De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.

De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.P. Speyert.”144Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:BIJGELOOF VOORHEEN EN LATERdaartusschen lasschen.Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, enIn hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen deNAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.P. Speyert.”144Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:BIJGELOOF VOORHEEN EN LATERdaartusschen lasschen.Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, enIn hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen deNAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.P. Speyert.”144Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:BIJGELOOF VOORHEEN EN LATERdaartusschen lasschen.Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, enIn hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen deNAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.P. Speyert.”144Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:BIJGELOOF VOORHEEN EN LATERdaartusschen lasschen.Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, enIn hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen deNAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.P. Speyert.”144Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:BIJGELOOF VOORHEEN EN LATERdaartusschen lasschen.Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, enIn hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen deNAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

De Waag, ook gezegd de Heksenwaag.

Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.P. Speyert.”144Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:BIJGELOOF VOORHEEN EN LATERdaartusschen lasschen.Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, enIn hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen deNAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

Dit stadsgebouw, bevindt zich aan de markt, op den hoek der Gasthuissteeg, en werd waarschijnlijk in het jaar 1595 gebouwd, aangezien dit jaartal in den voorgevel van dit gebouw wordt aangetroffen.—Reeds lang vóór genoemd jaar, bezatOudewaterechter reeds eene Waag, immers reeds ten jare 1547, werd door Zijne Keizerlijke Majesteit een bevel uitgevaardigd, waarbij hij gelastte, dat het gewigt der stadGoudain de Waag der stadOudewaterovergebragt zoude worden, en tegen het gewigt uit laatstgenoemde plaats in gelijke stukken, ten overstaan van zijn gecommitteerden gewogen zoude worden.

Wij laten den inhoud van dat stuk hier volgen:

»Op Huyden den anderen dach Marcy Ao. XVc, XLVII. Stilo Trajectense zoe zyn Adriaen Louwerisz., Jacob Gerytsz. Moen, Burgemeysters en Schepenen desz. stede vanOudewateralsook Frederick Jansz. Muntere en Jan Jansz. en Pieter Speyert, Secretaris derselver stede, geweest in de voorsz. stede Waech, ende aldaar gewoogen der stede Wicht van derGoudegebrocht by Dirck Cornz., Tollenaar ende Rentmrderzelver stede, van wegen der K. Majttegens de wicht derzelver stede vanOudewaterin gelijke stucken, ende is bevonden mitten zelfe te accorderen. Geschiet op ten dach, jaer en de maent als boven, (onder stond): geëxtraheert uit het voorsz. stedeboeck en accordeert daer naede by my onderteykent.

P. Speyert.”144

Zooals iedere andere Waag, werd dezelve gebouwd, tot het wegen van verschillende koopmanschappen, en wel voornamelijkhier, voor, kaas, hennip en verschillende soorten van touw, allen producten en waren, waarvan in en omOudewaterveel in den handel wordt omgezet.

Doch, uitgenomen deze artikelen, werd er eertijds nog een artikel opgewogen, waardoor deze Waag zich bij alle andere Wagen onderscheidde, een artikel, dat haar een ongekenden naam in de geschiedrollen bezorgde, en de Waag deed worden »een weldaad voor het menschdom.” Aldus toch, wordt onze Waag genoemd, in de »Almanach tot Nut van ’t Algemeen,” jaargang 1792, bladz. 95. Het artikel, dat wij bedoelen, waren ….menschen, die van tooverij beschuldigd waren, en heksen genoemd werden.

Wij willen de aanleiding tot het wegen van deze menschen, een weinig breeder uiteenzetten en moeten daarvoor in dit hoofdstuk de onderafdeeling:

BIJGELOOF VOORHEEN EN LATER

BIJGELOOF VOORHEEN EN LATER

daartusschen lasschen.

Het is slecht, of eigenlijk in het geheel niet te bepalen,wàtbijgeloofis, indien wij de tegenstelling niet vermelden vangeloofenongeloof.

Hetgeloofzelve wordt nog in veel soorten verdeeld.

Immers in hetdagelijksch leven, verwart mengeloovenmeestentijds metmeenen, met ietsvoor waar houden, waarvoor men geene gronden kan bijbrengen.

In hetstoffelijke, gelooft men, wat men met de zintuigen bemerkt, wanneer geen zinbedrog ons misleidt, en

In hetgeestelijkeeindelijk, is het aan iedere gezindte bekend, wat door geloof verstaan wordt.—Bij de Christenen behoort ditgeloof, dit aannemen van iets, wat mennietziet, tot hunne Godsdienst, en wel in die mate, dat hunneGodsdienstveelal hungeloofgenoemd wordt.

Hetongeloofstaat natuurlijk tegenovergeloof; zoowel in hetgeestelijkeals in hetstoffelijkenu, heerscht ongeloof.—Zoo is b. v. in het stoffelijke, hij ongeloovig, wanneer hij niet aanneemt,dathet zoo is, en het toch wezenlijk bestaat, zonder het met zijne zintuigen te hebben bemerkt.

Bijgeloofis het geloovig, het met volle overtuiging aannemen van hetgeen wezenlijknietis. Bijgeloof is meestal eene nog sterkere overtuiging, dan een waar geloof, doch het is en blijft altijd eenwangeloof,eenonjuist geloof, een geloof, waarbij de mensch zich zelven bedriegt145.—Wij zullen wel niet behoeven aan te toonen, dat men ook hier weder in het stoffelijke en in het onstoffelijke bijgeloovige kan zijn.

Het voornaamste bijgeloof van lateren en zelfs nog van onzen tijd, is een overblijfsel, van de mythologieonzer voorvaderen, waarover hiervoren breedvoerig geschreven is.

Toen wij de aandacht onzer lezers op de mythologische daadzaken in het heidendom bepaalden, maakten wij bijna ook op iedere bladzijde, de schaduw daarvan nog in onze dagen aanwezig, bekend.

