Hoofdstuk XII: Verhalen over Spaansche toovenarij.

Hoofdstuk XII: Verhalen over Spaansche toovenarij.Het schijnt, dat Spanje door de andere landen van West-Europa beschouwd werd als de bakermat van bijgeloof, toovenarij en hekserij, waarschijnlijk doordat er zulk een openbaarheid is gegeven aan de ontdekkingen van de Moorsche alchemisten, de eerste scheikundigen in Europa. Maar met de opkomst van de Inquisitie werden de occulte wetenschappen naar den achtergrond gedrongen, want alles, wat maar in de verte zweemde naar ketterij, werd op de strengste wijze door deze onverdraagzame instelling onderdrukt. Daardoor zijn vele volksliederen, die betrekking hadden op hetgeen de Spaansche boeren geloofden, verloren gegaan, en ook menige boeiende legende is voorgoed verdwenen. De Broeders hebben in hun zorg voor de zuivering der Kerk niet alleen de heks, den toovenaar en den boozen geest verbannen, maar ook de onschuldige fee, de nymphen van bosch en veld, het geheele gezelschap vertrouwde geesten, die niemand kwaad deden en de huisvrouw en dienstmaagd tot grooten steun waren.Het werk, waarin voor het eerst vermeld wordt, dat de overheid van plan was een veldtocht te ondernemen tegen de geheele wereld der geesten, goede zoowel als kwade, is van Alfonso de Speria, een Franciscaner monnik uit Castilië, die in 1458 of 1460 een boek schreef, dat voornamelijk gericht was tegen ketters en ongeloovigen, en waarin ook een hoofdstuk gewijd is aan de verschillende vormen van volksgeloof, die hun oorsprong hadden in oude heidensche gebruiken. Het geloof in heksen, die hij xurguine (jurguia) of bruxe noemt, schijnt afkomstigte zijn uit de Dauphiné of Gascogne, waar zij volgens zijn verklaring, overvloedig voor kwamen. Zij waren, zoo verhaalt hij ons, gewoon, des nachts in grooten getale bijeen te komen op een hooggelegen vlakte, elke heks bracht een kaars mede ter eere van Satan, die tot haar kwam in de gestalte van een wild zwijn, en niet in die van een bok, in welke gestalte hij meestal bij andere gelegenheden verscheen.Llorente vertelt in zijnGeschiedenis van de Spaansche Inquistie, dat de eersteauto-de-fétegen de toovenarij in 1507 gehouden werd te Calabarra, bij welke gelegenheid er dertig vrouwen, die beschuldigd waren van hekserij, verbrand werden. In de eerste verhandeling over Spaansche toovenarij, van Martinez de Castanaga, een Franciskaner monnik (1529) vinden wij, dat Navarra beschouwd werd als bakermat der hekserij, en dat deze provincie vele »zendelingen« naar Aragon stuurde om daar de vrouwen tot de tooverkunst te bekeeren. Maar wij lezen ook, dat de Spaansche godgeleerden van de zestiende eeuw zóóveel verlichter waren dan die van andere landen, dat zij toegaven, dat hekserij slechts een begoocheling was; en de straf die zij toedienden aan hen, die er in geloofden, werd gegeven, omdat deze afdwaling in strijd was met de voorschriften der Kerk. Pedro de Valentin geeft in een verhandeling over dit onderwerp (1610) toe, dat de daden, waarvan de heksen beschuldigd werden, slechts denkbeeldig waren. Hij schreef ze gedeeltelijk toe aan de wijze, waarop het onderzoek geleid werd, en aan den wensch van het domme volk, dat ondervraagd werd, straffeloos uit te gaan, door datgene te verklaren, wat hunne vervolgers blijkbaar wenschten te hooren, en gedeeltelijk aan de uitwerking van de zalven en drankjes, die zij moesten gebruiken, en waarin middelen voorkwamen, die slaap verwekten,en invloed hadden op de verbeelding en de geestelijke vermogens.De Godsdienst der hekserij.De bovengenoemde opvatting van dit merkwaardige verschijnsel wordt tegenwoordig algemeen gedeeld. Maar de onderzoekingen van Charles Godfrey Leland, mej. M. A. Murray en anderen, schijnen er op te wijzen, dat de godsdienst der hekserij volstrekt niet op de verbeelding berust. Mej. Murray beweert, dat deze cultus stamt van een oud heidensch geloof, dat zijne eigen priesters en godsdienstige voorschriften had, en in zekere mate het gebruik van het offeren van kinderen had bewaard.Het mag wel als vaststaand worden beschouwd, dat deze secte een eigen priesterstand en vaste godsdienstige wetten had, en dat de verbeelding slechts een kleine rol speelde bij de aanhangers van dit geloof.De Geschiedenis van DrTorralva.Spanje was ook nog in de zestiende eeuw beroemd om zijne toovenaars, bij wie nog iets was overgebleven van de occulte wetenschap der Moorsche dokters van Toledo en Granada. Misschien was wel de beroemdste van deze betrekkelijk moderne meesters in de tooverkunst Dr. Eugenio Torralva, de arts van het gezin van den Admiraal van Castilië. Hij was in Rome opgevoed en had reeds op jeugdigen leeftijd uitgesproken sceptische neigingen. Hij sloot vriendschap met een zekeren meester Alfonso, een man, die, nadat hij eerst zijn Joodsch geloof had verwisseld voor den Islam, overging tot het Christendom, en ten slotte vrijdenker geworden was. Een tweede ongeschikte kameraad was een Dominikaner monnik, Broeder Pietro genaamd, die Torralva vertelde, dat hij een goedengeest in zijn dienst had, Zequiel, die in de geestenwereld zijn gelijke niet had als ziener, en die bovendien zulk een edelmoedig karakter had, dat hij slechts hen wilde dienen, die hem een volkomen vertrouwen gaven, en die zijn hulp en vriendschap wisten te waardeeren.Dit alles prikkelde de nieuwsgierigheid van Dr. Torralva in hooge mate. Hij was één van die, misschien gelukkige menschen, in wie de liefde voor het geheimzinnige sterk is ontwikkeld en toen Pietro hem goedgunstig zijn dienenden geest aanbood, nam hij dit aanbod met beide handen aan. Zequiel zelf had geen bezwaar tegen de verandering van meester, en toen Pietro hem ontbood, verscheen hij, en verzekerde hij Torralva, dat hij hem zou dienen zoolang hij leefde, en dat hij bereid was hem overal te volgen. Er was niets opmerkelijks aan het uiterlijk van den geest, die een vleeschkleurig gewaad en een zwart overkleed droeg, en er uitzag als een jonge man met een overvloed van blond haar.Van dien tijd af verscheen Zequiel bij zijn meester met elke wisseling van de maan; en bovendien, wanneer de geneesheer hem noodig had, hetgeen meestal het geval was, wanneer hij in korten tijd naar een verafgelegen plaats wilde gebracht worden. Somtijds nam de geest de gestalte aan van een kluizenaar, op andere oogenblikken weder van een reiziger, en hij vergezelde zijn meester zelfs naar de kerk, uit welk feit Torralva opmaakte, dat hij een goede en Christelijk gezinde geest was. Maar Dr. Torralva moest helaas, zooals zoovelen, ondervinden, dat het bijwonen van een godsdienstige plechtigheid niet den minsten waarborg geeft voor vroomheid.Torralva bleef vele jaren in Italië wonen, maar in het jaar 1502 kreeg hij een sterk verlangen naar zijn vaderland. Hij keerde daarheen terug, maar schijnt een jaar later Rome toch weer tot zijn hoofdkwartier te hebben gekozen,waar hij zich onder de bescherming stelde van zijn ouden patroon, den Bisschop van Volterra, die in dien tijd kardinaal geworden was. Deze invloedrijke relatie was hem van groot voordeel, en spoedig was hij dan ook wijd en zijd als geneesheer beroemd. Maar noch de vrome kardinaal, noch een van de andere voornamepatiënten, die zijn hulp zochten, wist, dat hij feitelijk zijn geheele medische kennis te danken had aan zijn onzichtbaren knecht, die hem de geheime kracht leerde van jonge planten, die andere geneesheeren niet kenden. Zequiel was echter vrij van alle winstbejag, want wanneer zijn meester de klinkende munten in den zak stak, waarvan geen goed geneesheer afkeerig is, berispte de geest hem, want, zeide hij, aangezien de dokter zijn kennis gratis kreeg, behoorde hij haar ook kosteloos aan te wenden. Wanneer Torralva daarentegen geld noodig had, vond hij altijd een som in zijn particulier vertrek, en hij wist zonder dat er over gesproken werd, dat zijn dienaar het daar had neergelegd.Torralva keerde in 1520 naar Spanje terug, en leefde daar eenigen tijd aan het Hof van Ferdinand den Katholieke. Op zekeren dag zeideZequielhem in het geheim, dat de Koning binnenkort een zeer onaangename tijding zou krijgen.Torralvadeelde dit bericht oogenblikkelijk aan Ximenes de Cisneros, Aartsbisschop van Toledo, en aan den Grande Capitan, Gonzálvo Hernández de Cordova mede. Dienzelfden dag kwam er een koerier uit Afrika aan met brieven, die de mededeeling voor Zijne Majesteit bevatten, dat een veldtocht tegen de Mooren mislukt was, en dat de opperbevelhebber, Don Garcia de Toledo, de zoon van den Hertog van Alva, gedood werd. Het schijnt, dat Torralva in Rome de onvoorzichtigheid had gehad, Zequiel voor zijn beschermheer, Kardinaal Volterra, te laten verschijnen, die, toenhij bemerkte, op welke wijze zijnprotégéde nederlaag van het Spaansche leger »voorspeld« had, den Aartsbisschop van Toledo inlichtte over de bron, waaruit de dokter zijn wijsheid putte. Torralva wist hiervan echter niets, en hij ging voort politieke en andere gebeurtenissen te »voorspellen«, waardoor hij zich spoedig een groote reputatie als ziener verwierf. Onder hen, die hem kwamen raadplegen, bevond zich de Kardinaal van Santa Cruz, tot wien een zekere Donna Rosales zich om raad had gewend, omdat hare nachten verontrust werden door een afzichtelijk spook, dat zich in de gestalte van een vermoorden man vertoonde. Haar geneesheer, Morales, had ’s nachts bij de dame gewaakt, maar ofschoon zij de plek, waar de griezelige verschijning opdook, nauwkeurig had aangewezen, had hij niets kunnen zien.Torralva en de Geesten.Torralva en de Geesten.Torralva vergezelde Morales naar het huis der dame, en terwijl zij in een zijvertrek zaten, hoorden zij ongeveer een uur na middernacht haar angstgeschrei. Zij traden haar vertrek binnen, en weer moest Morales erkennen, dat hij de verschijning niet zag; maar Torralva, die beter thuis was in de geestenwereld, ontdekte een gestalte, gelijkende op een dooden man, en daarachter den wazigen vorm van een vrouw. »Wat zoekt gij hier?« vroeg hij met luide stem, waarop het voorste spook antwoordde: »Ik zoek een schat.« Op hetzelfde oogenblik was de geestverschijning verdwenen. Torralva raadpleegde Zequiel over het gebeurde, en op zijn aanraden werden de kelders van het huis opgegraven, bij welke gelegenheid het lijk van een man te voorschijn kwam, die door dolksteken vermoord was; en nadat men hem een Christelijke begrafenis had bezorgd, hielden de nachtelijke bezoeken op.Onder de intieme vrienden van Torralva was een zekere Don Diego de Zuñiga, een bloedverwant vanden Hertog van Bejar, en een broeder van Don Antonio, Prior-Overste van de orde van St. Jan in Castilië. Zuñiga had den geleerden dokter geraadpleegd, hoe hij door toovermiddelen geld zou kunnen verdienen, en Torralva zeide, dat dit mogelijk zou zijn, door bepaalde letters op papier te schrijven met het bloed van een vleermuis inplaats van met inkt. Dit toovermiddel moest hij om zijn hals dragen, opdat hij aan de speeltafel geluk zou hebben.In 1520 ging Torralva weer naar Rome. Voordat hij Spanje verliet, vertelde hij Zuñiga, dat hij in staat was op een bezemsteel daarheen te rijden, terwijl een wolk van vuur hem den weg zou wijzen. Bij zijn aankomst te Rome had hij een gesprek met kardinaal Volterra en den Prior-Overste van de Orde van St. Jan, die er ernstig op aandrongen, dat hij alle verkeer met zijn dienenden geest zou opgeven. Naar aanleiding van hunne vermaningen verzocht Torralva Zequiel zijn dienst te verlaten, maar hij stuitte op heftigen tegenstand. De geest raadde hem echter aan, naar Spanje terug te keeren, en hij beloofde hem, dat hij de betrekking van geneesheer bij de Infante Eleanora, Koningin-Weduwe van Portugal, en de latere echtgenoote van Frans I van Frankrijk, krijgen zou. Op zijn raad vertrokTorralvawederom naar zijn geboorteland, en hij kreeg inderdaad de beloofde post. In 1525 gebeurde er iets, datTorralva’sroem als profeet nog zeer verhoogde. Op den vijfden Mei van dat jaar, vertelde Zequiel hem, dat het leger van den Keizer den volgenden dag Rome zou innemen.Torralvabeval den geest hem naar Rome te brengen, opdat hij met eigen oogen deze belangrijke gebeurtenis zou kunnen aanschouwen. Zequiel gaf hem een knoestigen stok in de hand, en zeide hem, de oogen te sluiten. Torralvo deed, wat zijn dienaar hem bevolen had, en toen degeest hem na eenigen tijd zeide de oogen weder te openen, bevond hij zich in Rome, boven op een hoogen toren. Het was middernacht toen zij daar aankwamen, en toen het dag werd, was hij, zooals hij het gewenscht had, getuige van de vreeselijke gebeurtenissen, die volgden, den dood van den Konstabel van Bourbon, de vlucht van den Paus naar het Kasteel St. Angelo, den moord op de inwoners en de drinkgelagen der overwinnaars. Nadat hij op dezelfde wijze als waarop hij gekomen was, te Valladolid was teruggekeerd, maakte Torralva oogenblikkelijk alles wat hij gezien had, openbaar; en toen ongeveer een week later het nieuws van den val van Rome tot het Hof van Spanje doordrong, was men natuurlijk buitengewoon verbaasd.Vele personen van hoogen rang waren met den geleerden dokter betrokken in de beoefening van de zwarte kunst en één van hen, gekweld door berouw, deelde de Heilige Inquisitie alles mede over zijne bovennatuurlijke praktijken. Ook Zuñiga, die zooveel voordeel had getrokken van de occulte wetenschap van Torralva, keerde zich tegen hem, en lichtte de Heilige Inquisitie van Cuença over hem in, waarna de dokter gevangen genomen werd. De verschrikte toovenaar bekende dadelijk zijn geheele verhouding tot Zequiel, dien hij bleef beschouwen als een goeden geest, en hij schreef in de gevangenis niet minder dan acht verklaringen over zijne bovennatuurlijke handelingen, waarin hij zichzelf voortdurend tegensprak. Daar zijne vervolgers niet tevreden waren met deze bekentenissen, legden zij den ongelukkigen toovenaar op de pijnbank, en men ontlokte hem dan ook spoedig een volledige erkenning van den duivelschen aard van zijn dienaar.In Maart 1529 stelden de Inquisitoren zijn proces voor een jaar uit, een gebruikelijke methode bij dit lichaam,om de slachtoffers te temmen. Maar tot grooten schrik van Torralva verscheen er een nieuwe getuige, die verklaarde, dat de dokter zich ook reeds in zijn jonge jaren te Rome had bezig gehouden met de occulte wetenschappen, zoodat Torralva in Januari 1530 opnieuw voor de rechters verschijnen moest. De Inquisitie wees twee knappe godgeleerden aan, om zijn bekeering te bewerken, en Torralva beloofde hun, boete te doen voor al zijne zonden. Slechts wilde hij den dienenden geest niet verzaken, met wien hij zoolang verbonden was geweest, en hij zeide tot zijne geestelijke leiders, dat hij niet bij machte was Zequiel te ontslaan. Nadat hij het eindelijk had laten voorkomen, alsof hij zijn dienaar ontsloeg, en zijn ketterijen afzwoer, werd hij losgelaten, en trad hij in dienst van den Admiraal van Castilië, die al zijn invloed gebruikt had om vergeving voor hem te verkrijgen. Doordat hij in de geschiedenis van Don Quixote voorkomt, is hij onsterfelijk geworden en is hij voor alle tijden het type gebleven van den Spaanschen toovenaar der zestiende eeuw.Moorsche tooverkunst.Bij geen enkel volk werd de tooverkunst met zulk een ernst bestudeerd als bij de Mooren in Spanje, en het is daarom des te verwonderlijker, dat ons slechts aanteekeningen over de desbetreffende werken bewaard zijn gebleven. De uitspraak, dat zij beroemd waren als toovenaren en alchemisten, vinden wij telkens door Europeesche geschiedschrijvers herhaald. Maar de meesten hunner hebben zich niet nader uitgesproken over hunne praktijken, en de Mooren zelf hebben zóó weinig betrouwbare gegevens over hun werkwijze achtergelaten, dat wij hierover betrekkelijk weinig positiefs weten, zoodat wij onze kennis van dit geheimzinnige onderwerp met veelmoeite moeten verzamelen uit de losse aanteekeningen, die in de hedendaagsche Europeesche en Arabische letterkunde te vinden zijn.De eerste bekende naam, dien wij in de verweerde boeken over Moorsch occultisme vinden, is die van den beroemden Geber, wiens glansperiode viel in de jaren 720–750, en van wien vermeld staat, dat hij meer dan vijfhonderd boeken schreef over den steen der wijzen en het levenselixer. Het blijkt echter, dat hij evenmin als zijne mede-alchemisten erin geslaagd is, deze wonderbare elementen te vinden. Maar al is het hem niet gelukt den weg te wijzen naar de aardsche onsterfelijkheid of onuitputtelijken rijkdom, toch schijnt hij de