Fernando maakt vergelijkingen.Toen Fernando zich dien avond ter ruste had begeven, maakte hij de balans van den dag op. Deze menschen schijnen mij buitengewoon vormelijk en conventioneel toe, dacht hij; maar daar tegenover staat de luidruchtige babbelachtigheid van de Europeanen, hun gebrek aan ingetogenheid en hun groote vrijpostigheid. DieMullahwas vreeselijk lang van stof, maar zijn er onder ons ook niet een menigte vervelende kerels? Komt het niet in alle werelddeelen voor, dat iemand door zelfgenoegzaamheid en verwaandheid een schrik voor zijn omgeving wordt? Ik geloof, dat een groot gedeelte der menschheid zijne medemenschen slechts nabootst, en dat men maar zelden een sterke persoonlijkheid aantreft.Toen Fernando den volgenden morgen was opgestaan, bezocht hij de groote moskee der stad. Het was voor het eerst, dat hij een Moorsche kerk betrad, en het viel hem dadelijk op, dat daar eenzelfde stemming heerschte als in een Christelijke Kathedraal. Er ging ook daar een gedempt gefluister rond. Hier en daar stond een Mullah of leeraar, die zijne leerlingen onderwees in de Mohammedaansche wetten en godsdienstige gebruiken, en Fernando zag dit met groot genoegen, want zulk een persoonlijk onderwijs in de leerstellingen van het Christelijk geloof, werd in de kerken van zijn eigen land niet gegeven. Ook kon hij zijn oogen niet sluiten voor de groote geleerdheid en ontwikkeling van de redenaars. Deze schenen hem verre de meerderen van de bekrompen priesters, die in zijn kerk leeraarden, van wie slechts enkelen schrijven konden. Hij was zeer verbaasd te zien, dat ineen vleugel van de Moskee, die als schrijfkamer was ingericht, zich een aantal oude en jonge Mullahs bevonden, die aan lessenaars gezeten, vloeiend schreven, en bezig waren met het copieeren van exemplaren van den Koran en andere godsdienstige werken.Toen Fernando de Moskee verlaten had, bracht hij een bezoek aan de universiteit, waar hij in groote bewondering geraakte voor het rijke geestelijke leven, dat daar bloeide. In één der kamers was een leeraar, gekleed in een witten kaftan, bezig een voordracht te houden over de praktijk der geneeskunde, en hij deed dat met een scherpzinnigheid en bekwaamheid, als Fernando nooit eerder had aangetroffen. Zijn kennis van medicijnen en van de eigenschappen van planten en kruiden, scheen uitgebreid en nauwkeurig te zijn, en toen Fernando dacht aan de stumperige artsen, door wier onkunde jaarlijks zoovelen zijner onderdanen ten gronde gingen, voelde hij zich diep beschaamd, dat deze donkere geleerde vreemdelingen hun in theorie zoowel als in de praktijk zoo ver vooruit waren. Maar hij was scherpzinnig genoeg om in te zien, dat de spreker de medische wetenschap beschouwde als iets, dat in het verleden reeds zijn hoogtepunt bereikt had. Hij sprak van proefnemingen in den verleden tijd en vermeldde slechts de groote leermeesters der oudheid: Galenus en Hippocrates, Avicenna en Rhazes. Wanneer hij toevallig iets zeide van de leermeesters van zijn eigen tijd, dan geschiedde dit altijd eenigszins geringschattend, en nooit met een woord van waardeering; de oudheid was alles voor hem, en de leerstellingen der oude meesters in de medicijnkunst waren hem in zeker opzicht even heilig als de woorden van den Profeet.In een schoollokaal, dat aan deze kamer grensde, bleef Fernando eenigen tijd luisteren naar een leermeesterin de astrologie. Deze oude wetenschap had altijd een bijzondere bekoring voor hem gehad, en hij was er zich volkomen van bewust, dat de Mooren tot hare groote beoefenaren behoorden. De spreker beschreef uitvoerig den invloed, dien de verschillende planeten op het lot van den mensch hadden, hoe haar onderlinge stand het verloop van het menschelijk leven bepaalde, en hij behandelde het karakter van personen, die onder bepaalde astrologische voorwaarden geboren waren. Ook deze wetenschap was volgens den spreker niet meer voor verdere ontwikkeling vatbaar; en terwijl Fernando naar hem luisterde zeide zijn gezond verstand hem, dat hij veel als waarheid hoorde verkondigen, dat absoluut niet wetenschappelijk bewezen was. Er werd niets verteld van het wezen dezer planeten, niets feitelijks over de beweging der sterren, of over hun verhouding tot de aarde. In de aardrijkskunde-klasse heerschte echter een andere geest; daar werd het onderwijs op moderner wijze gegeven. Er werd gewezen op de werken van Arabische reizigers die Azië en Afrika doorkruist hadden; de levensverhoudingen in verre landen werden besproken, en over het algemeen veel nauwkeuriger dan in de Europeesche scholen, die hij bezocht had; waar weinig vaststaande feiten geleerd werden, waar de fantasie een groote rol speelde, en waar veel meer aandacht geschonken werd aan het buitengewone dan aan het waarschijnlijke.Nadat Fernando de universiteit verlaten had, waarvan het plein overstroomd was met leerlingen, die blijkbaar verschillende wetenschappelijke onderwerpen bespraken, wandelde hij naar het dichtbevolkte marktplein, waarvan een gedeelte was ingenomen door verkoopers van manuscripten, en het viel hem dadelijk op, dat dit gedeelte veel drukker bezocht was dan dat, waar etenswarenen kleederen verkocht werden. Op de minder drukke plaatsen van de markt, vertoonden goochelaars en koorddansers, meestal bijgestaan door gedresseerde beesten, hunne kunsten. Hier en daar twistten kleine groepen mannen over enkele onduidelijke plaatsen van den Koran, of van de Mohammedaansche wet, terwijl anderen in schaduwrijke hoeken terneder zaten onder het genot van verkoelende dranken. In de kramen, die het marktplein omringden, zag hij allerlei ambachtslieden bezig: smeden, sandaalmakers, kleermakers, timmerlieden; maar hij merkte op, dat het werk slechts in een zeer langzaam tempo vorderde, en dat hunne gereedschappen van een zeer verouderd model waren, in vergelijking tot die, welke in zijn vaderland gebruikt werden. De hand van den tijd drukte wel zeer zwaar op het geheele ras. Het scheen op velerlei gebied de andere volken ver vooruit te zijn, terwijl het in andere opzichten nog volkomen vast zat aan de oude denkbeelden van het duistere verleden. Slechts op het gebied der wetenschap was het vooraanstaand, maar zelfs hierin steunde het geheel op de onderzoekingen van een oudere generatie. Het was echter eigenaardig, dat Fernando gevoelde, hoe goed hij dit conservatisme begrijpen kon. Hebben deze menschen geen gelijk, dacht hij, dat zij zichzelf getrouw blijven? Wanneer zij een toestand geschapen hebben, die met hunne raseigenschappen strookt, zou het dan geen dwaasheid zijn, methoden van andere volken over te nemen, die voor hunne omstandigheden niet deugen? Zij zijn eenvoudig, gelukkig en tevreden; stel, dat hun plotseling allerlei werd opgedrongen van wat in mijn rijk gebruikelijk is, zou hun geluk dan niet verkeeren in ellende? Een langdurige ondervinding heeft hun waarschijnlijk geleerd, dat hun tegenwoordige levenswijze de meest geschikte voor hen is. Zou het niet mogelijkkunnen zijn, dat hun afkeer van ons het gevolg is van het verschil tusschen de gewoonten en instellingen der beide volken? Maar zou dit verschil misschien alleen maar aan de oppervlakte liggen? Hunne werkelijke sympathieën en antipathieën zijn toch eigenlijk dezelfde als de onze. Zij zijn volkomen afhankelijk van de weersgesteldheid en van den landbouw, wat hun voedsel betreft; zij leven in voortdurende vrees voor oorlog; hunne zorgen zijn gelijk aan de onze, zij hebben eenzelfde regeeringsstelsel als wij. De verschillen berusten eigenlijk alleen maar op plaats en omstandigheden, en het is voor hen even onmogelijk zich individueel los te maken uit de sleur der gewoonte als het voor ons Spanjaarden is. Wij verschillen niet van hen in de wezenlijke dingen van het leven, maar slechts in oppervlakkige kleinigheden. Hun godsdienst leert, dat de goeden beloond en de slechten gestraft zullen worden, en dat men trouw moet zijn in zijn liefde voor vaderland en gezin. Ten slotte zou elk van deze bruine mannen, wanneer hij in Spanje opgegroeid was, dezelfde vooroordeelen hebben als ikzelf, en in alle opzichten zoo aan mij gelijk zijn, dat hij van een gewonen Spanjaard niet te onderscheiden zou zijn.Fernando wandelde door een der poorten der stad naar buiten. Het landschap vertoonde veel overeenkomst met het bouwland van zijn eigen rijk, maar het was met meer zorg bewerkt. Hier en daar lagen kleine sneeuwwitte boerenhofsteden in de dalen verborgen, en lange rijen maaiers en arenlezers verspreidden zich van daaruit in alle richtingen over de velden, want het was oogsttijd. Fernando voegde zich bij één van deze groepen, en hij bemerkte tot zijn verwondering, dat er weinig verschil was tusschen deze menschen en landlieden in Christelijk Spanje. Zoo nu en dan werd het werk onderbroken, en de maaiers zetten zich in een kring, en luisterden naarhet zwaarmoedige fluitspel van één hunner. Fernando merkte op, dat zij even eenvoudig en weinig eischend waren als de boeren van zijn eigen land. Zij deelden hun brood en kaas met hem, en boden hem een slok geitemelk aan uit een grooten lederen zak, en het gelukte hem met veel moeite, deze lekkernij met een benauwd gezicht naar binnen te werken, want vorsten zijn niet gewoon aan de scherpe geuren van zulk een drank. Na zich op deze wijze versterkt te hebben, wandelde hij langzaam verder over de gloeiende velden, zoo nu en dan rustende in de schaduw der boomen, die langs den weg groeiden.Hij had misschien 1½ mijl afgelegd, toen hij bij een open vlakte kwam, waar een troep ruiters militaire oefeningen verrichtte. Hij volgde de manoeuvres met de belangstelling van den krijgsman, en zag al dadelijk dat deze licht gewapende soldaten met hunne vlugge bewegingen verre de meerderen waren van zijne eigen krijgslieden met hun zware wapenrusting. Op commando zwenkten de eskadrons, en legden met groote snelheid en verbluffende gelijkheid aan; en toen het bevel »halt« gegeven werd, gehoorzaamden zij oogenblikkelijk, zonder den regelmaat hunner rijen te verbreken. De oefeningen van één der eskadrons brachten het dicht bij de plek, waar dePrinsstond, en de bevelvoerende officier, die hem waarschijnlijk voor een Moorsch priester hield, groette hem hoffelijk.»Gij kijkt met zulk een klaarblijkelijk genoegen naar ons, eerwaarde heer,« zeide hij, »dat ik meen te mogen aannemen, dat gij vroeger zelf soldaat zijt geweest.«»Dat is zoo,« antwoordde Fernando; »ik was vele jaren soldaat, en heb lang in een ander gedeelte van het land gediend; maar nu is de oorlog niets meer voor mij, en de tijden, waarin ik voor mijn genoegen ten strijde trok, liggen achter mij.