Hoofdstuk XIII: Humoristische Spaansche Romances.

Hoofdstuk XIII: Humoristische Spaansche Romances.Cervantes’ »Don Quixote«.Cervantes was een van de grootste satiristen, die de wereld heeft voortgebracht, een man, die begaafd was met een fijn en merkwaardig gevoel voor het belachelijke. Hijzelf zou de eerste geweest zijn, die gelachen zou hebben om die moderne critici, die in hem een groot dichter zagen, en inderdaad heeft hij op het eind van zijn leven, toen hij zijn voornaamste werk, het humoristische heldengedichtDe reis naar den Parnassus, schreef, verklaard, dat hij de gave der dichtkunst miste. Dat hij een merkwaardige fantasie had is wel duidelijk voor iedereen, die de moeite neemt zijnGalateate lezen, enDon Quixotevloeit over van zeldzame vondsten en schitterenden geest, ofschoon latere bladzijden van deze satire wel sterk herinneren aan sommige stukken uit het eerste gedeelte.Ik persoonlijk hebDon Quixotealtijd een van de boeiendste en merkwaardigste boeken gevonden, die ooit geschreven zijn; maar waarschijnlijk om geheel andere redenen dan die het meerendeel van het publiek voor zijn voorliefde voor dit werk heeft. Want voor mij ligt de groote bekoring van het verhaal in het inzicht, dat het ons geeft in de romantische literatuur en in de gewoonten van dien tijd. Wanneer de spot gewettigd is, vermaakt hij mij kostelijk, maar dikwijls voel ik er een onwaardigen beeldenstorm in, en heb ik den indruk, dat zijn scherpe kritiek niet slechts gericht is op de overdreven en belachelijke uitingen der ridderlijkheid, maar tegen den geheelen geest en het karakter van de romance.Cervantes zou er wèl bij gevaren zijn, wanneer hij zich uitsluitend gehouden had aan de satire; want wanneer hij zich aan dat gedeelte der literatuur waagt, dat hij met voorliefde belachelijk maakt, wordt hij dikwijls sentimenteeler dan de zoetsappigste schrijvers, tegen wie hij te velde pleegt te trekken. Zijne herders en herderinnen en zijne weggeloopen nonnetjes, zijn lang van stof en ingebeeld, en hij was sterk beïnvloed door het vervelende Arcadische tijdperk in de Europeesche letterkunde, dat zijn hoogtepunt bereikte in het herdersverhaal met zijn onnatuurlijkheid en zijn atmosfeer van nagebootsten landelijken eenvoud. Sannazaro was met zijnArcadiainderdaad het voorbeeld geweest, dat Cervantes langen tijd volgde, totdat zijn eigen gezond verstand hem de minderwaardigheid liet zien van de modellen, die hij nabootste.De schrijver van dePastor de FilidaLuiz Galvez de Montalva, was zijn intieme vriend, en het staat vast, dat deze een scherpe kritiek leverde op minderwaardige rijmelaars, zooals Hebrao en Alonso Perez. Het werk van hen, die deze school van pseudo-Arcadianisme vormden, had niets van de bekoorlijkheid der schilderijtjes van Watteau of Fragonard, hoe onnatuurlijk hunne herders en herderinnetjes in zijden en satijnen kleederen ook mochten zijn. Het landschap van de Spaansche pastorale had coulissen van bordpapier, en kunstmatige bliksemstralen schoten over het tooneel. Het was bevolkt met onuitstaanbaar saaie wezens, die inplaats van het werk te doen, waarvoor zij betaald werden, elkander, en den rampzaligen reiziger, die het ongeluk had hen te ontmoeten, gruwelijk verveelden met hun verliefd gejammer en eindelooze verhalen over hun liefdessmart. Het was dan ook niet te verwonderen, dat het aangeboren gezond verstand van Cervantes later in opstand kwam tegen dezen onwaardigen en onmannelijken onzin. Maar tochis het merkwaardig, dat hij, ondanks zijn scherpe kritiek van de ridderromance, een zwak bleef behouden voor de dwaasheden van Arcadië, waarvan hij zich nooit geheel heeft kunnen losmaken.De omstandigheden des levens waren stellig van grooten invloed op de denkbeelden van Cervantes. In zijn kwaliteit van ontvanger der belastingen kwam hij dikwijls in aanraking met den schaduwkant van het leven, en hij bracht een groot gedeelte van zijn tijd door in de ongedwongen atmosfeer der herbergen, waar hij verblijf moest houden om een hem toegewezen district te bewerken. Onder deze omstandigheden en op deze plaatsen ontmoette hij mannen en vrouwen van vleesch en bloed, en maakte hij kennis met de harde werkelijkheid. Zulk een ondervinding is ongetwijfeld van groot nut voor iemand met een romantischen en fantastischen aard en dichtersgaven. De omstandigheden temperen zijn natuurlijken aanleg en verruimen zijn blik.Bij zijn eerste ambtelijke reizen zal Cervantes stellig zijne reisgenooten in deposadas, waar hij zijne tenten had opgeslagen, hebben onthaald op hoogdravende verhalen van dolende herders en rondtrekkende herderinnen. Wij kunnen ons gemakkelijk een voorstelling maken van de wijze, waarop deze zoetsappige verhalen ontvangen werden door den ruwen ezeldrijver, den eenvoudigen soldaat en den marskramer. De kritiek van zulke menschen is niet slechts ruw, zij is vernietigend. Is het een wonder, dat het gelach, waarmede zijne eerste geestesproducten ontvangen werden door dit publiek, de fantastische spinnewebben van de hersenen van Cervantes wegvaagde?Ik heb er reeds op gewezen, dat in den tijd, waarin hij leefde, de eigenlijke romance niet meer in de gunst van het volk stond. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de veranderde verhoudingen, en gedeeltelijk van deopkomst van het Spaansche drama, dat van grooten invloed was geweest op den smaak en het letterkundig ideaal van de bevolking. Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat Cervantes, toen hij zag, dat zijne toehoorders zijne verhalen van het Arcadische type niet bewonderden, dit toeschreef aan de omstandigheid, dat deze eigenlijk thuis hoorden bij de hoogere standen, en dat hij zich toen bepaalde tot de romance, waarbij hij de droevige ondervinding opdeed, dat deze eveneens met hoongelach begroet werd door de herbergbezoekers? Ligt het niet voor de hand, dat te midden van de spotternijen zijner toehoorders, die zoo in alles verschilden van de romantische personen, van wie hij gedroomd had, het denkbeeld van Don Quixote bij hem geboren werd, en dat hij, onder het gelach der boerenkinkels en ruwe werklieden leerde begrijpen, dat een caricatuur van de ridderschap meer in den smaak zou vallen bij dit publiek? Mij lijkt dit tenminste zeer waarschijnlijk toe.Gedurende vele jaren had men groote minachting getoond voor de onnatuurlijke ridderromance. Ernstige en degelijke schrijvers waren ertegen te velde getrokken, en het staat vast, dat zij voor een gedeelte van het Spaansche volk een beletsel vormde voor een gezonde, geestelijke ontwikkeling. Zij had inderdaad verwarring gesticht in de hoofden van dat gedeelte der bevolking, dat niet gewoon was voor zichzelf te denken, en dat niet in staat was te oordeelen over de fouten van een gedicht. In alle landen en in alle tijden wordt deze groep van menschen aangetroffen, die bijzonder gemakkelijk te beïnvloeden zijn en in bewondering komen voor de prulligste sensatieverhalen. Het is geen overdrijving, wanneer wij zeggen, dat in deze uiting van een ongezonde literatuur, een groot gevaar schuilt voor de geestesgesteldheid van een volk. Zij leidt de menschen af vanhunne plichten, maakt hen ongeschikt voor ernstig werk, maakt hen veeleischend inplaats van onafhankelijk, en brengt hen er toe te gelooven, dat zij dezelfde deugden en gebreken hebben als de onnatuurlijke helden en heldinnen uit hunne dierbaarste verhalen. Het eenige wapen, dat het meer verstandige gedeelte der menschheid kan gebruiken tegen zulk een verderfelijken toestand, is gezonde spot. Maar het gevaar bestaat, dat bij het in opstand komen van de gevoelens van het publiek tegen deze letterkundige buitensporigheden, niet alleen de onzin verdwijnen zal, waardoor de onnadenkenden op een dwaalspoor gebracht, en de verstandigen geërgerd werden, maar dat de deugden en bekoorlijkheden, waarvan die dwaasheden de weerspiegeling zijn, niet bewaard zullen blijven, maar tegelijkertijd zullen worden vernietigd. Dit was tenminste het lot, dat de grootere romances ondergingen, deze paarlen van menschelijke verbeelding, die ondanks de reddingspogingen van iemand als Cervantes, bedolven werden bij den ondergang der fantasie, van welke plant zij de bloesem waren; totdat de smaak en het beter inzicht van een lateren tijd haar weder opgroeven uit de zware aardlaag, waaronder zij begraven lagen.De figuur van Don Quixote.Don Quixote, de held van de machtige satire, die den doodsteek gaf aan den ridderstand, is eigenlijk het type van den romancelezer uit den tijd van Cervantes. Dwaas en overdreven tot aan den grens van krankzinnigheid, is hij volkomen blind voor de gebruiken van het dagelijksch leven. Hij leeft in een eigen wereld, en heeft niets gemeen met die van zijn tijd, waaraan hij zich niet kan aanpassen. In dezen ridder van La Mancha worden de ondeugden, die de fantasie aankleven, belichaamd, zonder dat hare deugden, die van zulk een groot nut zouden kunnen zijnvoor de gemeenschap, er in worden voorgesteld. Don Quixote leeft in een wereld van fantasie, die bewoond wordt door de schimmen, die hij ontmoet heeft in de boeken, waarvan zijn bibliotheek zoo rijk voorzien was. Zijn verbeelding is dus niet eens scheppend; door zijn verheerlijking van zijne afgoden, heeft het publiek weinig vertrouwen in hem, en hij wordt door zijne buren beschouwd als een beminnelijke dwaas, die niemand kwaad doet. Maar wanneer de droomer tot daden ontwaakt, kan hij zeer gevaarlijk worden, wanneer zijne visioenen hem op dwaalwegen leiden, of wanneer hij tracht een droom tot werkelijkheid te maken. Dit was het geval met Don Quixote. Hij was eigenlijk niet gek genoeg om opgesloten te worden, maar wel om een last voor zijn omgeving te zijn, al was hij dan ook niet gevaarlijk. Hij is het type van den romance-held, die door overdrijving van allerlei eigenschappen, tot abnormale uitingen komt, zooals een kleine jongen tot stelen komt door het lezen van detective verhalen, of een winkeljuffrouw zich gaat verbeelden, dat zij de lang verloren dochter is van een geheimzinnigen graaf.Het is een gewoon verschijnsel bij dezen vorm van krankzinnigheid, dat de lijder gezelschap zoekt. Hij heeft voor de uitingen van zijn ijdelheid een publiek noodig; hij heeft behoefte, zijne plannen en denkbeelden mede te deelen aan iemand, die met aandacht naar hem luistert. In Sancho Panza vindt Don Quixote een eigenaardigen vertrouweling. De onnoozele boer is absoluut niet in staat de denkbeelden van zijn meester te begrijpen, maar hij wordt overdonderd door het geschetter, de welbespraaktheid, en de grootsche beloften van een prachtige betrekking en rijkdom, die de ridder met zijne wonderlijke fantasieën hem doet. Sancho’s twistzieke vrouw verzet zich hevig tegen zijn in dienst treden bij den dweepziekenDon; maar wanneer een droomer en een domkop zich vereenigen, heeft het gezond verstand niets in te brengen, en moet het rustig wachten, totdat windmolens zijn bevochten, en er harde slagen ontvangen zijn.Maar al begint Sancho zijn reis als een onnoozele hals, hij blijft volstrekt niet altijd een domkop. Hij trekt voordeel uit zijne ondervindingen, en bij elke bladzijde zien wij hem flinker en gevatter worden en toenemen in gezond verstand. Hoe dwazer zijn meester wordt, des te wijzer wordt Sancho, totdat hij tenslotte de gids en raadgever wordt van den ridder van de Droevige Figuur. Naarmate wij in het verhaal vorderen, beginnen wij te bemerken, dat de boeren-schildknaap de rol vervult van een soort van koor, dat de buitensporigheden van den meester aan de kaak stelt en hekelt. Maar ook afgescheiden van Don Quixote, is Sancho Panza een boeiende en interessante figuur, met een eigen filosofie, rijk aan wereldsche wijsheid, en overvloeiend van praktische kennis. Wat zijn humor betreft, gelijkt hij op Falstaff, met dat verschil, dat deze typisch Engelsch is, terwijl de humor van Sancho Panza universeel is. Deze komische boer met de wereldbeschouwing van een wijsgeer, en de onbewuste luimigheid van een Handy Andy, zou in alle landen kunnen voorkomen.Het avontuur in de Herberg.De ware aard van Don Quixote komt misschien het best uit in dat hoofdstuk, waarin verteld wordt, wat hem overkwam in de herberg, die hij voor een kasteel aanzag. Het schijnt een doodgewone Spaanscheposadate zijn geweest. De waard en waardin waren vriendelijke menschen, die door den ridder verheven werden tot slotheer en slotvrouwe, en in de slordige dienstmaagd, die onsterfelijk is geworden onder den naam van Maritornes,zag hij een dame van hoogen rang, die bij hem woonde. Na het gruwelijke pak ransel, dat hij van de Yangueesche paardenkoopers had gekregen, was de ongelukkige ridder dankbaar, zijne pijnlijke ledematen te kunnen uitstrekken in een armelijke zolderkamer, terwijl Sancho de herbergbezoekers een beschrijving gaf van het leven van een dolenden ridder en de wisselvalligheden van zijn bestaan, dat hem den éénen dag dwong tot het ondergaan van een ellende, zooals de Don nu doormaakte, en hem een volgenden dag verhief tot heerscher over vele keizerrijken. Deze uitleggingen werden bijgewoond door den Ridder van de Droevige Figuur in eigen persoon, die vanuit zijn bed de waardin en haar dienstmaagd onthaalde op een toespraak in zulke verheven bewoordingen, dat zij in de grootste bewondering voor zulk een welsprekendheid, hem beschouwden als iemand uit een hoogere wereld. Maar Don Quixote, die ernaar verlangde, van zijne verwondingen te genezen, droeg zijn knecht op, den »heer van het kasteel« te verzoeken, hem eenige bestanddeelen van een tooverdrank te verschaffen, waarvan hij in een of ander ridderboek gelezen had; en Don Quixote begaf zich aan het werk, om het toovermiddel te brouwen, terwijl hij vele credo’s en paternosters opzegde. Daarna dronk hij een flinke hoeveelheid van het afschuwelijke vocht, hetgeen treurige gevolgen had, en Sancho, die zijn voorbeeld volgde, ondervond dezelfde narigheid in nog heviger mate, en kreeg van zijn meester te hooren, dat het middel hem niet goed bekomen was, omdat hij niet tot ridder geslagen was.Nadat hij zijn paard gezadeld had, wilde de ridder zijn reis vervolgen; maar voordat hij wegreed, verzekerde hij den »heer Gouverneur van het Kasteel«, hoe buitengewoon erkentelijk hij hem was voor de eerbetuigingen,die hij onder zijn dak ontvangen had. De herbergier waagde de opmerking, dat hij zijn rekening nog betalen moest, maar Don Quixote antwoordde, dat hij dat onmogelijk kon doen, daar hij nooit gelezen had, dat het de gewoonte van dolende ridders was, voor kost en inwoning te betalen. De waard protesteerde hevig, waarop de ridder Rozinante de sporen gaf, en de poort uitreed. Toen trachtte de waard zijn geld los te krijgen van Sancho Panza, maar zonder succes, daar de schildknaap met dezelfde beweringen aankwam als zijn meester, waarop eenige gasten hem beetpakten en hem in een beddelaken jonasten. Toen Don Quixote hem hoorde schreeuwen, keerde hij terug, maar ofschoon hij hevig opspeelde, gingen de reizigers voort, Sancho te jonassen, totdat zij eindelijk, door vermoeidheid gedwongen, ophielden en hem lieten loopen.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Het zou ons te ver voeren, indien wij Don Quixote stap voor stap wilden volgen door het land der valsche romantiek, dat hij voor zichzelf had geschapen. Wij herinneren ons, hoe Amadis op het Versterkte Eiland jammerde over zijn scheiding van de geliefde; en toen Don Quixote op een plaats kwam, bekend als deZwarte Berg, besloot hij het voorbeeld te volgen van den grooten held uit de ridderverhalen. Voordat hij zijn geboortedorp verliet, had hij zijn liefde geschonken aan een boerenmeisje, dat hij den romantischen naam van Dulcinea del Toboso gaf; en toen hij nu bij den Zwarten Berg gekomen was, besloot hij zijne dagen door te brengen in overpeinzingen over de deugden en bekoorlijkheden van deze voortreffelijke jonkvrouw. Nadat hij voor Sancho Panza een voordracht gehouden had over de plicht, die in dit opzicht op een dolenden ridder rustte, werd hij kwaad opzijn schildknaap, omdat deze maar niet kon begrijpen, wat de oorzaak was van zijn verliefd en opgewonden gedoe.»Zeg eens, heer«, vroeg Sancho, »wat zijt gij van plan uit te voeren in deze negorij?«»Ik heb u toch al verteld«, antwoordde Don Quixote, »dat ik van plan ben Amadis na te volgen in zijn krankzinnigheid, wanhoop en woede? Maar tegelijkertijd wil ik Orlando Furioso’s opgewondenheid nabootsen, toen hij waanzinnig werd, bij welke gelegenheid hij in zijn wanhoop boomen ontwortelde, het water der heldere bronnen troebel maakte, de herders doodsloeg, hunne kudden verjoeg, en honderdduizend andere dwaasheden deed, die waard zijn te worden vereeuwigd in de boeken van den roem.«»Heer,« vroeg Sancho, »ik veronderstel, dat de ridder, die dit alles deed, reden had om krankzinnig te worden, maar welke jonkvrouw heeft u versmaad, of een blauwtje laten loopen?«»Dat is het juist«, riep Don Quixote, »want hieruit bestaat juist het eigenaardig grootsche van mijn onderneming. Er is voor een ridder volstrekt geen kunst aan, krankzinnig te worden om een goeden reden, maar het bijzondere is juist, waanzinnig te worden zonder oorzaak, zonder eenige noodzakelijkheid, want hierdoor krijgt zijn geliefde een juist inzicht in de hevigheid zijner liefde. Verspil dus geen tijd met te trachten mij af te brengen van zulk een zeldzaam gelukkig en merkwaardig plan. Ik ben gek, en ik wil gek blijven, totdat gij terug komt met een antwoord op den brief, dien gij voor mij naar jonkvrouw Dulcinea brengen moet; als het antwoord gunstig uitvalt, zal mijn boetedoening eindigen, maar in het tegenovergestelde geval, wensch ik gek te blijven.«»Hemelsche goedheid!« riep Sancho uit, »waarom stelt gij u zoo aan, Heer Ridder?Al die verhalen van u overhet veroveren van koninkrijken, en het wegschenken van eilanden, lijken mij groote opsnijderij, en deze nieuwste kuur van u....«»Daar ik er van houd, de dingen bij den naam te noemen, wil ik je zeggen, dat je een groote stommeling bent. Weet je dan niet, dat alle daden en avonturen van een dolenden ridder op het eerste gezicht dwaasheden lijken? Inderdaad zijn zij het niet, maar het lijkt zoo door de kwaadaardigheid en de jaloerschheid van machtige toovenaars.« Zoo sprekende kwamen zij bij een hooge rots, waaromheen de boomen, de wilde planten en bloemen overvloedig groeiden, en hier besloot de Ridder van de Droevige Figuur, uiting te geven aan zijn liefdessmart. Hij wierp zich op den grond en hief een luid geweeklaag aan.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.»Ga nog niet heen«, riep hij Sancho toe, »want ik wensch, dat gij getuige zijt van hetgeen ik voor mijn geliefde doen zal, opdat gij het haar kunt vertellen.«»Groote goedheid,« riep Sancho uit; »wat voor dwaasheden kan ik nog meer te zien krijgen?«»Alleen maar, hoe ik mijn wapenrusting wegwerp, mijn kleederen verscheur, mijn hoofd tegen de rotsen sla, en nog een heeleboel van deze dingen doe, waarover gij verbaasd zult staan.«»Beware mij, heer,« riep de knecht, »als het dan bepaald noodig is, dat gij met uw bol tegen een rots slaat, doe het dan een beetje voorzichtig, als ’t u belieft.«Het Leger van Schapen.Maar het vermakelijkste van alle avonturen van Don Quixote is zeker wel dat, waarin hij een kudde schapen aanziet voor een leger. Hij en Sancho reden op een sukkeldrafje over een kale vlakte, toen zij op eenigen afstand een dichte stofwolk zagen.»De dag is gekomen,« riep de ridder uit, »de gelukkige dag, dien de fortuin mij heeft beschoren, waarop de kracht van mijn arm mij zulke overwinningen zal bezorgen, dat het verre nageslacht er nog van spreken zal. Ziet gij daarginds die stofwolk? Weet dan, dat deze wordt opgejaagd door een reusachtig leger, dat hierheen komt, en dat bestaat uit een onnoemelijk aantal volkeren.«De hersenen van den dwazen ridder waren natuurlijk volgepropt met verhalen van allerlei merkwaardige gevechten van myriaden heidenen, verhalen, waarvan, zooals wij gezien hebben, de oude romances zoo dikwijls gewag maken, en hij was verrukt, toen Sancho hem er op opmerkzaam maakte, dat twee verschillende legers van tegenovergestelde kanten schenen te naderen.»Mooi zoo«, riep Don Quixote, »dan zullen wij den zwaksten troep helpen. Gij moet weten, Sancho, dat het leger, dat ons tegemoet komt, wordt aangevoerd door den grooten Alifanfaron, Keizer van het Eiland Taprobana. De bevelhebber van het leger, dat achter ons optrekt, is zijn gezworen vijand, Pentapolin van de Opgestroopte Mouw, de Koning der Garamanten.«»Zeg eens, Heer,« vroeg Sancho, »wat is de reden van de vijandschap tusschen die twee hooge vorsten?«»Dat is in twee woorden gezegd«, antwoordde Don Quixote, »de heiden Alifanfaron heeft de onbeschaamdheid gehad naar de hand te dingen van de dochter van Pentapolin, die hem gezegd heeft, dat hij niets van hem weten wil, tenzij hij zijn valsch geloof afzweert.«»Wanneer er een gevecht op handen is«, zeide Sancho zenuwachtig,»zal ik mijn ezel maar buiten schot brengen, want ik vrees, dat hij niet veel waard is in den strijd«.»Dat is waar«, antwoordde Don Quixote. »Zoodra de ridders uit hunne zadels beginnen te vallen, zullen wij een strijdros voor u uitzoeken. Maar laten wij hunne geledereneens nagaan. Die ridder met de vergulde wapenen en het schild, waarop een gekleurde leeuw aan de voeten eener jonkvrouw ligt, is de dappere Luarcalco, Heer van de Zilveren Brug. Ginds ziet gij den machtigen Micocolembo, den grooten Hertog van Quiracië, die een wapenrusting draagt, bedekt met gouden bloemen. De reusachtige gestalte aan zijn rechterkant is de vermetele Brandabarbaran, de vorst van de Drie Arabië’s, wiens wapenrusting gemaakt is uit slangenhuid, en die als schild de poort van den tempel draagt, dien Samson verwoest heeft in zijn stervensuur. Maar onze bondgenooten komen ook naderbij. Ginds loopt Timonel van Carcaxona, Prins van NieuwBiskaje, die op zijn schild een goudkleurige kat in een rood veld draagt, met het motto »Miauw«. Naast hem rijdt Espartafilardo van het Woud, wiens blauw schild overdekt is met aspergeplanten. Maar de heidenen dringen op. Rechts ziet gij een afdeeling van hen, die uit den vriendelijken stroom Xanthus drinken; daar rijden de ruwe bergbewoners van Massilia, daar achter de gouddelvers van Arabia Felix, de verraderlijke Mundiërs, de boogschutters van Perzië, de Meden en de Parthen, die vluchtende vechten, de zwervende Arabieren en de zwarte Aethiopiërs«.»Bij mijn ziel«, riep Sancho uit, »stellig zijn uwe toovenaars weer aan den gang, want geen enkelen ridder, reus of soldaat zie ik, van al die menschen, die gij opnoemt«.»Stommeling!