menschheid zilvernitraat, sublimaat en salpeterzuur te hebben geschonken. Hij geloofde, dat een goudpraeparaat alle ziekten moest genezen, bij dieren zoowel als bij planten, en dat alle metalen in een toestand van chronisch lijden waren, in zooverre, dat zij hun oorspronkelijke en natuurlijke gestalte van goud verloren hadden. Zijne werken, die alle in het Latijn geschreven zijn, worden niet authentiek geacht, maar zijnSumma Perfectionis, een handboek voor den beoefenaar der alchemie, is in verscheidene vertalingen verschenen.De Moorsche alchemisten leerden, dat alle metalen zijn ontstaan door samenvoeging van kwikzilver en zwavel in verschillende verhoudingen. Zij werkten dag en nacht om allerlei praeparaten te krijgen uit de verschillende mengsels en reacties van de weinige scheikundige stoffen, waarover zij beschikten. Maar ofschoon zij geloofden in de theorie der verandering der metalen, legden zij er zich niet praktisch op toe. Het was voor hen meer een geloof, en zij vertegenwoordigden vóór alles een school van wetenschappelijke ambachtslieden en praktische onderzoekers. Zij hadden waarschijnlijk hun alchemistischekennis te danken aan Bysantium, dat op zijn beurt weer door Egypte was opgevoed in deze wetenschap; het is ook niet onmogelijk, dat de Arabieren hun wetenschappelijke bezieling regelrecht uit het land van den Nijl hadden gekregen, waar de »groote kunst« der alchemie in ieder geval geboren werd.Astrologie.De Astrologie was ook een belangrijke tak van de verborgen studie, waarmede de Mooren in Spanje zich zoo veelvuldig bezig hielden, en waarvan de beoefening zooveel heeft bijgedragen om de wiskundige wetenschappen, voornamelijk dat gedeelte, hetwelk nog steeds zijn Arabischen naam draagt (al = het,jabara=berekenen), tot ontwikkeling te brengen.Het is waarschijnlijk, dat de kunst, toekomstige gebeurtenissen te profeteeren uit den stand der sterren, tot hen gekomen is van de Chaldeeërs, die haar in elk geval het eerst beoefenden. Zooals de lezer zal hebben opgemerkt, wordt er in de Spaansche geschiedenis herhaaldelijk gesproken over sterrenwichelarij. Maar hoe hoog deze kunst ook aangeschreven stond bij de Mooren, nog hooger in aanzien was de geheimzinniger kunst der toovenarij, door middel waarvan de geesten der lucht gedwongen konden worden te handelen naar den wil van den toovenaar, en zij zijne opdrachten konden vervullen in alle vier de elementen. Wij weten helaas zoo goed als niets van de leerstellingen der Moorsche toovenarij, hetgeen waarschijnlijk daaraan moet worden toegeschreven, dat de Islam alle tooverpraktijken verbood. Maar wel weten wij, dat zij gebaseerd was op de Alexandrijnsche magie, en dat zij dus dezelfde beginselen erkende, die vastgesteld waren door den grooten Hermes Trismegistus, die niemand anders was dan de Egyptische Thoth, degod van het schrijven, het rekenen en de wetenschap.Ongeveer in het eind van de tiende eeuw begonnen de Europeesche geleerden naar Spanje te reizen, om daar de occulte en andere wetenschappen te bestudeeren. Onder de eersten, die dit deden was Gerbert, de latere Paus Sylvester II, die verscheidene jaren te Cordova bleef wonen, en die de kennis van de Arabische cijfers, en de niet minder nuttige kunst van het klokkenmaken, aan de Christenen bracht. Het is merkwaardig, dat hij dit cijferschrift niet toepaste bij zijne klokken, en dat wij zelfs nu nog geplaagd worden met de oude en lastige Romeinsche cijfers. William Malmesbury vertelt ons, dat Gerbert vele belangrijke ontdekkingen deed op het gebied der tooverkunst, en wij hooren o.a. van hem, dat hij een schitterend onderaardsch paleis bezocht, dat, ofschoon het verblindend schoon was om te aanschouwen, plotseling van de aarde verdween, zoodra een menschelijke hand het aanraakte. Het onwetende Europa zag Gerberts wiskundige diagrammen voor tooverteekens aan, en zijn reputatie als toovenaar steeg, naarmate hij zelf meer in discrediet kwam.Het verhaal gaat, dat de Duivel hem beloofd had, dat hij niet zou sterven, voordat hij de hoogmis inJeruzalemzou hebben opgedragen. Op zekeren dag bediende hij de mis in de Kerk van het Heilige Kruis van Jeruzalem te Rome. Plotseling gevoelde hij zich onwel worden; hij vroeg, waar hij zich bevond, begreep het dubbelzinnige gezegde van den Booze, en gaf den geest. Zóó luidt de sage, die de domme menigte spon om de nagedachtenis van dezen eenvoudigen en verlichten man.De Deken van Santiago.In deConde Lucanon, een veertiende-eeuwsche Spaansche verzameling van verhalen en preeken, waarover wij reeds eerder spraken, komt een geschiedenis voorover den Deken van Santiago, die naar Illan, een toovenaar in Toledo, ging, om onderwezen te worden in de tooverkunst. De toovenaar maakte eenige bezwaren, omdat, zooals hij zeide, de Deken een invloedrijk man was, die ongetwijfeld in de toekomst een hooge positie zou bekleeden, en dan waarschijnlijk al zijne vroegere verplichtingen zou vergeten. De Deken beijverde zich te verklaren, dat, hoe ver hij het ook in de wereld brengen zou, hij zijne vroegere vrienden altijd zou gedenken en bijstaan, en dat hij zeker zijn leeraar in de tooverkunst nooit zou vergeten. De toovenaar nam genoegen met deze verzekering van den geestelijke, en bracht hem naar een rustig vertrek, nadat hij eerst zijn huishoudster had opgedragen, een paar patrijzen voor den avondmaaltijd te koopen, maar deze niet te braden, voordat zij nadere orders hiervoor zou hebben gekregen.Toen de Deken en zijn onderwijzer juist aan den arbeid wilden gaan, werden zij gestoord door een boodschapper, die met een bericht voor den geestelijke kwam, dat zijn oom, de Aartsbisschop hem aan zijn sterfbed liet ontbieden. Daar de Deken echter weinig lust had, de juist begonnen les te onderbreken, maakte hij zich van zijn plicht af. Vier dagen later verscheen er weer een boodschapper met het bericht, dat de Aartsbisschop overleden was, en nòg later bracht hij de mededeeling, dat de Deken gekozen was tot opvolger van zijn oom. Toen Illan dit hoorde, vroeg hij voor zijn zoon om de vacante betrekking van Deken. Maar de nieuwe Aartsbisschop gaf den voorkeur aan zijn eigen broeder, hoewel hij Illan en zijn zoon uitnoodigde om hem naar zijn Hof te vergezellen. Later werd de begeerde plaats nog eens vacant, en wederom vroeg de toovenaar er om voor zijn zoon. Maar de Aartsbisschop wees het verzoek af, en gaf de plaats aan één van zijn ooms.Twee jaar later werd de Aartsbisschop Kardinaal, en werd hij naar Rome geroepen, terwijl hem werd toegestaan zijn eigen opvolger in het Aartsbisdom te kiezen. Wederom werd Illan teleurgesteld. Eindelijk werd de Kardinaal tot Paus gekozen, en Illan, die hem naar Rome vergezeld had, herinnerde hem eraan, dat hij dit keer geen enkel excuus had, om de belofte, die hij hem zoo menig keer gedaan had, niet te vervullen. De Paus ontstak hierover in woede, en hij dreigde Illan met de gevangenis en den hongerdood, omdat hij zich met ketterij en toovenarij had ingelaten. »Ondankbare!« riep de vertoornde toovenaar uit, »nu gij mij zóó wilt laten verhongeren, ben ik wel genoodzaakt, de patrijzen te laten opdienen, die ik voor den avondmaaltijd besteld heb.« Dit zeggende, zwaaide hij zijn tooverstaf, en riep zijn huishoudster toe, de patrijzen klaar te maken. Op hetzelfde oogenblik bevond de Deken zich weder in Toledo, nog altijd als deken van Santiago. Want inderdaad waren de jaren, die hij als Aartsbisschop, Kardinaal en Paus had doorgebracht, schijn geweest en zij bestonden slechts in zijn verbeelding, als een begoocheling van den toovenaar. Dit was het middel, waardoor de wijze zijn karakter op de proef had gesteld, voordat hij hem zijn vertrouwen schonk. De geestelijke was zoo verbouwereerd, dat hij niets kon antwoorden op de verwijten van Illan, die hem wegzond, zonder hem zelfs van de patrijzen te laten mee-eten.Op het eerste gezicht lijkt het vreemd, dat juist geneesheeren en priesters zulk een voorname rol spelen in Spaansche tooververhalen. Maar de oorzaak hiervan wordt ons duidelijk, wanneer wij er even aan denken, met welk een wantrouwen de stand der geleerden beschouwd werd door de ongeletterde en bekrompen menigte. Torquemada vertelt de geschiedenis van een hem bekenden jongeling, een zeer bekwamen, jongen man,die later lijfarts werd van Keizer Karel V. Toen hij te Guadalupe studeerde, en op reis was naar Granada, werd hij door een als geestelijke gekleeden reiziger, dien hij een kleinen dienst bewezen had, uitgenoodigd, bij hem achter op zijn paard te stijgen, opdat hij hem naar de plaats zijner bestemming zou kunnen brengen. Het paard zag er zielig uit, en scheen niet in staat, het gewicht van twee stevig gebouwde mannen te torschen, en dus dankte de student eerst voor het aanbod. Maar de man met het uiterlijk van den geestelijke drong zóó bij hem aan, dat hij tenslotte toegaf en zich achter hem in het zadel zette. De ruiter verzocht den student, niet onder het rijden in slaap te vallen en zij sukkelden verder, zonder dat hij den indruk had, dat zij bijzonder vlug reden. Maar bij het aanbreken van den dag, bemerkte de jongeling tot zijn groote verbazing, dat hij zich dicht bij de stad Granada bevond, en hij nam afscheid van den ruiter, zich verwonderende over het feit, dat hij den afstand tusschen twee zoo ver van elkander verwijderde plaatsen in een enkelen nacht had kunnen afleggen.Spoken en Geestverschijningen.Zooals gemakkelijk te begrijpen is, kwam de bijgeloovigheid, een eigenschap, die in het Spaansche karakter zoo sterk is ontwikkeld, en die eenigszins binnen de grenzen gehouden werd door de strenge voorschriften der Heilige Kerk, weer op een ander gebied van het occultisme te voorschijn. Wij zien bv. het algemeen verspreide geloof in de macht van de dooden om weer terug te keeren naar het tooneel van hun vroeger bestaan; en dit bijgeloof wordt goed geïllustreerd door een griezelig gedeelte van het boeiende en geheimzinnige verhaal van Goulart, die in zijnTrésor des Histoiris Admirablestoont de kunst van het schilderen van pakkende tooneelen zoo goed te verstaan. Hij verhaalt ons dan, hoe Juan Vasquez Ayala, en twee andere jonge Spanjaarden, die op weg waren naar een Fransche universiteit, er niet in slaagden een geschikt onderkomen te vinden in een of ander dorp, waar zij den nacht wilden doorbrengen, en hoe zij genoodzaakt waren te overnachten in een eenzaam huis, waarvan de dorpsbewoners vertelden, dat het er spookte.De jongelieden besloten het er op te wagen; zij leenden allerlei huisraad van verschillende buren, en spraken af, een eventueelen bovennatuurlijken bezoeker een warme ontvangst te bereiden.Maar in den eersten nacht van hun verblijf daar, waren zij nauwelijks ingeslapen, toen zij gewekt werden door een geluid als van rammelende ketenen, dat uit den kelder van hun tijdelijke woning scheen te komen.Zonder een zweem van angst, sprong de jonge Ayala uit bed, trok zijne kleederen aan, en begaf zich naar beneden om te onderzoeken wat de oorzaak zou kunnen zijn van het rumoer, waardoor hij en zijne makkers gewekt waren. Hij droeg in de ééne hand een getrokken zwaard, en in de andere een brandende kaars, en toen hij bij de deur kwam, die naar de binnenplaats leidde, ontdekte hij een vreeselijk spook, een griezelig geraamte, dat bij den ingang stond. Het spook, dat hij onverwachts tegenover zich vond, was beladen met ketenen, die met een somber en dof geluid rammelden. De jonge student was echter volstrekt niet verschrikt door dezen aanblik, en hij richtte de punt van zijn zwaard op het spook, en vroeg den indringer waarom hij zijn rust was komen verstoren.De geestverschijning zwaaide met de armen, schudde het hoofd, en noodigde Ayala door een handbeweginguit, mede te gaan. De student zeide, dat hij bereid was het spook te volgen, waarop het de trap begon af te dalen, terwijl het zijne beenen voortsleepte als iemand, wiens gang belemmerd wordt door ijzeren boeien. Ayala volgde hem onbevreesd, maar bij het loopen begon zijn kaars plotseling te flikkeren en doofde zij uit, een omstandigheid, die niet zeer geschikt was om zijn moed te verhoogen. »Halt!« riep hij het spook toe, »je ziet toch, dat mijn kaars is uitgegaan! Als je even wachten wilt tot ik haar weer heb aangestoken, kom ik dadelijk terug.« Hij begaf zich haastig naar de hal, waar een lamp brandde, en stak zijn kaars weder aan; daarna keerde hij terug naar de plek, waar hij het spook had achtergelaten. Hij betrad den tuin, waar hij het spook in de nabijheid van een put zag staan. Op haar wenken volgde de jonge student de verschijning weder, maar toen zij een klein eindje hadden afgelegd, was zijn griezelige begeleider plotseling spoorloos verdwenen.In de grootste verwarring keerde Ayala naar zijn kamer terug en hij verzocht zijne makkers, hem naar den tuin te vergezellen. Maar hoe zij ook zochten, zij konden niets vinden. Den volgenden dag berichtten zij den alcade van het dorp, wat er dien nacht geschied was; deze liet den tuin doorzoeken, met dat gevolg, dat er juist beneden de plek, waar het spook verdwenen was, een geraamte werd opgegraven, dat met ketenen beladen was. Toen men de overblijfselen een Christelijke begrafenis bezorgd had, hielden de nachtelijke geluiden plotseling op; maar het avontuur had de bijgeloovige Spanjaarden zóó hevig aangegrepen, dat zij hals over kop naar huis terugkeerden, en van hun voorgenomen reis afzagen.Dit verhaal is een uitstekend voorbeeld van de typische spookgeschiedenis in het primitieve stadium. Ik zal erniet verder over uitweiden, want een boek over Spaansche romances en legenden is niet de geschikte plaats voor een verhandeling over het occultisme. Maar wij komen er langzamerhand toe, deze dingen uit een ander oogpunt te beschouwen dan onze grootvaders uit een materialistisch tijdperk deden, die met groote minachting alle bovennatuurlijke verschijnselen voorbijgingen, zonder zich een oogenblik erin te willen verdiepen. In elk geval behoort de schrijver van dit boek tot hen, die er in gelooven, en die wenschen dat geloof te behouden, zoodat de bespiegelingen van iemand, die zóó bevooroordeeld is, niet veel waarde kunnen hebben.Torquemada vertelt ons een griezelig verhaal van een zekeren Antonio Costilla, een Spaansch edelman, die op zekeren dag voor familiezaken op reis ging. Toen hij verscheidene mijlen had afgelegd, daalde de nacht plotseling, en hij besloot weer naar huis terug te keeren. Maar tot zijn grooten spijt kon hij door de duisternis niets onderscheiden, en daar hij voor zich uit een licht zag branden, stuurde hij zijn paard in die richting. Hij zag, dat het licht uit een kluizenaarshut kwam, en nadat hij was afgestegen, trad hij de kleine kapel binnen, en begon hij te bidden. Toen zijne oogen gewend waren geraakt aan de duisternis, bemerkte hij, dat hij niet alleen was, want er bevonden zich in de kapel drie personen, die op den grond lagen, in zwarte mantels gehuld. Zij spraken geen woord tot hem, maar staarden hem met woeste, sombere oogen aan. Door een onverklaarbaren angst gedreven, sprong hij in het zadel, en reed weg. Na korten tijd kwam de maan te voorschijn, en bij het licht daarvan herkende hij de drie mannen, die hij nog in de kapel waande, maar die op zwarte paarden een eindje voor hem uit reden.Om een ontmoeting met hen te vermijden, sloeg hijeen zijweg in, maar tot zijn ontsteltenis zag hij hen weder eenige passen voor zich uit. In razende vaart, en steeds voorafgegaan door de mannen, die hij wilde ontloopen, kwam hij bij zijn eigen huis, waar hij van zijn paard sprong, en het naar de binnenplaats bracht.... waar hij alweder de drie mannen in hunne zwarte mantels vond. Hij rende naar binnen en liep naar de kamer zijner vrouw, luidkeels om hulp roepende. Dadelijk kwam het geheele gezin aangeloopen, maar ofschoon hij steeds schreeuwde, dat de drie duivels of spoken naast het rustbed stonden, waarop hij was neergevallen, kon niemand anders hen zien. Eenige dagen later stierf de rampzalige Costilla, die tot het laatst toe volhield, dat drie gestalten hem met vurige oogen aanstaarden en hem met vreeselijke gebaren bedreigden!Het is jammer, dat onze kennis van het bovennatuurlijke, dat zich in Spanje zoo veelvuldig geopenbaard heeft, zoo onvolledig is. Maar de vrees voor het lot, dat den toovenaar wachtte, leefde sterk in het volk, en de angst voor de pijnbank en den brandstapel heeft er veel toe bijgedragen, om de heks, den toovenaar, de fee en het spook uit Spanje te verbannen.

