige kruiden wilde plukken. Maar bijna op hetzelfde oogenblik ontmoette ik haar vader, die mij vroeg, wat ik daar deed. Ik vertelde hem, dat ik een slaaf was van Arnaut Mami, (van wien het mij bekend was, dat hij met hem bevriend was,) en dat ik eenige kruiden noodig had voor een salade. Terwijl wij spraken kwam Zoraida uit het tuinhuis, en daar het de gewoonte was, dat Moorsche vrouwen zich vertoonden aan Christenslaven, riep haar vader haar tot zich. Zij wasbuitengewoon kostbaar gekleed, en droeg een overvloed van juweelen, en toen ik haar zoo voor het eerst aanschouwde, was ik getroffen door haar groote schoonheid. Haar vader vertelde haar de reden van mijn aanwezigheid, en zij vroeg mij, of ik spoedig losgekocht zou worden. Gebruik makende van delingua franca, vertelde ik haar, dat ik reeds vrij was, en dat ik van plan was, mij den volgenden dag op een Fransch vaartuig in te schepen.Op hetzelfde oogenblik werd de Moor voor zaken weggeroepen, en ik deelde Zoraida haastig mede, dat ik haar den volgenden dag zou komen halen. Zij sloeg dadelijk hare armen om mij heen, en leidde mij naar het huis; maar haar vader, die juist terug kwam, bespiedde ons; en kwam hevig verschrikt op ons af. Oogenblikkelijk wendde Zoraida een bezwijming voor, en zij vertelde Agimorato dat zij zich plotseling onwel gevoeld had. Ik gaf haar aan haar vader over, en zij gingen het huis binnen.Den volgenden avond scheepten wij ons in, en lieten het anker vallen tegenover Zoraida’s woning. Toen de duisternis was ingevallen, betraden wij onverschrokken den tuin, en daar wij de voordeur van het huis open vonden, begaven wij ons naar de binnenplaats. Zoraida trad ons dadelijk tegemoet met een kleinen koffer vol kostbaarheden, en zij vertelde ons, dat haar vader sliep. Maar het ongelukwilde, dat wij hem door een onwillekeurig geluid, wekten, en hij kwam aan een venster, luidkeels roepende: Dieven, dieven! Christenen, Christenen! De afvallige vloog dadelijk naar boven en bond hem vast, en wij droegen vader en dochter aan boord. Ook namen wij de enkele Mooren gevangen, die zich op het schip bevonden, waarna wij de riemen grepen, en zeewaarts voeren.Eerst trachtten wij Majorca te bereiken, maar er stakeen hevige wind op; wij werden naar de kust gedreven, en waren zeer bevreesd, dat wij een der groote kruisers zouden ontmoeten, die zich in de buurt bevonden. Ik haastte mij, Agimorato te verzekeren, dat wij hem bij de eerstkomende gelegenheid zijn vrijheid zouden hergeven, en ik vertelde hem, dat zijn dochter Christin geworden was, en de rest van haar leven in een Christelijk land wilde doorbrengen. Toen de oude man dit hoorde, scheen het, alsof hij plotseling waanzinnig geworden was. Hij stond op, en wierp zich in zee, en het gelukte ons slechts met de grootste moeite, hem te redden. Korten tijd daarna liepen wij een kleine baai binnen, waar wij Agimorato aan wal zetten. Nooit zal ik de vervloekingen vergeten, waarmede hij zijn dochter overlaadde; maar toen wij wegzeilden, vervulde hij de lucht met zijn geklaag, en hij smeekte haar, terug te keeren. Maar zij verborg het gelaat in de handen, en bad de Heilige Maagd, hem te behoeden.Wij waren nog niet ver van de kust verwijderd, toen de maan verduisterd werd, en bijna waren wij in botsing gekomen met een groot vaartuig, waarvan men ons in het Fransch toeriep, bij te draaien. Daar wij bemerkten, dat het een Fransch zeerooverschip was, gaven wij geen antwoord, maar voeren zoo snel mogelijk verder, waarop de bemanning een boot uitzette, ons schip enterde, en ons aan boord sleepte; Zoraida werd van al hare juweelen beroofd, en wij werden in het ruim van het schip geworpen. Toen wij den volgenden morgen de Spaansche kust bereikten, zetten zij ons in hun sloep, met twee kruiken water en een kleine hoeveelheid beschuiten, en de kapitein gaf in een opwelling van medelijden de bekoorlijke Zoraida bij het afscheid ongeveer veertig gouden kronen. Wij roeiden in de morgenschemering verder, en kwamen eenige uren later aan land. Nadatwij verscheidene mijlen geloopen hadden, ontmoetten wij een herder, die bij het zien van onze Moorsche kleederen, wegliep en alarm maakte. Niet lang daarna zagen wij een troep ruiters naderen, onder wie toevallig een bloedverwant van een onzer makkers was. Zij namen ons bij zich op hunne paarden, en spoedig bereikten wij de stad Velez Malaga. Daar begaven wij ons regelrecht naar de kerk, om God te danken voor de groote genade, die Hij ons betoond had, en daar zag en herkende Zoraida voor de eerste maal de Heilige Maagd.»Met een gedeelte van het geld, dat Zoraida van den zeeroover gekregen had, kocht ik een ezel, en ik besloot te gaan onderzoeken, of mijn vader en broeders nog in leven waren. Dit is, edele heeren, het geheele verhaal van mijne ondervindingen«. Nauwelijks had de ontvluchte gevangene uitgesproken, of een schitterende koets hield voor de herberg stil. Een kostbaar gekleede heer en dame stapten uit, en traden deposadabinnen, waar Don Quixote hun met groote hoffelijkheid tegemoet trad. De Christen vluchteling herkende in den heer zijn broeder, die nu rechter was aan het Hof van Mexico. Deze begroette hem recht hartelijk, en stelde hem de dame voor als zijn dochter. De man, die zooveel ondervonden had, besloot met zijn Moorsche bruid naar Sevilla terug te keeren, waar zij hun vader alles konden mededeelen, wat hun overkomen was. Tevens zou die oude man dan getuige kunnen zijn van den doop en het huwelijk van Zoraida; de grande verklaarde zich bereid voor haar toekomst en die van zijn zwaar beproefden broeder zorg te dragen.De groei van Cervantes.Vooral in verhalen als het vorige, bemerken wij duidelijk, hoe de stijl van Cervantes gemakkelijker en soepelerwordt naarmate de geschiedenis vordert. Het is duidelijk, dat hij zijn best heeft gedaan zich los te maken van de literaire kluisters van zijn tijd, en dit met succes. Hij vindt het niet langer noodig schrijvers als Antonio de Guevara na te bootsen, zooals hij deed in dat gedeelte, waarin Don Quixote de Gouden Eeuw beschrijft. Hij heeft de eigenaardige gemaaktheid van de vroegere bladzijden afgeschud, en is menschelijker en eenvoudiger geworden. Zijne gesprekken zijn meer in overeenstemming met de karakters, zijn dialoog is levendig, en zijn verhaaltrant boeiend. Maar ofschoon wij in deze bladzijden den realist zich zien ontwikkelen, heeft Cervantes toch nooit geheel het kleed der academische welsprekendheid afgeworpen; alleen wordt die welsprekendheid binnen de perken gehouden en heeft hij alle aanstellerij volkomen laten varen.Het groote en zoo snel behaalde succes van Don Quixote was echter voornamelijk te danken aan den frisschen humor en de getrouwe wedergave van de Spaansche typen uitCervantes’tijd. Naast de figuren met wie iedereen zich vertrouwd gevoelde, plaatste hij de bijzondere persoonlijkheid van den Ridder van de Droevige Figuur, een grillig type uit een andere eeuw, maar wien niets ontbrak van de waardigheid en andere grootsche eigenschappen van tijden waarvan hij den geest trachtte na te bootsen. Om en bij het zeventiende-eeuwsche Spanje bewoog de ouderwetsche figuur van Don Quixote zich, den gewonen gang van zaken verstorende, en in opstand komende tegen de opvattingen van dien tijd; het hoofd vol van de riddertijden, welker fantasieën hij op het landschap projecteerde door middel van het veel te sterke licht zijner verbeelding. Maar al verwekte het gebrek aan overeenstemming tusschen het optreden van den Don en den tijd waarin hij leefde,bij het stemmige en ernstige Spanje een onbedaarlijk gelach, men erkende toch de typeering van hem en van Sancho Panza als een meesterlijke schepping, en men zag in deze persoonlijkheden de belichaming van een tot waanzin opgevoerde fantasie, en van het primitiefste gezond verstand.De belangrijkheid van den opzet van Don Quixote, en de fijnheid van techniek, waarmede het is uitgewerkt, kunnen niet nalaten indruk te maken op oordeelkundige lezers. Het werk is vol van de kennis van een man van de wereld; het ademt verfijndheid en hoffelijkheid, en er spreekt een geest uit, die het boek tot een meesterwerk stempelt. Hier is geen gebrek aan samenhang, men ontmoet geen onhandige zinswendingen of zwakheid van uitdrukking. Ik heb niet den indruk, dat Cervantes met bijzondere gemakkelijkheid schreef, en dit is misschien wel de beste maatstaf voor zijn groot letterkundig talent; want men ziet ook nergens de teekenen van een moeilijk volbracht werk. Hij heeft den gelukkigen middenweg gevonden tusschen een zorgelooze gemakkelijkheid en het uitvoerig, en dikwijls zenuwachtig gepeuter, dat het werk van moderne schrijvers zoo dikwijls ontsiert. Hij is accuraat en merkwaardig zuiver in zijne uitdrukkingen, en wij kunnen ons niet voorstellen, dat hij moeite heeft gehad met het vinden van de juiste woorden bij zijne beschrijvingen. Wat het geheim van mijn stijl ook geweest moge zijn, het product ervan was een zeldzaam vloeiend en afwisselend verhaal, nauwkeurig en zuiver van uitdrukking. Het geheele tooneel is tot in de kleinste bijzonderheden met de hand van een meester geschilderd.Het tweede deel van Don Quixote.Wij kunnen uit de groote tijdsruimte, die Cervantes liet verloopen tusschen het eerste en het tweede deelvan zijn beroemden roman, opmaken, hoe zorgvuldig hij ervoor waakte, dat niet een minderwaardig vervolg zijn welverdiende reputatie zou bederven; en de romanschrijver van dezen tijd, die zich door de sensatielust van het publiek, en zijn eigen ijdelheid laat verleiden tot veelschrijverij, zou in dit opzicht wel eens een voorbeeld mogen nemen aan hem. Er wordt dikwijls beweerd, dat de moderne schrijver bij de heerschende letterkundige toestanden den tijd mist, dien hij noodig zou hebben voor een goed overdachten opzet, een zorgvuldig ontwikkelde techniek, en een zuiveren stijl. Dit is helaas maar al te waar! De hedendaagsche schrijver, die succes heeft, kan zich de luxe niet permiteeren tien maanden, laat staan tien jaren te laten verloopen tusschen zijne verschillende werken, en het is waarschijnlijk te danken aan de koortsachtige haast, waarmede men tegenwoordig arbeidt, dat het vervolg op een goeden roman zoo menigmaal een groote teleurstelling brengt. Onze eeuw is waarlijk geen eeuw van fijnproevers. Wij eten, drinken en lezen nagenoeg alles, wat ons wordt voorgezet, en al mopperen wij een beetje over de kwaliteit van het gebodene, wij gevoelen zeer goed, dat klachten geen verandering kunnen brengen in de omstandigheden, die de oorzaak zijn van het verval der letterkunde. Het Spanje uit de dagen van Cervantes was vrij wat kritischer; het zou geen slecht of slordig gestijleerde werken hebben verdragen, maar er waren toch elementen voorhanden, die dikwijls de publicatie van een volgend boekdeel verhaastten, en de voornaamste reden van dit ongewenschte verschijnsel was ongetwijfeld letterkundige diefstal. Het schijnt, dat Cervantes aangespoord werd tot het uitgeven van het tweede deel van Don Quixote, door de verschijning in 1614 van een boek van Alonso Fernández de Avellaneda, dat een minderwaardig vervolg was op het eerste deel van zijngroot werk, en welks inleiding allerlei onbeschaamdheden van persoonlijken aard bevatten. Dat Cervantes zeer verstoord was over dezen letterkundigen diefstal blijkt wel uit het feit, dat hij al zijn ander werk liet liggen om zich geheel te geven aan het beëindigen van Don Quixote.De laatste hoofdstukken van Don Quixote moest hij haastig afmaken, omdat zijn mededinger zijn plan gestolen had; en zoo was hij niet alleen gedwongen, het geheel om te werken, maar ook, het zoo spoedig mogelijk af te maken. Maar niettegenstaande dezen tegenspoed is een belangrijk gedeelte van het tweede boek waarlijk grootsch. Don Quixote moge hierin minder vermakelijk zijn, hij is veel diepzinniger geworden, en Sancho Panza wordt steeds verstandiger en helderder van oordeel. Ook de andere karakters zijn scherper geteekend dan in het eerste deel. Het vervolg van Don Quixote is inderdaad een groote spiegel, waarin de Spaansche maatschappij uit de dagen van Cervantes weerkaatst wordt door middel van een wonderbaar genie. Het geweldige succes van het werk moet wel de grootste voldoening zijn geweest voor den stervenden schrijver, en zal hem stellig hebben getroost voor de teleurstellingen van een leven, dat werd doorgebracht in ballingschap en armoede.Lazarillo de Tormes.De grootste humoristische roman, die in Spanje geschreven was, voordat Don Quixote verscheen, wasLazarillo de Tormesvan Diego Hurfado de Mendoza, een veelzijdig man, die Spaansch gezant in Engeland is geweest. Hij was zoowel van vaders als van moeders zijde vanadellijkeafkomst, en werd in 1503 te Granada geboren. Daar hij een jongere zoon was, werd hij voor de kerk bestemd en dus studeerde hij aan de universiteit te Salamanca, waar hij reeds gedurende zijn studententijdden roman schreef, die hem beroemd heeft gemaakt. De levendige beschrijvingen, het diep doordringen in de verschillende karakters en de frissche humor, bezorgden het werk dadelijk een belangrijke plaats in de Spaansche letterkunde van dien tijd. Maar Mendoza veranderde reeds spoedig van beroep, en koos de politieke loopbaan. Karel V benoemde hem tot Gouverneur van Siena, een kleine Italiaansche republiek, die onder Spaansche heerschappij gekomen was. Mendoza had echter een trotsch en hardvochtig karakter, en tyranniseerde het ongelukkige volk, dat aan zijne zorgen was toevertrouwd, op ondragelijke wijze. Zij beklaagden zich bij den Keizer bitter over zijn gedrag, en toen er geen verbetering in den toestand kwam, trachtte men hem te dooden. Bij een dezer aanslagen op zijn leven, werd zijn paard onder hem gedood door een schot, dat voor hemzelf bestemd was. Gedurende zijn afwezigheid werd Siena ingenomen door een Fransch leger, en daar de weerlooze toestand der stad werd toegeschreven aan de omstandigheid, dat hij eenige troepen uit Siena verwijderd had, werd hij in 1554 naar Spanje teruggeroepen.Terwijl hij als staatsman en officier in Italië vertoefde, was Mendoza echter steeds werkzaam geweest op letterkundig gebied, want hij had zijne politieke aanteekeningen geschreven, een vertaling van Aristoteles, een verhandeling over werktuigkunde, en andere belangrijke werken, die er echter geen van alle toe bijdroegen, de populariteit te verhoogen, die zijn eerste roman hem bezorgd had.Lazaro, of beter gezegd Lazarillo (het verkleinwoord van dien naam) was de zoon van een molenaar, die zijn beroep uitoefende aan de oevers van de rivier de Tormes, aan welke omstandigheid hij zijn naam te danken had. Toen Lazarillo slechts tien jaren oud was, werd zijn vader gedood in een veldtocht tegen de Mooren, endaar zijn moeder niet in staat was hem te onderhouden, vertrouwde zij hem toe aan de zorgen van een blinden man, die bedelend door het land trok.Toen zij bij de brug van Salamanca kwamen, zag de jongen daar een steenen beest, dat den vorm had van een stier, en zijn meester zeide hem, dat wanneer hij zijn oor tegen het beeld zou leggen, hij het zou hooren brullen. Dit deed hij, maar de oude man duwde hem met zulk een geweld tegen het steenen beest, dat hij bijna het bewustzijn verloor; en zijn meester lachte hem nog op den koop toe uit, zeggende, dat de jongen van een blinden man zich nooit voor den gek mocht laten houden. »Ik kan je geen zilver of goud geven,« zeide hij, »maar wel iets, dat vrij wat meer waard is, nl. de wereldwijsheid, die ik door ondervinding gekregen heb.«De kleine Lazarillo kon slechts met de grootste moeite genoeg te eten krijgen. De oude bedelaar bewaarde zijn brood en vleesch in een linnen knapzak, die van boven stevig gesloten was; maar de jongen maakte een kleine torn onder in de zak, en verschafte zich op deze wijze de uitgezochtste stukken vleesch, spek en worst. Ook was het zijn taak de aalmoezen in ontvangst te nemen, die weldadige menschen den blinden man toewierpen, en een gedeelte daarvan bewaarde hij in zijn mond, totdat hij door langdurige oefening erin slaagde, een flinke hoeveelheid koperen munten in deze spaarpot op te bergen.Op een warmen dag ergerde het hem, te zien, dat de bedelaar wijn dronk, terwijl hij dorst moest lijden. De wijn werd bewaard in een grooten aarden kruik, en van tijd tot tijd gelukte het hem, een slok van den verkoelenden drank te bemachtigen. Maar al heel gauw ontdekte zijn meester de praktijken van den jongen, en daarna hield hij de kruik tusschen zijne knieën en bedektehij de opening met zijn hand. Daarom boorde Lazarillo in den bodem der kruik een gaatje, dat hij met was toestopte. Wanneer de blinde bedelaar aan den maaltijd bij het vuur zat, smolt de was, en Lazarillo hield zijn mond voor het gat, en dronk van den wijn. Zijn meester was woedend en verbaasd toen hij bemerkte, dat de drank verdwenen was en hij schreef die verdwijning toe aan toovenarij. Maar toen zijn pupil een volgend keer het kunstje herhaalde, pakte de stevige oude bedelaar met beide handen de kruik vast, en sloeg hem er zoo hevig mede op het hoofd, dat zij brak, en de jongen ernstig gewond werd. Van dien dag af koesterde Lazarillo een wrok tegen den blinden ouden dwingeland, en hij wreekte zich, door hem langs de slechtste wegen en over de modderigste paden te leiden.Lazarillo besloot een dienst te verlaten, waar hij wel schoppen maar geen geld kreeg, en dus bracht hij zijn meester naar de Arcade van Escalona, waarlangs een snelle beek vloeide. Wanneer men deze wilde oversteken, moest men òf springen, òf er tot den nek doorwaden.De bedelaar koos de eerste methode. De slimme Lazarillo zeide hem, dat het smalste gedeelte tegenover een grooten steenen pilaar was, en de ongelukkige bedelaar ging een paar schreden achteruit om een aanloop te kunnen nemen, en sprong toen met zulk een kracht over de beek, dat hij tegen den pilaar vloog, en bewusteloos neerviel. Met een triomfkreet holde Lazarillo weg, en nooit zag hij den blinde weer.Zijn volgende meester was een priester, en hoe ongelukkig zijne ondervindingen met den bedelaar ook waren geweest, zij waren niets in vergelijking met wat hij nu te verdragen had. Want de vrome man was boven alle beschrijving gierig en liet hem schandelijk hongerlijden. Hij bewaarde zijn brood in een groote houten kist, entoen de priester afwezig was, liet Lazarillo door een reizenden ketellapper een valschen sleutel er op maken, zoodat hij zich dagelijks kon te goed doen, totdat de gierige meester het tekort opmerkte. De priester dacht, dat de ratten hem bestalen, en omdat er verscheidene gaten in de kist waren, stopte hij deze zorgvuldig met kleine stukjes hout; maar het brood bleef verdwijnen, en daar een der buren een slang gezien had in de woning van den priester, kwam hij tot de conclusie, dat die de boosdoener was. Om niet ontdekt te worden, sliep Lazarillo met den sleutel van de kist in zijn mond; maar op zekeren nacht maakte hij bij het ademhalen een fluitend geluid op de opening van dit instrument, en de oude priester, die dacht, dat het het gesis van een slang was, gaf zulk een hevigen slag in de richting vanwaar het geluid kwam, dat hij Lazarillo voor geruimen tijd kreupel maakte. Toen de jongen hersteld was, nam de oude priester hem bij de hand, bracht hem naar buiten, en zeide: »Lazarillo, mijn zoon, gij hebt groote natuurlijke gaven: gij zijt werkelijk veel te knap voor zulk een oud man als ik ben, en ik wensch je nooit terug te zien. Vaarwel!«Lazarillo vond spoedig een nieuwen meester, die een voornaam en beschaafd man scheen. Maar hij bemerkte, dat hij nog ellendiger bezeild was dan vroeger, want al was zijn meester een deftig heer, hij bezat geen cent in de wereld, en hij was voor zijn dagelijksch brood volkomen afhankelijk van hetgeen de jongen kon loskrijgen van weldadige menschen. Op zekeren dag vroeg de waard om betaling, en de heer vertrok, volgens zijn zeggen om geld van zijn bankier te halen; maar hij keerde nooit terug, zoodat de ongelukkige deugniet weer zonder meester was.Toen kwam hij onder de goede zorgen van een verkooper van aflaten, die van stad tot stad trok. Opeen dezer reizen bevonden zij zich in een herberg, waar zijn meester vriendschap sloot met eenalguazilof konstabel. Op een keer hielden de vrienden tot laat in den nacht te zamen een drinkgelag, dat met een twist eindigde. En toen de priester den volgenden dag een inleidende preek hield om zijn waren aan te prijzen, trad dealguazilbinnen en beschuldigde hem van bedrog. De verkooper van aflaten bad onder groot vertoon van vroomheid, dat de hemelsche machten zouden oordeelen en denalguazilstraffen, en deze viel onder hevige stuiptrekkingen ter aarde. Enkele kerkbezoekers smeekten den monnik, dat hij zijn invloed zou gebruiken, opdat de toorn des hemels den verrader minder zwaar zou treffen, en de vrome man daalde van de preekstoel, en legde een bul, die hij, naar hij zeide, van den Paus had ontvangen, op het voorhoofd van den lijder. De man stond oogenblikkelijk quasi genezen op, en de gemeente was zoozeer overtuigd, dat er een wonder was geschied, dat zij den geheelen voorraad van den priester opkocht. Maar de slimme Lazarillo begreep dadelijk, dat het een opgezette vertooning van het tweetal was geweest. De laatste meester, dien Lazarillo kreeg, was de Aartspriester van Salvador, in wiens dienst het hem uitstekend ging; hij huwde een van diens dienstmaagden, maar zij bracht schande over zijn huis, en bij den dood zijner vrouw was hij armer dan ooit.Hier eindigt het verhaal. Het is onmogelijk in zulk een korte schets, recht te doen wedervaren aan de groote mate van kennis van het menschelijk hart, die uit dit kleine werk spreekt.Lazarillo de Tormeswas de voorlooper van de geheele school van Schelmen-romans, die in lateren tijd het type van de Spaansche geestesvoortbrengselen werd, en waaruit meesterwerken alsGuzman de Alfarache, deGil Blasvan Le Sage ende verhalen van Scarron voortkwamen, die denzelfden geest ademen als de boeken van den Engelschen schrijver Laurence Sterne; en nog steeds is de invloed van dit roman-type duidelijk merkbaar in sommige werken van Maurice Hewlett en Jeffery Farnol.Guzman de Alfarache.Mateo Aleman, de schrijver van den grooten SchelmenromanGuzman de Alfarachewerd in Sevilla geboren. In zijn jeugd versmaadde hij een gouvernementsbetrekking en stak hij naar Mexico over, waar hij in 1609 een werk uitgaf over Spaansche taalkunde, benevens verscheidene Latijnsche verhandelingen. Maar zijn naam als romanschrijver verwierf hij door zijnVita del Picaro Guzman de Alfarache, een werk, dat van zijn eerste verschijning in 1599 af, overgebracht is in elke Europeesche taal. Ofschoon het geschreven is in de meest zuivere en klassiek letterkundige stijl, is het toch los en natuurlijk, en het vindt zijn weerga niet in de schildering van de laagste klassen derCastiliaanschemaatschappij en van de gewoonten en denkbeelden van den tijd, waarin hij leefde.»Mijne voorouders,« vertelt Guzman, »kwamen oorspronkelijk uit de Levant. Maar zij vestigden zich te Genua, en oefenden in die stad het beroep van koopman uit op zulk een wijze, dat zij beschuldigd werden van woeker«.De omstandigheid, dat deze levendige avonturier uit zulk een weinig eerbiedwaardig geslacht voortkwam, leidde er wel toe, dat hij reeds op jeugdigen leeftijd in aanraking kwam met allerlei schurkenstreken. Maar al waren zijne bloedverwanten allesbehalve kieskeurig waar het den handel betrof, zij verborgen hun schandelijk gedrag onder den mantel van schijnheiligheid en maatschappelijk fatsoen. Zij ontbraken nooit bij de Mis, en niemand zou iets hebben kunnen inbrengen tegen hunparticulier leven. Voor de geboorte van Guzman hoorde zijn vader, dat één zijner correspondenten te Sevilla failliet was gegaan, en toen hij daarheen ging om zelf orde op zaken te stellen, werd hij gevangen genomen door een Algerijnschen zeeroover; hij ging over tot den Mohammedaanschen godsdienst en huwde een Moorsche vrouw. Toen zijn agent te Sevilla hoorde wat zijn voornaamsten schuldeischer overkomen was, ordende hij zijne zaken zonder diens hulp, en zoo was hij in korten tijd beter af dan ooit tevoren. Maar het gelukte den vader van Guzman te ontsnappen, en toen hij te Sevilla aankwam, eischte hij een afrekening van zijn oneerlijken handelsvriend, van wien hij een flinke som loskreeg. Daarna vestigde hij een zaak te Sevilla, en kocht een landgoed, dat hij St. Juan de Alfarache noemde. Hier leefde hij in overvloed, en nadat hij de weduwe van een ouden ridder gehuwd had, was ook zijn maatschappelijke positie uitstekend. Kort daarna werd zijn zoon Guzman geboren. Maar de Alfarache was zeer gesteld op vroolijk gezelschap, praal en uiterlijk vertoon, en nadat hij eerst een groot gedeelte van zijn fortuin verkwist had, duurde het niet lang, of hij ging zelf bankroet, waarna hij de tol aan de natuur betaalde.Zijn weduwe en de kleine Guzman bleven onverzorgd achter, en toen de knaap in zijn veertiende jaar was, besloot hij zijn fortuin te zoeken; hij reisde dus naar Genua, in de hoop, dat de bloedverwanten van zijn vader bereid zouden zijn hem te helpen. Spoedig bereikte hij een herberg, waar hij iets te eten vroeg. Men bracht hem een ommelet, die, zooals hij zeide, beter een »eierpap« zou kunnen heeten, maar waarop hij toch aanviel »als een varken op eikels.« Bij het verlaten van de herberg gevoelde hij zich ellendig, en in een toestand, die de bezwijming nabij was, ontmoette hij een ezeldrijver,wien hij het onsmakelijke maal beschreef, dat hij juist genuttigd had; deze lachte hartelijk om het verhaal en bood hem vriendelijk aan, een zijner muilezels te bestijgen waarna zij spoedig in Oostelijke richting draafden. Korten tijd daarna ontmoetten zij twee monniken, en kwamen zij bij een herberg, waar zij weer een slecht maal kregen, dat door den waard echter zóó werd opgehemeld, dat de arme jongen wel gedwongen was, het zonder veel drukte te verorberen. Maar tot zijn grooten schrik ontdekte hij later, dat het gerecht bereid was van het vleesch van een jongen muilezel. Toen de herbergier hiervan beschuldigd werd, was hij zoo woedend, dat hij een groot zwaard greep, waarop de ezeldrijver een hooivork nam, en er zou zeker een moord gebeurd zijn, wanneer niet de stedelijke politie de vechtenden gescheiden had. De oneerlijke waard werd naar de gevangenis gebracht, maar ofschoon hij bekende den muilezel te hebben geslacht, wilde hij niet toegeven, dat hij den mantel van Guzman gestolen had, die spoorloos verdwenen was, en de knaap was dus genoodzaakt de herberg te verlaten zonder dit uitrustingstuk.Toen Guzman en de ezeldrijver hun weg vervolgden, werden zij spoedig achterhaald door twee personen, die op muilezels gezeten waren, en die hen met de grootste opmerkzaamheid monsterden. Plotseling wierpen zij zich op den ongelukkigen knaap, bewerende, dat hij eenige kostbare juweelen gestolen had. De ezeldrijver kwam tusschen beiden, maar ook hij werd ruw aangegrepen, en de vreemdelingen bonden de beide reiskameraden aan hunne ezels vast. Op hetzelfde oogenblik kwamen de twee monniken weder opdagen, die zich vermaakten met het doen van verhalen, waarvan de strekking neerkwam op de wisselvalligheid van ’s menschen lot. Maar deze verhalen zijn veel te lang om ze hier tevertellen en daarenboven hebbenzijweinig te maken met den draad van ons verhaal.Het gezelschap kwam toen bij de poorten van Cazalla, waar het gerecht uitmaakte, dat Guzman ten onrechte gevangen genomen was, en waar hem dus de vrijheid weergegeven werd. Hij nam zijn intrek in de beste herberg, die de stad er op nahield en den volgenden morgen begaf hij zich te voet op weg naar Madrid.In een herberg in een der buitenwijken der hoofdstad ontmoette hij een weldadigen monnik, die zijn maal met hem deelde. Maar den volgenden morgen trachtte de waard hem met zijn rekening te bedriegen, en hij was op het punt hem bij wijze van betaling zijn jas af te nemen, toen de ezeldrijver, die zich weer bij hem gevoegd had, tusschenbeiden kwam, en als zijn meening te kennen gaf, dat Guzman van huis was weggeloopen. De slechte waard zag hierin een kans om zich te verrijken, en bood aan, den jongen in zijn dienst te nemen als staljongen; hij zou dan de ezeldrijvers, die in de herberg overnachtten, moeten helpen bij het stallen en voederen der ezels. Hier werd de jonge Guzman dan ingewijd in allerlei oneerlijke praktijken, want wanneer een voorname gast de herberg bezocht, kregen zijne muilezels of paarden slechts een handvol voer, terwijl hem de gewone prijs berekend werd. Inderdaad was deze herberg een broeinest van ongerechtigheden, en het leven daar werd Guzman zóó ondragelijk, dat hij met het kleine beetje geld, dat hij gespaard had, en de opbrengst van zijn jas en vest, met de noorderzon vertrok, en zich bij een troep voorbijtrekkende bedelaars voegde. Deze menschen leidden een kostelijk leven van hetgeen zij bedelden en stroopten; het waren onverbeterlijke spelers, en ’s avonds had Guzman volop gelegenheid, valsch te leeren spelen. Later nam hij echter dienst als koksjongen bij eenadellijkheer.Guzman als koksjongen.In deze betrekking maakte Guzman een prettigen tijd door, want het ontbrak in het huis van den ridder niet aan vroolijkheid. De jongen deed echter uitstekend zijn plicht, maar de ondeugd van het spel kreeg hem te pakken, en dikwijls zat hij tot laat in den nacht met de lakeien en livreiknechten aan de speeltafel. Op deze wijze verloor hij het geld, dat hij verdiend had, dadelijk weer, en toen hij niets meer had om aan zijn hartstocht voor het spel te voldoen, begon hij allerlei kleinigheden, die hij in huis kon machtig worden, te stelen, waarbij hij zijn geweten geruststelde met de overweging, dat de anderen hetzelfde deden. Op zekeren dag had zijn meester voor eenige vrienden een groot drinkgelag aangericht, en toen Guzman de zaal binnenkwam, waar zij bijeen waren, vond hij hen allen in vasten slaap. Toen zag hij op tafel een grooten zilveren drinkbeker staan, dien hij zich vlug toeeigende. De vrouw van den kok miste het voorwerp al heel spoedig, en er werd een onderzoek ingesteld naar de verdwijning ervan, waarop de slimme knaap den beker naar een goudsmid bracht, die hem zóó mooi oppoetste, dat hij geheel nieuw leek. Hij bracht hem terug naar de koksvrouw, die in grooten angst verkeerde, dat haar meester van het verlies zou hooren, en hij vertelde haar, dat hij bij den juwelier juist zulk een beker gevonden had, dien hij voor zes-en-vijftigrealeskon koopen; en in haar verlangen, niet in moeilijkheden te komen, gaf zij hem dadelijk deze som. Maar het geld, dat op deze oneerlijke wijze verkregen was, werd oogenblikkelijk weer aan de speeltafel verloren, zoodat Guzman even arm was als voorheen.Eenigen tijd later kreeg de kok bevel, een schitterenden maaltijd aan te richten voor een vreemden edelman, die eerst sedert kort in Madrid vertoefde. De koksjongenmoest hiervoor een grooten zak met wild in ontvangst nemen, dien hij naar huis droeg. Maar daar het reeds laat was, nam hij hem mede naar zijn eigen zolderkamer. Midden in den nacht werd hij wakker, doordat katten vochten om een van de hazen, die in den zak waren. Toen Guzman zag, dat men dezen haas niet miste, en dat de lakeien links en rechts van de voorraden stalen, stak hij een half dozijn eieren in zijn zak. Maar de chef-kok zag het en gaf hem zulk een geweldigen schop, dat hij viel, waardoor de gebroken eieren uit zijn zak dropen, tot groot vermaak van de omstanders. Het gelukte hem echter, een paar patrijzen en eenige kwartels te verdonkeremanen; deze wilde hij aan een anderen kok verkoopen; maar zijn meester, die hem niet vertrouwde, volgde hem, en ontdekte, wat hij in zijn schild voerde, waarop hij op staanden voet ontslagen werd, nadat hij een flink pak ransel gekregen had.Daarna bleef hem niets anders over dan weer terug te keeren tot zijn vroeger beroep van boodschaplooper. Maar spoedig hoorde hij, dat er binnenkort eenige troepen naar Genua zouden worden ingescheept, en hij besloot zich ook te laten aanmonsteren. Een oude apotheker, die nooit iets oneerlijks van hem ondervonden had, zond hem naar een vreemden koopman met een groote hoeveelheid zilver, dat Guzman in een diepen kuil bij de rivier verstopte. Toen hij den volgenden morgen bij deze plaats terugkwam, en de zakken met geld opgroef, ontdekte hij, dat zij vijf-en-twintig-honderdrealesin zilver, en dertigpistolesin goud bevatten. Hij nam de zakken op zijn rug, opdat men ze voor de bagage van een reiziger zou aanzien, en begaf zich op weg naar Toledo. Hij zorgde er echter steeds voor, den grooten weg te vermijden, en slechts stille wegen te bewandelen.Toen hij nog slechts twee mijlen van Toledo verwijderd was, liep hij een bosch in, waar hij gedurende het overige gedeelte van den dag wilde rusten, omdat hij niet in de stad wilde komen, voordat het donker was.Hij was van plan naar Genua te gaan, en zijne bloedverwanten op te zoeken, en hij dacht er juist over, hoe hij zijn geld het best zou kunnen besteden om bij hen te komen en een goeden indruk op hen te maken, toen hij een geluid hoorde, en toen hij zich haastig omkeerde, zag hij een jongen man, ongeveer van zijn eigen leeftijd, die achterover op den grond lag, met het hoofd tegen een boom. Guzman deelde zijn wijn met hem, en de jongeling vertelde hem, dat hij geen cent bezat. Guzman bood hem aan, eenige van zijne kleederen te koopen, die hij in een bundel bij zich droeg, en hij maakte een van zijne geldzakken open, om hem te laten zien, dat hij in staat was te betalen. Voor honderdrealesging een prachtig pak kleeren in zijne handen over, en nadat Guzman afscheid genomen had van den vreemdeling, begaf hij zich naar Toledo, waar hij dadelijk zijn intrek nam in de beste herberg. Den volgenden dag schafte hij zich allerlei kleedingstukken aan, die hij noodig had, maar zijn ijdelheid werd hem de baas, en hij bestelde een prachtig pak, dat hem een schat kostte. Des Zondags ging hij naar de Cathedraal, waar hij een bekoorlijke dame ontmoette die hem vroeg haar naar haar huis te geleiden, om daar den avondmaaltijd te gebruiken. Guzman bestelde voor deze gelegenheid allerlei kostbare spijzen en dranken, maar het paar had zich nauwelijks aan tafel gezet, of er werd luid op de deur geklopt, en de dame riep hevig verschrikt, dat haar broeder thuisgekomen was, en dat Guzman zich zoo vlug mogelijk verbergen moest. De eenige plaats, waar hij zich behoorlijk verstoppen kon, was een groot, omgekeerd bad, en vanuit deze schuilplaatshad hij het genoegen te zien, hoe de heer, die zoo juist was binnengekomen, alle kostbare gerechten, die hij betaald had, opat, en de vier flesschen wijn, die hij voor zijn eigen gebruik had gekocht, tot op den laatsten droppel ledigde. Spoedig na dit overvloedig maal, viel de heer in een diepen slaap, en Guzman maakte van deze gelegenheid gebruik weg te sluipen als een armer doch wijzer man.Daar Guzman hoorde, dat eenalguazilbijzonder belangstellend naar hem gevraagd had, vertrok hij haastig uit Toledo, en voegde zich te Almagro bij de soldaten, die naar Genua gingen. Hun kapitein, die onder den indruk kwam van zijn net voorkomen, begroette hem als zijn wapenbroeder, en behandelde hem als zijn gelijke. Guzman had in Toledo een knechtje in zijn dienst genomen, en deze kleine schelm vertelde overal rond, dat zijn meester een voornaam heer was. Maar de beurs van onzen held geraakte al aardig leeg, ofschoon hij nog ongeveer de helft van zijne oneerlijk verkregen bezittingen had. Inplaats dat het gezelschap dadelijk scheep ging, bleef het nog ongeveer drie maanden in Barcelona, zoodat zijne geldmiddelen spoedig uitgeput raakten, en hij door de officieren verwaarloosd en door de soldaten gemeden werd. Zijn kapitein had echter medelijden met hem, en bood hem een plaats aan zijn bediendentafel aan; dit was, volgens zijn zeggen, het eenige wat hij voor hem doen kon, want hij was zelf genoodzaakt buitenshuis te gaan eten omdat hij niet in staat was, zijne vrienden thuis te ontvangen. Guzmanbetuigdehem zijn dankbaarheid, en gaf hem te kennen, dat hij misschien later in de gelegenheid zou zijn, hem weer te helpen. De soldaten waren in het dorp ingekwartierd, en Guzman verzon het systeem van in elk huis meer manschappen onder te brengen dan noodzakelijk was; hij dreigdetenminste dit te doen, zoodat de beangste inwoners al heel blij waren, wanneer zij hem konden afkoopen. Op deze wijze herstelde hij den geschokten geldelijken toestand van den kapitein volkomen, en daar hem vele geschenken in den vorm van levensmiddelen door de angstige dorpsbewoners werden toegezonden, hadden de jeugdige schelm en zijn chef een goed leven. Maar nu werd hij overmoediger, en met zes van de meest roekelooze mannen van zijn compagnie, begon hij de voorbijgangers op den heirweg te berooven. Toen zijn kapitein dit echter hoorde, maakte hij dadelijk een einde aan dit gevaarlijke spelletje.Op zekeren dag bemerkte Guzman, dat onder de weinige kostbaarheden, die den kapitein nog waren overgebleven, zich een bijzonder mooi gouden relikwieën-kastje bevond, met diamanten versierd, en hij vroeg hem dit voor eenige dagen te leen. De overmoedige jongeling ging er dadelijk mee naar een juwelier, wien hij het kostbare stuk aanbood voor tweehonderd kronen. Maar de man wilde hem er niet meer dan honderdtwintig voor geven, op welk aanbod Guzman niet wilde ingaan. De juwelier kwam den volgenden dag weer bij hem en hernieuwde zijn aanbod, dat nu door den jongen man aangenomen werd. Guzman overhandigde hem het foedraal waarin het kastje bewaard werd, en ontving hiervoor in ruil de honderdtwintig kronen. Maar nauwelijks had de oude man het huis verlaten, of de jonge avonturier begon te roepen: »Houd den dief! houd den dief!« Eenige soldaten grepen den juwelier, en Guzman riep opgewonden, dat hij hem het relikwieën-kastje van den kapitein ontstolen had. De juwelier verzekerde de politiemannen, dat hij het voorwerp voor honderdtwintig kronen had gekocht, doch dit werd door Guzman ontkend. De ongelukkige goudsmid werd voor den rechter gebracht,en daar hij wegens woekerhandel een slechte reputatie genoot, werd hij gedwongen het kostbare voorwerp terug te geven. Maar ofschoon de kapitein heel blij was met het geld, dat zoo onrechtmatig verkregen was, vreesde hij toch, dat een verdere omgang met zulk een schurk als de Alfarache, hem ten gronde zou richten. Eenige dagen later scheepten de troepen zich in naar Genua, en toen zij daar waren aangekomen, zeidezijnchef hem, dat het beter was, dat zij scheidden, en hij drukte hem eenpistolein de hand.Gekweld door Duivels.De jonge avonturier begon dadelijk te informeeren naar zijne bloedverwanten, en zoo hoorde hij, dat zij de rijkste en machtigste personen uit de republiek waren. Hij vroeg den weg naar hun woning, waar hij allesbehalve vriendelijk ontvangen werd, te meer, daar hij er vreeselijk slordig en verwaarloosd uitzag. Maar daar hij ervoor gezorgd had, dat het bekend was, dat hij een familielid was, konden zij hem moeilijk de deur wijzen. Op zekeren avond ontmoette hij een eerwaardigen ouden man, die hem vertelde, dat hij zijn vader gekend had, en dat hij verontwaardigd was over de wijze, waarop zijn familie hem behandelde; daarom bood hij hem aan, bij hem zijn intrek te nemen. Zonder hem iets te eten te geven, zond hij hem dadelijk naar bed, waar de ongelukkige jongen niet kon inslapen van den honger. Voordat hij zich ter ruste begaf, zeide de oude man hem, dat het in de kamer, waarin hij zich bevond, spookte. Hongerig en onrustig lag Guzman wakker, toen tot zijn groote ontsteltenis vier duivelsche gestalten de kamer binnentraden en hem uit zijn bed sleepten. Zij smeten hem in een beddelaken, en zwaaiden hem zóó hevig heen en weer, dat hij telkens tegen de zoldering aanvloog, totdat zijuitgeput door de inspanning, hem weer in zijn bed gooiden, waarna zij de kamer verlieten. In den vroegen morgen verliet Guzman, stijf, pijnlijk en terneergeslagen het huis, maar hij zwoer een duren eed, nooit te zullen vergeten, hoe schandelijk zijn familie hem behandeld had, en dat hij zich bij de eerste de beste gelegenheid zou weten te wreken.Guzman voegt zich bij de bedelaars van Rome.Toen Guzman Genua verlaten had in dezen ellendigen toestand, waarin hij zich vergelijkt bij een van die soldaten, die nog levend uit den slag bij Roncevalles gekomen waren, besloot hij naar Rome te gaan. »Italië«, zoo redeneerde hij, »is het weldadigste land van de wereld, en iedereen, die kan bedelen, kan binnen de grenzen van dat land reizen, zonder zich te bekommeren over zijn volgenden maaltijd«. Een paar weken later bevond hij zich dan ook inderdaad te Rome, met genoeg geld in zijn zak, om een nieuw pak kleeren te koopen; maar hij weerstond de verleiding en zwierf bedelend door de straten der keizerlijke stad. Hij ontmoette reeds spoedig een lotgenoot, die hem inlichtte over de werkwijze en gewoonten van de bedelaars van Rome, en die hem zooveel goeden raad gaf, dat hij al heel gauw meer geld ontving dan hij kon uitgeven. In korten tijd was Guzman een meester in de bedelkunst. Nadat hij op deze wijze eenige weken had doorgebracht, maakte hij kennis met den chef-bedelaar van de stad, die hem op de hoogte bracht van de wetten der bedelarij, die hij in zijn autobiographie uitvoerig bespreekt. Deze wetten leerde Guzman uit het hoofd. De bedelaars woonden te zamen, en vergaderden des avonds om nieuwe bedelmanieren te bedenken, en zich te oefenen in allerlei praktijken,waardoor zij medelijden konden opwekken. Des morgens vochten zij er meestal om, wie het dichtst bij het wijwater bij den ingang der kerken kon komen, want daar was altijd de rijkste oogst; en ’s avonds maakten de bedelaars meestal een tocht langs de landhuizen in de buurt van Rome, vanwaar zij beladen met levensmiddelen terugkeerden. Bijna al deze bedelaars wendden lichaamsgebreken en ongeneeslijke ziekten voor. Eens simuleerde Guzman in de stad Gaeta een vreeselijke hoofdziekte, en de Gouverneur, die juist voorbijkwam, gaf hem een aalmoes. Den volgenden dag zat hij bij den ingang van een kerk met iets, dat een pijnlijke ziekte van het been moest voorstellen, en het geld stroomde hem toe; maar ongelukkig kwam de Gouverneur weer voorbij, en daar hij hem herkende, beloofde hij hem eenige afgelegde kleeren, wanneer hij met hem mede naar huis wilde gaan. Daar aangekomen, vroeg de Gouverneur hem, welk merkwaardig geneesmiddel hij gebruikt had, om hem binnen een dag af te helpen van zijn vroegere ziekte; en zonder het antwoord af te wachten, ontbood hij een geneesheer, die het been onderzocht, en den Gouverneur verzekerde, dat de bedelaar volkomen gezond was. Toen gaf de Gouverneur hem over aan zijne lakeien, die hem een flink pak ransel gaven, en hem daarna de stad uitjoegen.Op zekeren dag had de schelm zich opgesteld bij het hek van een Kardinaal, die bekend was om zijn medelijdend hart, en toen deze hem hoorde klagen, gaf hij zijne bedienden bevel, den zieke naar een kamer in zijn huis te brengen, en hem daar te verplegen. Guzman had wederom een ernstige beenziekte voorgewend, en dus ontbood de Kardinaal twee der beroemdste geneesheeren van Rome. Hunne voorbereidingen waren van dien aard, dat Guzman vreesde, dat zij van plan waren, het been af te zetten, en toen de medici dus in een aangrenzendvertrek het geval bespraken, ging hij naar de deur om het gesprek af te luisteren. Een van beiden gaf als zijn meening te kennen, dat de ziekte voorgewend was, maar de andere was dit niet met hem eens. Eindelijk kwamen zij overeen, het geval aan den Kardinaal voor te leggen, en zij waren op het punt dit te doen, toen Guzman de kamer, waarin zij zich bevonden, binnentrad, zijn bedrog bekende, en hun voorstelde met hem te zamen den Kardinaal te bedriegen. De geneesheeren stemden hierin toe, en toen Zijne Eminentie verscheen, gaven zij een verontrustend en aandoenlijk verslag van de ernstige ziekte van Guzman. De Kardinaal, die een edel en goedgeloovig man was, drukte hun op het hart, niets te verzuimen, wat zou kunnen bijdragen tot het herstel van denpatiënt. De geneesheeren waren zóó verlangend een hooge rekening te kunnen uitschrijven, dat zij Guzman dwongen drie maanden het bed te houden; die maanden schenen hem drie eeuwen toe, want het zwervende leven was hem een behoefte geworden, en het viel hem zwaar daar tijdelijk afstand van te moeten doen. Aan het einde van dien termijn, dienden de geneesheeren bij den Kardinaal hun rekening in met de verklaring, dat depatiëntvolkomen hersteld was, en de geestelijke was zóó verrukt over deze wonderbaarlijke genezing, en zóó ingenomen met den levendigen geest van Guzman, dat hij den jeugdigen bedrieger aannam als zijn persoonlijken dienaar.Guzman was echter maar matig ingenomen, met het nieuwe leven, dat voornamelijk bestond in het wachten in een voorvertrek, en tafeldienen. De tucht was er streng en alles wat hij stelen kon bestond uit een paar eindjes kaars. Maar eens ontdekte hij, dat er een groote hoeveelheid heerlijke ingemaakte vruchten in een kast bewaard werden, en daaraan deed hij zich toen te goed.De Kardinaal ontdekte de verduistering, doch kon den dader niet vinden. Maar toen Guzman een volgend keer de kast plunderde, kwam Zijne Eminentie juist binnen en betrapte hem op heeterdaad. Hij kreeg een geweldig pak slaag van den Major-domo, zoodat hem voorloopig de lust tot stelen vergaan was.