Eigenlijk gezegd, was de mythologie onzer vaderen voor hen nog geen bijgeloof, het was eene natuurleer,een wangeloof—doch het voortbestaan in het Christendom van de onwaarheden, die hunne mythologie bevattede, dàt werd voor denChristennatuurlijk bijgeloof.

Teregt vinden wij dan ook vermeld146. Onze voorouders hadden, als alle volkeren van den Indisch-Germaanschen stam, een duister Godsdienstig geloof aan een goed en een kwaad beginsel; doch, gelijk het in de kindsheid der barbaarsche volken gaat, waar het geloof aan een eenig God is verduisterd, stelde men zich die beginselen voor als krachten, als persoonlijke krachten, als krachten van bovennatuurlijke wezens, waarvoor de zwakke mensch moest bukken.—In hunne sagen werd gesproken, van de helden, van het voorgeslacht; en de verbeelding verhief die voorouders tot goden.—Hetgeen men waarnam en niet kon verklaren, werd aan de werking dezer Azen toegeschreven.—Bij iedere aanraking, van den eenen volksstam met den anderen, vermeerderde allengskens het bijgeloof; maar toch te midden van dat bijgeloof, bleef er nog eenig geloof over, aaneenmagtigsten God. Wij hebben u dien God reeds als Wodan doen kennen, en Wodan was het, die in het laatst der dagen, alle goden aan zich zou onderwerpen. De goden der wereld, en de aardgeesten voerden wel strijd, tegen den God des hemels, eindelijk zouden zij echter toch het onderspit moeten delven.

In één woord, alles hetgeen door de menschen gedaan en verkregen werd, werd door het volksgeloof aan de inwerking der Goden, toegeschreven.

Toen het heidendom voor het Christendom moest wijken, bleven echter de toovenaars en heksen bestaan. Toovenaars waren de menschen, die met de booze geesten of goden in verbinding stonden en die als overblijfselen van de heidensche priesters konden worden beschouwd, terwijl de heksen, die vrouwen waren, doen denken aan de wigchelaarsters in de mythologie. Deze heksen nu hadden het vermogen, de menschen op velerlei manieren te kwellen en nadeel toe te brengen, geen wonder dus, dat de jonge Christenen, door oppervlakkigen Godsdienstijver gedreven, met groote woede en toorn, somtijds tegen die gewaande toovenaars en heksen vervuld werden, wanneer er aardsche rampen voorvielen, die zij aan de toovenaars en heksen, en hunne verbinding met de booze geesten toeschreven.

Toen de Noord-Duitschers en Denen pas tot het Christendom bekeerd waren, hadden booze wraakoefeningen tegen zoogenaamde heksen meermalen plaats, weshalve paus Gregorius VII (die regeerde van Ao. 1073–1085) zeer ernstig aan zijne geestelijken in Denemarken schreef, dat zij dat volksbijgeloof toch zouden tegenwerken, enz.

In de middeneeuwen, nam zelfs het geloof aan hekserij ontzaggelijk toe, en geen wonder! de steeds toenemende beschaving en de meer en meer aangroeijende ondereenmenging van verschillende volken bragt te weeg, dat er onderscheidene kunsten en uitvindingen werden ontdekt; de drukpers nu was er nog niet, om de volken het geheim dier uitvindingen kenbaar te maken, en wat het volk niet begreep, was een wonder of tooverij en de uitvinder eener nuttige zaak, werd niet zelden vervolgd als heks en toovenaar.

Het zou ons verbazend wijdloopig doen worden, de duizendtallen voorbeelden aan te halen, van de slagtoffers om tooverij en hekserij.—De vervolging was weldra tot eene ongekende hoogte gestegen.—Meest alle rampen en plagen werden aan tooverij toegeschreven, en de beschuldiging van tooverij ging zelfs zóó ver, dat vorsten en geestelijken, de beschuldigingen van hekserij niet konden ontgaan!

Ontelbaar zijn dan ook de menschen geweest, die hunne beschuldiging met het leven moesten boeten. Een paar voorbeelden, slechts. In het kleine bisdom Bamberg werden in vijf jaren tijds 600 menschen om tooverij ter dood veroordeeld, meest verbrand, en in hetzelfde tijdsverloop telde het niet veel grootere bisdom Würzburg 900 offers147.

Maar, vraagt mij welligt iemand, werd dan iedereen, die van tooverij beschuldigd was, zonder vorm van proces veroordeeld, werden er geene pogingen aangewend, de ongelukkige beschuldigden van den dood te redden?

Ja mijne lezers er werden pogingen daarvoor in het werk gesteld, doch hoedanig waren zij? Ach zij bragten zoo zelden redding voor de beklaagden aan! Ja depijnbankwas er, en die dan van tooverij en hekserij beschuldigd of verdacht waren, werden op die pijnbank gebragt. Onder de smartelijkste folteringen werden zij ondervraagd. De pijniging hield meestal aan, totdat zij tot de bekentenis waren gebragt, en daar eene bekentenis genoegzaam werd geacht, wanneer zij op de vragen slechts een toestemmend antwoord hadden gegeven, is het daaruit gemakkelijk te begrijpen, hoevele duizenden onder de felstefolteringen het »Ja” hebben uitgeroepen, om eenigen tijd verligting te erlangen, op de vragen, of zij op bezemstokken door de lucht hadden gereden, of zij katten waren geweest, enz. enz.148.”

