1Batavia Sacra 2de Deel pag 164. Halma toon. derNederlanden2 D. pag. 133 en Rademaker, kabinet 4 D. pag. 223.↑2Batavia Sacra 2de D. pag. 164.↑3Van Kinschot, beschrijving vanOudewaterpag. 5–8.↑4Ibid. bladz. 1.↑5ib. blz. 8. Het zij hier voorloopig aangestipt, dat deze vereeniging metHollandnog later door Graaf Willem den VI vanHollandin het jaar 1404 is bevestigd geworden.↑6Deze jaartallen en daadzaken omtrent de handvesten, privilegiën, enz. ontleenen wij voornamelijk aan de handvesten enprivilegiënvanOudewater, bij van Kinschot, alwaar men die stukken in zijn geheel vindt opgenomen. Dit neme men ook in het vervolg dezer schets in gedachte.↑7Ook Jan en Jacob van Driel,—de Schrijver.↑8Zie Heda Historia bladz. 244 verg. van DuijnOudewater’sMoord bladz. 43. Het laatste gedeelte dezer mededeeling is ontleend aan het Cl. Tielense bladz. 352 (overgenomen uit Dr. Römer’s bijdrage in deUtrechtscheAlmanak getiteldUtrechtenOudewater.).↑9Diuisie Kronijk, fol. 136, van het Negende Cappittel vs.↑10Wagenaar, Vaderlandsche Historie III D. bladz. 271–272.↑11Ibid.bladz. 274 en 275.↑12Ibid. bladz. 275–280.↑13Zie dit stuk overgenomen bij van Kinschot bladz. 280–285.↑14Zie de inhoud van dit verbond bij van Kinschot pag. 502 en volg.↑15Groot Placaatboek, bij Wagenaar, bladz. 281 vs.↑16Groot Placaatboek III D. pag. 4.↑17Wagenaar Historie III D. pag. 284.↑18Wagenaar pag. 285.↑19Diuisie Kronijk, 25 diuisie, dat XI Cappittel.↑20Wagenaar id. p. 292.↑21Men zal herinneren, dat Keizerin Margaretha aan die vanOudewaterhet voorregt verleend had, dat hunne stad, nimmer vanHollandsGrafelijkheid gescheiden mogt worden.↑22Zie breedvoeriger van Kinschot pag. 11 tot 18a.↑23Zie het Chron. auctius. pag. 274.↑24Van Duyn Oudewaters-moord, p. 44.↑25Vide het Chron. aucteus.↑26Bijdrage van R. C. H. Römer, getiteld:UtrechtenOudewaterin den Utrechtschen Volks-almanak.↑27Zie het rapport van Albrecht bij van Kinschot, pag.223 vs.↑28Ibid.pag.294 tot 295.↑29Ibid.pag. 297 tot 301, Boxhorn,pag.81.↑30Zie de inhoud van de bijlegging der twist, bij van Kinschot, pag. 295 en 696.↑31Wagenaar III Deel pag. 321.↑32Wagenaar III Deel pag. 321.↑33Ibid.↑34Ibid.pag. 322.↑35ib. pag. 322.↑36Joan a Leydis, libr. XXXI cap 42. Veldenaar, pag. 95. Op Wagenaar III D pag. 322.↑37Wagenaar, ib.↑38In deze overname hebben wij het woord „graaf†gebruikt ten einde het meer begrijpelijk te maken, des graven klerk gebruikte daarvoor het woord „mijnheerâ€; vide van Kinschot, pag. 296, en volg.↑39Van Kinschot, pag. 297.↑40Ib. pag. 297 tot301.↑41Ib. pag. 301.↑42Ib.↑43Zie Hofdijk geschiedenis der Nederlanden, pag. 169.↑44Van Kinschot pag. 303. In die oirconde staat, dat Otto van Asperen wegens Willem Kusers dood balling was, en in de vroeger vermelde besluiten van Albrecht, waren de bezittingen der zoodanigen verbeurd.↑45Ibid.pag. 309 en 310 en Wagenaar III D. pag 324.↑46Symon Speyaert en Claes van den Gheer in hechtenis zittende teOudewater, werden mede in 1396 voor den Hove van denHaagontboden, nevens de Schout vanOudewater, om tusschen de twee eersten eene questie uit den weg te ruimen, die waarschijnlijk op de tijdsomstandigheden betrekking had. Zeker is het, dat er ten jare 1396 nog een geschilaanhangigwas, tusschen Aerent Sluismanssoen en Wouter Ludolfssoen, die door eerstgenoemde aangeklaagd was, als in het openbaar zijne ontevredenheid te hebben betuigd over den vrede. Zie van Kinschot pag. 316 en 317.↑47Wagenaar III D. pag. 342.↑48Ib. pag. 342 en 343.↑49Zie die twee stukken in de privilegien vanOudewaterbij van Kinschot pag. 317 a 320.↑50Men herinnere zich, datStavorennog steedsHollandschebezetting hield.↑51Zie bij van Kinschot pag. 322 en 325, en bij ons hiervoren pag. 321 a 323.↑52Uitgezonderd twee bescheiden, in het zelfde jaar 1. dat het land vanWoerdenin zijn watergang gescheiden zoude zijn vanRijnlanden 2. een placcaat van Albrecht »van een seggen ende gescheyden tusschen den Burch-Grave vanLeydenende die vanOudewaterroerende van de tolle.â€â†‘53Wagenaar III D. pag. 343.↑54Ib. pag. 344.↑55Ib. pag. 345.↑56Ib.↑57Ib. pag. 346.↑58De onderzoekende schrijver, verwijst naar de privilegien vanOudewater.De hoofd inhoud van het bedoelde stuk, hebben wij echter op pag. 388 ter behoorlijker plaatse reeds medegedeeld.↑59Die seventwintichste divisie, dat LIIII. Capittel pag. CLIIIII.↑60Utrechtsche Volks-Almanak 1859, pag. 43.↑61Kinschot is op pag. 325 in abuis, waar hij doet voorkomen, dat hij in het begin des jaars 1404 tot Grave was verkozen, doch zijn vader stierf Ao. 1404 in den winter,waarnahij hem opvolgde. Alle schrijvers van gezag immers, vermelden zijn dood in den winter van 1404. Wanneer wij dus bij van Kinschot daar vinden Anno XIIII ende vier moet dit noodwendig zijn, Anno XIIII ende vijve.↑62Kinschot meldt 1404 moet zijn 1405.↑63Van een paar andere bescheiden van Willem den VI. ten jare 1405 kunnen wij in den tekst niet uitweiden.—Zie den inhoud echter bij van Kinschot, pag. 329 en 330.↑64Men zie hierover in het breede, pag. 225, 249 van dit werk.↑65Wagenaar, III D. p. 408 en 409.↑66Van Kinschot, pag. 337.↑67Wagenaar ib. pag. 418.↑68Ibid.pag. 420.↑69Bij Wagenaar III D. pag. 427.↑70Van Kinschot pag. 505 en 506.↑71Men zie den inhoud, bij ibid III D. pag. 432–434.↑72Van Kinschot pag. 340.↑73Zie hunne namen bij ib. pag. 342.↑74Wagenaar III D. pag. 438.↑75Zie Hofdijk en van Lennep, Merkwaardige Kasteelen inNederlandII D. pag. 82.↑76Wagenaar III D. pag. 463, en Monstrelet Vol II pag. 27.↑77Wagenaar III D. pag. 468.↑78Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven,pag. 341.↑79Dr. D. J. Veegens,Haarlemsche vertellingen uit den ouden tijd, p. 109.↑80Verg. Wagenaar III D. pag. 491.↑81Veldenaar pag. 130, Wagenaar pag. 489.↑82Wagenaar ib. pag. 509.↑83Wagenaar, ib. pag. 530. tot en met 535. en van Kinschot, pag. 368. tot en met pag. 370.↑84Wagenaar IV. D. pag. 100.↑85Wagenaar, IV. D. pag. 174.↑86Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven, pag. 342 en Wagenaar, IV D. pag. 188.↑87ib. pag. 181.↑88Omtrent dezen tijd (in 1480) sloten die vanOudewatereen verdrag met de stadUtrecht. Dit bezwaarlijk tusschen den tekst kunnende invoegen en het toch moetende vermelden, zoo plaatsen wij dit in een noot. Men zie den inhoud van dit verdrag bij van Kinschot, pag. 390, en 391.↑89Diuisie Cronyck, 33 diuisie 21 capittel.↑90Zie Wagenaar, IV D. pag. 191 en 192.↑91Crimen, sentent boek, gequot A. fol. 11, vers. bij Wagenaar, IV D. pag. 196.↑92Diuisie Cronyck, 31 diuisie, 31 capittel, vergeleken met Wagenaar, IV D. pag. 196 en 197.↑93Wagenaar, IV D. pag. 201 en 202, raadplegende Amelgarde, Gesta Ludoveci XI Libr. VI Capittel 21 vesiusHoornpag. 125. Chron. van Ao. 1481–1483 en Matth. Tom. I pag. 397, 399 en 405.↑94Wagenaar IV D. pag. 208 raadpl. Chron. van Ao. 1481–1483, pag. 410–415.↑95Diuisie Chron. 31 diuisie, 37 capittel.↑96Diuisie Chron. 31 diuisie, 39 capittel.↑97Wagenaar, IV D. pag. 205.↑98Wagenaar IV D. pag. 215.↑99Zie diuisie Cron. die 31 duisie. dat XLIII capittel.↑100Zie Wagenaar IV D. pag. 216.↑101Wagenaar IV D. pag. 244.↑102Wagenaar pag. 248, en Jonker Fransen oorlog pag. 88 en 97.↑103Verg. Wagenaar IV D. pag. 248.↑104Diuisie Cron. 31 diuisie, 68 capittel, Wagenaar, IV D. pag. 260, Jonker Frans, oorlog, pag. 250.↑105Zoo was zijne benaming als Grave vanHolland, meer bekend is hij echter geworden, onder den naam van Karel den V, die als Keizer.↑106Wagenaar IV D. pag. 354.↑107Repert. der Plac. pag. 3.↑108Groote Chron.diuisieXXXII Capittel 46.↑109Repert. der Plac. pag. 3 Wagenaar IV D. pag 398 en 399.↑110Men zie het plac. bij van Kinschot, pag. 400, 401 en 402.↑111Repert. der pl. van het graafschapHollandbij Wagenaar, IV. D. pag 429 en 430.↑112Volgens veler meening zond ookOudewatereertijds schepen ter haringvisscherij uit. Het ongeveer 15 minuten vanOudewaterliggende slot (nuruïne) teVlietwijst de sage aan, als de plaats, van waar haringbuizen uitvoeren. Dan vergezelden de vrouwen van de visschers hunne mannen tot aan het gehuchtGoejanverwellesluis, dat zijn naam er van zoude gekregen hebben. De naam toch van de doorklievers van het zilte nat, is nog in deze dagen Jan, Janmaat; Aan desluis, werden zij dan toegeroepenGoe Jan vaarwel.Wij nemen de uitlegging van dien naamsoorsprong over, uit eene der jaargangen van het Tijdschriftde Navorscher.↑113Zie Wagenaar IV. D. pag 470.↑114Ibid. pag 470 en 471.↑115Zie pag. 347 van dit werk.↑116De geauthenthiseerde copij, berust ter gemeente secretarij.↑117Vóór Hoeff Willemsz, waarmede zij aanvangt, staat aan den kant: Piet vÄ. Evenzoo staan later bij iederen hoofdman een paar namen aan den kant geschreven, vermoedelijk van hen, die later die betrekking waarnamen. Aanm. van R. C. H. Römer.↑118Onder deze: „die in ’t gastuys sijn die clouck sijn.â€â†‘119Zie het Chron. auct. Joann de Beka In Matthaei Vet. aevi Analect. T III pag. 316 volg. verg. van Kinschot, Besch. d. stadOudewaterblad. 51.↑120Zij wordt in oude bescheiden, dikwijls Remijnsbrug geheeten.↑121Zie van Kinschot t. a. p. blz. 21 vlgg. en 50.↑122Wagenaar V. D. pag.275.↑123Wagenaar, V D. pag. 420, 421 en 422.↑124Philips II heette hij als koning vanSpanjedoch Philips III als grave vanHolland.↑125Dat Karel dit nu juist verleend heeft, hierin willen wij niet achterhaald worden, wij verwijzen naar het hoofdstuk „de heksenwaag†van dit werk.↑126Zie Wagenaar VI D. pag. 5.↑127Zie Wagenaar VI D. pag. 40.↑128Wagenaar VI D. pag. 186 en 187.↑129Simon Stijl, opkomste en bloei der Vereenigde Nederlanden pag. 185 en volg.↑130De zeer bekende Watergeus Gerrit Gerritsen, was teOudewatergeboren.—Zie pag. 366 van dit werk.↑131Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑132Onze plaats was de eerste inZuid-Holland.↑133Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑134Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 144.↑135Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 247.↑136Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 250.↑137Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 256.↑138Wij zagen het dus reeds, datOudewaterten jare 1572 weer op de eerste vergadering der staten, die ’s prinsen zijde hielden tegenwoordig was. Het moet ons niet verwonderen, dat wij de gemagtigden uitOudewaterin de statenraad weer na zoo groote tusschen ruimte zitting zien nemen, indien wij bij Wagenaar VI D. 378 lezen. „De kleine steden, die sedert een aantal jaren, niet ter dagvaart plegen te verschijnen, kregen nu weder plaats in dezelve, opdat men haar, door het zoet der regering zou aanlokken tot het williger dragen der gemeene lasten, en anderen, die het nog met Alva hielden te ligter te doen omslaan.â€â†‘139Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 253.↑140Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 254.↑141Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 273.