De Vlucht uit Algiers.Korten tijd daarna kocht de afvallige een schip, dat groot genoeg was om ruim dertig personen te bergen, en waarmee hij, volgens zijn zeggen, van plan was, verscheiden reizen te maken met een Moorschen deelgenoot, dien hij genomen had om argwaan te vermijden. Telkens wanneer hij langs de kust voer, wierp hij het anker uit in een kleine baai, dicht bij het huis, waar Zoraida woonde, opdat de bedienden gewend zouden raken aan zijn aanwezigheid daar. Hij landde zelfs bij verschillende gelegenheden bij het huis en verzocht Zoraida’s vader om vruchten, die hem nooit geweigerd werden, want de oude Moor was zeer vrijgevig. Maar het gelukte hem nooit Zoraida zelf te spreken te krijgen. Wij waren met onze plannen nu zoo ver gevorderd, dat hij ons vroeg een dag vast te stellen, waarop wij de groote onderneming, waarvan alles afhing, zouden wagen. Ik nam dus twaalf Spanjaarden in dienst, die bekend waren als goede roeiers, en wier gangen niet al te nauwkeurig werden nagegaan. Wij hadden afgesproken, dat wij in het geheim de stad zouden verlaten in den avond van den eerstvolgenden Vrijdag, en dat wij elkander dan zouden ontmoeten dicht bij het huis van Agimorato. Maar het was noodig, dat Zoraida zelf ook in kennis werd gesteld met ons plan, en dus betrad ik op zekeren dag haar tuin, onder het voorwendsel, dat ik eenige kruiden wilde plukken. Maar bijna op hetzelfde oogenblik ontmoette ik haar vader, die mij vroeg, wat ik daar deed. Ik vertelde hem, dat ik een slaaf was van Arnaut Mami, (van wien het mij bekend was, dat hij met hem bevriend was,) en dat ik eenige kruiden noodig had voor een salade. Terwijl wij spraken kwam Zoraida uit het tuinhuis, en daar het de gewoonte was, dat Moorsche vrouwen zich vertoonden aan Christenslaven, riep haar vader haar tot zich. Zij wasbuitengewoon kostbaar gekleed, en droeg een overvloed van juweelen, en toen ik haar zoo voor het eerst aanschouwde, was ik getroffen door haar groote schoonheid. Haar vader vertelde haar de reden van mijn aanwezigheid, en zij vroeg mij, of ik spoedig losgekocht zou worden. Gebruik makende van delingua franca, vertelde ik haar, dat ik reeds vrij was, en dat ik van plan was, mij den volgenden dag op een Fransch vaartuig in te schepen.Op hetzelfde oogenblik werd de Moor voor zaken weggeroepen, en ik deelde Zoraida haastig mede, dat ik haar den volgenden dag zou komen halen. Zij sloeg dadelijk hare armen om mij heen, en leidde mij naar het huis; maar haar vader, die juist terug kwam, bespiedde ons; en kwam hevig verschrikt op ons af. Oogenblikkelijk wendde Zoraida een bezwijming voor, en zij vertelde Agimorato dat zij zich plotseling onwel gevoeld had. Ik gaf haar aan haar vader over, en zij gingen het huis binnen.Den volgenden avond scheepten wij ons in, en lieten het anker vallen tegenover Zoraida’s woning. Toen de duisternis was ingevallen, betraden wij onverschrokken den tuin, en daar wij de voordeur van het huis open vonden, begaven wij ons naar de binnenplaats. Zoraida trad ons dadelijk tegemoet met een kleinen koffer vol kostbaarheden, en zij vertelde ons, dat haar vader sliep. Maar het ongelukwilde, dat wij hem door een onwillekeurig geluid, wekten, en hij kwam aan een venster, luidkeels roepende: Dieven, dieven! Christenen, Christenen! De afvallige vloog dadelijk naar boven en bond hem vast, en wij droegen vader en dochter aan boord. Ook namen wij de enkele Mooren gevangen, die zich op het schip bevonden, waarna wij de riemen grepen, en zeewaarts voeren.Eerst trachtten wij Majorca te bereiken, maar er stakeen hevige wind op; wij werden naar de kust gedreven, en waren zeer bevreesd, dat wij een der groote kruisers zouden ontmoeten, die zich in de buurt bevonden. Ik haastte mij, Agimorato te verzekeren, dat wij hem bij de eerstkomende gelegenheid zijn vrijheid zouden hergeven, en ik vertelde hem, dat zijn dochter Christin geworden was, en de rest van haar leven in een Christelijk land wilde doorbrengen. Toen de oude man dit hoorde, scheen het, alsof hij plotseling waanzinnig geworden was. Hij stond op, en wierp zich in zee, en het gelukte ons slechts met de grootste moeite, hem te redden. Korten tijd daarna liepen wij een kleine baai binnen, waar wij Agimorato aan wal zetten. Nooit zal ik de vervloekingen vergeten, waarmede hij zijn dochter overlaadde; maar toen wij wegzeilden, vervulde hij de lucht met zijn geklaag, en hij smeekte haar, terug te keeren. Maar zij verborg het gelaat in de handen, en bad de Heilige Maagd, hem te behoeden.Wij waren nog niet ver van de kust verwijderd, toen de maan verduisterd werd, en bijna waren wij in botsing gekomen met een groot vaartuig, waarvan men ons in het Fransch toeriep, bij te draaien. Daar wij bemerkten, dat het een Fransch zeerooverschip was, gaven wij geen antwoord, maar voeren zoo snel mogelijk verder, waarop de bemanning een boot uitzette, ons schip enterde, en ons aan boord sleepte; Zoraida werd van al hare juweelen beroofd, en wij werden in het ruim van het schip geworpen. Toen wij den volgenden morgen de Spaansche kust bereikten, zetten zij ons in hun sloep, met twee kruiken water en een kleine hoeveelheid beschuiten, en de kapitein gaf in een opwelling van medelijden de bekoorlijke Zoraida bij het afscheid ongeveer veertig gouden kronen. Wij roeiden in de morgenschemering verder, en kwamen eenige uren later aan land. Nadatwij verscheidene mijlen geloopen hadden, ontmoetten wij een herder, die bij het zien van onze Moorsche kleederen, wegliep en alarm maakte. Niet lang daarna zagen wij een troep ruiters naderen, onder wie toevallig een bloedverwant van een onzer makkers was. Zij namen ons bij zich op hunne paarden, en spoedig bereikten wij de stad Velez Malaga. Daar begaven wij ons regelrecht naar de kerk, om God te danken voor de groote genade, die Hij ons betoond had, en daar zag en herkende Zoraida voor de eerste maal de Heilige Maagd.»Met een gedeelte van het geld, dat Zoraida van den zeeroover gekregen had, kocht ik een ezel, en ik besloot te gaan onderzoeken, of mijn vader en broeders nog in leven waren. Dit is, edele heeren, het geheele verhaal van mijne ondervindingen«. Nauwelijks had de ontvluchte gevangene uitgesproken, of een schitterende koets hield voor de herberg stil. Een kostbaar gekleede heer en dame stapten uit, en traden deposadabinnen, waar Don Quixote hun met groote hoffelijkheid tegemoet trad. De Christen vluchteling herkende in den heer zijn broeder, die nu rechter was aan het Hof van Mexico. Deze begroette hem recht hartelijk, en stelde hem de dame voor als zijn dochter. De man, die zooveel ondervonden had, besloot met zijn Moorsche bruid naar Sevilla terug te keeren, waar zij hun vader alles konden mededeelen, wat hun overkomen was. Tevens zou die oude man dan getuige kunnen zijn van den doop en het huwelijk van Zoraida; de grande verklaarde zich bereid voor haar toekomst en die van zijn zwaar beproefden broeder zorg te dragen.

