The Project Gutenberg eBook ofPisa

The Project Gutenberg eBook ofPisaThis ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online atwww.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.Title: PisaAuthor: AnonymousRelease date: October 31, 2004 [eBook #13902]Most recently updated: December 18, 2020Language: DutchCredits: Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed ProofreadersTeam, with special thanks to Carlo Traverso*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK PISA ***

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online atwww.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: PisaAuthor: AnonymousRelease date: October 31, 2004 [eBook #13902]Most recently updated: December 18, 2020Language: DutchCredits: Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed ProofreadersTeam, with special thanks to Carlo Traverso

Title: Pisa

Author: Anonymous

Author: Anonymous

Release date: October 31, 2004 [eBook #13902]Most recently updated: December 18, 2020

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed ProofreadersTeam, with special thanks to Carlo Traverso

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK PISA ***

Bladzijde 17

Tombe van Keizer Hendrik VII in het Campo-Santo.Tombe van Keizer Hendrik VII in het Campo-Santo.

Tombe van Keizer Hendrik VII in het Campo-Santo.

Tombe van Keizer Hendrik VII in het Campo-Santo.

De reiziger, die nog de oude, goede, meer en meer in onbruik gerakende gewoonte volgt om, zoo al niet van Marseille, dan toch voor het minst van Nice, per rijtuig den onvergelijkelijken weg van de Corniche te volgen en alzoo in Italië door te dringen, ontvangt eigenlijk eerst te Pisa den vollen indruk van de heerlijkheid der italiaansche kunst. Wel heeft hij te Genua, behalve de wonderbare schoonheid van het landschap, ook den rijkdom en de pracht bewonderd van enkele kerken en paleizen, maar te vergeefs zou hij hier zoeken naar dat hoogere ideaal, dat, in Toskane geboren, van daar uit een herscheppenden invloed op de beschaving van geheel Europa heeft uitgeoefend. Men gevoelt zich eenigszins vreemd, gedesoriënteerd, te midden van deze woelige handeldrijvende bevolking, in deze stad van kooplieden, wier verleden nu juist niet altijd getuigt van vurige vaderlandsliefde of van buitengewone geestelijke gaven. Des te dieper en treffender is de indruk, dien Pisa, de oude mededingster van Genua, op het gemoed maakt: eene mededingster, die wel wat stoffelijken voorspoed en welvaart aangaat zeer verre voor de rijke koopstad moet onderdoen, maar die ook nog in haar verval de kroon blijft dragen van onvergankelijke glorie, op hooger dan stoffelijk gebied verworven. Eene drukke koopstad, met haar havens en dokken, haar beurs, haar kantoren en haar handelsgewoel, kunnen wij genoeg zien, en wie zich daardoor aangetrokken gevoelt, behoeft niet verre te reizen; laat ons het betere deel kiezen en in stillen eerbied, als ter pelgrimage, opgaan naar het schier vergeten en verlaten, het als uitgestorven Pisa.

Ik ben nu eenmaal een geboren vijand van dien modernen vorm van dienstbaarheid, bekend onder den naam van een rondreisbillet; om naar Pisa te gaan, volg ik dan ook niet den gewonen weg per spoor over Nice, Ventimiglia, Savona en Genua; ik kom niet van het noorden, maar van het oosten:Bladzijde 18van Lucca, waar ik een alleraangenaamsten tijd heb doorgebracht, ga ik naar Pisa. De reis, ook al is de trein geen sneltrein, duurt niet lang: omstreeks een uur. De weg biedt natuurlijk niet de onophoudelijke verrassingen, de tooverachtige schoonheden aan van den spoorweg langs de zee, maar hij heeft toch ook zijne eigenaardige schoonheid, en ergert u althans niet door eene eindelooze aaneenschakeling van tunnels, die telkens en telkens het feërieke landschap aan uw oog onttrekken. De streek, waardoor onze spoortrein loopt, is buitengewoon vruchtbaar en doorsneden door een aantal beken en wateringen, die ook hier, even als in Lombardije, de ontwikkeling eener weelderige flora begunstigen. Overal, waarheen ge ook de blikken wendt, ziet ge wingerden en vruchtboomen, die huizen en dorpen aan uw gezicht onttrekken. Nabij San-Giuliano, het laatste van de drie stations tusschen Lucca en Pisa, verrijzen kale bergen, die de weelderige, overstelpende vruchtbaarheid van de vlakte nog te sterker doen uitkomen; weldra slinken en verdwijnen die bergen; ge ziet aan alle zijden nog slechts de wijde effen vlakte, die u als het ware toeroept, dat de zee niet verre is. Maar nauwelijks hebt ge het beeld van dit landschap in u opgenomen, of daar verrijzen voor uw oog oude gekanteelde muren en vlak daarachter witte en zwarte monumenten van een eigenaardig karakter. De locomotief laat haar gillend gefluit hooren; de trein rolt ratelend onder een glazen galerij; wij zijn ter plaatse onzer bestemming.

Wij nemen plaats in den omnibus van het hotel, die ons binnen weinige minuten op de kaai langs den Arno brengt. Welk een prachtige aanblik: de kaai beschrijft op dit punt eene groote, schilderachtige kromming: de geel of bruin gepleisterde huizen met hunne groene zonneblinden—of liever de paleizen, want al deze gebouwen dragen een monumentaal karakter;—scharen zich in statige, majestueuse rij langs den oever der rivier, die, vreemd genoeg! ten boorde hare bedding vult en hare vuil gele wateren tegen de pijlers der bruggen spatten en breken doet. De breede voetpaden, de hooge borstweringen langs de rivier met de daarop van afstand tot afstand geplaatste lantaarns, de bruggen van prachtige gehouwen steenen of ook van marmer: alles draagt er toe bij om u dien indruk van grootschheid, orde en regelmaat te geven, dien de voornaamste steden van Toskane aan de Medici te danken hebben.

Pisa heeft de gedaante van een vierhoek, door den Arno in twee ongelijke helften verdeeld: den rechteroever met het Domplein en de voornaamste kerken; den veel minder bevolkten linkeroever met het paleis Gambalunga, het bevallige mikroskopische kerkje van Santa-Maria della Spina en de kerk San-Paolo a Ripa-d'Arno.

Wij houden ons vooreerst op den rechteroever en richten onze schreden in de eerste plaats naar het Domplein; maar alvorens deze wandeling te beginnen, mogen wij niet verzuimen, althans in hoofdtrekken, de geschiedenis mede te deelen van eene stad, die in Italië eene zoo groote rol gespeeld en eene zoo voorname plaats heeft ingenomen.