Ja er waren nog andere proeven, zooals hetordal, devuur-, dewater-ennaalden-proef, doch het behoorde bij al deze tot de hooge zeldzaamheden, indien zij ten gunste der beklaagden uitvielen. Geen wonder! men vergde in deze, bijna altijd wonderen van de Godheid, en na de wreedste pijnen reeds in de »proef” doorstaan te hebben, werden zij meestentijds naar den houtstapel geleid en verbrand! O de proeven ter bevrijding der ongelukkigen, zij waren zoo slecht gekozen!

Van tijd tot tijd echter stonden er groote mannen op, die het durfden wagen openlijk hunne stem te verheffen, ter bestrijding van het venijnig serpent, dat men tooverij en hekserij noemde.Durfdenwagen? Ja voorzeker er behoorde moed toe, tegen dit bijgeloof met open vizier te velde te trekken, indientijd, toen bijna ieder onder de magt van het ellendig gedrocht zich bewoog.

De eerst bekende groote man, die het bijgeloof heeft bestreden, was voor zoover wij weten, paus Gregorius de VII in de elfde eeuw.—Ofschoon het wel degelijk te vooronderstellen is, dat in de drie volgende eeuwen dit niet zonder tegenspraak van velen heeft geheerscht, zoo vinden wij echter eerst kort na de uitvinding der boekdrukkunst, en de daardoor veroorzaakte meerdere bekendheid van gevoelens, onderscheidene personen, die het geloof aan hekserij en tooverij bestreden.

De beroemde regtsgeleerde Alciatus, leerde reeds, »dat het beter was, de heksen nieskruid te geven, dan haarten vure te doemen” daarmede zoo het schijnt doelende, op zijne overtuiging, dat zij, die zich verbeelden onder de magt van booze kwellingen te staan, meestal krank naar ligchaam en ziel waren.

Onze groote Rotterdammer Desiderius Erasmus, stelde de geheele zaak der tooverij in een bespottelijk daglicht149.

In 1512 verscheen er te Gent een boekje in het licht, bevattende 2 kluchtspelen nl. deklucht van HomulusenHanske van der Schilde. Dit boekje had een morele strekking, het bestrijden der tooverij; een ander boekje heeft tot titel:tooveren, wat dat voor een werk is, beschreven door Jacob Vallick, pastoor te Grossen 1559. Het bijgeloof, wordt daarin bestreden, op gronden van Godsdienst en Zedekunde. Johannes Wier, in 1515 te Grave geboren, later lijfmedicus van den Hertog van Cleef en Berg, was echter de eerste, die volledig de vooroordeelen in deze bestreed. Hij had op zijne reizen onderscheidene executien van zoogenaamde heksen gezien. De edele man had het voornemen opgevat, de vooroordeelen van zijnen tijd grondig te wederleggen. Hij schreef eene verhandeling over de giftmengers en de toovenaars, waarin hij bewees, dat die twee zaken wel degelijk vaneen gescheiden moesten worden, en toonde aan, dat de regters van zijnen tijd, dit niet deden.

Vele regters erkenden hunne dwaling, en betuigden hem hunne dankbaarheid, voor zijn uitmuntend betoog. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij nog tot aan het laatst van zijn leven, ter verdediging der zoogenaamde heksen.

Cornelis Loos van Gouda werd aangezocht een zeker boek van Wier te wederleggen, doch door het lezen van zijn geschrift overtuigd wordende, werd zijn geschrijf een eere schrift op zijn boek. Men weigerde te Keulen hetmanuscript te drukken, en Loos werd gedwongen onderscheidene stellingen te herroepen en niet zonder vele pogingen ontkwam hij eene vervolging150.

Bij al deze gunstige geschriften ter bestrijding van het bijgeloof, schreef zekere Martinus del Rio het groote boek:Onderzoek naar de tooverij, dat in 1599 uitkwam, en waarin het bestaan van toovenaars verdedigd werd. Del Rio ging zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de verlichte Wier zelf een toovenaar was, en hij hen daarom in zijn geschrijf verdedigd had.

In Reijnald Scott een verlicht engelschman, vond del Rio echter een geduchten bestrijder, doch het bijgeloof woedde echter nog steeds met hevigheid voort. In Engeland vatte een Jacobus I de pen op, om de voorstanders der verlichting Wier en Scott te wederleggen en in Duitschland werd de heksengeschiedenis, door het gezag van den regtsgeleerden Carpzovius in wezen gehouden.

Op het laatst der 17de eeuw, begonnen de regeringen de vervolgingen wegens tooverij, wel meer na te laten, doch het volk bleef niet minder bijgeloovig dan vroeger, ofschoon het weder krachtige en bekwame strijders vond in Adam Tanner en Frederik Spee. De laatste had als Jezuit, menige veroordeelde heks, in hare laatste levensuren moeten bijstaan. Getroffen door hetgeen hij gezien en gehoord had, schreef hij zijn boekje:Waerborg om geen quaat halsgeregt te doen, een lief boekje, dat door onzen bekenden Amsterdamschen predikant Balthazar Bekker hoog geroemd en geprezen werd. Het geschrift van den Jezuit Spee, werd in onze taal overgebragt, door N. B. A., zijnde N. Borremans, Remonstrantsch predikant teOudewater.

Doch, wat werden die edele menschenvrienden, in hunnepogingen om de waarheid te verkondigen, gedaan? Frederick Spee zond zijn boekje om zich voor vervolging te behoeden, naamloos in het licht. Borremans, vertaalde het onder de letters N. B. A. en Balthazar Bekker, die in zijnebetooverde wereld, het bijgeloof aanrandde, werd in 1692 van zijn predikantsplaats ontzet, als onregtzinnig151.

Ik verzoek den lezer nog eens kortelijk met mij eenigen tijd terug te gaan, tot naar het midden der 16eeeuw en daar nog eens het bijgeloof en hare gevolgen kortelijk herhalen. Het ligt echter niet in ons plan, dat bijgeloof stap voor stap te volgen, immers dit onderwerp zou een ruimte beslaan, als voor deze geheele plaatsbeschrijving bestemd is.