«»Maar«, zeide de officier, »de oorlog is toch het eenige, waartoe een edele geest zich voelt aangetrokken. Gij zijt jong, en hebt het leger blijkbaar te vroeg verlaten.«»Neen,« antwoordde dePrins, »wanneer het noodig is, ben ik bereid het zwaard weder op te vatten, maar alleen om een onrechtmatigen inval te keeren of een beleediging te wreken. Zooals ik reeds gezegd heb, de oorlog, om den strijd zelf, trekt mij niet meer aan.«»Maar,« zeide de krijgsman glimlachend, »gij meent toch niet, dat wij ons niet moeten oefenen voor het geval, dat wij aangevallen worden. Wij weten toch niet vooruit, wanneer de onbeschaafde en woeste Christenen uit het Noorden ons zullen overvallen?«»Evenmin als zij weten, mijn vriend, wanneer het bij ons zal opkomen, een strooptocht in hun rijk te ondernemen,« zeide Fernando.»Maar,« zeide de officier weder, »wanneer wij dat doen, is het ten slotte toch slechts een verdedigingsmaatregel, want het blijkt toch wel, dat zij ons nooit met rust zullen laten.«»Hebben wij wel eens getracht dat te weten te komen?« vroeg Fernando, »ik geloof van niet, maar wij hebben wel verdragen met hen gesloten, doch die schijnen gemaakt te zijn om verbroken te worden.«»Ja,« zeide de officier verachtelijk, »het zijn verraderlijke honden, deze Spanjaarden, op wier woord geen eerlijk man vertrouwen kan; zij hebben het eene verdrag na het andere verbroken.«»Als ik mij niet vergis,« zeide Fernando, »hebben wij hetzelfde gedaan, alleen zorgen onze regeerders er goed voor, dat het volk niet te weten komt, hoe oneerlijk wij ons tegenover onze vijanden gedragen, en dat het vast gelooft, dat wij niet anders konden handelen, omdat onze tegenstanders zoo absoluut onbetrouwbaar zijn.Mag ik U vragen, edele heer, of gij ooit in Christelijk Spanje gereisd hebt, of andere Christenen ontmoet hebt dan die, welke gij toevallig gevangen genomen hebt?«De ruiter schudde ontkennend het hoofd. »Nu ik erover nadenk«, zeide hij, »heb ik met meer Spanjaarden het zwaard gekruist dan met hen gesproken; maar ik wil gaarne op uw gezag aannemen, dat er onder dat volk edele geesten zijn, want ik weet uit eigen ondervinding, dat het dappere krijgslieden zijn, en een goed soldaat kan niet anders dan een eerlijk man zijn. Maar gij moet mij verontschuldigen waarde heer: ik kan niet langer blijven. In den naam van God wensch ik u een aangename reis toe«.Fernando ontmoet zijn dubbelganger.Fernando vervolgde zijn weg; en de zoo juist beschreven dag moet beschouwd worden als een voorbeeld van vele andere dagen; drie maanden lang trok hij door het Moorsche land, bestudeerde er de instellingen en de menschen met eigen oogen, en verkreeg op deze wijze een juist inzicht in den volksaard.Aan het einde van dit tijdperk, hadhijzulk een hoogen dunk gekregen van zijne vroegere vijanden, dat hij met oprecht verdriet zijne schreden weder noordwaarts richtte naar de grenzen van zijn eigen rijk. In zijn tegenzin om weer den vaderlandschen bodem te betreden, besloot hij den nacht door te brengen in een kleine khan aan de Moorsche zijde der heuvelen. Het was een armoedige herberg, maar mooi gelegen bij den ingang van een vredig klein dal. Nadat hij zijn paard had overgegeven aan den witgekaftanden waard, trad hij binnen. Tot zijn groote verbazing was de eerste, dien hij ontmoette, een jonge man, die zóó sprekend op hem geleek, dat hij verrast en verschrikt achteruit week, want er was geen trek in het gelaat van den vreemde, die niet weerspiegeldwas in het zijne. De jonge man schrikte eveneens, en staarde zijn evenbeeld aan; toen gleed een glimlach over zijn vriendelijk gelaat, en hij zeide met een lach: »Ik zie, edele heer, dat gij even verbaasd zijt als ikzelf, maar ik hoop, dat gij niet vertoornd zijt, dat God ons zoo gelijk geschapen heeft; want ik heb wel eens gehoord, dat menschen, die veel op elkaar gelijken, een zeker wantrouwen tegen elkander plegen te hebben.« »Daar is niet veel kans op, mijn vriend,« zeide Fernando, »want als God onze geesten zoo gelijk geschapen heeft als onze lichamen, ben ik ervan overtuigd, dat gij een oprecht en vriendelijk mensch zijt, en,« voegde hij er lachend bij, op een tafel wijzende, »het spreekt vanzelf, dat wij het brood samen breken.« »Uitstekend«, riep de ander uit. »Ik neem uw uitnoodiging met het grootste genoegen van de wereld aan.«Spoedig nadat zij aan de ruwe tafel hadden plaats genomen, waren zij in een opgewekt gesprek gewikkeld. En waar zij reeds verrast waren geweest over hun lichamelijke gelijkenis, waren zij het nog in veel hoogere mate over de overeenkomst in smaak en karakter. Uren lang bleven zij met elkander praten. Eindelijk zeide de vreemdeling: »Ik heb het gevoel, dat wij elkander ons geheele leven gekend hebben, en daar ik ervan overtuigd ben, dat ik u vertrouwen kan, wil ik u mijn geheim openbaren. Weet dan, dat ik Muza ben, de Koning van dit land, en dat ik zoo juist ben teruggekeerd van een langdurig verblijf in het land der Christenen, wier karakter en levenswijze ik wilde bestudeeren.«»Ik ben zeer gevleid door de vriendelijkheid en het vertrouwen van Uwe Majesteit,« antwoordde Fernando, »en gij kunt er van overtuigd zijn, dat uw geheim veilig bij mij is. Maar mag ik u vragen, wat uw indruk is van de bewoners van Christelijk Spanje?«»Ik heb zulk een achting voor hen gekregen,« antwoordde Muza, »dat ik met den grootsten spijt hun land verlaat, want er heerscht onder hen een geest, die zooveel meer aan den mijnen verwant is dan die onder mijne eigen onderdanen, dat ik u de plechtige verzekering geef, dat ik liever over hen zou regeeren dan over mijn eigen volk.«»Uw wensch kan vervuld worden, edele Muza,« zeide Fernando opstaande; »want ik ben Fernando, Koning der Christenen, die gedreven door eenzelfden wensch als gij, in uw rijk heb omgezworven, en die zulk een sympathie heb opgevat voor het karakter en de gewoonten van uw volk, dat ik niets liever wil dan over hen te regeeren. Dat ik werkelijk degeen ben, voor wien ik mij uitgeef, zult gij aan dit teeken kunnen zien.« Dit zeggende, haalde hij van onder zijn burnous een gouden keten te voorschijn, waaraan het koninklijk zegel hing. »Er bestaat voor zoover ik zien kan, slechts één beletsel voor onze overeenkomst, en dat is het verschil in godsdienst.«»Neen Fernando,« zeide Muza met opgeheven handen, »ik zie de moeilijkheid hiervan niet in, want volgens mijn opvatting, bestaat het verschil slechts in uiterlijkheden. De innerlijke geest van ons geloof is dezelfde, en slechts in de uitingen ligt het verschil. Beide godsdiensten komen van den eenigen God, die ze bestemde voor het gebruik van rassen, die verschillend van aard zijn; en wanneer gij dit met mij eens zijt, zult gij moeten toegeven, dat het ons niet moeilijker zal vallen elkanders godsdiensten aan te nemen dan elkaars gewoonten.«»Ik ben het volkomen met u eens,« antwoordde Fernando, maar ik vrees, dat het ons niet zal gelukken onze respectieve onderdanen te overtuigen van de eerlijkheid onzer bedoelingen. Zij moeten in geen geval op de hoogte gebracht worden van onze overeenkomst.«—»De buitengewone overeenkomst tusschen ons beiden, is er borg voor, dat ons geheim bewaard blijft; maar het zal noodig zijn, dat wij elkander eerst inlichten over de geschiedenis van ons volk en over onze persoonlijke omstandigheden, opdat wij door onwetendheid in dit opzicht, geen argwaan wekken.«»Gij spreekt als een wijs man,« zeide Fernando, »laten wij dan maar dadelijk beginnen.« Tot laat in den nacht zaten de jonge vorsten bijeen, om elkander in te wijden in de geheimen der diplomatie van hun land, en in hunne familieomstandigheden; en toen de dag aanbrak, scheidden zij met alle teekenen van wederzijdsche achting. Zij bestegen hunne paarden, en reden weg, Fernando naar de hoofdstad van het Moorsche rijk, Muza naar die van de Christenen. Maar alvorens te scheiden, spraken zij af, dat zij elkander tenminste eenmaal in de drie maanden in deze herberg zouden ontmoeten.—Drie maanden vlogen voorbij, en precies op den afgesproken dag ontmoetten de beide vorsten elkander ten tweeden male in de herberg. De begroeting was eenigszins gedwongen.»En hoe gaat het u, edele Muza, in het koninkrijk mijner vaderen«, vroeg Fernando. »Helaas, uwe Majesteit,« antwoordde Muza, »het spijt mij, te moeten zeggen, dat het maar matig is. Elken dag komen uwe ministers met nieuwe plannen aan voor rooftochten in mijn vroeger rijk, en ik weet niet, hoe ik mij daaronder moet houden; en dan doen zij mij hevige verwijten over wat zij mijn trouweloosheid noemen«. »Precies hetzelfde heb ik ondervonden«, zeide Fernando, en mag ik met alle respect voor het ras, waaruit gij gesproten zijt, zeggen, dat zij niet te vergelijken zijn, wat beschaving en verstand betreft, met mijn eigen volk; dat zij vreeselijk behoudend en langzaam van begrip zijn.«»Ik vind uwe onderdanen daarentegen veel te bewegelijk en onrustig, en ik ontmoet bij hen niet die volslagen gehoorzaamheid, waaraan ik tot nu toe gewoon ben geweest. Als ik het eerlijk zeggen mag, ontbreekt het hun aan waardigheid«.»Ik vind eenige van mijne persoonlijke omstandigheden ook verre van aangenaam,« mopperde Fernando; »bv. uwe huwelijksinrichting.«»En bij u het ontbreken daarvan,« antwoordde Muza.»Over het geheel geloof ik«, zeide Fernando. »Ik ben het volkomen met u eens«, antwoordde Muza.»Als wij de zaak eens in de doofpot stopten«, merkte Fernando op. »Het is beter voor een mensch, zelfs voor iemand met een ruimen blik, onder zijn eigen volk te blijven, want hoe breed zijne opvattingen ook mogen zijn, hij loopt onder vreemdelingen toch altijd kans veel te ontmoeten, dat zijn vooroordeel versterkt en hem tot onaangename vergelijkingen dwingt.«»Ook dit ben ik met u eens,« zeide Muza. »Als eenmaal het nieuwtje er af is«....»Juist«, antwoordde Fernando; »ten slotte gaat er toch niets boven het land, waarin men geboren is.«Zoo scheidden de beide vorsten, en elk trok zijns weegs. Maar ondanks alle smeekbeden en dreigementen van hunne ministers was geen van beiden meer er toe te bewegen invallen in het naburige land te doen, en er werd zelfs door kwaaddenkende menschen gefluisterd, dat Fernando en Muza elkander zoo nu en dan bij de gemeenschappelijke grenzen ontmoetten, om moeilijkheden op te lossen, die tusschen hunne respectieve staten gerezen waren—een onnatuurlijke toestand, die volgens hen vroeger of later in een politieke ramp moest eindigen.