« riep Don Quixote uit, »luister dan naar het gehinnik der ontelbare paarden, het trompetgeschal en het tromgeroffel.«»Dat moet toovenarij zijn,« riep de verbaasde Sancho uit, »want ik hoor niets dan het geblaat van schapen«.»Verberg u dan, wanneer gij den strijd vreest,« antwoordde Don Quixote schamper. »Mijn eigen arm is mij genoeg om de overwinning te brengen aan het leger,dat ik met mijn hulp zal vereeren;« en met een luiden strijdkreet zwaaide hij zijn lans, en wierp hij zich als een razende in het veld, roepende: »Moed, dappere ridders! Dood aan den grooten ongeloovige Alifanfaron van Taprobana!« Op hetzelfde oogenblik was hij midden tusschen de schapen, links en rechts slagen uitdeelende, en met elken lansstoot een dier doorborende. De hevig vertoornde herders grepen hunne slingers, en begonnen op hem te mikken met steenen, zoo groot als hun vuist. Maar vol verachting voor deze lichte artillerie, bleef hij verwenschingen richten tot Alifanfaron, met wien hij zich verbeeldde handgemeen te zijn, toen een steen, zoo groot als een groote appel, zijne ribben trof. Daar hij meende levensgevaarlijk gewond te zijn, haalde hij de aarden flesch te voorschijn, die zijn toovermedicijn bevatte; maar juist toen hij die naar de lippen bracht, werd hij geraakt door een steen uit den slinger van een der herders, en zij werd totaal verbrijzeld; daarenboven brak de steen drie zijner tanden, en wierp hij den ridder uit het zadel. De herders, die bevreesd waren, dat zij hem gedood hadden, raapten vlug de doode schapen op en maakten zich uit de voeten, Don Quixote meer dood dan levend achterlatende.De Helm van Mambrino.Niet minder merkwaardig is het verhaal van Cervantes, hoe Don Quixote er in slaagde, in het bezit te komen van den helm van Mambrino. Hij zag in de verte een ruiter, die op het hoofd iets droeg, dat als goud schitterde. Hij wendde zich tot Sancho, en zeide: »zie, ginds komt hij, die op het hoofd den helm van Mambrino draagt, en ik heb gezworen, dat ik dien bezitten zal.«»In werkelijkheid,« zegt Cervantes, »was het echter als volgt: Er waren in dat gedeelte van het land tweedorpen, waarvan het ééne zóó klein was, dat er zelfs geen winkel of barbier te vinden was, zoodat de barbier van het grootste dorp, ook het kleinste bediende. En toen nu iemand adergelaten, en een ander geschoren moest worden, ging de barbier daarheen, waar men hem noodig had, met zijn koperen scheerbekken, dat hij omgekeerd op het hoofd had gezet om zijn hoed te sparen, want deze was nieuw, en het regende; en daar het bekken juist gepoetst was, kon men het op verren afstand zien glinsteren. Zooals Sancho goed gezien had, bereed hij een ezel, dien Don Quixote natuurlijk voor een appelschimmel aanzag, zooals hij den barbier voor een ridder hield, en het koperen bekken voor een gouden helm; want in zijn verward brein paste zich elk voorwerp aan bij zijne romantische ideeën. Toen hij dus den armen denkbeeldigen ridder zag naderen, greep hij zijn lans of werpspies, en zonder stil te houden om zijn niets kwaads vermoedenden tegenstander toe te spreken, reed hij zoo woest op hem toe, als Rozinante hem dragen wilde, vastbesloten hem te doorboren, onderwijl luidkeels roepende: »Schurk, ellendeling, verdedig u, of geef mij oogenblikkelijk mijn rechtmatig bezit over.«De barbier, die deze vreeselijke verschijning zoo woedend op zich zag afkomen, en die in doodsangst verkeerde, dat de lans van Don Quixote hem zou doorsteken, liet zich haastig van zijn ezel op den grond glijden, stond snel weer op, en liep weg, zoo vlug als zijne voeten hem dragen konden, zijn ezel en scheerbekken achter latende.»Bij mijn ziel,« zeide Don Quixote, »de heiden, die dezen helm heeft achtergelaten, is even voorzichtig geweest als de bever, die, bemerkende, dat men hem op de hielen zit, zijn leven redt, door met de tanden datgene af te snijden, waarvan zijn natuurlijk instincthem zegt, dat het de aanleiding is tot de vervolging.« »In ieder geval is het een prachtig scheerbekken,«zeide Sancho, »en minstens acht stuivers waard.«Don Quixote zette het dadelijk op zijn hoofd, maar hij kon het visier niet vinden, en toen hij bemerkte, dat het er geen had, zeide hij: »Stellig had de heiden, voor wien de helm oorspronkelijk gemaakt werd, een reusachtig hoofd, maar helaas ontbreekt een gedeelte van het hoofddeksel.«Hierop barstte Sancho in lachen uit.»Ik denk«, vervolgde Don Quixote, »dat deze betooverde helm door een of ander toeval in handen is gekomen van iemand, die uit geldzucht, en ziende, dat hij van zuiver goud is, de ééne helft gesmolten heeft, en van de andere een hoofddeksel heeft gemaakt, dat, zooals gij terecht opmerkt, eenige overeenkomst vertoont met een scheerbekken«.Het Avontuur van de Windmolens.Het bekendste, zij het dan ook niet het vermakelijkste avontuur van Don Quixote, is zeker wel dat van de windmolens. De uitdrukking »vechten met windmolens«, is spreekwoordelijk geworden. De zwakzinnige Don en zijn schildknaap waren bij een vlakte gekomen, waar dertig à veertig windmolens stonden, en zoodra Don Quixote hen in het oog kreeg, riep hij uit: »De fortuin behartigt onze belangen beter, dan wij het hadden kunnen wenschen. Zie Sancho, daar zijn minstens dertig woeste reuzen met wie ik strijden wil, en op wie wij een rijken buit zullen veroveren«.»Welke reuzen?« vroeg Sancho Panza.»Die gij daarginds ziet«, antwoordde Don Quixote, »met hunne lange, uitgestrekte armen«.»Met uw verlof, heer«, zeide de schildknaap, »die dingen daar zijn geen reuzen, maar windmolens.«»Ach Sancho,« zeide Don Quixote, »wat zijt gij toch slecht op de hoogte van ridderavonturen; ik zeg u, dat het reuzen zijn, dus, als ge bang zijt, verstop u dan, en zeg uwe gebeden op, want ik heb besloten den ongelijken strijd tegen hen allen te ondernemen«. En na deze woorden gaf hij zijn paard de sporen, onder het geroep van: »Blijft staan, verachtelijke wezens, en vlucht niet lafhartig voor een enkelen ridder, die den moed heeft, u allen te bestrijden!« Op hetzelfde oogenblik stak de wind op, en de molenwieken begonnen te draaien, waarop de Don luidkeels uitriep: »Ellendige heidenen, al beweegt gij meer armen dan de reus Briareus, toch zult gijgestraftworden voor uw onbeschaamdheid!«Daarna wijdde hij een eerbiedige gedachte aan zijn geliefde, en wierp zich op den eersten windmolen, waarvan hij met zijn speer een wiek dóorboorde. De wieken hielden echter niet stil, maar trokken den ridder met zijn paard de lucht in, totdat eindelijk de lans in stukken brak, en Rozinante met haar meester van een flinke hoogte naar beneden tuimelde.SanchoPanzakwam dadelijk op den gevallen ridder toeloopen, die er leelijk gehavend uitzag.»Ach, uw genade,« riep hij uit,»heb ik u niet gezegd, dat het windmolens waren, en dat alleen iemand, die windmolens in zijn hoofd heeft, er anders over denken kon.«»Houd je mond!« antwoordde Don Quixote, die erg van streek was door den val; »ik ben ervan overtuigd, dat die vervloekte toovenaar Freston, die mij voortdurend vervolgt, deze reuzen in windmolens veranderd heeft. Maar let eens op: ten slotte zullen al zijne listen en gemeene streken machteloos blijken tegenover mijn scherp zwaard.«De Geschiedenis van den Gevangene.Een van de merkwaardigste verhalen uit de geschiedenis van Don Quixote is dat van den gevangene, dien de held in een herberg ontmoet. Dit verhaal is misschien niet een volkomen getrouw verslag van Cervantes’ eigen gevangenschap onder de Moorsche zeeroovers, maar het is er toch zeker door geïnspireerd.Op den 26en September 1575 werd het vaartuigSol, waarop Cervantes als vrijwilliger diende in de buurt van Marseille, gescheiden van het overige gedeelte van het Spaansche eskadron en ontmoette een vloot van Moorsche zeeroovers, wien het na een wanhopigen tegenstand in handen viel. Cervantes zelf werd als slaaf verkocht aan een zekeren Dali Mami, een Grieksch afvallige, die op zijn gevangene eenige zeer vleiende brieven vond van Aartshertog Johan van Oostenrijk en den Hertog van Sessa. De aard dezer brieven deed zijn nieuwen meester vermoeden, dat Cervantes een persoon van gewicht was, en dat hij waarschijnlijk wel in staat zou zijn, een hoogen losprijs te betalen. Maar hoewel de grooten der aarde dikwijls zeer gaarne bereid zijn, het genie te beloonen met welsprekende getuigschriften, die hun niets kosten dan wat papier en inkt, zijn zij meestal volstrekt niet zoo vlug met het neertellen van groote sommen gelds, om hunne lofspraken meer klem bij te zetten, zoodat Cervantes in gevangenschap moest blijven zuchten. In 1576 gelukte het hem, met andere gevangenen te vluchten. Maar hun Moorsche gids bedroog hen, en zij waren door den honger gedwongen, naar Algiers terug te keeren. Het volgend jaar werd de broeder van Cervantes bevrijd, en deze rustte een schip uit, om Miguel en zijne vrienden te ontvoeren. Intusschen had de schrijver van Don Quixote vriendschap gesloten met een Spaansch afvallige, een Navarreeschen tuinman, Juan genaamd.Samen groeven zij in een tuin, die dicht bij de zee gelegen was, een hol, en daarin verborgen zij één voor één veertien Christenslaven, die gedurende verscheidene maanden in het geheim gevoed werden, geholpen door een anderen heiden, El Dorador genaamd. Het vaartuig, dat door Rodrigo de Cervantes gezonden was, lag bij de kust, en was op het punt de slaven, die in het hol verborgen waren, op te nemen, toen een Moorsche visschersboot voorbij voer, die de bevrijders zoodanig verschrikte, dat zij weer zee moesten kiezen. Intusschen had de valsche El Dorador het plan verraden aan Hassan Pasha, den Dey van Algiers, en toen verscheidenen der bevrijders ten tweeden male landden, om de vluchtelingen aan boord te nemen, omsingelden de troepen van den Dey den tuin, en het geheele gezelschap Christenen werd gevangen genomen. Cervantes nam, met de groote edelmoedigheid, die zijn geheele leven kenmerkte, de volle verantwoordelijkheid voor de samenzwering op zich. Toen hij gebonden voor Hassan gesleept werd, volhardde hij in zijn verklaring; en ofschoon de ongelukkige tuinman opgehangen werd, besloot Hassan Cervantes te sparen. Om een reden, die slechts hemzelf bekend was, kocht Hassan den dichter voor vijfhonderd kronen van Dali Mami. Misschien verwachtte de tiran een geweldigen losprijs van iemand, wiens waardig optreden zeker niet heeft nagelaten, indruk op hem te maken. Maar hoe het zij, Cervantes begon dadelijk een derde plan tot ontvluchting te smeden. Hij zond een brief aan den Spaanschen Gouverneur van Oran, wien hij om hulp vroeg. Maar deze brief werd onderschept, en de dichter werd tot tweeduizend stokslagen veroordeeld, die hij echter nooit heeft gekregen. Cervantes kwam toen op het denkbeeld, de Christenbevolking van Algiers over te halen tot een opstand, waarbij zij zich zouden meestermaken van de stad. Bij dit plan werd hij ondersteund door eenige kooplieden uit Valencia. Maar zijn opzet werd verijdeld door het verraad van een Dominikaner monnik, en de Valenciërs, die de gevolgen voor zich vreesden, smeekten Cervantes te vluchten op een schip, dat op het punt stond, naar Spanje te vertrekken. Maar Cervantes weigerde zijne vrienden in den steek te laten, en toen hij nogmaals voor Hassan gesleept werd, met het koord van den beul om den nek, en men hem dreigde met een onmiddellijken dood, indien hij de namen zijner medeplichtigen niet wilde noemen, was hij evenmin te bewegen, hen te verraden.Intusschen stelde zijn familie alles in het werk om hem te bevrijden; en om medelijden op te wekken, met het doel, den losprijs gemakkelijker bijeen te brengen, gaf zijn moeder zich uit voor een weduwe, ofschoon haar echtgenoot, een hoog bejaard geneesheer, nog in leven was. Met geweldige moeite verzamelden zijne verwanten tweehonderdvijftig dukaten, die zij uitbetaalden aan een monnik, die geregeld naar Algiers ging; maar Hassan weigerde dit aan te nemen, daar hij voor een gevangene van hoogen rang, Palafox genaamd, duizend dukaten eischte. Het schijnt, dat de monnik als officieel tusschenpersoon optrad, en toen Hassan bemerkte, dat hij niet meer dan vijfhonderd dukaten voor Palafox betalen wilde, bood hij aan, Cervantes vrij te laten voor deze som, bij wijze van koopje. Op deze wijze werd de schrijver van Don Quixote, na vijf jaren van slavernij in vrijheid gesteld, en hij keerde naar zijn vaderland terug. Maar zoodra de Dominikaner monnik, die het ontvluchtingsplan aan Hassan verraden had, hoorde, dat hij in Spanje geland was, begon hij, bevreesd, dat Cervantes hem wegens verraad zou aanklagen, valsche berichten over zijn levenswandel te verspreiden. Cervantes was echter volkomen in staat,deze berichten tegen te spreken, en zijn heldenmoed als leider der gevangenen vond algemeene erkenning. Deze geschiedenis, waarvoor Cervantes het twijfelachtige voorrecht had, persoonlijk de »lokale kleur« te hebben kunnen verzamelen, wordt Don Quixote verteld door een ontvluchten slaaf, die met zijn Moorsche geliefde in de herberg aankwam, waar de Ridder van de Droevige Figuur verblijf hield. Ik zal mij houden aan den verhaaltrant van Cervantes, die in de eerste persoon spreekt. Maar daar dit verhaal een belangrijk stuk van het eerste deel van zijn beroemd boek inneemt, ben ik wel genoodzaakt, het aanmerkelijk te bekorten.»Mijn familie stamt uit de bergen van Leon, en ofschoon mijn vader een flink inkomen had, was hij weinig overlegzaam geweest, en mijne broeders en ik waren reeds op jeugdigen leeftijd gedwongen, ons fortuin te zoeken. Een van mijne broeders besloot naar Indië te gaan, de jongste werd priester, en ik wilde soldaat worden. Met duizend dukaten in mijn zak, reisde ik naar Alicante, waar ik mij inscheepte naar Genua. Vandaar trok ik naar Milaan, waar ik mij bij het leger van den machtigen Hertog van Alva voegde, onder wien ik in Vlaanderen diende. Eenigen tijd nadat ik in dat land was gekomen, hoorde ik, dat Paus Pius I een verbond met Spanje had gesloten tegen de Turken, die juist het eiland Cyprus op de Venetianen veroverd hadden. Toen ik vernam, dat aan Aartshertog Johan v. Oostenrijk de leiding van deze onderneming was opgedragen, keerde ik naar Italië terug, en nam ik dienst in zijn leger; ik nam deel aan den grooten slag van Lepanto, bij welke gelegenheid de fabel van onoverwinnelijkheid der Turken, die zoolang deChristenenmisleid had, een einde vond. Maar inplaats van te kunnen bijdragen tot deze overwinning, was ik zoo ongelukkig gevangen genomen te worden bij hetgevecht. Nadat Rehali, de vermetele zeeroover en Koning van Algiers, de galeiCapitanavan Malta genomen had, kwam het schip van Andrea Doria, waarop ik dienst deed, de bemanning te hulp. Ik sprong aan boord van het vijandelijk vaartuig, dat er echter in slaagde, zich los te maken van de enterhaken, die men uitgeworpen had en ik was in een oogenblik omringd door vijanden, die mij overmeesterden. Ik werd naar Constantinopel gevoerd, en kwam als slaaf op de veroverdeCapitanate Navarino. Daar ik mijn vader niet wilde vragen een losprijs voor mij te verzamelen, zond ik hem geen bericht over mijne omstandigheden. Toen mijn meester Vehali stierf, kwam ik in handen van een Venetiaansch afvallige, Azanaga genaamd, die naar Algiers voer, waar ik in de gevangenis werd gezet. Daar men dacht, dat er wel een losprijs voor mij zou worden betaald, zetten de Mooren mijineenbagnio, en werd ik niet gedwongen tot arbeiden zooals die gevangenen voor wie geen hoop op vrijheid bestond. Op de binnenplaats der gevangenis zagen de vensters uit van het huis van een rijken Moor, en op zekeren dag, toen ik daar rondliep, verscheen er uit één dier vensters een lange stok, waaraan een linnen zak was gebonden. Deze zak werd heen en weer bewogen, alsof men verwachtte, dat iemand haar grijpen zou, en een van ons ging er dadelijk onder staan om te wachten totdat de stok weer zou dalen. Maar juist toen hij hem grijpen wilde, werd de stok weer omhoog getrokken en zijwaarts heen en weer bewogen, als bij een ontkenning. Een tweede mijner makkers trad naar voren, maar had evenmin succes. Dit ziende, besloot ik mijn geluk ook eens te beproeven, en toen ik onder den stok kwam, viel hij voor mijne voeten op den grond. Ik maakte de lap los, en vond er ongeveer tien gouden munten, zoogenaamdezianins, in gebonden. Ik nam het geld, brakden stok, en keek naar boven, waar ik een blanke hand zag, die haastig het venster sloot. Korten tijd daarna vertoonde men uit hetzelfde venster een klein houten kruis, en hieruit maakten wij op, dat een of andere Christenvrouw in dat huis gevangen gehouden werd. Maar de blankheid van de hand en de kostbaarheid der armbanden brachten ons op het denkbeeld, dat wij misschien te doen hadden met een Christen jonkvrouw, die tot den Mohammedaanschen godsdienst was overgegaan.Gedurende de eerstvolgende weken kregen wij geen verdere bewijzen van de aanwezigheid der jonkvrouw, ofschoon wij nauwkeurig op het venster letten; maar wij vernamen, dat het huis behoorde aan een hooggeplaatsten Moor, Agimorato geheeten. Maar na ruim veertien dagen verscheen de stok opnieuw, en dit keer bevatte de linnen zak niet minder dan veertig kronen van Spaansch goud, met een brief in Arabische letters, waarboven een groot kruis geteekend was. Maar geen van ons verstond Arabisch, en het was niet gemakkelijk iemand te vinden, die den brief voor ons vertalen kon. Eindelijk besloot ik een Moor uit Murcia in mijn vertrouwen te nemen, die mij reeds vele bewijzen van zijn goede gezindheid had geschonken. Hij was bereid den brief voor mij te vertalen, en zoo hoorde ik, dat de inhoud als volgt luidde:»Als kind had ik een Christenvoedster, die mij veel over uw godsdienst leerde, voornamelijk van Lela Marien, die gij de Maagd noemt. Toen mijn goede slavin gestorven was, verscheen zij mij in den droom, en beval mij, naar het land der Christenen te gaan, om de Maagd te leeren kennen, die mij zeer genegen was. Ik heb vanuit dit venster vele Christenen gezien, maar in geen hunner had ik dat groote vertrouwen, dat ik in u heb. Ik ben jong en schoon, en beschik over veel geld en andere kostbaarheden. Ik smeek u, overweeg de mogelijkheidmet mij te vluchten, en wanneer wij in uw vaderland zijn aangekomen, zult gij mijn echtgenoot worden, wanneer gij dat begeert. Maar indien gij dit niet wenscht, zijt gij geheel vrij, want de Maagd zal mij wel een echtgenoot schenken. Spreek geen enkelen Moor over dezen brief, want zij zijn allen onbetrouwbaar«.De heiden, wien ik den brief ter vertaling had gegeven, beloofde, dat hij ons naar zijne beste krachten helpen zou, wanneer wij zouden trachten te vluchten; en in ons aller hart werd de hoop weer levendig, want wij begrepen, dat de invloed en de geldmiddelen der jonkvrouw, die vriendschap voor mij had opgevat, ons van groot nut zouden kunnen zijn bij onze pogingen tot ontvluchting. Ik dicteerde den afvallige een antwoord, dat hij in het Arabisch vertaalde, zoodat ik in de gelegenheid was, de jonkvrouw mijne diensten en die mijner makkers aan te bieden, en haar op mijn woord van Christen beloofde, haar te zullen huwen. Spoedig daarna werd de stok weer uit het venster neergelaten. Ik bevestigde er den brief aan, waarna hij weder omhoog werd gehaald. Dien nacht beraadslaagden wij gevangenen, over de beste wijze tot ontvluchten, en eindelijk besloten wij het antwoord van Zoraida (wij hadden ontdekt, dat dit de naam der jonkvrouw was) af te wachten, daar wij ervan overtuigd waren, dat niemand beter dan zij ons zou kunnen raden. Gedurende eenige dagen was hetbagniovol menschen, en al dien tijd bleef de stok onzichtbaar; maar toen wij wederom aan onszelf waren overgelaten, werd hij weder uit het raam gestoken, en dit keer bevatte de zak een brief en honderd gouden kronen. De afvallige vertaalde den brief voor ons, waarin ons werd medegedeeld, dat de schrijfster wel is waar geen ontvluchtingsplan kon beramen, maar dat zij ons voldoende geld kon verschaffen voor onzen losprijs. Zij opperde het plan, dat, wanneerwij zóó onze vrijheid herkregen hadden, één van ons naar Spanje zou gaan, daar een schip zou koopen, en de anderen zou komen halen. Zij eindigde met de mededeeling, dat zij binnenkort met haar vader naar buiten zou vertrekken, en dat zij den geheelen zomer in een landhuis in de nabijheid der zee zou wonen, en zij gaf een nauwkeurige beschrijving van de ligging en omgeving van dit zomerverblijf.Elk onzer verklaarde zich bereid naar Spanje te gaan voor den aankoop van het schip, dat de anderen bevrijden zou; maar de afvallige, die in dit opzicht een man van ondervinding was, verzette zich hiertegen, want hij had teveel van zulke ondernemingen zien mislukken, doordat men op een enkelen persoon vertrouwd had. Hij bood dus aan een schip in Algiers te koopen; dan zou hij zich als koopman voordoen, en op deze wijze zou het hem mogelijk zijn, ons uit hetbagnioen het vijandelijk land weg te voeren. Intusschen antwoordde ik Zoraida, dat wij allen haar raad zouden opvolgen, en hierop gaf zij ons door middel van den stok, nogmaals tweeduizend gouden kronen. Hiervan gaven wij den afvallige vijfhonderd kronen om een schip te koopen, en door de goede diensten van een koopman uit Valencia verkreeg ik mijn vrijheid voor achthonderd kronen. Maar op raad van dezen koopman werd die som niet dadelijk aan den Dey uitbetaald, opdat zijn argwaan niet gewekt zou worden; wij deelden hem dus mede, dat het geld binnenkort uit Spanje zou worden gezonden, en intusschen kreeg ik, op mijn eerewoord, verlof, in het huis van den Valenciaanschen koopman te blijven. Voordat Zoraida naar het buitenverblijf haars vaders vertrok, gaf zij ons nog duizend kronen; deze gift was vergezeld van een brief, waarin zij ons vertelde, dat zij de sleutels van haar vaders schatkamer in bewaring had; en ditmaal nam ik maatregelen, om drie mijner makkers los te koopen.

