25. DE TWEEDE BURGEROORLOG (CAESAR).

Sulla's geluk spoorde andere eerzuchtige mannen tot navolging aan. Daar was vooreerstPompejus, de gunsteling der grooten en een vriend van Sulla, die zich door vele gelukkige veldtochten den naam van "den roemruchtigen" had verworven. Hij had in Spanje de aanhangers van Marius onder Sertorius overwonnen, (72) gedeeltelijk den gevaarlijken slavenopstand onder Spartacus gedempt, (71) de Middellandsche zee van zeeroovers gezuiverd, (67) den ouden vijand van Rome, Mithridates, voor goed onschadelijk gemaakt, (64) Rome's heerschappij in Klein-Azië, Syrië en Palaestina bevestigd en onmetelijke schatten naar Rome gebracht. Een ander legerhoofd van Sulla,Crassus, oefende door zijn fabelachtigen rijkdom eenen grooten invloed uit, daar duizenden burgers hem als hunnen schuldeischer moesten ontzien. Grooter dan beiden wasJulius Caesar. Rijk door de natuur begaafd, vereenigde hij in zich de schitterende hoedanigheden van eenen Alcibiades met de bezadigdheid en het kalme overleg van eenen Pericles. Hoezeer eer- en heerschzucht zijn hart vervulden, blijkt daaruit, dat hij betuigde "liever de eerste in een vergeten dorp dan de tweede in Rome te willen zijn." Toen hij het standbeeld, ter eere van Alexander den Grooten opgericht, beschouwde, riep hij uit: "Toen gij zoo oud waart als ik, hadt gij reeds de wereld veroverd en ik, ik heb nog niets gedaan!" Pompejus en Caesar zagen weldra in, dat zij zonder elkanders hulp niets vermochten en daarom verbonden zij zich met Crassus tot heteerste driemanschap(Triumviraat) (60).

Verstand en dapperheid, (Caesar) geluk en roem (Pompejus) en rijkdom (Crassus) hadden elkander de hand gereikt om de wereldheerschappij te deelen. Caesar werd tot proconsul benoemd van Gallië, dat hij nog eerst moest veroveren, maar waardoor hij ook gelegenheid had, roem en eer te behalen en een aan hem verknocht leger te vormen. Pompejus kreeg Spanje en Crassus Syrië als de beste plaats om zijn nooit verzadigden gouddorst te voldoen.

Behalve deze mannen stonden in Rome hoog in achting de strengeCato, een man, republikein in zijn hart en eerlijk als goud enCicero, de Romeinsche Demosthenes. Behalve door zijne welsprekendheid en geleerdheid had deze laatste zich verdienstelijk gemaakt door de ontdekking der schandelijke samenzwering van Catalina (63). De driemannen wisten echter deze beide bekwame mannen behendig op zijde te schuiven. Terwijl Pompejus te Rome in behaaglijke rust leefde en zijne provinciën door legaten liet besturen, terwijl Crassus in 't Oosten schatten op schatten stapelde en weldra in een' strijd tegen de Parthen sneuvelde, (50) veroverde Caesar in 8 veldtochten (58-50) Gallië en bedwong de Belgen en verschillende andere Germaansche volken.

Voor twee zulke eerzuchtige mannen als Pompejus en Caesar was 't groote Romeinsche rijk nog te klein. 't Duurde niet lang, of 't verbond werd verbroken en Rome weder het tooneel van den burgerkrijg.

Toen Caesar na de verovering van Gallië zijn leger niet ontslaan wilde, werd hij door den senaat tot vijand des vaderlands verklaard en Pompejus met het opperbevel tegen hem belast. (49) Maar Caesar voorkwam hem. Voordat Pompejus, die vroeger gesnoefd had, dat hij slechts op den grond zou behoeven te stampen om legioenen te zien verrijzen, nog met zijne toerustingen gereed was, was Caesar in Italië gevallen en had Rome zonder slag of stoot ingenomen. Pompejus en zijne aanhangers waren haastig gevlucht. Vervolgens stak de overwinnaar naar Spanje over, versloeg daar het leger van Pompejus en ging toen zijnen tegenstander zelven in Griekenland achtervolgen. BijPharsalus, eene stad in het landschap Thessalië, viel een geduchte slag voor, die geheel ten nadeele van Pompejus afliep. (47) Hij vluchtte naar Aegypte, maar werd aldaar bij zijne landing op last des Konings verraderlijk vermoord. Caesar had zijn doel bereikt; hij was nu de eerste man in Rome.

De senaat haastte zich hem voor zijn leven te benoemen tot dictator en imperator. Met de republiek was 't gedaan. (Cato's dood 46). Toch was Caesar's regering in zekeren zin voor Rome zeer heilzaam, want nadat zijne eerzucht bevredigd was, gaf hij vele goede wetten en versierde Rome met prachtige gebouwen. Ook ging hij zich niet op zijne tegenstanders wreken, zooals Marius en Sulla gedaan hadden. Caesar zocht de liefde van 't volk te winnen en misschien zou hem dit gelukt zijn, had niet zijne heerschzucht de woede gaande gemaakt van vele republikeinsche senatoren. Dezen smeedden weldra eene samenzwering, aan welker hoofdBrutusenCassiusstonden.

Op den 15 Maart van 't jaar 44 vielen in den senaat verscheidene samengezworenen met dolken op hem aan. Daar het hem niet aan moed ontbrak, trok ook hij zijnen degen; maar toen hij onder zijne moordenaars zijn aangenomen zoon Brutus zag, omhulde hij zijn gelaat met zijnen mantel onder den smartelijken uitroep: "Ook gij, mijn zoon Brutus!" en zonk doodelijk getroffen neer aan den voet van 't standbeeld van Pompejus, met wonden overdekt.

Caesars dood was weer 't sein tot nieuwe burgeroorlogen. Eerst scheen het, datMarcus Antoniushet grootste voordeel van den val des machtigen mans zoude trekken, maar deze kreeg in eenen achterneef van Caesar,Octavianusgenoemd, spoedig een geduchten mededinger. Marcus Antonius was een zedeloos brasser, volstrekt niet bemind bij 't volk, maar wel bij de soldaten der lijfwacht, wier aanvoerder hij was. Eerst meende men, dat de sluwe Octavianus vijandelijk tegen Antonius zou optreden, maar weldra kwam zijn eigenlijk plan aan 't licht. Hij verbond zich met zijn' tegenstander en met een zekerenLepidus, een weinig beteekenend mensch, tot eentweede driemanschap, dat nu opnieuw de wereldheerschappij deelde (43). Weder was Rome het tooneel van de gruwelijkste vervolgingen.