Korten tijd daarna kocht de afvallige een schip, dat groot genoeg was om ruim dertig personen te bergen, en waarmee hij, volgens zijn zeggen, van plan was, verscheiden reizen te maken met een Moorschen deelgenoot, dien hij genomen had om argwaan te vermijden. Telkens wanneer hij langs de kust voer, wierp hij het anker uit in een kleine baai, dicht bij het huis, waar Zoraida woonde, opdat de bedienden gewend zouden raken aan zijn aanwezigheid daar. Hij landde zelfs bij verschillende gelegenheden bij het huis en verzocht Zoraida’s vader om vruchten, die hem nooit geweigerd werden, want de oude Moor was zeer vrijgevig. Maar het gelukte hem nooit Zoraida zelf te spreken te krijgen. Wij waren met onze plannen nu zoo ver gevorderd, dat hij ons vroeg een dag vast te stellen, waarop wij de groote onderneming, waarvan alles afhing, zouden wagen. Ik nam dus twaalf Spanjaarden in dienst, die bekend waren als goede roeiers, en wier gangen niet al te nauwkeurig werden nagegaan. Wij hadden afgesproken, dat wij in het geheim de stad zouden verlaten in den avond van den eerstvolgenden Vrijdag, en dat wij elkander dan zouden ontmoeten dicht bij het huis van Agimorato. Maar het was noodig, dat Zoraida zelf ook in kennis werd gesteld met ons plan, en dus betrad ik op zekeren dag haar tuin, onder het voorwendsel, dat ik eenige kruiden wilde plukken. Maar bijna op hetzelfde oogenblik ontmoette ik haar vader, die mij vroeg, wat ik daar deed. Ik vertelde hem, dat ik een slaaf was van Arnaut Mami, (van wien het mij bekend was, dat hij met hem bevriend was,) en dat ik eenige kruiden noodig had voor een salade. Terwijl wij spraken kwam Zoraida uit het tuinhuis, en daar het de gewoonte was, dat Moorsche vrouwen zich vertoonden aan Christenslaven, riep haar vader haar tot zich. Zij wasbuitengewoon kostbaar gekleed, en droeg een overvloed van juweelen, en toen ik haar zoo voor het eerst aanschouwde, was ik getroffen door haar groote schoonheid. Haar vader vertelde haar de reden van mijn aanwezigheid, en zij vroeg mij, of ik spoedig losgekocht zou worden. Gebruik makende van delingua franca, vertelde ik haar, dat ik reeds vrij was, en dat ik van plan was, mij den volgenden dag op een Fransch vaartuig in te schepen.