De oorsprong van Pisa verliest zich in den nacht der tijden. Wel mag men op goede gronden twijfelen aan de juistheid der beweringen van den schrijver van deNuova Guida di Pisa, in 1882 uitgegeven, dat de stad hare stichting zou te danken hebben aan Pelops, dat zij reeds voor den vloed van Deukalion bestond en door den wijzen Nestor werd vergroot; maar zeker is het, dat zij eene der twaalf bondssteden van Etrurië was, aan de samenvloeiing gelegen van den Serchio en den Arno, die tegenwoordig van elkander gescheiden loopen. In het jaar 182 voor Christus werd de stad eene romeinsche kolonie en ontving zij eene latijnsche bevolking; Augustus schonk haar den naam van Colonia Julia Pisana en, wat meer beteekende, municipale rechten; zij bezat destijds eene goede haven, Portus Pisanus. Na den ondergang van het westersch-romeinsche rijk behoorde Pisa tot het lombardische koninkrijk Italië, dat door Karel den Groote werd veroverd en later met het Duitsche rijk verbonden. De Arno was destijds tot Pisa voor groote schepen bevaarbaar: de stad was dus als het ware eene zeehaven en reeds vroeg legden haar burgers zich op scheepvaart en handel toe. Bereids in 980 leverden de Pisanen aan keizer Otto II ten krijg toegeruste schepen voor zijne expeditie naar zuidelijk Italië; en sedert het begin van de elfde eeuw voerden zij, met goed gevolg, ter zee een bijna rusteloozen oorlog tegen de Sarraceenen, wien zij in 1022 Sardinië ontnamen, die zij in 1030 in Afrika overvielen en in 1063 bij Palermo versloegen. Met de uitbreiding dezer maritieme macht ging natuurlijk eene snelle ontwikkeling van handel en verkeer gepaard; de stad wemelde van vreemde kooplieden; zij was eene der hoofdmarkten van Italië, en de rijkdom harer burgers werd ten spreekwoord. Het handelswetboek van Pisa, ten jare 1078 uitgevaardigd, werd de type voor de wetgeving van alle middeleeuwsche handelsrepublieken. De Pisanen stichtten kantoren en faktorijën in Griekenland, in Egypte, in Klein-Azië, in Fenicië, te Tripoli, te Constantinopel, te Antiochië, te Tyrus. Aan den eersten kruistocht nam Pisa met honderd-twintig schepen deel, en hare kooplieden verwierven in de syrische handelssteden belangrijke vrijheden en privilegiën, waaronder dat van eigen rechtspleging. Nog steeds wies haar voorspoed en macht. In 1114 verzekert zij zich, door de verovering van de Balearische-eilanden, de heerschappij over het westelijk gedeelte van de Middellandsche-zee; Corsika en Elba zijn haar onderdanig; zij is oppermachtig langs alle kusten van de Levant, van Afrika en Italië, waar haar kooplieden hun kantoren en agenten hebben, waar haar krijgslieden het ontzag handhaven van haar roemruchtigen naam. In 1136 verovert zij Amalfi, en voert van daar, als de schoonste tropee, het handschrift mede van de Pandecten van Justinianus; haar vloten voeren haar dien schat aan van grieksche en romeinsche beeldwerken, die nog hedenBladzijde 19de roem is van haar Campo-Santo. De voortdurende aanraking met de volken van het Oosten, niet het minst met de Arabieren, werkt krachtig mede tot ontwikkeling van eigen gaven en vermogens, tot den edelen wedstrijd op geestelijk gebied. Nog eer de twaalfde eeuw ten einde spoedt, sticht zij haar universiteit, de Sapienza; reeds vroeger, in 1053, wordt binnen haar wallen die vrome stichting geboren, de Pia Casa di Misericordia, die tot heden de wisseling der eeuwen heeft overleefd, en wier roeping het was, de gevangenen los te koopen, de schamele armen te ondersteunen, de behoeftige jongedochters met een bruidschat te begiftigen, en andere werken der barmhartigheid te verrichten.

Maar het ging Pisa, als het in vroeger en later tijd allen staten gaat, wier macht en beteekenis uitsluitend of hoofdzakelijk in den handel ligt en wier politiek zich oplost in handelspolitiek. Reeds in den loop der elfde eeuw had de mededinging van Genua herhaaldelijk tot botsingen geleid, die door de aansluiting van Pisa aan de ghibellijnsche partij een nog ernstiger karakter aannamen. Onder de Hohenstauffen, omstreeks het midden der twaalfde eeuw, was Pisa eene bijkans onafhankelijke republiek, wier gebied de destijds veel meer bevolkte en bebouwde Maremma van Lerici tot Piombino omvatte. Aan het hoofd van de republiek stonden consuls; in 1190 werd de eerste podestà aangesteld, nevens wien in 1254 capitani del popolo, volkshoofdmannen, optraden. Inmiddels werden de tijden voor de fiere republiek steeds ongunstiger. Haar ijver voor de zaak des Keizers wikkelde haar in herhaalde oorlogen met het snel ontluikende en in macht toenemende Florence; de ondergang van de dynastie der Hohenstauffen en het verlies van de christelijke bezittingen in het Oosten brachten aan Pisa's macht zware slagen toe. In 1282 barstte, ter zake van Sardinië en Corsika, een nieuwe oorlog met Genua uit, die voor Pisa allernoodlottigst afliep: in den zeeslag bij Molara (1284) werd de pisaansche vloot geheel vernield. Van dezen slag kon de stad zich nooit geheel herstellen; van haar vloot beroofd, was zij buiten staat haar overzeesche bezittingen te beschermen, die in volgende oorlogen voor en na verloren gingen. De andere vijanden van de zoo lang overmachtige koopstad, Lucca, Pistoja, Florence, Siena, Prato, Volterra, haastten zich van de gelegenheid gebruik te maken: zij verbonden zich met Genua, en tastten Pisa te land aan, terwijl Genua den oorlog ter zee voortzette. Eene binnenlandsche omwenteling redde de stad: in 1285 maakte de welfische partij zich van het gezag meester en zoo kwam de vrede met de bondgenooten tot stand. Het hoofd der Welfen in Pisa was Ugolino della Gherardesca, die echter reeds in 1288 door de Ghibellijnen werd omver geworpen en met twee zijner zoons den hongerdood stierf. Twee jaren later barstte op nieuw de oorlog met Lucca, Florence en Genua uit, en ook deze oorlog had voor Pisa een zeer ongelukkigen afloop: het moest Corsika, Sardinië en een deel van zijn gebied op het vasteland aan Genua afstaan en eene schatting van honderd-zestigduizend goudstukken betalen. Het glansrijk tijdperk van macht en voorspoed was voor Pisa onherroepelijk voorbij.

Maar in dat tijdperk, waarin Pisa op schier ieder gebied Genua en Venetië overstraalde, valt de stichting van de drie grootsche monumenten, de Domkerk, de Scheeve Toren en de Doopkapel.—In de geschiedenis van de toskaansche kunst geeft Pisa haar naam aan de eerste der drie groote perioden, die na den ondergang der klassieke beschaving op elkander zijn gevolgd. Florence is de stad van de Renaissance; Siena vertegenwoordigt het tijdvak der gothiek; te Pisa aanschouwt men den romaanschen stijl in al zijn pracht en zuiverheid.

De monumenten, in deze periode door de Pisanen gesticht, zijn niet alleen de rijkste, maar ook de volmaaktste van dien tijd. De naburige steengroeven van Serravezza, van Carrara, van Massa, leverden het fraaiste witte marmer, dat men wenschen kon. Om den glans en de schoonheid van deze uitmuntende edele bouwstof nog te beter te doen uitkomen, gebruikte men daarnevens, in kunstrijke afwisseling en schakeering, zwart en gekleurd marmer van allerlei verwe. In- en uitwendig schitterde de dom van Pisa—en schittert ten deele nog—in de rijkste kleurenpracht; overal zijn de wanden ingelegd met verschillende marmersoorten, die geometrische figuren, sterren, cirkels, driehoeken vormen. De vloer was bekleed met een rijk mozaïek, eene navolging van de prachtige oostersche tapijten (deze soort van mozaïek is bekend onder den naam vanopus alexandrinum), waarvan nu nog enkele fragmenten onder den koepel over zijn. En met dezen rijkdom der materialen wedijverde de sierlijkheid der vormen. In meest alle gebouwen te Pisa merkt men een streven op om de verschillende doelen der constructie goed te doen uitkomen. De muurvakken, de massieve pijlers van een vroeger tijdperk worden vervangen door een vernuftig stelsel van arkaden en rondbogen, door zuilen gedragen, die zich met onberispelijke regelmatigheid ontwikkelen, zonder den indruk van eentonigheid te weeg te brengen. Deze kunst is nog statig en ernstig, maar al het plompe en ruwe heeft zij afgelegd.