Onder de vele slachtoffers van 't geweld behoorde ook de redenaarCicero, die door zijne redevoeringen de woede van Antonius had gaande gemaakt. Ondertusschen zwelgde deze laatste in Oostersche weelde aan 't hof der Aegyptische koningin Cleopatra. Daardoor verbeurde hij de achting van ieder' weldenkende en laadde den haat op zich van Octavianus, wiens zuster Octavia hij gehuwd, maar schandelijk verwaarloosd had. Hij werd daarom tot vijand van den staat verklaard. Octavianus werd afgezonden om hem te bevechten, en deze versloeg hem geheel in den slag bij het voorgebergteActium, aan de Jonische zee. (31 v. Chr.) Een zelfmoord maakte een einde aan zijn roemloos leven. Ook Cleopatra, die tevergeefs getracht had, den overwinnaar gunstig voor zich te stemmen, doodde zich zelve. Nu was er niemand meer, die Octavianus de heerschappij kon betwisten, want Lepidus was reeds lang op zijde geschoven. Octavianus ontving den titel van imperator (opperbevelhebber van vloot en leger). 't Volk noemde hem echterAugustus, d. w. z. de geheiligde, en onder dien naam is hij 't meest bekend.

Zoo was Augustus beheerscher van een rijk, dat zich over 3 werelddeelen uitstrekte, van den Atlantischen Oceaan tot den Euphraat, van den Rijn en den Donau tot de woestijnen van Arabië en Afrika. In dit groote rijk leefden ongeveer 120 millioenen menschen en vond men 6000 aanzienlijke steden, waarvan Alexandrië, Antiochië en Rome de grootste waren. Vooral Rome was de stad der steden. Zij telde eene bevolking van meer dan 1-1/2 millioen inwoners. Prachtige gebouwen, waaronder 400 tempels, groote schouwburgen en sierlijke paleizen, verhieven zich overal. Op ruime markten, goed ingerichte badplaatsen, trotsche triomfbogen, eerzuilen en waterleidingen kon Rome met recht zich verheffen.

De republiek, hoewel in schijn door Augustus in stand gehouden, had inderdaad opgehouden te bestaan en plaats gemaakt voor de monarchie. Hoewel er op de wijze, waarop Augustus tot de hoogste waardigheden in den staat was gekomen, veel te laken viel, was zijne regeering toch zeer gelukkig voor Rome. 't Land had behoefte aan rust, aan veiligheid, aan eene krachtige hand, aan een' man, wiens wil wet was. Voor zelfregeering was het volk reeds lang niet meer geschikt; daarvoor was het te zeer bedorven en ontzenuwd. 't Was slechts het werktuig in de hand van den een of anderen eerzuchtige. Diepe vrede heerschte dan ook in 't geheele rijk en de gevolgen daarvan, welvaart en voorspoed, lieten zich spoedig zien. Augustus was er op bedacht betere middelen van verkeer als: wegen, kanalen, waterleidingen enz. aan te leggen, de rechtspleging te verbeteren en de veiligheid der burgers te verzekeren. Het tijdperk van Augustus wordt met recht het gouden tijdperk van kunsten en wetenschappen genoemd. Zij vonden in hem een milden beschermer en vereerder. Vooral stond hem hierin zijn vriendMaecenasgetrouw terzijde, zoodat men tegenwoordig nog zegt van iemand, die kunsten en wetenschappen liefheeft en bevordert: "'t Is een maecenas."

Hoogstwaarschijnlijk zal binnen kort de 1200 voet hooge Grotenburg, een top van het Teutoburgerwoud, met een waarlijk reusachtig standbeeld versierd worden. Het is het Hermansgedenkteeken, eene schepping van den vaderlandslievendenJozeph Ernst von Bandeluit Anspach in Beieren. Op een koepelvormigen onderbouw van 95 voet zal het 90 voet hooge, uit koper gegotene standbeeld vanHerman, den bevrijder van Duitschland, opgericht worden "in het midden der landstreken, waar hij zijne heldendaden verrichtte, ver heen ziende in 't vrije vaderland en van verre gezien als een wegwijzer ter plaatse van onzen roem." (von Bandel). 't Is dus wel een belangrijke zaak, wel een gewichtig persoon, waaraan wij te denken hebben.

Laat ons zien. De wereldbedwingende Romeinen hadden hunne heerschappij ook in Duitschland uitgebreid en zoowel door kracht van wapenen als door list, verraad en omkooping een groot gedeelte er van onderworpen. Een voor vrijheid en vaderland dweepend jongeling, Herman, vorst der Cherusken, die in Rome in alle kunsten en wetenschappen der Romeinen was onderwezen, vatte het stoute plan op, den vrijen Duitschen bodem van de overweldigers te bevrijden. Voorzichtigheid en beleid aan dapperheid parende, wist hij langen tijd vriendschap met de Romeinen te veinzen, terwijl hij in 't geheim zijn grootsch ontwerp voorbereidde. Eindelijk is hij gereed. Vele dappere Duitsche scharen zijn bereid, alles voor de vrijheid ten offer te brengen.Varus, de gehate Romeinsche stadhouder van de landen aan beide zijden des Rijns, trekt op 't bericht, dat een Duitsche stam is opgestaan, naar de Wezer.

Als geoefend veldheer valt Herman niet terstond de vijanden aan, maar verzwakt hen door onophoudelijke, kleine aanvallen en lokt ze zoodoende in het dichte Teutoburgerwoud. 't Is een vreeselijk weer. De regen valt bij stroomen neder; de storm huilt akelig door de takken der boomen. De uitgeputte Romeinen kunnen zich ternauwernood staande houden op den doorweekten, glibberigen en drassigen bodem. Daar verheft zich boven het geloei van den storm het krijgsgehuil der Duitschers; een hagelbui van pijlen en steenen valt neer op de verschrikte Romeinen en dunt vreeselijk hunne gelederen.