Fernando maakt vergelijkingen.Toen Fernando zich dien avond ter ruste had begeven, maakte hij de balans van den dag op. Deze menschen schijnen mij buitengewoon vormelijk en conventioneel toe, dacht hij; maar daar tegenover staat de luidruchtige babbelachtigheid van de Europeanen, hun gebrek aan ingetogenheid en hun groote vrijpostigheid. DieMullahwas vreeselijk lang van stof, maar zijn er onder ons ook niet een menigte vervelende kerels? Komt het niet in alle werelddeelen voor, dat iemand door zelfgenoegzaamheid en verwaandheid een schrik voor zijn omgeving wordt? Ik geloof, dat een groot gedeelte der menschheid zijne medemenschen slechts nabootst, en dat men maar zelden een sterke persoonlijkheid aantreft.Toen Fernando den volgenden morgen was opgestaan, bezocht hij de groote moskee der stad. Het was voor het eerst, dat hij een Moorsche kerk betrad, en het viel hem dadelijk op, dat daar eenzelfde stemming heerschte als in een Christelijke Kathedraal. Er ging ook daar een gedempt gefluister rond. Hier en daar stond een Mullah of leeraar, die zijne leerlingen onderwees in de Mohammedaansche wetten en godsdienstige gebruiken, en Fernando zag dit met groot genoegen, want zulk een persoonlijk onderwijs in de leerstellingen van het Christelijk geloof, werd in de kerken van zijn eigen land niet gegeven. Ook kon hij zijn oogen niet sluiten voor de groote geleerdheid en ontwikkeling van de redenaars. Deze schenen hem verre de meerderen van de bekrompen priesters, die in zijn kerk leeraarden, van wie slechts enkelen schrijven konden. Hij was zeer verbaasd te zien, dat ineen vleugel van de Moskee, die als schrijfkamer was ingericht, zich een aantal oude en jonge Mullahs bevonden, die aan lessenaars gezeten, vloeiend schreven, en bezig waren met het copieeren van exemplaren van den Koran en andere godsdienstige werken.Toen Fernando de Moskee verlaten had, bracht hij een bezoek aan de universiteit, waar hij in groote bewondering geraakte voor het rijke geestelijke leven, dat daar bloeide. In één der kamers was een leeraar, gekleed in een witten kaftan, bezig een voordracht te houden over de praktijk der geneeskunde, en hij deed dat met een scherpzinnigheid en bekwaamheid, als Fernando nooit eerder had aangetroffen. Zijn kennis van medicijnen en van de eigenschappen van planten en kruiden, scheen uitgebreid en nauwkeurig te zijn, en toen Fernando dacht aan de stumperige artsen, door wier onkunde jaarlijks zoovelen zijner onderdanen ten gronde gingen, voelde hij zich diep beschaamd, dat deze donkere geleerde vreemdelingen hun in theorie zoowel als in de praktijk zoo ver vooruit waren. Maar hij was scherpzinnig genoeg om in te zien, dat de spreker de medische wetenschap beschouwde als iets, dat in het verleden reeds zijn hoogtepunt bereikt had. Hij sprak van proefnemingen in den verleden tijd en vermeldde slechts de groote leermeesters der oudheid: Galenus en Hippocrates, Avicenna en Rhazes. Wanneer hij toevallig iets zeide van de leermeesters van zijn eigen tijd, dan geschiedde dit altijd eenigszins geringschattend, en nooit met een woord van waardeering; de oudheid was alles voor hem, en de leerstellingen der oude meesters in de medicijnkunst waren hem in zeker opzicht even heilig als de woorden van den Profeet.In een schoollokaal, dat aan deze kamer grensde, bleef Fernando eenigen tijd luisteren naar een leermeesterin de astrologie. Deze oude wetenschap had altijd een bijzondere bekoring voor hem gehad, en hij was er zich volkomen van bewust, dat de Mooren tot hare groote beoefenaren behoorden. De spreker beschreef uitvoerig den invloed, dien de verschillende planeten op het lot van den mensch hadden, hoe haar onderlinge stand het verloop van het menschelijk leven bepaalde, en hij behandelde het karakter van personen, die onder bepaalde astrologische voorwaarden geboren waren. Ook deze wetenschap was volgens den spreker niet meer voor verdere ontwikkeling vatbaar; en terwijl Fernando naar hem luisterde zeide zijn gezond verstand hem, dat hij veel als waarheid hoorde verkondigen, dat absoluut niet wetenschappelijk bewezen was. Er werd niets verteld van het wezen dezer planeten, niets feitelijks over de beweging der sterren, of over hun verhouding tot de aarde. In de aardrijkskunde-klasse heerschte echter een andere geest; daar werd het onderwijs op moderner wijze gegeven. Er werd gewezen op de werken van Arabische reizigers die Azië en Afrika doorkruist hadden; de levensverhoudingen in verre landen werden besproken, en over het algemeen veel nauwkeuriger dan in de Europeesche scholen, die hij bezocht had; waar weinig vaststaande feiten geleerd werden, waar de fantasie een groote rol speelde, en waar veel meer aandacht geschonken werd aan het buitengewone dan aan het waarschijnlijke.Nadat Fernando de universiteit verlaten had, waarvan het plein overstroomd was met leerlingen, die blijkbaar verschillende wetenschappelijke onderwerpen bespraken, wandelde hij naar het dichtbevolkte marktplein, waarvan een gedeelte was ingenomen door verkoopers van manuscripten, en het viel hem dadelijk op, dat dit gedeelte veel drukker bezocht was dan dat, waar etenswarenen kleederen verkocht werden. Op de minder drukke plaatsen van de markt, vertoonden goochelaars en koorddansers, meestal bijgestaan door gedresseerde beesten, hunne kunsten. Hier en daar twistten kleine groepen mannen over enkele onduidelijke plaatsen van den Koran, of van de Mohammedaansche wet, terwijl anderen in schaduwrijke hoeken terneder zaten onder het genot van verkoelende dranken. In de kramen, die het marktplein omringden, zag hij allerlei ambachtslieden bezig: smeden, sandaalmakers, kleermakers, timmerlieden; maar hij merkte op, dat het werk slechts in een zeer langzaam tempo vorderde, en dat hunne gereedschappen van een zeer verouderd model waren, in vergelijking tot die, welke in zijn vaderland gebruikt werden. De hand van den tijd drukte wel zeer zwaar op het geheele ras. Het scheen op velerlei gebied de andere volken ver vooruit te zijn, terwijl het in andere opzichten nog volkomen vast zat aan de oude denkbeelden van het duistere verleden. Slechts op het gebied der wetenschap was het vooraanstaand, maar zelfs hierin steunde het geheel op de onderzoekingen van een oudere generatie. Het was echter eigenaardig, dat Fernando gevoelde, hoe goed hij dit conservatisme begrijpen kon. Hebben deze menschen geen gelijk, dacht hij, dat zij zichzelf getrouw blijven? Wanneer zij een toestand geschapen hebben, die met hunne raseigenschappen strookt, zou het dan geen dwaasheid zijn, methoden van andere volken over te nemen, die voor hunne omstandigheden niet deugen? Zij zijn eenvoudig, gelukkig en tevreden; stel, dat hun plotseling allerlei werd opgedrongen van wat in mijn rijk gebruikelijk is, zou hun geluk dan niet verkeeren in ellende? Een langdurige ondervinding heeft hun waarschijnlijk geleerd, dat hun tegenwoordige levenswijze de meest geschikte voor hen is. Zou het niet mogelijkkunnen zijn, dat hun afkeer van ons het gevolg is van het verschil tusschen de gewoonten en instellingen der beide volken? Maar zou dit verschil misschien alleen maar aan de oppervlakte liggen? Hunne werkelijke sympathieën en antipathieën zijn toch eigenlijk dezelfde als de onze. Zij zijn volkomen afhankelijk van de weersgesteldheid en van den landbouw, wat hun voedsel betreft; zij leven in voortdurende vrees voor oorlog; hunne zorgen zijn gelijk aan de onze, zij hebben eenzelfde regeeringsstelsel als wij. De verschillen berusten eigenlijk alleen maar op plaats en omstandigheden, en het is voor hen even onmogelijk zich individueel los te maken uit de sleur der gewoonte als het voor ons Spanjaarden is. Wij verschillen niet van hen in de wezenlijke dingen van het leven, maar slechts in oppervlakkige kleinigheden. Hun godsdienst leert, dat de goeden beloond en de slechten gestraft zullen worden, en dat men trouw moet zijn in zijn liefde voor vaderland en gezin. Ten slotte zou elk van deze bruine mannen, wanneer hij in Spanje opgegroeid was, dezelfde vooroordeelen hebben als ikzelf, en in alle opzichten zoo aan mij gelijk zijn, dat hij van een gewonen Spanjaard niet te onderscheiden zou zijn.Fernando wandelde door een der poorten der stad naar buiten. Het landschap vertoonde veel overeenkomst met het bouwland van zijn eigen rijk, maar het was met meer zorg bewerkt. Hier en daar lagen kleine sneeuwwitte boerenhofsteden in de dalen verborgen, en lange rijen maaiers en arenlezers verspreidden zich van daaruit in alle richtingen over de velden, want het was oogsttijd. Fernando voegde zich bij één van deze groepen, en hij bemerkte tot zijn verwondering, dat er weinig verschil was tusschen deze menschen en landlieden in Christelijk Spanje. Zoo nu en dan werd het werk onderbroken, en de maaiers zetten zich in een kring, en luisterden naarhet zwaarmoedige fluitspel van één hunner. Fernando merkte op, dat zij even eenvoudig en weinig eischend waren als de boeren van zijn eigen land. Zij deelden hun brood en kaas met hem, en boden hem een slok geitemelk aan uit een grooten lederen zak, en het gelukte hem met veel moeite, deze lekkernij met een benauwd gezicht naar binnen te werken, want vorsten zijn niet gewoon aan de scherpe geuren van zulk een drank. Na zich op deze wijze versterkt te hebben, wandelde hij langzaam verder over de gloeiende velden, zoo nu en dan rustende in de schaduw der boomen, die langs den weg groeiden.Hij had misschien 1½ mijl afgelegd, toen hij bij een open vlakte kwam, waar een troep ruiters militaire oefeningen verrichtte. Hij volgde de manoeuvres met de belangstelling van den krijgsman, en zag al dadelijk dat deze licht gewapende soldaten met hunne vlugge bewegingen verre de meerderen waren van zijne eigen krijgslieden met hun zware wapenrusting. Op commando zwenkten de eskadrons, en legden met groote snelheid en verbluffende gelijkheid aan; en toen het bevel »halt« gegeven werd, gehoorzaamden zij oogenblikkelijk, zonder den regelmaat hunner rijen te verbreken. De oefeningen van één der eskadrons brachten het dicht bij de plek, waar dePrinsstond, en de bevelvoerende officier, die hem waarschijnlijk voor een Moorsch priester hield, groette hem hoffelijk.»Gij kijkt met zulk een klaarblijkelijk genoegen naar ons, eerwaarde heer,« zeide hij, »dat ik meen te mogen aannemen, dat gij vroeger zelf soldaat zijt geweest.«»Dat is zoo,« antwoordde Fernando; »ik was vele jaren soldaat, en heb lang in een ander gedeelte van het land gediend; maar nu is de oorlog niets meer voor mij, en de tijden, waarin ik voor mijn genoegen ten strijde trok, liggen achter mij.