↑142Bor Nederlandsch historien, pag. 17.↑143A. van DuynOudewatersmoord, pag. 7.↑144Römer in zijne bijdrageUtrechtenOudewaterin den Utrechtsche Volks almanak.↑145De bijzonderheden van den togt zijn meest uit van Duijn,Oudewatersmoord, die wij voor de waarheid derzelve aansprakelijk houden.↑146Zie ook de bijdrage van Dr. R. C. H. Römer in den Utrechtschen Volksalmanak 1859, getiteld: De moord vanOudewaterin 1575, van pag. 43 tot en met pag. 63.↑147Hoofdts Nederlandsch historiën, pag. 401.↑148Resol. der Staten van Holland, 12 Julij 1575.↑149Ib. 9 Aug. Anno. 1575.↑150Hoofdst. Nederlandsche historie, pag. 422.↑151P. Bor, Nederlandsche Beroerte, VIII B. pag. 121.↑152A. van Duyn,Oudewatersmoord, pag. 10.↑153Van Duyn, pag. 10, en van Kinschot pag. 223 en 224, melden omtrent een vlugteling het volgende. Nadat hij met paard en wagen en de tilbare goederen, op het voorbeeld zijner gebaren gevlugt was, werd hij door ’s vijands vooruit gespatte ruiterij zoo snel vervolgd, dat hij eindelijk, zich niet meer kunnende vleijen, het gevaar te ontsnappen, eerst zijn bevrachte wagen dwars over den weg reed, zijne paarden losmaakte en toen, na het medegevoerde te hebben achtergelaten, in het wegrennen, ten bewijs zijner nu vast gewaande vrijheid, den najagenden Spanjaard spottend toeriep, „Seneca, Seneca volg mij nu zoo gij kunt, ik zit nu te paard zoowel als gij.â€â†‘154Hoofts. Nederlandsche historien, pag. 432.↑155Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121 A.↑156Van Duyn, pag. 10.↑157Wij gissen nabij het tegenwoordig Gemeente huis van Honcoop.↑158Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑159Van Duyn, pag. 11, alwaar hij breeder de ontruiming van die sterkte uiteen zet.↑160P. Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121.↑161P. Bor, pag. 121 A.↑162Die noodmunten waren van 20 en 40 stuivers, men zie de afbeeldingbijvan Loon I. D. pag. 206. en van Kinschot pag.231.↑163De brug over dit water, had de Spanjaard weggebroken, de rede waarom van Dam, vroeger naar Goejanverwellesluis getogen was, doch zich zoo zeer te leur gesteld vond.↑164P. C. Hooft, Nederlandsche historie, D. I, B. 10 pag. 433.↑165Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B. fol. 121 B.↑166Ib.↑167De eerste kogel die in de kerk geschoten werd, hangt nog aan de gewelven van dien tempel.↑168Tot narigt voor hen, die dit doel van Hierges vreemd zullen vinden, omdat de stadsgracht nu te ver van den toren gelegen is, diene, dat de stadsvestingmuur toen ter tijde aan of zeer digt voorbij den toren liep, dat de Yssel als de gracht beschouwd werd, en dathet Veernog niet aan de stad getrokken was, dit werd eerst in 1585 vergund.—Zie meerdere bewijzen, in de bijdrage van R. C. H. Romer, in de Utrechtsche Volks-Almanak 1859, getiteld: De moord van Oudewaterin1575.↑169Bor, VIII B, pag. 121 B.↑170Hooft, pag. 423.↑171Bor, Nederlandsche beroerten, VIII, B, pag. 121 B.↑172Hooft, Nederlandsche historien, pag. 423.↑173Bor, pag. 121 vso a.↑174Van Duijn, Oudewaters moord, pag. 14.↑175Bor, VIII, B. pag, 121 vso a.↑176Hoofts historien pag. 423.↑177Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑178Bor, Nederl. beroerten, VIII B. pag. 121, vso a.↑179Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑180Bor, VIII, B, pag. 121, vso a.↑181Ib.↑182Hoofts. Nederl. historien, pag. 424.↑183Bor, Nederlandsche Beroerten, VIII B pag. 121, vso. A.↑184Hoofts. Nederlandsche Historiën, pag. 424.↑
1Batavia Sacra 2de Deel pag 164. Halma toon. derNederlanden2 D. pag. 133 en Rademaker, kabinet 4 D. pag. 223.↑2Batavia Sacra 2de D. pag. 164.↑3Van Kinschot, beschrijving vanOudewaterpag. 5–8.↑4Ibid. bladz. 1.↑5ib. blz. 8. Het zij hier voorloopig aangestipt, dat deze vereeniging metHollandnog later door Graaf Willem den VI vanHollandin het jaar 1404 is bevestigd geworden.↑6Deze jaartallen en daadzaken omtrent de handvesten, privilegiën, enz. ontleenen wij voornamelijk aan de handvesten enprivilegiënvanOudewater, bij van Kinschot, alwaar men die stukken in zijn geheel vindt opgenomen. Dit neme men ook in het vervolg dezer schets in gedachte.↑7Ook Jan en Jacob van Driel,—de Schrijver.↑8Zie Heda Historia bladz. 244 verg. van DuijnOudewater’sMoord bladz. 43. Het laatste gedeelte dezer mededeeling is ontleend aan het Cl. Tielense bladz. 352 (overgenomen uit Dr. Römer’s bijdrage in deUtrechtscheAlmanak getiteldUtrechtenOudewater.).↑9Diuisie Kronijk, fol. 136, van het Negende Cappittel vs.↑10Wagenaar, Vaderlandsche Historie III D. bladz. 271–272.↑11Ibid.bladz. 274 en 275.↑12Ibid. bladz. 275–280.↑13Zie dit stuk overgenomen bij van Kinschot bladz. 280–285.↑14Zie de inhoud van dit verbond bij van Kinschot pag. 502 en volg.↑15Groot Placaatboek, bij Wagenaar, bladz. 281 vs.↑16Groot Placaatboek III D. pag. 4.↑17Wagenaar Historie III D. pag. 284.↑18Wagenaar pag. 285.↑19Diuisie Kronijk, 25 diuisie, dat XI Cappittel.↑20Wagenaar id. p. 292.↑21Men zal herinneren, dat Keizerin Margaretha aan die vanOudewaterhet voorregt verleend had, dat hunne stad, nimmer vanHollandsGrafelijkheid gescheiden mogt worden.↑22Zie breedvoeriger van Kinschot pag. 11 tot 18a.↑23Zie het Chron. auctius. pag. 274.↑24Van Duyn Oudewaters-moord, p. 44.↑25Vide het Chron. aucteus.↑26Bijdrage van R. C. H. Römer, getiteld:UtrechtenOudewaterin den Utrechtschen Volks-almanak.↑27Zie het rapport van Albrecht bij van Kinschot, pag.223 vs.↑28Ibid.pag.294 tot 295.↑29Ibid.pag. 297 tot 301, Boxhorn,pag.81.↑30Zie de inhoud van de bijlegging der twist, bij van Kinschot, pag. 295 en 696.↑31Wagenaar III Deel pag. 321.↑32Wagenaar III Deel pag. 321.↑33Ibid.↑34Ibid.pag. 322.↑35ib. pag. 322.↑36Joan a Leydis, libr. XXXI cap 42. Veldenaar, pag. 95. Op Wagenaar III D pag. 322.↑37Wagenaar, ib.↑38In deze overname hebben wij het woord „graaf†gebruikt ten einde het meer begrijpelijk te maken, des graven klerk gebruikte daarvoor het woord „mijnheerâ€; vide van Kinschot, pag. 296, en volg.↑39Van Kinschot, pag. 297.↑40Ib. pag. 297 tot301.↑41Ib. pag. 301.↑42Ib.↑43Zie Hofdijk geschiedenis der Nederlanden, pag. 169.↑44Van Kinschot pag. 303. In die oirconde staat, dat Otto van Asperen wegens Willem Kusers dood balling was, en in de vroeger vermelde besluiten van Albrecht, waren de bezittingen der zoodanigen verbeurd.↑45Ibid.pag. 309 en 310 en Wagenaar III D. pag 324.↑46Symon Speyaert en Claes van den Gheer in hechtenis zittende teOudewater, werden mede in 1396 voor den Hove van denHaagontboden, nevens de Schout vanOudewater, om tusschen de twee eersten eene questie uit den weg te ruimen, die waarschijnlijk op de tijdsomstandigheden betrekking had. Zeker is het, dat er ten jare 1396 nog een geschilaanhangigwas, tusschen Aerent Sluismanssoen en Wouter Ludolfssoen, die door eerstgenoemde aangeklaagd was, als in het openbaar zijne ontevredenheid te hebben betuigd over den vrede. Zie van Kinschot pag. 316 en 317.↑47Wagenaar III D. pag. 342.↑48Ib. pag. 342 en 343.↑49Zie die twee stukken in de privilegien vanOudewaterbij van Kinschot pag. 317 a 320.↑50Men herinnere zich, datStavorennog steedsHollandschebezetting hield.↑51Zie bij van Kinschot pag. 322 en 325, en bij ons hiervoren pag. 321 a 323.↑52Uitgezonderd twee bescheiden, in het zelfde jaar 1. dat het land vanWoerdenin zijn watergang gescheiden zoude zijn vanRijnlanden 2. een placcaat van Albrecht »van een seggen ende gescheyden tusschen den Burch-Grave vanLeydenende die vanOudewaterroerende van de tolle.â€â†‘53Wagenaar III D. pag. 343.↑54Ib. pag. 344.↑55Ib. pag. 345.↑56Ib.↑57Ib. pag. 346.↑58De onderzoekende schrijver, verwijst naar de privilegien vanOudewater.De hoofd inhoud van het bedoelde stuk, hebben wij echter op pag. 388 ter behoorlijker plaatse reeds medegedeeld.↑59Die seventwintichste divisie, dat LIIII. Capittel pag. CLIIIII.↑60Utrechtsche Volks-Almanak 1859, pag. 43.↑61Kinschot is op pag. 325 in abuis, waar hij doet voorkomen, dat hij in het begin des jaars 1404 tot Grave was verkozen, doch zijn vader stierf Ao. 1404 in den winter,waarnahij hem opvolgde. Alle schrijvers van gezag immers, vermelden zijn dood in den winter van 1404. Wanneer wij dus bij van Kinschot daar vinden Anno XIIII ende vier moet dit noodwendig zijn, Anno XIIII ende vijve.↑62Kinschot meldt 1404 moet zijn 1405.↑63Van een paar andere bescheiden van Willem den VI. ten jare 1405 kunnen wij in den tekst niet uitweiden.—Zie den inhoud echter bij van Kinschot, pag. 329 en 330.↑64Men zie hierover in het breede, pag. 225, 249 van dit werk.↑65Wagenaar, III D. p. 408 en 409.↑66Van Kinschot, pag. 337.↑67Wagenaar ib. pag. 418.↑68Ibid.pag. 420.↑69Bij Wagenaar III D. pag. 427.↑70Van Kinschot pag. 505 en 506.↑71Men zie den inhoud, bij ibid III D. pag. 432–434.↑72Van Kinschot pag. 340.↑73Zie hunne namen bij ib. pag. 342.↑74Wagenaar III D. pag. 438.↑75Zie Hofdijk en van Lennep, Merkwaardige Kasteelen inNederlandII D. pag. 82.↑76Wagenaar III D. pag. 463, en Monstrelet Vol II pag. 27.↑77Wagenaar III D. pag. 468.↑78Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven,pag. 341.↑79Dr. D. J. Veegens,Haarlemsche vertellingen uit den ouden tijd, p. 109.↑80Verg. Wagenaar III D. pag. 491.↑81Veldenaar pag. 130, Wagenaar pag. 489.↑82Wagenaar ib. pag. 509.↑83Wagenaar, ib. pag. 530. tot en met 535. en van Kinschot, pag. 368. tot en met pag. 370.↑84Wagenaar IV. D. pag. 100.↑85Wagenaar, IV. D. pag. 174.↑86Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven, pag. 342 en Wagenaar, IV D. pag. 188.↑87ib. pag. 181.↑88Omtrent dezen tijd (in 1480) sloten die vanOudewatereen verdrag met de stadUtrecht. Dit bezwaarlijk tusschen den tekst kunnende invoegen en het toch moetende vermelden, zoo plaatsen wij dit in een noot. Men zie den inhoud van dit verdrag bij van Kinschot, pag. 390, en 391.↑89Diuisie Cronyck, 33 diuisie 21 capittel.↑90Zie Wagenaar, IV D. pag. 191 en 192.↑91Crimen, sentent boek, gequot A. fol. 11, vers. bij Wagenaar, IV D. pag. 196.↑92Diuisie Cronyck, 31 diuisie, 31 capittel, vergeleken met Wagenaar, IV D. pag. 196 en 197.↑93Wagenaar, IV D. pag. 201 en 202, raadplegende Amelgarde, Gesta Ludoveci XI Libr. VI Capittel 21 vesiusHoornpag. 125. Chron. van Ao. 1481–1483 en Matth. Tom. I pag. 397, 399 en 405.↑94Wagenaar IV D. pag. 208 raadpl. Chron. van Ao. 1481–1483, pag. 410–415.↑95Diuisie Chron. 31 diuisie, 37 capittel.↑96Diuisie Chron. 31 diuisie, 39 capittel.↑97Wagenaar, IV D. pag. 205.↑98Wagenaar IV D. pag. 215.↑99Zie diuisie Cron. die 31 duisie. dat XLIII capittel.↑100Zie Wagenaar IV D. pag. 216.↑101Wagenaar IV D. pag. 244.↑102Wagenaar pag. 248, en Jonker Fransen oorlog pag. 88 en 97.↑103Verg. Wagenaar IV D. pag. 248.↑104Diuisie Cron. 31 diuisie, 68 capittel, Wagenaar, IV D. pag. 260, Jonker Frans, oorlog, pag. 250.