Wij hebben hier dien eersten bloeitijd der middeleeuwsche kunst, zoo treffend schoon door Taine geteekend, waar hij in zijneVoyage d'Italiezegt: “Eene renaissance vóór de Renaissance, eene tweede, bijna zuiver antieke ontluiking van de antieke beschaving, een vroeg ontwikkeld en volledig besef van de gezonde, gelukkige schoonheid, eene lentebloem na een sneeuwlaag van zes eeuwen: ziedaar de denkbeelden en uitdrukkingen, die onwillekeurig oprijzen in den geest en zweven op de lippen. Alles is marmer, wit marmer, waarvan de smettelooze blankheid schitterend uitkomt tegen de blauwe lucht. Overal groote degelijke vormen: de koepel, de breede muren, de in juist evenwicht gehouden verdiepingen, de stevige grondslag van het ronde of vierkante gebouw; maar deze aan de antieke wereld ontleende vormen, zij overkleeden ze, als een oude boomstam waarover zich een sluier vanBladzijde 20jeugdig groen weeft, met de scheppingen van hun eigen vernuft, een reeks van smaakvolle zuiltjes en bogen; en te vergeefs zoekt ge naar woorden, om de oorspronkelijkheid, de bekoring van deze herboren architektuur naar waarde te prijzen.”

Al spoedig doet de school van Pisa haar invloed ook naar buiten gelden: het grootste gedeelte van Toskane volgde weldra het hier gegeven voorbeeld. Te Lucca zijn een half dozijn kerken niet anders dan eene herhaling van de architektonische motieven der kathedraal van Pisa. De kathedralen te Prato en te Empoli; verschillende kerken te Pistoja; de Pieve te Arezzo; de doopkapel te Florence, de kerk van San-Miniato in de nabijheid dier stad, de Badia van Fiesole:—al deze kerken, uit de twaalfde eeuw dagteekende, zijn in denzelfden stijl ontworpen, met dit onderscheid alleen dat de florentijnsche kunstenaars aan hunne monumenten meer fijnheid, die van Pisa meer relief en kleur geven.

De kenmerkende eigenschap van deze gebouwen is het streven naar nauwkeurigheid, naar regelmaat en zuiverheid; het verstand heeft blijkbaar den voorrang boven de fantazie. In de gothische architektuur is juist het omgekeerde het geval. Wij hebben te doen met eene eenigszins koude, maar bij uitnemendheid edele kunst, die overal den invloed verraadt van de antieke modellen. Beschouw aandachtig de doopkapel te Florence: welk een soberheid in de keus der middelen om afwisseling en schakeering te verkrijgen! Een bescheiden pilaster, zeer sober inlegwerk: ziedaar alles. De toskaansche architektuur stond toen ongetwijfeld dichter bij de Renaissance dan tweehonderd jaren later, tegen het einde van de vijftiende eeuw, na Orcagna en vóór Brunellesco.

De laatste periode van de geschiedenis van Pisa wordt bijna geheel ingenomen door hare worsteling met Florence en de herhaalde veeten en oorlogen harer burgers onderling, die zich in twee partijen splitsten. Deze partijen schaarden zich ook hier, zij het ook onder eigen namen, onder de banier der Ghibellijnen en der Welfen: in den grond der zaak gold het mede te Pisa minder de tegenstelling tusschen Keizer en Paus, dan wel die tusschen demokratie en aristokratie. In den loop der veertiende eeuw zien wij telkens nieuwe machthebbers—tyrannen zou de grieksche oudheid hen hebben genoemd, de echte telgen der demokratie, die zij overal en altijd voortbrengt, optreden, die zich van het hoogste gezag meester maken, korter of langer tijd regeeren en met meer of minder geluk de vijanden der republiek bekampen en haar grondgebied verdedigen of zelfs uitbreiden. Zoo werd voor een poos Lucca aan de macht van Pisa onderworpen; zoo werd telkens en telkens weer, met afwisselenden uitslag, de kamp met Florence hervat; zoo wist de republiek, in de laatste helft der veertiende eeuw, onder de heerschappij van Piëtro Gambacorti, zelfs tegenover den Keizer hare zelfstandigheid te handhaven. Piëtro werd in 1392 door zijn vriend Giacomo Appiano vermoord; Giacomo nam zijne plaats in maar stierf reeds zes jaren later. Zijn zoon Gherardo verkocht in 1399 Pisa met haar gebied aan Giovanni Galeazzo Visconti, hertog van Milaan. De hertog gaf de stad aan zijn natuurlijken zoon Gabriële, die haar in 1405 aan haar gezworen vijandin, aan Florence, verkocht. Wel stonden de verontwaardigde burgers op en riepen Giovanni Gambacorti, een neef van Piëtro, uit de ballingschap terug, om zich aan hun hoofd te stellen; maar reeds in het volgende jaar moest de fiere stad, door honger tot overgave gedwongen, zich aan Florence onderwerpen; de helft harer burgers nam de wijk naar elders. Met bitteren wrok droeg Pisa het gehate juk de Florentijnen; wel mocht Lorenzo il Magnifico, in 1472, hare universiteit herstellen, de nog altijd bloedende wonde werd daardoor niet genezen. Nauwelijks was dan ook, in 1494, de koning van Frankrijk, Karel VIII, op zijn avontuurlijken tocht in Toskane verschenen, of in Pisa ontwaakte nog eenmaal de oude energie: zij kwam in opstand tegen Florence, riep de bescherming des Konings in, en wist, met behulp van fransche troepen, in een bloedigen krijg, hare onafhankelijkheid en haar vroeger gebied te herwinnen. Vergeefs beproefde Florence in 1499, nog eens in 1504 en nogmaals in 1505, de heldhaftige stad tot onderwerping te dwingen; eerst in 1509 moest Pisa, door honger geteisterd, zich wederom voor haar overmachtige mededingster buigen. Deze geweldige inspanning had hare laatste krachten uitgeput; het oude Pisa had geleefd en schikte zich tot den langen, zwijgenden slaap, waarin wij de uitgestorven stad nog heden gedompeld vinden.

En nu, nu wij een blik geworpen hebben op haar roemrijk verleden, richten wij nu onze schreden naar dat misschien op de geheele wereld ongeëvenaarde plein, waar naast elkander, de dom, de campanile, de doopkapel en het Campo-Santo staan, waar het oude Pisa in al zijne onsterfelijke glorie voor onze oogen als uit het graf verrijst.

Het Domplein te Pisa.Het Domplein te Pisa.

Het Domplein te Pisa.

Het Domplein te Pisa.

Het is een onuitsprekelijk genot, na eene lange tusschenpooze, wederom de plaatsen te bezoeken, die men in den schoonen tijd der jeugd heeft bezocht. Negen jaren geleden kwam ik hier voor het eerst, en sedert dien tijd heb ik Pisa niet weergezien. De indrukken, die ik destijds ontving, waren zoo levendig en diep, dat zij nu, bij het wederzien, aanstonds met volle kracht weder ontwaken. Het was op het feest van Allerheiligen. Nog hoor ik de zware, ernstige, welluidende stem van de groote klok in den campanile, met korte tusschenpoozen, van den morgen tot den avond weergalmende over de stille stad; nog weerklinkt in mijne ooren het heerlijk koorgezang in de kathedraal met begeleiding van orgel en strijkinstrumenten. Die herinnering is voor mij onafscheidelijk van het Domplein, dat daardoor als met een hooger leven wordt bezield en mij een oude bekende, een geliefde vriendBladzijde 22is, dien ik na eene lange scheiding met innige blijdschap wederzie.