Wij voeren u dus in gedachten terug tot in het regeringstijdvak van Karel de Vijfden, waarin wij de ter doodbrenging van eene heks zullen schilderen.

Allerwege ontwaart men brandstapels, die de ongelukkige toeven, die van tooverij beschuldigd zijn. Zie daar nadert men met zoodanig een slagtoffer den houtmijt! Ach het is eene vrouw en zij is echtgenoot en moeder, want hij, die zich onder den stoet bevindt, hij met dien zonderling wreede trek op het gelaat, met van woede glinsterende oogen, die dreigend staren op de leiders van de zoogenaamdeheks, hij prevelt verwenschingen, voor de beschuldigers zijner »liefdevolle gade.” Is zij ook moeder? Ja, ja, zie naast de veroordeelde draagt een andere vrouw een schreijende zuigeling, en geleidt een achtjarige knaap, en terwijl de vlottende menigte nu langzaam voortgolft naar de plaats waar het doodvonnis zal voltrokken worden, ontwaakt deongelukkige »heks” met aan razernij grenzende wanhoop uit den stillen waanzin, waarin zij gedompeld was! want zij ziet de houtmijt vóór zich, die weldra met hare assche een vormloos zaamgestorte massa zal uitmaken!Mijne kinderengilt zij, groote God, mijne kinderen! de zuigeling en de knaap omvattende, o uwe moeder omklemt u nu voor het laatst, zij drukt u na dezen immermeer de vurige kussen op uwe wangen. Zij zal haren lieven zoon niet meer ter schole leiden, hare zuigeling niet meer voeden met het moederlijk voedsel! en gij echtgenoot, kermt zij, ach, zie niet zoo dreigend in deze bange ure, wij zien ons weder, dáár, waar wij niet meer aldus gescheiden zullen worden, zorg voor onze kleinen, voor de telgen van onzen gelukkigen echt, omhels mij zoo als ik hen omhels.—God! God! ik moet van u en hen scheiden ……

Hier zonk de ongelukkige bewusteloos ineen, door smartgevoel overstelpt. In dezen toestand wordt zij op den brandstapel geplaatst, aan den paal gebonden, men brengt het vuur met de drooge twijgen in aanraking, en weldra kronkelen zich de woeste vlammen, om de in onmagt zijnde vrouw! Het vuur wekt echter spoedig de ongelukkige uit hare bezwijming, en wanhopend wringt zij zich op den brandstapel, door ligchaamspijn en boezemwee overstelpt—toch zoekt zij nog naar de plaats vanwaar zij hoort kermen, gade dierbare gade, vaarwel tot wederzien bij God in den hemel! vanwaar zij hoort smeken, moeder, lieve moeder, o kom bij mij!

O deze smartvolle ontboezemingen wat verschilden zij van de uitroepingen der volksmenigte. Voort, voort met de heks, want zij heeft met bezemstokken door de lucht gereden, wij hebben haar in de gedaante eener kat gezien, zij heeft onweders en ziekten verwekt, en de kinderen betooverd, zóó zóó, verbrand haar, verbrand haar!

Weldra waren de laatste levensvonken van de ongelukkige echtgenoot en moeder uitgebluscht, en …. het bijgeloof had een offer meer geëischt en genomen!!

Zulke treurige executien, hadden in de tijden waarvan wij schrijven menigmaal plaats, op honderde manieren gevarieerd, zonder onderscheid van kunne of ouderdom. Geen wonder ook, wij hebben het reeds aangetoond, de proeven aangewend tot bevrijding eener aangeklaagde »heks,” zij gelukten bijna nooit in het voordeel der laatsten.

Maar eindelijk daagde er toch lichte aan den horizont:er werd eene proef ontdekt, diealtijdde vrijspraak voor de beschuldigden van tooverij moest ten gevolge hebben, eene proef, die ook geen pijn veroorzaakte, eene proef even onschuldig als zeker, de heksen moesten zich namelijklaten wegenop de stadswaag teOudewater.

Waarom vraagt ons welligt iemand moesten de heksen gewogen worden, waarom moesten zij teOudewatergewogen worden en wie is de uitvinder, de bedenker van deze proef, die zooveel invloed op het bestrijden van het bijgeloof ten gevolge moet hebben gehad? Wij zullen een en ander zoo beknopt en duidelijk mogelijk ter neder schrijven.

De heksen, die in het volksbijgeloof door de lucht konden rijden, hadden volgens gevoelen van hare beschuldigers en vervolgers geene ligchaamszwaarte, somtijds meende men zelfs, »dat zij nog minder dan niets wogen.” Werden zij dus ter schale geleid, en bevond men, dat zij zoo zwaar wogen, dat het met de natuurlijke proportie haars ligchaams overeen kwam, en dat kon nimmer missen, dan werd aan dezulken teOudewatereen certificaat gegeven, dat haar bij de minste beschuldiging van tooverij vrijwaarde, tegen alle mogelijke vervolging.

Waarom zij nu teOudewatermoesten gewogen worden en wie de bedenker dezer weegproef was, hiervan kunnen wij het volgende berigten:

Van oudsher had de waag teOudewatereen bijzonder goeden naam om hare juistheid in het wegen; maar bovenal ook om het juiste en eerlijke gewigt in deze waag aanwezig zijnde en gebruikt wordende. Immers, ten bewijze strekke hiervoor, de ordonnantie van keizer Karel de V, waarbij hij ten jare 1547 aan die vanGoudagelastte, hun gewigt met dat vanOudewaterte laten »ijken” zouden wij in onze dagen zeggen.152Hieruit blijkt dus, dat die vorst voor deze waag reeds eenige voorliefde had, en men houdt dan ook algemeen den keizer, voor den bedenker van deze weegkuur, ofschoon het echter niet met zekerheid te bepalen is, ten minste onder de oude geschriften ter gemeente secretarie berustende, vinde ik dienaangaande geen licht verspreid. Het is echter bijna zeker, dat Karel de V wel de bedoelde persoon zal zijn, die dat gebruik ingevoerd heeft, en het ontbreekt dan ook niet aan schrijvers, die dat zonder eenige bedenking aannemen.