Hoofdstuk XIII: Humoristische Spaansche Romances.Cervantes’ »Don Quixote«.Cervantes was een van de grootste satiristen, die de wereld heeft voortgebracht, een man, die begaafd was met een fijn en merkwaardig gevoel voor het belachelijke. Hijzelf zou de eerste geweest zijn, die gelachen zou hebben om die moderne critici, die in hem een groot dichter zagen, en inderdaad heeft hij op het eind van zijn leven, toen hij zijn voornaamste werk, het humoristische heldengedichtDe reis naar den Parnassus, schreef, verklaard, dat hij de gave der dichtkunst miste. Dat hij een merkwaardige fantasie had is wel duidelijk voor iedereen, die de moeite neemt zijnGalateate lezen, enDon Quixotevloeit over van zeldzame vondsten en schitterenden geest, ofschoon latere bladzijden van deze satire wel sterk herinneren aan sommige stukken uit het eerste gedeelte.Ik persoonlijk hebDon Quixotealtijd een van de boeiendste en merkwaardigste boeken gevonden, die ooit geschreven zijn; maar waarschijnlijk om geheel andere redenen dan die het meerendeel van het publiek voor zijn voorliefde voor dit werk heeft. Want voor mij ligt de groote bekoring van het verhaal in het inzicht, dat het ons geeft in de romantische literatuur en in de gewoonten van dien tijd. Wanneer de spot gewettigd is, vermaakt hij mij kostelijk, maar dikwijls voel ik er een onwaardigen beeldenstorm in, en heb ik den indruk, dat zijn scherpe kritiek niet slechts gericht is op de overdreven en belachelijke uitingen der ridderlijkheid, maar tegen den geheelen geest en het karakter van de romance.Cervantes zou er wèl bij gevaren zijn, wanneer hij zich uitsluitend gehouden had aan de satire; want wanneer hij zich aan dat gedeelte der literatuur waagt, dat hij met voorliefde belachelijk maakt, wordt hij dikwijls sentimenteeler dan de zoetsappigste schrijvers, tegen wie hij te velde pleegt te trekken. Zijne herders en herderinnen en zijne weggeloopen nonnetjes, zijn lang van stof en ingebeeld, en hij was sterk beïnvloed door het vervelende Arcadische tijdperk in de Europeesche letterkunde, dat zijn hoogtepunt bereikte in het herdersverhaal met zijn onnatuurlijkheid en zijn atmosfeer van nagebootsten landelijken eenvoud. Sannazaro was met zijnArcadiainderdaad het voorbeeld geweest, dat Cervantes langen tijd volgde, totdat zijn eigen gezond verstand hem de minderwaardigheid liet zien van de modellen, die hij nabootste.De schrijver van dePastor de FilidaLuiz Galvez de Montalva, was zijn intieme vriend, en het staat vast, dat deze een scherpe kritiek leverde op minderwaardige rijmelaars, zooals Hebrao en Alonso Perez. Het werk van hen, die deze school van pseudo-Arcadianisme vormden, had niets van de bekoorlijkheid der schilderijtjes van Watteau of Fragonard, hoe onnatuurlijk hunne herders en herderinnetjes in zijden en satijnen kleederen ook mochten zijn. Het landschap van de Spaansche pastorale had coulissen van bordpapier, en kunstmatige bliksemstralen schoten over het tooneel. Het was bevolkt met onuitstaanbaar saaie wezens, die inplaats van het werk te doen, waarvoor zij betaald werden, elkander, en den rampzaligen reiziger, die het ongeluk had hen te ontmoeten, gruwelijk verveelden met hun verliefd gejammer en eindelooze verhalen over hun liefdessmart. Het was dan ook niet te verwonderen, dat het aangeboren gezond verstand van Cervantes later in opstand kwam tegen dezen onwaardigen en onmannelijken onzin. Maar tochis het merkwaardig, dat hij, ondanks zijn scherpe kritiek van de ridderromance, een zwak bleef behouden voor de dwaasheden van Arcadië, waarvan hij zich nooit geheel heeft kunnen losmaken.De omstandigheden des levens waren stellig van grooten invloed op de denkbeelden van Cervantes. In zijn kwaliteit van ontvanger der belastingen kwam hij dikwijls in aanraking met den schaduwkant van het leven, en hij bracht een groot gedeelte van zijn tijd door in de ongedwongen atmosfeer der herbergen, waar hij verblijf moest houden om een hem toegewezen district te bewerken. Onder deze omstandigheden en op deze plaatsen ontmoette hij mannen en vrouwen van vleesch en bloed, en maakte hij kennis met de harde werkelijkheid. Zulk een ondervinding is ongetwijfeld van groot nut voor iemand met een romantischen en fantastischen aard en dichtersgaven. De omstandigheden temperen zijn natuurlijken aanleg en verruimen zijn blik.Bij zijn eerste ambtelijke reizen zal Cervantes stellig zijne reisgenooten in deposadas, waar hij zijne tenten had opgeslagen, hebben onthaald op hoogdravende verhalen van dolende herders en rondtrekkende herderinnen. Wij kunnen ons gemakkelijk een voorstelling maken van de wijze, waarop deze zoetsappige verhalen ontvangen werden door den ruwen ezeldrijver, den eenvoudigen soldaat en den marskramer. De kritiek van zulke menschen is niet slechts ruw, zij is vernietigend. Is het een wonder, dat het gelach, waarmede zijne eerste geestesproducten ontvangen werden door dit publiek, de fantastische spinnewebben van de hersenen van Cervantes wegvaagde?Ik heb er reeds op gewezen, dat in den tijd, waarin hij leefde, de eigenlijke romance niet meer in de gunst van het volk stond. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de veranderde verhoudingen, en gedeeltelijk van deopkomst van het Spaansche drama, dat van grooten invloed was geweest op den smaak en het letterkundig ideaal van de bevolking. Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat Cervantes, toen hij zag, dat zijne toehoorders zijne verhalen van het Arcadische type niet bewonderden, dit toeschreef aan de omstandigheid, dat deze eigenlijk thuis hoorden bij de hoogere standen, en dat hij zich toen bepaalde tot de romance, waarbij hij de droevige ondervinding opdeed, dat deze eveneens met hoongelach begroet werd door de herbergbezoekers? Ligt het niet voor de hand, dat te midden van de spotternijen zijner toehoorders, die zoo in alles verschilden van de romantische personen, van wie hij gedroomd had, het denkbeeld van Don Quixote bij hem geboren werd, en dat hij, onder het gelach der boerenkinkels en ruwe werklieden leerde begrijpen, dat een caricatuur van de ridderschap meer in den smaak zou vallen bij dit publiek? Mij lijkt dit tenminste zeer waarschijnlijk toe.Gedurende vele jaren had men groote minachting getoond voor de onnatuurlijke ridderromance. Ernstige en degelijke schrijvers waren ertegen te velde getrokken, en het staat vast, dat zij voor een gedeelte van het Spaansche volk een beletsel vormde voor een gezonde, geestelijke ontwikkeling. Zij had inderdaad verwarring gesticht in de hoofden van dat gedeelte der bevolking, dat niet gewoon was voor zichzelf te denken, en dat niet in staat was te oordeelen over de fouten van een gedicht. In alle landen en in alle tijden wordt deze groep van menschen aangetroffen, die bijzonder gemakkelijk te beïnvloeden zijn en in bewondering komen voor de prulligste sensatieverhalen. Het is geen overdrijving, wanneer wij zeggen, dat in deze uiting van een ongezonde literatuur, een groot gevaar schuilt voor de geestesgesteldheid van een volk. Zij leidt de menschen af vanhunne plichten, maakt hen ongeschikt voor ernstig werk, maakt hen veeleischend inplaats van onafhankelijk, en brengt hen er toe te gelooven, dat zij dezelfde deugden en gebreken hebben als de onnatuurlijke helden en heldinnen uit hunne dierbaarste verhalen. Het eenige wapen, dat het meer verstandige gedeelte der menschheid kan gebruiken tegen zulk een verderfelijken toestand, is gezonde spot. Maar het gevaar bestaat, dat bij het in opstand komen van de gevoelens van het publiek tegen deze letterkundige buitensporigheden, niet alleen de onzin verdwijnen zal, waardoor de onnadenkenden op een dwaalspoor gebracht, en de verstandigen geërgerd werden, maar dat de deugden en bekoorlijkheden, waarvan die dwaasheden de weerspiegeling zijn, niet bewaard zullen blijven, maar tegelijkertijd zullen worden vernietigd. Dit was tenminste het lot, dat de grootere romances ondergingen, deze paarlen van menschelijke verbeelding, die ondanks de reddingspogingen van iemand als Cervantes, bedolven werden bij den ondergang der fantasie, van welke plant zij de bloesem waren; totdat de smaak en het beter inzicht van een lateren tijd haar weder opgroeven uit de zware aardlaag, waaronder zij begraven lagen.De figuur van Don Quixote.Don Quixote, de held van de machtige satire, die den doodsteek gaf aan den ridderstand, is eigenlijk het type van den romancelezer uit den tijd van Cervantes. Dwaas en overdreven tot aan den grens van krankzinnigheid, is hij volkomen blind voor de gebruiken van het dagelijksch leven. Hij leeft in een eigen wereld, en heeft niets gemeen met die van zijn tijd, waaraan hij zich niet kan aanpassen. In dezen ridder van La Mancha worden de ondeugden, die de fantasie aankleven, belichaamd, zonder dat hare deugden, die van zulk een groot nut zouden kunnen zijnvoor de gemeenschap, er in worden voorgesteld. Don Quixote leeft in een wereld van fantasie, die bewoond wordt door de schimmen, die hij ontmoet heeft in de boeken, waarvan zijn bibliotheek zoo rijk voorzien was. Zijn verbeelding is dus niet eens scheppend; door zijn verheerlijking van zijne afgoden, heeft het publiek weinig vertrouwen in hem, en hij wordt door zijne buren beschouwd als een beminnelijke dwaas, die niemand kwaad doet. Maar wanneer de droomer tot daden ontwaakt, kan hij zeer gevaarlijk worden, wanneer zijne visioenen hem op dwaalwegen leiden, of wanneer hij tracht een droom tot werkelijkheid te maken. Dit was het geval met Don Quixote. Hij was eigenlijk niet gek genoeg om opgesloten te worden, maar wel om een last voor zijn omgeving te zijn, al was hij dan ook niet gevaarlijk. Hij is het type van den romance-held, die door overdrijving van allerlei eigenschappen, tot abnormale uitingen komt, zooals een kleine jongen tot stelen komt door het lezen van detective verhalen, of een winkeljuffrouw zich gaat verbeelden, dat zij de lang verloren dochter is van een geheimzinnigen graaf.Het is een gewoon verschijnsel bij dezen vorm van krankzinnigheid, dat de lijder gezelschap zoekt. Hij heeft voor de uitingen van zijn ijdelheid een publiek noodig; hij heeft behoefte, zijne plannen en denkbeelden mede te deelen aan iemand, die met aandacht naar hem luistert. In Sancho Panza vindt Don Quixote een eigenaardigen vertrouweling. De onnoozele boer is absoluut niet in staat de denkbeelden van zijn meester te begrijpen, maar hij wordt overdonderd door het geschetter, de welbespraaktheid, en de grootsche beloften van een prachtige betrekking en rijkdom, die de ridder met zijne wonderlijke fantasieën hem doet. Sancho’s twistzieke vrouw verzet zich hevig tegen zijn in dienst treden bij den dweepziekenDon; maar wanneer een droomer en een domkop zich vereenigen, heeft het gezond verstand niets in te brengen, en moet het rustig wachten, totdat windmolens zijn bevochten, en er harde slagen ontvangen zijn.Maar al begint Sancho zijn reis als een onnoozele hals, hij blijft volstrekt niet altijd een domkop. Hij trekt voordeel uit zijne ondervindingen, en bij elke bladzijde zien wij hem flinker en gevatter worden en toenemen in gezond verstand. Hoe dwazer zijn meester wordt, des te wijzer wordt Sancho, totdat hij tenslotte de gids en raadgever wordt van den ridder van de Droevige Figuur. Naarmate wij in het verhaal vorderen, beginnen wij te bemerken, dat de boeren-schildknaap de rol vervult van een soort van koor, dat de buitensporigheden van den meester aan de kaak stelt en hekelt. Maar ook afgescheiden van Don Quixote, is Sancho Panza een boeiende en interessante figuur, met een eigen filosofie, rijk aan wereldsche wijsheid, en overvloeiend van praktische kennis. Wat zijn humor betreft, gelijkt hij op Falstaff, met dat verschil, dat deze typisch Engelsch is, terwijl de humor van Sancho Panza universeel is. Deze komische boer met de wereldbeschouwing van een wijsgeer, en de onbewuste luimigheid van een Handy Andy, zou in alle landen kunnen voorkomen.Het avontuur in de Herberg.De ware aard van Don Quixote komt misschien het best uit in dat hoofdstuk, waarin verteld wordt, wat hem overkwam in de herberg, die hij voor een kasteel aanzag. Het schijnt een doodgewone Spaanscheposadate zijn geweest. De waard en waardin waren vriendelijke menschen, die door den ridder verheven werden tot slotheer en slotvrouwe, en in de slordige dienstmaagd, die onsterfelijk is geworden onder den naam van Maritornes,zag hij een dame van hoogen rang, die bij hem woonde. Na het gruwelijke pak ransel, dat hij van de Yangueesche paardenkoopers had gekregen, was de ongelukkige ridder dankbaar, zijne pijnlijke ledematen te kunnen uitstrekken in een armelijke zolderkamer, terwijl Sancho de herbergbezoekers een beschrijving gaf van het leven van een dolenden ridder en de wisselvalligheden van zijn bestaan, dat hem den éénen dag dwong tot het ondergaan van een ellende, zooals de Don nu doormaakte, en hem een volgenden dag verhief tot heerscher over vele keizerrijken. Deze uitleggingen werden bijgewoond door den Ridder van de Droevige Figuur in eigen persoon, die vanuit zijn bed de waardin en haar dienstmaagd onthaalde op een toespraak in zulke verheven bewoordingen, dat zij in de grootste bewondering voor zulk een welsprekendheid, hem beschouwden als iemand uit een hoogere wereld. Maar Don Quixote, die ernaar verlangde, van zijne verwondingen te genezen, droeg zijn knecht op, den »heer van het kasteel« te verzoeken, hem eenige bestanddeelen van een tooverdrank te verschaffen, waarvan hij in een of ander ridderboek gelezen had; en Don Quixote begaf zich aan het werk, om het toovermiddel te brouwen, terwijl hij vele credo’s en paternosters opzegde. Daarna dronk hij een flinke hoeveelheid van het afschuwelijke vocht, hetgeen treurige gevolgen had, en Sancho, die zijn voorbeeld volgde, ondervond dezelfde narigheid in nog heviger mate, en kreeg van zijn meester te hooren, dat het middel hem niet goed bekomen was, omdat hij niet tot ridder geslagen was.Nadat hij zijn paard gezadeld had, wilde de ridder zijn reis vervolgen; maar voordat hij wegreed, verzekerde hij den »heer Gouverneur van het Kasteel«, hoe buitengewoon erkentelijk hij hem was voor de eerbetuigingen,die hij onder zijn dak ontvangen had. De herbergier waagde de opmerking, dat hij zijn rekening nog betalen moest, maar Don Quixote antwoordde, dat hij dat onmogelijk kon doen, daar hij nooit gelezen had, dat het de gewoonte van dolende ridders was, voor kost en inwoning te betalen. De waard protesteerde hevig, waarop de ridder Rozinante de sporen gaf, en de poort uitreed. Toen trachtte de waard zijn geld los te krijgen van Sancho Panza, maar zonder succes, daar de schildknaap met dezelfde beweringen aankwam als zijn meester, waarop eenige gasten hem beetpakten en hem in een beddelaken jonasten. Toen Don Quixote hem hoorde schreeuwen, keerde hij terug, maar ofschoon hij hevig opspeelde, gingen de reizigers voort, Sancho te jonassen, totdat zij eindelijk, door vermoeidheid gedwongen, ophielden en hem lieten loopen.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Het zou ons te ver voeren, indien wij Don Quixote stap voor stap wilden volgen door het land der valsche romantiek, dat hij voor zichzelf had geschapen. Wij herinneren ons, hoe Amadis op het Versterkte Eiland jammerde over zijn scheiding van de geliefde; en toen Don Quixote op een plaats kwam, bekend als deZwarte Berg, besloot hij het voorbeeld te volgen van den grooten held uit de ridderverhalen. Voordat hij zijn geboortedorp verliet, had hij zijn liefde geschonken aan een boerenmeisje, dat hij den romantischen naam van Dulcinea del Toboso gaf; en toen hij nu bij den Zwarten Berg gekomen was, besloot hij zijne dagen door te brengen in overpeinzingen over de deugden en bekoorlijkheden van deze voortreffelijke jonkvrouw. Nadat hij voor Sancho Panza een voordracht gehouden had over de plicht, die in dit opzicht op een dolenden ridder rustte, werd hij kwaad opzijn schildknaap, omdat deze maar niet kon begrijpen, wat de oorzaak was van zijn verliefd en opgewonden gedoe.»Zeg eens, heer«, vroeg Sancho, »wat zijt gij van plan uit te voeren in deze negorij?«»Ik heb u toch al verteld«, antwoordde Don Quixote, »dat ik van plan ben Amadis na te volgen in zijn krankzinnigheid, wanhoop en woede? Maar tegelijkertijd wil ik Orlando Furioso’s opgewondenheid nabootsen, toen hij waanzinnig werd, bij welke gelegenheid hij in zijn wanhoop boomen ontwortelde, het water der heldere bronnen troebel maakte, de herders doodsloeg, hunne kudden verjoeg, en honderdduizend andere dwaasheden deed, die waard zijn te worden vereeuwigd in de boeken van den roem.«»Heer,« vroeg Sancho, »ik veronderstel, dat de ridder, die dit alles deed, reden had om krankzinnig te worden, maar welke jonkvrouw heeft u versmaad, of een blauwtje laten loopen?«»Dat is het juist«, riep Don Quixote, »want hieruit bestaat juist het eigenaardig grootsche van mijn onderneming. Er is voor een ridder volstrekt geen kunst aan, krankzinnig te worden om een goeden reden, maar het bijzondere is juist, waanzinnig te worden zonder oorzaak, zonder eenige noodzakelijkheid, want hierdoor krijgt zijn geliefde een juist inzicht in de hevigheid zijner liefde. Verspil dus geen tijd met te trachten mij af te brengen van zulk een zeldzaam gelukkig en merkwaardig plan. Ik ben gek, en ik wil gek blijven, totdat gij terug komt met een antwoord op den brief, dien gij voor mij naar jonkvrouw Dulcinea brengen moet; als het antwoord gunstig uitvalt, zal mijn boetedoening eindigen, maar in het tegenovergestelde geval, wensch ik gek te blijven.«»Hemelsche goedheid!« riep Sancho uit, »waarom stelt gij u zoo aan, Heer Ridder?Al die verhalen van u overhet veroveren van koninkrijken, en het wegschenken van eilanden, lijken mij groote opsnijderij, en deze nieuwste kuur van u....«»Daar ik er van houd, de dingen bij den naam te noemen, wil ik je zeggen, dat je een groote stommeling bent. Weet je dan niet, dat alle daden en avonturen van een dolenden ridder op het eerste gezicht dwaasheden lijken? Inderdaad zijn zij het niet, maar het lijkt zoo door de kwaadaardigheid en de jaloerschheid van machtige toovenaars.« Zoo sprekende kwamen zij bij een hooge rots, waaromheen de boomen, de wilde planten en bloemen overvloedig groeiden, en hier besloot de Ridder van de Droevige Figuur, uiting te geven aan zijn liefdessmart. Hij wierp zich op den grond en hief een luid geweeklaag aan.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.»Ga nog niet heen«, riep hij Sancho toe, »want ik wensch, dat gij getuige zijt van hetgeen ik voor mijn geliefde doen zal, opdat gij het haar kunt vertellen.«»Groote goedheid,« riep Sancho uit; »wat voor dwaasheden kan ik nog meer te zien krijgen?«»Alleen maar, hoe ik mijn wapenrusting wegwerp, mijn kleederen verscheur, mijn hoofd tegen de rotsen sla, en nog een heeleboel van deze dingen doe, waarover gij verbaasd zult staan.«»Beware mij, heer,« riep de knecht, »als het dan bepaald noodig is, dat gij met uw bol tegen een rots slaat, doe het dan een beetje voorzichtig, als ’t u belieft.«Het Leger van Schapen.Maar het vermakelijkste van alle avonturen van Don Quixote is zeker wel dat, waarin hij een kudde schapen aanziet voor een leger. Hij en Sancho reden op een sukkeldrafje over een kale vlakte, toen zij op eenigen afstand een dichte stofwolk zagen.»De dag is gekomen,« riep de ridder uit, »de gelukkige dag, dien de fortuin mij heeft beschoren, waarop de kracht van mijn arm mij zulke overwinningen zal bezorgen, dat het verre nageslacht er nog van spreken zal. Ziet gij daarginds die stofwolk? Weet dan, dat deze wordt opgejaagd door een reusachtig leger, dat hierheen komt, en dat bestaat uit een onnoemelijk aantal volkeren.«De hersenen van den dwazen ridder waren natuurlijk volgepropt met verhalen van allerlei merkwaardige gevechten van myriaden heidenen, verhalen, waarvan, zooals wij gezien hebben, de oude romances zoo dikwijls gewag maken, en hij was verrukt, toen Sancho hem er op opmerkzaam maakte, dat twee verschillende legers van tegenovergestelde kanten schenen te naderen.»Mooi zoo«, riep Don Quixote, »dan zullen wij den zwaksten troep helpen. Gij moet weten, Sancho, dat het leger, dat ons tegemoet komt, wordt aangevoerd door den grooten Alifanfaron, Keizer van het Eiland Taprobana. De bevelhebber van het leger, dat achter ons optrekt, is zijn gezworen vijand, Pentapolin van de Opgestroopte Mouw, de Koning der Garamanten.«»Zeg eens, Heer,« vroeg Sancho, »wat is de reden van de vijandschap tusschen die twee hooge vorsten?«»Dat is in twee woorden gezegd«, antwoordde Don Quixote, »de heiden Alifanfaron heeft de onbeschaamdheid gehad naar de hand te dingen van de dochter van Pentapolin, die hem gezegd heeft, dat hij niets van hem weten wil, tenzij hij zijn valsch geloof afzweert.«»Wanneer er een gevecht op handen is«, zeide Sancho zenuwachtig,»zal ik mijn ezel maar buiten schot brengen, want ik vrees, dat hij niet veel waard is in den strijd«.»Dat is waar«, antwoordde Don Quixote. »Zoodra de ridders uit hunne zadels beginnen te vallen, zullen wij een strijdros voor u uitzoeken. Maar laten wij hunne geledereneens nagaan. Die ridder met de vergulde wapenen en het schild, waarop een gekleurde leeuw aan de voeten eener jonkvrouw ligt, is de dappere Luarcalco, Heer van de Zilveren Brug. Ginds ziet gij den machtigen Micocolembo, den grooten Hertog van Quiracië, die een wapenrusting draagt, bedekt met gouden bloemen. De reusachtige gestalte aan zijn rechterkant is de vermetele Brandabarbaran, de vorst van de Drie Arabië’s, wiens wapenrusting gemaakt is uit slangenhuid, en die als schild de poort van den tempel draagt, dien Samson verwoest heeft in zijn stervensuur. Maar onze bondgenooten komen ook naderbij. Ginds loopt Timonel van Carcaxona, Prins van NieuwBiskaje, die op zijn schild een goudkleurige kat in een rood veld draagt, met het motto »Miauw«. Naast hem rijdt Espartafilardo van het Woud, wiens blauw schild overdekt is met aspergeplanten. Maar de heidenen dringen op. Rechts ziet gij een afdeeling van hen, die uit den vriendelijken stroom Xanthus drinken; daar rijden de ruwe bergbewoners van Massilia, daar achter de gouddelvers van Arabia Felix, de verraderlijke Mundiërs, de boogschutters van Perzië, de Meden en de Parthen, die vluchtende vechten, de zwervende Arabieren en de zwarte Aethiopiërs«.»Bij mijn ziel«, riep Sancho uit, »stellig zijn uwe toovenaars weer aan den gang, want geen enkelen ridder, reus of soldaat zie ik, van al die menschen, die gij opnoemt«.»Stommeling!