Schrik en ontzetting maken zich van hen meester. Nergens vertoont zich eenige uitkomst, nergens redding. Verschrikkelijk is de slachting, die onder de Romeinen wordt aangericht. Varus, ten einde raad en zijne nederlaag niet willende overleven, stort zich in zijn zwaard. Een gevolg van dezen roemrijken slag was, dat de Romeinen uit Duitschland verdreven werden. (9 j. n. Chr.) Wel poogden eenige jaren laterTiberiusenGermanicusde nederlaag van Varus te wreken, de laatste zelfs met goed gevolg; maar de Romeinen zagen toch in, dat een volk, 't welk bij eendracht zulk eene kracht kon ontwikkelen, niet geschikt was een slavenjuk te torschen en bepaalden zich in 't vervolg tot verdediging der grenzen door 't stichten van versterkte kasteelen aan den Rijn en den Donau, die later den oorsprong aan verscheidene steden hebben gegeven.

De keizers uit het geslacht van Augustus:Tiberius,Caligula,ClaudiusenNerowaren óf wreede en ontaarde óf onbeduidende menschen. Het Romeinsche volk vertrapte in hunne dagen, tengevolge ook al van hun slecht voorbeeld, alle wetten van zedelijkheid en deugd met voeten. De vroeger zoo trotsche senaat werd slechts een lijdelijk werktuig in de handen der keizers; de eigenlijke macht berustte bij de soldaten en wel vooral bij de lijfwacht des keizers: depraetorianen. Zij waren de meesters van Rome en beschikten naar welgevallen over den troon. Hij, die 't meest bij hen in gunst stond, of liever nog, hij, die hun 't meeste geld bood, werd met het purper bekleed. Zelfs vreemdelingen, wanneer ze over veel geld te beschikken hadden, werden ten troon verheven.

De laatste keizer (Caesar) uit het geslacht van Augustus was de wreedeNero(54-68 n. C). Zijn naam wordt nog gebruikt, om een wreedaard aan te duiden. Nog geen 17 jaren oud volgde hij zijnen stiefvader Claudius in de regeering op. Hij was een jongeling van een voortreffelijken aanleg, maar ontving, helaas! eene slechte opvoeding. Toen de beroemdeSenecazijn leermeester werd, was het kwaad reeds te diep in hem geworteld; vandaar, dat wel de smaak voor wetenschap en kunst bij hem ontwikkeld, maar de neiging tot zedelooze vermaken niet in hem werd uitgeroeid. In den beginne, toen hij zich door Seneca liet leiden, toonde Nero zich zachtmoedig en weldadig en scheen zijne regeering eene weldaad voor het volk. Spoedig evenwel werd hij door lage, vleiende hovelingen geheel bedorven; en de man, die vroeger had gewenscht niet te kunnen schrijven om daardoor bevrijd te zijn van het onderteekenen der doodvonnissen, liet nu het bloed van duizenden zijner onderdanen stroomen. In waanzinnige woede liet hij zelfs zijne eigene moeder, zijne gemalin, zijn' stiefbroeder en zijn' leermeester Seneca om het leven brengen. In het jaar 64 n. C. brak in Rome een vreeselijke brand uit, die een groot gedeelte der hoofdstad in de asch legde. Nero liet de stad schooner dan ooit herbouwen, doch het volk was op hem verbitterd en beschuldigde hem, dat hij den brand had veroorzaakt. Om deze verdenking van zich af te schuiven, wierp hij de schuld op de gehate Christenen, die hij van nu aan vreeselijk liet vervolgen en martelen. Het volk werd eindelijk den dwingeland moede. De stadhouder van Spanje,Galba, werd door de soldaten tot keizer uitgeroepen en Nero doodde zich zelven, eerst 32 jaren oud. De levensgeschiedenis van Nero toont ons, hoe een oorspronkelijk goed mensch door eene slechte opvoeding en een verkeerd gezelschap kan worden bedorven!

Op Galba volgde reeds in 't volgende jaarOtho, die maar 3 maanden keizer bleef en opgevolgd werd doorVitellius, een man, slecht van hart en onbekwaam als regent. Nu riepen de troepen in het Oosten hun' veldheerVespasianustot keizer uit. Deze lag juist met zijn leger voor de stad Jeruzalem. De Joden, het geterg der Romeinsche stadhouders moede, waren onder Nero in opstand gekomen. Na een driejarigen strijd waren zij door Vespasianus beperkt tot hunne hoofdstad en deze verdedigden zij met wanhopige woede. Vespasianus begaf zich nu naar Italië en stelde zijn zoon Titus aan tot opperbevelhebber. In de lente van het jaar 70 n. C. besloot deze Jeruzalem door storm te veroveren. De verdeeldheid, die er onder de belegerden heerschte, de honger en het gebrek, die tot eene onbeschrijflijke hoogte waren geklommen, kwamen de Romeinen te hulp. Titus bood eerst nog vergiffenis aan, wanneer de Joden hunne stad wilden overgeven, maar ze wezen die verachtelijk van de hand. De ééne muur en de ééne toren na den anderen werden nu veroverd. Toen nu ook de burcht Sion en de tempel in des vijands macht waren gevallen, kon er van geen verzet meer sprake zijn. De stad Jeruzalem werd geslecht, de bewoners òf gedood òf tot slaven gemaakt. De prachtige tempel, dien Titus wilde sparen, werd door de roekeloosheid van een Romeinsch soldaat eene prooi der vlammen. (70 n. C.) In hetzelfde jaar werd een ander klein volk, de Batavieren, die onder Claudius Civilis zich tegen Rome hadden verzet, weer onderworpen.

Vespasianus(69-79) was, vergeleken met zijne slechte voorgangers, een uitmuntend keizer. Hij herstelde de orde in het rijk, was spaarzaam en moedigde kunsten en wetenschappen aan. Zijn zoonTitus, (79-81) die, voor hij keizer werd, een losbandig leven had geleid, regeerde zoo voortreffelijk, dat zijne tijdgenooten hem noemden:de liefde en wellust van het menschelijk geslacht. En hij verdiende dien titel. Hij noemde elken dag verloren, waarop hij geene gelegenheid had gehad, op keizerlijke wijze milddadig te zijn. Toen men hem eens onder 't oog bracht, dat hij te goedhartig was en daardoor ook onwaardigen beweldadigde, zeide hij: "Van een' vorst mag niemand met een treurig gezicht weggaan." Jammer, dat zijne regeering zoo kort duurde en nog gekenmerkt werd door groote rampen. Behalve dat hongersnood en pest verschillende deelen van het rijk teisterden, werden in het jaar 79 door de uitbarsting van den Vesuvius drie steden:Herculaneum,PompejienStabiaeonder asch en lava bedolven. Sedert menschenheugenis had de vulkaan niet gebraakt, en daardoor was men zorgeloos geworden. Oofttuinen, wijngaarden en villa's overdekten de vruchtbare hellingen des bergs, en aan den voet blonken de drie steden uit door weelde, rijkdom en welvaart. Daar verheft zich op den 24 Aug. eene wolk van ongewone grootte uit den Vesuvius, en weldra valt eene ontzaglijke massa asch en steenen neder. Aardbeving op aardbeving doet de hechtste en stevigste gebouwen instorten. Steeds heviger wordt de aschregen; voeten hoog bedekt de asch den omtrek, en weldra neemt een stroom van gloeiende lava zijn' weg over de prachtige velden. Toen de zon den volgenden dag het tooneel der verwoesting bescheen, waren de drie bloeiende steden van de aarde verdwenen. Een beroemd natuurkundige,Plinius de oude, die zich te dicht bij het tooneel der verwoesting waagde, werd het slachtoffer van zijne zucht naar kennis. In latere eeuwen is het gelukt Herculaneum en Pompeji weder op te delven; de eerste stad sinds 1713, de tweede sedert 1748. De huizen en meubels zijn goed bewaard gebleven, dank zij de dikke laag asch, die de verbranding door de gloeiende lava tegenhield. Men kan in deze steden dus aanschouwelijk zien, hoe de Romeinen te dien tijde leefden, hoe hunne woningen eruitzagen, welke gereedschappen zij gebruikten, welke spijzen zij nuttigden enz. Daardoor is men tot de kennis van veel wetenswaardigs gekomen.