Laat ons nu overgaan, meerdere bijzonderheden omtrent de aloude weegkuur teOudewaterzooveel mogelijk uit oude stukken aan te voeren.

Wij hebben hiervoren reeds gemeld, dat er in het tijdvak dezer heksenbeschuldigingen, door den pater jesuit Spee, een werkje ter bestrijding van het bijgeloof geschreven was, ten titel voerende:Waerborg om geen quaat halsrecht te doen, en dat dit boekje in onze taal werd overgebragt door N. B. A., zijnde N. Borremans, eertijds Remonstrantsch predikant teOudewater.

In de voorrede van deze vertaling, vermeldt de heerBorremans eenige gissingen, omtrent den oorsprong van dit weegregt alhier, en deelt daarin tevens de volgende bijzonderheden mede, door een der burgemeesteren vanOudewaterdier eeuw, aan Borremans zelf geschreven, die zijn verzoek aan dezen magistraats-persoon omtrent eenige bijzonderheden van de waag en de gewogen wordende, in zekere vragen had doen geworden.

Na vermeld te hebben, dat er vele zoogenaamde heksen van de stiften Keulen, Munster en Padeborn sedert keizer Karels tijd, reeds gewogen waren en nog werden, vinden wij daarop t. a. p. aangeteekend:

»Dat daar noit ymand uit een van die plaatsen gekomen was, of zy hebben alle eenstemmig verklaart, dat zy in hun land t’ onregten van Tovery beschuldigt wierden: en zoo zy geen bewys bekomen konden, van dat ze in de Stads Waege t’Oudewatergewogen waren, en hun gewigte met de gelegentheid hunnes Lichaems overeen quam, dat zy gevaer liepen van in hun Land om lyf en goed te raaken: ’T zeggen van die luyden was doorgaans, dat die in hun Land voor Tovenaers gehouden wierden, welken minder woegen. De overleden Secretaris de Hoy hadde hem verhaalt, dat in zynen tyd zeker persoon, uit de bovendeelen in ’t Land daar hy woonde, door eenen, daar hy mede in geschil geraakt was, in ’t geruchte was gebragt, van een Tovenaar te zyn, en dat hy geraden wiert, om zich van de gezeyde laster te suyveren, naerOudewaterin Holland te reysen, en hem aldaar in de Stads Schale te laeten wegen, en dat hy daar gekomen, het zy door bottigheyd, het zy door vreeze, of door quade onderrigtinge, wederom gekeert was na zyn Landt, zonder gewoogen te zyn, maar dat hy in zyn Vaderland komende, en niet konnende toonen, dat hy gewogen was (zulx vermoedelyk voor bewys van schuldigheidgenomen zynde, als of hy te licht bevonden waare) zoo is ’t gerugt voort geslagen tot den Regter van de plaats, die gezogt had deze Persoon in hegtenis te nemen, maar hy gewaerschouwt was ’t ontvlugt. Daer na in ’t Land, daar hy gevlucht was, geraakt zynde by een persoon, die te vooren hier ook met eenen anderen in zodanige gelegentheid geweest was, heeft den selven bevoolen met hem herwaarts aan te reysen, gelyk hy ook t’Oudewatergekomen, en in de Stads wage, op die reyze en wyze als verhaelt is, gewogen zynde, weder was na huys gekeert, en in zyn Vaderland, daar hy van daan gevlugt was, het bescheyt van aldaer gewogen te zyn vertoont hebbende, was hy weder in zyn geheel en in de volle bezittinge zyner goederen, die by den Regter al waren aengeslagen, hersteld geworden.

»Op de 2de Vrage seit de Burgemeester, dat geen seker gewichte gestelt is, wat iemand wegen moet, maar dat het daarop aan kwam, dat het gewicht met de natuurlyke geschapentheid des lichaams overeenkomt.

»Op de 3de Vrage, van waar dit zyn oorsprong heeft, seyt hy, dat hem zulks onbekent zy, maer dat egter blykt, dat hunne Stads wage in die buiten landen zulken aanzien hadde, also ’t verscheide malen gebeurt was, dat die geenen, welken verzochten gewogen te worden, met bysondere Voorschryvens hunner Stad of plaats gekomen zyn.

»Echter word daarby gezegt, dat Keyzer Karel zulk Voorregt aan de StadOudewater, uit oorzaak van hunne beproefde Oprechtigheid in desen, en van seker bedrog, in een nabuurig dorp ontdekt, geschonken heeft, immers dat zulks het algemeen zeggen is.”

Teregt merkt Ds. Kits van Heyningen, dan ook dienten gevolge op:153»Men ziet uit bovenstaand berigt, dat de waag teOudewaterniet alleen veel bekendheid had, en voor officieel getuigenis diende, maar, dat ook de proef zeer onschuldig was. Had men een bepaald gewigt gesteld, dat iemand op zekeren leeftijd wegen moest, terwijl een ligter zijn, dan zoodanig gesteld gewigt voor bewijs van schuld gold, de proef ware wel niet pijnlijk, maar toch gevaarlijk geweest. Nu daarentegen, was ’t genoeg, wanneer het gewigt, met de gewone gesteldheid des ligchaams in overeenstemming was. Men grondde die bepaling zeker op het volksgeloof, dat onder andere meeningen ook deze koesterde, dat een heks of toovenaar geen gewigt had.”