«»Maar«, zeide de officier, »de oorlog is toch het eenige, waartoe een edele geest zich voelt aangetrokken. Gij zijt jong, en hebt het leger blijkbaar te vroeg verlaten.«»Neen,« antwoordde dePrins, »wanneer het noodig is, ben ik bereid het zwaard weder op te vatten, maar alleen om een onrechtmatigen inval te keeren of een beleediging te wreken. Zooals ik reeds gezegd heb, de oorlog, om den strijd zelf, trekt mij niet meer aan.«»Maar,« zeide de krijgsman glimlachend, »gij meent toch niet, dat wij ons niet moeten oefenen voor het geval, dat wij aangevallen worden. Wij weten toch niet vooruit, wanneer de onbeschaafde en woeste Christenen uit het Noorden ons zullen overvallen?«»Evenmin als zij weten, mijn vriend, wanneer het bij ons zal opkomen, een strooptocht in hun rijk te ondernemen,« zeide Fernando.»Maar,« zeide de officier weder, »wanneer wij dat doen, is het ten slotte toch slechts een verdedigingsmaatregel, want het blijkt toch wel, dat zij ons nooit met rust zullen laten.«»Hebben wij wel eens getracht dat te weten te komen?« vroeg Fernando, »ik geloof van niet, maar wij hebben wel verdragen met hen gesloten, doch die schijnen gemaakt te zijn om verbroken te worden.«»Ja,« zeide de officier verachtelijk, »het zijn verraderlijke honden, deze Spanjaarden, op wier woord geen eerlijk man vertrouwen kan; zij hebben het eene verdrag na het andere verbroken.«»Als ik mij niet vergis,« zeide Fernando, »hebben wij hetzelfde gedaan, alleen zorgen onze regeerders er goed voor, dat het volk niet te weten komt, hoe oneerlijk wij ons tegenover onze vijanden gedragen, en dat het vast gelooft, dat wij niet anders konden handelen, omdat onze tegenstanders zoo absoluut onbetrouwbaar zijn.Mag ik U vragen, edele heer, of gij ooit in Christelijk Spanje gereisd hebt, of andere Christenen ontmoet hebt dan die, welke gij toevallig gevangen genomen hebt?«De ruiter schudde ontkennend het hoofd. »Nu ik erover nadenk«, zeide hij, »heb ik met meer Spanjaarden het zwaard gekruist dan met hen gesproken; maar ik wil gaarne op uw gezag aannemen, dat er onder dat volk edele geesten zijn, want ik weet uit eigen ondervinding, dat het dappere krijgslieden zijn, en een goed soldaat kan niet anders dan een eerlijk man zijn. Maar gij moet mij verontschuldigen waarde heer: ik kan niet langer blijven. In den naam van God wensch ik u een aangename reis toe«.Fernando ontmoet zijn dubbelganger.Fernando vervolgde zijn weg; en de zoo juist beschreven dag moet beschouwd worden als een voorbeeld van vele andere dagen; drie maanden lang trok hij door het Moorsche land, bestudeerde er de instellingen en de menschen met eigen oogen, en verkreeg op deze wijze een juist inzicht in den volksaard.Aan het einde van dit tijdperk, hadhijzulk een hoogen dunk gekregen van zijne vroegere vijanden, dat hij met oprecht verdriet zijne schreden weder noordwaarts richtte naar de grenzen van zijn eigen rijk. In zijn tegenzin om weer den vaderlandschen bodem te betreden, besloot hij den nacht door te brengen in een kleine khan aan de Moorsche zijde der heuvelen. Het was een armoedige herberg, maar mooi gelegen bij den ingang van een vredig klein dal. Nadat hij zijn paard had overgegeven aan den witgekaftanden waard, trad hij binnen. Tot zijn groote verbazing was de eerste, dien hij ontmoette, een jonge man, die zóó sprekend op hem geleek, dat hij verrast en verschrikt achteruit week, want er was geen trek in het gelaat van den vreemde, die niet weerspiegeldwas in het zijne. De jonge man schrikte eveneens, en staarde zijn evenbeeld aan; toen gleed een glimlach over zijn vriendelijk gelaat, en hij zeide met een lach: »Ik zie, edele heer, dat gij even verbaasd zijt als ikzelf, maar ik hoop, dat gij niet vertoornd zijt, dat God ons zoo gelijk geschapen heeft; want ik heb wel eens gehoord, dat menschen, die veel op elkaar gelijken, een zeker wantrouwen tegen elkander plegen te hebben.« »Daar is niet veel kans op, mijn vriend,« zeide Fernando, »want als God onze geesten zoo gelijk geschapen heeft als onze lichamen, ben ik ervan overtuigd, dat gij een oprecht en vriendelijk mensch zijt, en,« voegde hij er lachend bij, op een tafel wijzende, »het spreekt vanzelf, dat wij het brood samen breken.« »Uitstekend«, riep de ander uit. »Ik neem uw uitnoodiging met het grootste genoegen van de wereld aan.«Spoedig nadat zij aan de ruwe tafel hadden plaats genomen, waren zij in een opgewekt gesprek gewikkeld. En waar zij reeds verrast waren geweest over hun lichamelijke gelijkenis, waren zij het nog in veel hoogere mate over de overeenkomst in smaak en karakter. Uren lang bleven zij met elkander praten. Eindelijk zeide de vreemdeling: »Ik heb het gevoel, dat wij elkander ons geheele leven gekend hebben, en daar ik ervan overtuigd ben, dat ik u vertrouwen kan, wil ik u mijn geheim openbaren. Weet dan, dat ik Muza ben, de Koning van dit land, en dat ik zoo juist ben teruggekeerd van een langdurig verblijf in het land der Christenen, wier karakter en levenswijze ik wilde bestudeeren.«»Ik ben zeer gevleid door de vriendelijkheid en het vertrouwen van Uwe Majesteit,« antwoordde Fernando, »en gij kunt er van overtuigd zijn, dat uw geheim veilig bij mij is. Maar mag ik u vragen, wat uw indruk is van de bewoners van Christelijk Spanje?«»Ik heb zulk een achting voor hen gekregen,« antwoordde Muza, »dat ik met den grootsten spijt hun land verlaat, want er heerscht onder hen een geest, die zooveel meer aan den mijnen verwant is dan die onder mijne eigen onderdanen, dat ik u de plechtige verzekering geef, dat ik liever over hen zou regeeren dan over mijn eigen volk.«»Uw wensch kan vervuld worden, edele Muza,« zeide Fernando opstaande; »want ik ben Fernando, Koning der Christenen, die gedreven door eenzelfden wensch als gij, in uw rijk heb omgezworven, en die zulk een sympathie heb opgevat voor het karakter en de gewoonten van uw volk, dat ik niets liever wil dan over hen te regeeren. Dat ik werkelijk degeen ben, voor wien ik mij uitgeef, zult gij aan dit teeken kunnen zien.« Dit zeggende, haalde hij van onder zijn burnous een gouden keten te voorschijn, waaraan het koninklijk zegel hing. »Er bestaat voor zoover ik zien kan, slechts één beletsel voor onze overeenkomst, en dat is het verschil in godsdienst.«»Neen Fernando,« zeide Muza met opgeheven handen, »ik zie de moeilijkheid hiervan niet in, want volgens mijn opvatting, bestaat het verschil slechts in uiterlijkheden. De innerlijke geest van ons geloof is dezelfde, en slechts in de uitingen ligt het verschil. Beide godsdiensten komen van den eenigen God, die ze bestemde voor het gebruik van rassen, die verschillend van aard zijn; en wanneer gij dit met mij eens zijt, zult gij moeten toegeven, dat het ons niet moeilijker zal vallen elkanders godsdiensten aan te nemen dan elkaars gewoonten.«»Ik ben het volkomen met u eens,« antwoordde Fernando, maar ik vrees, dat het ons niet zal gelukken onze respectieve onderdanen te overtuigen van de eerlijkheid onzer bedoelingen. Zij moeten in geen geval op de hoogte gebracht worden van onze overeenkomst.«—»De buitengewone overeenkomst tusschen ons beiden, is er borg voor, dat ons geheim bewaard blijft; maar het zal noodig zijn, dat wij elkander eerst inlichten over de geschiedenis van ons volk en over onze persoonlijke omstandigheden, opdat wij door onwetendheid in dit opzicht, geen argwaan wekken.«»Gij spreekt als een wijs man,« zeide Fernando, »laten wij dan maar dadelijk beginnen.« Tot laat in den nacht zaten de jonge vorsten bijeen, om elkander in te wijden in de geheimen der diplomatie van hun land, en in hunne familieomstandigheden; en toen de dag aanbrak, scheidden zij met alle teekenen van wederzijdsche achting. Zij bestegen hunne paarden, en reden weg, Fernando naar de hoofdstad van het Moorsche rijk, Muza naar die van de Christenen. Maar alvorens te scheiden, spraken zij af, dat zij elkander tenminste eenmaal in de drie maanden in deze herberg zouden ontmoeten.—Drie maanden vlogen voorbij, en precies op den afgesproken dag ontmoetten de beide vorsten elkander ten tweeden male in de herberg. De begroeting was eenigszins gedwongen.»En hoe gaat het u, edele Muza, in het koninkrijk mijner vaderen«, vroeg Fernando. »Helaas, uwe Majesteit,« antwoordde Muza, »het spijt mij, te moeten zeggen, dat het maar matig is. Elken dag komen uwe ministers met nieuwe plannen aan voor rooftochten in mijn vroeger rijk, en ik weet niet, hoe ik mij daaronder moet houden; en dan doen zij mij hevige verwijten over wat zij mijn trouweloosheid noemen«. »Precies hetzelfde heb ik ondervonden«, zeide Fernando, en mag ik met alle respect voor het ras, waaruit gij gesproten zijt, zeggen, dat zij niet te vergelijken zijn, wat beschaving en verstand betreft, met mijn eigen volk; dat zij vreeselijk behoudend en langzaam van begrip zijn.«»Ik vind uwe onderdanen daarentegen veel te bewegelijk en onrustig, en ik ontmoet bij hen niet die volslagen gehoorzaamheid, waaraan ik tot nu toe gewoon ben geweest. Als ik het eerlijk zeggen mag, ontbreekt het hun aan waardigheid«.»Ik vind eenige van mijne persoonlijke omstandigheden ook verre van aangenaam,« mopperde Fernando; »bv. uwe huwelijksinrichting.«»En bij u het ontbreken daarvan,« antwoordde Muza.»Over het geheel geloof ik«, zeide Fernando. »Ik ben het volkomen met u eens«, antwoordde Muza.»Als wij de zaak eens in de doofpot stopten«, merkte Fernando op. »Het is beter voor een mensch, zelfs voor iemand met een ruimen blik, onder zijn eigen volk te blijven, want hoe breed zijne opvattingen ook mogen zijn, hij loopt onder vreemdelingen toch altijd kans veel te ontmoeten, dat zijn vooroordeel versterkt en hem tot onaangename vergelijkingen dwingt.«»Ook dit ben ik met u eens,« zeide Muza. »Als eenmaal het nieuwtje er af is«....»Juist«, antwoordde Fernando; »ten slotte gaat er toch niets boven het land, waarin men geboren is.«Zoo scheidden de beide vorsten, en elk trok zijns weegs. Maar ondanks alle smeekbeden en dreigementen van hunne ministers was geen van beiden meer er toe te bewegen invallen in het naburige land te doen, en er werd zelfs door kwaaddenkende menschen gefluisterd, dat Fernando en Muza elkander zoo nu en dan bij de gemeenschappelijke grenzen ontmoetten, om moeilijkheden op te lossen, die tusschen hunne respectieve staten gerezen waren—een onnatuurlijke toestand, die volgens hen vroeger of later in een politieke ramp moest eindigen.