Op hetzelfde oogenblik werd de Moor voor zaken weggeroepen, en ik deelde Zoraida haastig mede, dat ik haar den volgenden dag zou komen halen. Zij sloeg dadelijk hare armen om mij heen, en leidde mij naar het huis; maar haar vader, die juist terug kwam, bespiedde ons; en kwam hevig verschrikt op ons af. Oogenblikkelijk wendde Zoraida een bezwijming voor, en zij vertelde Agimorato dat zij zich plotseling onwel gevoeld had. Ik gaf haar aan haar vader over, en zij gingen het huis binnen.

Den volgenden avond scheepten wij ons in, en lieten het anker vallen tegenover Zoraida’s woning. Toen de duisternis was ingevallen, betraden wij onverschrokken den tuin, en daar wij de voordeur van het huis open vonden, begaven wij ons naar de binnenplaats. Zoraida trad ons dadelijk tegemoet met een kleinen koffer vol kostbaarheden, en zij vertelde ons, dat haar vader sliep. Maar het ongelukwilde, dat wij hem door een onwillekeurig geluid, wekten, en hij kwam aan een venster, luidkeels roepende: Dieven, dieven! Christenen, Christenen! De afvallige vloog dadelijk naar boven en bond hem vast, en wij droegen vader en dochter aan boord. Ook namen wij de enkele Mooren gevangen, die zich op het schip bevonden, waarna wij de riemen grepen, en zeewaarts voeren.

Eerst trachtten wij Majorca te bereiken, maar er stakeen hevige wind op; wij werden naar de kust gedreven, en waren zeer bevreesd, dat wij een der groote kruisers zouden ontmoeten, die zich in de buurt bevonden. Ik haastte mij, Agimorato te verzekeren, dat wij hem bij de eerstkomende gelegenheid zijn vrijheid zouden hergeven, en ik vertelde hem, dat zijn dochter Christin geworden was, en de rest van haar leven in een Christelijk land wilde doorbrengen. Toen de oude man dit hoorde, scheen het, alsof hij plotseling waanzinnig geworden was. Hij stond op, en wierp zich in zee, en het gelukte ons slechts met de grootste moeite, hem te redden. Korten tijd daarna liepen wij een kleine baai binnen, waar wij Agimorato aan wal zetten. Nooit zal ik de vervloekingen vergeten, waarmede hij zijn dochter overlaadde; maar toen wij wegzeilden, vervulde hij de lucht met zijn geklaag, en hij smeekte haar, terug te keeren. Maar zij verborg het gelaat in de handen, en bad de Heilige Maagd, hem te behoeden.

Wij waren nog niet ver van de kust verwijderd, toen de maan verduisterd werd, en bijna waren wij in botsing gekomen met een groot vaartuig, waarvan men ons in het Fransch toeriep, bij te draaien. Daar wij bemerkten, dat het een Fransch zeerooverschip was, gaven wij geen antwoord, maar voeren zoo snel mogelijk verder, waarop de bemanning een boot uitzette, ons schip enterde, en ons aan boord sleepte; Zoraida werd van al hare juweelen beroofd, en wij werden in het ruim van het schip geworpen. Toen wij den volgenden morgen de Spaansche kust bereikten, zetten zij ons in hun sloep, met twee kruiken water en een kleine hoeveelheid beschuiten, en de kapitein gaf in een opwelling van medelijden de bekoorlijke Zoraida bij het afscheid ongeveer veertig gouden kronen. Wij roeiden in de morgenschemering verder, en kwamen eenige uren later aan land. Nadatwij verscheidene mijlen geloopen hadden, ontmoetten wij een herder, die bij het zien van onze Moorsche kleederen, wegliep en alarm maakte. Niet lang daarna zagen wij een troep ruiters naderen, onder wie toevallig een bloedverwant van een onzer makkers was. Zij namen ons bij zich op hunne paarden, en spoedig bereikten wij de stad Velez Malaga. Daar begaven wij ons regelrecht naar de kerk, om God te danken voor de groote genade, die Hij ons betoond had, en daar zag en herkende Zoraida voor de eerste maal de Heilige Maagd.

»Met een gedeelte van het geld, dat Zoraida van den zeeroover gekregen had, kocht ik een ezel, en ik besloot te gaan onderzoeken, of mijn vader en broeders nog in leven waren. Dit is, edele heeren, het geheele verhaal van mijne ondervindingen«. Nauwelijks had de ontvluchte gevangene uitgesproken, of een schitterende koets hield voor de herberg stil. Een kostbaar gekleede heer en dame stapten uit, en traden deposadabinnen, waar Don Quixote hun met groote hoffelijkheid tegemoet trad. De Christen vluchteling herkende in den heer zijn broeder, die nu rechter was aan het Hof van Mexico. Deze begroette hem recht hartelijk, en stelde hem de dame voor als zijn dochter. De man, die zooveel ondervonden had, besloot met zijn Moorsche bruid naar Sevilla terug te keeren, waar zij hun vader alles konden mededeelen, wat hun overkomen was. Tevens zou die oude man dan getuige kunnen zijn van den doop en het huwelijk van Zoraida; de grande verklaarde zich bereid voor haar toekomst en die van zijn zwaar beproefden broeder zorg te dragen.

De groei van Cervantes.Vooral in verhalen als het vorige, bemerken wij duidelijk, hoe de stijl van Cervantes gemakkelijker en soepelerwordt naarmate de geschiedenis vordert. Het is duidelijk, dat hij zijn best heeft gedaan zich los te maken van de literaire kluisters van zijn tijd, en dit met succes. Hij vindt het niet langer noodig schrijvers als Antonio de Guevara na te bootsen, zooals hij deed in dat gedeelte, waarin Don Quixote de Gouden Eeuw beschrijft. Hij heeft de eigenaardige gemaaktheid van de vroegere bladzijden afgeschud, en is menschelijker en eenvoudiger geworden. Zijne gesprekken zijn meer in overeenstemming met de karakters, zijn dialoog is levendig, en zijn verhaaltrant boeiend. Maar ofschoon wij in deze bladzijden den realist zich zien ontwikkelen, heeft Cervantes toch nooit geheel het kleed der academische welsprekendheid afgeworpen; alleen wordt die welsprekendheid binnen de perken gehouden en heeft hij alle aanstellerij volkomen laten varen.Het groote en zoo snel behaalde succes van Don Quixote was echter voornamelijk te danken aan den frisschen humor en de getrouwe wedergave van de Spaansche typen uitCervantes’tijd. Naast de figuren met wie iedereen zich vertrouwd gevoelde, plaatste hij de bijzondere persoonlijkheid van den Ridder van de Droevige Figuur, een grillig type uit een andere eeuw, maar wien niets ontbrak van de waardigheid en andere grootsche eigenschappen van tijden waarvan hij den geest trachtte na te bootsen. Om en bij het zeventiende-eeuwsche Spanje bewoog de ouderwetsche figuur van Don Quixote zich, den gewonen gang van zaken verstorende, en in opstand komende tegen de opvattingen van dien tijd; het hoofd vol van de riddertijden, welker fantasieën hij op het landschap projecteerde door middel van het veel te sterke licht zijner verbeelding. Maar al verwekte het gebrek aan overeenstemming tusschen het optreden van den Don en den tijd waarin hij leefde,bij het stemmige en ernstige Spanje een onbedaarlijk gelach, men erkende toch de typeering van hem en van Sancho Panza als een meesterlijke schepping, en men zag in deze persoonlijkheden de belichaming van een tot waanzin opgevoerde fantasie, en van het primitiefste gezond verstand.De belangrijkheid van den opzet van Don Quixote, en de fijnheid van techniek, waarmede het is uitgewerkt, kunnen niet nalaten indruk te maken op oordeelkundige lezers. Het werk is vol van de kennis van een man van de wereld; het ademt verfijndheid en hoffelijkheid, en er spreekt een geest uit, die het boek tot een meesterwerk stempelt. Hier is geen gebrek aan samenhang, men ontmoet geen onhandige zinswendingen of zwakheid van uitdrukking. Ik heb niet den indruk, dat Cervantes met bijzondere gemakkelijkheid schreef, en dit is misschien wel de beste maatstaf voor zijn groot letterkundig talent; want men ziet ook nergens de teekenen van een moeilijk volbracht werk. Hij heeft den gelukkigen middenweg gevonden tusschen een zorgelooze gemakkelijkheid en het uitvoerig, en dikwijls zenuwachtig gepeuter, dat het werk van moderne schrijvers zoo dikwijls ontsiert. Hij is accuraat en merkwaardig zuiver in zijne uitdrukkingen, en wij kunnen ons niet voorstellen, dat hij moeite heeft gehad met het vinden van de juiste woorden bij zijne beschrijvingen. Wat het geheim van mijn stijl ook geweest moge zijn, het product ervan was een zeldzaam vloeiend en afwisselend verhaal, nauwkeurig en zuiver van uitdrukking. Het geheele tooneel is tot in de kleinste bijzonderheden met de hand van een meester geschilderd.

Vooral in verhalen als het vorige, bemerken wij duidelijk, hoe de stijl van Cervantes gemakkelijker en soepelerwordt naarmate de geschiedenis vordert. Het is duidelijk, dat hij zijn best heeft gedaan zich los te maken van de literaire kluisters van zijn tijd, en dit met succes. Hij vindt het niet langer noodig schrijvers als Antonio de Guevara na te bootsen, zooals hij deed in dat gedeelte, waarin Don Quixote de Gouden Eeuw beschrijft. Hij heeft de eigenaardige gemaaktheid van de vroegere bladzijden afgeschud, en is menschelijker en eenvoudiger geworden. Zijne gesprekken zijn meer in overeenstemming met de karakters, zijn dialoog is levendig, en zijn verhaaltrant boeiend. Maar ofschoon wij in deze bladzijden den realist zich zien ontwikkelen, heeft Cervantes toch nooit geheel het kleed der academische welsprekendheid afgeworpen; alleen wordt die welsprekendheid binnen de perken gehouden en heeft hij alle aanstellerij volkomen laten varen.

Het groote en zoo snel behaalde succes van Don Quixote was echter voornamelijk te danken aan den frisschen humor en de getrouwe wedergave van de Spaansche typen uitCervantes’tijd. Naast de figuren met wie iedereen zich vertrouwd gevoelde, plaatste hij de bijzondere persoonlijkheid van den Ridder van de Droevige Figuur, een grillig type uit een andere eeuw, maar wien niets ontbrak van de waardigheid en andere grootsche eigenschappen van tijden waarvan hij den geest trachtte na te bootsen. Om en bij het zeventiende-eeuwsche Spanje bewoog de ouderwetsche figuur van Don Quixote zich, den gewonen gang van zaken verstorende, en in opstand komende tegen de opvattingen van dien tijd; het hoofd vol van de riddertijden, welker fantasieën hij op het landschap projecteerde door middel van het veel te sterke licht zijner verbeelding. Maar al verwekte het gebrek aan overeenstemming tusschen het optreden van den Don en den tijd waarin hij leefde,bij het stemmige en ernstige Spanje een onbedaarlijk gelach, men erkende toch de typeering van hem en van Sancho Panza als een meesterlijke schepping, en men zag in deze persoonlijkheden de belichaming van een tot waanzin opgevoerde fantasie, en van het primitiefste gezond verstand.

De belangrijkheid van den opzet van Don Quixote, en de fijnheid van techniek, waarmede het is uitgewerkt, kunnen niet nalaten indruk te maken op oordeelkundige lezers. Het werk is vol van de kennis van een man van de wereld; het ademt verfijndheid en hoffelijkheid, en er spreekt een geest uit, die het boek tot een meesterwerk stempelt. Hier is geen gebrek aan samenhang, men ontmoet geen onhandige zinswendingen of zwakheid van uitdrukking. Ik heb niet den indruk, dat Cervantes met bijzondere gemakkelijkheid schreef, en dit is misschien wel de beste maatstaf voor zijn groot letterkundig talent; want men ziet ook nergens de teekenen van een moeilijk volbracht werk. Hij heeft den gelukkigen middenweg gevonden tusschen een zorgelooze gemakkelijkheid en het uitvoerig, en dikwijls zenuwachtig gepeuter, dat het werk van moderne schrijvers zoo dikwijls ontsiert. Hij is accuraat en merkwaardig zuiver in zijne uitdrukkingen, en wij kunnen ons niet voorstellen, dat hij moeite heeft gehad met het vinden van de juiste woorden bij zijne beschrijvingen. Wat het geheim van mijn stijl ook geweest moge zijn, het product ervan was een zeldzaam vloeiend en afwisselend verhaal, nauwkeurig en zuiver van uitdrukking. Het geheele tooneel is tot in de kleinste bijzonderheden met de hand van een meester geschilderd.

Het tweede deel van Don Quixote.Wij kunnen uit de groote tijdsruimte, die Cervantes liet verloopen tusschen het eerste en het tweede deelvan zijn beroemden roman, opmaken, hoe zorgvuldig hij ervoor waakte, dat niet een minderwaardig vervolg zijn welverdiende reputatie zou bederven; en de romanschrijver van dezen tijd, die zich door de sensatielust van het publiek, en zijn eigen ijdelheid laat verleiden tot veelschrijverij, zou in dit opzicht wel eens een voorbeeld mogen nemen aan hem. Er wordt dikwijls beweerd, dat de moderne schrijver bij de heerschende letterkundige toestanden den tijd mist, dien hij noodig zou hebben voor een goed overdachten opzet, een zorgvuldig ontwikkelde techniek, en een zuiveren stijl. Dit is helaas maar al te waar! De hedendaagsche schrijver, die succes heeft, kan zich de luxe niet permiteeren tien maanden, laat staan tien jaren te laten verloopen tusschen zijne verschillende werken, en het is waarschijnlijk te danken aan de koortsachtige haast, waarmede men tegenwoordig arbeidt, dat het vervolg op een goeden roman zoo menigmaal een groote teleurstelling brengt. Onze eeuw is waarlijk geen eeuw van fijnproevers. Wij eten, drinken en lezen nagenoeg alles, wat ons wordt voorgezet, en al mopperen wij een beetje over de kwaliteit van het gebodene, wij gevoelen zeer goed, dat klachten geen verandering kunnen brengen in de omstandigheden, die de oorzaak zijn van het verval der letterkunde. Het Spanje uit de dagen van Cervantes was vrij wat kritischer; het zou geen slecht of slordig gestijleerde werken hebben verdragen, maar er waren toch elementen voorhanden, die dikwijls de publicatie van een volgend boekdeel verhaastten, en de voornaamste reden van dit ongewenschte verschijnsel was ongetwijfeld letterkundige diefstal. Het schijnt, dat Cervantes aangespoord werd tot het uitgeven van het tweede deel van Don Quixote, door de verschijning in 1614 van een boek van Alonso Fernández de Avellaneda, dat een minderwaardig vervolg was op het eerste deel van zijngroot werk, en welks inleiding allerlei onbeschaamdheden van persoonlijken aard bevatten. Dat Cervantes zeer verstoord was over dezen letterkundigen diefstal blijkt wel uit het feit, dat hij al zijn ander werk liet liggen om zich geheel te geven aan het beëindigen van Don Quixote.De laatste hoofdstukken van Don Quixote moest hij haastig afmaken, omdat zijn mededinger zijn plan gestolen had; en zoo was hij niet alleen gedwongen, het geheel om te werken, maar ook, het zoo spoedig mogelijk af te maken. Maar niettegenstaande dezen tegenspoed is een belangrijk gedeelte van het tweede boek waarlijk grootsch. Don Quixote moge hierin minder vermakelijk zijn, hij is veel diepzinniger geworden, en Sancho Panza wordt steeds verstandiger en helderder van oordeel. Ook de andere karakters zijn scherper geteekend dan in het eerste deel. Het vervolg van Don Quixote is inderdaad een groote spiegel, waarin de Spaansche maatschappij uit de dagen van Cervantes weerkaatst wordt door middel van een wonderbaar genie. Het geweldige succes van het werk moet wel de grootste voldoening zijn geweest voor den stervenden schrijver, en zal hem stellig hebben getroost voor de teleurstellingen van een leven, dat werd doorgebracht in ballingschap en armoede.