»Intusschen was het voorregt aan de waag gegeven, den waagmeester zelven niet geheel onverschillig. Wie gewogen werd, betaalde natuurlijk het waaggeld en schoon de som zoo groot niet was, bij de meerdere waarde, die het geld in dien tijd had, was zij toch een emolument geweest, dat bij zijn post gerekend werd, indien zij niet, omdat een ieder er iets van hebben moest,—en dat is sinds dien tijd nog weinig veranderd,—zoo versplinterd was geworden. Men leze de volgende authentieke bepaling van:

»Leges te betalen bij die geene, die in der Stede Waach, uit beschuldiging van Tovery gewoogen worden.”

SchepenenG 1 :— 16 :— /—SecretarisG 2 :— 18 :— /—BodeG 0 :— 12 :— /—WaachmeesterG 0 :— 12 :— /—VroedvrouwG 0 :— 12 :— /—SamenG 6 :— 10 :— /—

Wat er de laatste bij deed, wier vermelding op de rekening eenige bevreemding wekken kan, zal worden opgehelderd uit de volgendeextracten uyt de Registers van de Judiceele en Dagelyksche Acten der StedeOudewater.

Alvorens echter daartoe over te gaan, zij het ons vergund mede te deelen de

NAAMLIJST,voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156

NAAMLIJST,

voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156

voor zoover die op te sporen was, van personen, die ter zake van toverij beschuldigd werden, en zich van tijd tot tijd in de Waag vanOudewaterhebben laten wegen.154

»Maria Konings, Dochter van Gerard Hesseling, anders genaamt Konings, en Anneke ter Brugge, woonende te Konings in Zurik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, gewoogen den 24 Februarij Ao. 1644.155

Leentje Willems, Huysvrouw van Jan Aertsz., woonende in de Lange Linschoten, onder de Parochie vanOudewater, gewogen Ao. 1647.

Jacobye Paulus, Huysvrouw van Steven Willems, woonende in de Boerschap van Wapenveld, onder het Schout-ampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, gewoogen den 2 Mey Ao. 1677.

Marritje Cornelis, Huysvrouw van Thomas Bastiaansz. woonende over Lecq in Langeracq, gewoogen den 13 January Ao. 1681.

Sybilla Essers, Dochter van Jacob Essers en Geertruyd Weyers, woonende in den Dorpe van Kleinenbroek,onderZutphen, omtrent twee uuren van Nuits, gewoogen den 23 Mey Ao. 1694.

Aaltje Brouwers, Huysvrouw van Frans Fransz., geboortich uit de Heerlykheid Borculô, Vlekke Heybergen, gewoogen den 25 September Ao. 1694.

Maasje Faessen, Huysvrouw van Jan Aartsz., geboore in’t Waal, omtrent een half uur van de Vaart, over Vianen, gewoogen den 17 September Ao. 1710.

Geertruyd Hendriksz. van Beek, Weduwe van Christoffel Klads, woonende op ’t Zandt teUtrecht, gewoogen den 23 Maart Ao. 1711.

Lysbet Jans van Wout, Weduwe van Pieter Ariensz. Vosmeer, woonende binnenMontfoort, gewoogen den 15 Mey Ao. 1713.

Neeltje Paulus Pols, geboortich vanBergh-ambacht, woonende inHonkop, gewoogen den 31 Mey Ao. 1728.

Klaas Ariensz. van den Dool, gebooren teNoordelois, en Neeltje Ariensz. Kersbergen, geboortich vanLakerveld, Man en Vrouw, woonachtich op denDoolonderMeerkerk, gewoogen den 21 Juny Ao. 1729.156

EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

EXTRACTENuit de Registers van Judiciële en Dagelijksche Acten der Stede Oudewater.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”

»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.(Was getekent)H. de Hoy.(Onderstont)»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)H.De Hoy.»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”

»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollandt, doen kont en certificeeren eenen yegelyken mits dezen, ten versoeke van Maria Konings, oudt, zoo sy seydt, omtrent zes en twintig Jaren, dochter van Geeraerdt Hesseling, anders meede genaemt Geeraerdt Konings, ende Anneken ter Brugge, wonende by Barendt Konings haren Broeder, te Koninkx in Surik in den Kaspel van Boekholdt, in den Gestichte van Munster, op een Hofsteede toebehoorende zynHoogheydt, den Heere Prince van Orangien, weesende van deylbaren stature, met een vrattjen aan de rechter zyde van hare kinne, ons voorgestelt by Johan Duyst, Burgemeester der voorschreeve stadt Boekholdt, volgens zyn acte van Certificatie van Burgemeesteren en Schepenen van Boekholdt, ons vertoont ende gebleeken; dat op huyden voor ons Compareerden de E. Willem Pietersz. Tromper en Johan van Rodenburg, beyde Oudt-Burgemeesteren, en jegenwoordig Schepenen in dienste, mitsgaders Cornelis Gysbertsz. Bodegrave, gesworen bedienaar van deser Stads Wage, dewelke ter instantie en versoeke van de voorschreven Maria Konings verklaarden, hoe waar is, dat de voornoemde Cornelis Gysbertz. Bodegrave de voorschreven Maria Konings ten haren ernstigen versoeke en requisitie, in tegenwoordigheydt van hun Comparanten ende meer andere personen, na dat zy by Jannetje Barents ordinaris Vroed-Vrouwe deser Stede, met voorgaande Ondersoek, verklaert was dat de gemelde Maria Konings tot hare Onderkleederen ontkleedt, ende de schoenen uyt-getogen, niet van eenige zwaerte off gewichte by haar was hebbende, met de balance in de Ordinaris wage deser stedeOudewatergewogen, ende dat hun Comparanten en allen evidentelyken gebleken is, dat de voornoemde Maria Konings, alleenlyk gekleedt en ondersogt zynde als voren, was wegende hondert vier en dertig ponden zodanige oprechte157Troysche wichteals men ordinaris in de voorschreven Wageis gebruykende, zulks dat wy mede by dezen certificeeren, dat deselve Wichte met de naturelyke proportie hares lichaems wel is accorderende. Ende alzoo de voorschreven Maria Konings aen ons versogt onse opene Brieven van certificatie van de voorgenoemde Verclaringe, om haar daar mede te dienen in tydt en wylen, daer ende wanneer haar zulks noodig en te raden wesen zal, ende men gehouden is de waarheydt te getuygen, in zonderheyd daar toe versocht zynde: Zoo hebben Wy haer ’t zelve versoek niet kunnen nog willen weygeren, zonder bedrog: des ’t oirconde hebben wy deser Stede Zegel hier onder aengehangen, ende by onsen Secretaris doen onderteykenen. In den Jare onses Heeren ende Zaligmakers Duyzent Zes hondert Vier ende Veertig, op den XXIIIJ. February. (Onderstondt.) Ter ordonantie van de Heeren voornoemt geteekent.