Fernando maakt vergelijkingen.Toen Fernando zich dien avond ter ruste had begeven, maakte hij de balans van den dag op. Deze menschen schijnen mij buitengewoon vormelijk en conventioneel toe, dacht hij; maar daar tegenover staat de luidruchtige babbelachtigheid van de Europeanen, hun gebrek aan ingetogenheid en hun groote vrijpostigheid. DieMullahwas vreeselijk lang van stof, maar zijn er onder ons ook niet een menigte vervelende kerels? Komt het niet in alle werelddeelen voor, dat iemand door zelfgenoegzaamheid en verwaandheid een schrik voor zijn omgeving wordt? Ik geloof, dat een groot gedeelte der menschheid zijne medemenschen slechts nabootst, en dat men maar zelden een sterke persoonlijkheid aantreft.Toen Fernando den volgenden morgen was opgestaan, bezocht hij de groote moskee der stad. Het was voor het eerst, dat hij een Moorsche kerk betrad, en het viel hem dadelijk op, dat daar eenzelfde stemming heerschte als in een Christelijke Kathedraal. Er ging ook daar een gedempt gefluister rond. Hier en daar stond een Mullah of leeraar, die zijne leerlingen onderwees in de Mohammedaansche wetten en godsdienstige gebruiken, en Fernando zag dit met groot genoegen, want zulk een persoonlijk onderwijs in de leerstellingen van het Christelijk geloof, werd in de kerken van zijn eigen land niet gegeven. Ook kon hij zijn oogen niet sluiten voor de groote geleerdheid en ontwikkeling van de redenaars. Deze schenen hem verre de meerderen van de bekrompen priesters, die in zijn kerk leeraarden, van wie slechts enkelen schrijven konden. Hij was zeer verbaasd te zien, dat ineen vleugel van de Moskee, die als schrijfkamer was ingericht, zich een aantal oude en jonge Mullahs bevonden, die aan lessenaars gezeten, vloeiend schreven, en bezig waren met het copieeren van exemplaren van den Koran en andere godsdienstige werken.Toen Fernando de Moskee verlaten had, bracht hij een bezoek aan de universiteit, waar hij in groote bewondering geraakte voor het rijke geestelijke leven, dat daar bloeide. In één der kamers was een leeraar, gekleed in een witten kaftan, bezig een voordracht te houden over de praktijk der geneeskunde, en hij deed dat met een scherpzinnigheid en bekwaamheid, als Fernando nooit eerder had aangetroffen. Zijn kennis van medicijnen en van de eigenschappen van planten en kruiden, scheen uitgebreid en nauwkeurig te zijn, en toen Fernando dacht aan de stumperige artsen, door wier onkunde jaarlijks zoovelen zijner onderdanen ten gronde gingen, voelde hij zich diep beschaamd, dat deze donkere geleerde vreemdelingen hun in theorie zoowel als in de praktijk zoo ver vooruit waren. Maar hij was scherpzinnig genoeg om in te zien, dat de spreker de medische wetenschap beschouwde als iets, dat in het verleden reeds zijn hoogtepunt bereikt had. Hij sprak van proefnemingen in den verleden tijd en vermeldde slechts de groote leermeesters der oudheid: Galenus en Hippocrates, Avicenna en Rhazes. Wanneer hij toevallig iets zeide van de leermeesters van zijn eigen tijd, dan geschiedde dit altijd eenigszins geringschattend, en nooit met een woord van waardeering; de oudheid was alles voor hem, en de leerstellingen der oude meesters in de medicijnkunst waren hem in zeker opzicht even heilig als de woorden van den Profeet.In een schoollokaal, dat aan deze kamer grensde, bleef Fernando eenigen tijd luisteren naar een leermeesterin de astrologie. Deze oude wetenschap had altijd een bijzondere bekoring voor hem gehad, en hij was er zich volkomen van bewust, dat de Mooren tot hare groote beoefenaren behoorden. De spreker beschreef uitvoerig den invloed, dien de verschillende planeten op het lot van den mensch hadden, hoe haar onderlinge stand het verloop van het menschelijk leven bepaalde, en hij behandelde het karakter van personen, die onder bepaalde astrologische voorwaarden geboren waren. Ook deze wetenschap was volgens den spreker niet meer voor verdere ontwikkeling vatbaar; en terwijl Fernando naar hem luisterde zeide zijn gezond verstand hem, dat hij veel als waarheid hoorde verkondigen, dat absoluut niet wetenschappelijk bewezen was. Er werd niets verteld van het wezen dezer planeten, niets feitelijks over de beweging der sterren, of over hun verhouding tot de aarde. In de aardrijkskunde-klasse heerschte echter een andere geest; daar werd het onderwijs op moderner wijze gegeven. Er werd gewezen op de werken van Arabische reizigers die Azië en Afrika doorkruist hadden; de levensverhoudingen in verre landen werden besproken, en over het algemeen veel nauwkeuriger dan in de Europeesche scholen, die hij bezocht had; waar weinig vaststaande feiten geleerd werden, waar de fantasie een groote rol speelde, en waar veel meer aandacht geschonken werd aan het buitengewone dan aan het waarschijnlijke.Nadat Fernando de universiteit verlaten had, waarvan het plein overstroomd was met leerlingen, die blijkbaar verschillende wetenschappelijke onderwerpen bespraken, wandelde hij naar het dichtbevolkte marktplein, waarvan een gedeelte was ingenomen door verkoopers van manuscripten, en het viel hem dadelijk op, dat dit gedeelte veel drukker bezocht was dan dat, waar etenswarenen kleederen verkocht werden. Op de minder drukke plaatsen van de markt, vertoonden goochelaars en koorddansers, meestal bijgestaan door gedresseerde beesten, hunne kunsten. Hier en daar twistten kleine groepen mannen over enkele onduidelijke plaatsen van den Koran, of van de Mohammedaansche wet, terwijl anderen in schaduwrijke hoeken terneder zaten onder het genot van verkoelende dranken. In de kramen, die het marktplein omringden, zag hij allerlei ambachtslieden bezig: smeden, sandaalmakers, kleermakers, timmerlieden; maar hij merkte op, dat het werk slechts in een zeer langzaam tempo vorderde, en dat hunne gereedschappen van een zeer verouderd model waren, in vergelijking tot die, welke in zijn vaderland gebruikt werden. De hand van den tijd drukte wel zeer zwaar op het geheele ras. Het scheen op velerlei gebied de andere volken ver vooruit te zijn, terwijl het in andere opzichten nog volkomen vast zat aan de oude denkbeelden van het duistere verleden. Slechts op het gebied der wetenschap was het vooraanstaand, maar zelfs hierin steunde het geheel op de onderzoekingen van een oudere generatie. Het was echter eigenaardig, dat Fernando gevoelde, hoe goed hij dit conservatisme begrijpen kon. Hebben deze menschen geen gelijk, dacht hij, dat zij zichzelf getrouw blijven? Wanneer zij een toestand geschapen hebben, die met hunne raseigenschappen strookt, zou het dan geen dwaasheid zijn, methoden van andere volken over te nemen, die voor hunne omstandigheden niet deugen? Zij zijn eenvoudig, gelukkig en tevreden; stel, dat hun plotseling allerlei werd opgedrongen van wat in mijn rijk gebruikelijk is, zou hun geluk dan niet verkeeren in ellende? Een langdurige ondervinding heeft hun waarschijnlijk geleerd, dat hun tegenwoordige levenswijze de meest geschikte voor hen is. Zou het niet mogelijkkunnen zijn, dat hun afkeer van ons het gevolg is van het verschil tusschen de gewoonten en instellingen der beide volken? Maar zou dit verschil misschien alleen maar aan de oppervlakte liggen? Hunne werkelijke sympathieën en antipathieën zijn toch eigenlijk dezelfde als de onze. Zij zijn volkomen afhankelijk van de weersgesteldheid en van den landbouw, wat hun voedsel betreft; zij leven in voortdurende vrees voor oorlog; hunne zorgen zijn gelijk aan de onze, zij hebben eenzelfde regeeringsstelsel als wij. De verschillen berusten eigenlijk alleen maar op plaats en omstandigheden, en het is voor hen even onmogelijk zich individueel los te maken uit de sleur der gewoonte als het voor ons Spanjaarden is. Wij verschillen niet van hen in de wezenlijke dingen van het leven, maar slechts in oppervlakkige kleinigheden. Hun godsdienst leert, dat de goeden beloond en de slechten gestraft zullen worden, en dat men trouw moet zijn in zijn liefde voor vaderland en gezin. Ten slotte zou elk van deze bruine mannen, wanneer hij in Spanje opgegroeid was, dezelfde vooroordeelen hebben als ikzelf, en in alle opzichten zoo aan mij gelijk zijn, dat hij van een gewonen Spanjaard niet te onderscheiden zou zijn.Fernando wandelde door een der poorten der stad naar buiten. Het landschap vertoonde veel overeenkomst met het bouwland van zijn eigen rijk, maar het was met meer zorg bewerkt. Hier en daar lagen kleine sneeuwwitte boerenhofsteden in de dalen verborgen, en lange rijen maaiers en arenlezers verspreidden zich van daaruit in alle richtingen over de velden, want het was oogsttijd. Fernando voegde zich bij één van deze groepen, en hij bemerkte tot zijn verwondering, dat er weinig verschil was tusschen deze menschen en landlieden in Christelijk Spanje. Zoo nu en dan werd het werk onderbroken, en de maaiers zetten zich in een kring, en luisterden naarhet zwaarmoedige fluitspel van één hunner. Fernando merkte op, dat zij even eenvoudig en weinig eischend waren als de boeren van zijn eigen land. Zij deelden hun brood en kaas met hem, en boden hem een slok geitemelk aan uit een grooten lederen zak, en het gelukte hem met veel moeite, deze lekkernij met een benauwd gezicht naar binnen te werken, want vorsten zijn niet gewoon aan de scherpe geuren van zulk een drank. Na zich op deze wijze versterkt te hebben, wandelde hij langzaam verder over de gloeiende velden, zoo nu en dan rustende in de schaduw der boomen, die langs den weg groeiden.Hij had misschien 1½ mijl afgelegd, toen hij bij een open vlakte kwam, waar een troep ruiters militaire oefeningen verrichtte. Hij volgde de manoeuvres met de belangstelling van den krijgsman, en zag al dadelijk dat deze licht gewapende soldaten met hunne vlugge bewegingen verre de meerderen waren van zijne eigen krijgslieden met hun zware wapenrusting. Op commando zwenkten de eskadrons, en legden met groote snelheid en verbluffende gelijkheid aan; en toen het bevel »halt« gegeven werd, gehoorzaamden zij oogenblikkelijk, zonder den regelmaat hunner rijen te verbreken. De oefeningen van één der eskadrons brachten het dicht bij de plek, waar dePrinsstond, en de bevelvoerende officier, die hem waarschijnlijk voor een Moorsch priester hield, groette hem hoffelijk.»Gij kijkt met zulk een klaarblijkelijk genoegen naar ons, eerwaarde heer,« zeide hij, »dat ik meen te mogen aannemen, dat gij vroeger zelf soldaat zijt geweest.«»Dat is zoo,« antwoordde Fernando; »ik was vele jaren soldaat, en heb lang in een ander gedeelte van het land gediend; maar nu is de oorlog niets meer voor mij, en de tijden, waarin ik voor mijn genoegen ten strijde trok, liggen achter mij.«»Maar«, zeide de officier, »de oorlog is toch het eenige, waartoe een edele geest zich voelt aangetrokken. Gij zijt jong, en hebt het leger blijkbaar te vroeg verlaten.«»Neen,« antwoordde dePrins, »wanneer het noodig is, ben ik bereid het zwaard weder op te vatten, maar alleen om een onrechtmatigen inval te keeren of een beleediging te wreken. Zooals ik reeds gezegd heb, de oorlog, om den strijd zelf, trekt mij niet meer aan.«»Maar,« zeide de krijgsman glimlachend, »gij meent toch niet, dat wij ons niet moeten oefenen voor het geval, dat wij aangevallen worden. Wij weten toch niet vooruit, wanneer de onbeschaafde en woeste Christenen uit het Noorden ons zullen overvallen?«»Evenmin als zij weten, mijn vriend, wanneer het bij ons zal opkomen, een strooptocht in hun rijk te ondernemen,« zeide Fernando.»Maar,« zeide de officier weder, »wanneer wij dat doen, is het ten slotte toch slechts een verdedigingsmaatregel, want het blijkt toch wel, dat zij ons nooit met rust zullen laten.«»Hebben wij wel eens getracht dat te weten te komen?« vroeg Fernando, »ik geloof van niet, maar wij hebben wel verdragen met hen gesloten, doch die schijnen gemaakt te zijn om verbroken te worden.«»Ja,« zeide de officier verachtelijk, »het zijn verraderlijke honden, deze Spanjaarden, op wier woord geen eerlijk man vertrouwen kan; zij hebben het eene verdrag na het andere verbroken.«»Als ik mij niet vergis,« zeide Fernando, »hebben wij hetzelfde gedaan, alleen zorgen onze regeerders er goed voor, dat het volk niet te weten komt, hoe oneerlijk wij ons tegenover onze vijanden gedragen, en dat het vast gelooft, dat wij niet anders konden handelen, omdat onze tegenstanders zoo absoluut onbetrouwbaar zijn.Mag ik U vragen, edele heer, of gij ooit in Christelijk Spanje gereisd hebt, of andere Christenen ontmoet hebt dan die, welke gij toevallig gevangen genomen hebt?«De ruiter schudde ontkennend het hoofd. »Nu ik erover nadenk«, zeide hij, »heb ik met meer Spanjaarden het zwaard gekruist dan met hen gesproken; maar ik wil gaarne op uw gezag aannemen, dat er onder dat volk edele geesten zijn, want ik weet uit eigen ondervinding, dat het dappere krijgslieden zijn, en een goed soldaat kan niet anders dan een eerlijk man zijn. Maar gij moet mij verontschuldigen waarde heer: ik kan niet langer blijven. In den naam van God wensch ik u een aangename reis toe«.