Wij kunnen uit de groote tijdsruimte, die Cervantes liet verloopen tusschen het eerste en het tweede deelvan zijn beroemden roman, opmaken, hoe zorgvuldig hij ervoor waakte, dat niet een minderwaardig vervolg zijn welverdiende reputatie zou bederven; en de romanschrijver van dezen tijd, die zich door de sensatielust van het publiek, en zijn eigen ijdelheid laat verleiden tot veelschrijverij, zou in dit opzicht wel eens een voorbeeld mogen nemen aan hem. Er wordt dikwijls beweerd, dat de moderne schrijver bij de heerschende letterkundige toestanden den tijd mist, dien hij noodig zou hebben voor een goed overdachten opzet, een zorgvuldig ontwikkelde techniek, en een zuiveren stijl. Dit is helaas maar al te waar! De hedendaagsche schrijver, die succes heeft, kan zich de luxe niet permiteeren tien maanden, laat staan tien jaren te laten verloopen tusschen zijne verschillende werken, en het is waarschijnlijk te danken aan de koortsachtige haast, waarmede men tegenwoordig arbeidt, dat het vervolg op een goeden roman zoo menigmaal een groote teleurstelling brengt. Onze eeuw is waarlijk geen eeuw van fijnproevers. Wij eten, drinken en lezen nagenoeg alles, wat ons wordt voorgezet, en al mopperen wij een beetje over de kwaliteit van het gebodene, wij gevoelen zeer goed, dat klachten geen verandering kunnen brengen in de omstandigheden, die de oorzaak zijn van het verval der letterkunde. Het Spanje uit de dagen van Cervantes was vrij wat kritischer; het zou geen slecht of slordig gestijleerde werken hebben verdragen, maar er waren toch elementen voorhanden, die dikwijls de publicatie van een volgend boekdeel verhaastten, en de voornaamste reden van dit ongewenschte verschijnsel was ongetwijfeld letterkundige diefstal. Het schijnt, dat Cervantes aangespoord werd tot het uitgeven van het tweede deel van Don Quixote, door de verschijning in 1614 van een boek van Alonso Fernández de Avellaneda, dat een minderwaardig vervolg was op het eerste deel van zijngroot werk, en welks inleiding allerlei onbeschaamdheden van persoonlijken aard bevatten. Dat Cervantes zeer verstoord was over dezen letterkundigen diefstal blijkt wel uit het feit, dat hij al zijn ander werk liet liggen om zich geheel te geven aan het beëindigen van Don Quixote.

De laatste hoofdstukken van Don Quixote moest hij haastig afmaken, omdat zijn mededinger zijn plan gestolen had; en zoo was hij niet alleen gedwongen, het geheel om te werken, maar ook, het zoo spoedig mogelijk af te maken. Maar niettegenstaande dezen tegenspoed is een belangrijk gedeelte van het tweede boek waarlijk grootsch. Don Quixote moge hierin minder vermakelijk zijn, hij is veel diepzinniger geworden, en Sancho Panza wordt steeds verstandiger en helderder van oordeel. Ook de andere karakters zijn scherper geteekend dan in het eerste deel. Het vervolg van Don Quixote is inderdaad een groote spiegel, waarin de Spaansche maatschappij uit de dagen van Cervantes weerkaatst wordt door middel van een wonderbaar genie. Het geweldige succes van het werk moet wel de grootste voldoening zijn geweest voor den stervenden schrijver, en zal hem stellig hebben getroost voor de teleurstellingen van een leven, dat werd doorgebracht in ballingschap en armoede.

Lazarillo de Tormes.De grootste humoristische roman, die in Spanje geschreven was, voordat Don Quixote verscheen, wasLazarillo de Tormesvan Diego Hurfado de Mendoza, een veelzijdig man, die Spaansch gezant in Engeland is geweest. Hij was zoowel van vaders als van moeders zijde vanadellijkeafkomst, en werd in 1503 te Granada geboren. Daar hij een jongere zoon was, werd hij voor de kerk bestemd en dus studeerde hij aan de universiteit te Salamanca, waar hij reeds gedurende zijn studententijdden roman schreef, die hem beroemd heeft gemaakt. De levendige beschrijvingen, het diep doordringen in de verschillende karakters en de frissche humor, bezorgden het werk dadelijk een belangrijke plaats in de Spaansche letterkunde van dien tijd. Maar Mendoza veranderde reeds spoedig van beroep, en koos de politieke loopbaan. Karel V benoemde hem tot Gouverneur van Siena, een kleine Italiaansche republiek, die onder Spaansche heerschappij gekomen was. Mendoza had echter een trotsch en hardvochtig karakter, en tyranniseerde het ongelukkige volk, dat aan zijne zorgen was toevertrouwd, op ondragelijke wijze. Zij beklaagden zich bij den Keizer bitter over zijn gedrag, en toen er geen verbetering in den toestand kwam, trachtte men hem te dooden. Bij een dezer aanslagen op zijn leven, werd zijn paard onder hem gedood door een schot, dat voor hemzelf bestemd was. Gedurende zijn afwezigheid werd Siena ingenomen door een Fransch leger, en daar de weerlooze toestand der stad werd toegeschreven aan de omstandigheid, dat hij eenige troepen uit Siena verwijderd had, werd hij in 1554 naar Spanje teruggeroepen.Terwijl hij als staatsman en officier in Italië vertoefde, was Mendoza echter steeds werkzaam geweest op letterkundig gebied, want hij had zijne politieke aanteekeningen geschreven, een vertaling van Aristoteles, een verhandeling over werktuigkunde, en andere belangrijke werken, die er echter geen van alle toe bijdroegen, de populariteit te verhoogen, die zijn eerste roman hem bezorgd had.Lazaro, of beter gezegd Lazarillo (het verkleinwoord van dien naam) was de zoon van een molenaar, die zijn beroep uitoefende aan de oevers van de rivier de Tormes, aan welke omstandigheid hij zijn naam te danken had. Toen Lazarillo slechts tien jaren oud was, werd zijn vader gedood in een veldtocht tegen de Mooren, endaar zijn moeder niet in staat was hem te onderhouden, vertrouwde zij hem toe aan de zorgen van een blinden man, die bedelend door het land trok.Toen zij bij de brug van Salamanca kwamen, zag de jongen daar een steenen beest, dat den vorm had van een stier, en zijn meester zeide hem, dat wanneer hij zijn oor tegen het beeld zou leggen, hij het zou hooren brullen. Dit deed hij, maar de oude man duwde hem met zulk een geweld tegen het steenen beest, dat hij bijna het bewustzijn verloor; en zijn meester lachte hem nog op den koop toe uit, zeggende, dat de jongen van een blinden man zich nooit voor den gek mocht laten houden. »Ik kan je geen zilver of goud geven,« zeide hij, »maar wel iets, dat vrij wat meer waard is, nl. de wereldwijsheid, die ik door ondervinding gekregen heb.«De kleine Lazarillo kon slechts met de grootste moeite genoeg te eten krijgen. De oude bedelaar bewaarde zijn brood en vleesch in een linnen knapzak, die van boven stevig gesloten was; maar de jongen maakte een kleine torn onder in de zak, en verschafte zich op deze wijze de uitgezochtste stukken vleesch, spek en worst. Ook was het zijn taak de aalmoezen in ontvangst te nemen, die weldadige menschen den blinden man toewierpen, en een gedeelte daarvan bewaarde hij in zijn mond, totdat hij door langdurige oefening erin slaagde, een flinke hoeveelheid koperen munten in deze spaarpot op te bergen.Op een warmen dag ergerde het hem, te zien, dat de bedelaar wijn dronk, terwijl hij dorst moest lijden. De wijn werd bewaard in een grooten aarden kruik, en van tijd tot tijd gelukte het hem, een slok van den verkoelenden drank te bemachtigen. Maar al heel gauw ontdekte zijn meester de praktijken van den jongen, en daarna hield hij de kruik tusschen zijne knieën en bedektehij de opening met zijn hand. Daarom boorde Lazarillo in den bodem der kruik een gaatje, dat hij met was toestopte. Wanneer de blinde bedelaar aan den maaltijd bij het vuur zat, smolt de was, en Lazarillo hield zijn mond voor het gat, en dronk van den wijn. Zijn meester was woedend en verbaasd toen hij bemerkte, dat de drank verdwenen was en hij schreef die verdwijning toe aan toovenarij. Maar toen zijn pupil een volgend keer het kunstje herhaalde, pakte de stevige oude bedelaar met beide handen de kruik vast, en sloeg hem er zoo hevig mede op het hoofd, dat zij brak, en de jongen ernstig gewond werd. Van dien dag af koesterde Lazarillo een wrok tegen den blinden ouden dwingeland, en hij wreekte zich, door hem langs de slechtste wegen en over de modderigste paden te leiden.Lazarillo besloot een dienst te verlaten, waar hij wel schoppen maar geen geld kreeg, en dus bracht hij zijn meester naar de Arcade van Escalona, waarlangs een snelle beek vloeide. Wanneer men deze wilde oversteken, moest men òf springen, òf er tot den nek doorwaden.De bedelaar koos de eerste methode. De slimme Lazarillo zeide hem, dat het smalste gedeelte tegenover een grooten steenen pilaar was, en de ongelukkige bedelaar ging een paar schreden achteruit om een aanloop te kunnen nemen, en sprong toen met zulk een kracht over de beek, dat hij tegen den pilaar vloog, en bewusteloos neerviel. Met een triomfkreet holde Lazarillo weg, en nooit zag hij den blinde weer.Zijn volgende meester was een priester, en hoe ongelukkig zijne ondervindingen met den bedelaar ook waren geweest, zij waren niets in vergelijking met wat hij nu te verdragen had. Want de vrome man was boven alle beschrijving gierig en liet hem schandelijk hongerlijden. Hij bewaarde zijn brood in een groote houten kist, entoen de priester afwezig was, liet Lazarillo door een reizenden ketellapper een valschen sleutel er op maken, zoodat hij zich dagelijks kon te goed doen, totdat de gierige meester het tekort opmerkte. De priester dacht, dat de ratten hem bestalen, en omdat er verscheidene gaten in de kist waren, stopte hij deze zorgvuldig met kleine stukjes hout; maar het brood bleef verdwijnen, en daar een der buren een slang gezien had in de woning van den priester, kwam hij tot de conclusie, dat die de boosdoener was. Om niet ontdekt te worden, sliep Lazarillo met den sleutel van de kist in zijn mond; maar op zekeren nacht maakte hij bij het ademhalen een fluitend geluid op de opening van dit instrument, en de oude priester, die dacht, dat het het gesis van een slang was, gaf zulk een hevigen slag in de richting vanwaar het geluid kwam, dat hij Lazarillo voor geruimen tijd kreupel maakte. Toen de jongen hersteld was, nam de oude priester hem bij de hand, bracht hem naar buiten, en zeide: »Lazarillo, mijn zoon, gij hebt groote natuurlijke gaven: gij zijt werkelijk veel te knap voor zulk een oud man als ik ben, en ik wensch je nooit terug te zien. Vaarwel!«Lazarillo vond spoedig een nieuwen meester, die een voornaam en beschaafd man scheen. Maar hij bemerkte, dat hij nog ellendiger bezeild was dan vroeger, want al was zijn meester een deftig heer, hij bezat geen cent in de wereld, en hij was voor zijn dagelijksch brood volkomen afhankelijk van hetgeen de jongen kon loskrijgen van weldadige menschen. Op zekeren dag vroeg de waard om betaling, en de heer vertrok, volgens zijn zeggen om geld van zijn bankier te halen; maar hij keerde nooit terug, zoodat de ongelukkige deugniet weer zonder meester was.Toen kwam hij onder de goede zorgen van een verkooper van aflaten, die van stad tot stad trok. Opeen dezer reizen bevonden zij zich in een herberg, waar zijn meester vriendschap sloot met eenalguazilof konstabel. Op een keer hielden de vrienden tot laat in den nacht te zamen een drinkgelag, dat met een twist eindigde. En toen de priester den volgenden dag een inleidende preek hield om zijn waren aan te prijzen, trad dealguazilbinnen en beschuldigde hem van bedrog. De verkooper van aflaten bad onder groot vertoon van vroomheid, dat de hemelsche machten zouden oordeelen en denalguazilstraffen, en deze viel onder hevige stuiptrekkingen ter aarde. Enkele kerkbezoekers smeekten den monnik, dat hij zijn invloed zou gebruiken, opdat de toorn des hemels den verrader minder zwaar zou treffen, en de vrome man daalde van de preekstoel, en legde een bul, die hij, naar hij zeide, van den Paus had ontvangen, op het voorhoofd van den lijder. De man stond oogenblikkelijk quasi genezen op, en de gemeente was zoozeer overtuigd, dat er een wonder was geschied, dat zij den geheelen voorraad van den priester opkocht. Maar de slimme Lazarillo begreep dadelijk, dat het een opgezette vertooning van het tweetal was geweest. De laatste meester, dien Lazarillo kreeg, was de Aartspriester van Salvador, in wiens dienst het hem uitstekend ging; hij huwde een van diens dienstmaagden, maar zij bracht schande over zijn huis, en bij den dood zijner vrouw was hij armer dan ooit.Hier eindigt het verhaal. Het is onmogelijk in zulk een korte schets, recht te doen wedervaren aan de groote mate van kennis van het menschelijk hart, die uit dit kleine werk spreekt.Lazarillo de Tormeswas de voorlooper van de geheele school van Schelmen-romans, die in lateren tijd het type van de Spaansche geestesvoortbrengselen werd, en waaruit meesterwerken alsGuzman de Alfarache, deGil Blasvan Le Sage ende verhalen van Scarron voortkwamen, die denzelfden geest ademen als de boeken van den Engelschen schrijver Laurence Sterne; en nog steeds is de invloed van dit roman-type duidelijk merkbaar in sommige werken van Maurice Hewlett en Jeffery Farnol.

De grootste humoristische roman, die in Spanje geschreven was, voordat Don Quixote verscheen, wasLazarillo de Tormesvan Diego Hurfado de Mendoza, een veelzijdig man, die Spaansch gezant in Engeland is geweest. Hij was zoowel van vaders als van moeders zijde vanadellijkeafkomst, en werd in 1503 te Granada geboren. Daar hij een jongere zoon was, werd hij voor de kerk bestemd en dus studeerde hij aan de universiteit te Salamanca, waar hij reeds gedurende zijn studententijdden roman schreef, die hem beroemd heeft gemaakt. De levendige beschrijvingen, het diep doordringen in de verschillende karakters en de frissche humor, bezorgden het werk dadelijk een belangrijke plaats in de Spaansche letterkunde van dien tijd. Maar Mendoza veranderde reeds spoedig van beroep, en koos de politieke loopbaan. Karel V benoemde hem tot Gouverneur van Siena, een kleine Italiaansche republiek, die onder Spaansche heerschappij gekomen was. Mendoza had echter een trotsch en hardvochtig karakter, en tyranniseerde het ongelukkige volk, dat aan zijne zorgen was toevertrouwd, op ondragelijke wijze. Zij beklaagden zich bij den Keizer bitter over zijn gedrag, en toen er geen verbetering in den toestand kwam, trachtte men hem te dooden. Bij een dezer aanslagen op zijn leven, werd zijn paard onder hem gedood door een schot, dat voor hemzelf bestemd was. Gedurende zijn afwezigheid werd Siena ingenomen door een Fransch leger, en daar de weerlooze toestand der stad werd toegeschreven aan de omstandigheid, dat hij eenige troepen uit Siena verwijderd had, werd hij in 1554 naar Spanje teruggeroepen.

Terwijl hij als staatsman en officier in Italië vertoefde, was Mendoza echter steeds werkzaam geweest op letterkundig gebied, want hij had zijne politieke aanteekeningen geschreven, een vertaling van Aristoteles, een verhandeling over werktuigkunde, en andere belangrijke werken, die er echter geen van alle toe bijdroegen, de populariteit te verhoogen, die zijn eerste roman hem bezorgd had.

Lazaro, of beter gezegd Lazarillo (het verkleinwoord van dien naam) was de zoon van een molenaar, die zijn beroep uitoefende aan de oevers van de rivier de Tormes, aan welke omstandigheid hij zijn naam te danken had. Toen Lazarillo slechts tien jaren oud was, werd zijn vader gedood in een veldtocht tegen de Mooren, endaar zijn moeder niet in staat was hem te onderhouden, vertrouwde zij hem toe aan de zorgen van een blinden man, die bedelend door het land trok.

Toen zij bij de brug van Salamanca kwamen, zag de jongen daar een steenen beest, dat den vorm had van een stier, en zijn meester zeide hem, dat wanneer hij zijn oor tegen het beeld zou leggen, hij het zou hooren brullen. Dit deed hij, maar de oude man duwde hem met zulk een geweld tegen het steenen beest, dat hij bijna het bewustzijn verloor; en zijn meester lachte hem nog op den koop toe uit, zeggende, dat de jongen van een blinden man zich nooit voor den gek mocht laten houden. »Ik kan je geen zilver of goud geven,« zeide hij, »maar wel iets, dat vrij wat meer waard is, nl. de wereldwijsheid, die ik door ondervinding gekregen heb.«

De kleine Lazarillo kon slechts met de grootste moeite genoeg te eten krijgen. De oude bedelaar bewaarde zijn brood en vleesch in een linnen knapzak, die van boven stevig gesloten was; maar de jongen maakte een kleine torn onder in de zak, en verschafte zich op deze wijze de uitgezochtste stukken vleesch, spek en worst. Ook was het zijn taak de aalmoezen in ontvangst te nemen, die weldadige menschen den blinden man toewierpen, en een gedeelte daarvan bewaarde hij in zijn mond, totdat hij door langdurige oefening erin slaagde, een flinke hoeveelheid koperen munten in deze spaarpot op te bergen.

Op een warmen dag ergerde het hem, te zien, dat de bedelaar wijn dronk, terwijl hij dorst moest lijden. De wijn werd bewaard in een grooten aarden kruik, en van tijd tot tijd gelukte het hem, een slok van den verkoelenden drank te bemachtigen. Maar al heel gauw ontdekte zijn meester de praktijken van den jongen, en daarna hield hij de kruik tusschen zijne knieën en bedektehij de opening met zijn hand. Daarom boorde Lazarillo in den bodem der kruik een gaatje, dat hij met was toestopte. Wanneer de blinde bedelaar aan den maaltijd bij het vuur zat, smolt de was, en Lazarillo hield zijn mond voor het gat, en dronk van den wijn. Zijn meester was woedend en verbaasd toen hij bemerkte, dat de drank verdwenen was en hij schreef die verdwijning toe aan toovenarij. Maar toen zijn pupil een volgend keer het kunstje herhaalde, pakte de stevige oude bedelaar met beide handen de kruik vast, en sloeg hem er zoo hevig mede op het hoofd, dat zij brak, en de jongen ernstig gewond werd. Van dien dag af koesterde Lazarillo een wrok tegen den blinden ouden dwingeland, en hij wreekte zich, door hem langs de slechtste wegen en over de modderigste paden te leiden.