Hoofdstuk XII: Verhalen over Spaansche toovenarij.Het schijnt, dat Spanje door de andere landen van West-Europa beschouwd werd als de bakermat van bijgeloof, toovenarij en hekserij, waarschijnlijk doordat er zulk een openbaarheid is gegeven aan de ontdekkingen van de Moorsche alchemisten, de eerste scheikundigen in Europa. Maar met de opkomst van de Inquisitie werden de occulte wetenschappen naar den achtergrond gedrongen, want alles, wat maar in de verte zweemde naar ketterij, werd op de strengste wijze door deze onverdraagzame instelling onderdrukt. Daardoor zijn vele volksliederen, die betrekking hadden op hetgeen de Spaansche boeren geloofden, verloren gegaan, en ook menige boeiende legende is voorgoed verdwenen. De Broeders hebben in hun zorg voor de zuivering der Kerk niet alleen de heks, den toovenaar en den boozen geest verbannen, maar ook de onschuldige fee, de nymphen van bosch en veld, het geheele gezelschap vertrouwde geesten, die niemand kwaad deden en de huisvrouw en dienstmaagd tot grooten steun waren.Het werk, waarin voor het eerst vermeld wordt, dat de overheid van plan was een veldtocht te ondernemen tegen de geheele wereld der geesten, goede zoowel als kwade, is van Alfonso de Speria, een Franciscaner monnik uit Castilië, die in 1458 of 1460 een boek schreef, dat voornamelijk gericht was tegen ketters en ongeloovigen, en waarin ook een hoofdstuk gewijd is aan de verschillende vormen van volksgeloof, die hun oorsprong hadden in oude heidensche gebruiken. Het geloof in heksen, die hij xurguine (jurguia) of bruxe noemt, schijnt afkomstigte zijn uit de Dauphiné of Gascogne, waar zij volgens zijn verklaring, overvloedig voor kwamen. Zij waren, zoo verhaalt hij ons, gewoon, des nachts in grooten getale bijeen te komen op een hooggelegen vlakte, elke heks bracht een kaars mede ter eere van Satan, die tot haar kwam in de gestalte van een wild zwijn, en niet in die van een bok, in welke gestalte hij meestal bij andere gelegenheden verscheen.Llorente vertelt in zijnGeschiedenis van de Spaansche Inquistie, dat de eersteauto-de-fétegen de toovenarij in 1507 gehouden werd te Calabarra, bij welke gelegenheid er dertig vrouwen, die beschuldigd waren van hekserij, verbrand werden. In de eerste verhandeling over Spaansche toovenarij, van Martinez de Castanaga, een Franciskaner monnik (1529) vinden wij, dat Navarra beschouwd werd als bakermat der hekserij, en dat deze provincie vele »zendelingen« naar Aragon stuurde om daar de vrouwen tot de tooverkunst te bekeeren. Maar wij lezen ook, dat de Spaansche godgeleerden van de zestiende eeuw zóóveel verlichter waren dan die van andere landen, dat zij toegaven, dat hekserij slechts een begoocheling was; en de straf die zij toedienden aan hen, die er in geloofden, werd gegeven, omdat deze afdwaling in strijd was met de voorschriften der Kerk. Pedro de Valentin geeft in een verhandeling over dit onderwerp (1610) toe, dat de daden, waarvan de heksen beschuldigd werden, slechts denkbeeldig waren. Hij schreef ze gedeeltelijk toe aan de wijze, waarop het onderzoek geleid werd, en aan den wensch van het domme volk, dat ondervraagd werd, straffeloos uit te gaan, door datgene te verklaren, wat hunne vervolgers blijkbaar wenschten te hooren, en gedeeltelijk aan de uitwerking van de zalven en drankjes, die zij moesten gebruiken, en waarin middelen voorkwamen, die slaap verwekten,en invloed hadden op de verbeelding en de geestelijke vermogens.De Godsdienst der hekserij.De bovengenoemde opvatting van dit merkwaardige verschijnsel wordt tegenwoordig algemeen gedeeld. Maar de onderzoekingen van Charles Godfrey Leland, mej. M. A. Murray en anderen, schijnen er op te wijzen, dat de godsdienst der hekserij volstrekt niet op de verbeelding berust. Mej. Murray beweert, dat deze cultus stamt van een oud heidensch geloof, dat zijne eigen priesters en godsdienstige voorschriften had, en in zekere mate het gebruik van het offeren van kinderen had bewaard.Het mag wel als vaststaand worden beschouwd, dat deze secte een eigen priesterstand en vaste godsdienstige wetten had, en dat de verbeelding slechts een kleine rol speelde bij de aanhangers van dit geloof.De Geschiedenis van DrTorralva.Spanje was ook nog in de zestiende eeuw beroemd om zijne toovenaars, bij wie nog iets was overgebleven van de occulte wetenschap der Moorsche dokters van Toledo en Granada. Misschien was wel de beroemdste van deze betrekkelijk moderne meesters in de tooverkunst Dr. Eugenio Torralva, de arts van het gezin van den Admiraal van Castilië. Hij was in Rome opgevoed en had reeds op jeugdigen leeftijd uitgesproken sceptische neigingen. Hij sloot vriendschap met een zekeren meester Alfonso, een man, die, nadat hij eerst zijn Joodsch geloof had verwisseld voor den Islam, overging tot het Christendom, en ten slotte vrijdenker geworden was. Een tweede ongeschikte kameraad was een Dominikaner monnik, Broeder Pietro genaamd, die Torralva vertelde, dat hij een goedengeest in zijn dienst had, Zequiel, die in de geestenwereld zijn gelijke niet had als ziener, en die bovendien zulk een edelmoedig karakter had, dat hij slechts hen wilde dienen, die hem een volkomen vertrouwen gaven, en die zijn hulp en vriendschap wisten te waardeeren.Dit alles prikkelde de nieuwsgierigheid van Dr. Torralva in hooge mate. Hij was één van die, misschien gelukkige menschen, in wie de liefde voor het geheimzinnige sterk is ontwikkeld en toen Pietro hem goedgunstig zijn dienenden geest aanbood, nam hij dit aanbod met beide handen aan. Zequiel zelf had geen bezwaar tegen de verandering van meester, en toen Pietro hem ontbood, verscheen hij, en verzekerde hij Torralva, dat hij hem zou dienen zoolang hij leefde, en dat hij bereid was hem overal te volgen. Er was niets opmerkelijks aan het uiterlijk van den geest, die een vleeschkleurig gewaad en een zwart overkleed droeg, en er uitzag als een jonge man met een overvloed van blond haar.Van dien tijd af verscheen Zequiel bij zijn meester met elke wisseling van de maan; en bovendien, wanneer de geneesheer hem noodig had, hetgeen meestal het geval was, wanneer hij in korten tijd naar een verafgelegen plaats wilde gebracht worden. Somtijds nam de geest de gestalte aan van een kluizenaar, op andere oogenblikken weder van een reiziger, en hij vergezelde zijn meester zelfs naar de kerk, uit welk feit Torralva opmaakte, dat hij een goede en Christelijk gezinde geest was. Maar Dr. Torralva moest helaas, zooals zoovelen, ondervinden, dat het bijwonen van een godsdienstige plechtigheid niet den minsten waarborg geeft voor vroomheid.Torralva bleef vele jaren in Italië wonen, maar in het jaar 1502 kreeg hij een sterk verlangen naar zijn vaderland. Hij keerde daarheen terug, maar schijnt een jaar later Rome toch weer tot zijn hoofdkwartier te hebben gekozen,waar hij zich onder de bescherming stelde van zijn ouden patroon, den Bisschop van Volterra, die in dien tijd kardinaal geworden was. Deze invloedrijke relatie was hem van groot voordeel, en spoedig was hij dan ook wijd en zijd als geneesheer beroemd. Maar noch de vrome kardinaal, noch een van de andere voornamepatiënten, die zijn hulp zochten, wist, dat hij feitelijk zijn geheele medische kennis te danken had aan zijn onzichtbaren knecht, die hem de geheime kracht leerde van jonge planten, die andere geneesheeren niet kenden. Zequiel was echter vrij van alle winstbejag, want wanneer zijn meester de klinkende munten in den zak stak, waarvan geen goed geneesheer afkeerig is, berispte de geest hem, want, zeide hij, aangezien de dokter zijn kennis gratis kreeg, behoorde hij haar ook kosteloos aan te wenden. Wanneer Torralva daarentegen geld noodig had, vond hij altijd een som in zijn particulier vertrek, en hij wist zonder dat er over gesproken werd, dat zijn dienaar het daar had neergelegd.Torralva keerde in 1520 naar Spanje terug, en leefde daar eenigen tijd aan het Hof van Ferdinand den Katholieke. Op zekeren dag zeideZequielhem in het geheim, dat de Koning binnenkort een zeer onaangename tijding zou krijgen.Torralvadeelde dit bericht oogenblikkelijk aan Ximenes de Cisneros, Aartsbisschop van Toledo, en aan den Grande Capitan, Gonzálvo Hernández de Cordova mede. Dienzelfden dag kwam er een koerier uit Afrika aan met brieven, die de mededeeling voor Zijne Majesteit bevatten, dat een veldtocht tegen de Mooren mislukt was, en dat de opperbevelhebber, Don Garcia de Toledo, de zoon van den Hertog van Alva, gedood werd. Het schijnt, dat Torralva in Rome de onvoorzichtigheid had gehad, Zequiel voor zijn beschermheer, Kardinaal Volterra, te laten verschijnen, die, toenhij bemerkte, op welke wijze zijnprotégéde nederlaag van het Spaansche leger »voorspeld« had, den Aartsbisschop van Toledo inlichtte over de bron, waaruit de dokter zijn wijsheid putte. Torralva wist hiervan echter niets, en hij ging voort politieke en andere gebeurtenissen te »voorspellen«, waardoor hij zich spoedig een groote reputatie als ziener verwierf. Onder hen, die hem kwamen raadplegen, bevond zich de Kardinaal van Santa Cruz, tot wien een zekere Donna Rosales zich om raad had gewend, omdat hare nachten verontrust werden door een afzichtelijk spook, dat zich in de gestalte van een vermoorden man vertoonde. Haar geneesheer, Morales, had ’s nachts bij de dame gewaakt, maar ofschoon zij de plek, waar de griezelige verschijning opdook, nauwkeurig had aangewezen, had hij niets kunnen zien.Torralva en de Geesten.Torralva en de Geesten.Torralva vergezelde Morales naar het huis der dame, en terwijl zij in een zijvertrek zaten, hoorden zij ongeveer een uur na middernacht haar angstgeschrei. Zij traden haar vertrek binnen, en weer moest Morales erkennen, dat hij de verschijning niet zag; maar Torralva, die beter thuis was in de geestenwereld, ontdekte een gestalte, gelijkende op een dooden man, en daarachter den wazigen vorm van een vrouw. »Wat zoekt gij hier?« vroeg hij met luide stem, waarop het voorste spook antwoordde: »Ik zoek een schat.« Op hetzelfde oogenblik was de geestverschijning verdwenen. Torralva raadpleegde Zequiel over het gebeurde, en op zijn aanraden werden de kelders van het huis opgegraven, bij welke gelegenheid het lijk van een man te voorschijn kwam, die door dolksteken vermoord was; en nadat men hem een Christelijke begrafenis had bezorgd, hielden de nachtelijke bezoeken op.Onder de intieme vrienden van Torralva was een zekere Don Diego de Zuñiga, een bloedverwant vanden Hertog van Bejar, en een broeder van Don Antonio, Prior-Overste van de orde van St. Jan in Castilië. Zuñiga had den geleerden dokter geraadpleegd, hoe hij door toovermiddelen geld zou kunnen verdienen, en Torralva zeide, dat dit mogelijk zou zijn, door bepaalde letters op papier te schrijven met het bloed van een vleermuis inplaats van met inkt. Dit toovermiddel moest hij om zijn hals dragen, opdat hij aan de speeltafel geluk zou hebben.In 1520 ging Torralva weer naar Rome. Voordat hij Spanje verliet, vertelde hij Zuñiga, dat hij in staat was op een bezemsteel daarheen te rijden, terwijl een wolk van vuur hem den weg zou wijzen. Bij zijn aankomst te Rome had hij een gesprek met kardinaal Volterra en den Prior-Overste van de Orde van St. Jan, die er ernstig op aandrongen, dat hij alle verkeer met zijn dienenden geest zou opgeven. Naar aanleiding van hunne vermaningen verzocht Torralva Zequiel zijn dienst te verlaten, maar hij stuitte op heftigen tegenstand. De geest raadde hem echter aan, naar Spanje terug te keeren, en hij beloofde hem, dat hij de betrekking van geneesheer bij de Infante Eleanora, Koningin-Weduwe van Portugal, en de latere echtgenoote van Frans I van Frankrijk, krijgen zou. Op zijn raad vertrokTorralvawederom naar zijn geboorteland, en hij kreeg inderdaad de beloofde post. In 1525 gebeurde er iets, datTorralva’sroem als profeet nog zeer verhoogde. Op den vijfden Mei van dat jaar, vertelde Zequiel hem, dat het leger van den Keizer den volgenden dag Rome zou innemen.Torralvabeval den geest hem naar Rome te brengen, opdat hij met eigen oogen deze belangrijke gebeurtenis zou kunnen aanschouwen. Zequiel gaf hem een knoestigen stok in de hand, en zeide hem, de oogen te sluiten. Torralvo deed, wat zijn dienaar hem bevolen had, en toen degeest hem na eenigen tijd zeide de oogen weder te openen, bevond hij zich in Rome, boven op een hoogen toren. Het was middernacht toen zij daar aankwamen, en toen het dag werd, was hij, zooals hij het gewenscht had, getuige van de vreeselijke gebeurtenissen, die volgden, den dood van den Konstabel van Bourbon, de vlucht van den Paus naar het Kasteel St. Angelo, den moord op de inwoners en de drinkgelagen der overwinnaars. Nadat hij op dezelfde wijze als waarop hij gekomen was, te Valladolid was teruggekeerd, maakte Torralva oogenblikkelijk alles wat hij gezien had, openbaar; en toen ongeveer een week later het nieuws van den val van Rome tot het Hof van Spanje doordrong, was men natuurlijk buitengewoon verbaasd.Vele personen van hoogen rang waren met den geleerden dokter betrokken in de beoefening van de zwarte kunst en één van hen, gekweld door berouw, deelde de Heilige Inquisitie alles mede over zijne bovennatuurlijke praktijken. Ook Zuñiga, die zooveel voordeel had getrokken van de occulte wetenschap van Torralva, keerde zich tegen hem, en lichtte de Heilige Inquisitie van Cuença over hem in, waarna de dokter gevangen genomen werd. De verschrikte toovenaar bekende dadelijk zijn geheele verhouding tot Zequiel, dien hij bleef beschouwen als een goeden geest, en hij schreef in de gevangenis niet minder dan acht verklaringen over zijne bovennatuurlijke handelingen, waarin hij zichzelf voortdurend tegensprak. Daar zijne vervolgers niet tevreden waren met deze bekentenissen, legden zij den ongelukkigen toovenaar op de pijnbank, en men ontlokte hem dan ook spoedig een volledige erkenning van den duivelschen aard van zijn dienaar.In Maart 1529 stelden de Inquisitoren zijn proces voor een jaar uit, een gebruikelijke methode bij dit lichaam,om de slachtoffers te temmen. Maar tot grooten schrik van Torralva verscheen er een nieuwe getuige, die verklaarde, dat de dokter zich ook reeds in zijn jonge jaren te Rome had bezig gehouden met de occulte wetenschappen, zoodat Torralva in Januari 1530 opnieuw voor de rechters verschijnen moest. De Inquisitie wees twee knappe godgeleerden aan, om zijn bekeering te bewerken, en Torralva beloofde hun, boete te doen voor al zijne zonden. Slechts wilde hij den dienenden geest niet verzaken, met wien hij zoolang verbonden was geweest, en hij zeide tot zijne geestelijke leiders, dat hij niet bij machte was Zequiel te ontslaan. Nadat hij het eindelijk had laten voorkomen, alsof hij zijn dienaar ontsloeg, en zijn ketterijen afzwoer, werd hij losgelaten, en trad hij in dienst van den Admiraal van Castilië, die al zijn invloed gebruikt had om vergeving voor hem te verkrijgen. Doordat hij in de geschiedenis van Don Quixote voorkomt, is hij onsterfelijk geworden en is hij voor alle tijden het type gebleven van den Spaanschen toovenaar der zestiende eeuw.Moorsche tooverkunst.Bij geen enkel volk werd de tooverkunst met zulk een ernst bestudeerd als bij de Mooren in Spanje, en het is daarom des te verwonderlijker, dat ons slechts aanteekeningen over de desbetreffende werken bewaard zijn gebleven. De uitspraak, dat zij beroemd waren als toovenaren en alchemisten, vinden wij telkens door Europeesche geschiedschrijvers herhaald. Maar de meesten hunner hebben zich niet nader uitgesproken over hunne praktijken, en de Mooren zelf hebben zóó weinig betrouwbare gegevens over hun werkwijze achtergelaten, dat wij hierover betrekkelijk weinig positiefs weten, zoodat wij onze kennis van dit geheimzinnige onderwerp met veelmoeite moeten verzamelen uit de losse aanteekeningen, die in de hedendaagsche Europeesche en Arabische letterkunde te vinden zijn.De eerste bekende naam, dien wij in de verweerde boeken over Moorsch occultisme vinden, is die van den beroemden Geber, wiens glansperiode viel in de jaren 720–750, en van wien vermeld staat, dat hij meer dan vijfhonderd boeken schreef over den steen der wijzen en het levenselixer. Het blijkt echter, dat hij evenmin als zijne mede-alchemisten erin geslaagd is, deze wonderbare elementen te vinden. Maar al is het hem niet gelukt den weg te wijzen naar de aardsche onsterfelijkheid of onuitputtelijken rijkdom, toch schijnt hij de menschheid zilvernitraat, sublimaat