(Was getekent)H. de Hoy.

(Onderstont)

»’T voorschreven ge-ëxtraheerde by my ondergeschreven Secretaris der StedeOudewateraccorderende bevonden, met de vordere Verclaringe: dat in mynen voorschreven dienste veele persoonen invoegen voorseydt in de Wage alhier zyn gewogen, met gelyke Verclaringe mutatis mutandis als vooren: en specialyken noch in den lest voorleden Jare 1647, drie verscheyden persoonen; onder anderen eene Leentjen Willems, Huysvrouwe van Jan Aertsz., wonende in de Lange Linschoten onder de Parochie vanOudewater, ’t Oirkonde geteekent dezen VII. January 1648 (en was geteekent:)

H.De Hoy.

»Wij Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewater, in Holland; doen cont ende Certificeeren mits dezen, ter requisitie van Jacobye Paulus, huisvrouwe van Steven Willems, wonende in de Boerschap van Wapenvelt, onder ’t Schoutampt van Heerde, gelegen in de Provintie van Gelderlandt, oudt, zoo zy seyde, omtrent 40 Jaren, wesende kortagtigh van Persoon, bruin van hair, en blaauw van oogen, langwerpigh van aangezigt, en onder aan haer Rechterwang een rood vlakje, Dat op huyden voor Ons gecomen en gecompareert zyn, de E. Gysbert Isulsteyn, en Jacob de Gyselaar, Schepenen deser Stede, mitsgaders Adriaen Munter, geswooren Bedienaar van deze Stede Wage, dewelke ter instantie, ende naerder versoeken van de voorn. Jacobye Paulus, verklaerden waer en waerachtig te wezen, dat de voorn. Adriaen Munter, de genoemde Jacobye Paulus op haer speciael en ernstige versoeken, ende in de praesentie en tegenwoordigheid van de voorn. Schepenen, Waagmeester, en andere Notabele Personen, na dat by Niesken Gerrits, Ordinaris Vroedvrouwe alhier publicquelyk verklaerdwas, dat de meergemelde Jacobye Paulus, blootshooft, schoenen en hoosen uytgetogen, gekleet met een onderrokje over haar hembd, geenige wichte ofte swaarte by haer hadde, met de Ordinaris balance in de Waag alhier gewogen heeft Een hondert en een pont, sodanige oprechte Troyaense wichte, als men ordinaris in deser Stede Waag is gebruykende, zulx dat wy by desen Certificeeren, dat de voorsz. gewigte met de Natuurlyke proportie haeres Lichaems wel is accordeerende; Ende alzoo zy daer van versogte onse opene brieven van Certificatie, omme deselve haar te dienen daer, en zoo zulx behoort, hebben wy haer ’t zelve, niet konnen nog willen weygeren, zonder bedroch, en tot meerdere verzeeckeringe deses, hebben wy den zelven mettet stede Zegel ende ondertekeninge van onsen Secretaris bekragtigt, op den 2 Mey 1677.

»Wy Burgemeesteren, Schepenen en Raden der StedeOudewaterin Hollant doen Condt en Certificeeren mits deesen ter requisitie van Geertruyd Hendriks van Beek, weduwe van Christoffel Clads, woonende tot Utregt op ’t Zant, out, zoo zy seyde, omtrent twee en seventig jaren, lang van persoon, mager van wesen, hoog blaauw van oogen en grys van haar, dat op huyden voor ons gecompareert zyn de Heeren Jan van Lexmont ende Jacob Bakker, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Cornelis van Eynthoven (by absentie van zyn vader Dirk van Eynthoven) beëdigde Waagmeester van deze voorzs. Stede Waag, by ons ten deese geauthoriseert, dewelke ter instantie en verder versoek van de voorn. Geertruyd van Beek, verklaarde waar ende waaragtigh te zyn, dat den voorn. Cornelis van Eynthoven de genoemde Geertruyt van Beek op haar speciaal en ernstig versoek, in presentie en tegenwoordigheyt van de voorn. Schepenen, geauthoriseerde waagmeester ende andere notable persoonen, na dat by Jacomyntje Aertz Dekker ordinaris Stads Vroetvrouw alhier publiequelyk was verklaart, dat de meergemelde Geertruyt van Beek bloots hoofts, schoenen ende kousen uytgetoogen, alleen met haar hemdt over haar bloote lichaam, bedekt met een Faly off sluyer, en genige gewigten off swaarte by haar hadde, met de ordinaris balance in de Waagh alhier gewoogen heeft een hondert ende twee ponden, soodanige opregte Troyaansche gewigten, als men ordinaris in deser Stede Waagh is gebruykende, zulks dat wy by deesen Certificeeren, dat de voorsz: gewigte met de naturelyke proportie haares lichaams wel is accorderende, ende alsoo zy daar van verzogte onse opene brieven van Certificatie, om de selve haar te dienen, daar het nodigh weesen sal, hebben wy haar ’t selve niet kunnen nogh willen weygeren, sonder bedrog: ende tot meerder sekeringe deeses, hebben wy deselve met het StedeZegel ende ondertekeninge van onse Secretaris bekragtigt, op den drie en twintigste Maart, seventien hondert en elff.