Lazarillo besloot een dienst te verlaten, waar hij wel schoppen maar geen geld kreeg, en dus bracht hij zijn meester naar de Arcade van Escalona, waarlangs een snelle beek vloeide. Wanneer men deze wilde oversteken, moest men òf springen, òf er tot den nek doorwaden.De bedelaar koos de eerste methode. De slimme Lazarillo zeide hem, dat het smalste gedeelte tegenover een grooten steenen pilaar was, en de ongelukkige bedelaar ging een paar schreden achteruit om een aanloop te kunnen nemen, en sprong toen met zulk een kracht over de beek, dat hij tegen den pilaar vloog, en bewusteloos neerviel. Met een triomfkreet holde Lazarillo weg, en nooit zag hij den blinde weer.

Zijn volgende meester was een priester, en hoe ongelukkig zijne ondervindingen met den bedelaar ook waren geweest, zij waren niets in vergelijking met wat hij nu te verdragen had. Want de vrome man was boven alle beschrijving gierig en liet hem schandelijk hongerlijden. Hij bewaarde zijn brood in een groote houten kist, entoen de priester afwezig was, liet Lazarillo door een reizenden ketellapper een valschen sleutel er op maken, zoodat hij zich dagelijks kon te goed doen, totdat de gierige meester het tekort opmerkte. De priester dacht, dat de ratten hem bestalen, en omdat er verscheidene gaten in de kist waren, stopte hij deze zorgvuldig met kleine stukjes hout; maar het brood bleef verdwijnen, en daar een der buren een slang gezien had in de woning van den priester, kwam hij tot de conclusie, dat die de boosdoener was. Om niet ontdekt te worden, sliep Lazarillo met den sleutel van de kist in zijn mond; maar op zekeren nacht maakte hij bij het ademhalen een fluitend geluid op de opening van dit instrument, en de oude priester, die dacht, dat het het gesis van een slang was, gaf zulk een hevigen slag in de richting vanwaar het geluid kwam, dat hij Lazarillo voor geruimen tijd kreupel maakte. Toen de jongen hersteld was, nam de oude priester hem bij de hand, bracht hem naar buiten, en zeide: »Lazarillo, mijn zoon, gij hebt groote natuurlijke gaven: gij zijt werkelijk veel te knap voor zulk een oud man als ik ben, en ik wensch je nooit terug te zien. Vaarwel!«

Lazarillo vond spoedig een nieuwen meester, die een voornaam en beschaafd man scheen. Maar hij bemerkte, dat hij nog ellendiger bezeild was dan vroeger, want al was zijn meester een deftig heer, hij bezat geen cent in de wereld, en hij was voor zijn dagelijksch brood volkomen afhankelijk van hetgeen de jongen kon loskrijgen van weldadige menschen. Op zekeren dag vroeg de waard om betaling, en de heer vertrok, volgens zijn zeggen om geld van zijn bankier te halen; maar hij keerde nooit terug, zoodat de ongelukkige deugniet weer zonder meester was.

Toen kwam hij onder de goede zorgen van een verkooper van aflaten, die van stad tot stad trok. Opeen dezer reizen bevonden zij zich in een herberg, waar zijn meester vriendschap sloot met eenalguazilof konstabel. Op een keer hielden de vrienden tot laat in den nacht te zamen een drinkgelag, dat met een twist eindigde. En toen de priester den volgenden dag een inleidende preek hield om zijn waren aan te prijzen, trad dealguazilbinnen en beschuldigde hem van bedrog. De verkooper van aflaten bad onder groot vertoon van vroomheid, dat de hemelsche machten zouden oordeelen en denalguazilstraffen, en deze viel onder hevige stuiptrekkingen ter aarde. Enkele kerkbezoekers smeekten den monnik, dat hij zijn invloed zou gebruiken, opdat de toorn des hemels den verrader minder zwaar zou treffen, en de vrome man daalde van de preekstoel, en legde een bul, die hij, naar hij zeide, van den Paus had ontvangen, op het voorhoofd van den lijder. De man stond oogenblikkelijk quasi genezen op, en de gemeente was zoozeer overtuigd, dat er een wonder was geschied, dat zij den geheelen voorraad van den priester opkocht. Maar de slimme Lazarillo begreep dadelijk, dat het een opgezette vertooning van het tweetal was geweest. De laatste meester, dien Lazarillo kreeg, was de Aartspriester van Salvador, in wiens dienst het hem uitstekend ging; hij huwde een van diens dienstmaagden, maar zij bracht schande over zijn huis, en bij den dood zijner vrouw was hij armer dan ooit.

Hier eindigt het verhaal. Het is onmogelijk in zulk een korte schets, recht te doen wedervaren aan de groote mate van kennis van het menschelijk hart, die uit dit kleine werk spreekt.Lazarillo de Tormeswas de voorlooper van de geheele school van Schelmen-romans, die in lateren tijd het type van de Spaansche geestesvoortbrengselen werd, en waaruit meesterwerken alsGuzman de Alfarache, deGil Blasvan Le Sage ende verhalen van Scarron voortkwamen, die denzelfden geest ademen als de boeken van den Engelschen schrijver Laurence Sterne; en nog steeds is de invloed van dit roman-type duidelijk merkbaar in sommige werken van Maurice Hewlett en Jeffery Farnol.

Guzman de Alfarache.Mateo Aleman, de schrijver van den grooten SchelmenromanGuzman de Alfarachewerd in Sevilla geboren. In zijn jeugd versmaadde hij een gouvernementsbetrekking en stak hij naar Mexico over, waar hij in 1609 een werk uitgaf over Spaansche taalkunde, benevens verscheidene Latijnsche verhandelingen. Maar zijn naam als romanschrijver verwierf hij door zijnVita del Picaro Guzman de Alfarache, een werk, dat van zijn eerste verschijning in 1599 af, overgebracht is in elke Europeesche taal. Ofschoon het geschreven is in de meest zuivere en klassiek letterkundige stijl, is het toch los en natuurlijk, en het vindt zijn weerga niet in de schildering van de laagste klassen derCastiliaanschemaatschappij en van de gewoonten en denkbeelden van den tijd, waarin hij leefde.»Mijne voorouders,« vertelt Guzman, »kwamen oorspronkelijk uit de Levant. Maar zij vestigden zich te Genua, en oefenden in die stad het beroep van koopman uit op zulk een wijze, dat zij beschuldigd werden van woeker«.De omstandigheid, dat deze levendige avonturier uit zulk een weinig eerbiedwaardig geslacht voortkwam, leidde er wel toe, dat hij reeds op jeugdigen leeftijd in aanraking kwam met allerlei schurkenstreken. Maar al waren zijne bloedverwanten allesbehalve kieskeurig waar het den handel betrof, zij verborgen hun schandelijk gedrag onder den mantel van schijnheiligheid en maatschappelijk fatsoen. Zij ontbraken nooit bij de Mis, en niemand zou iets hebben kunnen inbrengen tegen hunparticulier leven. Voor de geboorte van Guzman hoorde zijn vader, dat één zijner correspondenten te Sevilla failliet was gegaan, en toen hij daarheen ging om zelf orde op zaken te stellen, werd hij gevangen genomen door een Algerijnschen zeeroover; hij ging over tot den Mohammedaanschen godsdienst en huwde een Moorsche vrouw. Toen zijn agent te Sevilla hoorde wat zijn voornaamsten schuldeischer overkomen was, ordende hij zijne zaken zonder diens hulp, en zoo was hij in korten tijd beter af dan ooit tevoren. Maar het gelukte den vader van Guzman te ontsnappen, en toen hij te Sevilla aankwam, eischte hij een afrekening van zijn oneerlijken handelsvriend, van wien hij een flinke som loskreeg. Daarna vestigde hij een zaak te Sevilla, en kocht een landgoed, dat hij St. Juan de Alfarache noemde. Hier leefde hij in overvloed, en nadat hij de weduwe van een ouden ridder gehuwd had, was ook zijn maatschappelijke positie uitstekend. Kort daarna werd zijn zoon Guzman geboren. Maar de Alfarache was zeer gesteld op vroolijk gezelschap, praal en uiterlijk vertoon, en nadat hij eerst een groot gedeelte van zijn fortuin verkwist had, duurde het niet lang, of hij ging zelf bankroet, waarna hij de tol aan de natuur betaalde.Zijn weduwe en de kleine Guzman bleven onverzorgd achter, en toen de knaap in zijn veertiende jaar was, besloot hij zijn fortuin te zoeken; hij reisde dus naar Genua, in de hoop, dat de bloedverwanten van zijn vader bereid zouden zijn hem te helpen. Spoedig bereikte hij een herberg, waar hij iets te eten vroeg. Men bracht hem een ommelet, die, zooals hij zeide, beter een »eierpap« zou kunnen heeten, maar waarop hij toch aanviel »als een varken op eikels.« Bij het verlaten van de herberg gevoelde hij zich ellendig, en in een toestand, die de bezwijming nabij was, ontmoette hij een ezeldrijver,wien hij het onsmakelijke maal beschreef, dat hij juist genuttigd had; deze lachte hartelijk om het verhaal en bood hem vriendelijk aan, een zijner muilezels te bestijgen waarna zij spoedig in Oostelijke richting draafden. Korten tijd daarna ontmoetten zij twee monniken, en kwamen zij bij een herberg, waar zij weer een slecht maal kregen, dat door den waard echter zóó werd opgehemeld, dat de arme jongen wel gedwongen was, het zonder veel drukte te verorberen. Maar tot zijn grooten schrik ontdekte hij later, dat het gerecht bereid was van het vleesch van een jongen muilezel. Toen de herbergier hiervan beschuldigd werd, was hij zoo woedend, dat hij een groot zwaard greep, waarop de ezeldrijver een hooivork nam, en er zou zeker een moord gebeurd zijn, wanneer niet de stedelijke politie de vechtenden gescheiden had. De oneerlijke waard werd naar de gevangenis gebracht, maar ofschoon hij bekende den muilezel te hebben geslacht, wilde hij niet toegeven, dat hij den mantel van Guzman gestolen had, die spoorloos verdwenen was, en de knaap was dus genoodzaakt de herberg te verlaten zonder dit uitrustingstuk.Toen Guzman en de ezeldrijver hun weg vervolgden, werden zij spoedig achterhaald door twee personen, die op muilezels gezeten waren, en die hen met de grootste opmerkzaamheid monsterden. Plotseling wierpen zij zich op den ongelukkigen knaap, bewerende, dat hij eenige kostbare juweelen gestolen had. De ezeldrijver kwam tusschen beiden, maar ook hij werd ruw aangegrepen, en de vreemdelingen bonden de beide reiskameraden aan hunne ezels vast. Op hetzelfde oogenblik kwamen de twee monniken weder opdagen, die zich vermaakten met het doen van verhalen, waarvan de strekking neerkwam op de wisselvalligheid van ’s menschen lot. Maar deze verhalen zijn veel te lang om ze hier tevertellen en daarenboven hebbenzijweinig te maken met den draad van ons verhaal.Het gezelschap kwam toen bij de poorten van Cazalla, waar het gerecht uitmaakte, dat Guzman ten onrechte gevangen genomen was, en waar hem dus de vrijheid weergegeven werd. Hij nam zijn intrek in de beste herberg, die de stad er op nahield en den volgenden morgen begaf hij zich te voet op weg naar Madrid.In een herberg in een der buitenwijken der hoofdstad ontmoette hij een weldadigen monnik, die zijn maal met hem deelde. Maar den volgenden morgen trachtte de waard hem met zijn rekening te bedriegen, en hij was op het punt hem bij wijze van betaling zijn jas af te nemen, toen de ezeldrijver, die zich weer bij hem gevoegd had, tusschenbeiden kwam, en als zijn meening te kennen gaf, dat Guzman van huis was weggeloopen. De slechte waard zag hierin een kans om zich te verrijken, en bood aan, den jongen in zijn dienst te nemen als staljongen; hij zou dan de ezeldrijvers, die in de herberg overnachtten, moeten helpen bij het stallen en voederen der ezels. Hier werd de jonge Guzman dan ingewijd in allerlei oneerlijke praktijken, want wanneer een voorname gast de herberg bezocht, kregen zijne muilezels of paarden slechts een handvol voer, terwijl hem de gewone prijs berekend werd. Inderdaad was deze herberg een broeinest van ongerechtigheden, en het leven daar werd Guzman zóó ondragelijk, dat hij met het kleine beetje geld, dat hij gespaard had, en de opbrengst van zijn jas en vest, met de noorderzon vertrok, en zich bij een troep voorbijtrekkende bedelaars voegde. Deze menschen leidden een kostelijk leven van hetgeen zij bedelden en stroopten; het waren onverbeterlijke spelers, en ’s avonds had Guzman volop gelegenheid, valsch te leeren spelen. Later nam hij echter dienst als koksjongen bij eenadellijkheer.

Mateo Aleman, de schrijver van den grooten SchelmenromanGuzman de Alfarachewerd in Sevilla geboren. In zijn jeugd versmaadde hij een gouvernementsbetrekking en stak hij naar Mexico over, waar hij in 1609 een werk uitgaf over Spaansche taalkunde, benevens verscheidene Latijnsche verhandelingen. Maar zijn naam als romanschrijver verwierf hij door zijnVita del Picaro Guzman de Alfarache, een werk, dat van zijn eerste verschijning in 1599 af, overgebracht is in elke Europeesche taal. Ofschoon het geschreven is in de meest zuivere en klassiek letterkundige stijl, is het toch los en natuurlijk, en het vindt zijn weerga niet in de schildering van de laagste klassen derCastiliaanschemaatschappij en van de gewoonten en denkbeelden van den tijd, waarin hij leefde.

»Mijne voorouders,« vertelt Guzman, »kwamen oorspronkelijk uit de Levant. Maar zij vestigden zich te Genua, en oefenden in die stad het beroep van koopman uit op zulk een wijze, dat zij beschuldigd werden van woeker«.

De omstandigheid, dat deze levendige avonturier uit zulk een weinig eerbiedwaardig geslacht voortkwam, leidde er wel toe, dat hij reeds op jeugdigen leeftijd in aanraking kwam met allerlei schurkenstreken. Maar al waren zijne bloedverwanten allesbehalve kieskeurig waar het den handel betrof, zij verborgen hun schandelijk gedrag onder den mantel van schijnheiligheid en maatschappelijk fatsoen. Zij ontbraken nooit bij de Mis, en niemand zou iets hebben kunnen inbrengen tegen hunparticulier leven. Voor de geboorte van Guzman hoorde zijn vader, dat één zijner correspondenten te Sevilla failliet was gegaan, en toen hij daarheen ging om zelf orde op zaken te stellen, werd hij gevangen genomen door een Algerijnschen zeeroover; hij ging over tot den Mohammedaanschen godsdienst en huwde een Moorsche vrouw. Toen zijn agent te Sevilla hoorde wat zijn voornaamsten schuldeischer overkomen was, ordende hij zijne zaken zonder diens hulp, en zoo was hij in korten tijd beter af dan ooit tevoren. Maar het gelukte den vader van Guzman te ontsnappen, en toen hij te Sevilla aankwam, eischte hij een afrekening van zijn oneerlijken handelsvriend, van wien hij een flinke som loskreeg. Daarna vestigde hij een zaak te Sevilla, en kocht een landgoed, dat hij St. Juan de Alfarache noemde. Hier leefde hij in overvloed, en nadat hij de weduwe van een ouden ridder gehuwd had, was ook zijn maatschappelijke positie uitstekend. Kort daarna werd zijn zoon Guzman geboren. Maar de Alfarache was zeer gesteld op vroolijk gezelschap, praal en uiterlijk vertoon, en nadat hij eerst een groot gedeelte van zijn fortuin verkwist had, duurde het niet lang, of hij ging zelf bankroet, waarna hij de tol aan de natuur betaalde.

Zijn weduwe en de kleine Guzman bleven onverzorgd achter, en toen de knaap in zijn veertiende jaar was, besloot hij zijn fortuin te zoeken; hij reisde dus naar Genua, in de hoop, dat de bloedverwanten van zijn vader bereid zouden zijn hem te helpen. Spoedig bereikte hij een herberg, waar hij iets te eten vroeg. Men bracht hem een ommelet, die, zooals hij zeide, beter een »eierpap« zou kunnen heeten, maar waarop hij toch aanviel »als een varken op eikels.« Bij het verlaten van de herberg gevoelde hij zich ellendig, en in een toestand, die de bezwijming nabij was, ontmoette hij een ezeldrijver,wien hij het onsmakelijke maal beschreef, dat hij juist genuttigd had; deze lachte hartelijk om het verhaal en bood hem vriendelijk aan, een zijner muilezels te bestijgen waarna zij spoedig in Oostelijke richting draafden. Korten tijd daarna ontmoetten zij twee monniken, en kwamen zij bij een herberg, waar zij weer een slecht maal kregen, dat door den waard echter zóó werd opgehemeld, dat de arme jongen wel gedwongen was, het zonder veel drukte te verorberen. Maar tot zijn grooten schrik ontdekte hij later, dat het gerecht bereid was van het vleesch van een jongen muilezel. Toen de herbergier hiervan beschuldigd werd, was hij zoo woedend, dat hij een groot zwaard greep, waarop de ezeldrijver een hooivork nam, en er zou zeker een moord gebeurd zijn, wanneer niet de stedelijke politie de vechtenden gescheiden had. De oneerlijke waard werd naar de gevangenis gebracht, maar ofschoon hij bekende den muilezel te hebben geslacht, wilde hij niet toegeven, dat hij den mantel van Guzman gestolen had, die spoorloos verdwenen was, en de knaap was dus genoodzaakt de herberg te verlaten zonder dit uitrustingstuk.

Toen Guzman en de ezeldrijver hun weg vervolgden, werden zij spoedig achterhaald door twee personen, die op muilezels gezeten waren, en die hen met de grootste opmerkzaamheid monsterden. Plotseling wierpen zij zich op den ongelukkigen knaap, bewerende, dat hij eenige kostbare juweelen gestolen had. De ezeldrijver kwam tusschen beiden, maar ook hij werd ruw aangegrepen, en de vreemdelingen bonden de beide reiskameraden aan hunne ezels vast. Op hetzelfde oogenblik kwamen de twee monniken weder opdagen, die zich vermaakten met het doen van verhalen, waarvan de strekking neerkwam op de wisselvalligheid van ’s menschen lot. Maar deze verhalen zijn veel te lang om ze hier tevertellen en daarenboven hebbenzijweinig te maken met den draad van ons verhaal.