en salpeterzuur te hebben geschonken. Hij geloofde, dat een goudpraeparaat alle ziekten moest genezen, bij dieren zoowel als bij planten, en dat alle metalen in een toestand van chronisch lijden waren, in zooverre, dat zij hun oorspronkelijke en natuurlijke gestalte van goud verloren hadden. Zijne werken, die alle in het Latijn geschreven zijn, worden niet authentiek geacht, maar zijnSumma Perfectionis, een handboek voor den beoefenaar der alchemie, is in verscheidene vertalingen verschenen.De Moorsche alchemisten leerden, dat alle metalen zijn ontstaan door samenvoeging van kwikzilver en zwavel in verschillende verhoudingen. Zij werkten dag en nacht om allerlei praeparaten te krijgen uit de verschillende mengsels en reacties van de weinige scheikundige stoffen, waarover zij beschikten. Maar ofschoon zij geloofden in de theorie der verandering der metalen, legden zij er zich niet praktisch op toe. Het was voor hen meer een geloof, en zij vertegenwoordigden vóór alles een school van wetenschappelijke ambachtslieden en praktische onderzoekers. Zij hadden waarschijnlijk hun alchemistischekennis te danken aan Bysantium, dat op zijn beurt weer door Egypte was opgevoed in deze wetenschap; het is ook niet onmogelijk, dat de Arabieren hun wetenschappelijke bezieling regelrecht uit het land van den Nijl hadden gekregen, waar de »groote kunst« der alchemie in ieder geval geboren werd.Astrologie.De Astrologie was ook een belangrijke tak van de verborgen studie, waarmede de Mooren in Spanje zich zoo veelvuldig bezig hielden, en waarvan de beoefening zooveel heeft bijgedragen om de wiskundige wetenschappen, voornamelijk dat gedeelte, hetwelk nog steeds zijn Arabischen naam draagt (al = het,jabara=berekenen), tot ontwikkeling te brengen.Het is waarschijnlijk, dat de kunst, toekomstige gebeurtenissen te profeteeren uit den stand der sterren, tot hen gekomen is van de Chaldeeërs, die haar in elk geval het eerst beoefenden. Zooals de lezer zal hebben opgemerkt, wordt er in de Spaansche geschiedenis herhaaldelijk gesproken over sterrenwichelarij. Maar hoe hoog deze kunst ook aangeschreven stond bij de Mooren, nog hooger in aanzien was de geheimzinniger kunst der toovenarij, door middel waarvan de geesten der lucht gedwongen konden worden te handelen naar den wil van den toovenaar, en zij zijne opdrachten konden vervullen in alle vier de elementen. Wij weten helaas zoo goed als niets van de leerstellingen der Moorsche toovenarij, hetgeen waarschijnlijk daaraan moet worden toegeschreven, dat de Islam alle tooverpraktijken verbood. Maar wel weten wij, dat zij gebaseerd was op de Alexandrijnsche magie, en dat zij dus dezelfde beginselen erkende, die vastgesteld waren door den grooten Hermes Trismegistus, die niemand anders was dan de Egyptische Thoth, degod van het schrijven, het rekenen en de wetenschap.Ongeveer in het eind van de tiende eeuw begonnen de Europeesche geleerden naar Spanje te reizen, om daar de occulte en andere wetenschappen te bestudeeren. Onder de eersten, die dit deden was Gerbert, de latere Paus Sylvester II, die verscheidene jaren te Cordova bleef wonen, en die de kennis van de Arabische cijfers, en de niet minder nuttige kunst van het klokkenmaken, aan de Christenen bracht. Het is merkwaardig, dat hij dit cijferschrift niet toepaste bij zijne klokken, en dat wij zelfs nu nog geplaagd worden met de oude en lastige Romeinsche cijfers. William Malmesbury vertelt ons, dat Gerbert vele belangrijke ontdekkingen deed op het gebied der tooverkunst, en wij hooren o.a. van hem, dat hij een schitterend onderaardsch paleis bezocht, dat, ofschoon het verblindend schoon was om te aanschouwen, plotseling van de aarde verdween, zoodra een menschelijke hand het aanraakte. Het onwetende Europa zag Gerberts wiskundige diagrammen voor tooverteekens aan, en zijn reputatie als toovenaar steeg, naarmate hij zelf meer in discrediet kwam.Het verhaal gaat, dat de Duivel hem beloofd had, dat hij niet zou sterven, voordat hij de hoogmis inJeruzalemzou hebben opgedragen. Op zekeren dag bediende hij de mis in de Kerk van het Heilige Kruis van Jeruzalem te Rome. Plotseling gevoelde hij zich onwel worden; hij vroeg, waar hij zich bevond, begreep het dubbelzinnige gezegde van den Booze, en gaf den geest. Zóó luidt de sage, die de domme menigte spon om de nagedachtenis van dezen eenvoudigen en verlichten man.De Deken van Santiago.In deConde Lucanon, een veertiende-eeuwsche Spaansche verzameling van verhalen en preeken, waarover wij reeds eerder spraken, komt een geschiedenis voorover den Deken van Santiago, die naar Illan, een toovenaar in Toledo, ging, om onderwezen te worden in de tooverkunst. De toovenaar maakte eenige bezwaren, omdat, zooals hij zeide, de Deken een invloedrijk man was, die ongetwijfeld in de toekomst een hooge positie zou bekleeden, en dan waarschijnlijk al zijne vroegere verplichtingen zou vergeten. De Deken beijverde zich te verklaren, dat, hoe ver hij het ook in de wereld brengen zou, hij zijne vroegere vrienden altijd zou gedenken en bijstaan, en dat hij zeker zijn leeraar in de tooverkunst nooit zou vergeten. De toovenaar nam genoegen met deze verzekering van den geestelijke, en bracht hem naar een rustig vertrek, nadat hij eerst zijn huishoudster had opgedragen, een paar patrijzen voor den avondmaaltijd te koopen, maar deze niet te braden, voordat zij nadere orders hiervoor zou hebben gekregen.Toen de Deken en zijn onderwijzer juist aan den arbeid wilden gaan, werden zij gestoord door een boodschapper, die met een bericht voor den geestelijke kwam, dat zijn oom, de Aartsbisschop hem aan zijn sterfbed liet ontbieden. Daar de Deken echter weinig lust had, de juist begonnen les te onderbreken, maakte hij zich van zijn plicht af. Vier dagen later verscheen er weer een boodschapper met het bericht, dat de Aartsbisschop overleden was, en nòg later bracht hij de mededeeling, dat de Deken gekozen was tot opvolger van zijn oom. Toen Illan dit hoorde, vroeg hij voor zijn zoon om de vacante betrekking van Deken. Maar de nieuwe Aartsbisschop gaf den voorkeur aan zijn eigen broeder, hoewel hij Illan en zijn zoon uitnoodigde om hem naar zijn Hof te vergezellen. Later werd de begeerde plaats nog eens vacant, en wederom vroeg de toovenaar er om voor zijn zoon. Maar de Aartsbisschop wees het verzoek af, en gaf de plaats aan één van zijn ooms.Twee jaar later werd de Aartsbisschop Kardinaal, en werd hij naar Rome geroepen, terwijl hem werd toegestaan zijn eigen opvolger in het Aartsbisdom te kiezen. Wederom werd Illan teleurgesteld. Eindelijk werd de Kardinaal tot Paus gekozen, en Illan, die hem naar Rome vergezeld had, herinnerde hem eraan, dat hij dit keer geen enkel excuus had, om de belofte, die hij hem zoo menig keer gedaan had, niet te vervullen. De Paus ontstak hierover in woede, en hij dreigde Illan met de gevangenis en den hongerdood, omdat hij zich met ketterij en toovenarij had ingelaten. »Ondankbare!« riep de vertoornde toovenaar uit, »nu gij mij zóó wilt laten verhongeren, ben ik wel genoodzaakt, de patrijzen te laten opdienen, die ik voor den avondmaaltijd besteld heb.« Dit zeggende, zwaaide hij zijn tooverstaf, en riep zijn huishoudster toe, de patrijzen klaar te maken. Op hetzelfde oogenblik bevond de Deken zich weder in Toledo, nog altijd als deken van Santiago. Want inderdaad waren de jaren, die hij als Aartsbisschop, Kardinaal en Paus had doorgebracht, schijn geweest en zij bestonden slechts in zijn verbeelding, als een begoocheling van den toovenaar. Dit was het middel, waardoor de wijze zijn karakter op de proef had gesteld, voordat hij hem zijn vertrouwen schonk. De geestelijke was zoo verbouwereerd, dat hij niets kon antwoorden op de verwijten van Illan, die hem wegzond, zonder hem zelfs van de patrijzen te laten mee-eten.Op het eerste gezicht lijkt het vreemd, dat juist geneesheeren en priesters zulk een voorname rol spelen in Spaansche tooververhalen. Maar de oorzaak hiervan wordt ons duidelijk, wanneer wij er even aan denken, met welk een wantrouwen de stand der geleerden beschouwd werd door de ongeletterde en bekrompen menigte. Torquemada vertelt de geschiedenis van een hem bekenden jongeling, een zeer bekwamen, jongen man,die later lijfarts werd van Keizer Karel V. Toen hij te Guadalupe studeerde, en op reis was naar Granada, werd hij door een als geestelijke gekleeden reiziger, dien hij een kleinen dienst bewezen had, uitgenoodigd, bij hem achter op zijn paard te stijgen, opdat hij hem naar de plaats zijner bestemming zou kunnen brengen. Het paard zag er zielig uit, en scheen niet in staat, het gewicht van twee stevig gebouwde mannen te torschen, en dus dankte de student eerst voor het aanbod. Maar de man met het uiterlijk van den geestelijke drong zóó bij hem aan, dat hij tenslotte toegaf en zich achter hem in het zadel zette. De ruiter verzocht den student, niet onder het rijden in slaap te vallen en zij sukkelden verder, zonder dat hij den indruk had, dat zij bijzonder vlug reden. Maar bij het aanbreken van den dag, bemerkte de jongeling tot zijn groote verbazing, dat hij zich dicht bij de stad Granada bevond, en hij nam afscheid van den ruiter, zich verwonderende over het feit, dat hij den afstand tusschen twee zoo ver van elkander verwijderde plaatsen in een enkelen nacht had kunnen afleggen.Spoken en Geestverschijningen.Zooals gemakkelijk te begrijpen is, kwam de bijgeloovigheid, een eigenschap, die in het Spaansche karakter zoo sterk is ontwikkeld, en die eenigszins binnen de grenzen gehouden werd door de strenge voorschriften der Heilige Kerk, weer op een ander gebied van het occultisme te voorschijn. Wij zien bv. het algemeen verspreide geloof in de macht van de dooden om weer terug te keeren naar het tooneel van hun vroeger bestaan; en dit bijgeloof wordt goed geïllustreerd door een griezelig gedeelte van het boeiende en geheimzinnige verhaal van Goulart, die in zijnTrésor des Histoiris Admirablestoont de kunst van het schilderen van pakkende tooneelen zoo goed te verstaan. Hij verhaalt ons dan, hoe Juan Vasquez Ayala, en twee andere jonge Spanjaarden, die op weg waren naar een Fransche universiteit, er niet in slaagden een geschikt onderkomen te vinden in een of ander dorp, waar zij den nacht wilden doorbrengen, en hoe zij genoodzaakt waren te overnachten in een eenzaam huis, waarvan de dorpsbewoners vertelden, dat het er spookte.De jongelieden besloten het er op te wagen; zij leenden allerlei huisraad van verschillende buren, en spraken af, een eventueelen bovennatuurlijken bezoeker een warme ontvangst te bereiden.Maar in den eersten nacht van hun verblijf daar, waren zij nauwelijks ingeslapen, toen zij gewekt werden door een geluid als van rammelende ketenen, dat uit den kelder van hun tijdelijke woning scheen te komen.Zonder een zweem van angst, sprong de jonge Ayala uit bed, trok zijne kleederen aan, en begaf zich naar beneden om te onderzoeken wat de oorzaak zou kunnen zijn van het rumoer, waardoor hij en zijne makkers gewekt waren. Hij droeg in de ééne hand een getrokken zwaard, en in de andere een brandende kaars, en toen hij bij de deur kwam, die naar de binnenplaats leidde, ontdekte hij een vreeselijk spook, een griezelig geraamte, dat bij den ingang stond. Het spook, dat hij onverwachts tegenover zich vond, was beladen met ketenen, die met een somber en dof geluid rammelden. De jonge student was echter volstrekt niet verschrikt door dezen aanblik, en hij richtte de punt van zijn zwaard op het spook, en vroeg den indringer waarom hij zijn rust was komen verstoren.De geestverschijning zwaaide met de armen, schudde het hoofd, en noodigde Ayala door een handbeweginguit, mede te gaan. De student zeide, dat hij bereid was het spook te volgen, waarop het de trap begon af te dalen, terwijl het zijne beenen voortsleepte als iemand, wiens gang belemmerd wordt door ijzeren boeien. Ayala volgde hem onbevreesd, maar bij het loopen begon zijn kaars plotseling te flikkeren en doofde zij uit, een omstandigheid, die niet zeer geschikt was om zijn moed te verhoogen. »Halt!« riep hij het spook toe, »je ziet toch, dat mijn kaars is uitgegaan! Als je even wachten wilt tot ik haar weer heb aangestoken, kom ik dadelijk terug.« Hij begaf zich haastig naar de hal, waar een lamp brandde, en stak zijn kaars weder aan; daarna keerde hij terug naar de plek, waar hij het spook had achtergelaten. Hij betrad den tuin, waar hij het spook in de nabijheid van een put zag staan. Op haar wenken volgde de jonge student de verschijning weder, maar toen zij een klein eindje hadden afgelegd, was zijn griezelige begeleider plotseling spoorloos verdwenen.In de grootste verwarring keerde Ayala naar zijn kamer terug en hij verzocht zijne makkers, hem naar den tuin te vergezellen. Maar hoe zij ook zochten, zij konden niets vinden. Den volgenden dag berichtten zij den alcade van het dorp, wat er dien nacht geschied was; deze liet den tuin doorzoeken, met dat gevolg, dat er juist beneden de plek, waar het spook verdwenen was, een geraamte werd opgegraven, dat met ketenen beladen was. Toen men de overblijfselen een Christelijke begrafenis bezorgd had, hielden de nachtelijke geluiden plotseling op; maar het avontuur had de bijgeloovige Spanjaarden zóó hevig aangegrepen, dat zij hals over kop naar huis terugkeerden, en van hun voorgenomen reis afzagen.Dit verhaal is een uitstekend voorbeeld van de typische spookgeschiedenis in het primitieve stadium. Ik zal erniet verder over uitweiden, want een boek over Spaansche romances en legenden is niet de geschikte plaats voor een verhandeling over het occultisme. Maar wij komen er langzamerhand toe, deze dingen uit een ander oogpunt te beschouwen dan onze grootvaders uit een materialistisch tijdperk deden, die met groote minachting alle bovennatuurlijke verschijnselen voorbijgingen, zonder zich een oogenblik erin te willen verdiepen. In elk geval behoort de schrijver van dit boek tot hen, die er in gelooven, en die wenschen dat geloof te behouden, zoodat de bespiegelingen van iemand, die zóó bevooroordeeld is, niet veel waarde kunnen hebben.Torquemada vertelt ons een griezelig verhaal van een zekeren Antonio Costilla, een Spaansch edelman, die op zekeren dag voor familiezaken op reis ging. Toen hij verscheidene mijlen had afgelegd, daalde de nacht plotseling, en hij besloot weer naar huis terug te keeren. Maar tot zijn grooten spijt kon hij door de duisternis niets onderscheiden, en daar hij voor zich uit een licht zag branden, stuurde hij zijn paard in die richting. Hij zag, dat het licht uit een kluizenaarshut kwam, en nadat hij was afgestegen, trad hij de kleine kapel binnen, en begon hij te bidden. Toen zijne oogen gewend waren geraakt aan de duisternis, bemerkte hij, dat hij niet alleen was, want er bevonden zich in de kapel drie personen, die op den grond lagen, in zwarte mantels gehuld. Zij spraken geen woord tot hem, maar staarden hem met woeste, sombere oogen aan. Door een onverklaarbaren angst gedreven, sprong hij in het zadel, en reed weg. Na korten tijd kwam de maan te voorschijn, en bij het licht daarvan herkende hij de drie mannen, die hij nog in de kapel waande, maar die op zwarte paarden een eindje voor hem uit reden.Om een ontmoeting met hen te vermijden, sloeg hijeen zijweg in, maar tot zijn ontsteltenis zag hij hen weder eenige passen voor zich uit. In razende vaart, en steeds voorafgegaan door de mannen, die hij wilde ontloopen, kwam hij bij zijn eigen huis, waar hij van zijn paard sprong, en het naar de binnenplaats bracht.... waar hij alweder de drie mannen in hunne zwarte mantels vond. Hij rende naar binnen en liep naar de kamer zijner vrouw, luidkeels om hulp roepende. Dadelijk kwam het geheele gezin aangeloopen, maar ofschoon hij steeds schreeuwde, dat de drie duivels of spoken naast het rustbed stonden, waarop hij was neergevallen, kon niemand anders hen zien. Eenige dagen later stierf de rampzalige Costilla, die tot het laatst toe volhield, dat drie gestalten hem met vurige oogen aanstaarden en hem met vreeselijke gebaren bedreigden!Het is jammer, dat onze kennis van het bovennatuurlijke, dat zich in Spanje zoo veelvuldig geopenbaard heeft, zoo onvolledig is. Maar de vrees voor het lot, dat den toovenaar wachtte, leefde sterk in het volk, en de angst voor de pijnbank en den brandstapel heeft er veel toe bijgedragen, om de heks, den toovenaar, de fee en het spook uit Spanje te verbannen.