↑105Zoo was zijne benaming als Grave vanHolland, meer bekend is hij echter geworden, onder den naam van Karel den V, die als Keizer.↑106Wagenaar IV D. pag. 354.↑107Repert. der Plac. pag. 3.↑108Groote Chron.diuisieXXXII Capittel 46.↑109Repert. der Plac. pag. 3 Wagenaar IV D. pag 398 en 399.↑110Men zie het plac. bij van Kinschot, pag. 400, 401 en 402.↑111Repert. der pl. van het graafschapHollandbij Wagenaar, IV. D. pag 429 en 430.↑112Volgens veler meening zond ookOudewatereertijds schepen ter haringvisscherij uit. Het ongeveer 15 minuten vanOudewaterliggende slot (nuruïne) teVlietwijst de sage aan, als de plaats, van waar haringbuizen uitvoeren. Dan vergezelden de vrouwen van de visschers hunne mannen tot aan het gehuchtGoejanverwellesluis, dat zijn naam er van zoude gekregen hebben. De naam toch van de doorklievers van het zilte nat, is nog in deze dagen Jan, Janmaat; Aan desluis, werden zij dan toegeroepenGoe Jan vaarwel.Wij nemen de uitlegging van dien naamsoorsprong over, uit eene der jaargangen van het Tijdschriftde Navorscher.↑113Zie Wagenaar IV. D. pag 470.↑114Ibid. pag 470 en 471.↑115Zie pag. 347 van dit werk.↑116De geauthenthiseerde copij, berust ter gemeente secretarij.↑117Vóór Hoeff Willemsz, waarmede zij aanvangt, staat aan den kant: Piet vÄ. Evenzoo staan later bij iederen hoofdman een paar namen aan den kant geschreven, vermoedelijk van hen, die later die betrekking waarnamen. Aanm. van R. C. H. Römer.↑118Onder deze: „die in ’t gastuys sijn die clouck sijn.â€â†‘119Zie het Chron. auct. Joann de Beka In Matthaei Vet. aevi Analect. T III pag. 316 volg. verg. van Kinschot, Besch. d. stadOudewaterblad. 51.↑120Zij wordt in oude bescheiden, dikwijls Remijnsbrug geheeten.↑121Zie van Kinschot t. a. p. blz. 21 vlgg. en 50.↑122Wagenaar V. D. pag.275.↑123Wagenaar, V D. pag. 420, 421 en 422.↑124Philips II heette hij als koning vanSpanjedoch Philips III als grave vanHolland.↑125Dat Karel dit nu juist verleend heeft, hierin willen wij niet achterhaald worden, wij verwijzen naar het hoofdstuk „de heksenwaag†van dit werk.↑126Zie Wagenaar VI D. pag. 5.↑127Zie Wagenaar VI D. pag. 40.↑128Wagenaar VI D. pag. 186 en 187.↑129Simon Stijl, opkomste en bloei der Vereenigde Nederlanden pag. 185 en volg.↑130De zeer bekende Watergeus Gerrit Gerritsen, was teOudewatergeboren.—Zie pag. 366 van dit werk.↑131Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑132Onze plaats was de eerste inZuid-Holland.↑133Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑134Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 144.↑135Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 247.↑136Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 250.↑137Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 256.↑138Wij zagen het dus reeds, datOudewaterten jare 1572 weer op de eerste vergadering der staten, die ’s prinsen zijde hielden tegenwoordig was. Het moet ons niet verwonderen, dat wij de gemagtigden uitOudewaterin de statenraad weer na zoo groote tusschen ruimte zitting zien nemen, indien wij bij Wagenaar VI D. 378 lezen. „De kleine steden, die sedert een aantal jaren, niet ter dagvaart plegen te verschijnen, kregen nu weder plaats in dezelve, opdat men haar, door het zoet der regering zou aanlokken tot het williger dragen der gemeene lasten, en anderen, die het nog met Alva hielden te ligter te doen omslaan.â€â†‘139Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 253.↑140Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 254.↑141Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 273.↑142Bor Nederlandsch historien, pag. 17.↑143A. van DuynOudewatersmoord, pag. 7.↑144Römer in zijne bijdrageUtrechtenOudewaterin den Utrechtsche Volks almanak.↑145De bijzonderheden van den togt zijn meest uit van Duijn,Oudewatersmoord, die wij voor de waarheid derzelve aansprakelijk houden.↑146Zie ook de bijdrage van Dr. R. C. H. Römer in den Utrechtschen Volksalmanak 1859, getiteld: De moord vanOudewaterin 1575, van pag. 43 tot en met pag. 63.↑147Hoofdts Nederlandsch historiën, pag. 401.↑148Resol. der Staten van Holland, 12 Julij 1575.↑149Ib. 9 Aug. Anno. 1575.↑150Hoofdst. Nederlandsche historie, pag. 422.↑151P. Bor, Nederlandsche Beroerte, VIII B. pag. 121.↑152A. van Duyn,Oudewatersmoord, pag. 10.↑153Van Duyn, pag. 10, en van Kinschot pag. 223 en 224, melden omtrent een vlugteling het volgende. Nadat hij met paard en wagen en de tilbare goederen, op het voorbeeld zijner gebaren gevlugt was, werd hij door ’s vijands vooruit gespatte ruiterij zoo snel vervolgd, dat hij eindelijk, zich niet meer kunnende vleijen, het gevaar te ontsnappen, eerst zijn bevrachte wagen dwars over den weg reed, zijne paarden losmaakte en toen, na het medegevoerde te hebben achtergelaten, in het wegrennen, ten bewijs zijner nu vast gewaande vrijheid, den najagenden Spanjaard spottend toeriep, „Seneca, Seneca volg mij nu zoo gij kunt, ik zit nu te paard zoowel als gij.â€â†‘154Hoofts. Nederlandsche historien, pag. 432.↑155Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121 A.↑156Van Duyn, pag. 10.↑157Wij gissen nabij het tegenwoordig Gemeente huis van Honcoop.↑158Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑159Van Duyn, pag. 11, alwaar hij breeder de ontruiming van die sterkte uiteen zet.↑160P. Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121.↑161P. Bor, pag. 121 A.↑162Die noodmunten waren van 20 en 40 stuivers, men zie de afbeeldingbijvan Loon I. D. pag. 206. en van Kinschot pag.231.↑163De brug over dit water, had de Spanjaard weggebroken, de rede waarom van Dam, vroeger naar Goejanverwellesluis getogen was, doch zich zoo zeer te leur gesteld vond.↑164P. C. Hooft, Nederlandsche historie, D. I, B. 10 pag. 433.↑165Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B. fol. 121 B.↑166Ib.↑167De eerste kogel die in de kerk geschoten werd, hangt nog aan de gewelven van dien tempel.↑168Tot narigt voor hen, die dit doel van Hierges vreemd zullen vinden, omdat de stadsgracht nu te ver van den toren gelegen is, diene, dat de stadsvestingmuur toen ter tijde aan of zeer digt voorbij den toren liep, dat de Yssel als de gracht beschouwd werd, en dathet Veernog niet aan de stad getrokken was, dit werd eerst in 1585 vergund.—Zie meerdere bewijzen, in de bijdrage van R. C. H. Romer, in de Utrechtsche Volks-Almanak 1859, getiteld: De moord van Oudewaterin1575.↑169Bor, VIII B, pag. 121 B.↑170Hooft, pag. 423.↑171Bor, Nederlandsche beroerten, VIII, B, pag. 121 B.↑172Hooft, Nederlandsche historien, pag. 423.↑173Bor, pag. 121 vso a.↑174Van Duijn, Oudewaters moord, pag. 14.↑175Bor, VIII, B. pag, 121 vso a.↑176Hoofts historien pag. 423.↑177Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑178Bor, Nederl. beroerten, VIII B. pag. 121, vso a.↑179Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑180Bor, VIII, B, pag. 121, vso a.↑181Ib.↑182Hoofts. Nederl. historien, pag. 424.↑183Bor, Nederlandsche Beroerten, VIII B pag. 121, vso. A.↑184Hoofts. Nederlandsche Historiën, pag. 424.↑
1Batavia Sacra 2de Deel pag 164. Halma toon. derNederlanden2 D. pag. 133 en Rademaker, kabinet 4 D. pag. 223.↑2Batavia Sacra 2de D. pag. 164.↑3Van Kinschot, beschrijving vanOudewaterpag. 5–8.↑4Ibid. bladz. 1.↑5ib. blz. 8. Het zij hier voorloopig aangestipt, dat deze vereeniging metHollandnog later door Graaf Willem den VI vanHollandin het jaar 1404 is bevestigd geworden.↑6Deze jaartallen en daadzaken omtrent de handvesten, privilegiën, enz. ontleenen wij voornamelijk aan de handvesten enprivilegiënvanOudewater, bij van Kinschot, alwaar men die stukken in zijn geheel vindt opgenomen. Dit neme men ook in het vervolg dezer schets in gedachte.↑7Ook Jan en Jacob van Driel,—de Schrijver.↑8Zie Heda Historia bladz. 244 verg. van DuijnOudewater’sMoord bladz. 43. Het laatste gedeelte dezer mededeeling is ontleend aan het Cl. Tielense bladz. 352 (overgenomen uit Dr. Römer’s bijdrage in deUtrechtscheAlmanak getiteldUtrechtenOudewater.).↑9Diuisie Kronijk, fol. 136, van het Negende Cappittel vs.↑10Wagenaar, Vaderlandsche Historie III D. bladz. 271–272.↑11Ibid.bladz. 274 en 275.↑12Ibid. bladz. 275–280.↑13Zie dit stuk overgenomen bij van Kinschot bladz. 280–285.↑14Zie de inhoud van dit verbond bij van Kinschot pag. 502 en volg.↑15Groot Placaatboek, bij Wagenaar, bladz. 281 vs.↑16Groot Placaatboek III D. pag. 4.↑17Wagenaar Historie III D. pag. 284.↑18Wagenaar pag. 285.↑19Diuisie Kronijk, 25 diuisie, dat XI Cappittel.↑20Wagenaar id. p. 292.↑21Men zal herinneren, dat Keizerin Margaretha aan die vanOudewaterhet voorregt verleend had, dat hunne stad, nimmer vanHollandsGrafelijkheid gescheiden mogt worden.↑22Zie breedvoeriger van Kinschot pag. 11 tot 18a.↑23Zie het Chron. auctius. pag. 274.↑24Van Duyn Oudewaters-moord, p. 44.↑25Vide het Chron. aucteus.↑26Bijdrage van R. C. H. Römer, getiteld:UtrechtenOudewaterin den Utrechtschen Volks-almanak.↑27Zie het rapport van Albrecht bij van Kinschot, pag.223 vs.↑28Ibid.pag.294 tot 295.↑29Ibid.pag. 297 tot 301, Boxhorn,pag.81.↑30Zie de inhoud van de bijlegging der twist, bij van Kinschot, pag. 295 en 696.↑31Wagenaar III Deel pag. 321.↑32Wagenaar III Deel pag. 321.↑33Ibid.↑34Ibid.pag. 322.↑35ib. pag. 322.↑36Joan a Leydis, libr. XXXI cap 42. Veldenaar, pag. 95. Op Wagenaar III D pag. 322.↑37Wagenaar, ib.↑38In deze overname hebben wij het woord „graaf†gebruikt ten einde het meer begrijpelijk te maken, des graven klerk gebruikte daarvoor het woord „mijnheerâ€; vide van Kinschot, pag. 296, en volg.↑39Van Kinschot, pag. 297.↑40Ib. pag. 297 tot301.↑41Ib. pag. 301.↑42Ib.↑43Zie Hofdijk geschiedenis der Nederlanden, pag. 169.↑44Van Kinschot pag. 303. In die oirconde staat, dat Otto van Asperen wegens Willem Kusers dood balling was, en in de vroeger vermelde besluiten van Albrecht, waren de bezittingen der zoodanigen verbeurd.↑45Ibid.pag. 309 en 310 en Wagenaar III D. pag 324.↑46Symon Speyaert en Claes van den Gheer in hechtenis zittende teOudewater, werden mede in 1396 voor den Hove van denHaagontboden, nevens de Schout vanOudewater, om tusschen de twee eersten eene questie uit den weg te ruimen, die waarschijnlijk op de tijdsomstandigheden betrekking had. Zeker is het, dat er ten jare 1396 nog een geschilaanhangigwas, tusschen Aerent Sluismanssoen en Wouter Ludolfssoen, die door eerstgenoemde aangeklaagd was, als in het openbaar zijne ontevredenheid te hebben betuigd over den vrede. Zie van Kinschot pag. 316 en 317.↑47Wagenaar III D. pag. 342.↑48Ib. pag. 342 en 343.↑49Zie die twee stukken in de privilegien vanOudewaterbij van Kinschot pag. 317 a 320.↑50Men herinnere zich, datStavorennog steedsHollandschebezetting hield.↑51Zie bij van Kinschot pag. 322 en 325, en bij ons hiervoren pag. 321 a 323.