Nog eene andere, zij het ook ernstiger herinnering knoopt zich aan dat eerste bezoek. Nauwelijks had ik het plein betreden, of eensklaps zag ik voor mij eene spookachtige gedaante, gehuld in eene tot op de voeten afhangende donkerblauwe pij, om de heupen met een touw vastgesnoerd, en het hoofd bedekt met een grooten kap van dezelfde kleur, waarin slechts twee gaten waren aangebracht voor de oogen. Ik deinsde verschrikt terug, meenende een misdadiger voor mij te hebben, wien men het dragen van dit boetekleed had opgelegd; of wel een ongelukkigen lijder aan eene of andere afschuwelijke kwaal, die zich, even als de melaatschen in de middeleeuwen, voor ieders oogen verbergen moest. De geheimzinnige gedaante hield mij eene bus voor, en sprak met zachte klagende stem: ”per i poveri incarcerati” (voor de arme gevangenen). Ik offerde mijn penninkske en spoedde mij voort. Later vernam ik, dat dit kostuum de voorgeschreven kleederdracht is van de leden der in verschillende steden van Italië bestaande liefdadige broederschappen, als zij in deze hunne bediening werkzaam zijn. Te Florence, bij voorbeeld, verschijnen de broeders van de Misericordia, die allen tot de aanzienlijkste aristokratische familiën behooren, steeds in dit sombere kostuum, wanneer zij hun liefdewerk, dat niet enkel het inzamelen van aalmoezen, maar ook de verzorging van behoeftigen, de verpleging van arme kranken en het begraven van dooden omvat, verrichten.

De dom en de monumenten die hem omringen liggen aan het uiteinde der stad, in een achterbuurt, vlak tegen de wallen van de Porta Nuova. Dit is eene afwijking van den regel, waarvan ik mij geen tweede voorbeeld kan herinneren. Overal elders verrijst de kathedraal in het midden der stad, waarvan zij ook inderdaad het levend middelpunt, het hart is, van waar leven en bezieling uitgaat; om haar heen groepeeren zich de straten en wijken, die haar grenzen steeds verder uitbreiden, maar toch immer met haar, de eerwaardige moederkerk, verbonden blijven. Men zou kunnen meenen dat de zonderlinge plaatsing, waarop wij het oog hebben, het gevolg is van latere veranderingen in de topografie der stad, maar dit is niet het geval. In 1155, toen de stad met muren werd omringd, liep de muur reeds langs de kathedraal: wel een bewijs dat deze ook toen in eene buitenwijk stond.

Deze wonderlijke, onverklaarbare afzondering, die soort van uitbanning, heeft er zeer zeker meer dan iets anders toe bijgedragen om Pisa dien stempel in te drukken van eenzaamheid en verlatenheid, dat voorkomen eener afgestorven stad te geven, dat aanstonds ieder vreemdeling treft. Maar als wij ons tot het Domplein zelf bepalen, dan moeten wij bekennen, dat juist die afzondering, die afwezigheid van alle beweging en gerucht, die indrukwekkende stilte en rust geen gering aandeel hebben in den machtigen, onuitsprekelijken indruk, dien dit plein maakt. Aan de grens eener stad van bijna dertigduizend inwoners, geniet men hier al de zaligheden der ongestoorde eenzaamheid en kan men aan zijn gedachten en droomen den vrijen teugel laten, zonder voor hinderlijke afleiding te moeten vreezen.

De Piazza del Duomo vormt een grooten onregelmatigen rechthoek en is met grasperken versierd. Wanneer men van de stad komt, heeft men rechts den campanile, in het midden de kathedraal, links de doopkapel; voorts, daarachter het Campo-Santo, en eindelijk op den achtergrond den gekanteelden muur, waarover u de frissche buitenlucht tegenwaait. Geen enkel huis, geen boom zelfs leidt uwe aandacht af van de drie ontzaglijke monumenten, die daar naast elkander staan, en haar geheel in beslag nemen. Die monumenten, gansch en al opgetrokken van prachtige blokken wit marmer, door den tijd met eene rijke en warme gele tint overtogen, teekenen zich met verrassende scherpte van omtrekken en krachtig relief af tegen den blauwen achtergrond der bergen, die in de verte boven de muren uitsteken, en tegen den helder blauwen hemel. De aanblik is zoo aangrijpend, zoo overweldigend, dat zelfs moderne toeristen daardoor onwillekeurig worden getroffen en zich misschien, ter wille van dit onvergelijkelijk schouwspel, een oponthoud tusschen twee treinen vergunnen.

De stichting van den dom, de “primaziale”, zoo als men te Pisa zegt, valt samen met een der roemrijkste wapenfeiten van de oude republiek: vaderlandsliefde had aan dit grootsche werk misschien evenveel aandeel als vrome godsdienstzin. Trouwens, wat schooner sieraad, wat nobeler monument voor de geliefde vaderstad, dan een tempel ter eere van dien God, aan wiens zegen zich allen in de eerste plaats dank schuldig wisten voor iedere glorie, voor elken voorspoed en alle goede gaven.—Het was in 1063: de Pisanen hadden eene schitterende overwinning behaald op de Sarraceenen te Palermo; zij waren de haven binnengedrongen en hadden zich meester gemaakt van zes groote rijk beladen schepen; vijf daarvan werden aan de vlammen prijs gegeven; het zesde werd verkocht en met de opbrengst daarvan werden, volgens eene inscriptie op den dom, de kosten voor den bouw van het heiligdom bestreden.

De nieuwe kathedraal zou verrijzen op de plek, waarop eene basiliek uit de vierde eeuw, de Santa-Reparata in Palude, stond, die zelve de plaats had ingenomen van baden, door Keizer Hadrianus gebouwd. De moerassige gesteldheid van het terrein rechtvaardigt ten volle den bijnaam in Palude; zij is ook de reden van de herhaalde zettingen of verzakkingen, zoowel van de kerk als van den campanile.

De naam van den bouwmeester Buschetto is door een geheimzinnigen nimbus omgeven. Men weet niet van waar hij geboortig was; sommigen beweren dat hij een Griek van geboorte was. Is dit werkelijk het geval, dan zou de oudste school vanBladzijde 23Pisa eene dochter zijn van die van Byzantium. En waarom ook niet? Riep niet de abt Desiderius, juist in dienzelfden tijd, de hulp in van byzantijnsche kunstenaars om de studie der kunst in zijn klooster van Monte-Cassino te reorganiseeren? Wat hiervan zij, naar het schijnt heeft Buschetto merkwaardige proeven van technische vaardigheid gegeven, die zijne tijdgenooten met bewondering vervulden en hem den bijnaam verwierven van den Daedalus zijner eeuw.

Zoo als ik zeide, werd met den bouw van den dom in 1063 een aanvang gemaakt; het werk werd met buitengewonen spoed voortgezet. Indien het Buschetto al niet vergund was de laatste hand aan den arbeid te leggen, dan was die toch bij zijn dood zoo ver gevorderd, dat zijn leerling Rainaldus dien in korten tijd ten einde kon brengen: het kolossale gebouw werd in 1100 voltooid, binnen de veertig jaren alzoo na het leggen van den eersten steen. De officieele inwijding had echter eerst in 1118 plaats, in tegenwoordigheid van Paus Gelasius II.