Het schijnt, dat Spanje door de andere landen van West-Europa beschouwd werd als de bakermat van bijgeloof, toovenarij en hekserij, waarschijnlijk doordat er zulk een openbaarheid is gegeven aan de ontdekkingen van de Moorsche alchemisten, de eerste scheikundigen in Europa. Maar met de opkomst van de Inquisitie werden de occulte wetenschappen naar den achtergrond gedrongen, want alles, wat maar in de verte zweemde naar ketterij, werd op de strengste wijze door deze onverdraagzame instelling onderdrukt. Daardoor zijn vele volksliederen, die betrekking hadden op hetgeen de Spaansche boeren geloofden, verloren gegaan, en ook menige boeiende legende is voorgoed verdwenen. De Broeders hebben in hun zorg voor de zuivering der Kerk niet alleen de heks, den toovenaar en den boozen geest verbannen, maar ook de onschuldige fee, de nymphen van bosch en veld, het geheele gezelschap vertrouwde geesten, die niemand kwaad deden en de huisvrouw en dienstmaagd tot grooten steun waren.

Het werk, waarin voor het eerst vermeld wordt, dat de overheid van plan was een veldtocht te ondernemen tegen de geheele wereld der geesten, goede zoowel als kwade, is van Alfonso de Speria, een Franciscaner monnik uit Castilië, die in 1458 of 1460 een boek schreef, dat voornamelijk gericht was tegen ketters en ongeloovigen, en waarin ook een hoofdstuk gewijd is aan de verschillende vormen van volksgeloof, die hun oorsprong hadden in oude heidensche gebruiken. Het geloof in heksen, die hij xurguine (jurguia) of bruxe noemt, schijnt afkomstigte zijn uit de Dauphiné of Gascogne, waar zij volgens zijn verklaring, overvloedig voor kwamen. Zij waren, zoo verhaalt hij ons, gewoon, des nachts in grooten getale bijeen te komen op een hooggelegen vlakte, elke heks bracht een kaars mede ter eere van Satan, die tot haar kwam in de gestalte van een wild zwijn, en niet in die van een bok, in welke gestalte hij meestal bij andere gelegenheden verscheen.

Llorente vertelt in zijnGeschiedenis van de Spaansche Inquistie, dat de eersteauto-de-fétegen de toovenarij in 1507 gehouden werd te Calabarra, bij welke gelegenheid er dertig vrouwen, die beschuldigd waren van hekserij, verbrand werden. In de eerste verhandeling over Spaansche toovenarij, van Martinez de Castanaga, een Franciskaner monnik (1529) vinden wij, dat Navarra beschouwd werd als bakermat der hekserij, en dat deze provincie vele »zendelingen« naar Aragon stuurde om daar de vrouwen tot de tooverkunst te bekeeren. Maar wij lezen ook, dat de Spaansche godgeleerden van de zestiende eeuw zóóveel verlichter waren dan die van andere landen, dat zij toegaven, dat hekserij slechts een begoocheling was; en de straf die zij toedienden aan hen, die er in geloofden, werd gegeven, omdat deze afdwaling in strijd was met de voorschriften der Kerk. Pedro de Valentin geeft in een verhandeling over dit onderwerp (1610) toe, dat de daden, waarvan de heksen beschuldigd werden, slechts denkbeeldig waren. Hij schreef ze gedeeltelijk toe aan de wijze, waarop het onderzoek geleid werd, en aan den wensch van het domme volk, dat ondervraagd werd, straffeloos uit te gaan, door datgene te verklaren, wat hunne vervolgers blijkbaar wenschten te hooren, en gedeeltelijk aan de uitwerking van de zalven en drankjes, die zij moesten gebruiken, en waarin middelen voorkwamen, die slaap verwekten,en invloed hadden op de verbeelding en de geestelijke vermogens.

De Godsdienst der hekserij.De bovengenoemde opvatting van dit merkwaardige verschijnsel wordt tegenwoordig algemeen gedeeld. Maar de onderzoekingen van Charles Godfrey Leland, mej. M. A. Murray en anderen, schijnen er op te wijzen, dat de godsdienst der hekserij volstrekt niet op de verbeelding berust. Mej. Murray beweert, dat deze cultus stamt van een oud heidensch geloof, dat zijne eigen priesters en godsdienstige voorschriften had, en in zekere mate het gebruik van het offeren van kinderen had bewaard.Het mag wel als vaststaand worden beschouwd, dat deze secte een eigen priesterstand en vaste godsdienstige wetten had, en dat de verbeelding slechts een kleine rol speelde bij de aanhangers van dit geloof.

De bovengenoemde opvatting van dit merkwaardige verschijnsel wordt tegenwoordig algemeen gedeeld. Maar de onderzoekingen van Charles Godfrey Leland, mej. M. A. Murray en anderen, schijnen er op te wijzen, dat de godsdienst der hekserij volstrekt niet op de verbeelding berust. Mej. Murray beweert, dat deze cultus stamt van een oud heidensch geloof, dat zijne eigen priesters en godsdienstige voorschriften had, en in zekere mate het gebruik van het offeren van kinderen had bewaard.

Het mag wel als vaststaand worden beschouwd, dat deze secte een eigen priesterstand en vaste godsdienstige wetten had, en dat de verbeelding slechts een kleine rol speelde bij de aanhangers van dit geloof.

De Geschiedenis van DrTorralva.Spanje was ook nog in de zestiende eeuw beroemd om zijne toovenaars, bij wie nog iets was overgebleven van de occulte wetenschap der Moorsche dokters van Toledo en Granada. Misschien was wel de beroemdste van deze betrekkelijk moderne meesters in de tooverkunst Dr. Eugenio Torralva, de arts van het gezin van den Admiraal van Castilië. Hij was in Rome opgevoed en had reeds op jeugdigen leeftijd uitgesproken sceptische neigingen. Hij sloot vriendschap met een zekeren meester Alfonso, een man, die, nadat hij eerst zijn Joodsch geloof had verwisseld voor den Islam, overging tot het Christendom, en ten slotte vrijdenker geworden was. Een tweede ongeschikte kameraad was een Dominikaner monnik, Broeder Pietro genaamd, die Torralva vertelde, dat hij een goedengeest in zijn dienst had, Zequiel, die in de geestenwereld zijn gelijke niet had als ziener, en die bovendien zulk een edelmoedig karakter had, dat hij slechts hen wilde dienen, die hem een volkomen vertrouwen gaven, en die zijn hulp en vriendschap wisten te waardeeren.Dit alles prikkelde de nieuwsgierigheid van Dr. Torralva in hooge mate. Hij was één van die, misschien gelukkige menschen, in wie de liefde voor het geheimzinnige sterk is ontwikkeld en toen Pietro hem goedgunstig zijn dienenden geest aanbood, nam hij dit aanbod met beide handen aan. Zequiel zelf had geen bezwaar tegen de verandering van meester, en toen Pietro hem ontbood, verscheen hij, en verzekerde hij Torralva, dat hij hem zou dienen zoolang hij leefde, en dat hij bereid was hem overal te volgen. Er was niets opmerkelijks aan het uiterlijk van den geest, die een vleeschkleurig gewaad en een zwart overkleed droeg, en er uitzag als een jonge man met een overvloed van blond haar.Van dien tijd af verscheen Zequiel bij zijn meester met elke wisseling van de maan; en bovendien, wanneer de geneesheer hem noodig had, hetgeen meestal het geval was, wanneer hij in korten tijd naar een verafgelegen plaats wilde gebracht worden. Somtijds nam de geest de gestalte aan van een kluizenaar, op andere oogenblikken weder van een reiziger, en hij vergezelde zijn meester zelfs naar de kerk, uit welk feit Torralva opmaakte, dat hij een goede en Christelijk gezinde geest was. Maar Dr. Torralva moest helaas, zooals zoovelen, ondervinden, dat het bijwonen van een godsdienstige plechtigheid niet den minsten waarborg geeft voor vroomheid.Torralva bleef vele jaren in Italië wonen, maar in het jaar 1502 kreeg hij een sterk verlangen naar zijn vaderland. Hij keerde daarheen terug, maar schijnt een jaar later Rome toch weer tot zijn hoofdkwartier te hebben gekozen,waar hij zich onder de bescherming stelde van zijn ouden patroon, den Bisschop van Volterra, die in dien tijd kardinaal geworden was. Deze invloedrijke relatie was hem van groot voordeel, en spoedig was hij dan ook wijd en zijd als geneesheer beroemd. Maar noch de vrome kardinaal, noch een van de andere voornamepatiënten, die zijn hulp zochten, wist, dat hij feitelijk zijn geheele medische kennis te danken had aan zijn onzichtbaren knecht, die hem de geheime kracht leerde van jonge planten, die andere geneesheeren niet kenden. Zequiel was echter vrij van alle winstbejag, want wanneer zijn meester de klinkende munten in den zak stak, waarvan geen goed geneesheer afkeerig is, berispte de geest hem, want, zeide hij, aangezien de dokter zijn kennis gratis kreeg, behoorde hij haar ook kosteloos aan te wenden. Wanneer Torralva daarentegen geld noodig had, vond hij altijd een som in zijn particulier vertrek, en hij wist zonder dat er over gesproken werd, dat zijn dienaar het daar had neergelegd.Torralva keerde in 1520 naar Spanje terug, en leefde daar eenigen tijd aan het Hof van Ferdinand den Katholieke. Op zekeren dag zeideZequielhem in het geheim, dat de Koning binnenkort een zeer onaangename tijding zou krijgen.Torralvadeelde dit bericht oogenblikkelijk aan Ximenes de Cisneros, Aartsbisschop van Toledo, en aan den Grande Capitan, Gonzálvo Hernández de Cordova mede. Dienzelfden dag kwam er een koerier uit Afrika aan met brieven, die de mededeeling voor Zijne Majesteit bevatten, dat een veldtocht tegen de Mooren mislukt was, en dat de opperbevelhebber, Don Garcia de Toledo, de zoon van den Hertog van Alva, gedood werd. Het schijnt, dat Torralva in Rome de onvoorzichtigheid had gehad, Zequiel voor zijn beschermheer, Kardinaal Volterra, te laten verschijnen, die, toenhij bemerkte, op welke wijze zijnprotégéde nederlaag van het Spaansche leger »voorspeld« had, den Aartsbisschop van Toledo inlichtte over de bron, waaruit de dokter zijn wijsheid putte. Torralva wist hiervan echter niets, en hij ging voort politieke en andere gebeurtenissen te »voorspellen«, waardoor hij zich spoedig een groote reputatie als ziener verwierf. Onder hen, die hem kwamen raadplegen, bevond zich de Kardinaal van Santa Cruz, tot wien een zekere Donna Rosales zich om raad had gewend, omdat hare nachten verontrust werden door een afzichtelijk spook, dat zich in de gestalte van een vermoorden man vertoonde. Haar geneesheer, Morales, had ’s nachts bij de dame gewaakt, maar ofschoon zij de plek, waar de griezelige verschijning opdook, nauwkeurig had aangewezen, had hij niets kunnen zien.Torralva en de Geesten.Torralva en de Geesten.Torralva vergezelde Morales naar het huis der dame, en terwijl zij in een zijvertrek zaten, hoorden zij ongeveer een uur na middernacht haar angstgeschrei. Zij traden haar vertrek binnen, en weer moest Morales erkennen, dat hij de verschijning niet zag; maar Torralva, die beter thuis was in de geestenwereld, ontdekte een gestalte, gelijkende op een dooden man, en daarachter den wazigen vorm van een vrouw. »Wat zoekt gij hier?« vroeg hij met luide stem, waarop het voorste spook antwoordde: »Ik zoek een schat.« Op hetzelfde oogenblik was de geestverschijning verdwenen. Torralva raadpleegde Zequiel over het gebeurde, en op zijn aanraden werden de kelders van het huis opgegraven, bij welke gelegenheid het lijk van een man te voorschijn kwam, die door dolksteken vermoord was; en nadat men hem een Christelijke begrafenis had bezorgd, hielden de nachtelijke bezoeken op.Onder de intieme vrienden van Torralva was een zekere Don Diego de Zuñiga, een bloedverwant vanden Hertog van Bejar, en een broeder van Don Antonio, Prior-Overste van de orde van St. Jan in Castilië. Zuñiga had den geleerden dokter geraadpleegd, hoe hij door toovermiddelen geld zou kunnen verdienen, en Torralva zeide, dat dit mogelijk zou zijn, door bepaalde letters op papier te schrijven met het bloed van een vleermuis inplaats van met inkt. Dit toovermiddel moest hij om zijn hals dragen, opdat hij aan de speeltafel geluk zou hebben.In 1520 ging Torralva weer naar Rome. Voordat hij Spanje verliet, vertelde hij Zuñiga, dat hij in staat was op een bezemsteel daarheen te rijden, terwijl een wolk van vuur hem den weg zou wijzen. Bij zijn aankomst te Rome had hij een gesprek met kardinaal Volterra en den Prior-Overste van de Orde van St. Jan, die er ernstig op aandrongen, dat hij alle verkeer met zijn dienenden geest zou opgeven. Naar aanleiding van hunne vermaningen verzocht Torralva Zequiel zijn dienst te verlaten, maar hij stuitte op heftigen tegenstand. De geest raadde hem echter aan, naar Spanje terug te keeren, en hij beloofde hem, dat hij de betrekking van geneesheer bij de Infante Eleanora, Koningin-Weduwe van Portugal, en de latere echtgenoote van Frans I van Frankrijk, krijgen zou. Op zijn raad vertrokTorralvawederom naar zijn geboorteland, en hij kreeg inderdaad de beloofde post. In 1525 gebeurde er iets, datTorralva’sroem als profeet nog zeer verhoogde. Op den vijfden Mei van dat jaar, vertelde Zequiel hem, dat het leger van den Keizer den volgenden dag Rome zou innemen.Torralvabeval den geest hem naar Rome te brengen, opdat hij met eigen oogen deze belangrijke gebeurtenis zou kunnen aanschouwen. Zequiel gaf hem een knoestigen stok in de hand, en zeide hem, de oogen te sluiten. Torralvo deed, wat zijn dienaar hem bevolen had, en toen degeest hem na eenigen tijd zeide de oogen weder te openen, bevond hij zich in Rome, boven op een hoogen toren. Het was middernacht toen zij daar aankwamen, en toen het dag werd, was hij, zooals hij het gewenscht had, getuige van de vreeselijke gebeurtenissen, die volgden, den dood van den Konstabel van Bourbon, de vlucht van den Paus naar het Kasteel St. Angelo, den moord op de inwoners en de drinkgelagen der overwinnaars. Nadat hij op dezelfde wijze als waarop hij gekomen was, te Valladolid was teruggekeerd, maakte Torralva oogenblikkelijk alles wat hij gezien had, openbaar; en toen ongeveer een week later het nieuws van den val van Rome tot het Hof van Spanje doordrong, was men natuurlijk buitengewoon verbaasd.Vele personen van hoogen rang waren met den geleerden dokter betrokken in de beoefening van de zwarte kunst en één van hen, gekweld door berouw, deelde de Heilige Inquisitie alles mede over zijne bovennatuurlijke praktijken. Ook Zuñiga, die zooveel voordeel had getrokken van de occulte wetenschap van Torralva, keerde zich tegen hem, en lichtte de Heilige Inquisitie van Cuença over hem in, waarna de dokter gevangen genomen werd. De verschrikte toovenaar bekende dadelijk zijn geheele verhouding tot Zequiel, dien hij bleef beschouwen als een goeden geest, en hij schreef in de gevangenis niet minder dan acht verklaringen over zijne bovennatuurlijke handelingen, waarin hij zichzelf voortdurend tegensprak. Daar zijne vervolgers niet tevreden waren met deze bekentenissen, legden zij den ongelukkigen toovenaar op de pijnbank, en men ontlokte hem dan ook spoedig een volledige erkenning van den duivelschen aard van zijn dienaar.In Maart 1529 stelden de Inquisitoren zijn proces voor een jaar uit, een gebruikelijke methode bij dit lichaam,om de slachtoffers te temmen. Maar tot grooten schrik van Torralva verscheen er een nieuwe getuige, die verklaarde, dat de dokter zich ook reeds in zijn jonge jaren te Rome had bezig gehouden met de occulte wetenschappen, zoodat Torralva in Januari 1530 opnieuw voor de rechters verschijnen moest. De Inquisitie wees twee knappe godgeleerden aan, om zijn bekeering te bewerken, en Torralva beloofde hun, boete te doen voor al zijne zonden. Slechts wilde hij den dienenden geest niet verzaken, met wien hij zoolang verbonden was geweest, en hij zeide tot zijne geestelijke leiders, dat hij niet bij machte was Zequiel te ontslaan. Nadat hij het eindelijk had laten voorkomen, alsof hij zijn dienaar ontsloeg, en zijn ketterijen afzwoer, werd hij losgelaten, en trad hij in dienst van den Admiraal van Castilië, die al zijn invloed gebruikt had om vergeving voor hem te verkrijgen. Doordat hij in de geschiedenis van Don Quixote voorkomt, is hij onsterfelijk geworden en is hij voor alle tijden het type gebleven van den Spaanschen toovenaar der zestiende eeuw.