↑52Uitgezonderd twee bescheiden, in het zelfde jaar 1. dat het land vanWoerdenin zijn watergang gescheiden zoude zijn vanRijnlanden 2. een placcaat van Albrecht »van een seggen ende gescheyden tusschen den Burch-Grave vanLeydenende die vanOudewaterroerende van de tolle.â€â†‘53Wagenaar III D. pag. 343.↑54Ib. pag. 344.↑55Ib. pag. 345.↑56Ib.↑57Ib. pag. 346.↑58De onderzoekende schrijver, verwijst naar de privilegien vanOudewater.De hoofd inhoud van het bedoelde stuk, hebben wij echter op pag. 388 ter behoorlijker plaatse reeds medegedeeld.↑59Die seventwintichste divisie, dat LIIII. Capittel pag. CLIIIII.↑60Utrechtsche Volks-Almanak 1859, pag. 43.↑61Kinschot is op pag. 325 in abuis, waar hij doet voorkomen, dat hij in het begin des jaars 1404 tot Grave was verkozen, doch zijn vader stierf Ao. 1404 in den winter,waarnahij hem opvolgde. Alle schrijvers van gezag immers, vermelden zijn dood in den winter van 1404. Wanneer wij dus bij van Kinschot daar vinden Anno XIIII ende vier moet dit noodwendig zijn, Anno XIIII ende vijve.↑62Kinschot meldt 1404 moet zijn 1405.↑63Van een paar andere bescheiden van Willem den VI. ten jare 1405 kunnen wij in den tekst niet uitweiden.—Zie den inhoud echter bij van Kinschot, pag. 329 en 330.↑64Men zie hierover in het breede, pag. 225, 249 van dit werk.↑65Wagenaar, III D. p. 408 en 409.↑66Van Kinschot, pag. 337.↑67Wagenaar ib. pag. 418.↑68Ibid.pag. 420.↑69Bij Wagenaar III D. pag. 427.↑70Van Kinschot pag. 505 en 506.↑71Men zie den inhoud, bij ibid III D. pag. 432–434.↑72Van Kinschot pag. 340.↑73Zie hunne namen bij ib. pag. 342.↑74Wagenaar III D. pag. 438.↑75Zie Hofdijk en van Lennep, Merkwaardige Kasteelen inNederlandII D. pag. 82.↑76Wagenaar III D. pag. 463, en Monstrelet Vol II pag. 27.↑77Wagenaar III D. pag. 468.↑78Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven,pag. 341.↑79Dr. D. J. Veegens,Haarlemsche vertellingen uit den ouden tijd, p. 109.↑80Verg. Wagenaar III D. pag. 491.↑81Veldenaar pag. 130, Wagenaar pag. 489.↑82Wagenaar ib. pag. 509.↑83Wagenaar, ib. pag. 530. tot en met 535. en van Kinschot, pag. 368. tot en met pag. 370.↑84Wagenaar IV. D. pag. 100.↑85Wagenaar, IV. D. pag. 174.↑86Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven, pag. 342 en Wagenaar, IV D. pag. 188.↑87ib. pag. 181.↑88Omtrent dezen tijd (in 1480) sloten die vanOudewatereen verdrag met de stadUtrecht. Dit bezwaarlijk tusschen den tekst kunnende invoegen en het toch moetende vermelden, zoo plaatsen wij dit in een noot. Men zie den inhoud van dit verdrag bij van Kinschot, pag. 390, en 391.↑89Diuisie Cronyck, 33 diuisie 21 capittel.↑90Zie Wagenaar, IV D. pag. 191 en 192.↑91Crimen, sentent boek, gequot A. fol. 11, vers. bij Wagenaar, IV D. pag. 196.↑92Diuisie Cronyck, 31 diuisie, 31 capittel, vergeleken met Wagenaar, IV D. pag. 196 en 197.↑93Wagenaar, IV D. pag. 201 en 202, raadplegende Amelgarde, Gesta Ludoveci XI Libr. VI Capittel 21 vesiusHoornpag. 125. Chron. van Ao. 1481–1483 en Matth. Tom. I pag. 397, 399 en 405.↑94Wagenaar IV D. pag. 208 raadpl. Chron. van Ao. 1481–1483, pag. 410–415.↑95Diuisie Chron. 31 diuisie, 37 capittel.↑96Diuisie Chron. 31 diuisie, 39 capittel.↑97Wagenaar, IV D. pag. 205.↑98Wagenaar IV D. pag. 215.↑99Zie diuisie Cron. die 31 duisie. dat XLIII capittel.↑100Zie Wagenaar IV D. pag. 216.↑101Wagenaar IV D. pag. 244.↑102Wagenaar pag. 248, en Jonker Fransen oorlog pag. 88 en 97.↑103Verg. Wagenaar IV D. pag. 248.↑104Diuisie Cron. 31 diuisie, 68 capittel, Wagenaar, IV D. pag. 260, Jonker Frans, oorlog, pag. 250.↑105Zoo was zijne benaming als Grave vanHolland, meer bekend is hij echter geworden, onder den naam van Karel den V, die als Keizer.↑106Wagenaar IV D. pag. 354.↑107Repert. der Plac. pag. 3.↑108Groote Chron.diuisieXXXII Capittel 46.↑109Repert. der Plac. pag. 3 Wagenaar IV D. pag 398 en 399.↑110Men zie het plac. bij van Kinschot, pag. 400, 401 en 402.↑111Repert. der pl. van het graafschapHollandbij Wagenaar, IV. D. pag 429 en 430.↑112Volgens veler meening zond ookOudewatereertijds schepen ter haringvisscherij uit. Het ongeveer 15 minuten vanOudewaterliggende slot (nuruïne) teVlietwijst de sage aan, als de plaats, van waar haringbuizen uitvoeren. Dan vergezelden de vrouwen van de visschers hunne mannen tot aan het gehuchtGoejanverwellesluis, dat zijn naam er van zoude gekregen hebben. De naam toch van de doorklievers van het zilte nat, is nog in deze dagen Jan, Janmaat; Aan desluis, werden zij dan toegeroepenGoe Jan vaarwel.Wij nemen de uitlegging van dien naamsoorsprong over, uit eene der jaargangen van het Tijdschriftde Navorscher.↑113Zie Wagenaar IV. D. pag 470.↑114Ibid. pag 470 en 471.↑115Zie pag. 347 van dit werk.↑116De geauthenthiseerde copij, berust ter gemeente secretarij.↑117Vóór Hoeff Willemsz, waarmede zij aanvangt, staat aan den kant: Piet vÄ. Evenzoo staan later bij iederen hoofdman een paar namen aan den kant geschreven, vermoedelijk van hen, die later die betrekking waarnamen. Aanm. van R. C. H. Römer.↑118Onder deze: „die in ’t gastuys sijn die clouck sijn.â€â†‘119Zie het Chron. auct. Joann de Beka In Matthaei Vet. aevi Analect. T III pag. 316 volg. verg. van Kinschot, Besch. d. stadOudewaterblad. 51.↑120Zij wordt in oude bescheiden, dikwijls Remijnsbrug geheeten.↑121Zie van Kinschot t. a. p. blz. 21 vlgg. en 50.↑122Wagenaar V. D. pag.275.↑123Wagenaar, V D. pag. 420, 421 en 422.↑124Philips II heette hij als koning vanSpanjedoch Philips III als grave vanHolland.↑125Dat Karel dit nu juist verleend heeft, hierin willen wij niet achterhaald worden, wij verwijzen naar het hoofdstuk „de heksenwaag†van dit werk.↑126Zie Wagenaar VI D. pag. 5.↑127Zie Wagenaar VI D. pag. 40.↑128Wagenaar VI D. pag. 186 en 187.↑129Simon Stijl, opkomste en bloei der Vereenigde Nederlanden pag. 185 en volg.↑130De zeer bekende Watergeus Gerrit Gerritsen, was teOudewatergeboren.—Zie pag. 366 van dit werk.↑131Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑132Onze plaats was de eerste inZuid-Holland.↑133Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑134Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 144.↑135Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 247.↑136Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 250.↑137Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 256.↑138Wij zagen het dus reeds, datOudewaterten jare 1572 weer op de eerste vergadering der staten, die ’s prinsen zijde hielden tegenwoordig was. Het moet ons niet verwonderen, dat wij de gemagtigden uitOudewaterin de statenraad weer na zoo groote tusschen ruimte zitting zien nemen, indien wij bij Wagenaar VI D. 378 lezen. „De kleine steden, die sedert een aantal jaren, niet ter dagvaart plegen te verschijnen, kregen nu weder plaats in dezelve, opdat men haar, door het zoet der regering zou aanlokken tot het williger dragen der gemeene lasten, en anderen, die het nog met Alva hielden te ligter te doen omslaan.â€â†‘139Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 253.↑140Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 254.↑141Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 273.↑142Bor Nederlandsch historien, pag. 17.↑143A. van DuynOudewatersmoord, pag. 7.↑144Römer in zijne bijdrageUtrechtenOudewaterin den Utrechtsche Volks almanak.↑145De bijzonderheden van den togt zijn meest uit van Duijn,Oudewatersmoord, die wij voor de waarheid derzelve aansprakelijk houden.↑146Zie ook de bijdrage van Dr. R. C. H. Römer in den Utrechtschen Volksalmanak 1859, getiteld: De moord vanOudewaterin 1575, van pag. 43 tot en met pag. 63.↑147Hoofdts Nederlandsch historiën, pag. 401.↑148Resol. der Staten van Holland, 12 Julij 1575.↑149Ib. 9 Aug. Anno. 1575.↑150Hoofdst. Nederlandsche historie, pag. 422.↑151P. Bor, Nederlandsche Beroerte, VIII B. pag. 121.↑152A. van Duyn,Oudewatersmoord, pag. 10.↑153Van Duyn, pag. 10, en van Kinschot pag. 223 en 224, melden omtrent een vlugteling het volgende. Nadat hij met paard en wagen en de tilbare goederen, op het voorbeeld zijner gebaren gevlugt was, werd hij door ’s vijands vooruit gespatte ruiterij zoo snel vervolgd, dat hij eindelijk, zich niet meer kunnende vleijen, het gevaar te ontsnappen, eerst zijn bevrachte wagen dwars over den weg reed, zijne paarden losmaakte en toen, na het medegevoerde te hebben achtergelaten, in het wegrennen, ten bewijs zijner nu vast gewaande vrijheid, den najagenden Spanjaard spottend toeriep, „Seneca, Seneca volg mij nu zoo gij kunt, ik zit nu te paard zoowel als gij.â€â†‘154Hoofts. Nederlandsche historien, pag. 432.↑155Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121 A.↑156Van Duyn, pag. 10.↑157Wij gissen nabij het tegenwoordig Gemeente huis van Honcoop.↑158Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑159Van Duyn, pag. 11, alwaar hij breeder de ontruiming van die sterkte uiteen zet.↑160P. Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121.↑161P. Bor, pag. 121 A.↑162Die noodmunten waren van 20 en 40 stuivers, men zie de afbeeldingbijvan Loon I. D. pag. 206. en van Kinschot pag.231.↑163De brug over dit water, had de Spanjaard weggebroken, de rede waarom van Dam, vroeger naar Goejanverwellesluis getogen was, doch zich zoo zeer te leur gesteld vond.↑164P. C. Hooft, Nederlandsche historie, D. I, B. 10 pag. 433.↑165Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B. fol. 121 B.↑166Ib.↑167De eerste kogel die in de kerk geschoten werd, hangt nog aan de gewelven van dien tempel.↑168Tot narigt voor hen, die dit doel van Hierges vreemd zullen vinden, omdat de stadsgracht nu te ver van den toren gelegen is, diene, dat de stadsvestingmuur toen ter tijde aan of zeer digt voorbij den toren liep, dat de Yssel als de gracht beschouwd werd, en dathet Veernog niet aan de stad getrokken was, dit werd eerst in 1585 vergund.—Zie meerdere bewijzen, in de bijdrage van R. C. H. Romer, in de Utrechtsche Volks-Almanak 1859, getiteld: De moord van Oudewaterin1575.↑169Bor, VIII B, pag. 121 B.↑170Hooft, pag. 423.↑171Bor, Nederlandsche beroerten, VIII, B, pag. 121 B.↑172Hooft, Nederlandsche historien, pag. 423.↑173Bor, pag. 121 vso a.↑174Van Duijn, Oudewaters moord, pag. 14.↑175Bor, VIII, B. pag, 121 vso a.↑176Hoofts historien pag. 423.↑177Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑178Bor, Nederl. beroerten, VIII B. pag. 121, vso a.↑179Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑180Bor, VIII, B, pag. 121, vso a.↑181Ib.↑182Hoofts. Nederl. historien, pag. 424.↑183Bor, Nederlandsche Beroerten, VIII B pag. 121, vso. A.↑184Hoofts. Nederlandsche Historiën, pag. 424.↑