Titus stierf in het jaar 81, naar men zegt tengevolge van vergif, hem toegediend door zijn wreeden broederDomitianus.

Constantijn de Groote (323-337).

Toen Augustus keizer van 't Romeinsche rijk was, werd in de kleine stad Bethlehem in Judea Jezus Christus, de stichter van den Christelijken godsdienst, geboren. Hoewel gering en onaanzienlijk naar de wereld, heeft hij voor de beschaving, veredeling en verbetering van ons geslacht meer gedaan dan al de keizers van het machtige Romeinsche rijk te zamen. Op zijn dertigste jaar trad hij openlijk als leeraar onder zijn volk op. Doch, wijl hij alle menschen, hetzij ze rijk of arm waren, onverbloemd de waarheid deed hooren, haalde hij zich den haat van velen op den hals, die het eindelijk zoo ver wisten te brengen, dat hij gevangengenomen en gekruisigd werd. Met zijn' dood verdwenen zijne beginselen en zijn geest niet van de aarde. Tijdens zijn leven had Jezus twaalf leerlingen om zich verzameld, die later zijn' godsdienst, het Christendom, niet alleen in Palaestina maar ook in andere landen predikten. Zoo werd het Christendom weldra ook in Europa, onder de beschaafde Grieken en Romeinen verkondigd. Vooral armen en verdrukten namen begeerig een' godsdienst aan, die zich bovenal de aankweeking van algemeene menschenliefde ten doel stelde. Hevige vervolgingen hadden de Christenen van sommige Romeinsche keizers door te staan. Ze werden als honden geslagen, gemarteld en gedood. Duizenden verloren hun leven op den brandstapel, aan het kruis of op eene andere barbaarsche wijze. Doch het bloed der martelaren bleek het zaad der kerk te zijn. Hoe meer de Christenen werden vervolgd en onder hunne vervolging nog liefde voor hunne vijanden en een onbezweken geloofsmoed aan den dag legden, des te grooter werd hun aantal. De vervolgingen hadden verder nog dit gunstig gevolg, dat de Christelijke gemeente bevrijd bleef van dezulken, die alleen uit eigenbelang zich bij haar aansloten. In de vierde eeuw kwam er verademing voor de verdrukte Christenen. Ze hadden dit te danken aanConstantijn den Grooten, een man, die als een der bekwaamste keizers van Rome bekend staat.

Constantijn had, vóór hij aan de regeering kwam, vele mededingers te overwinnen. Zijn' voorspoed in den oorlog had hij vooral aan de krachtige hulp der Christenen te danken, die in grooten getale in zijne legers dienden. Vandaar dat hij zeer gunstig jegens hen gestemd was, waartoe zeker ook zal hebben bijgedragen, dat zijne moeder Helena eene Christin was.

Anderen schrijven zijne gunstige gezindheid toe aan een buitengewoon verschijnsel in de lucht, dat hij zou hebben waargenomen. Toen hij namelijk met zijn leger tegenover dat van zijn' mededingerMaxentiusstond, wendde hij zich in een vurig gebed tot God om bijstand. En ziet! er gebeurde een wonder. Op klaarlichten dag meende Constantijn boven de zon het teeken des kruises te zien staan, met dit opschrift: "In dit teeken zult gij overwinnen." Groot en verschillend was de uitwerking van dit verschijnsel. De Heidenen vreesden er het ergste van; de Christenen werden vervuld met vroolijken moed. Daardoor gesterkt trokken ze naar Rome en veroverden de stad na een bloedig gevecht.

Wat er van dit verhaal ook zij: zeker is het, dat Constantijn na zijne overwinning zijn leger een nieuwen standaard gaf in den vorm van een kruis,labarumgenoemd. De Christenen konden zich sedert dien tijd in zijne veelvermogende bescherming verheugen. Jegens de Heidenen was hij verdraagzaam; zij mochten als van ouds hunne goden vereeren.

In het jaar 330 verplaatste hij den zetel der regeering van Rome naar Byzantium, dat naar hemConstantinopelwerd genoemd. Deze stad werd door hem met vele prachtige paleizen en trotsche kerken versierd en begon weldra zoo te bloeien, dat zij het oude Rome in de schaduw stelde.

Helena, de vrome moeder des Keizers, liet boven de plaats, waar men vermoedde, dat Jezus begraven was, eene prachtige kerk bouwen, die nog in wezen is.

Nadat Constantijn het Christendom tot godsdienst van den staat had verklaard, kwam het Heidendom in minachting; en velen haastten zich een' godsdienst aan te nemen, waardoor ze den keizer welgevallig werden. De Christelijke kerk werd daardoor niet beter. De oude reinheid van zeden, nederigheid en godsvrucht maakten dikwijls plaats voor heidensche losbandigheid, hoogmoed en praal.

Constantijn, hoewel een beschermer der Christenen, bleef den titel behouden van opperpriester; ook gaf hij soms blijken van wreedheid en bijgeloof. Zoo liet hij zijn eigen hoogbegaafden zoon Crispus en zijne gemalin Fausta om het leven brengen. Eerst, toen hij op 65 jarigen leeftijd zijn einde voelde naderen, liet hij zich doopen. Den 22 Mei 337 blies hij den laatsten adem uit.