Spanje was ook nog in de zestiende eeuw beroemd om zijne toovenaars, bij wie nog iets was overgebleven van de occulte wetenschap der Moorsche dokters van Toledo en Granada. Misschien was wel de beroemdste van deze betrekkelijk moderne meesters in de tooverkunst Dr. Eugenio Torralva, de arts van het gezin van den Admiraal van Castilië. Hij was in Rome opgevoed en had reeds op jeugdigen leeftijd uitgesproken sceptische neigingen. Hij sloot vriendschap met een zekeren meester Alfonso, een man, die, nadat hij eerst zijn Joodsch geloof had verwisseld voor den Islam, overging tot het Christendom, en ten slotte vrijdenker geworden was. Een tweede ongeschikte kameraad was een Dominikaner monnik, Broeder Pietro genaamd, die Torralva vertelde, dat hij een goedengeest in zijn dienst had, Zequiel, die in de geestenwereld zijn gelijke niet had als ziener, en die bovendien zulk een edelmoedig karakter had, dat hij slechts hen wilde dienen, die hem een volkomen vertrouwen gaven, en die zijn hulp en vriendschap wisten te waardeeren.

Dit alles prikkelde de nieuwsgierigheid van Dr. Torralva in hooge mate. Hij was één van die, misschien gelukkige menschen, in wie de liefde voor het geheimzinnige sterk is ontwikkeld en toen Pietro hem goedgunstig zijn dienenden geest aanbood, nam hij dit aanbod met beide handen aan. Zequiel zelf had geen bezwaar tegen de verandering van meester, en toen Pietro hem ontbood, verscheen hij, en verzekerde hij Torralva, dat hij hem zou dienen zoolang hij leefde, en dat hij bereid was hem overal te volgen. Er was niets opmerkelijks aan het uiterlijk van den geest, die een vleeschkleurig gewaad en een zwart overkleed droeg, en er uitzag als een jonge man met een overvloed van blond haar.

Van dien tijd af verscheen Zequiel bij zijn meester met elke wisseling van de maan; en bovendien, wanneer de geneesheer hem noodig had, hetgeen meestal het geval was, wanneer hij in korten tijd naar een verafgelegen plaats wilde gebracht worden. Somtijds nam de geest de gestalte aan van een kluizenaar, op andere oogenblikken weder van een reiziger, en hij vergezelde zijn meester zelfs naar de kerk, uit welk feit Torralva opmaakte, dat hij een goede en Christelijk gezinde geest was. Maar Dr. Torralva moest helaas, zooals zoovelen, ondervinden, dat het bijwonen van een godsdienstige plechtigheid niet den minsten waarborg geeft voor vroomheid.

Torralva bleef vele jaren in Italië wonen, maar in het jaar 1502 kreeg hij een sterk verlangen naar zijn vaderland. Hij keerde daarheen terug, maar schijnt een jaar later Rome toch weer tot zijn hoofdkwartier te hebben gekozen,waar hij zich onder de bescherming stelde van zijn ouden patroon, den Bisschop van Volterra, die in dien tijd kardinaal geworden was. Deze invloedrijke relatie was hem van groot voordeel, en spoedig was hij dan ook wijd en zijd als geneesheer beroemd. Maar noch de vrome kardinaal, noch een van de andere voornamepatiënten, die zijn hulp zochten, wist, dat hij feitelijk zijn geheele medische kennis te danken had aan zijn onzichtbaren knecht, die hem de geheime kracht leerde van jonge planten, die andere geneesheeren niet kenden. Zequiel was echter vrij van alle winstbejag, want wanneer zijn meester de klinkende munten in den zak stak, waarvan geen goed geneesheer afkeerig is, berispte de geest hem, want, zeide hij, aangezien de dokter zijn kennis gratis kreeg, behoorde hij haar ook kosteloos aan te wenden. Wanneer Torralva daarentegen geld noodig had, vond hij altijd een som in zijn particulier vertrek, en hij wist zonder dat er over gesproken werd, dat zijn dienaar het daar had neergelegd.

Torralva keerde in 1520 naar Spanje terug, en leefde daar eenigen tijd aan het Hof van Ferdinand den Katholieke. Op zekeren dag zeideZequielhem in het geheim, dat de Koning binnenkort een zeer onaangename tijding zou krijgen.Torralvadeelde dit bericht oogenblikkelijk aan Ximenes de Cisneros, Aartsbisschop van Toledo, en aan den Grande Capitan, Gonzálvo Hernández de Cordova mede. Dienzelfden dag kwam er een koerier uit Afrika aan met brieven, die de mededeeling voor Zijne Majesteit bevatten, dat een veldtocht tegen de Mooren mislukt was, en dat de opperbevelhebber, Don Garcia de Toledo, de zoon van den Hertog van Alva, gedood werd. Het schijnt, dat Torralva in Rome de onvoorzichtigheid had gehad, Zequiel voor zijn beschermheer, Kardinaal Volterra, te laten verschijnen, die, toenhij bemerkte, op welke wijze zijnprotégéde nederlaag van het Spaansche leger »voorspeld« had, den Aartsbisschop van Toledo inlichtte over de bron, waaruit de dokter zijn wijsheid putte. Torralva wist hiervan echter niets, en hij ging voort politieke en andere gebeurtenissen te »voorspellen«, waardoor hij zich spoedig een groote reputatie als ziener verwierf. Onder hen, die hem kwamen raadplegen, bevond zich de Kardinaal van Santa Cruz, tot wien een zekere Donna Rosales zich om raad had gewend, omdat hare nachten verontrust werden door een afzichtelijk spook, dat zich in de gestalte van een vermoorden man vertoonde. Haar geneesheer, Morales, had ’s nachts bij de dame gewaakt, maar ofschoon zij de plek, waar de griezelige verschijning opdook, nauwkeurig had aangewezen, had hij niets kunnen zien.

Torralva en de Geesten.Torralva en de Geesten.

Torralva en de Geesten.

Torralva vergezelde Morales naar het huis der dame, en terwijl zij in een zijvertrek zaten, hoorden zij ongeveer een uur na middernacht haar angstgeschrei. Zij traden haar vertrek binnen, en weer moest Morales erkennen, dat hij de verschijning niet zag; maar Torralva, die beter thuis was in de geestenwereld, ontdekte een gestalte, gelijkende op een dooden man, en daarachter den wazigen vorm van een vrouw. »Wat zoekt gij hier?« vroeg hij met luide stem, waarop het voorste spook antwoordde: »Ik zoek een schat.« Op hetzelfde oogenblik was de geestverschijning verdwenen. Torralva raadpleegde Zequiel over het gebeurde, en op zijn aanraden werden de kelders van het huis opgegraven, bij welke gelegenheid het lijk van een man te voorschijn kwam, die door dolksteken vermoord was; en nadat men hem een Christelijke begrafenis had bezorgd, hielden de nachtelijke bezoeken op.

Onder de intieme vrienden van Torralva was een zekere Don Diego de Zuñiga, een bloedverwant vanden Hertog van Bejar, en een broeder van Don Antonio, Prior-Overste van de orde van St. Jan in Castilië. Zuñiga had den geleerden dokter geraadpleegd, hoe hij door toovermiddelen geld zou kunnen verdienen, en Torralva zeide, dat dit mogelijk zou zijn, door bepaalde letters op papier te schrijven met het bloed van een vleermuis inplaats van met inkt. Dit toovermiddel moest hij om zijn hals dragen, opdat hij aan de speeltafel geluk zou hebben.

In 1520 ging Torralva weer naar Rome. Voordat hij Spanje verliet, vertelde hij Zuñiga, dat hij in staat was op een bezemsteel daarheen te rijden, terwijl een wolk van vuur hem den weg zou wijzen. Bij zijn aankomst te Rome had hij een gesprek met kardinaal Volterra en den Prior-Overste van de Orde van St. Jan, die er ernstig op aandrongen, dat hij alle verkeer met zijn dienenden geest zou opgeven. Naar aanleiding van hunne vermaningen verzocht Torralva Zequiel zijn dienst te verlaten, maar hij stuitte op heftigen tegenstand. De geest raadde hem echter aan, naar Spanje terug te keeren, en hij beloofde hem, dat hij de betrekking van geneesheer bij de Infante Eleanora, Koningin-Weduwe van Portugal, en de latere echtgenoote van Frans I van Frankrijk, krijgen zou. Op zijn raad vertrokTorralvawederom naar zijn geboorteland, en hij kreeg inderdaad de beloofde post. In 1525 gebeurde er iets, datTorralva’sroem als profeet nog zeer verhoogde. Op den vijfden Mei van dat jaar, vertelde Zequiel hem, dat het leger van den Keizer den volgenden dag Rome zou innemen.Torralvabeval den geest hem naar Rome te brengen, opdat hij met eigen oogen deze belangrijke gebeurtenis zou kunnen aanschouwen. Zequiel gaf hem een knoestigen stok in de hand, en zeide hem, de oogen te sluiten. Torralvo deed, wat zijn dienaar hem bevolen had, en toen degeest hem na eenigen tijd zeide de oogen weder te openen, bevond hij zich in Rome, boven op een hoogen toren. Het was middernacht toen zij daar aankwamen, en toen het dag werd, was hij, zooals hij het gewenscht had, getuige van de vreeselijke gebeurtenissen, die volgden, den dood van den Konstabel van Bourbon, de vlucht van den Paus naar het Kasteel St. Angelo, den moord op de inwoners en de drinkgelagen der overwinnaars. Nadat hij op dezelfde wijze als waarop hij gekomen was, te Valladolid was teruggekeerd, maakte Torralva oogenblikkelijk alles wat hij gezien had, openbaar; en toen ongeveer een week later het nieuws van den val van Rome tot het Hof van Spanje doordrong, was men natuurlijk buitengewoon verbaasd.

Vele personen van hoogen rang waren met den geleerden dokter betrokken in de beoefening van de zwarte kunst en één van hen, gekweld door berouw, deelde de Heilige Inquisitie alles mede over zijne bovennatuurlijke praktijken. Ook Zuñiga, die zooveel voordeel had getrokken van de occulte wetenschap van Torralva, keerde zich tegen hem, en lichtte de Heilige Inquisitie van Cuença over hem in, waarna de dokter gevangen genomen werd. De verschrikte toovenaar bekende dadelijk zijn geheele verhouding tot Zequiel, dien hij bleef beschouwen als een goeden geest, en hij schreef in de gevangenis niet minder dan acht verklaringen over zijne bovennatuurlijke handelingen, waarin hij zichzelf voortdurend tegensprak. Daar zijne vervolgers niet tevreden waren met deze bekentenissen, legden zij den ongelukkigen toovenaar op de pijnbank, en men ontlokte hem dan ook spoedig een volledige erkenning van den duivelschen aard van zijn dienaar.

In Maart 1529 stelden de Inquisitoren zijn proces voor een jaar uit, een gebruikelijke methode bij dit lichaam,om de slachtoffers te temmen. Maar tot grooten schrik van Torralva verscheen er een nieuwe getuige, die verklaarde, dat de dokter zich ook reeds in zijn jonge jaren te Rome had bezig gehouden met de occulte wetenschappen, zoodat Torralva in Januari 1530 opnieuw voor de rechters verschijnen moest. De Inquisitie wees twee knappe godgeleerden aan, om zijn bekeering te bewerken, en Torralva beloofde hun, boete te doen voor al zijne zonden. Slechts wilde hij den dienenden geest niet verzaken, met wien hij zoolang verbonden was geweest, en hij zeide tot zijne geestelijke leiders, dat hij niet bij machte was Zequiel te ontslaan. Nadat hij het eindelijk had laten voorkomen, alsof hij zijn dienaar ontsloeg, en zijn ketterijen afzwoer, werd hij losgelaten, en trad hij in dienst van den Admiraal van Castilië, die al zijn invloed gebruikt had om vergeving voor hem te verkrijgen. Doordat hij in de geschiedenis van Don Quixote voorkomt, is hij onsterfelijk geworden en is hij voor alle tijden het type gebleven van den Spaanschen toovenaar der zestiende eeuw.

Moorsche tooverkunst.Bij geen enkel volk werd de tooverkunst met zulk een ernst bestudeerd als bij de Mooren in Spanje, en het is daarom des te verwonderlijker, dat ons slechts aanteekeningen over de desbetreffende werken bewaard zijn gebleven. De uitspraak, dat zij beroemd waren als toovenaren en alchemisten, vinden wij telkens door Europeesche geschiedschrijvers herhaald. Maar de meesten hunner hebben zich niet nader uitgesproken over hunne praktijken, en de Mooren zelf hebben zóó weinig betrouwbare gegevens over hun werkwijze achtergelaten, dat wij hierover betrekkelijk weinig positiefs weten, zoodat wij onze kennis van dit geheimzinnige onderwerp met veelmoeite moeten verzamelen uit de losse aanteekeningen, die in de hedendaagsche Europeesche en Arabische letterkunde te vinden zijn.De eerste bekende naam, dien wij in de verweerde boeken over Moorsch occultisme vinden, is die van den beroemden Geber, wiens glansperiode viel in de jaren 720–750, en van wien vermeld staat, dat hij meer dan vijfhonderd boeken schreef over den steen der wijzen en het levenselixer. Het blijkt echter, dat hij evenmin als zijne mede-alchemisten erin geslaagd is, deze wonderbare elementen te vinden. Maar al is het hem niet gelukt den weg te wijzen naar de aardsche onsterfelijkheid of onuitputtelijken rijkdom, toch schijnt hij de menschheid zilvernitraat, sublimaat en salpeterzuur te hebben geschonken. Hij geloofde, dat een goudpraeparaat alle ziekten moest genezen, bij dieren zoowel als bij planten, en dat alle metalen in een toestand van chronisch lijden waren, in zooverre, dat zij hun oorspronkelijke en natuurlijke gestalte van goud verloren hadden. Zijne werken, die alle in het Latijn geschreven zijn, worden niet authentiek geacht, maar zijnSumma Perfectionis, een handboek voor den beoefenaar der alchemie, is in verscheidene vertalingen verschenen.De Moorsche alchemisten leerden, dat alle metalen zijn ontstaan door samenvoeging van kwikzilver en zwavel in verschillende verhoudingen. Zij werkten dag en nacht om allerlei praeparaten te krijgen uit de verschillende mengsels en reacties van de weinige scheikundige stoffen, waarover zij beschikten. Maar ofschoon zij geloofden in de theorie der verandering der metalen, legden zij er zich niet praktisch op toe. Het was voor hen meer een geloof, en zij vertegenwoordigden vóór alles een school van wetenschappelijke ambachtslieden en praktische onderzoekers. Zij hadden waarschijnlijk hun alchemistischekennis te danken aan Bysantium, dat op zijn beurt weer door Egypte was opgevoed in deze wetenschap; het is ook niet onmogelijk, dat de Arabieren hun wetenschappelijke bezieling regelrecht uit het land van den Nijl hadden gekregen, waar de »groote kunst« der alchemie in ieder geval geboren werd.

Bij geen enkel volk werd de tooverkunst met zulk een ernst bestudeerd als bij de Mooren in Spanje, en het is daarom des te verwonderlijker, dat ons slechts aanteekeningen over de desbetreffende werken bewaard zijn gebleven. De uitspraak, dat zij beroemd waren als toovenaren en alchemisten, vinden wij telkens door Europeesche geschiedschrijvers herhaald. Maar de meesten hunner hebben zich niet nader uitgesproken over hunne praktijken, en de Mooren zelf hebben zóó weinig betrouwbare gegevens over hun werkwijze achtergelaten, dat wij hierover betrekkelijk weinig positiefs weten, zoodat wij onze kennis van dit geheimzinnige onderwerp met veelmoeite moeten verzamelen uit de losse aanteekeningen, die in de hedendaagsche Europeesche en Arabische letterkunde te vinden zijn.