De dom van Pisa heeft de gedaante van een latijnsch kruis; hij is verdeeld in vijf schepen, met vensterloozen koepel boven het kruispunt van het transept. De lengte bedraagt ongeveer vijf-en-negentig el, de breedte twee-en-dertig en een halve el, de hoogte van het middenschip iets meer dan drie-en-dertig el. De voorgevel is in vijf verdiepingen verdeeld, die door acht-en-vijftig zuilen worden gedragen; de benedenste verdieping wordt gevormd door zeven blinde booggewelven, in drie waarvan deuren zijn aangebracht; de andere, die als het ware twee frontons boven elkander vormen, bestaan uit eene reeks rondbogen; op zuiltjes rustende. De zijgevels van het gebouw zijn op dezelfde wijze met blinde bogen versierd; alleen de bovenverdiepingen hebben kleine, deels getraliede vensters.—Dat men bij den bouw ruimschoots van antieke materialen gebruik heeft gemaakt, valt vooral in de apsis duidelijk in het oog. Eene menigte zuilen, van porfier, van graniet, van numidisch marmer, sommigen glad, anderen gekanneleerd of gedraaid, zijn ongetwijfeld uit romeinsche gebouwen afkomstig. Men heeft zelfs niet de moeite genomen om ze voor de nieuwe bestemming pasklaar te maken, of de kapiteelen, die zelfs in afmeting verschillen, te vervangen; korinthische en ionische nemen hier broederlijk hunne plaats in naast komposietkapiteelen.

Voorwaar, wel mag van de steenen van den dom te Pisa gezegd worden, dat zij spreken: zij hebben ons eene geschiedenis te verhalen van twintig eeuwen. Hier ziet ge eene romeinsche inscriptie, waarvan de letters ten onderste boven staan; daar, aan den voorgevel, de sarkophaag waarin Buschetto rust; op eene zuil in de kerk het woord Ugolinus, in fraaie middeleeuwsche letterteekens en voorafgegaan door een kruis; aan den ingang van het koor, ter rechterhand, een opschrift, vermeldende dat in 1810 de sarkophaag van de gravin Beatrix, de moeder van de beroemde gravin Mathilde, naar het Campo-Santo is overgebracht; daarboven het eerwaardige grafschrift van de gravin zelve; eenige schreden verder, in gekleurde letters, die ondubbelzinnige inscriptie, door een of anderen heethoofdigenCulturkämpferop de gewijde wanden gegrift: ”Non vogliamo i Gesuiti” (wij willen geen Jezuïeten). Of liever dat stond er eenmaal: want—naar echt italiaansche manier!—men heeft het opschrift in hoofdzaak laten staan, maar alleen het woordjenonuitgewischt, zoodat de zin nu juist is omgekeerd!

Het inwendige van den dom is arm aan beeldwerk, vooral aan standbeelden. Naar het schijnt, was deze wijze van versiering, in de oogen der ernstige romaansche architekten, te ijdel en te wereldsch. Alleen de voorgevel maakt den indruk van pracht en rijkdom. De twee prachtige kolommen met gebeeldhouwde schachten ter wederzijde van den hoofdingang; de liggende leeuwen op die zuilen; de ingelegde figuren van gekleurd marmer; de vijf standbeelden uit de school van Giovanni Pisano (de Madonna en vier heiligen) aan de hoeken en op de spits van de bovenverdiepingen; de moderne mozaïeken in de lunetten, zij allen bewijzen dat beeldhouwers en mozaïekwerkers geen moeite hebben ontzien, om althans dit deel van het gebouw waardiglijk te tooien. Vroeger prijkte de voorgevel bovendien met een aantal sarkophagen en antieke beeldwerken; maar deze monumenten zijn sedert lang naar het Campo-Santo overgebracht. Alleen de sarkophaag, waarin het stoffelijk overschot van den bouwmeester der kathedraal, Buschetto, rust is achter gebleven; men ziet hem nabij de linkerdeur in den muur gemetseld.

Het voornaamste sieraad van den voorgevel zijn de drie bronzen deuren, door den beroemden kunstenaar Giovanni da Bologna—eigenlijk Jean Bologne van Douai—vervaardigd, ter vervanging van de vroegere deuren, het werk van Bonanno van Pisa, die in 1596 door brand werden vernield. Deze kolossale arbeid (de middelste deur is bijna zeven ellen hoog en omstreeks drie-en-een-halve el breed) werd in weinige jaren voltooid, dank zij de hulp van talrijke medewerkers, waaronder wel met name mogen genoemd worden: Pierre Francheville, Pietro Tacca en Antonio Susini, drie van de meest geliefde leerlingen van Jean Bologne; voorts Fra Domenico Portigiani, de bekwame gieter, die reeds herhaaldelijk onder leiding van den meester gewerkt had; Angelo Serrano en zijn neef Zanobi Orazio Mocchi, Giovanni Bandini van Castello en Gregorio Pagani. De deuren kostten achtduizend-zeshonderd-een scudi, dat is, naar de waarde van dien tijd berekend, omstreeks twintigduizend gulden, Zoo rusteloos ijverig werkte de oude fransche meester, dat de drie deuren reeds in 1603 hare plaats konden innemen. De deuren van Ghiberti hadden acht- of tienmaal meer tijd gevorderd: daar is dan ook een zeer merkbaar verschil van uitvoering tusschen de beide werken.

De drie deuren zijn in twintig vakken verdeeld, waarop het leven van de Madonna en dat van den Heiland in tafreelen is voorgesteld. Het is niet moeilijk te raden, welk voorbeeld den kunstenaar voor den geest heeft gestaan of hem is aangewezen: geen ander namelijk dan diezelfde deuren vanBladzijde 24de doopkapel te Florence, waarop ik zoo even doelde. Maar wat heeft, in de sedert verloopen honderd jaren, het verval der kunst snelle vorderingen gemaakt! Het was wel eene groote onvoorzichtigheid van Jean Bologne, om zoowel door de geheele ordonnantie als door de details van zijn werk, telkens de herinnering op te roepen aan de meesterlijke schepping van Ghiberti. Laat ons, bij voorbeeld, de omlijsting der vakken eens bezien. Hier is de navolging onloochenbaar: wij zien er olijf- en eikenbladeren, druiventrossen, bonen, rozen, tomaten, slakken, een uil, een eekhorentje, padden, twee hagedissen waarvan de eene de andere bijt, twee doggen die elkander aanblaffen, een rhinoceros, een hert, voorts vazen, waaruit rozen opschieten: juist als gevoelde de eeuw van Jean Bologne voor de natuur nog dezelfde vurige en eerbiedige liefde en vereering als de groote kunstenaars der veertiende eeuw. Maar die bloemen, die vruchten, die dieren zijn wel met groote vaardigheid, met zekerechicgemaakt, doch niet ernstig en met oprechte toewijding bestudeerd; zij zijn als in den blinde saamgebracht, zonder acht te geven op rythmische wetten, zonder smaak en overleg. Gij kunt de handigheid van den kunstenaar bewonderen, maar verder maken deze vluchtige improvisatiën geen indruk.

Maria-Boodschap (bas-relief van de deur der kathedraal).Maria-Boodschap (bas-relief van de deur der kathedraal).

Maria-Boodschap (bas-relief van de deur der kathedraal).

Maria-Boodschap (bas-relief van de deur der kathedraal).