Omstreeks het jaar 375 kwam uit de steppen van Noord-Azië een woest ruitervolk, deHunnen, te voorschijn. Schrik en angst gingen voor hen uit en geen wonder! Zoo woest en barbaarsch als de Hunnen waren, had men tot dusverre geen volk gezien. Verbeeldt u een klein slag van menschen, met baardelooze en leelijke aangezichten, doorploegd met groote litteekens. Door het onophoudelijk te paard zitten, hadden ze kromme beenen en waren slecht op den gang. Vuur gebruikten ze niet; vleesch en andere spijzen aten ze rauw, evenals de dieren des velds. Zonder kennis van de eenvoudigste werktuigen, zonder vaste woonplaatsen en wetten, zonder huis of haard trokken ze met hunne wagens van plaats tot plaats. Evenmin als het redeloos dier, zegt een geschiedschrijver van hen, kenden ze het onderscheid tusschen goed en kwaad; ze hadden geen' godsdienst en geen geloof.

Toen nu dit volk, dat zeker door de vrees nog zwarter zal zijn afgeschilderd dan het werkelijk was, over de Wolga trok, begon eene belangrijke gebeurtenis, die den grootsten invloed uitoefende op den toestand van Europa n. l. de grootevolksverhuizing.

Aan deze zijde der Wolga, in het zuiden van Rusland, woonden toen deAlanenenGothen. Dit laatste volk was weer verdeeld in Oost- en West-Gothen. De Alanen en Oost-Gothen werden òf door de Hunnen verdrongen òf vereenigden zich met hen. Zoo bleven de Hunnen eerst tot het midden der vijfde eeuw in Zuid-Rusland wonen, en men hoorde weinig van hen.

De West-Gothen, door de Hunnen bedreigd, verkregen van den Romeinschen keizerValensverlof zich aan den Donau neer te zetten, onder voorwaarde, dat ze den Keizer in zijne oorlogen zouden bijstaan. Toen ze later door de Romeinen onmenschelijk werden behandeld, kwamen ze in opstand en versloegen keizer Valens in 378 in devlakte van Adrianopel. Plunderend en moordend zwierven de verbitterde West-Gothen nu door het Balkan-schiereiland, totdat het den grooten keizerTheodosiusgelukte vrede met hen te sluiten. Hij verleende hun vaste woonplaatsen in Thracië, waar zij volgens hunne eigene wetten en gebruiken leefden.

Theodosiuswas de laatste alleenheerscher van het Romeinsche rijk. Bij zijn dood (395) verdeelde hij het rijk in twee deelen; het westelijk deel, met Rome tot hoofdstad, kwam onder zijn 11 jarigen zoonHonoriusen het oostelijk deel, waarvan Constantinopel de residentie werd, onder den 17 jarigenArcadius. Van nu af bleef het rijk gescheiden in het Oost- of Grieksche Keizerrijk en in het West- of Latijnsche Keizerrijk. De jonge zonen van Theodosius, die alles behalve schrander en flink waren, kregen ieder een raadsman, aan wien zij de regeering konden overlaten; Arcadius den GalliërRufinus—en Honorius den VandaalStilico.

Weldra braken er oneenigheden uit tusschen de beide rijken of liever tusschen de beide heerschzuchtige ministers. Rufinus haaldeAlarik, den dapperen koning der West-Gothen, over om met zijne krijgers naar Italië te trekken; dat was een vruchtbaar en rijk gezegend land, en de Keizer te Rome was machteloos. Alarik liet zich dit geen tweemaal zeggen; hij trok over de Alpen, doch vond bij Stilico zulk een geduchte ontvangst, dat hij moest aftrekken. Honorius, bevreesd voor de toenemende macht van Stilico, vergold hem zijne diensten slecht; hij liet hem in eene kerk te Ravenna door sluipmoordenaars ombrengen.

Nauwelijks was dit Alarik ter ooren gekomen, of hij besloot van de gunstige gelegenheid gebruik te maken en weer een' inval te doen in Italië. Nu was er geen Stilico om hem tegen te houden. De Romeinen zelven waren zoo ontzenuwd, dat ze hoegenaamd niets tegen den dapperen Germaan konden uitrichten. De verdediging van hun gebied lieten ze dan ook aan vreemde legioenen over. Zonder eenigen tegenstand te ontmoeten drong Alarik Italië binnen en ging op Rome los. Rome was toen nog eene stad, die een millioen inwoners telde. Waren dezen, evenals in de dagen van ouds, dapper en vaderlandslievend geweest, dan zou Alarik zich zijne stoutheid zeker zeer berouwd hebben.

Hij sloot de stad zoo nauw in, dat er spoedig gebrek aan levensmiddelen ontstond. Vreeselijk werd de toestand in Rome; honger en pest sleepten duizenden ten grave. Nu werd er een gezantschap tot den Koning gezonden, dat hem eerst met dreigende woorden trachtte te verschrikken. Toen hij daarover in een luid gelach uitbarstte, spraken ze een toontje lager en vroegen wat Alarik eischte, wanneer hij wilde afzien van de plundering. Hij zeide: "Al het goud en zilver, alle kostbaarheden en alle slaven, die aanspraak hebben op den naam van barbaar." "En wat wilt ge ons dan laten?" vroegen de afgezanten ontsteld. "Uw leven," zei Alarik op trotschen toon.

Om bloedvergieten te voorkomen matigde hij evenwel zijne eischen; hij verkreeg 5000 pond goud, 30000 pond zilver en buitendien nog vele balen kostbare kleedingstoffen.

Ten gevolge van de dwaasheid van Honorius, die in geen vergelijk met Alarik wilde treden, trok hij in 410 nogmaals naar Rome en veroverde en plunderde het. Met schatten beladen trokken de Gothen naar Beneden-Italië. Hier werd Alarik ziek en stierf; zijn lijk werd op plechtige wijze in de bedding van het riviertje de Busento begraven.

Ataulf, zijn zwager, verliet het verwoeste land en vestigde zich met zijne Gothen in zuidelijk Gallië. Hier werd onderWalliahet West-Gothische rijk gesticht, dat Tolosa (Toulouse) tot hoofdstad kreeg. De West-Gothen breidden hun gebied later ook over Spanje uit, waar zich sedert 409 de Alanen, Sueven en Vandalen hadden neergezet. De Vandalen, door de West-Gothen benauwd en geroepen door den Romeinschen stadhouder, Bonifacius, staken in 429 naar Afrika over, onderwierpen een groot deel van de noordkust, veroverden Carthago en plunderden van hier uit de kusten van Italië, Sicilië en Sardinië.