De eerste bekende naam, dien wij in de verweerde boeken over Moorsch occultisme vinden, is die van den beroemden Geber, wiens glansperiode viel in de jaren 720–750, en van wien vermeld staat, dat hij meer dan vijfhonderd boeken schreef over den steen der wijzen en het levenselixer. Het blijkt echter, dat hij evenmin als zijne mede-alchemisten erin geslaagd is, deze wonderbare elementen te vinden. Maar al is het hem niet gelukt den weg te wijzen naar de aardsche onsterfelijkheid of onuitputtelijken rijkdom, toch schijnt hij de menschheid zilvernitraat, sublimaat en salpeterzuur te hebben geschonken. Hij geloofde, dat een goudpraeparaat alle ziekten moest genezen, bij dieren zoowel als bij planten, en dat alle metalen in een toestand van chronisch lijden waren, in zooverre, dat zij hun oorspronkelijke en natuurlijke gestalte van goud verloren hadden. Zijne werken, die alle in het Latijn geschreven zijn, worden niet authentiek geacht, maar zijnSumma Perfectionis, een handboek voor den beoefenaar der alchemie, is in verscheidene vertalingen verschenen.

De Moorsche alchemisten leerden, dat alle metalen zijn ontstaan door samenvoeging van kwikzilver en zwavel in verschillende verhoudingen. Zij werkten dag en nacht om allerlei praeparaten te krijgen uit de verschillende mengsels en reacties van de weinige scheikundige stoffen, waarover zij beschikten. Maar ofschoon zij geloofden in de theorie der verandering der metalen, legden zij er zich niet praktisch op toe. Het was voor hen meer een geloof, en zij vertegenwoordigden vóór alles een school van wetenschappelijke ambachtslieden en praktische onderzoekers. Zij hadden waarschijnlijk hun alchemistischekennis te danken aan Bysantium, dat op zijn beurt weer door Egypte was opgevoed in deze wetenschap; het is ook niet onmogelijk, dat de Arabieren hun wetenschappelijke bezieling regelrecht uit het land van den Nijl hadden gekregen, waar de »groote kunst« der alchemie in ieder geval geboren werd.

Astrologie.De Astrologie was ook een belangrijke tak van de verborgen studie, waarmede de Mooren in Spanje zich zoo veelvuldig bezig hielden, en waarvan de beoefening zooveel heeft bijgedragen om de wiskundige wetenschappen, voornamelijk dat gedeelte, hetwelk nog steeds zijn Arabischen naam draagt (al = het,jabara=berekenen), tot ontwikkeling te brengen.Het is waarschijnlijk, dat de kunst, toekomstige gebeurtenissen te profeteeren uit den stand der sterren, tot hen gekomen is van de Chaldeeërs, die haar in elk geval het eerst beoefenden. Zooals de lezer zal hebben opgemerkt, wordt er in de Spaansche geschiedenis herhaaldelijk gesproken over sterrenwichelarij. Maar hoe hoog deze kunst ook aangeschreven stond bij de Mooren, nog hooger in aanzien was de geheimzinniger kunst der toovenarij, door middel waarvan de geesten der lucht gedwongen konden worden te handelen naar den wil van den toovenaar, en zij zijne opdrachten konden vervullen in alle vier de elementen. Wij weten helaas zoo goed als niets van de leerstellingen der Moorsche toovenarij, hetgeen waarschijnlijk daaraan moet worden toegeschreven, dat de Islam alle tooverpraktijken verbood. Maar wel weten wij, dat zij gebaseerd was op de Alexandrijnsche magie, en dat zij dus dezelfde beginselen erkende, die vastgesteld waren door den grooten Hermes Trismegistus, die niemand anders was dan de Egyptische Thoth, degod van het schrijven, het rekenen en de wetenschap.Ongeveer in het eind van de tiende eeuw begonnen de Europeesche geleerden naar Spanje te reizen, om daar de occulte en andere wetenschappen te bestudeeren. Onder de eersten, die dit deden was Gerbert, de latere Paus Sylvester II, die verscheidene jaren te Cordova bleef wonen, en die de kennis van de Arabische cijfers, en de niet minder nuttige kunst van het klokkenmaken, aan de Christenen bracht. Het is merkwaardig, dat hij dit cijferschrift niet toepaste bij zijne klokken, en dat wij zelfs nu nog geplaagd worden met de oude en lastige Romeinsche cijfers. William Malmesbury vertelt ons, dat Gerbert vele belangrijke ontdekkingen deed op het gebied der tooverkunst, en wij hooren o.a. van hem, dat hij een schitterend onderaardsch paleis bezocht, dat, ofschoon het verblindend schoon was om te aanschouwen, plotseling van de aarde verdween, zoodra een menschelijke hand het aanraakte. Het onwetende Europa zag Gerberts wiskundige diagrammen voor tooverteekens aan, en zijn reputatie als toovenaar steeg, naarmate hij zelf meer in discrediet kwam.Het verhaal gaat, dat de Duivel hem beloofd had, dat hij niet zou sterven, voordat hij de hoogmis inJeruzalemzou hebben opgedragen. Op zekeren dag bediende hij de mis in de Kerk van het Heilige Kruis van Jeruzalem te Rome. Plotseling gevoelde hij zich onwel worden; hij vroeg, waar hij zich bevond, begreep het dubbelzinnige gezegde van den Booze, en gaf den geest. Zóó luidt de sage, die de domme menigte spon om de nagedachtenis van dezen eenvoudigen en verlichten man.

De Astrologie was ook een belangrijke tak van de verborgen studie, waarmede de Mooren in Spanje zich zoo veelvuldig bezig hielden, en waarvan de beoefening zooveel heeft bijgedragen om de wiskundige wetenschappen, voornamelijk dat gedeelte, hetwelk nog steeds zijn Arabischen naam draagt (al = het,jabara=berekenen), tot ontwikkeling te brengen.

Het is waarschijnlijk, dat de kunst, toekomstige gebeurtenissen te profeteeren uit den stand der sterren, tot hen gekomen is van de Chaldeeërs, die haar in elk geval het eerst beoefenden. Zooals de lezer zal hebben opgemerkt, wordt er in de Spaansche geschiedenis herhaaldelijk gesproken over sterrenwichelarij. Maar hoe hoog deze kunst ook aangeschreven stond bij de Mooren, nog hooger in aanzien was de geheimzinniger kunst der toovenarij, door middel waarvan de geesten der lucht gedwongen konden worden te handelen naar den wil van den toovenaar, en zij zijne opdrachten konden vervullen in alle vier de elementen. Wij weten helaas zoo goed als niets van de leerstellingen der Moorsche toovenarij, hetgeen waarschijnlijk daaraan moet worden toegeschreven, dat de Islam alle tooverpraktijken verbood. Maar wel weten wij, dat zij gebaseerd was op de Alexandrijnsche magie, en dat zij dus dezelfde beginselen erkende, die vastgesteld waren door den grooten Hermes Trismegistus, die niemand anders was dan de Egyptische Thoth, degod van het schrijven, het rekenen en de wetenschap.

Ongeveer in het eind van de tiende eeuw begonnen de Europeesche geleerden naar Spanje te reizen, om daar de occulte en andere wetenschappen te bestudeeren. Onder de eersten, die dit deden was Gerbert, de latere Paus Sylvester II, die verscheidene jaren te Cordova bleef wonen, en die de kennis van de Arabische cijfers, en de niet minder nuttige kunst van het klokkenmaken, aan de Christenen bracht. Het is merkwaardig, dat hij dit cijferschrift niet toepaste bij zijne klokken, en dat wij zelfs nu nog geplaagd worden met de oude en lastige Romeinsche cijfers. William Malmesbury vertelt ons, dat Gerbert vele belangrijke ontdekkingen deed op het gebied der tooverkunst, en wij hooren o.a. van hem, dat hij een schitterend onderaardsch paleis bezocht, dat, ofschoon het verblindend schoon was om te aanschouwen, plotseling van de aarde verdween, zoodra een menschelijke hand het aanraakte. Het onwetende Europa zag Gerberts wiskundige diagrammen voor tooverteekens aan, en zijn reputatie als toovenaar steeg, naarmate hij zelf meer in discrediet kwam.

Het verhaal gaat, dat de Duivel hem beloofd had, dat hij niet zou sterven, voordat hij de hoogmis inJeruzalemzou hebben opgedragen. Op zekeren dag bediende hij de mis in de Kerk van het Heilige Kruis van Jeruzalem te Rome. Plotseling gevoelde hij zich onwel worden; hij vroeg, waar hij zich bevond, begreep het dubbelzinnige gezegde van den Booze, en gaf den geest. Zóó luidt de sage, die de domme menigte spon om de nagedachtenis van dezen eenvoudigen en verlichten man.

De Deken van Santiago.In deConde Lucanon, een veertiende-eeuwsche Spaansche verzameling van verhalen en preeken, waarover wij reeds eerder spraken, komt een geschiedenis voorover den Deken van Santiago, die naar Illan, een toovenaar in Toledo, ging, om onderwezen te worden in de tooverkunst. De toovenaar maakte eenige bezwaren, omdat, zooals hij zeide, de Deken een invloedrijk man was, die ongetwijfeld in de toekomst een hooge positie zou bekleeden, en dan waarschijnlijk al zijne vroegere verplichtingen zou vergeten. De Deken beijverde zich te verklaren, dat, hoe ver hij het ook in de wereld brengen zou, hij zijne vroegere vrienden altijd zou gedenken en bijstaan, en dat hij zeker zijn leeraar in de tooverkunst nooit zou vergeten. De toovenaar nam genoegen met deze verzekering van den geestelijke, en bracht hem naar een rustig vertrek, nadat hij eerst zijn huishoudster had opgedragen, een paar patrijzen voor den avondmaaltijd te koopen, maar deze niet te braden, voordat zij nadere orders hiervoor zou hebben gekregen.Toen de Deken en zijn onderwijzer juist aan den arbeid wilden gaan, werden zij gestoord door een boodschapper, die met een bericht voor den geestelijke kwam, dat zijn oom, de Aartsbisschop hem aan zijn sterfbed liet ontbieden. Daar de Deken echter weinig lust had, de juist begonnen les te onderbreken, maakte hij zich van zijn plicht af. Vier dagen later verscheen er weer een boodschapper met het bericht, dat de Aartsbisschop overleden was, en nòg later bracht hij de mededeeling, dat de Deken gekozen was tot opvolger van zijn oom. Toen Illan dit hoorde, vroeg hij voor zijn zoon om de vacante betrekking van Deken. Maar de nieuwe Aartsbisschop gaf den voorkeur aan zijn eigen broeder, hoewel hij Illan en zijn zoon uitnoodigde om hem naar zijn Hof te vergezellen. Later werd de begeerde plaats nog eens vacant, en wederom vroeg de toovenaar er om voor zijn zoon. Maar de Aartsbisschop wees het verzoek af, en gaf de plaats aan één van zijn ooms.Twee jaar later werd de Aartsbisschop Kardinaal, en werd hij naar Rome geroepen, terwijl hem werd toegestaan zijn eigen opvolger in het Aartsbisdom te kiezen. Wederom werd Illan teleurgesteld. Eindelijk werd de Kardinaal tot Paus gekozen, en Illan, die hem naar Rome vergezeld had, herinnerde hem eraan, dat hij dit keer geen enkel excuus had, om de belofte, die hij hem zoo menig keer gedaan had, niet te vervullen. De Paus ontstak hierover in woede, en hij dreigde Illan met de gevangenis en den hongerdood, omdat hij zich met ketterij en toovenarij had ingelaten. »Ondankbare!« riep de vertoornde toovenaar uit, »nu gij mij zóó wilt laten verhongeren, ben ik wel genoodzaakt, de patrijzen te laten opdienen, die ik voor den avondmaaltijd besteld heb.« Dit zeggende, zwaaide hij zijn tooverstaf, en riep zijn huishoudster toe, de patrijzen klaar te maken. Op hetzelfde oogenblik bevond de Deken zich weder in Toledo, nog altijd als deken van Santiago. Want inderdaad waren de jaren, die hij als Aartsbisschop, Kardinaal en Paus had doorgebracht, schijn geweest en zij bestonden slechts in zijn verbeelding, als een begoocheling van den toovenaar. Dit was het middel, waardoor de wijze zijn karakter op de proef had gesteld, voordat hij hem zijn vertrouwen schonk. De geestelijke was zoo verbouwereerd, dat hij niets kon antwoorden op de verwijten van Illan, die hem wegzond, zonder hem zelfs van de patrijzen te laten mee-eten.Op het eerste gezicht lijkt het vreemd, dat juist geneesheeren en priesters zulk een voorname rol spelen in Spaansche tooververhalen. Maar de oorzaak hiervan wordt ons duidelijk, wanneer wij er even aan denken, met welk een wantrouwen de stand der geleerden beschouwd werd door de ongeletterde en bekrompen menigte. Torquemada vertelt de geschiedenis van een hem bekenden jongeling, een zeer bekwamen, jongen man,die later lijfarts werd van Keizer Karel V. Toen hij te Guadalupe studeerde, en op reis was naar Granada, werd hij door een als geestelijke gekleeden reiziger, dien hij een kleinen dienst bewezen had, uitgenoodigd, bij hem achter op zijn paard te stijgen, opdat hij hem naar de plaats zijner bestemming zou kunnen brengen. Het paard zag er zielig uit, en scheen niet in staat, het gewicht van twee stevig gebouwde mannen te torschen, en dus dankte de student eerst voor het aanbod. Maar de man met het uiterlijk van den geestelijke drong zóó bij hem aan, dat hij tenslotte toegaf en zich achter hem in het zadel zette. De ruiter verzocht den student, niet onder het rijden in slaap te vallen en zij sukkelden verder, zonder dat hij den indruk had, dat zij bijzonder vlug reden. Maar bij het aanbreken van den dag, bemerkte de jongeling tot zijn groote verbazing, dat hij zich dicht bij de stad Granada bevond, en hij nam afscheid van den ruiter, zich verwonderende over het feit, dat hij den afstand tusschen twee zoo ver van elkander verwijderde plaatsen in een enkelen nacht had kunnen afleggen.

In deConde Lucanon, een veertiende-eeuwsche Spaansche verzameling van verhalen en preeken, waarover wij reeds eerder spraken, komt een geschiedenis voorover den Deken van Santiago, die naar Illan, een toovenaar in Toledo, ging, om onderwezen te worden in de tooverkunst. De toovenaar maakte eenige bezwaren, omdat, zooals hij zeide, de Deken een invloedrijk man was, die ongetwijfeld in de toekomst een hooge positie zou bekleeden, en dan waarschijnlijk al zijne vroegere verplichtingen zou vergeten. De Deken beijverde zich te verklaren, dat, hoe ver hij het ook in de wereld brengen zou, hij zijne vroegere vrienden altijd zou gedenken en bijstaan, en dat hij zeker zijn leeraar in de tooverkunst nooit zou vergeten. De toovenaar nam genoegen met deze verzekering van den geestelijke, en bracht hem naar een rustig vertrek, nadat hij eerst zijn huishoudster had opgedragen, een paar patrijzen voor den avondmaaltijd te koopen, maar deze niet te braden, voordat zij nadere orders hiervoor zou hebben gekregen.

Toen de Deken en zijn onderwijzer juist aan den arbeid wilden gaan, werden zij gestoord door een boodschapper, die met een bericht voor den geestelijke kwam, dat zijn oom, de Aartsbisschop hem aan zijn sterfbed liet ontbieden. Daar de Deken echter weinig lust had, de juist begonnen les te onderbreken, maakte hij zich van zijn plicht af. Vier dagen later verscheen er weer een boodschapper met het bericht, dat de Aartsbisschop overleden was, en nòg later bracht hij de mededeeling, dat de Deken gekozen was tot opvolger van zijn oom. Toen Illan dit hoorde, vroeg hij voor zijn zoon om de vacante betrekking van Deken. Maar de nieuwe Aartsbisschop gaf den voorkeur aan zijn eigen broeder, hoewel hij Illan en zijn zoon uitnoodigde om hem naar zijn Hof te vergezellen. Later werd de begeerde plaats nog eens vacant, en wederom vroeg de toovenaar er om voor zijn zoon. Maar de Aartsbisschop wees het verzoek af, en gaf de plaats aan één van zijn ooms.

Twee jaar later werd de Aartsbisschop Kardinaal, en werd hij naar Rome geroepen, terwijl hem werd toegestaan zijn eigen opvolger in het Aartsbisdom te kiezen. Wederom werd Illan teleurgesteld. Eindelijk werd de Kardinaal tot Paus gekozen, en Illan, die hem naar Rome vergezeld had, herinnerde hem eraan, dat hij dit keer geen enkel excuus had, om de belofte, die hij hem zoo menig keer gedaan had, niet te vervullen. De Paus ontstak hierover in woede, en hij dreigde Illan met de gevangenis en den hongerdood, omdat hij zich met ketterij en toovenarij had ingelaten. »Ondankbare!« riep de vertoornde toovenaar uit, »nu gij mij zóó wilt laten verhongeren, ben ik wel genoodzaakt, de patrijzen te laten opdienen, die ik voor den avondmaaltijd besteld heb.« Dit zeggende, zwaaide hij zijn tooverstaf, en riep zijn huishoudster toe, de patrijzen klaar te maken. Op hetzelfde oogenblik bevond de Deken zich weder in Toledo, nog altijd als deken van Santiago. Want inderdaad waren de jaren, die hij als Aartsbisschop, Kardinaal en Paus had doorgebracht, schijn geweest en zij bestonden slechts in zijn verbeelding, als een begoocheling van den toovenaar. Dit was het middel, waardoor de wijze zijn karakter op de proef had gesteld, voordat hij hem zijn vertrouwen schonk. De geestelijke was zoo verbouwereerd, dat hij niets kon antwoorden op de verwijten van Illan, die hem wegzond, zonder hem zelfs van de patrijzen te laten mee-eten.