Beschouwen wij de tafreelen zelven, dan doen zich de leemten in de opvoeding van Jean Bologne in volle kracht gevoelen. De machtige kunstenaar ontplooit eerst dan al zijn talent als hij standbeelden en vrije groepen mag scheppen; voor het bas-relief ontbreekt het hem aan de kalmte, de soberheid, de evenmaat, toch zoo noodzakelijk bij een kunstwerk, dat altijd eene min of meer ondergeschikte plaats moet innemen in een architektonisch geheel. Ge vindt bij hem geen spoor van die harmonische afwisseling tusschen ronding en holte, die een wet was voor de beeldhouwers der oudheid en der eerste Renaissance; nu eens zijn zijne figuren als tegen den achtertergrond vastgeplakt; dan weer, slechts door een bronzen kram of band met den achtergrond verbonden, hebben zij de volle ronding van vrije beeldwerken.—Dit neemt niet weg, dat de kompositiën van de middelste deur, de eenige die inderdaad Jean Bologne waardig is—de twee anderen zijn van veel minder beteekenis en blijkbaar het werk van leerlingen;—getuigen van groote bekwaamheid en zelfs van gevoel en bezieling; sommige tafreelen munten uit door stoutheid van vinding, onberispelijke zuiverheid van teekening en dramatische kracht.

Eene andere bronzen deur van hooge oudheid, zij het dan ook niet van hooge kunstwaarde, versiert den arm van het transept aan de zijde van den scheeven toren. Volgens het gevoelen van verschillende archeologen, zou zij het werk zijn van “Bonannus civis Pisanus”, die in 1136 de geheel met deze overeenkomende deur van den dom van Monreale vervaardigde, en die ook de maker was van de in 1596 vernielde deuren in den voorgevel van de kathedraal te Pisa. Dit werk draagt nog volkomen den stempel der barbaarschheid, zonder eenig begrip van ordonnantie, zonder eenige kennis van vorm of uitdrukking. Zoozeer ontbreekt alle besef van proportie, dat de gebouwen soms kleiner zijn dan de personen; daarentegen zijn in het tafreel van denIntocht in Jeruzalem, met het opschriftDies palmarum, de menschen kleiner dan de bladeren van den boom, waarin zij zitten.—Een landgenoot van Bonannus, Andrea da Pisa, zal in de veertiende eeuw, met de bronzen deuren van de doopkapel te Florence het bewijs leveren, hoe men met even eenvoudige hulpmiddelenBladzijde 25en nog meer soberheid, de zuiverste en treffendste werken kan scheppen. Dit was inderdaad voor de school van Pisa de schitterendste weerwraak.

Treden wij thans den dom binnen. De eerste indruk is die van grenzenlooze, overweldigende bewondering; slechts drie andere kerken in geheel Italië vertoonen zulk een rijkdom en statige pracht: de San-Marco te Venetië, de kathedraal te Siena en de basiliek van San-Paolo-buiten-de-muren te Rome. In de eerste plaats treft u de kostbaarheid der gebruikte materialen, de vier-en-twintig reusachtige monolithzuilen van het middenschip en de talrijke andere zuilen van marmer of graniet, overal door het gebouw verspreid; voorts de schilderachtige afwisseling van wit en zwart marmer; dan de zuiverheid en degelijkheid der ordonnancie, de ruime afmetingen—het transept alleen is bijna zoo groot als eene basiliek;—eindelijk de gloed en de harmonie der kleuren, nog verhoogd door het geheimzinnig, majestueus halfdonker, de mystische schemering, die zoo uitnemend bij het karakter van den tempel voegt. De meer dan honderd vensters, waardoor de dom zijn licht ontvangt, zijn klein, zeer hoog geplaatst en ten deele beschilderd. De zuilen worden afgewisseld door die blinde bogen, waarvan de pisaansche school zoo gaarne gebruik maakt; deze bogen maken te meer effekt door de tegenstelling met de prachtige zoldering van verguld hout met blauwe vakken, versierd met rozen, cherubijnen en het wapen van de Medici.

Palazzo Lanfreducci-Upezzinghi.Palazzo Lanfreducci-Upezzinghi.

Palazzo Lanfreducci-Upezzinghi.

Palazzo Lanfreducci-Upezzinghi.

Het is niet meer dan plichtmatig, de volle aandacht te wijden aan de architektonische schoonheden van den dom te Pisa, want daarin bestaat zoo niet de eenige, dan toch zeker de voornaamsteBladzijde 26aantrekkelijkheid van deze kathedraal. Dit kan ook moeilijk anders in eene stad, waarvan het geestelijk leven, juist bij den opgang der Renaissance, onder het florentijnsche juk gebroken en vernietigd werd. De oude pisaansche basiliek geeft ons niet, gelijk de meeste andere toskaansche monumenten, als het ware een kort begrip van de verschillende stijlen, die elkander sedert de middeleeuwen zijn opgevolgd, eene levende en schilderachtige staalkaart van kunstscheppingen, die elk den stempel eener bijzondere periode dragen. De veertiende en de beide volgende eeuwen zijn hier ter nauwernood vertegenwoordigd door een enkel fragmentarisch werk. Voor den archeoloog is zulk eene betrekkelijke eenheid een buitenkansje: de kunstenaar kan zich moeilijker met haar verzoenen.

Bij gebreke van standbeelden en freskoos van denzelfden ouderdom als de kathedraal, dat wil zeggen, uit de laatste jaren der elfde of de eerste der twaalfde eeuw, vindt men althans in den dom een fragment van een merkwaardig werk van de tweede pisaansche school, van die school, tot wier schitterendste vertegenwoordigers in het laatst der dertiende en in het begin der veertiende eeuw, Nicolo en Giovanni Pisano behoorden. Ik bedoel de twee leeuwen, die de zuilen dragen waarop de preekstoel rust. Deze twee prachtige beelden, vol leven en beweging, zijn afkomstig van den ouden preekstoel, die bij den brand in 1596 werd vernield. Wat er verder van dit monument is overgebleven, zullen wij in het Campo-Santo terugvinden.

De mozaïek in het koor, Christus tronende tusschen de Madonna en Sint-Jan den Evangelist, voert ons naar hetzelfde tijdperk, het eind van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw, terug; maar dit is dan ook het eenige punt van overeenkomst tusschen dit kunstwerk en de school van Giovanni Pisano; naar den stijl en de stijve, magere figuren te oordeelen, zou men deze mozaïek voor eene eeuw ouder houden. Toch hebben wij hier het werk van een beroemden meester, en wel van niemand minder dan Cimabue, den leermeester van Giotto. In 1300 of 1301 begonnen, bleef het werk steken door den dood des kunstenaars; een schilder, met name Vicinus, voltooide de mozaïek in 1321. Het is eene kolossale compositie, maar die geen aanspraak op schoonheid kan maken; zij staat nog zoo goed als geheel onder den invloed der latere byzantijnsche school.

De andere kunstwerken behooren voor het meerendeel tot tijdperken, die eigenlijk geen recht kunnen doen gelden op onze aandacht en belangstelling.

Wij zullen ons niet ophouden bij de twaalf zijaltaren, voor het meerendeel door Staggio Staggi vervaardigd. De beschrijving der schilderijen van een Orazio Riminaldi, een Giovanni Stefano Maruscelli, een Cosimo Gamberucci en nog een paar anderen van dat gehalte, kunnen wij gerust overslaan: te meer wijl, twee stappen verder, in het Campo-Santo zoo vele meesterstukken ons wachten. Toch is ook de gouden eeuw der schilderkunst in den dom van Pisa door drie uitnemende werken vertegenwoordigd:Abrahams offerandevan Giovanni Antonio Bazzi, bijgenaamd Sodoma;Sinte-MargarethaenSinte-Catharinavan Andrea del Sarto.