1Batavia Sacra 2de Deel pag 164. Halma toon. derNederlanden2 D. pag. 133 en Rademaker, kabinet 4 D. pag. 223.↑2Batavia Sacra 2de D. pag. 164.↑3Van Kinschot, beschrijving vanOudewaterpag. 5–8.↑4Ibid. bladz. 1.↑5ib. blz. 8. Het zij hier voorloopig aangestipt, dat deze vereeniging metHollandnog later door Graaf Willem den VI vanHollandin het jaar 1404 is bevestigd geworden.↑6Deze jaartallen en daadzaken omtrent de handvesten, privilegiën, enz. ontleenen wij voornamelijk aan de handvesten enprivilegiënvanOudewater, bij van Kinschot, alwaar men die stukken in zijn geheel vindt opgenomen. Dit neme men ook in het vervolg dezer schets in gedachte.↑7Ook Jan en Jacob van Driel,—de Schrijver.↑8Zie Heda Historia bladz. 244 verg. van DuijnOudewater’sMoord bladz. 43. Het laatste gedeelte dezer mededeeling is ontleend aan het Cl. Tielense bladz. 352 (overgenomen uit Dr. Römer’s bijdrage in deUtrechtscheAlmanak getiteldUtrechtenOudewater.).↑9Diuisie Kronijk, fol. 136, van het Negende Cappittel vs.↑10Wagenaar, Vaderlandsche Historie III D. bladz. 271–272.↑11Ibid.bladz. 274 en 275.↑12Ibid. bladz. 275–280.↑13Zie dit stuk overgenomen bij van Kinschot bladz. 280–285.↑14Zie de inhoud van dit verbond bij van Kinschot pag. 502 en volg.↑15Groot Placaatboek, bij Wagenaar, bladz. 281 vs.↑16Groot Placaatboek III D. pag. 4.↑17Wagenaar Historie III D. pag. 284.↑18Wagenaar pag. 285.↑19Diuisie Kronijk, 25 diuisie, dat XI Cappittel.↑20Wagenaar id. p. 292.↑21Men zal herinneren, dat Keizerin Margaretha aan die vanOudewaterhet voorregt verleend had, dat hunne stad, nimmer vanHollandsGrafelijkheid gescheiden mogt worden.↑22Zie breedvoeriger van Kinschot pag. 11 tot 18a.↑23Zie het Chron. auctius. pag. 274.↑24Van Duyn Oudewaters-moord, p. 44.↑25Vide het Chron. aucteus.↑26Bijdrage van R. C. H. Römer, getiteld:UtrechtenOudewaterin den Utrechtschen Volks-almanak.↑27Zie het rapport van Albrecht bij van Kinschot, pag.223 vs.↑28Ibid.pag.294 tot 295.↑29Ibid.pag. 297 tot 301, Boxhorn,pag.81.↑30Zie de inhoud van de bijlegging der twist, bij van Kinschot, pag. 295 en 696.↑31Wagenaar III Deel pag. 321.↑32Wagenaar III Deel pag. 321.↑33Ibid.↑34Ibid.pag. 322.↑35ib. pag. 322.↑36Joan a Leydis, libr. XXXI cap 42. Veldenaar, pag. 95. Op Wagenaar III D pag. 322.↑37Wagenaar, ib.↑38In deze overname hebben wij het woord „graaf†gebruikt ten einde het meer begrijpelijk te maken, des graven klerk gebruikte daarvoor het woord „mijnheerâ€; vide van Kinschot, pag. 296, en volg.↑39Van Kinschot, pag. 297.↑40Ib. pag. 297 tot301.↑41Ib. pag. 301.↑42Ib.↑43Zie Hofdijk geschiedenis der Nederlanden, pag. 169.↑44Van Kinschot pag. 303. In die oirconde staat, dat Otto van Asperen wegens Willem Kusers dood balling was, en in de vroeger vermelde besluiten van Albrecht, waren de bezittingen der zoodanigen verbeurd.↑45Ibid.pag. 309 en 310 en Wagenaar III D. pag 324.↑46Symon Speyaert en Claes van den Gheer in hechtenis zittende teOudewater, werden mede in 1396 voor den Hove van denHaagontboden, nevens de Schout vanOudewater, om tusschen de twee eersten eene questie uit den weg te ruimen, die waarschijnlijk op de tijdsomstandigheden betrekking had. Zeker is het, dat er ten jare 1396 nog een geschilaanhangigwas, tusschen Aerent Sluismanssoen en Wouter Ludolfssoen, die door eerstgenoemde aangeklaagd was, als in het openbaar zijne ontevredenheid te hebben betuigd over den vrede. Zie van Kinschot pag. 316 en 317.↑47Wagenaar III D. pag. 342.↑48Ib. pag. 342 en 343.↑49Zie die twee stukken in de privilegien vanOudewaterbij van Kinschot pag. 317 a 320.↑50Men herinnere zich, datStavorennog steedsHollandschebezetting hield.↑51Zie bij van Kinschot pag. 322 en 325, en bij ons hiervoren pag. 321 a 323.↑52Uitgezonderd twee bescheiden, in het zelfde jaar 1. dat het land vanWoerdenin zijn watergang gescheiden zoude zijn vanRijnlanden 2. een placcaat van Albrecht »van een seggen ende gescheyden tusschen den Burch-Grave vanLeydenende die vanOudewaterroerende van de tolle.â€â†‘53Wagenaar III D. pag. 343.↑54Ib. pag. 344.↑55Ib. pag. 345.↑56Ib.↑57Ib. pag. 346.↑58De onderzoekende schrijver, verwijst naar de privilegien vanOudewater.De hoofd inhoud van het bedoelde stuk, hebben wij echter op pag. 388 ter behoorlijker plaatse reeds medegedeeld.↑59Die seventwintichste divisie, dat LIIII. Capittel pag. CLIIIII.↑60Utrechtsche Volks-Almanak 1859, pag. 43.↑61Kinschot is op pag. 325 in abuis, waar hij doet voorkomen, dat hij in het begin des jaars 1404 tot Grave was verkozen, doch zijn vader stierf Ao. 1404 in den winter,waarnahij hem opvolgde. Alle schrijvers van gezag immers, vermelden zijn dood in den winter van 1404. Wanneer wij dus bij van Kinschot daar vinden Anno XIIII ende vier moet dit noodwendig zijn, Anno XIIII ende vijve.↑62Kinschot meldt 1404 moet zijn 1405.↑63Van een paar andere bescheiden van Willem den VI. ten jare 1405 kunnen wij in den tekst niet uitweiden.—Zie den inhoud echter bij van Kinschot, pag. 329 en 330.↑64Men zie hierover in het breede, pag. 225, 249 van dit werk.↑65Wagenaar, III D. p. 408 en 409.↑66Van Kinschot, pag. 337.↑67Wagenaar ib. pag. 418.↑68Ibid.pag. 420.↑69Bij Wagenaar III D. pag. 427.↑70Van Kinschot pag. 505 en 506.↑71Men zie den inhoud, bij ibid III D. pag. 432–434.↑72Van Kinschot pag. 340.↑73Zie hunne namen bij ib. pag. 342.↑74Wagenaar III D. pag. 438.↑75Zie Hofdijk en van Lennep, Merkwaardige Kasteelen inNederlandII D. pag. 82.↑76Wagenaar III D. pag. 463, en Monstrelet Vol II pag. 27.↑77Wagenaar III D. pag. 468.↑78Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven,pag. 341.↑79Dr. D. J. Veegens,Haarlemsche vertellingen uit den ouden tijd, p. 109.↑80Verg. Wagenaar III D. pag. 491.↑81Veldenaar pag. 130, Wagenaar pag. 489.↑82Wagenaar ib. pag. 509.↑83Wagenaar, ib. pag. 530. tot en met 535. en van Kinschot, pag. 368. tot en met pag. 370.↑84Wagenaar IV. D. pag. 100.↑85Wagenaar, IV. D. pag. 174.↑86Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven, pag. 342 en Wagenaar, IV D. pag. 188.↑87ib. pag. 181.↑88Omtrent dezen tijd (in 1480) sloten die vanOudewatereen verdrag met de stadUtrecht. Dit bezwaarlijk tusschen den tekst kunnende invoegen en het toch moetende vermelden, zoo plaatsen wij dit in een noot. Men zie den inhoud van dit verdrag bij van Kinschot, pag. 390, en 391.↑89Diuisie Cronyck, 33 diuisie 21 capittel.↑90Zie Wagenaar, IV D. pag. 191 en 192.↑91Crimen, sentent boek, gequot A. fol. 11, vers. bij Wagenaar, IV D. pag. 196.↑92Diuisie Cronyck, 31 diuisie, 31 capittel, vergeleken met Wagenaar, IV D. pag. 196 en 197.↑93Wagenaar, IV D. pag. 201 en 202, raadplegende Amelgarde, Gesta Ludoveci XI Libr. VI Capittel 21 vesiusHoornpag. 125. Chron. van Ao. 1481–1483 en Matth. Tom. I pag. 397, 399 en 405.↑94Wagenaar IV D. pag. 208 raadpl. Chron. van Ao. 1481–1483, pag. 410–415.↑95Diuisie Chron. 31 diuisie, 37 capittel.↑96Diuisie Chron. 31 diuisie, 39 capittel.↑97Wagenaar, IV D. pag. 205.↑98Wagenaar IV D. pag. 215.↑99Zie diuisie Cron. die 31 duisie. dat XLIII capittel.↑100Zie Wagenaar IV D. pag. 216.↑101Wagenaar IV D. pag. 244.↑102Wagenaar pag. 248, en Jonker Fransen oorlog pag. 88 en 97.↑103Verg. Wagenaar IV D. pag. 248.↑104Diuisie Cron. 31 diuisie, 68 capittel, Wagenaar, IV D. pag. 260, Jonker Frans, oorlog, pag. 250.↑105Zoo was zijne benaming als Grave vanHolland, meer bekend is hij echter geworden, onder den naam van Karel den V, die als Keizer.↑106Wagenaar IV D. pag. 354.↑107Repert. der Plac. pag. 3.↑108Groote Chron.diuisieXXXII Capittel 46.↑109Repert. der Plac. pag. 3 Wagenaar IV D. pag 398 en 399.↑110Men zie het plac. bij van Kinschot, pag. 400, 401 en 402.↑111Repert. der pl. van het graafschapHollandbij Wagenaar, IV. D. pag 429 en 430.↑112Volgens veler meening zond ookOudewatereertijds schepen ter haringvisscherij uit. Het ongeveer 15 minuten vanOudewaterliggende slot (nuruïne) teVlietwijst de sage aan, als de plaats, van waar haringbuizen uitvoeren. Dan vergezelden de vrouwen van de visschers hunne mannen tot aan het gehuchtGoejanverwellesluis, dat zijn naam er van zoude gekregen hebben. De naam toch van de doorklievers van het zilte nat, is nog in deze dagen Jan, Janmaat; Aan desluis, werden zij dan toegeroepenGoe Jan vaarwel.Wij nemen de uitlegging van dien naamsoorsprong over, uit eene der jaargangen van het Tijdschriftde Navorscher.↑113Zie Wagenaar IV. D. pag 470.↑114Ibid. pag 470 en 471.↑115Zie pag. 347 van dit werk.↑116De geauthenthiseerde copij, berust ter gemeente secretarij.↑117Vóór Hoeff Willemsz, waarmede zij aanvangt, staat aan den kant: Piet vÄ. Evenzoo staan later bij iederen hoofdman een paar namen aan den kant geschreven, vermoedelijk van hen, die later die betrekking waarnamen. Aanm. van R. C. H. Römer.↑118Onder deze: „die in ’t gastuys sijn die clouck sijn.â€â†‘119Zie het Chron. auct. Joann de Beka In Matthaei Vet. aevi Analect. T III pag. 316 volg. verg. van Kinschot, Besch. d. stadOudewaterblad. 51.↑120Zij wordt in oude bescheiden, dikwijls Remijnsbrug geheeten.↑121Zie van Kinschot t. a. p. blz. 21 vlgg. en 50.↑122Wagenaar V. D. pag.275.↑123Wagenaar, V D. pag. 420, 421 en 422.↑124Philips II heette hij als koning vanSpanjedoch Philips III als grave vanHolland.↑125Dat Karel dit nu juist verleend heeft, hierin willen wij niet achterhaald worden, wij verwijzen naar het hoofdstuk „de heksenwaag†van dit werk.↑126Zie Wagenaar VI D. pag. 5.↑127Zie Wagenaar VI D. pag. 40.↑128Wagenaar VI D. pag. 186 en 187.↑129Simon Stijl, opkomste en bloei der Vereenigde Nederlanden pag. 185 en volg.↑130De zeer bekende Watergeus Gerrit Gerritsen, was teOudewatergeboren.—Zie pag. 366 van dit werk.↑131Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑132Onze plaats was de eerste inZuid-Holland.↑133Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑134Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 144.↑135Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 247.↑136Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 250.↑137Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 256.↑138Wij zagen het dus reeds, datOudewaterten jare 1572 weer op de eerste vergadering der staten, die ’s prinsen zijde hielden tegenwoordig was. Het moet ons niet verwonderen, dat wij de gemagtigden uitOudewaterin de statenraad weer na zoo groote tusschen ruimte zitting zien nemen, indien wij bij Wagenaar VI D. 378 lezen. „De kleine steden, die sedert een aantal jaren, niet ter dagvaart plegen te verschijnen, kregen nu weder plaats in dezelve, opdat men haar, door het zoet der regering zou aanlokken tot het williger dragen der gemeene lasten, en anderen, die het nog met Alva hielden te ligter te doen omslaan.â€â†‘139Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 253.↑140Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 254.↑141Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 273.↑142Bor Nederlandsch historien, pag. 17.↑143A. van DuynOudewatersmoord, pag. 7.↑144Römer in zijne bijdrageUtrechtenOudewaterin den Utrechtsche Volks almanak.↑145De bijzonderheden van den togt zijn meest uit van Duijn,Oudewatersmoord, die wij voor de waarheid derzelve aansprakelijk houden.