De Britten konden zich, nadat Stilio de Romeinsche legioenen naar Italië ontboden had, niet tegen de uit het noorden komende Picten en Schotten staande houden en riepen daarom de hulp in van de in Duitschland wonende Angelen en Saksen. Dezen onderwierpen in 449 het zuiden van Engeland en stichtten er zeven kleine koninkrijken.

VERVOLG.

Omstreeks het jaar 450 lieten de Hunnen weer van zich hooren. Verschillende stammen van dit volk, waarbij zich ook vele andere volken aansloten, waren omstreeks 440 onder het bestuur vanAtillaofEtzelgekomen, die door zijne tijdgenooten de geesel Gods werd genoemd. Hij was een merkwaardig man, zoowel naar het lichaam als naar den geest.

Ofschoon klein van gewas, had hij een groot hoofd, diepliggende oogen, een platten neus, eene breede borst, zeer veel lichaamskracht en een trotschen gang. Voor zijne vijanden verschrikkelijk, was hij toch vol goedheid jegens zijne vrienden. Om zich heen zag hij gaarne pracht; doch hij zelf was zeer eenvoudig. Bij gastmalen werden zijne gasten met gouden en zilveren gereedschap bediend. Volgens de gebruiken van zijn volk at hij geen brood, maar gebruikte slechts een weinig vleesch. Na ieder gerecht ging de beker rond; dan werd er gedronken op Atilla's welzijn en prezen zangers in heldenzangen zijne daden. Terwijl zijne gasten vroolijk waren en schertsten, bleef hij zelf ernstig en bedaard. Alleen als zijn jongste zoon binnentrad, verhelderde zijn gelaat en liefkoosde hij hem.

Deze machtige vorst, voor wien vele volken beefden en Constantinopel en Rome sidderden, trok in het jaar 451 met een leger van 700,000 man naar het Westen. De schrik ging voor hem uit. Duitschland had het hard te verantwoorden; dorpen en steden gingen in vlammen op; lachende velden werden veranderd in woestijnen. Na over den Rijn getrokken te zijn, viel hij in Gallië.

Het West-Romeinsche rijk had toen inAëtiuseen groot veldheer. Deze bracht de geheele macht des rijks op de been en verbond zich met vele Duitsche stammen als de Alanen, West-Gothen, Franken en Bourgondiërs, om met hen de macht van den Hunnenkoning te breken. In de groote vlakte, door de ouden deCatalaunischevelden genoemd, waarin de stadChalonsligt, kwam het tusschen beide legers tot een treffen.

Voor de slag begon, verzamelde Atilla zijne bevelhebbers om zich en zeide: "Weest mannen! Grijpt aan, slaat u door des vijands gelederen en werpt alles ter neer. Veracht de Romeinen, hunne slagorde en schilden; valt de Alanen en West-Gothen aan; in hen is de kracht des vijands. Ziet naar mij; wie mij niet volgt, is een kind des doods."

De slag was boven alle beschrijving hevig en bloedig; van weerszijden werd er met moed en verbittering gestreden; want er zou nu beslist worden, wie de overwinning zou behalen; de beschaafde wereld of de barbaarschheid. Reeds hadden de Hunnen het centrum tot wijken gebracht en de Romeinen vloden; ook de West-Gothen weken en hun Koning werd gedood, terwijl hij hen aanvuurde tot den strijd. Doch zijn dood deed de zijnen zoodanig in woede ontvlammen, dat zij zich opnieuw onder bevel van den zoon des overledenen in het strijdgewoel wierpen en de Hunnen op de vlucht sloegen. Bij het vallen van den nacht moest Atilla zich in zijn' wagenburcht terugtrekken. Bij de 200,000 dooden en gewonden bedekten het slagveld; het bloed vloeide in stroomen, en de gewonden dronken er van om niet van dorst te versmachten.

Den volgenden dag werd de slag niet hervat. Atilla keerde naar den Rijn terug, zonder door den vijand achtervolgd te worden. In 't volgende jaar ondernam hij nog een' rooftocht naar Italië en stierf in 453 onder geheimzinnige omstandigheden, die nog niet zijn opgehelderd.

Toen de schrik van zijn' naam zijne volken niet meer in bedwang hield, weigerden ze de gehoorzaamheid aan zijn' opvolger. De Hunnen keerden terug naar het Oosten, vanwaar zij gekomen waren. Het grootste deel van 't gebied, door Atilla veroverd, viel den Oost-Gothen in handen.

Te midden van de stormen der volksverhuizing viel het West-Romeinsche rijk in duigen, dat reeds lang van alle macht en aanzien beroofd was en ten speelbal van de vreemde soldaten had gestrekt. In 476 zetteOdoacer, een aanvoerder van Duitsche krijgslieden,Romulus Augustulusaf als keizer en noemde zich koning der Germaansche volken in Italië. Met deze gebeurtenis eindigt gewoonlijk de geschiedenis der oudheid.

Een nieuw volk, de Germanen, liet van nu af zijn gezag in Europa gelden; de meeste landen, vroeger tot het Romeinsche rijk behoorende, zooals Spanje, Gallië, Brittanje, België, Nederland enz. werden door Germaansche volksstammen in bezit genomen. Eerst waren ze wel ruw en onbeschaafd, maar door den invloed des Christendoms en de meerdere beschaving, die ze als onwillekeurig van de overwonnelingen overnamen, werden hunne zeden langzamerhand verzacht en verbeterd.

In de geschiedenis der Christelijke kerk is sprake van 5 gemeenten, die door zendelingen de omgelegen volken tot het Christendom brachten, en daarommoedergemeentenworden genoemd, n.l.Jeruzalemin Palaestina,Antiochiëin Syrië,Alexandriëin Aegypte,Constantinopelin het Grieksche Keizerrijk enRomein Italië.

Door de bekeering der Germaansche volkeren nam de gemeente van Rome zeer in macht en aanzien toe. Haar bisschop verhief zich weldra boven die van andere gemeenten en werd later als paus het hoofd der kerk. Terwijl de Christelijke kerk zich naar het Westen al meer en meer uitbreidde, geraakte zij in het Oosten, waar de vier eerstgenoemde gemeenten vroeger grooten invloed hadden, deerlijk in verval. En geen wonder! In plaats van een leven te leiden vol liefde en zelfverloochening, zooals Christus het had gewild, streed men daar met de grootste verbittering over allerlei onbegrijpelijke leerstukken. Het Christendom gaf in het Oosten enkel aanleiding tot verdeeldheid en twist; dat het bovenal een godsdienst der liefde is, daaraan werd niet gedacht.