»Wy Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Stede Oudewater in Holland, doen Cond en Certificeeren mits deezen, ten verzoeke van Claas Ariensz. van den Dool, geboortig te Noordeloos, oud ontrent 37 Jaren, kortagtig en eenigsins spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruyn van vel en hair, en Neeltje Ariens Kersbergen, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 Jaaren, matig van postuur en hoog Zwanger, bruyn van vel, blaauwe oogen, Man en Vrouw, woonagtig op den Dool onderMeerkerk, dat op huyden voor ons verscheenen zyn d’Heeren Dirk van der Lee, en Gerrit Ingen van Liesveld, Schepenen dezer Stede, mitsgaders Jan Racaute, geswooren Waagmeester, dewelke ten verzoeke van de Requiranten verklaarden waar en waarachtig te zyn, dat door den voorn. Waagmeester Jan Racaute op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere notabele persoonen, op Huyden den voorsz. Klaas Ariensz. van den Dool in dese Stede Wage met de ordinaire balance en opregte Troyaansche wigte, gelyk men altoos in deeze Stede Waag gebruykt, is gewoogen, na dat Philip vander Werff Geregts-bode dezer Stad had verklaard, dat denselve Klaas Ariensz. vanden Dool, door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uytgetoogen, en zulks alleen in zyn hembd, zonder dat hy eenige zwaarte van gewigten by zig had, en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden, der voorsz. Troyaansche wigte; wyders is de voorn. Neeltje Ariens Kersbergen invoegen voorsz. meede gewoogen, en naar dat door Jacomyntje Aertz Dekker Stads Vroedvrouw alhier meede verklaard was, dat de meergem. Neeltje Ariens Kersbergen door haar was ontkleedt schoenen en koussen uitgetoogen, en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote Lighaam, hangende het hair los by het hoofd, zonder datse eenige zwaarte of gewigte by haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te weezen een honderd en tien ponden voorsz. Troyaansche wigte: certificeeren vervolgens wy dat de voorsz. gewigte met de natuurlyke proportie des lichaams van de requiranten beyde zeer wel is accorderende bevonden, en alsoo zy daar van verzogten onze opene brieven van certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben wy haarlieden ’t zelve niet kunnen nog willen weygeren, dit alles zonder bedrog; en in bewys van waarheyd hebben wy deze met onze Stede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigt op den 21 Juny 1729.”

In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.

In 1729 vinden wij alzoo van de laatste heksenweging gewag gemaakt, en in dit jaar reeds zoo na grenzende aan onze verlichtende 19deeeuw, zien wij ingevolge de laatste acte, deze weegkuur nog met de meest mogelijke juistheid, met inachtneming van alle gebruikelijke vormen ten uitvoer gelegd! Het was de laatste en gelukkig de laatste weeggeschiedenis met de zoogenaamde heksen op de Waag, want, door het meer en meer verstandelijk ontwikkelde menschdom, moest ook deze laatste proef, al was zij onschuldig, in onbruik geraken! Maar waren daarom de heksen-geschiedenissen, het beschuldigen van menschen als toovenaars, en het geloof aan heksen, ook met de in onbruik geraakte proef op de waag te gelijk verdwenen? Neen mijn lezers, neen, het bijgeloof bleef voortsluipen tot in de 19deeeuw, het sluipt nog voort in onze dagen. Waar het zich op vele plaatsen niet meer openlijk vertoont, daar schuifelt het gelijk een venijnig serpent onder het spigtig gras, en treft met zijn schadelijk gift, dat het met zich omvoert, soms nog vrij zeker. Immers hoe dikwijls berigten ons de dagbladen nog van heksen en beheksten, hoe menigmaal hoort men, vooral onder de geringere volksklasse nog gewagen van personen, die »meer kunnen dan menig ander.”

Doch gelukkig wij zijn vooruitgegaan, en met rassche schreden vooruitgegaan, en wie weet het hoe spoedig welligt, dat het bijgeloof nog alleen bij name zal blijven voortbestaan! O moge die tijd spoedig aanbreken.

Nog mijne lezers bevindt zich deze waag waarin men heksen woog teOudewater, nu echter de »heksen” er niet meer opkomen, dient zij weer bijna uitsluitend tot het wegen van koopmansartikelen, levend vee,touwwerk, kaas,158enz. terwijl het regt tot dit wegen van stadswege van tijd tot tijd in het openbaar verpacht wordt.

WanneerOudewaterdoor vreemdelingen bezocht wordt, dan vragen zij natuurlijk alligt hen de heksenwaag te vertoonen,159en onwillekeurig hoort men hen den uitroep ontsnappen: hé, wat eenvoudig gebouw is die waag, heeft deze nu eene zoo groote rol in de heksen-geschiedenissen gespeeld, wierd daarin zoo menig mensch van het doemvonnis verlost, hen door het bijgeloovige menschdom aangewreven, en ja zoo was het, dáár hielden de harten op angstig te kloppen, dáár klonken voor slechts G. 6.50 den beschuldigde de bemoedigende woorden tegen, ga, gij zijt vrij! wij hebben u gewogen en …….niette ligt bevonden.


Back to IndexNext