Sodoma is een meester van den eersten rang, dien men alleen in Toskane naar waarde kan leeren schatten en lief krijgen. Pisa bezit van hem slechts een enkel meesterstuk, een schilderij op doek, en moet dus verre onderdoen voor Siena en Monte Oliveto Maggiore met hun heerlijke freskoos; maarAbrahams offerandeis een juweel, waardig op eene lijn gesteld te worden met de beste werken van Correggio en Titiaan. Abraham, met ontbloote beenen, het lijf bekleed met eene korte tuniek van het schoonste blauw en een golvenden rooden mantel, met een lang afhangenden baard, een hoog voorhoofd, de oogen ten hemel geheven, heft met sprekend ziel vol gebaar het mes op; voor hem ligt Isaak geknield, geheel naakt, sidderend, met de armen over de borst gevouwen, ter sluiks naar zijn vader opziende; in de lucht, de engel gereed om de voltrekking der ontzettende daad te stuiten; op den achtergrond een groep boomen: ziedaar de compositie.

Alles is even bewonderenswaardig in dit grootsche stuk: de soberheid der kompositie en de dramatische kracht niet minder dan de onberispelijke teekening en de naïeveteit der uitdrukking, of het rijke harmonische koloriet: hoe uitmuntend past dat heldere blauw van de tuniek bij dien rooden mantel en de fijne carnatie van het lichaam van Isaak.—Dit meesterstuk heeft, in het begin dezer eeuw, eenigen tijd een sieraad uitgemaakt van den Louvre, maar hernam in 1815 zijne oude plaats in den dom van Pisa.

Twee knielende heiligen, Sinte-Margaretha en Sinte-Catharina, beiden van Andrea del Sarto, kunnen, wat bevalligheid van teekening en betoovering van koloriet aangaat, ten volle met de schepping van Sodoma wedijveren. Trouwens, onder al de tijdgenooten van Sodoma is er geen, wiens talent zoo veel overeenkomst met het zijne heeft als Andrea del Sarto; maar toch hoop ik dat men mij niet van onrechtvaardigheid zal beschuldigen als ik zeg, dat zijn ietwat banale stijl nooit de souvereine distinctie, de onvergelijkelijke gratie bereikt van zijn lombardijschen mededinger. Twee andere schilderijen van Andrea del Sarto, Sint-Petrus en Sint-Jan Baptista, kunnen de vergelijking niet doorstaan met de beide heilige vrouwen, die eene bijkans onwederstaanbare bekoring uitoefenen.

De beeldhouwkunst van de Renaissance is hier vooral vertegenwoordigd door de bronzen van Jean Bologne: een beeldje van Christus en een van Johannes den Dooper, op de wijwaterkommen geplaatst, zijn in 1602, naar modellen van den meester, gegoten door Palma da Massa: zij zijn dus uit denzelfden tijd als de deuren van de kathedraal. Het bronzen crucifix van het hoogaltaar is van het volgende jaar, 1603, en een van de beroemdste werken van den laatsten grooten beeldhouwer der Renaissance. Het hoofd van den Heiland is op de borst gezonken; de oogen zijn gesloten; het lichaam schijnt onder zijn eigen zwaarte te bezwijken. Het is het laatste oogenblik van den doodstrijd; “maar,Bladzijde 27heeft een fransch schrijver zoo juist gezegd, men gevoelt dat het de doodstrijd is van een God. Geen spoor van stuiptrekking, geene samentrekking der spieren. De alles beheerschende indruk is die van kalmte en overgave”.

Een ander kunststuk van brons, de groote, van het gewelf afhangende lichtkroon, dankt zijne vermaardheid minder aan zijne eigene kunstwaarde, dan aan de bijzonderheid dat Galilei door de bewegingen van die kroon werd opgewekt om de wetten van de slingerbeweging te bestudeeren. Toch is die kroon een smaakvol stuk werk, dat zijn vervaardiger, Vincenzo Possente van Pisa, de grootste eer aandoet; volgens de overlevering zou de lichtkroon in 1587 gemaakt zijn.

Slechts in het voorbijgaan en welstaanshalve maak ik melding van het vermaarde zilveren altaar, in 1692 door Sebastiano Tamburini van Pisa vervaardigd: dit is een van die plompe en ziellooze dingen, die langen tijd de bewondering van de toeristen hebben uitgemaakt, maar die door eene beter ingelichte en ontwikkelde kritiek zonder verschooning worden teruggebracht tot hunne ware plaats, zeer verre beneden de gewrochten van de kunst der middeleeuwen en der Renaissance, de eenige die in waarheid leeft.

Eenige schreden van den dom staat de doopkapel, een niet minder indrukwekkend monument, in denzelfden stijl ontworpen, hoewel het bijkans eene eeuw jonger is.

Met den bouw van de doopkapel werd in 1153 een aanvang gemaakt door den pisaanschen architekt Diotisalvi, die met de werken zooveel spoed liet maken, dat reeds na drie jaren de benedenverdieping voltooid was. Met de verdere voltooiing ging het minder voorspoedig; door gebrek aan geld was men genoodzaakt het werk te staken, dat eerst in 1278, alzoo eene eeuw later, voltooid werd.

De doopkapel is eene rotonde met drie verdiepingen; de onderste bestaat uit twintig in den muur gevatte zuilen, waarop blinde bogen rusten; de daarop volgende uit zestig kolommen, aan den top versierd met een menschenhoofd; de bovenste uit acht-en-twintig pilasters door vensters afgewisseld. De gothische baldakijns boven de tweede en de derde verdieping met de daarin aangebrachte beelden van profeten en apostelen zijn—het behoeft ter nauwernood gezegd te worden—een toevoegsel uit de dertiende eeuw. Een niet zeer fraaie koepel bekroont het gebouw, dat een omtrek heeft van ongeveer honderd-zeven ellen en eene hoogte van bijna vijf-en-vijftig el.

Twee prachtig gebeeldhouwde kolommen omlijsten de hoofddeur, tegenover den dom; even als de zuilen aan den hoofdingang der kathedraal, zijn ook deze kolommen van boven tot onder bedekt met lofwerk en bloemen, wier kelken bijvoorbeeld eene zittende vrouw die op de luit speelt bevatten of een nest met vogeltjes. Het is eene zonderlinge, wegsleepende kunst, niet meer die der middeleeuwen, nog niet die der Renaissance: men krijgt den indruk eener ontijdige ontwikkeling, intuïtie van de oudheid, maar die halverwege is blijven staan: de Renaissance van de vijftiende eeuw ging van andere gezichtspunten uit. Ware deze pisaansche renaissance van de twaalfde en de dertiende eeuw tot hare volle ontwikkeling gekomen, dan zou zij ons iets anders gegeven hebben dan de eigenlijke Renaissance; maar door velerlei oorzaken werd zij plotseling in haar ontwikkeling gestuit en haar inderdaad grootsche pogingen bleven zonder gevolg.

De deurstijlen prijken met bas-reliefs, voorstellende Christus, koning David, de apostelen en de zinnebeelden der maanden. Op de architraaf is de marteldood van den Dooper gebeiteld, benevens tafreelen uit het leven van den Zaligmaker en de doop bij indompeling. Nog andere beelden en bas-reliefs tooien het bovengedeelte van dezen gevel, die bij uitnemendheid rijk versierd is; daaronder verdienen meer bijzonder vermelding de beelden van de Madonna met het Kind, van den Dooper en van Sint-Jan den Evangelist. Deze kunstwerken zijn uit het laatst van de dertiende of het begin van de veertiende eeuw; zij toonen echter duidelijk de minderheid van de school van Pisa in rond beeld werk.

De deur aan den tegenovergestelden kant—daar zijn er vier, gericht naar de vier windstreken—is slechts omlijst door twee kolommen, waarvan de spiraalvormige groeven herinneren aan sommige byzantijnsche zuilen, met name aan die van Sint-Apollinaris in Classe bij Ravenna, of aan die van San-Clemente te Rome.