Het gezelschap kwam toen bij de poorten van Cazalla, waar het gerecht uitmaakte, dat Guzman ten onrechte gevangen genomen was, en waar hem dus de vrijheid weergegeven werd. Hij nam zijn intrek in de beste herberg, die de stad er op nahield en den volgenden morgen begaf hij zich te voet op weg naar Madrid.

In een herberg in een der buitenwijken der hoofdstad ontmoette hij een weldadigen monnik, die zijn maal met hem deelde. Maar den volgenden morgen trachtte de waard hem met zijn rekening te bedriegen, en hij was op het punt hem bij wijze van betaling zijn jas af te nemen, toen de ezeldrijver, die zich weer bij hem gevoegd had, tusschenbeiden kwam, en als zijn meening te kennen gaf, dat Guzman van huis was weggeloopen. De slechte waard zag hierin een kans om zich te verrijken, en bood aan, den jongen in zijn dienst te nemen als staljongen; hij zou dan de ezeldrijvers, die in de herberg overnachtten, moeten helpen bij het stallen en voederen der ezels. Hier werd de jonge Guzman dan ingewijd in allerlei oneerlijke praktijken, want wanneer een voorname gast de herberg bezocht, kregen zijne muilezels of paarden slechts een handvol voer, terwijl hem de gewone prijs berekend werd. Inderdaad was deze herberg een broeinest van ongerechtigheden, en het leven daar werd Guzman zóó ondragelijk, dat hij met het kleine beetje geld, dat hij gespaard had, en de opbrengst van zijn jas en vest, met de noorderzon vertrok, en zich bij een troep voorbijtrekkende bedelaars voegde. Deze menschen leidden een kostelijk leven van hetgeen zij bedelden en stroopten; het waren onverbeterlijke spelers, en ’s avonds had Guzman volop gelegenheid, valsch te leeren spelen. Later nam hij echter dienst als koksjongen bij eenadellijkheer.

Guzman als koksjongen.In deze betrekking maakte Guzman een prettigen tijd door, want het ontbrak in het huis van den ridder niet aan vroolijkheid. De jongen deed echter uitstekend zijn plicht, maar de ondeugd van het spel kreeg hem te pakken, en dikwijls zat hij tot laat in den nacht met de lakeien en livreiknechten aan de speeltafel. Op deze wijze verloor hij het geld, dat hij verdiend had, dadelijk weer, en toen hij niets meer had om aan zijn hartstocht voor het spel te voldoen, begon hij allerlei kleinigheden, die hij in huis kon machtig worden, te stelen, waarbij hij zijn geweten geruststelde met de overweging, dat de anderen hetzelfde deden. Op zekeren dag had zijn meester voor eenige vrienden een groot drinkgelag aangericht, en toen Guzman de zaal binnenkwam, waar zij bijeen waren, vond hij hen allen in vasten slaap. Toen zag hij op tafel een grooten zilveren drinkbeker staan, dien hij zich vlug toeeigende. De vrouw van den kok miste het voorwerp al heel spoedig, en er werd een onderzoek ingesteld naar de verdwijning ervan, waarop de slimme knaap den beker naar een goudsmid bracht, die hem zóó mooi oppoetste, dat hij geheel nieuw leek. Hij bracht hem terug naar de koksvrouw, die in grooten angst verkeerde, dat haar meester van het verlies zou hooren, en hij vertelde haar, dat hij bij den juwelier juist zulk een beker gevonden had, dien hij voor zes-en-vijftigrealeskon koopen; en in haar verlangen, niet in moeilijkheden te komen, gaf zij hem dadelijk deze som. Maar het geld, dat op deze oneerlijke wijze verkregen was, werd oogenblikkelijk weer aan de speeltafel verloren, zoodat Guzman even arm was als voorheen.Eenigen tijd later kreeg de kok bevel, een schitterenden maaltijd aan te richten voor een vreemden edelman, die eerst sedert kort in Madrid vertoefde. De koksjongenmoest hiervoor een grooten zak met wild in ontvangst nemen, dien hij naar huis droeg. Maar daar het reeds laat was, nam hij hem mede naar zijn eigen zolderkamer. Midden in den nacht werd hij wakker, doordat katten vochten om een van de hazen, die in den zak waren. Toen Guzman zag, dat men dezen haas niet miste, en dat de lakeien links en rechts van de voorraden stalen, stak hij een half dozijn eieren in zijn zak. Maar de chef-kok zag het en gaf hem zulk een geweldigen schop, dat hij viel, waardoor de gebroken eieren uit zijn zak dropen, tot groot vermaak van de omstanders. Het gelukte hem echter, een paar patrijzen en eenige kwartels te verdonkeremanen; deze wilde hij aan een anderen kok verkoopen; maar zijn meester, die hem niet vertrouwde, volgde hem, en ontdekte, wat hij in zijn schild voerde, waarop hij op staanden voet ontslagen werd, nadat hij een flink pak ransel gekregen had.Daarna bleef hem niets anders over dan weer terug te keeren tot zijn vroeger beroep van boodschaplooper. Maar spoedig hoorde hij, dat er binnenkort eenige troepen naar Genua zouden worden ingescheept, en hij besloot zich ook te laten aanmonsteren. Een oude apotheker, die nooit iets oneerlijks van hem ondervonden had, zond hem naar een vreemden koopman met een groote hoeveelheid zilver, dat Guzman in een diepen kuil bij de rivier verstopte. Toen hij den volgenden morgen bij deze plaats terugkwam, en de zakken met geld opgroef, ontdekte hij, dat zij vijf-en-twintig-honderdrealesin zilver, en dertigpistolesin goud bevatten. Hij nam de zakken op zijn rug, opdat men ze voor de bagage van een reiziger zou aanzien, en begaf zich op weg naar Toledo. Hij zorgde er echter steeds voor, den grooten weg te vermijden, en slechts stille wegen te bewandelen.Toen hij nog slechts twee mijlen van Toledo verwijderd was, liep hij een bosch in, waar hij gedurende het overige gedeelte van den dag wilde rusten, omdat hij niet in de stad wilde komen, voordat het donker was.Hij was van plan naar Genua te gaan, en zijne bloedverwanten op te zoeken, en hij dacht er juist over, hoe hij zijn geld het best zou kunnen besteden om bij hen te komen en een goeden indruk op hen te maken, toen hij een geluid hoorde, en toen hij zich haastig omkeerde, zag hij een jongen man, ongeveer van zijn eigen leeftijd, die achterover op den grond lag, met het hoofd tegen een boom. Guzman deelde zijn wijn met hem, en de jongeling vertelde hem, dat hij geen cent bezat. Guzman bood hem aan, eenige van zijne kleederen te koopen, die hij in een bundel bij zich droeg, en hij maakte een van zijne geldzakken open, om hem te laten zien, dat hij in staat was te betalen. Voor honderdrealesging een prachtig pak kleeren in zijne handen over, en nadat Guzman afscheid genomen had van den vreemdeling, begaf hij zich naar Toledo, waar hij dadelijk zijn intrek nam in de beste herberg. Den volgenden dag schafte hij zich allerlei kleedingstukken aan, die hij noodig had, maar zijn ijdelheid werd hem de baas, en hij bestelde een prachtig pak, dat hem een schat kostte. Des Zondags ging hij naar de Cathedraal, waar hij een bekoorlijke dame ontmoette die hem vroeg haar naar haar huis te geleiden, om daar den avondmaaltijd te gebruiken. Guzman bestelde voor deze gelegenheid allerlei kostbare spijzen en dranken, maar het paar had zich nauwelijks aan tafel gezet, of er werd luid op de deur geklopt, en de dame riep hevig verschrikt, dat haar broeder thuisgekomen was, en dat Guzman zich zoo vlug mogelijk verbergen moest. De eenige plaats, waar hij zich behoorlijk verstoppen kon, was een groot, omgekeerd bad, en vanuit deze schuilplaatshad hij het genoegen te zien, hoe de heer, die zoo juist was binnengekomen, alle kostbare gerechten, die hij betaald had, opat, en de vier flesschen wijn, die hij voor zijn eigen gebruik had gekocht, tot op den laatsten droppel ledigde. Spoedig na dit overvloedig maal, viel de heer in een diepen slaap, en Guzman maakte van deze gelegenheid gebruik weg te sluipen als een armer doch wijzer man.Daar Guzman hoorde, dat eenalguazilbijzonder belangstellend naar hem gevraagd had, vertrok hij haastig uit Toledo, en voegde zich te Almagro bij de soldaten, die naar Genua gingen. Hun kapitein, die onder den indruk kwam van zijn net voorkomen, begroette hem als zijn wapenbroeder, en behandelde hem als zijn gelijke. Guzman had in Toledo een knechtje in zijn dienst genomen, en deze kleine schelm vertelde overal rond, dat zijn meester een voornaam heer was. Maar de beurs van onzen held geraakte al aardig leeg, ofschoon hij nog ongeveer de helft van zijne oneerlijk verkregen bezittingen had. Inplaats dat het gezelschap dadelijk scheep ging, bleef het nog ongeveer drie maanden in Barcelona, zoodat zijne geldmiddelen spoedig uitgeput raakten, en hij door de officieren verwaarloosd en door de soldaten gemeden werd. Zijn kapitein had echter medelijden met hem, en bood hem een plaats aan zijn bediendentafel aan; dit was, volgens zijn zeggen, het eenige wat hij voor hem doen kon, want hij was zelf genoodzaakt buitenshuis te gaan eten omdat hij niet in staat was, zijne vrienden thuis te ontvangen. Guzmanbetuigdehem zijn dankbaarheid, en gaf hem te kennen, dat hij misschien later in de gelegenheid zou zijn, hem weer te helpen. De soldaten waren in het dorp ingekwartierd, en Guzman verzon het systeem van in elk huis meer manschappen onder te brengen dan noodzakelijk was; hij dreigdetenminste dit te doen, zoodat de beangste inwoners al heel blij waren, wanneer zij hem konden afkoopen. Op deze wijze herstelde hij den geschokten geldelijken toestand van den kapitein volkomen, en daar hem vele geschenken in den vorm van levensmiddelen door de angstige dorpsbewoners werden toegezonden, hadden de jeugdige schelm en zijn chef een goed leven. Maar nu werd hij overmoediger, en met zes van de meest roekelooze mannen van zijn compagnie, begon hij de voorbijgangers op den heirweg te berooven. Toen zijn kapitein dit echter hoorde, maakte hij dadelijk een einde aan dit gevaarlijke spelletje.Op zekeren dag bemerkte Guzman, dat onder de weinige kostbaarheden, die den kapitein nog waren overgebleven, zich een bijzonder mooi gouden relikwieën-kastje bevond, met diamanten versierd, en hij vroeg hem dit voor eenige dagen te leen. De overmoedige jongeling ging er dadelijk mee naar een juwelier, wien hij het kostbare stuk aanbood voor tweehonderd kronen. Maar de man wilde hem er niet meer dan honderdtwintig voor geven, op welk aanbod Guzman niet wilde ingaan. De juwelier kwam den volgenden dag weer bij hem en hernieuwde zijn aanbod, dat nu door den jongen man aangenomen werd. Guzman overhandigde hem het foedraal waarin het kastje bewaard werd, en ontving hiervoor in ruil de honderdtwintig kronen. Maar nauwelijks had de oude man het huis verlaten, of de jonge avonturier begon te roepen: »Houd den dief! houd den dief!« Eenige soldaten grepen den juwelier, en Guzman riep opgewonden, dat hij hem het relikwieën-kastje van den kapitein ontstolen had. De juwelier verzekerde de politiemannen, dat hij het voorwerp voor honderdtwintig kronen had gekocht, doch dit werd door Guzman ontkend. De ongelukkige goudsmid werd voor den rechter gebracht,en daar hij wegens woekerhandel een slechte reputatie genoot, werd hij gedwongen het kostbare voorwerp terug te geven. Maar ofschoon de kapitein heel blij was met het geld, dat zoo onrechtmatig verkregen was, vreesde hij toch, dat een verdere omgang met zulk een schurk als de Alfarache, hem ten gronde zou richten. Eenige dagen later scheepten de troepen zich in naar Genua, en toen zij daar waren aangekomen, zeidezijnchef hem, dat het beter was, dat zij scheidden, en hij drukte hem eenpistolein de hand.

In deze betrekking maakte Guzman een prettigen tijd door, want het ontbrak in het huis van den ridder niet aan vroolijkheid. De jongen deed echter uitstekend zijn plicht, maar de ondeugd van het spel kreeg hem te pakken, en dikwijls zat hij tot laat in den nacht met de lakeien en livreiknechten aan de speeltafel. Op deze wijze verloor hij het geld, dat hij verdiend had, dadelijk weer, en toen hij niets meer had om aan zijn hartstocht voor het spel te voldoen, begon hij allerlei kleinigheden, die hij in huis kon machtig worden, te stelen, waarbij hij zijn geweten geruststelde met de overweging, dat de anderen hetzelfde deden. Op zekeren dag had zijn meester voor eenige vrienden een groot drinkgelag aangericht, en toen Guzman de zaal binnenkwam, waar zij bijeen waren, vond hij hen allen in vasten slaap. Toen zag hij op tafel een grooten zilveren drinkbeker staan, dien hij zich vlug toeeigende. De vrouw van den kok miste het voorwerp al heel spoedig, en er werd een onderzoek ingesteld naar de verdwijning ervan, waarop de slimme knaap den beker naar een goudsmid bracht, die hem zóó mooi oppoetste, dat hij geheel nieuw leek. Hij bracht hem terug naar de koksvrouw, die in grooten angst verkeerde, dat haar meester van het verlies zou hooren, en hij vertelde haar, dat hij bij den juwelier juist zulk een beker gevonden had, dien hij voor zes-en-vijftigrealeskon koopen; en in haar verlangen, niet in moeilijkheden te komen, gaf zij hem dadelijk deze som. Maar het geld, dat op deze oneerlijke wijze verkregen was, werd oogenblikkelijk weer aan de speeltafel verloren, zoodat Guzman even arm was als voorheen.

Eenigen tijd later kreeg de kok bevel, een schitterenden maaltijd aan te richten voor een vreemden edelman, die eerst sedert kort in Madrid vertoefde. De koksjongenmoest hiervoor een grooten zak met wild in ontvangst nemen, dien hij naar huis droeg. Maar daar het reeds laat was, nam hij hem mede naar zijn eigen zolderkamer. Midden in den nacht werd hij wakker, doordat katten vochten om een van de hazen, die in den zak waren. Toen Guzman zag, dat men dezen haas niet miste, en dat de lakeien links en rechts van de voorraden stalen, stak hij een half dozijn eieren in zijn zak. Maar de chef-kok zag het en gaf hem zulk een geweldigen schop, dat hij viel, waardoor de gebroken eieren uit zijn zak dropen, tot groot vermaak van de omstanders. Het gelukte hem echter, een paar patrijzen en eenige kwartels te verdonkeremanen; deze wilde hij aan een anderen kok verkoopen; maar zijn meester, die hem niet vertrouwde, volgde hem, en ontdekte, wat hij in zijn schild voerde, waarop hij op staanden voet ontslagen werd, nadat hij een flink pak ransel gekregen had.

Daarna bleef hem niets anders over dan weer terug te keeren tot zijn vroeger beroep van boodschaplooper. Maar spoedig hoorde hij, dat er binnenkort eenige troepen naar Genua zouden worden ingescheept, en hij besloot zich ook te laten aanmonsteren. Een oude apotheker, die nooit iets oneerlijks van hem ondervonden had, zond hem naar een vreemden koopman met een groote hoeveelheid zilver, dat Guzman in een diepen kuil bij de rivier verstopte. Toen hij den volgenden morgen bij deze plaats terugkwam, en de zakken met geld opgroef, ontdekte hij, dat zij vijf-en-twintig-honderdrealesin zilver, en dertigpistolesin goud bevatten. Hij nam de zakken op zijn rug, opdat men ze voor de bagage van een reiziger zou aanzien, en begaf zich op weg naar Toledo. Hij zorgde er echter steeds voor, den grooten weg te vermijden, en slechts stille wegen te bewandelen.

Toen hij nog slechts twee mijlen van Toledo verwijderd was, liep hij een bosch in, waar hij gedurende het overige gedeelte van den dag wilde rusten, omdat hij niet in de stad wilde komen, voordat het donker was.

Hij was van plan naar Genua te gaan, en zijne bloedverwanten op te zoeken, en hij dacht er juist over, hoe hij zijn geld het best zou kunnen besteden om bij hen te komen en een goeden indruk op hen te maken, toen hij een geluid hoorde, en toen hij zich haastig omkeerde, zag hij een jongen man, ongeveer van zijn eigen leeftijd, die achterover op den grond lag, met het hoofd tegen een boom. Guzman deelde zijn wijn met hem, en de jongeling vertelde hem, dat hij geen cent bezat. Guzman bood hem aan, eenige van zijne kleederen te koopen, die hij in een bundel bij zich droeg, en hij maakte een van zijne geldzakken open, om hem te laten zien, dat hij in staat was te betalen. Voor honderdrealesging een prachtig pak kleeren in zijne handen over, en nadat Guzman afscheid genomen had van den vreemdeling, begaf hij zich naar Toledo, waar hij dadelijk zijn intrek nam in de beste herberg. Den volgenden dag schafte hij zich allerlei kleedingstukken aan, die hij noodig had, maar zijn ijdelheid werd hem de baas, en hij bestelde een prachtig pak, dat hem een schat kostte. Des Zondags ging hij naar de Cathedraal, waar hij een bekoorlijke dame ontmoette die hem vroeg haar naar haar huis te geleiden, om daar den avondmaaltijd te gebruiken. Guzman bestelde voor deze gelegenheid allerlei kostbare spijzen en dranken, maar het paar had zich nauwelijks aan tafel gezet, of er werd luid op de deur geklopt, en de dame riep hevig verschrikt, dat haar broeder thuisgekomen was, en dat Guzman zich zoo vlug mogelijk verbergen moest. De eenige plaats, waar hij zich behoorlijk verstoppen kon, was een groot, omgekeerd bad, en vanuit deze schuilplaatshad hij het genoegen te zien, hoe de heer, die zoo juist was binnengekomen, alle kostbare gerechten, die hij betaald had, opat, en de vier flesschen wijn, die hij voor zijn eigen gebruik had gekocht, tot op den laatsten droppel ledigde. Spoedig na dit overvloedig maal, viel de heer in een diepen slaap, en Guzman maakte van deze gelegenheid gebruik weg te sluipen als een armer doch wijzer man.