↑146Zie ook de bijdrage van Dr. R. C. H. Römer in den Utrechtschen Volksalmanak 1859, getiteld: De moord vanOudewaterin 1575, van pag. 43 tot en met pag. 63.↑147Hoofdts Nederlandsch historiën, pag. 401.↑148Resol. der Staten van Holland, 12 Julij 1575.↑149Ib. 9 Aug. Anno. 1575.↑150Hoofdst. Nederlandsche historie, pag. 422.↑151P. Bor, Nederlandsche Beroerte, VIII B. pag. 121.↑152A. van Duyn,Oudewatersmoord, pag. 10.↑153Van Duyn, pag. 10, en van Kinschot pag. 223 en 224, melden omtrent een vlugteling het volgende. Nadat hij met paard en wagen en de tilbare goederen, op het voorbeeld zijner gebaren gevlugt was, werd hij door ’s vijands vooruit gespatte ruiterij zoo snel vervolgd, dat hij eindelijk, zich niet meer kunnende vleijen, het gevaar te ontsnappen, eerst zijn bevrachte wagen dwars over den weg reed, zijne paarden losmaakte en toen, na het medegevoerde te hebben achtergelaten, in het wegrennen, ten bewijs zijner nu vast gewaande vrijheid, den najagenden Spanjaard spottend toeriep, „Seneca, Seneca volg mij nu zoo gij kunt, ik zit nu te paard zoowel als gij.â€â†‘154Hoofts. Nederlandsche historien, pag. 432.↑155Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121 A.↑156Van Duyn, pag. 10.↑157Wij gissen nabij het tegenwoordig Gemeente huis van Honcoop.↑158Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑159Van Duyn, pag. 11, alwaar hij breeder de ontruiming van die sterkte uiteen zet.↑160P. Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121.↑161P. Bor, pag. 121 A.↑162Die noodmunten waren van 20 en 40 stuivers, men zie de afbeeldingbijvan Loon I. D. pag. 206. en van Kinschot pag.231.↑163De brug over dit water, had de Spanjaard weggebroken, de rede waarom van Dam, vroeger naar Goejanverwellesluis getogen was, doch zich zoo zeer te leur gesteld vond.↑164P. C. Hooft, Nederlandsche historie, D. I, B. 10 pag. 433.↑165Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B. fol. 121 B.↑166Ib.↑167De eerste kogel die in de kerk geschoten werd, hangt nog aan de gewelven van dien tempel.↑168Tot narigt voor hen, die dit doel van Hierges vreemd zullen vinden, omdat de stadsgracht nu te ver van den toren gelegen is, diene, dat de stadsvestingmuur toen ter tijde aan of zeer digt voorbij den toren liep, dat de Yssel als de gracht beschouwd werd, en dathet Veernog niet aan de stad getrokken was, dit werd eerst in 1585 vergund.—Zie meerdere bewijzen, in de bijdrage van R. C. H. Romer, in de Utrechtsche Volks-Almanak 1859, getiteld: De moord van Oudewaterin1575.↑169Bor, VIII B, pag. 121 B.↑170Hooft, pag. 423.↑171Bor, Nederlandsche beroerten, VIII, B, pag. 121 B.↑172Hooft, Nederlandsche historien, pag. 423.↑173Bor, pag. 121 vso a.↑174Van Duijn, Oudewaters moord, pag. 14.↑175Bor, VIII, B. pag, 121 vso a.↑176Hoofts historien pag. 423.↑177Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑178Bor, Nederl. beroerten, VIII B. pag. 121, vso a.↑179Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑180Bor, VIII, B, pag. 121, vso a.↑181Ib.↑182Hoofts. Nederl. historien, pag. 424.↑183Bor, Nederlandsche Beroerten, VIII B pag. 121, vso. A.↑184Hoofts. Nederlandsche Historiën, pag. 424.↑
1Batavia Sacra 2de Deel pag 164. Halma toon. derNederlanden2 D. pag. 133 en Rademaker, kabinet 4 D. pag. 223.↑2Batavia Sacra 2de D. pag. 164.↑3Van Kinschot, beschrijving vanOudewaterpag. 5–8.↑4Ibid. bladz. 1.↑5ib. blz. 8. Het zij hier voorloopig aangestipt, dat deze vereeniging metHollandnog later door Graaf Willem den VI vanHollandin het jaar 1404 is bevestigd geworden.↑6Deze jaartallen en daadzaken omtrent de handvesten, privilegiën, enz. ontleenen wij voornamelijk aan de handvesten enprivilegiënvanOudewater, bij van Kinschot, alwaar men die stukken in zijn geheel vindt opgenomen. Dit neme men ook in het vervolg dezer schets in gedachte.↑7Ook Jan en Jacob van Driel,—de Schrijver.↑8Zie Heda Historia bladz. 244 verg. van DuijnOudewater’sMoord bladz. 43. Het laatste gedeelte dezer mededeeling is ontleend aan het Cl. Tielense bladz. 352 (overgenomen uit Dr. Römer’s bijdrage in deUtrechtscheAlmanak getiteldUtrechtenOudewater.).↑9Diuisie Kronijk, fol. 136, van het Negende Cappittel vs.↑10Wagenaar, Vaderlandsche Historie III D. bladz. 271–272.↑11Ibid.bladz. 274 en 275.↑12Ibid. bladz. 275–280.↑13Zie dit stuk overgenomen bij van Kinschot bladz. 280–285.↑14Zie de inhoud van dit verbond bij van Kinschot pag. 502 en volg.↑15Groot Placaatboek, bij Wagenaar, bladz. 281 vs.↑16Groot Placaatboek III D. pag. 4.↑17Wagenaar Historie III D. pag. 284.↑18Wagenaar pag. 285.↑19Diuisie Kronijk, 25 diuisie, dat XI Cappittel.↑20Wagenaar id. p. 292.↑21Men zal herinneren, dat Keizerin Margaretha aan die vanOudewaterhet voorregt verleend had, dat hunne stad, nimmer vanHollandsGrafelijkheid gescheiden mogt worden.↑22Zie breedvoeriger van Kinschot pag. 11 tot 18a.↑23Zie het Chron. auctius. pag. 274.↑24Van Duyn Oudewaters-moord, p. 44.↑25Vide het Chron. aucteus.↑26Bijdrage van R. C. H. Römer, getiteld:UtrechtenOudewaterin den Utrechtschen Volks-almanak.↑27Zie het rapport van Albrecht bij van Kinschot, pag.223 vs.↑28Ibid.pag.294 tot 295.↑29Ibid.pag. 297 tot 301, Boxhorn,pag.81.↑30Zie de inhoud van de bijlegging der twist, bij van Kinschot, pag. 295 en 696.↑31Wagenaar III Deel pag. 321.↑32Wagenaar III Deel pag. 321.↑33Ibid.↑34Ibid.pag. 322.↑35ib. pag. 322.↑36Joan a Leydis, libr. XXXI cap 42. Veldenaar, pag. 95. Op Wagenaar III D pag. 322.↑37Wagenaar, ib.↑38In deze overname hebben wij het woord „graaf†gebruikt ten einde het meer begrijpelijk te maken, des graven klerk gebruikte daarvoor het woord „mijnheerâ€; vide van Kinschot, pag. 296, en volg.↑39Van Kinschot, pag. 297.↑40Ib. pag. 297 tot301.↑41Ib. pag. 301.↑42Ib.↑43Zie Hofdijk geschiedenis der Nederlanden, pag. 169.↑44Van Kinschot pag. 303. In die oirconde staat, dat Otto van Asperen wegens Willem Kusers dood balling was, en in de vroeger vermelde besluiten van Albrecht, waren de bezittingen der zoodanigen verbeurd.↑45Ibid.pag. 309 en 310 en Wagenaar III D. pag 324.↑46Symon Speyaert en Claes van den Gheer in hechtenis zittende teOudewater, werden mede in 1396 voor den Hove van denHaagontboden, nevens de Schout vanOudewater, om tusschen de twee eersten eene questie uit den weg te ruimen, die waarschijnlijk op de tijdsomstandigheden betrekking had. Zeker is het, dat er ten jare 1396 nog een geschilaanhangigwas, tusschen Aerent Sluismanssoen en Wouter Ludolfssoen, die door eerstgenoemde aangeklaagd was, als in het openbaar zijne ontevredenheid te hebben betuigd over den vrede. Zie van Kinschot pag. 316 en 317.↑47Wagenaar III D. pag. 342.↑48Ib. pag. 342 en 343.↑49Zie die twee stukken in de privilegien vanOudewaterbij van Kinschot pag. 317 a 320.↑50Men herinnere zich, datStavorennog steedsHollandschebezetting hield.↑51Zie bij van Kinschot pag. 322 en 325, en bij ons hiervoren pag. 321 a 323.↑52Uitgezonderd twee bescheiden, in het zelfde jaar 1. dat het land vanWoerdenin zijn watergang gescheiden zoude zijn vanRijnlanden 2. een placcaat van Albrecht »van een seggen ende gescheyden tusschen den Burch-Grave vanLeydenende die vanOudewaterroerende van de tolle.â€â†‘53Wagenaar III D. pag. 343.↑54Ib. pag. 344.↑55Ib. pag. 345.↑56Ib.↑57Ib. pag. 346.↑58De onderzoekende schrijver, verwijst naar de privilegien vanOudewater.De hoofd inhoud van het bedoelde stuk, hebben wij echter op pag. 388 ter behoorlijker plaatse reeds medegedeeld.↑59Die seventwintichste divisie, dat LIIII. Capittel pag. CLIIIII.↑60Utrechtsche Volks-Almanak 1859, pag. 43.↑61Kinschot is op pag. 325 in abuis, waar hij doet voorkomen, dat hij in het begin des jaars 1404 tot Grave was verkozen, doch zijn vader stierf Ao. 1404 in den winter,waarnahij hem opvolgde. Alle schrijvers van gezag immers, vermelden zijn dood in den winter van 1404. Wanneer wij dus bij van Kinschot daar vinden Anno XIIII ende vier moet dit noodwendig zijn, Anno XIIII ende vijve.↑62Kinschot meldt 1404 moet zijn 1405.↑63Van een paar andere bescheiden van Willem den VI. ten jare 1405 kunnen wij in den tekst niet uitweiden.—Zie den inhoud echter bij van Kinschot, pag. 329 en 330.↑64Men zie hierover in het breede, pag. 225, 249 van dit werk.↑65Wagenaar, III D. p. 408 en 409.↑66Van Kinschot, pag. 337.↑67Wagenaar ib. pag. 418.↑68Ibid.pag. 420.↑69Bij Wagenaar III D. pag. 427.↑70Van Kinschot pag. 505 en 506.↑71Men zie den inhoud, bij ibid III D. pag. 432–434.↑72Van Kinschot pag. 340.↑73Zie hunne namen bij ib. pag. 342.↑74Wagenaar III D. pag. 438.↑75Zie Hofdijk en van Lennep, Merkwaardige Kasteelen inNederlandII D. pag. 82.↑76Wagenaar III D. pag. 463, en Monstrelet Vol II pag. 27.↑77Wagenaar III D. pag. 468.↑78Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven,pag. 341.↑79Dr. D. J. Veegens,Haarlemsche vertellingen uit den ouden tijd, p. 109.↑80Verg. Wagenaar III D. pag. 491.↑81Veldenaar pag. 130, Wagenaar pag. 489.↑82Wagenaar ib. pag. 509.↑83Wagenaar, ib. pag. 530. tot en met 535. en van Kinschot, pag. 368. tot en met pag. 370.↑84Wagenaar IV. D. pag. 100.↑85Wagenaar, IV. D. pag. 174.↑86Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven, pag. 342 en Wagenaar, IV D. pag. 188.↑87ib. pag. 181.↑88Omtrent dezen tijd (in 1480) sloten die vanOudewatereen verdrag met de stadUtrecht. Dit bezwaarlijk tusschen den tekst kunnende invoegen en het toch moetende vermelden, zoo plaatsen wij dit in een noot. Men zie den inhoud van dit verdrag bij van Kinschot, pag. 390, en 391.↑89Diuisie Cronyck, 33 diuisie 21 capittel.↑90Zie Wagenaar, IV D. pag. 191 en 192.↑91Crimen, sentent boek, gequot A. fol. 11, vers. bij Wagenaar, IV D. pag. 196.↑92Diuisie Cronyck, 31 diuisie, 31 capittel, vergeleken met Wagenaar, IV D. pag. 196 en 197.↑93Wagenaar, IV D. pag. 201 en 202, raadplegende Amelgarde, Gesta Ludoveci XI Libr. VI Capittel 21 vesiusHoornpag. 125. Chron. van Ao. 1481–1483 en Matth. Tom. I pag. 397, 399 en 405.↑94Wagenaar IV D. pag. 208 raadpl. Chron. van Ao. 1481–1483, pag. 410–415.↑95Diuisie Chron. 31 diuisie, 37 capittel.↑96Diuisie Chron. 31 diuisie, 39 capittel.↑97Wagenaar, IV D. pag. 205.↑98Wagenaar IV D. pag. 215.↑99Zie diuisie Cron. die 31 duisie. dat XLIII capittel.↑100Zie Wagenaar IV D. pag. 216.↑101Wagenaar IV D. pag. 244.↑102Wagenaar pag. 248, en Jonker Fransen oorlog pag. 88 en 97.↑103Verg. Wagenaar IV D. pag. 248.↑104Diuisie Cron. 31 diuisie, 68 capittel, Wagenaar, IV D. pag. 260, Jonker Frans, oorlog, pag. 250.↑105Zoo was zijne benaming als Grave vanHolland, meer bekend is hij echter geworden, onder den naam van Karel den V, die als Keizer.↑106Wagenaar IV D. pag. 354.↑107Repert. der Plac. pag. 3.↑108Groote Chron.diuisieXXXII Capittel 46.↑109Repert. der Plac. pag. 3 Wagenaar IV D. pag 398 en 399.↑110Men zie het plac. bij van Kinschot, pag. 400, 401 en 402.↑111Repert. der pl. van het graafschapHollandbij Wagenaar, IV. D. pag 429 en 430.