Op het eerste gezicht lijkt het vreemd, dat juist geneesheeren en priesters zulk een voorname rol spelen in Spaansche tooververhalen. Maar de oorzaak hiervan wordt ons duidelijk, wanneer wij er even aan denken, met welk een wantrouwen de stand der geleerden beschouwd werd door de ongeletterde en bekrompen menigte. Torquemada vertelt de geschiedenis van een hem bekenden jongeling, een zeer bekwamen, jongen man,die later lijfarts werd van Keizer Karel V. Toen hij te Guadalupe studeerde, en op reis was naar Granada, werd hij door een als geestelijke gekleeden reiziger, dien hij een kleinen dienst bewezen had, uitgenoodigd, bij hem achter op zijn paard te stijgen, opdat hij hem naar de plaats zijner bestemming zou kunnen brengen. Het paard zag er zielig uit, en scheen niet in staat, het gewicht van twee stevig gebouwde mannen te torschen, en dus dankte de student eerst voor het aanbod. Maar de man met het uiterlijk van den geestelijke drong zóó bij hem aan, dat hij tenslotte toegaf en zich achter hem in het zadel zette. De ruiter verzocht den student, niet onder het rijden in slaap te vallen en zij sukkelden verder, zonder dat hij den indruk had, dat zij bijzonder vlug reden. Maar bij het aanbreken van den dag, bemerkte de jongeling tot zijn groote verbazing, dat hij zich dicht bij de stad Granada bevond, en hij nam afscheid van den ruiter, zich verwonderende over het feit, dat hij den afstand tusschen twee zoo ver van elkander verwijderde plaatsen in een enkelen nacht had kunnen afleggen.

Spoken en Geestverschijningen.Zooals gemakkelijk te begrijpen is, kwam de bijgeloovigheid, een eigenschap, die in het Spaansche karakter zoo sterk is ontwikkeld, en die eenigszins binnen de grenzen gehouden werd door de strenge voorschriften der Heilige Kerk, weer op een ander gebied van het occultisme te voorschijn. Wij zien bv. het algemeen verspreide geloof in de macht van de dooden om weer terug te keeren naar het tooneel van hun vroeger bestaan; en dit bijgeloof wordt goed geïllustreerd door een griezelig gedeelte van het boeiende en geheimzinnige verhaal van Goulart, die in zijnTrésor des Histoiris Admirablestoont de kunst van het schilderen van pakkende tooneelen zoo goed te verstaan. Hij verhaalt ons dan, hoe Juan Vasquez Ayala, en twee andere jonge Spanjaarden, die op weg waren naar een Fransche universiteit, er niet in slaagden een geschikt onderkomen te vinden in een of ander dorp, waar zij den nacht wilden doorbrengen, en hoe zij genoodzaakt waren te overnachten in een eenzaam huis, waarvan de dorpsbewoners vertelden, dat het er spookte.De jongelieden besloten het er op te wagen; zij leenden allerlei huisraad van verschillende buren, en spraken af, een eventueelen bovennatuurlijken bezoeker een warme ontvangst te bereiden.Maar in den eersten nacht van hun verblijf daar, waren zij nauwelijks ingeslapen, toen zij gewekt werden door een geluid als van rammelende ketenen, dat uit den kelder van hun tijdelijke woning scheen te komen.Zonder een zweem van angst, sprong de jonge Ayala uit bed, trok zijne kleederen aan, en begaf zich naar beneden om te onderzoeken wat de oorzaak zou kunnen zijn van het rumoer, waardoor hij en zijne makkers gewekt waren. Hij droeg in de ééne hand een getrokken zwaard, en in de andere een brandende kaars, en toen hij bij de deur kwam, die naar de binnenplaats leidde, ontdekte hij een vreeselijk spook, een griezelig geraamte, dat bij den ingang stond. Het spook, dat hij onverwachts tegenover zich vond, was beladen met ketenen, die met een somber en dof geluid rammelden. De jonge student was echter volstrekt niet verschrikt door dezen aanblik, en hij richtte de punt van zijn zwaard op het spook, en vroeg den indringer waarom hij zijn rust was komen verstoren.De geestverschijning zwaaide met de armen, schudde het hoofd, en noodigde Ayala door een handbeweginguit, mede te gaan. De student zeide, dat hij bereid was het spook te volgen, waarop het de trap begon af te dalen, terwijl het zijne beenen voortsleepte als iemand, wiens gang belemmerd wordt door ijzeren boeien. Ayala volgde hem onbevreesd, maar bij het loopen begon zijn kaars plotseling te flikkeren en doofde zij uit, een omstandigheid, die niet zeer geschikt was om zijn moed te verhoogen. »Halt!« riep hij het spook toe, »je ziet toch, dat mijn kaars is uitgegaan! Als je even wachten wilt tot ik haar weer heb aangestoken, kom ik dadelijk terug.« Hij begaf zich haastig naar de hal, waar een lamp brandde, en stak zijn kaars weder aan; daarna keerde hij terug naar de plek, waar hij het spook had achtergelaten. Hij betrad den tuin, waar hij het spook in de nabijheid van een put zag staan. Op haar wenken volgde de jonge student de verschijning weder, maar toen zij een klein eindje hadden afgelegd, was zijn griezelige begeleider plotseling spoorloos verdwenen.In de grootste verwarring keerde Ayala naar zijn kamer terug en hij verzocht zijne makkers, hem naar den tuin te vergezellen. Maar hoe zij ook zochten, zij konden niets vinden. Den volgenden dag berichtten zij den alcade van het dorp, wat er dien nacht geschied was; deze liet den tuin doorzoeken, met dat gevolg, dat er juist beneden de plek, waar het spook verdwenen was, een geraamte werd opgegraven, dat met ketenen beladen was. Toen men de overblijfselen een Christelijke begrafenis bezorgd had, hielden de nachtelijke geluiden plotseling op; maar het avontuur had de bijgeloovige Spanjaarden zóó hevig aangegrepen, dat zij hals over kop naar huis terugkeerden, en van hun voorgenomen reis afzagen.Dit verhaal is een uitstekend voorbeeld van de typische spookgeschiedenis in het primitieve stadium. Ik zal erniet verder over uitweiden, want een boek over Spaansche romances en legenden is niet de geschikte plaats voor een verhandeling over het occultisme. Maar wij komen er langzamerhand toe, deze dingen uit een ander oogpunt te beschouwen dan onze grootvaders uit een materialistisch tijdperk deden, die met groote minachting alle bovennatuurlijke verschijnselen voorbijgingen, zonder zich een oogenblik erin te willen verdiepen. In elk geval behoort de schrijver van dit boek tot hen, die er in gelooven, en die wenschen dat geloof te behouden, zoodat de bespiegelingen van iemand, die zóó bevooroordeeld is, niet veel waarde kunnen hebben.Torquemada vertelt ons een griezelig verhaal van een zekeren Antonio Costilla, een Spaansch edelman, die op zekeren dag voor familiezaken op reis ging. Toen hij verscheidene mijlen had afgelegd, daalde de nacht plotseling, en hij besloot weer naar huis terug te keeren. Maar tot zijn grooten spijt kon hij door de duisternis niets onderscheiden, en daar hij voor zich uit een licht zag branden, stuurde hij zijn paard in die richting. Hij zag, dat het licht uit een kluizenaarshut kwam, en nadat hij was afgestegen, trad hij de kleine kapel binnen, en begon hij te bidden. Toen zijne oogen gewend waren geraakt aan de duisternis, bemerkte hij, dat hij niet alleen was, want er bevonden zich in de kapel drie personen, die op den grond lagen, in zwarte mantels gehuld. Zij spraken geen woord tot hem, maar staarden hem met woeste, sombere oogen aan. Door een onverklaarbaren angst gedreven, sprong hij in het zadel, en reed weg. Na korten tijd kwam de maan te voorschijn, en bij het licht daarvan herkende hij de drie mannen, die hij nog in de kapel waande, maar die op zwarte paarden een eindje voor hem uit reden.Om een ontmoeting met hen te vermijden, sloeg hijeen zijweg in, maar tot zijn ontsteltenis zag hij hen weder eenige passen voor zich uit. In razende vaart, en steeds voorafgegaan door de mannen, die hij wilde ontloopen, kwam hij bij zijn eigen huis, waar hij van zijn paard sprong, en het naar de binnenplaats bracht.... waar hij alweder de drie mannen in hunne zwarte mantels vond. Hij rende naar binnen en liep naar de kamer zijner vrouw, luidkeels om hulp roepende. Dadelijk kwam het geheele gezin aangeloopen, maar ofschoon hij steeds schreeuwde, dat de drie duivels of spoken naast het rustbed stonden, waarop hij was neergevallen, kon niemand anders hen zien. Eenige dagen later stierf de rampzalige Costilla, die tot het laatst toe volhield, dat drie gestalten hem met vurige oogen aanstaarden en hem met vreeselijke gebaren bedreigden!Het is jammer, dat onze kennis van het bovennatuurlijke, dat zich in Spanje zoo veelvuldig geopenbaard heeft, zoo onvolledig is. Maar de vrees voor het lot, dat den toovenaar wachtte, leefde sterk in het volk, en de angst voor de pijnbank en den brandstapel heeft er veel toe bijgedragen, om de heks, den toovenaar, de fee en het spook uit Spanje te verbannen.

Zooals gemakkelijk te begrijpen is, kwam de bijgeloovigheid, een eigenschap, die in het Spaansche karakter zoo sterk is ontwikkeld, en die eenigszins binnen de grenzen gehouden werd door de strenge voorschriften der Heilige Kerk, weer op een ander gebied van het occultisme te voorschijn. Wij zien bv. het algemeen verspreide geloof in de macht van de dooden om weer terug te keeren naar het tooneel van hun vroeger bestaan; en dit bijgeloof wordt goed geïllustreerd door een griezelig gedeelte van het boeiende en geheimzinnige verhaal van Goulart, die in zijnTrésor des Histoiris Admirablestoont de kunst van het schilderen van pakkende tooneelen zoo goed te verstaan. Hij verhaalt ons dan, hoe Juan Vasquez Ayala, en twee andere jonge Spanjaarden, die op weg waren naar een Fransche universiteit, er niet in slaagden een geschikt onderkomen te vinden in een of ander dorp, waar zij den nacht wilden doorbrengen, en hoe zij genoodzaakt waren te overnachten in een eenzaam huis, waarvan de dorpsbewoners vertelden, dat het er spookte.

De jongelieden besloten het er op te wagen; zij leenden allerlei huisraad van verschillende buren, en spraken af, een eventueelen bovennatuurlijken bezoeker een warme ontvangst te bereiden.

Maar in den eersten nacht van hun verblijf daar, waren zij nauwelijks ingeslapen, toen zij gewekt werden door een geluid als van rammelende ketenen, dat uit den kelder van hun tijdelijke woning scheen te komen.

Zonder een zweem van angst, sprong de jonge Ayala uit bed, trok zijne kleederen aan, en begaf zich naar beneden om te onderzoeken wat de oorzaak zou kunnen zijn van het rumoer, waardoor hij en zijne makkers gewekt waren. Hij droeg in de ééne hand een getrokken zwaard, en in de andere een brandende kaars, en toen hij bij de deur kwam, die naar de binnenplaats leidde, ontdekte hij een vreeselijk spook, een griezelig geraamte, dat bij den ingang stond. Het spook, dat hij onverwachts tegenover zich vond, was beladen met ketenen, die met een somber en dof geluid rammelden. De jonge student was echter volstrekt niet verschrikt door dezen aanblik, en hij richtte de punt van zijn zwaard op het spook, en vroeg den indringer waarom hij zijn rust was komen verstoren.

De geestverschijning zwaaide met de armen, schudde het hoofd, en noodigde Ayala door een handbeweginguit, mede te gaan. De student zeide, dat hij bereid was het spook te volgen, waarop het de trap begon af te dalen, terwijl het zijne beenen voortsleepte als iemand, wiens gang belemmerd wordt door ijzeren boeien. Ayala volgde hem onbevreesd, maar bij het loopen begon zijn kaars plotseling te flikkeren en doofde zij uit, een omstandigheid, die niet zeer geschikt was om zijn moed te verhoogen. »Halt!« riep hij het spook toe, »je ziet toch, dat mijn kaars is uitgegaan! Als je even wachten wilt tot ik haar weer heb aangestoken, kom ik dadelijk terug.« Hij begaf zich haastig naar de hal, waar een lamp brandde, en stak zijn kaars weder aan; daarna keerde hij terug naar de plek, waar hij het spook had achtergelaten. Hij betrad den tuin, waar hij het spook in de nabijheid van een put zag staan. Op haar wenken volgde de jonge student de verschijning weder, maar toen zij een klein eindje hadden afgelegd, was zijn griezelige begeleider plotseling spoorloos verdwenen.

In de grootste verwarring keerde Ayala naar zijn kamer terug en hij verzocht zijne makkers, hem naar den tuin te vergezellen. Maar hoe zij ook zochten, zij konden niets vinden. Den volgenden dag berichtten zij den alcade van het dorp, wat er dien nacht geschied was; deze liet den tuin doorzoeken, met dat gevolg, dat er juist beneden de plek, waar het spook verdwenen was, een geraamte werd opgegraven, dat met ketenen beladen was. Toen men de overblijfselen een Christelijke begrafenis bezorgd had, hielden de nachtelijke geluiden plotseling op; maar het avontuur had de bijgeloovige Spanjaarden zóó hevig aangegrepen, dat zij hals over kop naar huis terugkeerden, en van hun voorgenomen reis afzagen.

Dit verhaal is een uitstekend voorbeeld van de typische spookgeschiedenis in het primitieve stadium. Ik zal erniet verder over uitweiden, want een boek over Spaansche romances en legenden is niet de geschikte plaats voor een verhandeling over het occultisme. Maar wij komen er langzamerhand toe, deze dingen uit een ander oogpunt te beschouwen dan onze grootvaders uit een materialistisch tijdperk deden, die met groote minachting alle bovennatuurlijke verschijnselen voorbijgingen, zonder zich een oogenblik erin te willen verdiepen. In elk geval behoort de schrijver van dit boek tot hen, die er in gelooven, en die wenschen dat geloof te behouden, zoodat de bespiegelingen van iemand, die zóó bevooroordeeld is, niet veel waarde kunnen hebben.

Torquemada vertelt ons een griezelig verhaal van een zekeren Antonio Costilla, een Spaansch edelman, die op zekeren dag voor familiezaken op reis ging. Toen hij verscheidene mijlen had afgelegd, daalde de nacht plotseling, en hij besloot weer naar huis terug te keeren. Maar tot zijn grooten spijt kon hij door de duisternis niets onderscheiden, en daar hij voor zich uit een licht zag branden, stuurde hij zijn paard in die richting. Hij zag, dat het licht uit een kluizenaarshut kwam, en nadat hij was afgestegen, trad hij de kleine kapel binnen, en begon hij te bidden. Toen zijne oogen gewend waren geraakt aan de duisternis, bemerkte hij, dat hij niet alleen was, want er bevonden zich in de kapel drie personen, die op den grond lagen, in zwarte mantels gehuld. Zij spraken geen woord tot hem, maar staarden hem met woeste, sombere oogen aan. Door een onverklaarbaren angst gedreven, sprong hij in het zadel, en reed weg. Na korten tijd kwam de maan te voorschijn, en bij het licht daarvan herkende hij de drie mannen, die hij nog in de kapel waande, maar die op zwarte paarden een eindje voor hem uit reden.

Om een ontmoeting met hen te vermijden, sloeg hijeen zijweg in, maar tot zijn ontsteltenis zag hij hen weder eenige passen voor zich uit. In razende vaart, en steeds voorafgegaan door de mannen, die hij wilde ontloopen, kwam hij bij zijn eigen huis, waar hij van zijn paard sprong, en het naar de binnenplaats bracht.... waar hij alweder de drie mannen in hunne zwarte mantels vond. Hij rende naar binnen en liep naar de kamer zijner vrouw, luidkeels om hulp roepende. Dadelijk kwam het geheele gezin aangeloopen, maar ofschoon hij steeds schreeuwde, dat de drie duivels of spoken naast het rustbed stonden, waarop hij was neergevallen, kon niemand anders hen zien. Eenige dagen later stierf de rampzalige Costilla, die tot het laatst toe volhield, dat drie gestalten hem met vurige oogen aanstaarden en hem met vreeselijke gebaren bedreigden!

Het is jammer, dat onze kennis van het bovennatuurlijke, dat zich in Spanje zoo veelvuldig geopenbaard heeft, zoo onvolledig is. Maar de vrees voor het lot, dat den toovenaar wachtte, leefde sterk in het volk, en de angst voor de pijnbank en den brandstapel heeft er veel toe bijgedragen, om de heks, den toovenaar, de fee en het spook uit Spanje te verbannen.


Back to IndexNext