« riep Don Quixote uit, »luister dan naar het gehinnik der ontelbare paarden, het trompetgeschal en het tromgeroffel.«»Dat moet toovenarij zijn,« riep de verbaasde Sancho uit, »want ik hoor niets dan het geblaat van schapen«.»Verberg u dan, wanneer gij den strijd vreest,« antwoordde Don Quixote schamper. »Mijn eigen arm is mij genoeg om de overwinning te brengen aan het leger,dat ik met mijn hulp zal vereeren;« en met een luiden strijdkreet zwaaide hij zijn lans, en wierp hij zich als een razende in het veld, roepende: »Moed, dappere ridders! Dood aan den grooten ongeloovige Alifanfaron van Taprobana!« Op hetzelfde oogenblik was hij midden tusschen de schapen, links en rechts slagen uitdeelende, en met elken lansstoot een dier doorborende. De hevig vertoornde herders grepen hunne slingers, en begonnen op hem te mikken met steenen, zoo groot als hun vuist. Maar vol verachting voor deze lichte artillerie, bleef hij verwenschingen richten tot Alifanfaron, met wien hij zich verbeeldde handgemeen te zijn, toen een steen, zoo groot als een groote appel, zijne ribben trof. Daar hij meende levensgevaarlijk gewond te zijn, haalde hij de aarden flesch te voorschijn, die zijn toovermedicijn bevatte; maar juist toen hij die naar de lippen bracht, werd hij geraakt door een steen uit den slinger van een der herders, en zij werd totaal verbrijzeld; daarenboven brak de steen drie zijner tanden, en wierp hij den ridder uit het zadel. De herders, die bevreesd waren, dat zij hem gedood hadden, raapten vlug de doode schapen op en maakten zich uit de voeten, Don Quixote meer dood dan levend achterlatende.De Helm van Mambrino.Niet minder merkwaardig is het verhaal van Cervantes, hoe Don Quixote er in slaagde, in het bezit te komen van den helm van Mambrino. Hij zag in de verte een ruiter, die op het hoofd iets droeg, dat als goud schitterde. Hij wendde zich tot Sancho, en zeide: »zie, ginds komt hij, die op het hoofd den helm van Mambrino draagt, en ik heb gezworen, dat ik dien bezitten zal.«»In werkelijkheid,« zegt Cervantes, »was het echter als volgt: Er waren in dat gedeelte van het land tweedorpen, waarvan het ééne zóó klein was, dat er zelfs geen winkel of barbier te vinden was, zoodat de barbier van het grootste dorp, ook het kleinste bediende. En toen nu iemand adergelaten, en een ander geschoren moest worden, ging de barbier daarheen, waar men hem noodig had, met zijn koperen scheerbekken, dat hij omgekeerd op het hoofd had gezet om zijn hoed te sparen, want deze was nieuw, en het regende; en daar het bekken juist gepoetst was, kon men het op verren afstand zien glinsteren. Zooals Sancho goed gezien had, bereed hij een ezel, dien Don Quixote natuurlijk voor een appelschimmel aanzag, zooals hij den barbier voor een ridder hield, en het koperen bekken voor een gouden helm; want in zijn verward brein paste zich elk voorwerp aan bij zijne romantische ideeën. Toen hij dus den armen denkbeeldigen ridder zag naderen, greep hij zijn lans of werpspies, en zonder stil te houden om zijn niets kwaads vermoedenden tegenstander toe te spreken, reed hij zoo woest op hem toe, als Rozinante hem dragen wilde, vastbesloten hem te doorboren, onderwijl luidkeels roepende: »Schurk, ellendeling, verdedig u, of geef mij oogenblikkelijk mijn rechtmatig bezit over.«De barbier, die deze vreeselijke verschijning zoo woedend op zich zag afkomen, en die in doodsangst verkeerde, dat de lans van Don Quixote hem zou doorsteken, liet zich haastig van zijn ezel op den grond glijden, stond snel weer op, en liep weg, zoo vlug als zijne voeten hem dragen konden, zijn ezel en scheerbekken achter latende.»Bij mijn ziel,« zeide Don Quixote, »de heiden, die dezen helm heeft achtergelaten, is even voorzichtig geweest als de bever, die, bemerkende, dat men hem op de hielen zit, zijn leven redt, door met de tanden datgene af te snijden, waarvan zijn natuurlijk instincthem zegt, dat het de aanleiding is tot de vervolging.« »In ieder geval is het een prachtig scheerbekken,«zeide Sancho, »en minstens acht stuivers waard.«Don Quixote zette het dadelijk op zijn hoofd, maar hij kon het visier niet vinden, en toen hij bemerkte, dat het er geen had, zeide hij: »Stellig had de heiden, voor wien de helm oorspronkelijk gemaakt werd, een reusachtig hoofd, maar helaas ontbreekt een gedeelte van het hoofddeksel.«Hierop barstte Sancho in lachen uit.»Ik denk«, vervolgde Don Quixote, »dat deze betooverde helm door een of ander toeval in handen is gekomen van iemand, die uit geldzucht, en ziende, dat hij van zuiver goud is, de ééne helft gesmolten heeft, en van de andere een hoofddeksel heeft gemaakt, dat, zooals gij terecht opmerkt, eenige overeenkomst vertoont met een scheerbekken«.Het Avontuur van de Windmolens.Het bekendste, zij het dan ook niet het vermakelijkste avontuur van Don Quixote, is zeker wel dat van de windmolens. De uitdrukking »vechten met windmolens«, is spreekwoordelijk geworden. De zwakzinnige Don en zijn schildknaap waren bij een vlakte gekomen, waar dertig à veertig windmolens stonden, en zoodra Don Quixote hen in het oog kreeg, riep hij uit: »De fortuin behartigt onze belangen beter, dan wij het hadden kunnen wenschen. Zie Sancho, daar zijn minstens dertig woeste reuzen met wie ik strijden wil, en op wie wij een rijken buit zullen veroveren«.»Welke reuzen?« vroeg Sancho Panza.»Die gij daarginds ziet«, antwoordde Don Quixote, »met hunne lange, uitgestrekte armen«.»Met uw verlof, heer«, zeide de schildknaap, »die dingen daar zijn geen reuzen, maar windmolens.«»Ach Sancho,« zeide Don Quixote, »wat zijt gij toch slecht op de hoogte van ridderavonturen; ik zeg u, dat het reuzen zijn, dus, als ge bang zijt, verstop u dan, en zeg uwe gebeden op, want ik heb besloten den ongelijken strijd tegen hen allen te ondernemen«. En na deze woorden gaf hij zijn paard de sporen, onder het geroep van: »Blijft staan, verachtelijke wezens, en vlucht niet lafhartig voor een enkelen ridder, die den moed heeft, u allen te bestrijden!« Op hetzelfde oogenblik stak de wind op, en de molenwieken begonnen te draaien, waarop de Don luidkeels uitriep: »Ellendige heidenen, al beweegt gij meer armen dan de reus Briareus, toch zult gijgestraftworden voor uw onbeschaamdheid!«Daarna wijdde hij een eerbiedige gedachte aan zijn geliefde, en wierp zich op den eersten windmolen, waarvan hij met zijn speer een wiek dóorboorde. De wieken hielden echter niet stil, maar trokken den ridder met zijn paard de lucht in, totdat eindelijk de lans in stukken brak, en Rozinante met haar meester van een flinke hoogte naar beneden tuimelde.SanchoPanzakwam dadelijk op den gevallen ridder toeloopen, die er leelijk gehavend uitzag.»Ach, uw genade,« riep hij uit,»heb ik u niet gezegd, dat het windmolens waren, en dat alleen iemand, die windmolens in zijn hoofd heeft, er anders over denken kon.«»Houd je mond!« antwoordde Don Quixote, die erg van streek was door den val; »ik ben ervan overtuigd, dat die vervloekte toovenaar Freston, die mij voortdurend vervolgt, deze reuzen in windmolens veranderd heeft. Maar let eens op: ten slotte zullen al zijne listen en gemeene streken machteloos blijken tegenover mijn scherp zwaard.«De Geschiedenis van den Gevangene.Een van de merkwaardigste verhalen uit de geschiedenis van Don Quixote is dat van den gevangene, dien de held in een herberg ontmoet. Dit verhaal is misschien niet een volkomen getrouw verslag van Cervantes’ eigen gevangenschap onder de Moorsche zeeroovers, maar het is er toch zeker door geïnspireerd.Op den 26en September 1575 werd het vaartuigSol, waarop Cervantes als vrijwilliger diende in de buurt van Marseille, gescheiden van het overige gedeelte van het Spaansche eskadron en ontmoette een vloot van Moorsche zeeroovers, wien het na een wanhopigen tegenstand in handen viel. Cervantes zelf werd als slaaf verkocht aan een zekeren Dali Mami, een Grieksch afvallige, die op zijn gevangene eenige zeer vleiende brieven vond van Aartshertog Johan van Oostenrijk en den Hertog van Sessa. De aard dezer brieven deed zijn nieuwen meester vermoeden, dat Cervantes een persoon van gewicht was, en dat hij waarschijnlijk wel in staat zou zijn, een hoogen losprijs te betalen. Maar hoewel de grooten der aarde dikwijls zeer gaarne bereid zijn, het genie te beloonen met welsprekende getuigschriften, die hun niets kosten dan wat papier en inkt, zijn zij meestal volstrekt niet zoo vlug met het neertellen van groote sommen gelds, om hunne lofspraken meer klem bij te zetten, zoodat Cervantes in gevangenschap moest blijven zuchten. In 1576 gelukte het hem, met andere gevangenen te vluchten. Maar hun Moorsche gids bedroog hen, en zij waren door den honger gedwongen, naar Algiers terug te keeren. Het volgend jaar werd de broeder van Cervantes bevrijd, en deze rustte een schip uit, om Miguel en zijne vrienden te ontvoeren. Intusschen had de schrijver van Don Quixote vriendschap gesloten met een Spaansch afvallige, een Navarreeschen tuinman, Juan genaamd.Samen groeven zij in een tuin, die dicht bij de zee gelegen was, een hol, en daarin verborgen zij één voor één veertien Christenslaven, die gedurende verscheidene maanden in het geheim gevoed werden, geholpen door een anderen heiden, El Dorador genaamd. Het vaartuig, dat door Rodrigo de Cervantes gezonden was, lag bij de kust, en was op het punt de slaven, die in het hol verborgen waren, op te nemen, toen een Moorsche visschersboot voorbij voer, die de bevrijders zoodanig verschrikte, dat zij weer zee moesten kiezen. Intusschen had de valsche El Dorador het plan verraden aan Hassan Pasha, den Dey van Algiers, en toen verscheidenen der bevrijders ten tweeden male landden, om de vluchtelingen aan boord te nemen, omsingelden de troepen van den Dey den tuin, en het geheele gezelschap Christenen werd gevangen genomen. Cervantes nam, met de groote edelmoedigheid, die zijn geheele leven kenmerkte, de volle verantwoordelijkheid voor de samenzwering op zich. Toen hij gebonden voor Hassan gesleept werd, volhardde hij in zijn verklaring; en ofschoon de ongelukkige tuinman opgehangen werd, besloot Hassan Cervantes te sparen. Om een reden, die slechts hemzelf bekend was, kocht Hassan den dichter voor vijfhonderd kronen van Dali Mami. Misschien verwachtte de tiran een geweldigen losprijs van iemand, wiens waardig optreden zeker niet heeft nagelaten, indruk op hem te maken. Maar hoe het zij, Cervantes begon dadelijk een derde plan tot ontvluchting te smeden. Hij zond een brief aan den Spaanschen Gouverneur van Oran, wien hij om hulp vroeg. Maar deze brief werd onderschept, en de dichter werd tot tweeduizend stokslagen veroordeeld, die hij echter nooit heeft gekregen. Cervantes kwam toen op het denkbeeld, de Christenbevolking van Algiers over te halen tot een opstand, waarbij zij zich zouden meestermaken van de stad. Bij dit plan werd hij ondersteund door eenige kooplieden uit Valencia. Maar zijn opzet werd verijdeld door het verraad van een Dominikaner monnik, en de Valenciërs, die de gevolgen voor zich vreesden, smeekten Cervantes te vluchten op een schip, dat op het punt stond, naar Spanje te vertrekken. Maar Cervantes weigerde zijne vrienden in den steek te laten, en toen hij nogmaals voor Hassan gesleept werd, met het koord van den beul om den nek, en men hem dreigde met een onmiddellijken dood, indien hij de namen zijner medeplichtigen niet wilde noemen, was hij evenmin te bewegen, hen te verraden.Intusschen stelde zijn familie alles in het werk om hem te bevrijden; en om medelijden op te wekken, met het doel, den losprijs gemakkelijker bijeen te brengen, gaf zijn moeder zich uit voor een weduwe, ofschoon haar echtgenoot, een hoog bejaard geneesheer, nog in leven was. Met geweldige moeite verzamelden zijne verwanten tweehonderdvijftig dukaten, die zij uitbetaalden aan een monnik, die geregeld naar Algiers ging; maar Hassan weigerde dit aan te nemen, daar hij voor een gevangene van hoogen rang, Palafox genaamd, duizend dukaten eischte. Het schijnt, dat de monnik als officieel tusschenpersoon optrad, en toen Hassan bemerkte, dat hij niet meer dan vijfhonderd dukaten voor Palafox betalen wilde, bood hij aan, Cervantes vrij te laten voor deze som, bij wijze van koopje. Op deze wijze werd de schrijver van Don Quixote, na vijf jaren van slavernij in vrijheid gesteld, en hij keerde naar zijn vaderland terug. Maar zoodra de Dominikaner monnik, die het ontvluchtingsplan aan Hassan verraden had, hoorde, dat hij in Spanje geland was, begon hij, bevreesd, dat Cervantes hem wegens verraad zou aanklagen, valsche berichten over zijn levenswandel te verspreiden. Cervantes was echter volkomen in staat,deze berichten tegen te spreken, en zijn heldenmoed als leider der gevangenen vond algemeene erkenning. Deze geschiedenis, waarvoor Cervantes het twijfelachtige voorrecht had, persoonlijk de »lokale kleur« te hebben kunnen verzamelen, wordt Don Quixote verteld door een ontvluchten slaaf, die met zijn Moorsche geliefde in de herberg aankwam, waar de Ridder van de Droevige Figuur verblijf hield. Ik zal mij houden aan den verhaaltrant van Cervantes, die in de eerste persoon spreekt. Maar daar dit verhaal een belangrijk stuk van het eerste deel van zijn beroemd boek inneemt, ben ik wel genoodzaakt, het aanmerkelijk te bekorten.»Mijn familie stamt uit de bergen van Leon, en ofschoon mijn vader een flink inkomen had, was hij weinig overlegzaam geweest, en mijne broeders en ik waren reeds op jeugdigen leeftijd gedwongen, ons fortuin te zoeken. Een van mijne broeders besloot naar Indië te gaan, de jongste werd priester, en ik wilde soldaat worden. Met duizend dukaten in mijn zak, reisde ik naar Alicante, waar ik mij inscheepte naar Genua. Vandaar trok ik naar Milaan, waar ik mij bij het leger van den machtigen Hertog van Alva voegde, onder wien ik in Vlaanderen diende. Eenigen tijd nadat ik in dat land was gekomen, hoorde ik, dat Paus Pius I een verbond met Spanje had gesloten tegen de Turken, die juist het eiland Cyprus op de Venetianen veroverd hadden. Toen ik vernam, dat aan Aartshertog Johan v. Oostenrijk de leiding van deze onderneming was opgedragen, keerde ik naar Italië terug, en nam ik dienst in zijn leger; ik nam deel aan den grooten slag van Lepanto, bij welke gelegenheid de fabel van onoverwinnelijkheid der Turken, die zoolang deChristenenmisleid had, een einde vond. Maar inplaats van te kunnen bijdragen tot deze overwinning, was ik zoo ongelukkig gevangen genomen te worden bij hetgevecht. Nadat Rehali, de vermetele zeeroover en Koning van Algiers, de galeiCapitanavan Malta genomen had, kwam het schip van Andrea Doria, waarop ik dienst deed, de bemanning te hulp. Ik sprong aan boord van het vijandelijk vaartuig, dat er echter in slaagde, zich los te maken van de enterhaken, die men uitgeworpen had en ik was in een oogenblik omringd door vijanden, die mij overmeesterden. Ik werd naar Constantinopel gevoerd, en kwam als slaaf op de veroverdeCapitanate Navarino. Daar ik mijn vader niet wilde vragen een losprijs voor mij te verzamelen, zond ik hem geen bericht over mijne omstandigheden. Toen mijn meester Vehali stierf, kwam ik in handen van een Venetiaansch afvallige, Azanaga genaamd, die naar Algiers voer, waar ik in de gevangenis werd gezet. Daar men dacht, dat er wel een losprijs voor mij zou worden betaald, zetten de Mooren mijineenbagnio, en werd ik niet gedwongen tot arbeiden zooals die gevangenen voor wie geen hoop op vrijheid bestond. Op de binnenplaats der gevangenis zagen de vensters uit van het huis van een rijken Moor, en op zekeren dag, toen ik daar rondliep, verscheen er uit één dier vensters een lange stok, waaraan een linnen zak was gebonden. Deze zak werd heen en weer bewogen, alsof men verwachtte, dat iemand haar grijpen zou, en een van ons ging er dadelijk onder staan om te wachten totdat de stok weer zou dalen. Maar juist toen hij hem grijpen wilde, werd de stok weer omhoog getrokken en zijwaarts heen en weer bewogen, als bij een ontkenning. Een tweede mijner makkers trad naar voren, maar had evenmin succes. Dit ziende, besloot ik mijn geluk ook eens te beproeven, en toen ik onder den stok kwam, viel hij voor mijne voeten op den grond. Ik maakte de lap los, en vond er ongeveer tien gouden munten, zoogenaamdezianins, in gebonden. Ik nam het geld, brakden stok, en keek naar boven, waar ik een blanke hand zag, die haastig het venster sloot. Korten tijd daarna vertoonde men uit hetzelfde venster een klein houten kruis, en hieruit maakten wij op, dat een of andere Christenvrouw in dat huis gevangen gehouden werd. Maar de blankheid van de hand en de kostbaarheid der armbanden brachten ons op het denkbeeld, dat wij misschien te doen hadden met een Christen jonkvrouw, die tot den Mohammedaanschen godsdienst was overgegaan.Gedurende de eerstvolgende weken kregen wij geen verdere bewijzen van de aanwezigheid der jonkvrouw, ofschoon wij nauwkeurig op het venster letten; maar wij vernamen, dat het huis behoorde aan een hooggeplaatsten Moor, Agimorato geheeten. Maar na ruim veertien dagen verscheen de stok opnieuw, en dit keer bevatte de linnen zak niet minder dan veertig kronen van Spaansch goud, met een brief in Arabische letters, waarboven een groot kruis geteekend was. Maar geen van ons verstond Arabisch, en het was niet gemakkelijk iemand te vinden, die den brief voor ons vertalen kon. Eindelijk besloot ik een Moor uit Murcia in mijn vertrouwen te nemen, die mij reeds vele bewijzen van zijn goede gezindheid had geschonken. Hij was bereid den brief voor mij te vertalen, en zoo hoorde ik, dat de inhoud als volgt luidde:»Als kind had ik een Christenvoedster, die mij veel over uw godsdienst leerde, voornamelijk van Lela Marien, die gij de Maagd noemt. Toen mijn goede slavin gestorven was, verscheen zij mij in den droom, en beval mij, naar het land der Christenen te gaan, om de Maagd te leeren kennen, die mij zeer genegen was. Ik heb vanuit dit venster vele Christenen gezien, maar in geen hunner had ik dat groote vertrouwen, dat ik in u heb. Ik ben jong en schoon, en beschik over veel geld en andere kostbaarheden. Ik smeek u, overweeg de mogelijkheidmet mij te vluchten, en wanneer wij in uw vaderland zijn aangekomen, zult gij mijn echtgenoot worden, wanneer gij dat begeert. Maar indien gij dit niet wenscht, zijt gij geheel vrij, want de Maagd zal mij wel een echtgenoot schenken. Spreek geen enkelen Moor over dezen brief, want zij zijn allen onbetrouwbaar«.De heiden, wien ik den brief ter vertaling had gegeven, beloofde, dat hij ons naar zijne beste krachten helpen zou, wanneer wij zouden trachten te vluchten; en in ons aller hart werd de hoop weer levendig, want wij begrepen, dat de invloed en de geldmiddelen der jonkvrouw, die vriendschap voor mij had opgevat, ons van groot nut zouden kunnen zijn bij onze pogingen tot ontvluchting. Ik dicteerde den afvallige een antwoord, dat hij in het Arabisch vertaalde, zoodat ik in de gelegenheid was, de jonkvrouw mijne diensten en die mijner makkers aan te bieden, en haar op mijn woord van Christen beloofde, haar te zullen huwen. Spoedig daarna werd de stok weer uit het venster neergelaten. Ik bevestigde er den brief aan, waarna hij weder omhoog werd gehaald. Dien nacht beraadslaagden wij gevangenen, over de beste wijze tot ontvluchten, en eindelijk besloten wij het antwoord van Zoraida (wij hadden ontdekt, dat dit de naam der jonkvrouw was) af te wachten, daar wij ervan overtuigd waren, dat niemand beter dan zij ons zou kunnen raden. Gedurende eenige dagen was hetbagniovol menschen, en al dien tijd bleef de stok onzichtbaar; maar toen wij wederom aan onszelf waren overgelaten, werd hij weder uit het raam gestoken, en dit keer bevatte de zak een brief en honderd gouden kronen. De afvallige vertaalde den brief voor ons, waarin ons werd medegedeeld, dat de schrijfster wel is waar geen ontvluchtingsplan kon beramen, maar dat zij ons voldoende geld kon verschaffen voor onzen losprijs. Zij opperde het plan, dat, wanneerwij zóó onze vrijheid herkregen hadden, één van ons naar Spanje zou gaan, daar een schip zou koopen, en de anderen zou komen halen. Zij eindigde met de mededeeling, dat zij binnenkort met haar vader naar buiten zou vertrekken, en dat zij den geheelen zomer in een landhuis in de nabijheid der zee zou wonen, en zij gaf een nauwkeurige beschrijving van de ligging en omgeving van dit zomerverblijf.Elk onzer verklaarde zich bereid naar Spanje te gaan voor den aankoop van het schip, dat de anderen bevrijden zou; maar de afvallige, die in dit opzicht een man van ondervinding was, verzette zich hiertegen, want hij had teveel van zulke ondernemingen zien mislukken, doordat men op een enkelen persoon vertrouwd had. Hij bood dus aan een schip in Algiers te koopen; dan zou hij zich als koopman voordoen, en op deze wijze zou het hem mogelijk zijn, ons uit hetbagnioen het vijandelijk land weg te voeren. Intusschen antwoordde ik Zoraida, dat wij allen haar raad zouden opvolgen, en hierop gaf zij ons door middel van den stok, nogmaals tweeduizend gouden kronen. Hiervan gaven wij den afvallige vijfhonderd kronen om een schip te koopen, en door de goede diensten van een koopman uit Valencia verkreeg ik mijn vrijheid voor achthonderd kronen. Maar op raad van dezen koopman werd die som niet dadelijk aan den Dey uitbetaald, opdat zijn argwaan niet gewekt zou worden; wij deelden hem dus mede, dat het geld binnenkort uit Spanje zou worden gezonden, en intusschen kreeg ik, op mijn eerewoord, verlof, in het huis van den Valenciaanschen koopman te blijven. Voordat Zoraida naar het buitenverblijf haars vaders vertrok, gaf zij ons nog duizend kronen; deze gift was vergezeld van een brief, waarin zij ons vertelde, dat zij de sleutels van haar vaders schatkamer in bewaring had; en ditmaal nam ik maatregelen, om drie mijner makkers los te koopen.