↑112Volgens veler meening zond ookOudewatereertijds schepen ter haringvisscherij uit. Het ongeveer 15 minuten vanOudewaterliggende slot (nuruïne) teVlietwijst de sage aan, als de plaats, van waar haringbuizen uitvoeren. Dan vergezelden de vrouwen van de visschers hunne mannen tot aan het gehuchtGoejanverwellesluis, dat zijn naam er van zoude gekregen hebben. De naam toch van de doorklievers van het zilte nat, is nog in deze dagen Jan, Janmaat; Aan desluis, werden zij dan toegeroepenGoe Jan vaarwel.Wij nemen de uitlegging van dien naamsoorsprong over, uit eene der jaargangen van het Tijdschriftde Navorscher.↑113Zie Wagenaar IV. D. pag 470.↑114Ibid. pag 470 en 471.↑115Zie pag. 347 van dit werk.↑116De geauthenthiseerde copij, berust ter gemeente secretarij.↑117Vóór Hoeff Willemsz, waarmede zij aanvangt, staat aan den kant: Piet vÄ. Evenzoo staan later bij iederen hoofdman een paar namen aan den kant geschreven, vermoedelijk van hen, die later die betrekking waarnamen. Aanm. van R. C. H. Römer.↑118Onder deze: „die in ’t gastuys sijn die clouck sijn.â€â†‘119Zie het Chron. auct. Joann de Beka In Matthaei Vet. aevi Analect. T III pag. 316 volg. verg. van Kinschot, Besch. d. stadOudewaterblad. 51.↑120Zij wordt in oude bescheiden, dikwijls Remijnsbrug geheeten.↑121Zie van Kinschot t. a. p. blz. 21 vlgg. en 50.↑122Wagenaar V. D. pag.275.↑123Wagenaar, V D. pag. 420, 421 en 422.↑124Philips II heette hij als koning vanSpanjedoch Philips III als grave vanHolland.↑125Dat Karel dit nu juist verleend heeft, hierin willen wij niet achterhaald worden, wij verwijzen naar het hoofdstuk „de heksenwaag†van dit werk.↑126Zie Wagenaar VI D. pag. 5.↑127Zie Wagenaar VI D. pag. 40.↑128Wagenaar VI D. pag. 186 en 187.↑129Simon Stijl, opkomste en bloei der Vereenigde Nederlanden pag. 185 en volg.↑130De zeer bekende Watergeus Gerrit Gerritsen, was teOudewatergeboren.—Zie pag. 366 van dit werk.↑131Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑132Onze plaats was de eerste inZuid-Holland.↑133Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑134Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 144.↑135Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 247.↑136Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 250.↑137Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 256.↑138Wij zagen het dus reeds, datOudewaterten jare 1572 weer op de eerste vergadering der staten, die ’s prinsen zijde hielden tegenwoordig was. Het moet ons niet verwonderen, dat wij de gemagtigden uitOudewaterin de statenraad weer na zoo groote tusschen ruimte zitting zien nemen, indien wij bij Wagenaar VI D. 378 lezen. „De kleine steden, die sedert een aantal jaren, niet ter dagvaart plegen te verschijnen, kregen nu weder plaats in dezelve, opdat men haar, door het zoet der regering zou aanlokken tot het williger dragen der gemeene lasten, en anderen, die het nog met Alva hielden te ligter te doen omslaan.â€â†‘139Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 253.↑140Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 254.↑141Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 273.↑142Bor Nederlandsch historien, pag. 17.↑143A. van DuynOudewatersmoord, pag. 7.↑144Römer in zijne bijdrageUtrechtenOudewaterin den Utrechtsche Volks almanak.↑145De bijzonderheden van den togt zijn meest uit van Duijn,Oudewatersmoord, die wij voor de waarheid derzelve aansprakelijk houden.↑146Zie ook de bijdrage van Dr. R. C. H. Römer in den Utrechtschen Volksalmanak 1859, getiteld: De moord vanOudewaterin 1575, van pag. 43 tot en met pag. 63.↑147Hoofdts Nederlandsch historiën, pag. 401.↑148Resol. der Staten van Holland, 12 Julij 1575.↑149Ib. 9 Aug. Anno. 1575.↑150Hoofdst. Nederlandsche historie, pag. 422.↑151P. Bor, Nederlandsche Beroerte, VIII B. pag. 121.↑152A. van Duyn,Oudewatersmoord, pag. 10.↑153Van Duyn, pag. 10, en van Kinschot pag. 223 en 224, melden omtrent een vlugteling het volgende. Nadat hij met paard en wagen en de tilbare goederen, op het voorbeeld zijner gebaren gevlugt was, werd hij door ’s vijands vooruit gespatte ruiterij zoo snel vervolgd, dat hij eindelijk, zich niet meer kunnende vleijen, het gevaar te ontsnappen, eerst zijn bevrachte wagen dwars over den weg reed, zijne paarden losmaakte en toen, na het medegevoerde te hebben achtergelaten, in het wegrennen, ten bewijs zijner nu vast gewaande vrijheid, den najagenden Spanjaard spottend toeriep, „Seneca, Seneca volg mij nu zoo gij kunt, ik zit nu te paard zoowel als gij.â€â†‘154Hoofts. Nederlandsche historien, pag. 432.↑155Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121 A.↑156Van Duyn, pag. 10.↑157Wij gissen nabij het tegenwoordig Gemeente huis van Honcoop.↑158Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑159Van Duyn, pag. 11, alwaar hij breeder de ontruiming van die sterkte uiteen zet.↑160P. Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121.↑161P. Bor, pag. 121 A.↑162Die noodmunten waren van 20 en 40 stuivers, men zie de afbeeldingbijvan Loon I. D. pag. 206. en van Kinschot pag.231.↑163De brug over dit water, had de Spanjaard weggebroken, de rede waarom van Dam, vroeger naar Goejanverwellesluis getogen was, doch zich zoo zeer te leur gesteld vond.↑164P. C. Hooft, Nederlandsche historie, D. I, B. 10 pag. 433.↑165Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B. fol. 121 B.↑166Ib.↑167De eerste kogel die in de kerk geschoten werd, hangt nog aan de gewelven van dien tempel.↑168Tot narigt voor hen, die dit doel van Hierges vreemd zullen vinden, omdat de stadsgracht nu te ver van den toren gelegen is, diene, dat de stadsvestingmuur toen ter tijde aan of zeer digt voorbij den toren liep, dat de Yssel als de gracht beschouwd werd, en dathet Veernog niet aan de stad getrokken was, dit werd eerst in 1585 vergund.—Zie meerdere bewijzen, in de bijdrage van R. C. H. Romer, in de Utrechtsche Volks-Almanak 1859, getiteld: De moord van Oudewaterin1575.↑169Bor, VIII B, pag. 121 B.↑170Hooft, pag. 423.↑171Bor, Nederlandsche beroerten, VIII, B, pag. 121 B.↑172Hooft, Nederlandsche historien, pag. 423.↑173Bor, pag. 121 vso a.↑174Van Duijn, Oudewaters moord, pag. 14.↑175Bor, VIII, B. pag, 121 vso a.↑176Hoofts historien pag. 423.↑177Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑178Bor, Nederl. beroerten, VIII B. pag. 121, vso a.↑179Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑180Bor, VIII, B, pag. 121, vso a.↑181Ib.↑182Hoofts. Nederl. historien, pag. 424.↑183Bor, Nederlandsche Beroerten, VIII B pag. 121, vso. A.↑184Hoofts. Nederlandsche Historiën, pag. 424.↑
1Batavia Sacra 2de Deel pag 164. Halma toon. derNederlanden2 D. pag. 133 en Rademaker, kabinet 4 D. pag. 223.↑
2Batavia Sacra 2de D. pag. 164.↑
3Van Kinschot, beschrijving vanOudewaterpag. 5–8.↑
4Ibid. bladz. 1.↑
5ib. blz. 8. Het zij hier voorloopig aangestipt, dat deze vereeniging metHollandnog later door Graaf Willem den VI vanHollandin het jaar 1404 is bevestigd geworden.↑
6Deze jaartallen en daadzaken omtrent de handvesten, privilegiën, enz. ontleenen wij voornamelijk aan de handvesten enprivilegiënvanOudewater, bij van Kinschot, alwaar men die stukken in zijn geheel vindt opgenomen. Dit neme men ook in het vervolg dezer schets in gedachte.↑
7Ook Jan en Jacob van Driel,—de Schrijver.↑
8Zie Heda Historia bladz. 244 verg. van DuijnOudewater’sMoord bladz. 43. Het laatste gedeelte dezer mededeeling is ontleend aan het Cl. Tielense bladz. 352 (overgenomen uit Dr. Römer’s bijdrage in deUtrechtscheAlmanak getiteldUtrechtenOudewater.).↑
9Diuisie Kronijk, fol. 136, van het Negende Cappittel vs.↑
10Wagenaar, Vaderlandsche Historie III D. bladz. 271–272.↑
11Ibid.bladz. 274 en 275.↑
12Ibid. bladz. 275–280.↑
13Zie dit stuk overgenomen bij van Kinschot bladz. 280–285.↑
14Zie de inhoud van dit verbond bij van Kinschot pag. 502 en volg.↑
15Groot Placaatboek, bij Wagenaar, bladz. 281 vs.↑
16Groot Placaatboek III D. pag. 4.↑
17Wagenaar Historie III D. pag. 284.↑
18Wagenaar pag. 285.↑
19Diuisie Kronijk, 25 diuisie, dat XI Cappittel.↑
20Wagenaar id. p. 292.↑
21Men zal herinneren, dat Keizerin Margaretha aan die vanOudewaterhet voorregt verleend had, dat hunne stad, nimmer vanHollandsGrafelijkheid gescheiden mogt worden.↑
22Zie breedvoeriger van Kinschot pag. 11 tot 18a.↑
23Zie het Chron. auctius. pag. 274.↑
24Van Duyn Oudewaters-moord, p. 44.↑
25Vide het Chron. aucteus.↑
26Bijdrage van R. C. H. Römer, getiteld:UtrechtenOudewaterin den Utrechtschen Volks-almanak.↑
27Zie het rapport van Albrecht bij van Kinschot, pag.223 vs.↑
28Ibid.pag.294 tot 295.↑
29Ibid.pag. 297 tot 301, Boxhorn,pag.81.↑
30Zie de inhoud van de bijlegging der twist, bij van Kinschot, pag. 295 en 696.↑
31Wagenaar III Deel pag. 321.↑
32Wagenaar III Deel pag. 321.↑
33Ibid.↑
34Ibid.pag. 322.↑
35ib. pag. 322.↑
36Joan a Leydis, libr. XXXI cap 42. Veldenaar, pag. 95. Op Wagenaar III D pag. 322.↑
37Wagenaar, ib.↑
38In deze overname hebben wij het woord „graaf†gebruikt ten einde het meer begrijpelijk te maken, des graven klerk gebruikte daarvoor het woord „mijnheerâ€; vide van Kinschot, pag. 296, en volg.↑
39Van Kinschot, pag. 297.↑
40Ib. pag. 297 tot301.↑
41Ib. pag. 301.↑
42Ib.↑
43Zie Hofdijk geschiedenis der Nederlanden, pag. 169.↑
44Van Kinschot pag. 303. In die oirconde staat, dat Otto van Asperen wegens Willem Kusers dood balling was, en in de vroeger vermelde besluiten van Albrecht, waren de bezittingen der zoodanigen verbeurd.↑
45Ibid.pag. 309 en 310 en Wagenaar III D. pag 324.↑
46Symon Speyaert en Claes van den Gheer in hechtenis zittende teOudewater, werden mede in 1396 voor den Hove van denHaagontboden, nevens de Schout vanOudewater, om tusschen de twee eersten eene questie uit den weg te ruimen, die waarschijnlijk op de tijdsomstandigheden betrekking had. Zeker is het, dat er ten jare 1396 nog een geschilaanhangigwas, tusschen Aerent Sluismanssoen en Wouter Ludolfssoen, die door eerstgenoemde aangeklaagd was, als in het openbaar zijne ontevredenheid te hebben betuigd over den vrede. Zie van Kinschot pag. 316 en 317.↑
47Wagenaar III D. pag. 342.↑
48Ib. pag. 342 en 343.↑
49Zie die twee stukken in de privilegien vanOudewaterbij van Kinschot pag. 317 a 320.↑
50Men herinnere zich, datStavorennog steedsHollandschebezetting hield.↑
51Zie bij van Kinschot pag. 322 en 325, en bij ons hiervoren pag. 321 a 323.↑
52Uitgezonderd twee bescheiden, in het zelfde jaar 1. dat het land vanWoerdenin zijn watergang gescheiden zoude zijn vanRijnlanden 2. een placcaat van Albrecht »van een seggen ende gescheyden tusschen den Burch-Grave vanLeydenende die vanOudewaterroerende van de tolle.â€â†‘
53Wagenaar III D. pag. 343.↑
54Ib. pag. 344.↑
55Ib. pag. 345.↑
56Ib.↑
57Ib. pag. 346.↑
58De onderzoekende schrijver, verwijst naar de privilegien vanOudewater.