Toen Fernando zich dien avond ter ruste had begeven, maakte hij de balans van den dag op. Deze menschen schijnen mij buitengewoon vormelijk en conventioneel toe, dacht hij; maar daar tegenover staat de luidruchtige babbelachtigheid van de Europeanen, hun gebrek aan ingetogenheid en hun groote vrijpostigheid. DieMullahwas vreeselijk lang van stof, maar zijn er onder ons ook niet een menigte vervelende kerels? Komt het niet in alle werelddeelen voor, dat iemand door zelfgenoegzaamheid en verwaandheid een schrik voor zijn omgeving wordt? Ik geloof, dat een groot gedeelte der menschheid zijne medemenschen slechts nabootst, en dat men maar zelden een sterke persoonlijkheid aantreft.
Toen Fernando den volgenden morgen was opgestaan, bezocht hij de groote moskee der stad. Het was voor het eerst, dat hij een Moorsche kerk betrad, en het viel hem dadelijk op, dat daar eenzelfde stemming heerschte als in een Christelijke Kathedraal. Er ging ook daar een gedempt gefluister rond. Hier en daar stond een Mullah of leeraar, die zijne leerlingen onderwees in de Mohammedaansche wetten en godsdienstige gebruiken, en Fernando zag dit met groot genoegen, want zulk een persoonlijk onderwijs in de leerstellingen van het Christelijk geloof, werd in de kerken van zijn eigen land niet gegeven. Ook kon hij zijn oogen niet sluiten voor de groote geleerdheid en ontwikkeling van de redenaars. Deze schenen hem verre de meerderen van de bekrompen priesters, die in zijn kerk leeraarden, van wie slechts enkelen schrijven konden. Hij was zeer verbaasd te zien, dat ineen vleugel van de Moskee, die als schrijfkamer was ingericht, zich een aantal oude en jonge Mullahs bevonden, die aan lessenaars gezeten, vloeiend schreven, en bezig waren met het copieeren van exemplaren van den Koran en andere godsdienstige werken.
Toen Fernando de Moskee verlaten had, bracht hij een bezoek aan de universiteit, waar hij in groote bewondering geraakte voor het rijke geestelijke leven, dat daar bloeide. In één der kamers was een leeraar, gekleed in een witten kaftan, bezig een voordracht te houden over de praktijk der geneeskunde, en hij deed dat met een scherpzinnigheid en bekwaamheid, als Fernando nooit eerder had aangetroffen. Zijn kennis van medicijnen en van de eigenschappen van planten en kruiden, scheen uitgebreid en nauwkeurig te zijn, en toen Fernando dacht aan de stumperige artsen, door wier onkunde jaarlijks zoovelen zijner onderdanen ten gronde gingen, voelde hij zich diep beschaamd, dat deze donkere geleerde vreemdelingen hun in theorie zoowel als in de praktijk zoo ver vooruit waren. Maar hij was scherpzinnig genoeg om in te zien, dat de spreker de medische wetenschap beschouwde als iets, dat in het verleden reeds zijn hoogtepunt bereikt had. Hij sprak van proefnemingen in den verleden tijd en vermeldde slechts de groote leermeesters der oudheid: Galenus en Hippocrates, Avicenna en Rhazes. Wanneer hij toevallig iets zeide van de leermeesters van zijn eigen tijd, dan geschiedde dit altijd eenigszins geringschattend, en nooit met een woord van waardeering; de oudheid was alles voor hem, en de leerstellingen der oude meesters in de medicijnkunst waren hem in zeker opzicht even heilig als de woorden van den Profeet.
In een schoollokaal, dat aan deze kamer grensde, bleef Fernando eenigen tijd luisteren naar een leermeesterin de astrologie. Deze oude wetenschap had altijd een bijzondere bekoring voor hem gehad, en hij was er zich volkomen van bewust, dat de Mooren tot hare groote beoefenaren behoorden. De spreker beschreef uitvoerig den invloed, dien de verschillende planeten op het lot van den mensch hadden, hoe haar onderlinge stand het verloop van het menschelijk leven bepaalde, en hij behandelde het karakter van personen, die onder bepaalde astrologische voorwaarden geboren waren. Ook deze wetenschap was volgens den spreker niet meer voor verdere ontwikkeling vatbaar; en terwijl Fernando naar hem luisterde zeide zijn gezond verstand hem, dat hij veel als waarheid hoorde verkondigen, dat absoluut niet wetenschappelijk bewezen was. Er werd niets verteld van het wezen dezer planeten, niets feitelijks over de beweging der sterren, of over hun verhouding tot de aarde. In de aardrijkskunde-klasse heerschte echter een andere geest; daar werd het onderwijs op moderner wijze gegeven. Er werd gewezen op de werken van Arabische reizigers die Azië en Afrika doorkruist hadden; de levensverhoudingen in verre landen werden besproken, en over het algemeen veel nauwkeuriger dan in de Europeesche scholen, die hij bezocht had; waar weinig vaststaande feiten geleerd werden, waar de fantasie een groote rol speelde, en waar veel meer aandacht geschonken werd aan het buitengewone dan aan het waarschijnlijke.
Nadat Fernando de universiteit verlaten had, waarvan het plein overstroomd was met leerlingen, die blijkbaar verschillende wetenschappelijke onderwerpen bespraken, wandelde hij naar het dichtbevolkte marktplein, waarvan een gedeelte was ingenomen door verkoopers van manuscripten, en het viel hem dadelijk op, dat dit gedeelte veel drukker bezocht was dan dat, waar etenswarenen kleederen verkocht werden. Op de minder drukke plaatsen van de markt, vertoonden goochelaars en koorddansers, meestal bijgestaan door gedresseerde beesten, hunne kunsten. Hier en daar twistten kleine groepen mannen over enkele onduidelijke plaatsen van den Koran, of van de Mohammedaansche wet, terwijl anderen in schaduwrijke hoeken terneder zaten onder het genot van verkoelende dranken. In de kramen, die het marktplein omringden, zag hij allerlei ambachtslieden bezig: smeden, sandaalmakers, kleermakers, timmerlieden; maar hij merkte op, dat het werk slechts in een zeer langzaam tempo vorderde, en dat hunne gereedschappen van een zeer verouderd model waren, in vergelijking tot die, welke in zijn vaderland gebruikt werden. De hand van den tijd drukte wel zeer zwaar op het geheele ras. Het scheen op velerlei gebied de andere volken ver vooruit te zijn, terwijl het in andere opzichten nog volkomen vast zat aan de oude denkbeelden van het duistere verleden. Slechts op het gebied der wetenschap was het vooraanstaand, maar zelfs hierin steunde het geheel op de onderzoekingen van een oudere generatie. Het was echter eigenaardig, dat Fernando gevoelde, hoe goed hij dit conservatisme begrijpen kon. Hebben deze menschen geen gelijk, dacht hij, dat zij zichzelf getrouw blijven? Wanneer zij een toestand geschapen hebben, die met hunne raseigenschappen strookt, zou het dan geen dwaasheid zijn, methoden van andere volken over te nemen, die voor hunne omstandigheden niet deugen? Zij zijn eenvoudig, gelukkig en tevreden; stel, dat hun plotseling allerlei werd opgedrongen van wat in mijn rijk gebruikelijk is, zou hun geluk dan niet verkeeren in ellende? Een langdurige ondervinding heeft hun waarschijnlijk geleerd, dat hun tegenwoordige levenswijze de meest geschikte voor hen is. Zou het niet mogelijkkunnen zijn, dat hun afkeer van ons het gevolg is van het verschil tusschen de gewoonten en instellingen der beide volken? Maar zou dit verschil misschien alleen maar aan de oppervlakte liggen? Hunne werkelijke sympathieën en antipathieën zijn toch eigenlijk dezelfde als de onze. Zij zijn volkomen afhankelijk van de weersgesteldheid en van den landbouw, wat hun voedsel betreft; zij leven in voortdurende vrees voor oorlog; hunne zorgen zijn gelijk aan de onze, zij hebben eenzelfde regeeringsstelsel als wij. De verschillen berusten eigenlijk alleen maar op plaats en omstandigheden, en het is voor hen even onmogelijk zich individueel los te maken uit de sleur der gewoonte als het voor ons Spanjaarden is. Wij verschillen niet van hen in de wezenlijke dingen van het leven, maar slechts in oppervlakkige kleinigheden. Hun godsdienst leert, dat de goeden beloond en de slechten gestraft zullen worden, en dat men trouw moet zijn in zijn liefde voor vaderland en gezin. Ten slotte zou elk van deze bruine mannen, wanneer hij in Spanje opgegroeid was, dezelfde vooroordeelen hebben als ikzelf, en in alle opzichten zoo aan mij gelijk zijn, dat hij van een gewonen Spanjaard niet te onderscheiden zou zijn.