Cervantes’ »Don Quixote«.

Cervantes’ »Don Quixote«.

Cervantes was een van de grootste satiristen, die de wereld heeft voortgebracht, een man, die begaafd was met een fijn en merkwaardig gevoel voor het belachelijke. Hijzelf zou de eerste geweest zijn, die gelachen zou hebben om die moderne critici, die in hem een groot dichter zagen, en inderdaad heeft hij op het eind van zijn leven, toen hij zijn voornaamste werk, het humoristische heldengedichtDe reis naar den Parnassus, schreef, verklaard, dat hij de gave der dichtkunst miste. Dat hij een merkwaardige fantasie had is wel duidelijk voor iedereen, die de moeite neemt zijnGalateate lezen, enDon Quixotevloeit over van zeldzame vondsten en schitterenden geest, ofschoon latere bladzijden van deze satire wel sterk herinneren aan sommige stukken uit het eerste gedeelte.

Ik persoonlijk hebDon Quixotealtijd een van de boeiendste en merkwaardigste boeken gevonden, die ooit geschreven zijn; maar waarschijnlijk om geheel andere redenen dan die het meerendeel van het publiek voor zijn voorliefde voor dit werk heeft. Want voor mij ligt de groote bekoring van het verhaal in het inzicht, dat het ons geeft in de romantische literatuur en in de gewoonten van dien tijd. Wanneer de spot gewettigd is, vermaakt hij mij kostelijk, maar dikwijls voel ik er een onwaardigen beeldenstorm in, en heb ik den indruk, dat zijn scherpe kritiek niet slechts gericht is op de overdreven en belachelijke uitingen der ridderlijkheid, maar tegen den geheelen geest en het karakter van de romance.Cervantes zou er wèl bij gevaren zijn, wanneer hij zich uitsluitend gehouden had aan de satire; want wanneer hij zich aan dat gedeelte der literatuur waagt, dat hij met voorliefde belachelijk maakt, wordt hij dikwijls sentimenteeler dan de zoetsappigste schrijvers, tegen wie hij te velde pleegt te trekken. Zijne herders en herderinnen en zijne weggeloopen nonnetjes, zijn lang van stof en ingebeeld, en hij was sterk beïnvloed door het vervelende Arcadische tijdperk in de Europeesche letterkunde, dat zijn hoogtepunt bereikte in het herdersverhaal met zijn onnatuurlijkheid en zijn atmosfeer van nagebootsten landelijken eenvoud. Sannazaro was met zijnArcadiainderdaad het voorbeeld geweest, dat Cervantes langen tijd volgde, totdat zijn eigen gezond verstand hem de minderwaardigheid liet zien van de modellen, die hij nabootste.

De schrijver van dePastor de FilidaLuiz Galvez de Montalva, was zijn intieme vriend, en het staat vast, dat deze een scherpe kritiek leverde op minderwaardige rijmelaars, zooals Hebrao en Alonso Perez. Het werk van hen, die deze school van pseudo-Arcadianisme vormden, had niets van de bekoorlijkheid der schilderijtjes van Watteau of Fragonard, hoe onnatuurlijk hunne herders en herderinnetjes in zijden en satijnen kleederen ook mochten zijn. Het landschap van de Spaansche pastorale had coulissen van bordpapier, en kunstmatige bliksemstralen schoten over het tooneel. Het was bevolkt met onuitstaanbaar saaie wezens, die inplaats van het werk te doen, waarvoor zij betaald werden, elkander, en den rampzaligen reiziger, die het ongeluk had hen te ontmoeten, gruwelijk verveelden met hun verliefd gejammer en eindelooze verhalen over hun liefdessmart. Het was dan ook niet te verwonderen, dat het aangeboren gezond verstand van Cervantes later in opstand kwam tegen dezen onwaardigen en onmannelijken onzin. Maar tochis het merkwaardig, dat hij, ondanks zijn scherpe kritiek van de ridderromance, een zwak bleef behouden voor de dwaasheden van Arcadië, waarvan hij zich nooit geheel heeft kunnen losmaken.

De omstandigheden des levens waren stellig van grooten invloed op de denkbeelden van Cervantes. In zijn kwaliteit van ontvanger der belastingen kwam hij dikwijls in aanraking met den schaduwkant van het leven, en hij bracht een groot gedeelte van zijn tijd door in de ongedwongen atmosfeer der herbergen, waar hij verblijf moest houden om een hem toegewezen district te bewerken. Onder deze omstandigheden en op deze plaatsen ontmoette hij mannen en vrouwen van vleesch en bloed, en maakte hij kennis met de harde werkelijkheid. Zulk een ondervinding is ongetwijfeld van groot nut voor iemand met een romantischen en fantastischen aard en dichtersgaven. De omstandigheden temperen zijn natuurlijken aanleg en verruimen zijn blik.

Bij zijn eerste ambtelijke reizen zal Cervantes stellig zijne reisgenooten in deposadas, waar hij zijne tenten had opgeslagen, hebben onthaald op hoogdravende verhalen van dolende herders en rondtrekkende herderinnen. Wij kunnen ons gemakkelijk een voorstelling maken van de wijze, waarop deze zoetsappige verhalen ontvangen werden door den ruwen ezeldrijver, den eenvoudigen soldaat en den marskramer. De kritiek van zulke menschen is niet slechts ruw, zij is vernietigend. Is het een wonder, dat het gelach, waarmede zijne eerste geestesproducten ontvangen werden door dit publiek, de fantastische spinnewebben van de hersenen van Cervantes wegvaagde?

Ik heb er reeds op gewezen, dat in den tijd, waarin hij leefde, de eigenlijke romance niet meer in de gunst van het volk stond. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de veranderde verhoudingen, en gedeeltelijk van deopkomst van het Spaansche drama, dat van grooten invloed was geweest op den smaak en het letterkundig ideaal van de bevolking. Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat Cervantes, toen hij zag, dat zijne toehoorders zijne verhalen van het Arcadische type niet bewonderden, dit toeschreef aan de omstandigheid, dat deze eigenlijk thuis hoorden bij de hoogere standen, en dat hij zich toen bepaalde tot de romance, waarbij hij de droevige ondervinding opdeed, dat deze eveneens met hoongelach begroet werd door de herbergbezoekers? Ligt het niet voor de hand, dat te midden van de spotternijen zijner toehoorders, die zoo in alles verschilden van de romantische personen, van wie hij gedroomd had, het denkbeeld van Don Quixote bij hem geboren werd, en dat hij, onder het gelach der boerenkinkels en ruwe werklieden leerde begrijpen, dat een caricatuur van de ridderschap meer in den smaak zou vallen bij dit publiek? Mij lijkt dit tenminste zeer waarschijnlijk toe.

Gedurende vele jaren had men groote minachting getoond voor de onnatuurlijke ridderromance. Ernstige en degelijke schrijvers waren ertegen te velde getrokken, en het staat vast, dat zij voor een gedeelte van het Spaansche volk een beletsel vormde voor een gezonde, geestelijke ontwikkeling. Zij had inderdaad verwarring gesticht in de hoofden van dat gedeelte der bevolking, dat niet gewoon was voor zichzelf te denken, en dat niet in staat was te oordeelen over de fouten van een gedicht. In alle landen en in alle tijden wordt deze groep van menschen aangetroffen, die bijzonder gemakkelijk te beïnvloeden zijn en in bewondering komen voor de prulligste sensatieverhalen. Het is geen overdrijving, wanneer wij zeggen, dat in deze uiting van een ongezonde literatuur, een groot gevaar schuilt voor de geestesgesteldheid van een volk. Zij leidt de menschen af vanhunne plichten, maakt hen ongeschikt voor ernstig werk, maakt hen veeleischend inplaats van onafhankelijk, en brengt hen er toe te gelooven, dat zij dezelfde deugden en gebreken hebben als de onnatuurlijke helden en heldinnen uit hunne dierbaarste verhalen. Het eenige wapen, dat het meer verstandige gedeelte der menschheid kan gebruiken tegen zulk een verderfelijken toestand, is gezonde spot. Maar het gevaar bestaat, dat bij het in opstand komen van de gevoelens van het publiek tegen deze letterkundige buitensporigheden, niet alleen de onzin verdwijnen zal, waardoor de onnadenkenden op een dwaalspoor gebracht, en de verstandigen geërgerd werden, maar dat de deugden en bekoorlijkheden, waarvan die dwaasheden de weerspiegeling zijn, niet bewaard zullen blijven, maar tegelijkertijd zullen worden vernietigd. Dit was tenminste het lot, dat de grootere romances ondergingen, deze paarlen van menschelijke verbeelding, die ondanks de reddingspogingen van iemand als Cervantes, bedolven werden bij den ondergang der fantasie, van welke plant zij de bloesem waren; totdat de smaak en het beter inzicht van een lateren tijd haar weder opgroeven uit de zware aardlaag, waaronder zij begraven lagen.

De figuur van Don Quixote.Don Quixote, de held van de machtige satire, die den doodsteek gaf aan den ridderstand, is eigenlijk het type van den romancelezer uit den tijd van Cervantes. Dwaas en overdreven tot aan den grens van krankzinnigheid, is hij volkomen blind voor de gebruiken van het dagelijksch leven. Hij leeft in een eigen wereld, en heeft niets gemeen met die van zijn tijd, waaraan hij zich niet kan aanpassen. In dezen ridder van La Mancha worden de ondeugden, die de fantasie aankleven, belichaamd, zonder dat hare deugden, die van zulk een groot nut zouden kunnen zijnvoor de gemeenschap, er in worden voorgesteld. Don Quixote leeft in een wereld van fantasie, die bewoond wordt door de schimmen, die hij ontmoet heeft in de boeken, waarvan zijn bibliotheek zoo rijk voorzien was. Zijn verbeelding is dus niet eens scheppend; door zijn verheerlijking van zijne afgoden, heeft het publiek weinig vertrouwen in hem, en hij wordt door zijne buren beschouwd als een beminnelijke dwaas, die niemand kwaad doet. Maar wanneer de droomer tot daden ontwaakt, kan hij zeer gevaarlijk worden, wanneer zijne visioenen hem op dwaalwegen leiden, of wanneer hij tracht een droom tot werkelijkheid te maken. Dit was het geval met Don Quixote. Hij was eigenlijk niet gek genoeg om opgesloten te worden, maar wel om een last voor zijn omgeving te zijn, al was hij dan ook niet gevaarlijk. Hij is het type van den romance-held, die door overdrijving van allerlei eigenschappen, tot abnormale uitingen komt, zooals een kleine jongen tot stelen komt door het lezen van detective verhalen, of een winkeljuffrouw zich gaat verbeelden, dat zij de lang verloren dochter is van een geheimzinnigen graaf.Het is een gewoon verschijnsel bij dezen vorm van krankzinnigheid, dat de lijder gezelschap zoekt. Hij heeft voor de uitingen van zijn ijdelheid een publiek noodig; hij heeft behoefte, zijne plannen en denkbeelden mede te deelen aan iemand, die met aandacht naar hem luistert. In Sancho Panza vindt Don Quixote een eigenaardigen vertrouweling. De onnoozele boer is absoluut niet in staat de denkbeelden van zijn meester te begrijpen, maar hij wordt overdonderd door het geschetter, de welbespraaktheid, en de grootsche beloften van een prachtige betrekking en rijkdom, die de ridder met zijne wonderlijke fantasieën hem doet. Sancho’s twistzieke vrouw verzet zich hevig tegen zijn in dienst treden bij den dweepziekenDon; maar wanneer een droomer en een domkop zich vereenigen, heeft het gezond verstand niets in te brengen, en moet het rustig wachten, totdat windmolens zijn bevochten, en er harde slagen ontvangen zijn.Maar al begint Sancho zijn reis als een onnoozele hals, hij blijft volstrekt niet altijd een domkop. Hij trekt voordeel uit zijne ondervindingen, en bij elke bladzijde zien wij hem flinker en gevatter worden en toenemen in gezond verstand. Hoe dwazer zijn meester wordt, des te wijzer wordt Sancho, totdat hij tenslotte de gids en raadgever wordt van den ridder van de Droevige Figuur. Naarmate wij in het verhaal vorderen, beginnen wij te bemerken, dat de boeren-schildknaap de rol vervult van een soort van koor, dat de buitensporigheden van den meester aan de kaak stelt en hekelt. Maar ook afgescheiden van Don Quixote, is Sancho Panza een boeiende en interessante figuur, met een eigen filosofie, rijk aan wereldsche wijsheid, en overvloeiend van praktische kennis. Wat zijn humor betreft, gelijkt hij op Falstaff, met dat verschil, dat deze typisch Engelsch is, terwijl de humor van Sancho Panza universeel is. Deze komische boer met de wereldbeschouwing van een wijsgeer, en de onbewuste luimigheid van een Handy Andy, zou in alle landen kunnen voorkomen.

Don Quixote, de held van de machtige satire, die den doodsteek gaf aan den ridderstand, is eigenlijk het type van den romancelezer uit den tijd van Cervantes. Dwaas en overdreven tot aan den grens van krankzinnigheid, is hij volkomen blind voor de gebruiken van het dagelijksch leven. Hij leeft in een eigen wereld, en heeft niets gemeen met die van zijn tijd, waaraan hij zich niet kan aanpassen. In dezen ridder van La Mancha worden de ondeugden, die de fantasie aankleven, belichaamd, zonder dat hare deugden, die van zulk een groot nut zouden kunnen zijnvoor de gemeenschap, er in worden voorgesteld. Don Quixote leeft in een wereld van fantasie, die bewoond wordt door de schimmen, die hij ontmoet heeft in de boeken, waarvan zijn bibliotheek zoo rijk voorzien was. Zijn verbeelding is dus niet eens scheppend; door zijn verheerlijking van zijne afgoden, heeft het publiek weinig vertrouwen in hem, en hij wordt door zijne buren beschouwd als een beminnelijke dwaas, die niemand kwaad doet. Maar wanneer de droomer tot daden ontwaakt, kan hij zeer gevaarlijk worden, wanneer zijne visioenen hem op dwaalwegen leiden, of wanneer hij tracht een droom tot werkelijkheid te maken. Dit was het geval met Don Quixote. Hij was eigenlijk niet gek genoeg om opgesloten te worden, maar wel om een last voor zijn omgeving te zijn, al was hij dan ook niet gevaarlijk. Hij is het type van den romance-held, die door overdrijving van allerlei eigenschappen, tot abnormale uitingen komt, zooals een kleine jongen tot stelen komt door het lezen van detective verhalen, of een winkeljuffrouw zich gaat verbeelden, dat zij de lang verloren dochter is van een geheimzinnigen graaf.

Het is een gewoon verschijnsel bij dezen vorm van krankzinnigheid, dat de lijder gezelschap zoekt. Hij heeft voor de uitingen van zijn ijdelheid een publiek noodig; hij heeft behoefte, zijne plannen en denkbeelden mede te deelen aan iemand, die met aandacht naar hem luistert. In Sancho Panza vindt Don Quixote een eigenaardigen vertrouweling. De onnoozele boer is absoluut niet in staat de denkbeelden van zijn meester te begrijpen, maar hij wordt overdonderd door het geschetter, de welbespraaktheid, en de grootsche beloften van een prachtige betrekking en rijkdom, die de ridder met zijne wonderlijke fantasieën hem doet. Sancho’s twistzieke vrouw verzet zich hevig tegen zijn in dienst treden bij den dweepziekenDon; maar wanneer een droomer en een domkop zich vereenigen, heeft het gezond verstand niets in te brengen, en moet het rustig wachten, totdat windmolens zijn bevochten, en er harde slagen ontvangen zijn.

Maar al begint Sancho zijn reis als een onnoozele hals, hij blijft volstrekt niet altijd een domkop. Hij trekt voordeel uit zijne ondervindingen, en bij elke bladzijde zien wij hem flinker en gevatter worden en toenemen in gezond verstand. Hoe dwazer zijn meester wordt, des te wijzer wordt Sancho, totdat hij tenslotte de gids en raadgever wordt van den ridder van de Droevige Figuur. Naarmate wij in het verhaal vorderen, beginnen wij te bemerken, dat de boeren-schildknaap de rol vervult van een soort van koor, dat de buitensporigheden van den meester aan de kaak stelt en hekelt. Maar ook afgescheiden van Don Quixote, is Sancho Panza een boeiende en interessante figuur, met een eigen filosofie, rijk aan wereldsche wijsheid, en overvloeiend van praktische kennis. Wat zijn humor betreft, gelijkt hij op Falstaff, met dat verschil, dat deze typisch Engelsch is, terwijl de humor van Sancho Panza universeel is. Deze komische boer met de wereldbeschouwing van een wijsgeer, en de onbewuste luimigheid van een Handy Andy, zou in alle landen kunnen voorkomen.

Het avontuur in de Herberg.De ware aard van Don Quixote komt misschien het best uit in dat hoofdstuk, waarin verteld wordt, wat hem overkwam in de herberg, die hij voor een kasteel aanzag. Het schijnt een doodgewone Spaanscheposadate zijn geweest. De waard en waardin waren vriendelijke menschen, die door den ridder verheven werden tot slotheer en slotvrouwe, en in de slordige dienstmaagd, die onsterfelijk is geworden onder den naam van Maritornes,zag hij een dame van hoogen rang, die bij hem woonde. Na het gruwelijke pak ransel, dat hij van de Yangueesche paardenkoopers had gekregen, was de ongelukkige ridder dankbaar, zijne pijnlijke ledematen te kunnen uitstrekken in een armelijke zolderkamer, terwijl Sancho de herbergbezoekers een beschrijving gaf van het leven van een dolenden ridder en de wisselvalligheden van zijn bestaan, dat hem den éénen dag dwong tot het ondergaan van een ellende, zooals de Don nu doormaakte, en hem een volgenden dag verhief tot heerscher over vele keizerrijken. Deze uitleggingen werden bijgewoond door den Ridder van de Droevige Figuur in eigen persoon, die vanuit zijn bed de waardin en haar dienstmaagd onthaalde op een toespraak in zulke verheven bewoordingen, dat zij in de grootste bewondering voor zulk een welsprekendheid, hem beschouwden als iemand uit een hoogere wereld. Maar Don Quixote, die ernaar verlangde, van zijne verwondingen te genezen, droeg zijn knecht op, den »heer van het kasteel« te verzoeken, hem eenige bestanddeelen van een tooverdrank te verschaffen, waarvan hij in een of ander ridderboek gelezen had; en Don Quixote begaf zich aan het werk, om het toovermiddel te brouwen, terwijl hij vele credo’s en paternosters opzegde. Daarna dronk hij een flinke hoeveelheid van het afschuwelijke vocht, hetgeen treurige gevolgen had, en Sancho, die zijn voorbeeld volgde, ondervond dezelfde narigheid in nog heviger mate, en kreeg van zijn meester te hooren, dat het middel hem niet goed bekomen was, omdat hij niet tot ridder geslagen was.Nadat hij zijn paard gezadeld had, wilde de ridder zijn reis vervolgen; maar voordat hij wegreed, verzekerde hij den »heer Gouverneur van het Kasteel«, hoe buitengewoon erkentelijk hij hem was voor de eerbetuigingen,die hij onder zijn dak ontvangen had. De herbergier waagde de opmerking, dat hij zijn rekening nog betalen moest, maar Don Quixote antwoordde, dat hij dat onmogelijk kon doen, daar hij nooit gelezen had, dat het de gewoonte van dolende ridders was, voor kost en inwoning te betalen. De waard protesteerde hevig, waarop de ridder Rozinante de sporen gaf, en de poort uitreed. Toen trachtte de waard zijn geld los te krijgen van Sancho Panza, maar zonder succes, daar de schildknaap met dezelfde beweringen aankwam als zijn meester, waarop eenige gasten hem beetpakten en hem in een beddelaken jonasten. Toen Don Quixote hem hoorde schreeuwen, keerde hij terug, maar ofschoon hij hevig opspeelde, gingen de reizigers voort, Sancho te jonassen, totdat zij eindelijk, door vermoeidheid gedwongen, ophielden en hem lieten loopen.