De hoofd inhoud van het bedoelde stuk, hebben wij echter op pag. 388 ter behoorlijker plaatse reeds medegedeeld.↑
59Die seventwintichste divisie, dat LIIII. Capittel pag. CLIIIII.↑
60Utrechtsche Volks-Almanak 1859, pag. 43.↑
61Kinschot is op pag. 325 in abuis, waar hij doet voorkomen, dat hij in het begin des jaars 1404 tot Grave was verkozen, doch zijn vader stierf Ao. 1404 in den winter,waarnahij hem opvolgde. Alle schrijvers van gezag immers, vermelden zijn dood in den winter van 1404. Wanneer wij dus bij van Kinschot daar vinden Anno XIIII ende vier moet dit noodwendig zijn, Anno XIIII ende vijve.↑
62Kinschot meldt 1404 moet zijn 1405.↑
63Van een paar andere bescheiden van Willem den VI. ten jare 1405 kunnen wij in den tekst niet uitweiden.—Zie den inhoud echter bij van Kinschot, pag. 329 en 330.↑
64Men zie hierover in het breede, pag. 225, 249 van dit werk.↑
65Wagenaar, III D. p. 408 en 409.↑
66Van Kinschot, pag. 337.↑
67Wagenaar ib. pag. 418.↑
68Ibid.pag. 420.↑
69Bij Wagenaar III D. pag. 427.↑
70Van Kinschot pag. 505 en 506.↑
71Men zie den inhoud, bij ibid III D. pag. 432–434.↑
72Van Kinschot pag. 340.↑
73Zie hunne namen bij ib. pag. 342.↑
74Wagenaar III D. pag. 438.↑
75Zie Hofdijk en van Lennep, Merkwaardige Kasteelen inNederlandII D. pag. 82.↑
76Wagenaar III D. pag. 463, en Monstrelet Vol II pag. 27.↑
77Wagenaar III D. pag. 468.↑
78Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven,pag. 341.↑
79Dr. D. J. Veegens,Haarlemsche vertellingen uit den ouden tijd, p. 109.↑
80Verg. Wagenaar III D. pag. 491.↑
81Veldenaar pag. 130, Wagenaar pag. 489.↑
82Wagenaar ib. pag. 509.↑
83Wagenaar, ib. pag. 530. tot en met 535. en van Kinschot, pag. 368. tot en met pag. 370.↑
84Wagenaar IV. D. pag. 100.↑
85Wagenaar, IV. D. pag. 174.↑
86Van Berkum, beschrijving vanSchoonhoven, pag. 342 en Wagenaar, IV D. pag. 188.↑
87ib. pag. 181.↑
88Omtrent dezen tijd (in 1480) sloten die vanOudewatereen verdrag met de stadUtrecht. Dit bezwaarlijk tusschen den tekst kunnende invoegen en het toch moetende vermelden, zoo plaatsen wij dit in een noot. Men zie den inhoud van dit verdrag bij van Kinschot, pag. 390, en 391.↑
89Diuisie Cronyck, 33 diuisie 21 capittel.↑
90Zie Wagenaar, IV D. pag. 191 en 192.↑
91Crimen, sentent boek, gequot A. fol. 11, vers. bij Wagenaar, IV D. pag. 196.↑
92Diuisie Cronyck, 31 diuisie, 31 capittel, vergeleken met Wagenaar, IV D. pag. 196 en 197.↑
93Wagenaar, IV D. pag. 201 en 202, raadplegende Amelgarde, Gesta Ludoveci XI Libr. VI Capittel 21 vesiusHoornpag. 125. Chron. van Ao. 1481–1483 en Matth. Tom. I pag. 397, 399 en 405.↑
94Wagenaar IV D. pag. 208 raadpl. Chron. van Ao. 1481–1483, pag. 410–415.↑
95Diuisie Chron. 31 diuisie, 37 capittel.↑
96Diuisie Chron. 31 diuisie, 39 capittel.↑
97Wagenaar, IV D. pag. 205.↑
98Wagenaar IV D. pag. 215.↑
99Zie diuisie Cron. die 31 duisie. dat XLIII capittel.↑
100Zie Wagenaar IV D. pag. 216.↑
101Wagenaar IV D. pag. 244.↑
102Wagenaar pag. 248, en Jonker Fransen oorlog pag. 88 en 97.↑
103Verg. Wagenaar IV D. pag. 248.↑
104Diuisie Cron. 31 diuisie, 68 capittel, Wagenaar, IV D. pag. 260, Jonker Frans, oorlog, pag. 250.↑
105Zoo was zijne benaming als Grave vanHolland, meer bekend is hij echter geworden, onder den naam van Karel den V, die als Keizer.↑
106Wagenaar IV D. pag. 354.↑
107Repert. der Plac. pag. 3.↑
108Groote Chron.diuisieXXXII Capittel 46.↑
109Repert. der Plac. pag. 3 Wagenaar IV D. pag 398 en 399.↑
110Men zie het plac. bij van Kinschot, pag. 400, 401 en 402.↑
111Repert. der pl. van het graafschapHollandbij Wagenaar, IV. D. pag 429 en 430.↑
112Volgens veler meening zond ookOudewatereertijds schepen ter haringvisscherij uit. Het ongeveer 15 minuten vanOudewaterliggende slot (nuruïne) teVlietwijst de sage aan, als de plaats, van waar haringbuizen uitvoeren. Dan vergezelden de vrouwen van de visschers hunne mannen tot aan het gehuchtGoejanverwellesluis, dat zijn naam er van zoude gekregen hebben. De naam toch van de doorklievers van het zilte nat, is nog in deze dagen Jan, Janmaat; Aan desluis, werden zij dan toegeroepenGoe Jan vaarwel.
Wij nemen de uitlegging van dien naamsoorsprong over, uit eene der jaargangen van het Tijdschriftde Navorscher.↑
113Zie Wagenaar IV. D. pag 470.↑
114Ibid. pag 470 en 471.↑
115Zie pag. 347 van dit werk.↑
116De geauthenthiseerde copij, berust ter gemeente secretarij.↑
117Vóór Hoeff Willemsz, waarmede zij aanvangt, staat aan den kant: Piet vÄ. Evenzoo staan later bij iederen hoofdman een paar namen aan den kant geschreven, vermoedelijk van hen, die later die betrekking waarnamen. Aanm. van R. C. H. Römer.↑
118Onder deze: „die in ’t gastuys sijn die clouck sijn.â€â†‘
119Zie het Chron. auct. Joann de Beka In Matthaei Vet. aevi Analect. T III pag. 316 volg. verg. van Kinschot, Besch. d. stadOudewaterblad. 51.↑
120Zij wordt in oude bescheiden, dikwijls Remijnsbrug geheeten.↑
121Zie van Kinschot t. a. p. blz. 21 vlgg. en 50.↑
122Wagenaar V. D. pag.275.↑
123Wagenaar, V D. pag. 420, 421 en 422.↑
124Philips II heette hij als koning vanSpanjedoch Philips III als grave vanHolland.↑
125Dat Karel dit nu juist verleend heeft, hierin willen wij niet achterhaald worden, wij verwijzen naar het hoofdstuk „de heksenwaag†van dit werk.↑
126Zie Wagenaar VI D. pag. 5.↑
127Zie Wagenaar VI D. pag. 40.↑
128Wagenaar VI D. pag. 186 en 187.↑
129Simon Stijl, opkomste en bloei der Vereenigde Nederlanden pag. 185 en volg.↑
130De zeer bekende Watergeus Gerrit Gerritsen, was teOudewatergeboren.—Zie pag. 366 van dit werk.↑
131Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑
132Onze plaats was de eerste inZuid-Holland.↑
133Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 243.↑
134Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 144.↑
135Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 247.↑
136Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 250.↑
137Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 256.↑
138Wij zagen het dus reeds, datOudewaterten jare 1572 weer op de eerste vergadering der staten, die ’s prinsen zijde hielden tegenwoordig was. Het moet ons niet verwonderen, dat wij de gemagtigden uitOudewaterin de statenraad weer na zoo groote tusschen ruimte zitting zien nemen, indien wij bij Wagenaar VI D. 378 lezen. „De kleine steden, die sedert een aantal jaren, niet ter dagvaart plegen te verschijnen, kregen nu weder plaats in dezelve, opdat men haar, door het zoet der regering zou aanlokken tot het williger dragen der gemeene lasten, en anderen, die het nog met Alva hielden te ligter te doen omslaan.â€â†‘
139Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 253.↑
140Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 254.↑
141Hoofdts. Nederl. Hist. Fol. 273.↑
142Bor Nederlandsch historien, pag. 17.↑
143A. van DuynOudewatersmoord, pag. 7.↑
144Römer in zijne bijdrageUtrechtenOudewaterin den Utrechtsche Volks almanak.↑
145De bijzonderheden van den togt zijn meest uit van Duijn,Oudewatersmoord, die wij voor de waarheid derzelve aansprakelijk houden.↑
146Zie ook de bijdrage van Dr. R. C. H. Römer in den Utrechtschen Volksalmanak 1859, getiteld: De moord vanOudewaterin 1575, van pag. 43 tot en met pag. 63.↑
147Hoofdts Nederlandsch historiën, pag. 401.↑
148Resol. der Staten van Holland, 12 Julij 1575.↑
149Ib. 9 Aug. Anno. 1575.↑
150Hoofdst. Nederlandsche historie, pag. 422.↑
151P. Bor, Nederlandsche Beroerte, VIII B. pag. 121.↑
152A. van Duyn,Oudewatersmoord, pag. 10.↑
153Van Duyn, pag. 10, en van Kinschot pag. 223 en 224, melden omtrent een vlugteling het volgende. Nadat hij met paard en wagen en de tilbare goederen, op het voorbeeld zijner gebaren gevlugt was, werd hij door ’s vijands vooruit gespatte ruiterij zoo snel vervolgd, dat hij eindelijk, zich niet meer kunnende vleijen, het gevaar te ontsnappen, eerst zijn bevrachte wagen dwars over den weg reed, zijne paarden losmaakte en toen, na het medegevoerde te hebben achtergelaten, in het wegrennen, ten bewijs zijner nu vast gewaande vrijheid, den najagenden Spanjaard spottend toeriep, „Seneca, Seneca volg mij nu zoo gij kunt, ik zit nu te paard zoowel als gij.â€â†‘
154Hoofts. Nederlandsche historien, pag. 432.↑
155Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121 A.↑
156Van Duyn, pag. 10.↑
157Wij gissen nabij het tegenwoordig Gemeente huis van Honcoop.↑
158Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑
159Van Duyn, pag. 11, alwaar hij breeder de ontruiming van die sterkte uiteen zet.↑
160P. Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B, pag. 121.↑
161P. Bor, pag. 121 A.↑
162Die noodmunten waren van 20 en 40 stuivers, men zie de afbeeldingbijvan Loon I. D. pag. 206. en van Kinschot pag.231.↑
163De brug over dit water, had de Spanjaard weggebroken, de rede waarom van Dam, vroeger naar Goejanverwellesluis getogen was, doch zich zoo zeer te leur gesteld vond.↑
164P. C. Hooft, Nederlandsche historie, D. I, B. 10 pag. 433.↑
165Bor, Nederlandsche beroerten, VIII B. fol. 121 B.↑
166Ib.↑
167De eerste kogel die in de kerk geschoten werd, hangt nog aan de gewelven van dien tempel.↑
168Tot narigt voor hen, die dit doel van Hierges vreemd zullen vinden, omdat de stadsgracht nu te ver van den toren gelegen is, diene, dat de stadsvestingmuur toen ter tijde aan of zeer digt voorbij den toren liep, dat de Yssel als de gracht beschouwd werd, en dathet Veernog niet aan de stad getrokken was, dit werd eerst in 1585 vergund.—Zie meerdere bewijzen, in de bijdrage van R. C. H. Romer, in de Utrechtsche Volks-Almanak 1859, getiteld: De moord van Oudewaterin1575.↑
169Bor, VIII B, pag. 121 B.↑
170Hooft, pag. 423.↑
171Bor, Nederlandsche beroerten, VIII, B, pag. 121 B.↑
172Hooft, Nederlandsche historien, pag. 423.↑
173Bor, pag. 121 vso a.↑
174Van Duijn, Oudewaters moord, pag. 14.↑
175Bor, VIII, B. pag, 121 vso a.↑
176Hoofts historien pag. 423.↑
177Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑
178Bor, Nederl. beroerten, VIII B. pag. 121, vso a.↑
179Hoofts. Nederl. historien, pag. 423.↑
180Bor, VIII, B, pag. 121, vso a.↑
181Ib.↑
182Hoofts. Nederl. historien, pag. 424.↑
183Bor, Nederlandsche Beroerten, VIII B pag. 121, vso. A.↑
184Hoofts. Nederlandsche Historiën, pag. 424.↑