Fernando wandelde door een der poorten der stad naar buiten. Het landschap vertoonde veel overeenkomst met het bouwland van zijn eigen rijk, maar het was met meer zorg bewerkt. Hier en daar lagen kleine sneeuwwitte boerenhofsteden in de dalen verborgen, en lange rijen maaiers en arenlezers verspreidden zich van daaruit in alle richtingen over de velden, want het was oogsttijd. Fernando voegde zich bij één van deze groepen, en hij bemerkte tot zijn verwondering, dat er weinig verschil was tusschen deze menschen en landlieden in Christelijk Spanje. Zoo nu en dan werd het werk onderbroken, en de maaiers zetten zich in een kring, en luisterden naarhet zwaarmoedige fluitspel van één hunner. Fernando merkte op, dat zij even eenvoudig en weinig eischend waren als de boeren van zijn eigen land. Zij deelden hun brood en kaas met hem, en boden hem een slok geitemelk aan uit een grooten lederen zak, en het gelukte hem met veel moeite, deze lekkernij met een benauwd gezicht naar binnen te werken, want vorsten zijn niet gewoon aan de scherpe geuren van zulk een drank. Na zich op deze wijze versterkt te hebben, wandelde hij langzaam verder over de gloeiende velden, zoo nu en dan rustende in de schaduw der boomen, die langs den weg groeiden.
Hij had misschien 1½ mijl afgelegd, toen hij bij een open vlakte kwam, waar een troep ruiters militaire oefeningen verrichtte. Hij volgde de manoeuvres met de belangstelling van den krijgsman, en zag al dadelijk dat deze licht gewapende soldaten met hunne vlugge bewegingen verre de meerderen waren van zijne eigen krijgslieden met hun zware wapenrusting. Op commando zwenkten de eskadrons, en legden met groote snelheid en verbluffende gelijkheid aan; en toen het bevel »halt« gegeven werd, gehoorzaamden zij oogenblikkelijk, zonder den regelmaat hunner rijen te verbreken. De oefeningen van één der eskadrons brachten het dicht bij de plek, waar dePrinsstond, en de bevelvoerende officier, die hem waarschijnlijk voor een Moorsch priester hield, groette hem hoffelijk.
»Gij kijkt met zulk een klaarblijkelijk genoegen naar ons, eerwaarde heer,« zeide hij, »dat ik meen te mogen aannemen, dat gij vroeger zelf soldaat zijt geweest.«
»Dat is zoo,« antwoordde Fernando; »ik was vele jaren soldaat, en heb lang in een ander gedeelte van het land gediend; maar nu is de oorlog niets meer voor mij, en de tijden, waarin ik voor mijn genoegen ten strijde trok, liggen achter mij.«
»Maar«, zeide de officier, »de oorlog is toch het eenige, waartoe een edele geest zich voelt aangetrokken. Gij zijt jong, en hebt het leger blijkbaar te vroeg verlaten.«
»Neen,« antwoordde dePrins, »wanneer het noodig is, ben ik bereid het zwaard weder op te vatten, maar alleen om een onrechtmatigen inval te keeren of een beleediging te wreken. Zooals ik reeds gezegd heb, de oorlog, om den strijd zelf, trekt mij niet meer aan.«
»Maar,« zeide de krijgsman glimlachend, »gij meent toch niet, dat wij ons niet moeten oefenen voor het geval, dat wij aangevallen worden. Wij weten toch niet vooruit, wanneer de onbeschaafde en woeste Christenen uit het Noorden ons zullen overvallen?«
»Evenmin als zij weten, mijn vriend, wanneer het bij ons zal opkomen, een strooptocht in hun rijk te ondernemen,« zeide Fernando.
»Maar,« zeide de officier weder, »wanneer wij dat doen, is het ten slotte toch slechts een verdedigingsmaatregel, want het blijkt toch wel, dat zij ons nooit met rust zullen laten.«
»Hebben wij wel eens getracht dat te weten te komen?« vroeg Fernando, »ik geloof van niet, maar wij hebben wel verdragen met hen gesloten, doch die schijnen gemaakt te zijn om verbroken te worden.«
»Ja,« zeide de officier verachtelijk, »het zijn verraderlijke honden, deze Spanjaarden, op wier woord geen eerlijk man vertrouwen kan; zij hebben het eene verdrag na het andere verbroken.«
»Als ik mij niet vergis,« zeide Fernando, »hebben wij hetzelfde gedaan, alleen zorgen onze regeerders er goed voor, dat het volk niet te weten komt, hoe oneerlijk wij ons tegenover onze vijanden gedragen, en dat het vast gelooft, dat wij niet anders konden handelen, omdat onze tegenstanders zoo absoluut onbetrouwbaar zijn.Mag ik U vragen, edele heer, of gij ooit in Christelijk Spanje gereisd hebt, of andere Christenen ontmoet hebt dan die, welke gij toevallig gevangen genomen hebt?«
De ruiter schudde ontkennend het hoofd. »Nu ik erover nadenk«, zeide hij, »heb ik met meer Spanjaarden het zwaard gekruist dan met hen gesproken; maar ik wil gaarne op uw gezag aannemen, dat er onder dat volk edele geesten zijn, want ik weet uit eigen ondervinding, dat het dappere krijgslieden zijn, en een goed soldaat kan niet anders dan een eerlijk man zijn. Maar gij moet mij verontschuldigen waarde heer: ik kan niet langer blijven. In den naam van God wensch ik u een aangename reis toe«.
Fernando ontmoet zijn dubbelganger.Fernando vervolgde zijn weg; en de zoo juist beschreven dag moet beschouwd worden als een voorbeeld van vele andere dagen; drie maanden lang trok hij door het Moorsche land, bestudeerde er de instellingen en de menschen met eigen oogen, en verkreeg op deze wijze een juist inzicht in den volksaard.Aan het einde van dit tijdperk, hadhijzulk een hoogen dunk gekregen van zijne vroegere vijanden, dat hij met oprecht verdriet zijne schreden weder noordwaarts richtte naar de grenzen van zijn eigen rijk. In zijn tegenzin om weer den vaderlandschen bodem te betreden, besloot hij den nacht door te brengen in een kleine khan aan de Moorsche zijde der heuvelen. Het was een armoedige herberg, maar mooi gelegen bij den ingang van een vredig klein dal. Nadat hij zijn paard had overgegeven aan den witgekaftanden waard, trad hij binnen. Tot zijn groote verbazing was de eerste, dien hij ontmoette, een jonge man, die zóó sprekend op hem geleek, dat hij verrast en verschrikt achteruit week, want er was geen trek in het gelaat van den vreemde, die niet weerspiegeldwas in het zijne. De jonge man schrikte eveneens, en staarde zijn evenbeeld aan; toen gleed een glimlach over zijn vriendelijk gelaat, en hij zeide met een lach: »Ik zie, edele heer, dat gij even verbaasd zijt als ikzelf, maar ik hoop, dat gij niet vertoornd zijt, dat God ons zoo gelijk geschapen heeft; want ik heb wel eens gehoord, dat menschen, die veel op elkaar gelijken, een zeker wantrouwen tegen elkander plegen te hebben.« »Daar is niet veel kans op, mijn vriend,« zeide Fernando, »want als God onze geesten zoo gelijk geschapen heeft als onze lichamen, ben ik ervan overtuigd, dat gij een oprecht en vriendelijk mensch zijt, en,« voegde hij er lachend bij, op een tafel wijzende, »het spreekt vanzelf, dat wij het brood samen breken.« »Uitstekend«, riep de ander uit. »Ik neem uw uitnoodiging met het grootste genoegen van de wereld aan.«Spoedig nadat zij aan de ruwe tafel hadden plaats genomen, waren zij in een opgewekt gesprek gewikkeld. En waar zij reeds verrast waren geweest over hun lichamelijke gelijkenis, waren zij het nog in veel hoogere mate over de overeenkomst in smaak en karakter. Uren lang bleven zij met elkander praten. Eindelijk zeide de vreemdeling: »Ik heb het gevoel, dat wij elkander ons geheele leven gekend hebben, en daar ik ervan overtuigd ben, dat ik u vertrouwen kan, wil ik u mijn geheim openbaren. Weet dan, dat ik Muza ben, de Koning van dit land, en dat ik zoo juist ben teruggekeerd van een langdurig verblijf in het land der Christenen, wier karakter en levenswijze ik wilde bestudeeren.«»Ik ben zeer gevleid door de vriendelijkheid en het vertrouwen van Uwe Majesteit,« antwoordde Fernando, »en gij kunt er van overtuigd zijn, dat uw geheim veilig bij mij is. Maar mag ik u vragen, wat uw indruk is van de bewoners van Christelijk Spanje?«»Ik heb zulk een achting voor hen gekregen,« antwoordde Muza, »dat ik met den grootsten spijt hun land verlaat, want er heerscht onder hen een geest, die zooveel meer aan den mijnen verwant is dan die onder mijne eigen onderdanen, dat ik u de plechtige verzekering geef, dat ik liever over hen zou regeeren dan over mijn eigen volk.«»Uw wensch kan vervuld worden, edele Muza,« zeide Fernando opstaande; »want ik ben Fernando, Koning der Christenen, die gedreven door eenzelfden wensch als gij, in uw rijk heb omgezworven, en die zulk een sympathie heb opgevat voor het karakter en de gewoonten van uw volk, dat ik niets liever wil dan over hen te regeeren. Dat ik werkelijk degeen ben, voor wien ik mij uitgeef, zult gij aan dit teeken kunnen zien.« Dit zeggende, haalde hij van onder zijn burnous een gouden keten te voorschijn, waaraan het koninklijk zegel hing. »Er bestaat voor zoover ik zien kan, slechts één beletsel voor onze overeenkomst, en dat is het verschil in godsdienst.«»Neen Fernando,« zeide Muza met opgeheven handen, »ik zie de moeilijkheid hiervan niet in, want volgens mijn opvatting, bestaat het verschil slechts in uiterlijkheden. De innerlijke geest van ons geloof is dezelfde, en slechts in de uitingen ligt het verschil. Beide godsdiensten komen van den eenigen God, die ze bestemde voor het gebruik van rassen, die verschillend van aard zijn; en wanneer gij dit met mij eens zijt, zult gij moeten toegeven, dat het ons niet moeilijker zal vallen elkanders godsdiensten aan te nemen dan elkaars gewoonten.«»Ik ben het volkomen met u eens,« antwoordde Fernando, maar ik vrees, dat het ons niet zal gelukken onze respectieve onderdanen te overtuigen van de eerlijkheid onzer bedoelingen. Zij moeten in geen geval op de hoogte gebracht worden van onze overeenkomst.«—»De buitengewone overeenkomst tusschen ons beiden, is er borg voor, dat ons geheim bewaard blijft; maar het zal noodig zijn, dat wij elkander eerst inlichten over de geschiedenis van ons volk en over onze persoonlijke omstandigheden, opdat wij door onwetendheid in dit opzicht, geen argwaan wekken.«»Gij spreekt als een wijs man,« zeide Fernando, »laten wij dan maar dadelijk beginnen.« Tot laat in den nacht zaten de jonge vorsten bijeen, om elkander in te wijden in de geheimen der diplomatie van hun land, en in hunne familieomstandigheden; en toen de dag aanbrak, scheidden zij met alle teekenen van wederzijdsche achting. Zij bestegen hunne paarden, en reden weg, Fernando naar de hoofdstad van het Moorsche rijk, Muza naar die van de Christenen. Maar alvorens te scheiden, spraken zij af, dat zij elkander tenminste eenmaal in de drie maanden in deze herberg zouden ontmoeten.—Drie maanden vlogen voorbij, en precies op den afgesproken dag ontmoetten de beide vorsten elkander ten tweeden male in de herberg. De begroeting was eenigszins gedwongen.»En hoe gaat het u, edele Muza, in het koninkrijk mijner vaderen«, vroeg Fernando. »Helaas, uwe Majesteit,« antwoordde Muza, »het spijt mij, te moeten zeggen, dat het maar matig is. Elken dag komen uwe ministers met nieuwe plannen aan voor rooftochten in mijn vroeger rijk, en ik weet niet, hoe ik mij daaronder moet houden; en dan doen zij mij hevige verwijten over wat zij mijn trouweloosheid noemen«. »Precies hetzelfde heb ik ondervonden«, zeide Fernando, en mag ik met alle respect voor het ras, waaruit gij gesproten zijt, zeggen, dat zij niet te vergelijken zijn, wat beschaving en verstand betreft, met mijn eigen volk; dat zij vreeselijk behoudend en langzaam van begrip zijn.«»Ik vind uwe onderdanen daarentegen veel te bewegelijk en onrustig, en ik ontmoet bij hen niet die volslagen gehoorzaamheid, waaraan ik tot nu toe gewoon ben geweest. Als ik het eerlijk zeggen mag, ontbreekt het hun aan waardigheid«.»Ik vind eenige van mijne persoonlijke omstandigheden ook verre van aangenaam,« mopperde Fernando; »bv. uwe huwelijksinrichting.«»En bij u het ontbreken daarvan,« antwoordde Muza.»Over het geheel geloof ik«, zeide Fernando. »Ik ben het volkomen met u eens«, antwoordde Muza.»Als wij de zaak eens in de doofpot stopten«, merkte Fernando op. »Het is beter voor een mensch, zelfs voor iemand met een ruimen blik, onder zijn eigen volk te blijven, want hoe breed zijne opvattingen ook mogen zijn, hij loopt onder vreemdelingen toch altijd kans veel te ontmoeten, dat zijn vooroordeel versterkt en hem tot onaangename vergelijkingen dwingt.«»Ook dit ben ik met u eens,« zeide Muza. »Als eenmaal het nieuwtje er af is«....»Juist«, antwoordde Fernando; »ten slotte gaat er toch niets boven het land, waarin men geboren is.«Zoo scheidden de beide vorsten, en elk trok zijns weegs. Maar ondanks alle smeekbeden en dreigementen van hunne ministers was geen van beiden meer er toe te bewegen invallen in het naburige land te doen, en er werd zelfs door kwaaddenkende menschen gefluisterd, dat Fernando en Muza elkander zoo nu en dan bij de gemeenschappelijke grenzen ontmoetten, om moeilijkheden op te lossen, die tusschen hunne respectieve staten gerezen waren—een onnatuurlijke toestand, die volgens hen vroeger of later in een politieke ramp moest eindigen.