De ware aard van Don Quixote komt misschien het best uit in dat hoofdstuk, waarin verteld wordt, wat hem overkwam in de herberg, die hij voor een kasteel aanzag. Het schijnt een doodgewone Spaanscheposadate zijn geweest. De waard en waardin waren vriendelijke menschen, die door den ridder verheven werden tot slotheer en slotvrouwe, en in de slordige dienstmaagd, die onsterfelijk is geworden onder den naam van Maritornes,zag hij een dame van hoogen rang, die bij hem woonde. Na het gruwelijke pak ransel, dat hij van de Yangueesche paardenkoopers had gekregen, was de ongelukkige ridder dankbaar, zijne pijnlijke ledematen te kunnen uitstrekken in een armelijke zolderkamer, terwijl Sancho de herbergbezoekers een beschrijving gaf van het leven van een dolenden ridder en de wisselvalligheden van zijn bestaan, dat hem den éénen dag dwong tot het ondergaan van een ellende, zooals de Don nu doormaakte, en hem een volgenden dag verhief tot heerscher over vele keizerrijken. Deze uitleggingen werden bijgewoond door den Ridder van de Droevige Figuur in eigen persoon, die vanuit zijn bed de waardin en haar dienstmaagd onthaalde op een toespraak in zulke verheven bewoordingen, dat zij in de grootste bewondering voor zulk een welsprekendheid, hem beschouwden als iemand uit een hoogere wereld. Maar Don Quixote, die ernaar verlangde, van zijne verwondingen te genezen, droeg zijn knecht op, den »heer van het kasteel« te verzoeken, hem eenige bestanddeelen van een tooverdrank te verschaffen, waarvan hij in een of ander ridderboek gelezen had; en Don Quixote begaf zich aan het werk, om het toovermiddel te brouwen, terwijl hij vele credo’s en paternosters opzegde. Daarna dronk hij een flinke hoeveelheid van het afschuwelijke vocht, hetgeen treurige gevolgen had, en Sancho, die zijn voorbeeld volgde, ondervond dezelfde narigheid in nog heviger mate, en kreeg van zijn meester te hooren, dat het middel hem niet goed bekomen was, omdat hij niet tot ridder geslagen was.

Nadat hij zijn paard gezadeld had, wilde de ridder zijn reis vervolgen; maar voordat hij wegreed, verzekerde hij den »heer Gouverneur van het Kasteel«, hoe buitengewoon erkentelijk hij hem was voor de eerbetuigingen,die hij onder zijn dak ontvangen had. De herbergier waagde de opmerking, dat hij zijn rekening nog betalen moest, maar Don Quixote antwoordde, dat hij dat onmogelijk kon doen, daar hij nooit gelezen had, dat het de gewoonte van dolende ridders was, voor kost en inwoning te betalen. De waard protesteerde hevig, waarop de ridder Rozinante de sporen gaf, en de poort uitreed. Toen trachtte de waard zijn geld los te krijgen van Sancho Panza, maar zonder succes, daar de schildknaap met dezelfde beweringen aankwam als zijn meester, waarop eenige gasten hem beetpakten en hem in een beddelaken jonasten. Toen Don Quixote hem hoorde schreeuwen, keerde hij terug, maar ofschoon hij hevig opspeelde, gingen de reizigers voort, Sancho te jonassen, totdat zij eindelijk, door vermoeidheid gedwongen, ophielden en hem lieten loopen.

Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Het zou ons te ver voeren, indien wij Don Quixote stap voor stap wilden volgen door het land der valsche romantiek, dat hij voor zichzelf had geschapen. Wij herinneren ons, hoe Amadis op het Versterkte Eiland jammerde over zijn scheiding van de geliefde; en toen Don Quixote op een plaats kwam, bekend als deZwarte Berg, besloot hij het voorbeeld te volgen van den grooten held uit de ridderverhalen. Voordat hij zijn geboortedorp verliet, had hij zijn liefde geschonken aan een boerenmeisje, dat hij den romantischen naam van Dulcinea del Toboso gaf; en toen hij nu bij den Zwarten Berg gekomen was, besloot hij zijne dagen door te brengen in overpeinzingen over de deugden en bekoorlijkheden van deze voortreffelijke jonkvrouw. Nadat hij voor Sancho Panza een voordracht gehouden had over de plicht, die in dit opzicht op een dolenden ridder rustte, werd hij kwaad opzijn schildknaap, omdat deze maar niet kon begrijpen, wat de oorzaak was van zijn verliefd en opgewonden gedoe.»Zeg eens, heer«, vroeg Sancho, »wat zijt gij van plan uit te voeren in deze negorij?«»Ik heb u toch al verteld«, antwoordde Don Quixote, »dat ik van plan ben Amadis na te volgen in zijn krankzinnigheid, wanhoop en woede? Maar tegelijkertijd wil ik Orlando Furioso’s opgewondenheid nabootsen, toen hij waanzinnig werd, bij welke gelegenheid hij in zijn wanhoop boomen ontwortelde, het water der heldere bronnen troebel maakte, de herders doodsloeg, hunne kudden verjoeg, en honderdduizend andere dwaasheden deed, die waard zijn te worden vereeuwigd in de boeken van den roem.«»Heer,« vroeg Sancho, »ik veronderstel, dat de ridder, die dit alles deed, reden had om krankzinnig te worden, maar welke jonkvrouw heeft u versmaad, of een blauwtje laten loopen?«»Dat is het juist«, riep Don Quixote, »want hieruit bestaat juist het eigenaardig grootsche van mijn onderneming. Er is voor een ridder volstrekt geen kunst aan, krankzinnig te worden om een goeden reden, maar het bijzondere is juist, waanzinnig te worden zonder oorzaak, zonder eenige noodzakelijkheid, want hierdoor krijgt zijn geliefde een juist inzicht in de hevigheid zijner liefde. Verspil dus geen tijd met te trachten mij af te brengen van zulk een zeldzaam gelukkig en merkwaardig plan. Ik ben gek, en ik wil gek blijven, totdat gij terug komt met een antwoord op den brief, dien gij voor mij naar jonkvrouw Dulcinea brengen moet; als het antwoord gunstig uitvalt, zal mijn boetedoening eindigen, maar in het tegenovergestelde geval, wensch ik gek te blijven.«»Hemelsche goedheid!« riep Sancho uit, »waarom stelt gij u zoo aan, Heer Ridder?Al die verhalen van u overhet veroveren van koninkrijken, en het wegschenken van eilanden, lijken mij groote opsnijderij, en deze nieuwste kuur van u....«»Daar ik er van houd, de dingen bij den naam te noemen, wil ik je zeggen, dat je een groote stommeling bent. Weet je dan niet, dat alle daden en avonturen van een dolenden ridder op het eerste gezicht dwaasheden lijken? Inderdaad zijn zij het niet, maar het lijkt zoo door de kwaadaardigheid en de jaloerschheid van machtige toovenaars.« Zoo sprekende kwamen zij bij een hooge rots, waaromheen de boomen, de wilde planten en bloemen overvloedig groeiden, en hier besloot de Ridder van de Droevige Figuur, uiting te geven aan zijn liefdessmart. Hij wierp zich op den grond en hief een luid geweeklaag aan.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.»Ga nog niet heen«, riep hij Sancho toe, »want ik wensch, dat gij getuige zijt van hetgeen ik voor mijn geliefde doen zal, opdat gij het haar kunt vertellen.«»Groote goedheid,« riep Sancho uit; »wat voor dwaasheden kan ik nog meer te zien krijgen?«»Alleen maar, hoe ik mijn wapenrusting wegwerp, mijn kleederen verscheur, mijn hoofd tegen de rotsen sla, en nog een heeleboel van deze dingen doe, waarover gij verbaasd zult staan.«»Beware mij, heer,« riep de knecht, »als het dan bepaald noodig is, dat gij met uw bol tegen een rots slaat, doe het dan een beetje voorzichtig, als ’t u belieft.«

Het zou ons te ver voeren, indien wij Don Quixote stap voor stap wilden volgen door het land der valsche romantiek, dat hij voor zichzelf had geschapen. Wij herinneren ons, hoe Amadis op het Versterkte Eiland jammerde over zijn scheiding van de geliefde; en toen Don Quixote op een plaats kwam, bekend als deZwarte Berg, besloot hij het voorbeeld te volgen van den grooten held uit de ridderverhalen. Voordat hij zijn geboortedorp verliet, had hij zijn liefde geschonken aan een boerenmeisje, dat hij den romantischen naam van Dulcinea del Toboso gaf; en toen hij nu bij den Zwarten Berg gekomen was, besloot hij zijne dagen door te brengen in overpeinzingen over de deugden en bekoorlijkheden van deze voortreffelijke jonkvrouw. Nadat hij voor Sancho Panza een voordracht gehouden had over de plicht, die in dit opzicht op een dolenden ridder rustte, werd hij kwaad opzijn schildknaap, omdat deze maar niet kon begrijpen, wat de oorzaak was van zijn verliefd en opgewonden gedoe.

»Zeg eens, heer«, vroeg Sancho, »wat zijt gij van plan uit te voeren in deze negorij?«

»Ik heb u toch al verteld«, antwoordde Don Quixote, »dat ik van plan ben Amadis na te volgen in zijn krankzinnigheid, wanhoop en woede? Maar tegelijkertijd wil ik Orlando Furioso’s opgewondenheid nabootsen, toen hij waanzinnig werd, bij welke gelegenheid hij in zijn wanhoop boomen ontwortelde, het water der heldere bronnen troebel maakte, de herders doodsloeg, hunne kudden verjoeg, en honderdduizend andere dwaasheden deed, die waard zijn te worden vereeuwigd in de boeken van den roem.«

»Heer,« vroeg Sancho, »ik veronderstel, dat de ridder, die dit alles deed, reden had om krankzinnig te worden, maar welke jonkvrouw heeft u versmaad, of een blauwtje laten loopen?«

»Dat is het juist«, riep Don Quixote, »want hieruit bestaat juist het eigenaardig grootsche van mijn onderneming. Er is voor een ridder volstrekt geen kunst aan, krankzinnig te worden om een goeden reden, maar het bijzondere is juist, waanzinnig te worden zonder oorzaak, zonder eenige noodzakelijkheid, want hierdoor krijgt zijn geliefde een juist inzicht in de hevigheid zijner liefde. Verspil dus geen tijd met te trachten mij af te brengen van zulk een zeldzaam gelukkig en merkwaardig plan. Ik ben gek, en ik wil gek blijven, totdat gij terug komt met een antwoord op den brief, dien gij voor mij naar jonkvrouw Dulcinea brengen moet; als het antwoord gunstig uitvalt, zal mijn boetedoening eindigen, maar in het tegenovergestelde geval, wensch ik gek te blijven.«

»Hemelsche goedheid!« riep Sancho uit, »waarom stelt gij u zoo aan, Heer Ridder?Al die verhalen van u overhet veroveren van koninkrijken, en het wegschenken van eilanden, lijken mij groote opsnijderij, en deze nieuwste kuur van u....«

»Daar ik er van houd, de dingen bij den naam te noemen, wil ik je zeggen, dat je een groote stommeling bent. Weet je dan niet, dat alle daden en avonturen van een dolenden ridder op het eerste gezicht dwaasheden lijken? Inderdaad zijn zij het niet, maar het lijkt zoo door de kwaadaardigheid en de jaloerschheid van machtige toovenaars.« Zoo sprekende kwamen zij bij een hooge rots, waaromheen de boomen, de wilde planten en bloemen overvloedig groeiden, en hier besloot de Ridder van de Droevige Figuur, uiting te geven aan zijn liefdessmart. Hij wierp zich op den grond en hief een luid geweeklaag aan.

Don Quixote’s Liefdeswaanzin.Don Quixote’s Liefdeswaanzin.

Don Quixote’s Liefdeswaanzin.

»Ga nog niet heen«, riep hij Sancho toe, »want ik wensch, dat gij getuige zijt van hetgeen ik voor mijn geliefde doen zal, opdat gij het haar kunt vertellen.«

»Groote goedheid,« riep Sancho uit; »wat voor dwaasheden kan ik nog meer te zien krijgen?«

»Alleen maar, hoe ik mijn wapenrusting wegwerp, mijn kleederen verscheur, mijn hoofd tegen de rotsen sla, en nog een heeleboel van deze dingen doe, waarover gij verbaasd zult staan.«

»Beware mij, heer,« riep de knecht, »als het dan bepaald noodig is, dat gij met uw bol tegen een rots slaat, doe het dan een beetje voorzichtig, als ’t u belieft.«

Het Leger van Schapen.Maar het vermakelijkste van alle avonturen van Don Quixote is zeker wel dat, waarin hij een kudde schapen aanziet voor een leger. Hij en Sancho reden op een sukkeldrafje over een kale vlakte, toen zij op eenigen afstand een dichte stofwolk zagen.»De dag is gekomen,« riep de ridder uit, »de gelukkige dag, dien de fortuin mij heeft beschoren, waarop de kracht van mijn arm mij zulke overwinningen zal bezorgen, dat het verre nageslacht er nog van spreken zal. Ziet gij daarginds die stofwolk? Weet dan, dat deze wordt opgejaagd door een reusachtig leger, dat hierheen komt, en dat bestaat uit een onnoemelijk aantal volkeren.«De hersenen van den dwazen ridder waren natuurlijk volgepropt met verhalen van allerlei merkwaardige gevechten van myriaden heidenen, verhalen, waarvan, zooals wij gezien hebben, de oude romances zoo dikwijls gewag maken, en hij was verrukt, toen Sancho hem er op opmerkzaam maakte, dat twee verschillende legers van tegenovergestelde kanten schenen te naderen.»Mooi zoo«, riep Don Quixote, »dan zullen wij den zwaksten troep helpen. Gij moet weten, Sancho, dat het leger, dat ons tegemoet komt, wordt aangevoerd door den grooten Alifanfaron, Keizer van het Eiland Taprobana. De bevelhebber van het leger, dat achter ons optrekt, is zijn gezworen vijand, Pentapolin van de Opgestroopte Mouw, de Koning der Garamanten.«»Zeg eens, Heer,« vroeg Sancho, »wat is de reden van de vijandschap tusschen die twee hooge vorsten?«»Dat is in twee woorden gezegd«, antwoordde Don Quixote, »de heiden Alifanfaron heeft de onbeschaamdheid gehad naar de hand te dingen van de dochter van Pentapolin, die hem gezegd heeft, dat hij niets van hem weten wil, tenzij hij zijn valsch geloof afzweert.«»Wanneer er een gevecht op handen is«, zeide Sancho zenuwachtig,»zal ik mijn ezel maar buiten schot brengen, want ik vrees, dat hij niet veel waard is in den strijd«.»Dat is waar«, antwoordde Don Quixote. »Zoodra de ridders uit hunne zadels beginnen te vallen, zullen wij een strijdros voor u uitzoeken. Maar laten wij hunne geledereneens nagaan. Die ridder met de vergulde wapenen en het schild, waarop een gekleurde leeuw aan de voeten eener jonkvrouw ligt, is de dappere Luarcalco, Heer van de Zilveren Brug. Ginds ziet gij den machtigen Micocolembo, den grooten Hertog van Quiracië, die een wapenrusting draagt, bedekt met gouden bloemen. De reusachtige gestalte aan zijn rechterkant is de vermetele Brandabarbaran, de vorst van de Drie Arabië’s, wiens wapenrusting gemaakt is uit slangenhuid, en die als schild de poort van den tempel draagt, dien Samson verwoest heeft in zijn stervensuur. Maar onze bondgenooten komen ook naderbij. Ginds loopt Timonel van Carcaxona, Prins van NieuwBiskaje, die op zijn schild een goudkleurige kat in een rood veld draagt, met het motto »Miauw«. Naast hem rijdt Espartafilardo van het Woud, wiens blauw schild overdekt is met aspergeplanten. Maar de heidenen dringen op. Rechts ziet gij een afdeeling van hen, die uit den vriendelijken stroom Xanthus drinken; daar rijden de ruwe bergbewoners van Massilia, daar achter de gouddelvers van Arabia Felix, de verraderlijke Mundiërs, de boogschutters van Perzië, de Meden en de Parthen, die vluchtende vechten, de zwervende Arabieren en de zwarte Aethiopiërs«.»Bij mijn ziel«, riep Sancho uit, »stellig zijn uwe toovenaars weer aan den gang, want geen enkelen ridder, reus of soldaat zie ik, van al die menschen, die gij opnoemt«.»Stommeling!« riep Don Quixote uit, »luister dan naar het gehinnik der ontelbare paarden, het trompetgeschal en het tromgeroffel.«»Dat moet toovenarij zijn,« riep de verbaasde Sancho uit, »want ik hoor niets dan het geblaat van schapen«.»Verberg u dan, wanneer gij den strijd vreest,« antwoordde Don Quixote schamper. »Mijn eigen arm is mij genoeg om de overwinning te brengen aan het leger,dat ik met mijn hulp zal vereeren;« en met een luiden strijdkreet zwaaide hij zijn lans, en wierp hij zich als een razende in het veld, roepende: »Moed, dappere ridders! Dood aan den grooten ongeloovige Alifanfaron van Taprobana!« Op hetzelfde oogenblik was hij midden tusschen de schapen, links en rechts slagen uitdeelende, en met elken lansstoot een dier doorborende. De hevig vertoornde herders grepen hunne slingers, en begonnen op hem te mikken met steenen, zoo groot als hun vuist. Maar vol verachting voor deze lichte artillerie, bleef hij verwenschingen richten tot Alifanfaron, met wien hij zich verbeeldde handgemeen te zijn, toen een steen, zoo groot als een groote appel, zijne ribben trof. Daar hij meende levensgevaarlijk gewond te zijn, haalde hij de aarden flesch te voorschijn, die zijn toovermedicijn bevatte; maar juist toen hij die naar de lippen bracht, werd hij geraakt door een steen uit den slinger van een der herders, en zij werd totaal verbrijzeld; daarenboven brak de steen drie zijner tanden, en wierp hij den ridder uit het zadel. De herders, die bevreesd waren, dat zij hem gedood hadden, raapten vlug de doode schapen op en maakten zich uit de voeten, Don Quixote meer dood dan levend achterlatende.

Maar het vermakelijkste van alle avonturen van Don Quixote is zeker wel dat, waarin hij een kudde schapen aanziet voor een leger. Hij en Sancho reden op een sukkeldrafje over een kale vlakte, toen zij op eenigen afstand een dichte stofwolk zagen.

»De dag is gekomen,« riep de ridder uit, »de gelukkige dag, dien de fortuin mij heeft beschoren, waarop de kracht van mijn arm mij zulke overwinningen zal bezorgen, dat het verre nageslacht er nog van spreken zal. Ziet gij daarginds die stofwolk? Weet dan, dat deze wordt opgejaagd door een reusachtig leger, dat hierheen komt, en dat bestaat uit een onnoemelijk aantal volkeren.«

De hersenen van den dwazen ridder waren natuurlijk volgepropt met verhalen van allerlei merkwaardige gevechten van myriaden heidenen, verhalen, waarvan, zooals wij gezien hebben, de oude romances zoo dikwijls gewag maken, en hij was verrukt, toen Sancho hem er op opmerkzaam maakte, dat twee verschillende legers van tegenovergestelde kanten schenen te naderen.

»Mooi zoo«, riep Don Quixote, »dan zullen wij den zwaksten troep helpen. Gij moet weten, Sancho, dat het leger, dat ons tegemoet komt, wordt aangevoerd door den grooten Alifanfaron, Keizer van het Eiland Taprobana. De bevelhebber van het leger, dat achter ons optrekt, is zijn gezworen vijand, Pentapolin van de Opgestroopte Mouw, de Koning der Garamanten.«

»Zeg eens, Heer,« vroeg Sancho, »wat is de reden van de vijandschap tusschen die twee hooge vorsten?«

»Dat is in twee woorden gezegd«, antwoordde Don Quixote, »de heiden Alifanfaron heeft de onbeschaamdheid gehad naar de hand te dingen van de dochter van Pentapolin, die hem gezegd heeft, dat hij niets van hem weten wil, tenzij hij zijn valsch geloof afzweert.«

»Wanneer er een gevecht op handen is«, zeide Sancho zenuwachtig,»zal ik mijn ezel maar buiten schot brengen, want ik vrees, dat hij niet veel waard is in den strijd«.

»Dat is waar«, antwoordde Don Quixote. »Zoodra de ridders uit hunne zadels beginnen te vallen, zullen wij een strijdros voor u uitzoeken. Maar laten wij hunne geledereneens nagaan. Die ridder met de vergulde wapenen en het schild, waarop een gekleurde leeuw aan de voeten eener jonkvrouw ligt, is de dappere Luarcalco, Heer van de Zilveren Brug. Ginds ziet gij den machtigen Micocolembo, den grooten Hertog van Quiracië, die een wapenrusting draagt, bedekt met gouden bloemen. De reusachtige gestalte aan zijn rechterkant is de vermetele Brandabarbaran, de vorst van de Drie Arabië’s, wiens wapenrusting gemaakt is uit slangenhuid, en die als schild de poort van den tempel draagt, dien Samson verwoest heeft in zijn stervensuur. Maar onze bondgenooten komen ook naderbij. Ginds loopt Timonel van Carcaxona, Prins van NieuwBiskaje, die op zijn schild een goudkleurige kat in een rood veld draagt, met het motto »Miauw«. Naast hem rijdt Espartafilardo van het Woud, wiens blauw schild overdekt is met aspergeplanten. Maar de heidenen dringen op. Rechts ziet gij een afdeeling van hen, die uit den vriendelijken stroom Xanthus drinken; daar rijden de ruwe bergbewoners van Massilia, daar achter de gouddelvers van Arabia Felix, de verraderlijke Mundiërs, de boogschutters van Perzië, de Meden en de Parthen, die vluchtende vechten, de zwervende Arabieren en de zwarte Aethiopiërs«.