Omstreeks het jaar 600 trad in Arabië een man op,Mohammedgenoemd, die de stichter van een nieuwen godsdienst werd, een godsdienst, die het Christendom in Azië en Afrika bijna van allen invloed en macht beroofde.

Arabië is een schiereiland, dat ongeveer zoo groot is als een derde deel van Europa. Het grootste deel van den bodem bestaat uit zandwoestijnen en ontoegankelijke gebergten, hier en daar slechts afgewisseld door vruchtbare plekken,oasengenoemd. De kusten, welke op sommige plaatsen zeer vruchtbaar zijn, werden bewoond door nijvere handelaars, die door een grooten handel in wierook, koffie en specerijen aanzienlijke schatten wonnen. In de woestijnen leefden, evenals in onzen tijd, deBedoeïnen, rondzwervende herders, die dikwijls van roof leefden en wier eenige rijkdom in paarden en kameelen bestond. Over 't geheel waren en zijn de Arabieren een volk met dichterlijke gaven, met een levendig en diep gevoel. Praatziek zijn ze niet, maar toch kunnen ze hunne meening op eene welsprekende wijze te kennen geven. Evenals de woestijn zijn ze ernstig.

In dit land en onder dit volk en wel in de stad Mekka, werd Mohammed in 571 geboren. Zijn vaderAbdallah, uit den aanzienlijken stam der Koreischieten, en zijne moederAminaverloor hij reeds zeer vroeg. Na den dood zijns grootvaders kwam hij bij zijn' oomAboe Taleb, een ervaren koopman, die hem op zijn reizen meenam. De knaap wies op tot een schoon en krachtig man, die door zijne edele houding en wegslepende redenaarsgaven weldra in het oog viel. Door zijne kennis en vlijt gelukten meestal zijne ondernemingen; door zijne minzaamheid won hij veler harten. Later kwam hij in dienst van eene rijke koopmansweduwe,Chadidscha, met wie hij in het huwelijk trad. Het geluk lachte hem nu van alle zijden toe. Hij had eene brave echtgenoote, goede zaken en vele vrienden. En toch was hij niet tevreden. De oorzaak lag in het volgende. Wegens zijne zaken had hij dikwijls groote reizen gedaan, en toen veel opgemerkt van de gewoonten en den godsdienst der menschen. Zijn eigen volk zag hij neerknielen voor goden, van menschenhanden gemaakt; hij zag in, dat het nog zeer onbeschaafd en achterlijk was. De Joden waren hem te trotsch en te onverdraagzaam; de Christenen, die hij had leeren kennen, droegen alleen dennaam, maar hadden niets van dengeestvan Christus. Nu ontwaakte in hem de begeerte om de stichter te worden van een nieuwen godsdienst, die het beste van de bestaande godsdiensten in zich zou opnemen.

Voor hij openlijk optrad, zonderde hij zich langen tijd in de eenzaamheid af, om over godsdienstige zaken na te denken. In het jaar 611 trad hij op onder zijn volk met de leer: "Er is maar één God en Mohammed is zijn profeet." In den beginne was zijn aanhang niet groot. Men lachte hem uit en vooral deden dit zijne eigene stadgenooten, de inwoners van Mekka. Zijne vrouw, zijn neef Ali en zijn schoonvader Aboe Beker waren zijne eerste volgelingen. Toen de aanhangers van Mohammed in aantal toenamen, werden zijne vijanden bevreesd en besloten hem te dooden. Mohammed werd dit gewaar en ontvluchtte de lagen zijner vijanden. In de stadMedinavond bij met zijne aanhangers eene veilige schuilplaats; de inwoners hoorden naar hem en bouwden de eerste moskee of tempel. Zijn aanhang nam nu zoo zeer toe, dat hij weldra aan de spits van een dapper leger naar Mekka optrok. Tegen zijne in geestdrift ontvlamde scharen was de stad niet bestand; zij gaf zich over en de inwoners moesten denIslam(zoo werd de leer van Mohammed genoemd) aannemen. Bij deze verovering bleef het niet; na korten tijd was geheel Arabië in de macht van den profeet. Zijne soldaten, die de verwachting op een hemel met allerlei zinnelijke genietingen tot de grootste doodsverachting voerde, waren onwederstaanbaar.

Nadat Mohammed tien jaren lang met het zwaard zijne leer had verbreid, ondernam hij eene groote bedevaart van Medina naar Mekka, begeleid door eene schaar van wel 100,000 geloovigen. Niet lang na zijne terugkomst begon hij te sukkelen, naar men wil, tengevolge van vergift, hem door eene Jodin toegediend, die de heiligheid van den profeet op de proef wilde stellen. Toen hij zijn einde voelde naderen, liet hij zich naar de moskee dragen en vermaande nog voor 't laatst het bedroefde volk. Hij stierf in 632 en werd te Medina begraven.

De leer van Mohammed is hoogst eenvoudig. Zijne volgelingen hebben aan 5 dingen te gelooven, n.l. aan God (Allah), aan zijne engelen en profeten (buiten Mohammed behooren tot deze laatsten: Adam, Noach, Abraham, Mozes en Christus); aan het laatste oordeel en aan de voorbeschikking d.i. het geloof aan de onveranderlijke, vooruitbepaalde noodwendigheid van alle menschelijke lotgevallen en daden.

De godsdienstplichten der Moslemin (geloovigen) bestaan volgens den Koran (d.i. het boek, waarin de leer van Mohammed is opgeteekend) in dagelijksch wasschen, bidden en vasten op bepaalde tijden en bedevaarten naar Medina en Mekka. De voornaamste deugden zijn: overgave aan, vertrouwen op en dankbaarheid jegens God. In den omgang met de menschen beveelt de Koran: eerlijkheid, dankbaarheid, trouw aan het eensgegeven woord, weldadigheid; strenge straffen bedreigt hij voor meineed, moord, woeker, spel en drank. Een ongelukkig voorschrift was, dat de Mohammedanen hun geloof met het zwaard moesten uitbreiden. "Het zwaard," zegt hij, "is de sleutel van den hemel."