Daar Guzman hoorde, dat eenalguazilbijzonder belangstellend naar hem gevraagd had, vertrok hij haastig uit Toledo, en voegde zich te Almagro bij de soldaten, die naar Genua gingen. Hun kapitein, die onder den indruk kwam van zijn net voorkomen, begroette hem als zijn wapenbroeder, en behandelde hem als zijn gelijke. Guzman had in Toledo een knechtje in zijn dienst genomen, en deze kleine schelm vertelde overal rond, dat zijn meester een voornaam heer was. Maar de beurs van onzen held geraakte al aardig leeg, ofschoon hij nog ongeveer de helft van zijne oneerlijk verkregen bezittingen had. Inplaats dat het gezelschap dadelijk scheep ging, bleef het nog ongeveer drie maanden in Barcelona, zoodat zijne geldmiddelen spoedig uitgeput raakten, en hij door de officieren verwaarloosd en door de soldaten gemeden werd. Zijn kapitein had echter medelijden met hem, en bood hem een plaats aan zijn bediendentafel aan; dit was, volgens zijn zeggen, het eenige wat hij voor hem doen kon, want hij was zelf genoodzaakt buitenshuis te gaan eten omdat hij niet in staat was, zijne vrienden thuis te ontvangen. Guzmanbetuigdehem zijn dankbaarheid, en gaf hem te kennen, dat hij misschien later in de gelegenheid zou zijn, hem weer te helpen. De soldaten waren in het dorp ingekwartierd, en Guzman verzon het systeem van in elk huis meer manschappen onder te brengen dan noodzakelijk was; hij dreigdetenminste dit te doen, zoodat de beangste inwoners al heel blij waren, wanneer zij hem konden afkoopen. Op deze wijze herstelde hij den geschokten geldelijken toestand van den kapitein volkomen, en daar hem vele geschenken in den vorm van levensmiddelen door de angstige dorpsbewoners werden toegezonden, hadden de jeugdige schelm en zijn chef een goed leven. Maar nu werd hij overmoediger, en met zes van de meest roekelooze mannen van zijn compagnie, begon hij de voorbijgangers op den heirweg te berooven. Toen zijn kapitein dit echter hoorde, maakte hij dadelijk een einde aan dit gevaarlijke spelletje.

Op zekeren dag bemerkte Guzman, dat onder de weinige kostbaarheden, die den kapitein nog waren overgebleven, zich een bijzonder mooi gouden relikwieën-kastje bevond, met diamanten versierd, en hij vroeg hem dit voor eenige dagen te leen. De overmoedige jongeling ging er dadelijk mee naar een juwelier, wien hij het kostbare stuk aanbood voor tweehonderd kronen. Maar de man wilde hem er niet meer dan honderdtwintig voor geven, op welk aanbod Guzman niet wilde ingaan. De juwelier kwam den volgenden dag weer bij hem en hernieuwde zijn aanbod, dat nu door den jongen man aangenomen werd. Guzman overhandigde hem het foedraal waarin het kastje bewaard werd, en ontving hiervoor in ruil de honderdtwintig kronen. Maar nauwelijks had de oude man het huis verlaten, of de jonge avonturier begon te roepen: »Houd den dief! houd den dief!« Eenige soldaten grepen den juwelier, en Guzman riep opgewonden, dat hij hem het relikwieën-kastje van den kapitein ontstolen had. De juwelier verzekerde de politiemannen, dat hij het voorwerp voor honderdtwintig kronen had gekocht, doch dit werd door Guzman ontkend. De ongelukkige goudsmid werd voor den rechter gebracht,en daar hij wegens woekerhandel een slechte reputatie genoot, werd hij gedwongen het kostbare voorwerp terug te geven. Maar ofschoon de kapitein heel blij was met het geld, dat zoo onrechtmatig verkregen was, vreesde hij toch, dat een verdere omgang met zulk een schurk als de Alfarache, hem ten gronde zou richten. Eenige dagen later scheepten de troepen zich in naar Genua, en toen zij daar waren aangekomen, zeidezijnchef hem, dat het beter was, dat zij scheidden, en hij drukte hem eenpistolein de hand.

Gekweld door Duivels.De jonge avonturier begon dadelijk te informeeren naar zijne bloedverwanten, en zoo hoorde hij, dat zij de rijkste en machtigste personen uit de republiek waren. Hij vroeg den weg naar hun woning, waar hij allesbehalve vriendelijk ontvangen werd, te meer, daar hij er vreeselijk slordig en verwaarloosd uitzag. Maar daar hij ervoor gezorgd had, dat het bekend was, dat hij een familielid was, konden zij hem moeilijk de deur wijzen. Op zekeren avond ontmoette hij een eerwaardigen ouden man, die hem vertelde, dat hij zijn vader gekend had, en dat hij verontwaardigd was over de wijze, waarop zijn familie hem behandelde; daarom bood hij hem aan, bij hem zijn intrek te nemen. Zonder hem iets te eten te geven, zond hij hem dadelijk naar bed, waar de ongelukkige jongen niet kon inslapen van den honger. Voordat hij zich ter ruste begaf, zeide de oude man hem, dat het in de kamer, waarin hij zich bevond, spookte. Hongerig en onrustig lag Guzman wakker, toen tot zijn groote ontsteltenis vier duivelsche gestalten de kamer binnentraden en hem uit zijn bed sleepten. Zij smeten hem in een beddelaken, en zwaaiden hem zóó hevig heen en weer, dat hij telkens tegen de zoldering aanvloog, totdat zijuitgeput door de inspanning, hem weer in zijn bed gooiden, waarna zij de kamer verlieten. In den vroegen morgen verliet Guzman, stijf, pijnlijk en terneergeslagen het huis, maar hij zwoer een duren eed, nooit te zullen vergeten, hoe schandelijk zijn familie hem behandeld had, en dat hij zich bij de eerste de beste gelegenheid zou weten te wreken.

De jonge avonturier begon dadelijk te informeeren naar zijne bloedverwanten, en zoo hoorde hij, dat zij de rijkste en machtigste personen uit de republiek waren. Hij vroeg den weg naar hun woning, waar hij allesbehalve vriendelijk ontvangen werd, te meer, daar hij er vreeselijk slordig en verwaarloosd uitzag. Maar daar hij ervoor gezorgd had, dat het bekend was, dat hij een familielid was, konden zij hem moeilijk de deur wijzen. Op zekeren avond ontmoette hij een eerwaardigen ouden man, die hem vertelde, dat hij zijn vader gekend had, en dat hij verontwaardigd was over de wijze, waarop zijn familie hem behandelde; daarom bood hij hem aan, bij hem zijn intrek te nemen. Zonder hem iets te eten te geven, zond hij hem dadelijk naar bed, waar de ongelukkige jongen niet kon inslapen van den honger. Voordat hij zich ter ruste begaf, zeide de oude man hem, dat het in de kamer, waarin hij zich bevond, spookte. Hongerig en onrustig lag Guzman wakker, toen tot zijn groote ontsteltenis vier duivelsche gestalten de kamer binnentraden en hem uit zijn bed sleepten. Zij smeten hem in een beddelaken, en zwaaiden hem zóó hevig heen en weer, dat hij telkens tegen de zoldering aanvloog, totdat zijuitgeput door de inspanning, hem weer in zijn bed gooiden, waarna zij de kamer verlieten. In den vroegen morgen verliet Guzman, stijf, pijnlijk en terneergeslagen het huis, maar hij zwoer een duren eed, nooit te zullen vergeten, hoe schandelijk zijn familie hem behandeld had, en dat hij zich bij de eerste de beste gelegenheid zou weten te wreken.

Guzman voegt zich bij de bedelaars van Rome.Toen Guzman Genua verlaten had in dezen ellendigen toestand, waarin hij zich vergelijkt bij een van die soldaten, die nog levend uit den slag bij Roncevalles gekomen waren, besloot hij naar Rome te gaan. »Italië«, zoo redeneerde hij, »is het weldadigste land van de wereld, en iedereen, die kan bedelen, kan binnen de grenzen van dat land reizen, zonder zich te bekommeren over zijn volgenden maaltijd«. Een paar weken later bevond hij zich dan ook inderdaad te Rome, met genoeg geld in zijn zak, om een nieuw pak kleeren te koopen; maar hij weerstond de verleiding en zwierf bedelend door de straten der keizerlijke stad. Hij ontmoette reeds spoedig een lotgenoot, die hem inlichtte over de werkwijze en gewoonten van de bedelaars van Rome, en die hem zooveel goeden raad gaf, dat hij al heel gauw meer geld ontving dan hij kon uitgeven. In korten tijd was Guzman een meester in de bedelkunst. Nadat hij op deze wijze eenige weken had doorgebracht, maakte hij kennis met den chef-bedelaar van de stad, die hem op de hoogte bracht van de wetten der bedelarij, die hij in zijn autobiographie uitvoerig bespreekt. Deze wetten leerde Guzman uit het hoofd. De bedelaars woonden te zamen, en vergaderden des avonds om nieuwe bedelmanieren te bedenken, en zich te oefenen in allerlei praktijken,waardoor zij medelijden konden opwekken. Des morgens vochten zij er meestal om, wie het dichtst bij het wijwater bij den ingang der kerken kon komen, want daar was altijd de rijkste oogst; en ’s avonds maakten de bedelaars meestal een tocht langs de landhuizen in de buurt van Rome, vanwaar zij beladen met levensmiddelen terugkeerden. Bijna al deze bedelaars wendden lichaamsgebreken en ongeneeslijke ziekten voor. Eens simuleerde Guzman in de stad Gaeta een vreeselijke hoofdziekte, en de Gouverneur, die juist voorbijkwam, gaf hem een aalmoes. Den volgenden dag zat hij bij den ingang van een kerk met iets, dat een pijnlijke ziekte van het been moest voorstellen, en het geld stroomde hem toe; maar ongelukkig kwam de Gouverneur weer voorbij, en daar hij hem herkende, beloofde hij hem eenige afgelegde kleeren, wanneer hij met hem mede naar huis wilde gaan. Daar aangekomen, vroeg de Gouverneur hem, welk merkwaardig geneesmiddel hij gebruikt had, om hem binnen een dag af te helpen van zijn vroegere ziekte; en zonder het antwoord af te wachten, ontbood hij een geneesheer, die het been onderzocht, en den Gouverneur verzekerde, dat de bedelaar volkomen gezond was. Toen gaf de Gouverneur hem over aan zijne lakeien, die hem een flink pak ransel gaven, en hem daarna de stad uitjoegen.Op zekeren dag had de schelm zich opgesteld bij het hek van een Kardinaal, die bekend was om zijn medelijdend hart, en toen deze hem hoorde klagen, gaf hij zijne bedienden bevel, den zieke naar een kamer in zijn huis te brengen, en hem daar te verplegen. Guzman had wederom een ernstige beenziekte voorgewend, en dus ontbood de Kardinaal twee der beroemdste geneesheeren van Rome. Hunne voorbereidingen waren van dien aard, dat Guzman vreesde, dat zij van plan waren, het been af te zetten, en toen de medici dus in een aangrenzendvertrek het geval bespraken, ging hij naar de deur om het gesprek af te luisteren. Een van beiden gaf als zijn meening te kennen, dat de ziekte voorgewend was, maar de andere was dit niet met hem eens. Eindelijk kwamen zij overeen, het geval aan den Kardinaal voor te leggen, en zij waren op het punt dit te doen, toen Guzman de kamer, waarin zij zich bevonden, binnentrad, zijn bedrog bekende, en hun voorstelde met hem te zamen den Kardinaal te bedriegen. De geneesheeren stemden hierin toe, en toen Zijne Eminentie verscheen, gaven zij een verontrustend en aandoenlijk verslag van de ernstige ziekte van Guzman. De Kardinaal, die een edel en goedgeloovig man was, drukte hun op het hart, niets te verzuimen, wat zou kunnen bijdragen tot het herstel van denpatiënt. De geneesheeren waren zóó verlangend een hooge rekening te kunnen uitschrijven, dat zij Guzman dwongen drie maanden het bed te houden; die maanden schenen hem drie eeuwen toe, want het zwervende leven was hem een behoefte geworden, en het viel hem zwaar daar tijdelijk afstand van te moeten doen. Aan het einde van dien termijn, dienden de geneesheeren bij den Kardinaal hun rekening in met de verklaring, dat depatiëntvolkomen hersteld was, en de geestelijke was zóó verrukt over deze wonderbaarlijke genezing, en zóó ingenomen met den levendigen geest van Guzman, dat hij den jeugdigen bedrieger aannam als zijn persoonlijken dienaar.Guzman was echter maar matig ingenomen, met het nieuwe leven, dat voornamelijk bestond in het wachten in een voorvertrek, en tafeldienen. De tucht was er streng en alles wat hij stelen kon bestond uit een paar eindjes kaars. Maar eens ontdekte hij, dat er een groote hoeveelheid heerlijke ingemaakte vruchten in een kast bewaard werden, en daaraan deed hij zich toen te goed.De Kardinaal ontdekte de verduistering, doch kon den dader niet vinden. Maar toen Guzman een volgend keer de kast plunderde, kwam Zijne Eminentie juist binnen en betrapte hem op heeterdaad. Hij kreeg een geweldig pak slaag van den Major-domo, zoodat hem voorloopig de lust tot stelen vergaan was.

Toen Guzman Genua verlaten had in dezen ellendigen toestand, waarin hij zich vergelijkt bij een van die soldaten, die nog levend uit den slag bij Roncevalles gekomen waren, besloot hij naar Rome te gaan. »Italië«, zoo redeneerde hij, »is het weldadigste land van de wereld, en iedereen, die kan bedelen, kan binnen de grenzen van dat land reizen, zonder zich te bekommeren over zijn volgenden maaltijd«. Een paar weken later bevond hij zich dan ook inderdaad te Rome, met genoeg geld in zijn zak, om een nieuw pak kleeren te koopen; maar hij weerstond de verleiding en zwierf bedelend door de straten der keizerlijke stad. Hij ontmoette reeds spoedig een lotgenoot, die hem inlichtte over de werkwijze en gewoonten van de bedelaars van Rome, en die hem zooveel goeden raad gaf, dat hij al heel gauw meer geld ontving dan hij kon uitgeven. In korten tijd was Guzman een meester in de bedelkunst. Nadat hij op deze wijze eenige weken had doorgebracht, maakte hij kennis met den chef-bedelaar van de stad, die hem op de hoogte bracht van de wetten der bedelarij, die hij in zijn autobiographie uitvoerig bespreekt. Deze wetten leerde Guzman uit het hoofd. De bedelaars woonden te zamen, en vergaderden des avonds om nieuwe bedelmanieren te bedenken, en zich te oefenen in allerlei praktijken,waardoor zij medelijden konden opwekken. Des morgens vochten zij er meestal om, wie het dichtst bij het wijwater bij den ingang der kerken kon komen, want daar was altijd de rijkste oogst; en ’s avonds maakten de bedelaars meestal een tocht langs de landhuizen in de buurt van Rome, vanwaar zij beladen met levensmiddelen terugkeerden. Bijna al deze bedelaars wendden lichaamsgebreken en ongeneeslijke ziekten voor. Eens simuleerde Guzman in de stad Gaeta een vreeselijke hoofdziekte, en de Gouverneur, die juist voorbijkwam, gaf hem een aalmoes. Den volgenden dag zat hij bij den ingang van een kerk met iets, dat een pijnlijke ziekte van het been moest voorstellen, en het geld stroomde hem toe; maar ongelukkig kwam de Gouverneur weer voorbij, en daar hij hem herkende, beloofde hij hem eenige afgelegde kleeren, wanneer hij met hem mede naar huis wilde gaan. Daar aangekomen, vroeg de Gouverneur hem, welk merkwaardig geneesmiddel hij gebruikt had, om hem binnen een dag af te helpen van zijn vroegere ziekte; en zonder het antwoord af te wachten, ontbood hij een geneesheer, die het been onderzocht, en den Gouverneur verzekerde, dat de bedelaar volkomen gezond was. Toen gaf de Gouverneur hem over aan zijne lakeien, die hem een flink pak ransel gaven, en hem daarna de stad uitjoegen.

Op zekeren dag had de schelm zich opgesteld bij het hek van een Kardinaal, die bekend was om zijn medelijdend hart, en toen deze hem hoorde klagen, gaf hij zijne bedienden bevel, den zieke naar een kamer in zijn huis te brengen, en hem daar te verplegen. Guzman had wederom een ernstige beenziekte voorgewend, en dus ontbood de Kardinaal twee der beroemdste geneesheeren van Rome. Hunne voorbereidingen waren van dien aard, dat Guzman vreesde, dat zij van plan waren, het been af te zetten, en toen de medici dus in een aangrenzendvertrek het geval bespraken, ging hij naar de deur om het gesprek af te luisteren. Een van beiden gaf als zijn meening te kennen, dat de ziekte voorgewend was, maar de andere was dit niet met hem eens. Eindelijk kwamen zij overeen, het geval aan den Kardinaal voor te leggen, en zij waren op het punt dit te doen, toen Guzman de kamer, waarin zij zich bevonden, binnentrad, zijn bedrog bekende, en hun voorstelde met hem te zamen den Kardinaal te bedriegen. De geneesheeren stemden hierin toe, en toen Zijne Eminentie verscheen, gaven zij een verontrustend en aandoenlijk verslag van de ernstige ziekte van Guzman. De Kardinaal, die een edel en goedgeloovig man was, drukte hun op het hart, niets te verzuimen, wat zou kunnen bijdragen tot het herstel van denpatiënt. De geneesheeren waren zóó verlangend een hooge rekening te kunnen uitschrijven, dat zij Guzman dwongen drie maanden het bed te houden; die maanden schenen hem drie eeuwen toe, want het zwervende leven was hem een behoefte geworden, en het viel hem zwaar daar tijdelijk afstand van te moeten doen. Aan het einde van dien termijn, dienden de geneesheeren bij den Kardinaal hun rekening in met de verklaring, dat depatiëntvolkomen hersteld was, en de geestelijke was zóó verrukt over deze wonderbaarlijke genezing, en zóó ingenomen met den levendigen geest van Guzman, dat hij den jeugdigen bedrieger aannam als zijn persoonlijken dienaar.

Guzman was echter maar matig ingenomen, met het nieuwe leven, dat voornamelijk bestond in het wachten in een voorvertrek, en tafeldienen. De tucht was er streng en alles wat hij stelen kon bestond uit een paar eindjes kaars. Maar eens ontdekte hij, dat er een groote hoeveelheid heerlijke ingemaakte vruchten in een kast bewaard werden, en daaraan deed hij zich toen te goed.De Kardinaal ontdekte de verduistering, doch kon den dader niet vinden. Maar toen Guzman een volgend keer de kast plunderde, kwam Zijne Eminentie juist binnen en betrapte hem op heeterdaad. Hij kreeg een geweldig pak slaag van den Major-domo, zoodat hem voorloopig de lust tot stelen vergaan was.


Back to IndexNext