»Bij mijn ziel«, riep Sancho uit, »stellig zijn uwe toovenaars weer aan den gang, want geen enkelen ridder, reus of soldaat zie ik, van al die menschen, die gij opnoemt«.

»Stommeling!« riep Don Quixote uit, »luister dan naar het gehinnik der ontelbare paarden, het trompetgeschal en het tromgeroffel.«

»Dat moet toovenarij zijn,« riep de verbaasde Sancho uit, »want ik hoor niets dan het geblaat van schapen«.

»Verberg u dan, wanneer gij den strijd vreest,« antwoordde Don Quixote schamper. »Mijn eigen arm is mij genoeg om de overwinning te brengen aan het leger,dat ik met mijn hulp zal vereeren;« en met een luiden strijdkreet zwaaide hij zijn lans, en wierp hij zich als een razende in het veld, roepende: »Moed, dappere ridders! Dood aan den grooten ongeloovige Alifanfaron van Taprobana!« Op hetzelfde oogenblik was hij midden tusschen de schapen, links en rechts slagen uitdeelende, en met elken lansstoot een dier doorborende. De hevig vertoornde herders grepen hunne slingers, en begonnen op hem te mikken met steenen, zoo groot als hun vuist. Maar vol verachting voor deze lichte artillerie, bleef hij verwenschingen richten tot Alifanfaron, met wien hij zich verbeeldde handgemeen te zijn, toen een steen, zoo groot als een groote appel, zijne ribben trof. Daar hij meende levensgevaarlijk gewond te zijn, haalde hij de aarden flesch te voorschijn, die zijn toovermedicijn bevatte; maar juist toen hij die naar de lippen bracht, werd hij geraakt door een steen uit den slinger van een der herders, en zij werd totaal verbrijzeld; daarenboven brak de steen drie zijner tanden, en wierp hij den ridder uit het zadel. De herders, die bevreesd waren, dat zij hem gedood hadden, raapten vlug de doode schapen op en maakten zich uit de voeten, Don Quixote meer dood dan levend achterlatende.

De Helm van Mambrino.Niet minder merkwaardig is het verhaal van Cervantes, hoe Don Quixote er in slaagde, in het bezit te komen van den helm van Mambrino. Hij zag in de verte een ruiter, die op het hoofd iets droeg, dat als goud schitterde. Hij wendde zich tot Sancho, en zeide: »zie, ginds komt hij, die op het hoofd den helm van Mambrino draagt, en ik heb gezworen, dat ik dien bezitten zal.«»In werkelijkheid,« zegt Cervantes, »was het echter als volgt: Er waren in dat gedeelte van het land tweedorpen, waarvan het ééne zóó klein was, dat er zelfs geen winkel of barbier te vinden was, zoodat de barbier van het grootste dorp, ook het kleinste bediende. En toen nu iemand adergelaten, en een ander geschoren moest worden, ging de barbier daarheen, waar men hem noodig had, met zijn koperen scheerbekken, dat hij omgekeerd op het hoofd had gezet om zijn hoed te sparen, want deze was nieuw, en het regende; en daar het bekken juist gepoetst was, kon men het op verren afstand zien glinsteren. Zooals Sancho goed gezien had, bereed hij een ezel, dien Don Quixote natuurlijk voor een appelschimmel aanzag, zooals hij den barbier voor een ridder hield, en het koperen bekken voor een gouden helm; want in zijn verward brein paste zich elk voorwerp aan bij zijne romantische ideeën. Toen hij dus den armen denkbeeldigen ridder zag naderen, greep hij zijn lans of werpspies, en zonder stil te houden om zijn niets kwaads vermoedenden tegenstander toe te spreken, reed hij zoo woest op hem toe, als Rozinante hem dragen wilde, vastbesloten hem te doorboren, onderwijl luidkeels roepende: »Schurk, ellendeling, verdedig u, of geef mij oogenblikkelijk mijn rechtmatig bezit over.«De barbier, die deze vreeselijke verschijning zoo woedend op zich zag afkomen, en die in doodsangst verkeerde, dat de lans van Don Quixote hem zou doorsteken, liet zich haastig van zijn ezel op den grond glijden, stond snel weer op, en liep weg, zoo vlug als zijne voeten hem dragen konden, zijn ezel en scheerbekken achter latende.»Bij mijn ziel,« zeide Don Quixote, »de heiden, die dezen helm heeft achtergelaten, is even voorzichtig geweest als de bever, die, bemerkende, dat men hem op de hielen zit, zijn leven redt, door met de tanden datgene af te snijden, waarvan zijn natuurlijk instincthem zegt, dat het de aanleiding is tot de vervolging.« »In ieder geval is het een prachtig scheerbekken,«zeide Sancho, »en minstens acht stuivers waard.«Don Quixote zette het dadelijk op zijn hoofd, maar hij kon het visier niet vinden, en toen hij bemerkte, dat het er geen had, zeide hij: »Stellig had de heiden, voor wien de helm oorspronkelijk gemaakt werd, een reusachtig hoofd, maar helaas ontbreekt een gedeelte van het hoofddeksel.«Hierop barstte Sancho in lachen uit.»Ik denk«, vervolgde Don Quixote, »dat deze betooverde helm door een of ander toeval in handen is gekomen van iemand, die uit geldzucht, en ziende, dat hij van zuiver goud is, de ééne helft gesmolten heeft, en van de andere een hoofddeksel heeft gemaakt, dat, zooals gij terecht opmerkt, eenige overeenkomst vertoont met een scheerbekken«.

Niet minder merkwaardig is het verhaal van Cervantes, hoe Don Quixote er in slaagde, in het bezit te komen van den helm van Mambrino. Hij zag in de verte een ruiter, die op het hoofd iets droeg, dat als goud schitterde. Hij wendde zich tot Sancho, en zeide: »zie, ginds komt hij, die op het hoofd den helm van Mambrino draagt, en ik heb gezworen, dat ik dien bezitten zal.«

»In werkelijkheid,« zegt Cervantes, »was het echter als volgt: Er waren in dat gedeelte van het land tweedorpen, waarvan het ééne zóó klein was, dat er zelfs geen winkel of barbier te vinden was, zoodat de barbier van het grootste dorp, ook het kleinste bediende. En toen nu iemand adergelaten, en een ander geschoren moest worden, ging de barbier daarheen, waar men hem noodig had, met zijn koperen scheerbekken, dat hij omgekeerd op het hoofd had gezet om zijn hoed te sparen, want deze was nieuw, en het regende; en daar het bekken juist gepoetst was, kon men het op verren afstand zien glinsteren. Zooals Sancho goed gezien had, bereed hij een ezel, dien Don Quixote natuurlijk voor een appelschimmel aanzag, zooals hij den barbier voor een ridder hield, en het koperen bekken voor een gouden helm; want in zijn verward brein paste zich elk voorwerp aan bij zijne romantische ideeën. Toen hij dus den armen denkbeeldigen ridder zag naderen, greep hij zijn lans of werpspies, en zonder stil te houden om zijn niets kwaads vermoedenden tegenstander toe te spreken, reed hij zoo woest op hem toe, als Rozinante hem dragen wilde, vastbesloten hem te doorboren, onderwijl luidkeels roepende: »Schurk, ellendeling, verdedig u, of geef mij oogenblikkelijk mijn rechtmatig bezit over.«

De barbier, die deze vreeselijke verschijning zoo woedend op zich zag afkomen, en die in doodsangst verkeerde, dat de lans van Don Quixote hem zou doorsteken, liet zich haastig van zijn ezel op den grond glijden, stond snel weer op, en liep weg, zoo vlug als zijne voeten hem dragen konden, zijn ezel en scheerbekken achter latende.

»Bij mijn ziel,« zeide Don Quixote, »de heiden, die dezen helm heeft achtergelaten, is even voorzichtig geweest als de bever, die, bemerkende, dat men hem op de hielen zit, zijn leven redt, door met de tanden datgene af te snijden, waarvan zijn natuurlijk instincthem zegt, dat het de aanleiding is tot de vervolging.« »In ieder geval is het een prachtig scheerbekken,«zeide Sancho, »en minstens acht stuivers waard.«

Don Quixote zette het dadelijk op zijn hoofd, maar hij kon het visier niet vinden, en toen hij bemerkte, dat het er geen had, zeide hij: »Stellig had de heiden, voor wien de helm oorspronkelijk gemaakt werd, een reusachtig hoofd, maar helaas ontbreekt een gedeelte van het hoofddeksel.«

Hierop barstte Sancho in lachen uit.

»Ik denk«, vervolgde Don Quixote, »dat deze betooverde helm door een of ander toeval in handen is gekomen van iemand, die uit geldzucht, en ziende, dat hij van zuiver goud is, de ééne helft gesmolten heeft, en van de andere een hoofddeksel heeft gemaakt, dat, zooals gij terecht opmerkt, eenige overeenkomst vertoont met een scheerbekken«.

Het Avontuur van de Windmolens.Het bekendste, zij het dan ook niet het vermakelijkste avontuur van Don Quixote, is zeker wel dat van de windmolens. De uitdrukking »vechten met windmolens«, is spreekwoordelijk geworden. De zwakzinnige Don en zijn schildknaap waren bij een vlakte gekomen, waar dertig à veertig windmolens stonden, en zoodra Don Quixote hen in het oog kreeg, riep hij uit: »De fortuin behartigt onze belangen beter, dan wij het hadden kunnen wenschen. Zie Sancho, daar zijn minstens dertig woeste reuzen met wie ik strijden wil, en op wie wij een rijken buit zullen veroveren«.»Welke reuzen?« vroeg Sancho Panza.»Die gij daarginds ziet«, antwoordde Don Quixote, »met hunne lange, uitgestrekte armen«.»Met uw verlof, heer«, zeide de schildknaap, »die dingen daar zijn geen reuzen, maar windmolens.«»Ach Sancho,« zeide Don Quixote, »wat zijt gij toch slecht op de hoogte van ridderavonturen; ik zeg u, dat het reuzen zijn, dus, als ge bang zijt, verstop u dan, en zeg uwe gebeden op, want ik heb besloten den ongelijken strijd tegen hen allen te ondernemen«. En na deze woorden gaf hij zijn paard de sporen, onder het geroep van: »Blijft staan, verachtelijke wezens, en vlucht niet lafhartig voor een enkelen ridder, die den moed heeft, u allen te bestrijden!« Op hetzelfde oogenblik stak de wind op, en de molenwieken begonnen te draaien, waarop de Don luidkeels uitriep: »Ellendige heidenen, al beweegt gij meer armen dan de reus Briareus, toch zult gijgestraftworden voor uw onbeschaamdheid!«Daarna wijdde hij een eerbiedige gedachte aan zijn geliefde, en wierp zich op den eersten windmolen, waarvan hij met zijn speer een wiek dóorboorde. De wieken hielden echter niet stil, maar trokken den ridder met zijn paard de lucht in, totdat eindelijk de lans in stukken brak, en Rozinante met haar meester van een flinke hoogte naar beneden tuimelde.SanchoPanzakwam dadelijk op den gevallen ridder toeloopen, die er leelijk gehavend uitzag.»Ach, uw genade,« riep hij uit,»heb ik u niet gezegd, dat het windmolens waren, en dat alleen iemand, die windmolens in zijn hoofd heeft, er anders over denken kon.«»Houd je mond!« antwoordde Don Quixote, die erg van streek was door den val; »ik ben ervan overtuigd, dat die vervloekte toovenaar Freston, die mij voortdurend vervolgt, deze reuzen in windmolens veranderd heeft. Maar let eens op: ten slotte zullen al zijne listen en gemeene streken machteloos blijken tegenover mijn scherp zwaard.«

Het bekendste, zij het dan ook niet het vermakelijkste avontuur van Don Quixote, is zeker wel dat van de windmolens. De uitdrukking »vechten met windmolens«, is spreekwoordelijk geworden. De zwakzinnige Don en zijn schildknaap waren bij een vlakte gekomen, waar dertig à veertig windmolens stonden, en zoodra Don Quixote hen in het oog kreeg, riep hij uit: »De fortuin behartigt onze belangen beter, dan wij het hadden kunnen wenschen. Zie Sancho, daar zijn minstens dertig woeste reuzen met wie ik strijden wil, en op wie wij een rijken buit zullen veroveren«.

»Welke reuzen?« vroeg Sancho Panza.

»Die gij daarginds ziet«, antwoordde Don Quixote, »met hunne lange, uitgestrekte armen«.

»Met uw verlof, heer«, zeide de schildknaap, »die dingen daar zijn geen reuzen, maar windmolens.«

»Ach Sancho,« zeide Don Quixote, »wat zijt gij toch slecht op de hoogte van ridderavonturen; ik zeg u, dat het reuzen zijn, dus, als ge bang zijt, verstop u dan, en zeg uwe gebeden op, want ik heb besloten den ongelijken strijd tegen hen allen te ondernemen«. En na deze woorden gaf hij zijn paard de sporen, onder het geroep van: »Blijft staan, verachtelijke wezens, en vlucht niet lafhartig voor een enkelen ridder, die den moed heeft, u allen te bestrijden!« Op hetzelfde oogenblik stak de wind op, en de molenwieken begonnen te draaien, waarop de Don luidkeels uitriep: »Ellendige heidenen, al beweegt gij meer armen dan de reus Briareus, toch zult gijgestraftworden voor uw onbeschaamdheid!«

Daarna wijdde hij een eerbiedige gedachte aan zijn geliefde, en wierp zich op den eersten windmolen, waarvan hij met zijn speer een wiek dóorboorde. De wieken hielden echter niet stil, maar trokken den ridder met zijn paard de lucht in, totdat eindelijk de lans in stukken brak, en Rozinante met haar meester van een flinke hoogte naar beneden tuimelde.

SanchoPanzakwam dadelijk op den gevallen ridder toeloopen, die er leelijk gehavend uitzag.

»Ach, uw genade,« riep hij uit,»heb ik u niet gezegd, dat het windmolens waren, en dat alleen iemand, die windmolens in zijn hoofd heeft, er anders over denken kon.«

»Houd je mond!« antwoordde Don Quixote, die erg van streek was door den val; »ik ben ervan overtuigd, dat die vervloekte toovenaar Freston, die mij voortdurend vervolgt, deze reuzen in windmolens veranderd heeft. Maar let eens op: ten slotte zullen al zijne listen en gemeene streken machteloos blijken tegenover mijn scherp zwaard.«

De Geschiedenis van den Gevangene.Een van de merkwaardigste verhalen uit de geschiedenis van Don Quixote is dat van den gevangene, dien de held in een herberg ontmoet. Dit verhaal is misschien niet een volkomen getrouw verslag van Cervantes’ eigen gevangenschap onder de Moorsche zeeroovers, maar het is er toch zeker door geïnspireerd.Op den 26en September 1575 werd het vaartuigSol, waarop Cervantes als vrijwilliger diende in de buurt van Marseille, gescheiden van het overige gedeelte van het Spaansche eskadron en ontmoette een vloot van Moorsche zeeroovers, wien het na een wanhopigen tegenstand in handen viel. Cervantes zelf werd als slaaf verkocht aan een zekeren Dali Mami, een Grieksch afvallige, die op zijn gevangene eenige zeer vleiende brieven vond van Aartshertog Johan van Oostenrijk en den Hertog van Sessa. De aard dezer brieven deed zijn nieuwen meester vermoeden, dat Cervantes een persoon van gewicht was, en dat hij waarschijnlijk wel in staat zou zijn, een hoogen losprijs te betalen. Maar hoewel de grooten der aarde dikwijls zeer gaarne bereid zijn, het genie te beloonen met welsprekende getuigschriften, die hun niets kosten dan wat papier en inkt, zijn zij meestal volstrekt niet zoo vlug met het neertellen van groote sommen gelds, om hunne lofspraken meer klem bij te zetten, zoodat Cervantes in gevangenschap moest blijven zuchten. In 1576 gelukte het hem, met andere gevangenen te vluchten. Maar hun Moorsche gids bedroog hen, en zij waren door den honger gedwongen, naar Algiers terug te keeren. Het volgend jaar werd de broeder van Cervantes bevrijd, en deze rustte een schip uit, om Miguel en zijne vrienden te ontvoeren. Intusschen had de schrijver van Don Quixote vriendschap gesloten met een Spaansch afvallige, een Navarreeschen tuinman, Juan genaamd.Samen groeven zij in een tuin, die dicht bij de zee gelegen was, een hol, en daarin verborgen zij één voor één veertien Christenslaven, die gedurende verscheidene maanden in het geheim gevoed werden, geholpen door een anderen heiden, El Dorador genaamd. Het vaartuig, dat door Rodrigo de Cervantes gezonden was, lag bij de kust, en was op het punt de slaven, die in het hol verborgen waren, op te nemen, toen een Moorsche visschersboot voorbij voer, die de bevrijders zoodanig verschrikte, dat zij weer zee moesten kiezen. Intusschen had de valsche El Dorador het plan verraden aan Hassan Pasha, den Dey van Algiers, en toen verscheidenen der bevrijders ten tweeden male landden, om de vluchtelingen aan boord te nemen, omsingelden de troepen van den Dey den tuin, en het geheele gezelschap Christenen werd gevangen genomen. Cervantes nam, met de groote edelmoedigheid, die zijn geheele leven kenmerkte, de volle verantwoordelijkheid voor de samenzwering op zich. Toen hij gebonden voor Hassan gesleept werd, volhardde hij in zijn verklaring; en ofschoon de ongelukkige tuinman opgehangen werd, besloot Hassan Cervantes te sparen. Om een reden, die slechts hemzelf bekend was, kocht Hassan den dichter voor vijfhonderd kronen van Dali Mami. Misschien verwachtte de tiran een geweldigen losprijs van iemand, wiens waardig optreden zeker niet heeft nagelaten, indruk op hem te maken. Maar hoe het zij, Cervantes begon dadelijk een derde plan tot ontvluchting te smeden. Hij zond een brief aan den Spaanschen Gouverneur van Oran, wien hij om hulp vroeg. Maar deze brief werd onderschept, en de dichter werd tot tweeduizend stokslagen veroordeeld, die hij echter nooit heeft gekregen. Cervantes kwam toen op het denkbeeld, de Christenbevolking van Algiers over te halen tot een opstand, waarbij zij zich zouden meestermaken van de stad. Bij dit plan werd hij ondersteund door eenige kooplieden uit Valencia. Maar zijn opzet werd verijdeld door het verraad van een Dominikaner monnik, en de Valenciërs, die de gevolgen voor zich vreesden, smeekten Cervantes te vluchten op een schip, dat op het punt stond, naar Spanje te vertrekken. Maar Cervantes weigerde zijne vrienden in den steek te laten, en toen hij nogmaals voor Hassan gesleept werd, met het koord van den beul om den nek, en men hem dreigde met een onmiddellijken dood, indien hij de namen zijner medeplichtigen niet wilde noemen, was hij evenmin te bewegen, hen te verraden.Intusschen stelde zijn familie alles in het werk om hem te bevrijden; en om medelijden op te wekken, met het doel, den losprijs gemakkelijker bijeen te brengen, gaf zijn moeder zich uit voor een weduwe, ofschoon haar echtgenoot, een hoog bejaard geneesheer, nog in leven was. Met geweldige moeite verzamelden zijne verwanten tweehonderdvijftig dukaten, die zij uitbetaalden aan een monnik, die geregeld naar Algiers ging; maar Hassan weigerde dit aan te nemen, daar hij voor een gevangene van hoogen rang, Palafox genaamd, duizend dukaten eischte. Het schijnt, dat de monnik als officieel tusschenpersoon optrad, en toen Hassan bemerkte, dat hij niet meer dan vijfhonderd dukaten voor Palafox betalen wilde, bood hij aan, Cervantes vrij te laten voor deze som, bij wijze van koopje. Op deze wijze werd de schrijver van Don Quixote, na vijf jaren van slavernij in vrijheid gesteld, en hij keerde naar zijn vaderland terug. Maar zoodra de Dominikaner monnik, die het ontvluchtingsplan aan Hassan verraden had, hoorde, dat hij in Spanje geland was, begon hij, bevreesd, dat Cervantes hem wegens verraad zou aanklagen, valsche berichten over zijn levenswandel te verspreiden. Cervantes was echter volkomen in staat,deze berichten tegen te spreken, en zijn heldenmoed als leider der gevangenen vond algemeene erkenning. Deze geschiedenis, waarvoor Cervantes het twijfelachtige voorrecht had, persoonlijk de »lokale kleur« te hebben kunnen verzamelen, wordt Don Quixote verteld door een ontvluchten slaaf, die met zijn Moorsche geliefde in de herberg aankwam, waar de Ridder van de Droevige Figuur verblijf hield. Ik zal mij houden aan den verhaaltrant van Cervantes, die in de eerste persoon spreekt. Maar daar dit verhaal een belangrijk stuk van het eerste deel van zijn beroemd boek inneemt, ben ik wel genoodzaakt, het aanmerkelijk te bekorten.»Mijn familie stamt uit de bergen van Leon, en ofschoon mijn vader een flink inkomen had, was hij weinig overlegzaam geweest, en mijne broeders en ik waren reeds op jeugdigen leeftijd gedwongen, ons fortuin te zoeken. Een van mijne broeders besloot naar Indië te gaan, de jongste werd priester, en ik wilde soldaat worden. Met duizend dukaten in mijn zak, reisde ik naar Alicante, waar ik mij inscheepte naar Genua. Vandaar trok ik naar Milaan, waar ik mij bij het leger van den machtigen Hertog van Alva voegde, onder wien ik in Vlaanderen diende. Eenigen tijd nadat ik in dat land was gekomen, hoorde ik, dat Paus Pius I een verbond met Spanje had gesloten tegen de Turken, die juist het eiland Cyprus op de Venetianen veroverd hadden. Toen ik vernam, dat aan Aartshertog Johan v. Oostenrijk de leiding van deze onderneming was opgedragen, keerde ik naar Italië terug, en nam ik dienst in zijn leger; ik nam deel aan den grooten slag van Lepanto, bij welke gelegenheid de fabel van onoverwinnelijkheid der Turken, die zoolang deChristenenmisleid had, een einde vond. Maar inplaats van te kunnen bijdragen tot deze overwinning, was ik zoo ongelukkig gevangen genomen te worden bij hetgevecht. Nadat Rehali, de vermetele zeeroover en Koning van Algiers, de galeiCapitanavan Malta genomen had, kwam het schip van Andrea Doria, waarop ik dienst deed, de bemanning te hulp. Ik sprong aan boord van het vijandelijk vaartuig, dat er echter in slaagde, zich los te maken van de enterhaken, die men uitgeworpen had en ik was in een oogenblik omringd door vijanden, die mij overmeesterden. Ik werd naar Constantinopel gevoerd, en kwam als slaaf op de veroverdeCapitanate Navarino. Daar ik mijn vader niet wilde vragen een losprijs voor mij te verzamelen, zond ik hem geen bericht over mijne omstandigheden. Toen mijn meester Vehali stierf, kwam ik in handen van een Venetiaansch afvallige, Azanaga genaamd, die naar Algiers voer, waar ik in de gevangenis werd gezet. Daar men dacht, dat er wel een losprijs voor mij zou worden betaald, zetten de Mooren mijineenbagnio, en werd ik niet gedwongen tot arbeiden zooals die gevangenen voor wie geen hoop op vrijheid bestond. Op de binnenplaats der gevangenis zagen de vensters uit van het huis van een rijken Moor, en op zekeren dag, toen ik daar rondliep, verscheen er uit één dier vensters een lange stok, waaraan een linnen zak was gebonden. Deze zak werd heen en weer bewogen, alsof men verwachtte, dat iemand haar grijpen zou, en een van ons ging er dadelijk onder staan om te wachten totdat de stok weer zou dalen. Maar juist toen hij hem grijpen wilde, werd de stok weer omhoog getrokken en zijwaarts heen en weer bewogen, als bij een ontkenning. Een tweede mijner makkers trad naar voren, maar had evenmin succes. Dit ziende, besloot ik mijn geluk ook eens te beproeven, en toen ik onder den stok kwam, viel hij voor mijne voeten op den grond. Ik maakte de lap los, en vond er ongeveer tien gouden munten, zoogenaamdezianins, in gebonden. Ik nam het geld, brakden stok, en keek naar boven, waar ik een blanke hand zag, die haastig het venster sloot. Korten tijd daarna vertoonde men uit hetzelfde venster een klein houten kruis, en hieruit maakten wij op, dat een of andere Christenvrouw in dat huis gevangen gehouden werd. Maar de blankheid van de hand en de kostbaarheid der armbanden brachten ons op het denkbeeld, dat wij misschien te doen hadden met een Christen jonkvrouw, die tot den Mohammedaanschen godsdienst was overgegaan.Gedurende de eerstvolgende weken kregen wij geen verdere bewijzen van de aanwezigheid der jonkvrouw, ofschoon wij nauwkeurig op het venster letten; maar wij vernamen, dat het huis behoorde aan een hooggeplaatsten Moor, Agimorato geheeten. Maar na ruim veertien dagen verscheen de stok opnieuw, en dit keer bevatte de linnen zak niet minder dan veertig kronen van Spaansch goud, met een brief in Arabische letters, waarboven een groot kruis geteekend was. Maar geen van ons verstond Arabisch, en het was niet gemakkelijk iemand te vinden, die den brief voor ons vertalen kon. Eindelijk besloot ik een Moor uit Murcia in mijn vertrouwen te nemen, die mij reeds vele bewijzen van zijn goede gezindheid had geschonken. Hij was bereid den brief voor mij te vertalen, en zoo hoorde ik, dat de inhoud als volgt luidde:»Als kind had ik een Christenvoedster, die mij veel over uw godsdienst leerde, voornamelijk van Lela Marien, die gij de Maagd noemt. Toen mijn goede slavin gestorven was, verscheen zij mij in den droom, en beval mij, naar het land der Christenen te gaan, om de Maagd te leeren kennen, die mij zeer genegen was. Ik heb vanuit dit venster vele Christenen gezien, maar in geen hunner had ik dat groote vertrouwen, dat ik in u heb. Ik ben jong en schoon, en beschik over veel geld en andere kostbaarheden. Ik smeek u, overweeg de mogelijkheidmet mij te vluchten, en wanneer wij in uw vaderland zijn aangekomen, zult gij mijn echtgenoot worden, wanneer gij dat begeert. Maar indien gij dit niet wenscht, zijt gij geheel vrij, want de Maagd zal mij wel een echtgenoot schenken. Spreek geen enkelen Moor over dezen brief, want zij zijn allen onbetrouwbaar«.De heiden, wien ik den brief ter vertaling had gegeven, beloofde, dat hij ons naar zijne beste krachten helpen zou, wanneer wij zouden trachten te vluchten; en in ons aller hart werd de hoop weer levendig, want wij begrepen, dat de invloed en de geldmiddelen der jonkvrouw, die vriendschap voor mij had opgevat, ons van groot nut zouden kunnen zijn bij onze pogingen tot ontvluchting. Ik dicteerde den afvallige een antwoord, dat hij in het Arabisch vertaalde, zoodat ik in de gelegenheid was, de jonkvrouw mijne diensten en die mijner makkers aan te bieden, en haar op mijn woord van Christen beloofde, haar te zullen huwen. Spoedig daarna werd de stok weer uit het venster neergelaten. Ik bevestigde er den brief aan, waarna hij weder omhoog werd gehaald. Dien nacht beraadslaagden wij gevangenen, over de beste wijze tot ontvluchten, en eindelijk besloten wij het antwoord van Zoraida (wij hadden ontdekt, dat dit de naam der jonkvrouw was) af te wachten, daar wij ervan overtuigd waren, dat niemand beter dan zij ons zou kunnen raden. Gedurende eenige dagen was hetbagniovol menschen, en al dien tijd bleef de stok onzichtbaar; maar toen wij wederom aan onszelf waren overgelaten, werd hij weder uit het raam gestoken, en dit keer bevatte de zak een brief en honderd gouden kronen. De afvallige vertaalde den brief voor ons, waarin ons werd medegedeeld, dat de schrijfster wel is waar geen ontvluchtingsplan kon beramen, maar dat zij ons voldoende geld kon verschaffen voor onzen losprijs. Zij opperde het plan, dat, wanneerwij zóó onze vrijheid herkregen hadden, één van ons naar Spanje zou gaan, daar een schip zou koopen, en de anderen zou komen halen. Zij eindigde met de mededeeling, dat zij binnenkort met haar vader naar buiten zou vertrekken, en dat zij den geheelen zomer in een landhuis in de nabijheid der zee zou wonen, en zij gaf een nauwkeurige beschrijving van de ligging en omgeving van dit zomerverblijf.Elk onzer verklaarde zich bereid naar Spanje te gaan voor den aankoop van het schip, dat de anderen bevrijden zou; maar de afvallige, die in dit opzicht een man van ondervinding was, verzette zich hiertegen, want hij had teveel van zulke ondernemingen zien mislukken, doordat men op een enkelen persoon vertrouwd had. Hij bood dus aan een schip in Algiers te koopen; dan zou hij zich als koopman voordoen, en op deze wijze zou het hem mogelijk zijn, ons uit hetbagnioen het vijandelijk land weg te voeren. Intusschen antwoordde ik Zoraida, dat wij allen haar raad zouden opvolgen, en hierop gaf zij ons door middel van den stok, nogmaals tweeduizend gouden kronen. Hiervan gaven wij den afvallige vijfhonderd kronen om een schip te koopen, en door de goede diensten van een koopman uit Valencia verkreeg ik mijn vrijheid voor achthonderd kronen. Maar op raad van dezen koopman werd die som niet dadelijk aan den Dey uitbetaald, opdat zijn argwaan niet gewekt zou worden; wij deelden hem dus mede, dat het geld binnenkort uit Spanje zou worden gezonden, en intusschen kreeg ik, op mijn eerewoord, verlof, in het huis van den Valenciaanschen koopman te blijven. Voordat Zoraida naar het buitenverblijf haars vaders vertrok, gaf zij ons nog duizend kronen; deze gift was vergezeld van een brief, waarin zij ons vertelde, dat zij de sleutels van haar vaders schatkamer in bewaring had; en ditmaal nam ik maatregelen, om drie mijner makkers los te koopen.