De doopkapel bestaat uit twee concentrische gedeelten: een soort van gang of binnenportiek en de eigenlijke kapel onder den koepel, die door twee boven elkander geplaatste rijen kolommen of pilaren gedragen wordt. De onderste rij bestaat uit acht prachtige monolithzuilen en vier pilaren, op wier kapiteelen de rondbogen rusten; de bovenste rij verschilt alleen hierin van de andere, dat hier de zuilen door pilaren vervangen worden. Rondom de portiek loopen drie trappen, die een soort van amphitheater vormen, van waar de toeschouwers de heilige plechtigheden kunnen gadeslaan.

De doopkapel is, even als de dom, arm aan kunstwerken; de voornaamste dekoratie bestaat wel in de afwisseling van wit en zwart marmer; verder komt ook hier alles op de architektonische ordonnancie aan.

Het voorwerp, dat in de eerste plaats de aandacht trekt, is een groote achtkantige kuip, midden in de kapel op een voetstuk van drie treden geplaatst. Zoowel door hare afmeting als door haar vorm voert die doopvont ons terug naar de tijden, toen men den doop nog bij indompeling toediende: zij heeft ruimte voor verscheidene personen te gelijk.

Aan vier hoeken zijn kleinere bekkens of kuipjes aangebracht, die, naar men zegt, voor den doop van kinderen waren bestemd. De drie treden, waarlangs men naar de doopvont opklom, en de acht vakken, verdeeld in zestien compartimenten, zijn versierd met verschillende ingelegde figuren vanBladzijde 28gekleurd marmer, zoo als ruiten, sterren en andere; het midden der zestien kompartimenten wordt ingenomen door rijk bewerkte rozen in relief.

Verschillende nieuwere schrijvers noemen als den maker van deze doopvont Tino di Camaino van Siena, die haar in 1312 zou hebben vervaardigd. Maar oude dokumenten spreken alleen van eene doopvont, welke deze kunstenaar voor den dom zou hebben gebeiteld, met bas-reliefs, voorstellende de levensgeschiedenis van Johannes den Dooper: een kunstwerk dat sinds lang verloren is geraakt.

Op eenige schreden afstands van de kuip staat, geheel op zich zelven, de marmeren predikstoel, het meesterstuk van Nicolo Pisano en de glorie van de doopkapel. Dit beroemde kunstwerk, in 1260 voltooid, bestaat uit een zeshoek van marmer, gedragen door negen kolommen van geaderd marmer, porfier of oostersch graniet, waarvan sommigen op den rug van leeuwen rusten. Allegorische figuren in hoog relief en vooral de zes met bas-reliefs versierde vakken verhoogen de waarde van de op zich zelve reeds schoone architektonische ordonnancie, die door losheid en sierlijkheid uitmunt.

Deze preekstoel in de doopkapel te Pisa is echter nog iets meer dan het meesterstuk van een groot kunstenaar: dit monument is een datum in de geschiedenis der beeldhouwkunst.

In den tijd toen deze verwonderlijke monumenten van Pisa ontstonden, was juist de beeldhouwkunst welhaast tot het laagste peil gezonken. Men kan zich moeilijk lomper, vormeloozer, barbaarscher gewrochten denken. Alle gevoel voor en besef van de eigenaardigheden van het menschenbeeld schijnt verloren; de lichamen hebben eene monsterachtige gedaante; de gelaatstrekken drukken weinig meer dan stompzinnig idiotisme uit. Om zich hiervan te overtuigen, heeft men slechts een blik te werpen op de grijnzende, verwrongen, schier verdierlijkte koppen, die men in overvloed in alle kerken van Pisa kan zien, even als op de bronzen deur van het transept van den dom, die voor het werk van Bonanno doorgaat.

De geheele geest van de romaansche school was niet gunstig voor de studie der natuur. Haar streven was in de eerste plaats gericht op het uitdrukken van abstrakte begrippen, en ook in haar vormen hield zij zich bovenal aan geometrische figuren: regelmaat en harmonie waren voor haar hoofdzaak. Een noodzakelijk gevolg van deze kunstopvatting was, dat het menschenbeeld ondergeschikt bleef aan het effekt dat een of ander deel van het monument bestemd was te weeg te brengen, en dat de skulptuur zelve een wezenlijk onderdeel bleef van de architektuur. Bovendien werd de getrouwe afbeelding van de in de natuur bestaande voorwerpen verdrongen door symboliek. Een twijg met drie bladeren aan het eind verbeeldde een boom; enkele vluchtig aangegeven kanteelen moesten eene ommuurde stad voorstellen.—Daar kwam nog iets bij. Juist in het laatst der elfde en het begin der twaalfde eeuw had zich, ten gevolge vooral van de veelzins treurige en schijnbaar hopelooze toestanden op staatkundig en maatschappelijk gebied, met name ook in Italië, eene sombere, wanhopige levensbeschouwing van de gemoederen der menschen meester gemaakt: eene levensbeschouwing, die in niet geringe mate haar invloed op de Kerk en door deze op de kunst gelden liet. Aan den ingang der kerkgebouwen grijnsden monsterachtige leeuwen de geloovigen aan, als gereed om hen te verscheuren; aan den voorgevel werd de blik, met schrik en huivering, geboeid door eene gansche reeks van fantastische gedrochten, basilisken, draken, griffioenen; overal werd de verbeelding, als door eene benauwde nachtmerrie, gedrukt en geketend door allerlei sombere, schrikwekkende voorstellingen. De Kerk zelve ontaardt meer en meer in een ijzeren stelsel, eene dwingende macht, die de geesten beheerscht en bovenal door schrik en vrees de onrustige gemoederen in bedwang tracht te houden.

Het zou hier de plaats zijn om te spreken van dien zeldzamen man, den heiligen Franciscus van Assisi (1182–1226), buiten eenigen twijfel een der grootste mannen na de apostelen, door wien niet alleen voor de Kerk een nieuw tijdperk van verjongd en verhoogd geestelijk leven aanbrak, maar van wien eene kracht uitging, die ook de maatschappij herschiep, haar met een anderen, frisscheren geest, den geest der liefde en toewijding, doordrong; den wondermachtigen man, het geheim van wiens kracht toch in niets anders lag dan in zijne volkomen overgave aan zijnen Heiland, in zijne grenzenlooze liefde, wel waarlijk de liefde van Christus zelven nabij komende. Deze man oefende ook, middellijk en door don nieuwen geest die van hem uitging, een herscheppenden invloed uit op de kunst, en gansch niet ten onrechte worden de eerste beginselen van de oudste italiaansche renaissance met den persoon en het werk van Sint-Franciscus van Assisi in verband gebracht.

Juist in den eersten tijd van het optreden van den heiligen apostel der vrijwillige armoede, der volkomen toewijding aan het hoogste ideaal, omstreeks 1206, werd te Apulia in Toskane een dier verwonderlijke kunstenaars geboren, die met een enkelen sprong het einddoel bereiken, soms zelfs voorbijstreven, en wier plaats veel meer onder het nageslacht dan onder hunne evenouders schijnt te zijn. Nicolo Pisano, want van hem spreken wij, is een hervormer, een wegbaner, een schepper, de evenknie van een Brunellesco, van een Donatello of van de gebroeders Van Eyck, de beroemde vlaamsche schilders; een dier meesters, die zich aanstonds tot zoo ongelijkbare hoogte verheffen, dat hunne opvolgers, gedurende verscheidene geslachten, hen niet alleen niet kunnen overtreffen, maar zelfs niet evenaren.


Back to IndexNext