Fernando vervolgde zijn weg; en de zoo juist beschreven dag moet beschouwd worden als een voorbeeld van vele andere dagen; drie maanden lang trok hij door het Moorsche land, bestudeerde er de instellingen en de menschen met eigen oogen, en verkreeg op deze wijze een juist inzicht in den volksaard.
Aan het einde van dit tijdperk, hadhijzulk een hoogen dunk gekregen van zijne vroegere vijanden, dat hij met oprecht verdriet zijne schreden weder noordwaarts richtte naar de grenzen van zijn eigen rijk. In zijn tegenzin om weer den vaderlandschen bodem te betreden, besloot hij den nacht door te brengen in een kleine khan aan de Moorsche zijde der heuvelen. Het was een armoedige herberg, maar mooi gelegen bij den ingang van een vredig klein dal. Nadat hij zijn paard had overgegeven aan den witgekaftanden waard, trad hij binnen. Tot zijn groote verbazing was de eerste, dien hij ontmoette, een jonge man, die zóó sprekend op hem geleek, dat hij verrast en verschrikt achteruit week, want er was geen trek in het gelaat van den vreemde, die niet weerspiegeldwas in het zijne. De jonge man schrikte eveneens, en staarde zijn evenbeeld aan; toen gleed een glimlach over zijn vriendelijk gelaat, en hij zeide met een lach: »Ik zie, edele heer, dat gij even verbaasd zijt als ikzelf, maar ik hoop, dat gij niet vertoornd zijt, dat God ons zoo gelijk geschapen heeft; want ik heb wel eens gehoord, dat menschen, die veel op elkaar gelijken, een zeker wantrouwen tegen elkander plegen te hebben.« »Daar is niet veel kans op, mijn vriend,« zeide Fernando, »want als God onze geesten zoo gelijk geschapen heeft als onze lichamen, ben ik ervan overtuigd, dat gij een oprecht en vriendelijk mensch zijt, en,« voegde hij er lachend bij, op een tafel wijzende, »het spreekt vanzelf, dat wij het brood samen breken.« »Uitstekend«, riep de ander uit. »Ik neem uw uitnoodiging met het grootste genoegen van de wereld aan.«
Spoedig nadat zij aan de ruwe tafel hadden plaats genomen, waren zij in een opgewekt gesprek gewikkeld. En waar zij reeds verrast waren geweest over hun lichamelijke gelijkenis, waren zij het nog in veel hoogere mate over de overeenkomst in smaak en karakter. Uren lang bleven zij met elkander praten. Eindelijk zeide de vreemdeling: »Ik heb het gevoel, dat wij elkander ons geheele leven gekend hebben, en daar ik ervan overtuigd ben, dat ik u vertrouwen kan, wil ik u mijn geheim openbaren. Weet dan, dat ik Muza ben, de Koning van dit land, en dat ik zoo juist ben teruggekeerd van een langdurig verblijf in het land der Christenen, wier karakter en levenswijze ik wilde bestudeeren.«
»Ik ben zeer gevleid door de vriendelijkheid en het vertrouwen van Uwe Majesteit,« antwoordde Fernando, »en gij kunt er van overtuigd zijn, dat uw geheim veilig bij mij is. Maar mag ik u vragen, wat uw indruk is van de bewoners van Christelijk Spanje?«
»Ik heb zulk een achting voor hen gekregen,« antwoordde Muza, »dat ik met den grootsten spijt hun land verlaat, want er heerscht onder hen een geest, die zooveel meer aan den mijnen verwant is dan die onder mijne eigen onderdanen, dat ik u de plechtige verzekering geef, dat ik liever over hen zou regeeren dan over mijn eigen volk.«
»Uw wensch kan vervuld worden, edele Muza,« zeide Fernando opstaande; »want ik ben Fernando, Koning der Christenen, die gedreven door eenzelfden wensch als gij, in uw rijk heb omgezworven, en die zulk een sympathie heb opgevat voor het karakter en de gewoonten van uw volk, dat ik niets liever wil dan over hen te regeeren. Dat ik werkelijk degeen ben, voor wien ik mij uitgeef, zult gij aan dit teeken kunnen zien.« Dit zeggende, haalde hij van onder zijn burnous een gouden keten te voorschijn, waaraan het koninklijk zegel hing. »Er bestaat voor zoover ik zien kan, slechts één beletsel voor onze overeenkomst, en dat is het verschil in godsdienst.«
»Neen Fernando,« zeide Muza met opgeheven handen, »ik zie de moeilijkheid hiervan niet in, want volgens mijn opvatting, bestaat het verschil slechts in uiterlijkheden. De innerlijke geest van ons geloof is dezelfde, en slechts in de uitingen ligt het verschil. Beide godsdiensten komen van den eenigen God, die ze bestemde voor het gebruik van rassen, die verschillend van aard zijn; en wanneer gij dit met mij eens zijt, zult gij moeten toegeven, dat het ons niet moeilijker zal vallen elkanders godsdiensten aan te nemen dan elkaars gewoonten.«
»Ik ben het volkomen met u eens,« antwoordde Fernando, maar ik vrees, dat het ons niet zal gelukken onze respectieve onderdanen te overtuigen van de eerlijkheid onzer bedoelingen. Zij moeten in geen geval op de hoogte gebracht worden van onze overeenkomst.«—»De buitengewone overeenkomst tusschen ons beiden, is er borg voor, dat ons geheim bewaard blijft; maar het zal noodig zijn, dat wij elkander eerst inlichten over de geschiedenis van ons volk en over onze persoonlijke omstandigheden, opdat wij door onwetendheid in dit opzicht, geen argwaan wekken.«
»Gij spreekt als een wijs man,« zeide Fernando, »laten wij dan maar dadelijk beginnen.« Tot laat in den nacht zaten de jonge vorsten bijeen, om elkander in te wijden in de geheimen der diplomatie van hun land, en in hunne familieomstandigheden; en toen de dag aanbrak, scheidden zij met alle teekenen van wederzijdsche achting. Zij bestegen hunne paarden, en reden weg, Fernando naar de hoofdstad van het Moorsche rijk, Muza naar die van de Christenen. Maar alvorens te scheiden, spraken zij af, dat zij elkander tenminste eenmaal in de drie maanden in deze herberg zouden ontmoeten.—Drie maanden vlogen voorbij, en precies op den afgesproken dag ontmoetten de beide vorsten elkander ten tweeden male in de herberg. De begroeting was eenigszins gedwongen.
»En hoe gaat het u, edele Muza, in het koninkrijk mijner vaderen«, vroeg Fernando. »Helaas, uwe Majesteit,« antwoordde Muza, »het spijt mij, te moeten zeggen, dat het maar matig is. Elken dag komen uwe ministers met nieuwe plannen aan voor rooftochten in mijn vroeger rijk, en ik weet niet, hoe ik mij daaronder moet houden; en dan doen zij mij hevige verwijten over wat zij mijn trouweloosheid noemen«. »Precies hetzelfde heb ik ondervonden«, zeide Fernando, en mag ik met alle respect voor het ras, waaruit gij gesproten zijt, zeggen, dat zij niet te vergelijken zijn, wat beschaving en verstand betreft, met mijn eigen volk; dat zij vreeselijk behoudend en langzaam van begrip zijn.«
»Ik vind uwe onderdanen daarentegen veel te bewegelijk en onrustig, en ik ontmoet bij hen niet die volslagen gehoorzaamheid, waaraan ik tot nu toe gewoon ben geweest. Als ik het eerlijk zeggen mag, ontbreekt het hun aan waardigheid«.
»Ik vind eenige van mijne persoonlijke omstandigheden ook verre van aangenaam,« mopperde Fernando; »bv. uwe huwelijksinrichting.«
»En bij u het ontbreken daarvan,« antwoordde Muza.
»Over het geheel geloof ik«, zeide Fernando. »Ik ben het volkomen met u eens«, antwoordde Muza.
»Als wij de zaak eens in de doofpot stopten«, merkte Fernando op. »Het is beter voor een mensch, zelfs voor iemand met een ruimen blik, onder zijn eigen volk te blijven, want hoe breed zijne opvattingen ook mogen zijn, hij loopt onder vreemdelingen toch altijd kans veel te ontmoeten, dat zijn vooroordeel versterkt en hem tot onaangename vergelijkingen dwingt.«
»Ook dit ben ik met u eens,« zeide Muza. »Als eenmaal het nieuwtje er af is«....
»Juist«, antwoordde Fernando; »ten slotte gaat er toch niets boven het land, waarin men geboren is.«
Zoo scheidden de beide vorsten, en elk trok zijns weegs. Maar ondanks alle smeekbeden en dreigementen van hunne ministers was geen van beiden meer er toe te bewegen invallen in het naburige land te doen, en er werd zelfs door kwaaddenkende menschen gefluisterd, dat Fernando en Muza elkander zoo nu en dan bij de gemeenschappelijke grenzen ontmoetten, om moeilijkheden op te lossen, die tusschen hunne respectieve staten gerezen waren—een onnatuurlijke toestand, die volgens hen vroeger of later in een politieke ramp moest eindigen.