Een van de merkwaardigste verhalen uit de geschiedenis van Don Quixote is dat van den gevangene, dien de held in een herberg ontmoet. Dit verhaal is misschien niet een volkomen getrouw verslag van Cervantes’ eigen gevangenschap onder de Moorsche zeeroovers, maar het is er toch zeker door geïnspireerd.

Op den 26en September 1575 werd het vaartuigSol, waarop Cervantes als vrijwilliger diende in de buurt van Marseille, gescheiden van het overige gedeelte van het Spaansche eskadron en ontmoette een vloot van Moorsche zeeroovers, wien het na een wanhopigen tegenstand in handen viel. Cervantes zelf werd als slaaf verkocht aan een zekeren Dali Mami, een Grieksch afvallige, die op zijn gevangene eenige zeer vleiende brieven vond van Aartshertog Johan van Oostenrijk en den Hertog van Sessa. De aard dezer brieven deed zijn nieuwen meester vermoeden, dat Cervantes een persoon van gewicht was, en dat hij waarschijnlijk wel in staat zou zijn, een hoogen losprijs te betalen. Maar hoewel de grooten der aarde dikwijls zeer gaarne bereid zijn, het genie te beloonen met welsprekende getuigschriften, die hun niets kosten dan wat papier en inkt, zijn zij meestal volstrekt niet zoo vlug met het neertellen van groote sommen gelds, om hunne lofspraken meer klem bij te zetten, zoodat Cervantes in gevangenschap moest blijven zuchten. In 1576 gelukte het hem, met andere gevangenen te vluchten. Maar hun Moorsche gids bedroog hen, en zij waren door den honger gedwongen, naar Algiers terug te keeren. Het volgend jaar werd de broeder van Cervantes bevrijd, en deze rustte een schip uit, om Miguel en zijne vrienden te ontvoeren. Intusschen had de schrijver van Don Quixote vriendschap gesloten met een Spaansch afvallige, een Navarreeschen tuinman, Juan genaamd.Samen groeven zij in een tuin, die dicht bij de zee gelegen was, een hol, en daarin verborgen zij één voor één veertien Christenslaven, die gedurende verscheidene maanden in het geheim gevoed werden, geholpen door een anderen heiden, El Dorador genaamd. Het vaartuig, dat door Rodrigo de Cervantes gezonden was, lag bij de kust, en was op het punt de slaven, die in het hol verborgen waren, op te nemen, toen een Moorsche visschersboot voorbij voer, die de bevrijders zoodanig verschrikte, dat zij weer zee moesten kiezen. Intusschen had de valsche El Dorador het plan verraden aan Hassan Pasha, den Dey van Algiers, en toen verscheidenen der bevrijders ten tweeden male landden, om de vluchtelingen aan boord te nemen, omsingelden de troepen van den Dey den tuin, en het geheele gezelschap Christenen werd gevangen genomen. Cervantes nam, met de groote edelmoedigheid, die zijn geheele leven kenmerkte, de volle verantwoordelijkheid voor de samenzwering op zich. Toen hij gebonden voor Hassan gesleept werd, volhardde hij in zijn verklaring; en ofschoon de ongelukkige tuinman opgehangen werd, besloot Hassan Cervantes te sparen. Om een reden, die slechts hemzelf bekend was, kocht Hassan den dichter voor vijfhonderd kronen van Dali Mami. Misschien verwachtte de tiran een geweldigen losprijs van iemand, wiens waardig optreden zeker niet heeft nagelaten, indruk op hem te maken. Maar hoe het zij, Cervantes begon dadelijk een derde plan tot ontvluchting te smeden. Hij zond een brief aan den Spaanschen Gouverneur van Oran, wien hij om hulp vroeg. Maar deze brief werd onderschept, en de dichter werd tot tweeduizend stokslagen veroordeeld, die hij echter nooit heeft gekregen. Cervantes kwam toen op het denkbeeld, de Christenbevolking van Algiers over te halen tot een opstand, waarbij zij zich zouden meestermaken van de stad. Bij dit plan werd hij ondersteund door eenige kooplieden uit Valencia. Maar zijn opzet werd verijdeld door het verraad van een Dominikaner monnik, en de Valenciërs, die de gevolgen voor zich vreesden, smeekten Cervantes te vluchten op een schip, dat op het punt stond, naar Spanje te vertrekken. Maar Cervantes weigerde zijne vrienden in den steek te laten, en toen hij nogmaals voor Hassan gesleept werd, met het koord van den beul om den nek, en men hem dreigde met een onmiddellijken dood, indien hij de namen zijner medeplichtigen niet wilde noemen, was hij evenmin te bewegen, hen te verraden.

Intusschen stelde zijn familie alles in het werk om hem te bevrijden; en om medelijden op te wekken, met het doel, den losprijs gemakkelijker bijeen te brengen, gaf zijn moeder zich uit voor een weduwe, ofschoon haar echtgenoot, een hoog bejaard geneesheer, nog in leven was. Met geweldige moeite verzamelden zijne verwanten tweehonderdvijftig dukaten, die zij uitbetaalden aan een monnik, die geregeld naar Algiers ging; maar Hassan weigerde dit aan te nemen, daar hij voor een gevangene van hoogen rang, Palafox genaamd, duizend dukaten eischte. Het schijnt, dat de monnik als officieel tusschenpersoon optrad, en toen Hassan bemerkte, dat hij niet meer dan vijfhonderd dukaten voor Palafox betalen wilde, bood hij aan, Cervantes vrij te laten voor deze som, bij wijze van koopje. Op deze wijze werd de schrijver van Don Quixote, na vijf jaren van slavernij in vrijheid gesteld, en hij keerde naar zijn vaderland terug. Maar zoodra de Dominikaner monnik, die het ontvluchtingsplan aan Hassan verraden had, hoorde, dat hij in Spanje geland was, begon hij, bevreesd, dat Cervantes hem wegens verraad zou aanklagen, valsche berichten over zijn levenswandel te verspreiden. Cervantes was echter volkomen in staat,deze berichten tegen te spreken, en zijn heldenmoed als leider der gevangenen vond algemeene erkenning. Deze geschiedenis, waarvoor Cervantes het twijfelachtige voorrecht had, persoonlijk de »lokale kleur« te hebben kunnen verzamelen, wordt Don Quixote verteld door een ontvluchten slaaf, die met zijn Moorsche geliefde in de herberg aankwam, waar de Ridder van de Droevige Figuur verblijf hield. Ik zal mij houden aan den verhaaltrant van Cervantes, die in de eerste persoon spreekt. Maar daar dit verhaal een belangrijk stuk van het eerste deel van zijn beroemd boek inneemt, ben ik wel genoodzaakt, het aanmerkelijk te bekorten.

»Mijn familie stamt uit de bergen van Leon, en ofschoon mijn vader een flink inkomen had, was hij weinig overlegzaam geweest, en mijne broeders en ik waren reeds op jeugdigen leeftijd gedwongen, ons fortuin te zoeken. Een van mijne broeders besloot naar Indië te gaan, de jongste werd priester, en ik wilde soldaat worden. Met duizend dukaten in mijn zak, reisde ik naar Alicante, waar ik mij inscheepte naar Genua. Vandaar trok ik naar Milaan, waar ik mij bij het leger van den machtigen Hertog van Alva voegde, onder wien ik in Vlaanderen diende. Eenigen tijd nadat ik in dat land was gekomen, hoorde ik, dat Paus Pius I een verbond met Spanje had gesloten tegen de Turken, die juist het eiland Cyprus op de Venetianen veroverd hadden. Toen ik vernam, dat aan Aartshertog Johan v. Oostenrijk de leiding van deze onderneming was opgedragen, keerde ik naar Italië terug, en nam ik dienst in zijn leger; ik nam deel aan den grooten slag van Lepanto, bij welke gelegenheid de fabel van onoverwinnelijkheid der Turken, die zoolang deChristenenmisleid had, een einde vond. Maar inplaats van te kunnen bijdragen tot deze overwinning, was ik zoo ongelukkig gevangen genomen te worden bij hetgevecht. Nadat Rehali, de vermetele zeeroover en Koning van Algiers, de galeiCapitanavan Malta genomen had, kwam het schip van Andrea Doria, waarop ik dienst deed, de bemanning te hulp. Ik sprong aan boord van het vijandelijk vaartuig, dat er echter in slaagde, zich los te maken van de enterhaken, die men uitgeworpen had en ik was in een oogenblik omringd door vijanden, die mij overmeesterden. Ik werd naar Constantinopel gevoerd, en kwam als slaaf op de veroverdeCapitanate Navarino. Daar ik mijn vader niet wilde vragen een losprijs voor mij te verzamelen, zond ik hem geen bericht over mijne omstandigheden. Toen mijn meester Vehali stierf, kwam ik in handen van een Venetiaansch afvallige, Azanaga genaamd, die naar Algiers voer, waar ik in de gevangenis werd gezet. Daar men dacht, dat er wel een losprijs voor mij zou worden betaald, zetten de Mooren mijineenbagnio, en werd ik niet gedwongen tot arbeiden zooals die gevangenen voor wie geen hoop op vrijheid bestond. Op de binnenplaats der gevangenis zagen de vensters uit van het huis van een rijken Moor, en op zekeren dag, toen ik daar rondliep, verscheen er uit één dier vensters een lange stok, waaraan een linnen zak was gebonden. Deze zak werd heen en weer bewogen, alsof men verwachtte, dat iemand haar grijpen zou, en een van ons ging er dadelijk onder staan om te wachten totdat de stok weer zou dalen. Maar juist toen hij hem grijpen wilde, werd de stok weer omhoog getrokken en zijwaarts heen en weer bewogen, als bij een ontkenning. Een tweede mijner makkers trad naar voren, maar had evenmin succes. Dit ziende, besloot ik mijn geluk ook eens te beproeven, en toen ik onder den stok kwam, viel hij voor mijne voeten op den grond. Ik maakte de lap los, en vond er ongeveer tien gouden munten, zoogenaamdezianins, in gebonden. Ik nam het geld, brakden stok, en keek naar boven, waar ik een blanke hand zag, die haastig het venster sloot. Korten tijd daarna vertoonde men uit hetzelfde venster een klein houten kruis, en hieruit maakten wij op, dat een of andere Christenvrouw in dat huis gevangen gehouden werd. Maar de blankheid van de hand en de kostbaarheid der armbanden brachten ons op het denkbeeld, dat wij misschien te doen hadden met een Christen jonkvrouw, die tot den Mohammedaanschen godsdienst was overgegaan.

Gedurende de eerstvolgende weken kregen wij geen verdere bewijzen van de aanwezigheid der jonkvrouw, ofschoon wij nauwkeurig op het venster letten; maar wij vernamen, dat het huis behoorde aan een hooggeplaatsten Moor, Agimorato geheeten. Maar na ruim veertien dagen verscheen de stok opnieuw, en dit keer bevatte de linnen zak niet minder dan veertig kronen van Spaansch goud, met een brief in Arabische letters, waarboven een groot kruis geteekend was. Maar geen van ons verstond Arabisch, en het was niet gemakkelijk iemand te vinden, die den brief voor ons vertalen kon. Eindelijk besloot ik een Moor uit Murcia in mijn vertrouwen te nemen, die mij reeds vele bewijzen van zijn goede gezindheid had geschonken. Hij was bereid den brief voor mij te vertalen, en zoo hoorde ik, dat de inhoud als volgt luidde:

»Als kind had ik een Christenvoedster, die mij veel over uw godsdienst leerde, voornamelijk van Lela Marien, die gij de Maagd noemt. Toen mijn goede slavin gestorven was, verscheen zij mij in den droom, en beval mij, naar het land der Christenen te gaan, om de Maagd te leeren kennen, die mij zeer genegen was. Ik heb vanuit dit venster vele Christenen gezien, maar in geen hunner had ik dat groote vertrouwen, dat ik in u heb. Ik ben jong en schoon, en beschik over veel geld en andere kostbaarheden. Ik smeek u, overweeg de mogelijkheidmet mij te vluchten, en wanneer wij in uw vaderland zijn aangekomen, zult gij mijn echtgenoot worden, wanneer gij dat begeert. Maar indien gij dit niet wenscht, zijt gij geheel vrij, want de Maagd zal mij wel een echtgenoot schenken. Spreek geen enkelen Moor over dezen brief, want zij zijn allen onbetrouwbaar«.

De heiden, wien ik den brief ter vertaling had gegeven, beloofde, dat hij ons naar zijne beste krachten helpen zou, wanneer wij zouden trachten te vluchten; en in ons aller hart werd de hoop weer levendig, want wij begrepen, dat de invloed en de geldmiddelen der jonkvrouw, die vriendschap voor mij had opgevat, ons van groot nut zouden kunnen zijn bij onze pogingen tot ontvluchting. Ik dicteerde den afvallige een antwoord, dat hij in het Arabisch vertaalde, zoodat ik in de gelegenheid was, de jonkvrouw mijne diensten en die mijner makkers aan te bieden, en haar op mijn woord van Christen beloofde, haar te zullen huwen. Spoedig daarna werd de stok weer uit het venster neergelaten. Ik bevestigde er den brief aan, waarna hij weder omhoog werd gehaald. Dien nacht beraadslaagden wij gevangenen, over de beste wijze tot ontvluchten, en eindelijk besloten wij het antwoord van Zoraida (wij hadden ontdekt, dat dit de naam der jonkvrouw was) af te wachten, daar wij ervan overtuigd waren, dat niemand beter dan zij ons zou kunnen raden. Gedurende eenige dagen was hetbagniovol menschen, en al dien tijd bleef de stok onzichtbaar; maar toen wij wederom aan onszelf waren overgelaten, werd hij weder uit het raam gestoken, en dit keer bevatte de zak een brief en honderd gouden kronen. De afvallige vertaalde den brief voor ons, waarin ons werd medegedeeld, dat de schrijfster wel is waar geen ontvluchtingsplan kon beramen, maar dat zij ons voldoende geld kon verschaffen voor onzen losprijs. Zij opperde het plan, dat, wanneerwij zóó onze vrijheid herkregen hadden, één van ons naar Spanje zou gaan, daar een schip zou koopen, en de anderen zou komen halen. Zij eindigde met de mededeeling, dat zij binnenkort met haar vader naar buiten zou vertrekken, en dat zij den geheelen zomer in een landhuis in de nabijheid der zee zou wonen, en zij gaf een nauwkeurige beschrijving van de ligging en omgeving van dit zomerverblijf.

Elk onzer verklaarde zich bereid naar Spanje te gaan voor den aankoop van het schip, dat de anderen bevrijden zou; maar de afvallige, die in dit opzicht een man van ondervinding was, verzette zich hiertegen, want hij had teveel van zulke ondernemingen zien mislukken, doordat men op een enkelen persoon vertrouwd had. Hij bood dus aan een schip in Algiers te koopen; dan zou hij zich als koopman voordoen, en op deze wijze zou het hem mogelijk zijn, ons uit hetbagnioen het vijandelijk land weg te voeren. Intusschen antwoordde ik Zoraida, dat wij allen haar raad zouden opvolgen, en hierop gaf zij ons door middel van den stok, nogmaals tweeduizend gouden kronen. Hiervan gaven wij den afvallige vijfhonderd kronen om een schip te koopen, en door de goede diensten van een koopman uit Valencia verkreeg ik mijn vrijheid voor achthonderd kronen. Maar op raad van dezen koopman werd die som niet dadelijk aan den Dey uitbetaald, opdat zijn argwaan niet gewekt zou worden; wij deelden hem dus mede, dat het geld binnenkort uit Spanje zou worden gezonden, en intusschen kreeg ik, op mijn eerewoord, verlof, in het huis van den Valenciaanschen koopman te blijven. Voordat Zoraida naar het buitenverblijf haars vaders vertrok, gaf zij ons nog duizend kronen; deze gift was vergezeld van een brief, waarin zij ons vertelde, dat zij de sleutels van haar vaders schatkamer in bewaring had; en ditmaal nam ik maatregelen, om drie mijner makkers los te koopen.


Back to IndexNext