Mohammed's opvolgers,Khalifengenoemd, veroverden weldra Palaestina, Syrië, Aegypte, Perzië en Afrika's noordkust. Overal moest het kruis wijken voor de halve maan. Zoo staken de Arabieren of Mooren, zooals ze in 't N. van Afrika genoemd werden, geroepen door de twistende Westgothische vorsten, zelfs naar Spanje over, maar—daarvan in een nieuw hoofdstuk.

In het jaar 711 werd in het Z. van Spanje, in de nabijheid van k. Trafalgar, een veldslag geleverd, die 7 dagen duurde, tusschen de uit Afrika overgestoken Arabieren onderTariken de West-Gothen onder hunnen koningRoderik. Gewichtig waren de gevolgen van dezen slag. Roderik werd geheel verslagen en het Spaansche schiereiland, behalve de bergachtige streken van Gallicië, Asturië en Biscaye, viel in de handen der Arabieren of Mooren. In de pas genoemde streken trokken de West-Gothen zich terug, wachtende op den geschikten tijd om het hun ontroofde weer te heroveren.

De Arabieren, blakende van ijver voor hun Mohammedaansch geloof, waren met Spanje alleen niet tevreden; zij poogden zich ook meester te maken van Frankrijk, maar werden in 732 tusschenToursenPoitiersdoor den hofmeesterKarel Martellvolkomen geslagen.

De Arabische vorsten in Spanje waren tot het jaar 755 geheel afhankelijk van dekhalifen, die als opvolgers van Mohammed het groote Arabische rijk bestuurden; na dien tijd vestigden zij er een onafhankelijk rijk.Cordova, aan den Guadalquivir, werd daarvan de hoofdstad. Deze stad werd door de Mooren tot een der prachtigste steden van Europa gemaakt. Volgens een verhaal, dat zeker niet van overdrijving is vrij te pleiten, was zij 5 uren lang en 3 uren breed, telde 600 moskeën en bezat prachtige wit marmeren paleizen, omgeven van de sierlijkste tuinen. DeAlcazarof Koningsburcht, op een heuvel gelegen, muntte boven alle gebouwen uit in schoonheid.

Terwijl de overige volken van Europa meest allen nog zeer onbeschaafd en ruw waren, begon het in Spanje reeds geheel anders uit te zien.

Onder de Moorsche vorsten had men voortreffelijke regenten, die den bloei des lands en de welvaart der bewoners door goede maatregelen bevorderden. Kunstenaars en geleerden werden aangemoedigd en ondersteund. Vooral bloeiden de dicht- en bouwkunst, de geneeskunde, sterrekunde en wiskunde.

De Christenen hadden over 't geheel in Spanje niets te klagen; zij mochten ongehinderd en in 't openbaar hun' godsdienst uitoefenen en gingen niet gebukt onder zware belastingen. Wel werden zij soms hevig vervolgd, maar hadden er dan ook dikwijls zelven aanleiding toe gegeven.

Den hoogsten trap van bloei bereikte het khalifaat van Cordova onderAbd ErrahmanIII, die van 912-961 regeerde. In zijn' tijd was de roem, die van de Arabische scholen en geleerden uitging, zoo groot, dat zelfs Christenen het niet beneden zich rekenden om in Spanje wijsheid op te doen. Zoo verhaalt men van een' FranschmanGerbert, die later als Sylvester II den pauselijken zetel beklom, dat hij in Spanje ter schole ging. In het volle gevoel zijner macht verwisseldeAbd Errahmanden titel vanemirmet dien vankhalifenopperhoofd der geloovigen.

Niet lang na hem begon de macht der Mooren af te nemen. De West-Gothen drongen uit hunne gebergten steeds voorwaarts en ontrukten hun het eene stuk lands na het andere, waarvan kleine vorstendommen werden gemaakt. Toen nu in 1031 het khalifaat van Cordova zich oploste in verscheidene kleine Moorsche koninkrijken en de vroegere eensgezindheid geweken was, nam de macht der Christenen gestadig toe. Van weerszijden werd er met verbittering gestreden; men beschouwde het als een Godwelgevallig werk elkander elken duim breed gronds te betwisten. In deze oorlogen maakte een zekereRodrigo Diaz, bijgenaamd de Cid (heer) zich door zijne heldendaden beroemd.

In het jaar 1236 moest Cordova bukken voor de macht van den koning van Castilië. De Mooren hielden zich evenwel nog twee en een halve eeuw staande inGranada, eene stad, die, evenals Cordova, kon bogen op de prachtigste gebouwen. Nog heden ten dage staren de reizigers vol bewondering op de ruïnen van het eens zoo schoone en groote paleis, deAlhambra.

Langzamerhand hadden de Christenen in Spanje drie koninkrijken gesticht n.l.Castilië,ArragonenPortugal. In het laatst der 15de eeuw huwde koningFerdinandvanArragonmet koninginIsabella van Castiliëen daarmee was de grondslag gelegd voor Spanje's toekomstige macht. De Mooren ondervonden die in het jaar 1492, toen hun laatste bolwerk, Granada, zich aan het vereenigde leger van Ferdinand en Isabella moest overgeven. Bij de overgave werd den Mooren volkomene vrijheid van godsdienst toegestaan. De Christenen kwamen hunne beloften slecht na. Eerst trachtte men de Mooren door overreding, en toen dit niet baatte, door geweld tot het Christendom te bekeeren. Velen hunner verlieten liever het land, waar ze waren geboren en staken naar Afrika over; anderen gingen in schijn tot de Christelijke kerk over en werden Morisco's genoemd.

Onder Philips II kwamen de Morisco's in opstand, omdat deze hun wilde dwingen afstand te doen van hunne eigenaardige taal, zeden en gewoonten; zij werden evenwel door Philips halfbroeder,Don Jan van Oostenrijk, weder tot onderwerping gebracht.

Om de schijn-christenen onder de Mooren op te sporen werd deinquisitieof de rechtbank van geloofsonderzoek ingesteld. Toen evenwel het eene noch het andere baatte, gaf Philips III in 1609 bevel, dat de nog aanwezige afstammelingen der Mooren het land moesten ruimen.

Achthonderd duizend Mooren verlieten toen hun vaderland en staken naar Afrika over, waar velen zich als zeeroovers op hunne onderdrukkers trachtten te wreken. Spanje kreeg daardoor een grooten knak; bloeiende steden en dorpen werden ontvolkt; lachende streken, door gemis aan werklieden, veranderd in woestijnen. Ook den Joden trof een dergelijk lot. Dezen vonden in andere landen, vooral in Nederland, (Portugeesche Joden) eene veilige schuilplaats.


Back to IndexNext