DE HINDERLAAG.DE HINDERLAAG.DE HINDERLAAG.De roofdieren gaan op verschillende wijze te werk als zij hun prooi aanvallen. De wolf achtervolgt zijn slachtoffer zoo lang, totdat het arme dier, uitgeput van vermoeienis, nedervalt en voor den moorddadigen aanval van zijn onvermoeiden vervolger bezwijkt. Maar de meeste wilde dieren liggen in hinderlaag, en wachten geduldig tot hun prooi in de nabijheid komt. Eenige slangen, zooals de boa-constrictor, doen het zelfde: van den tak waarop zij liggen, schieten zij eensklaps naar beneden, kronkelen zich om het lichaam van hun slachtoffer en verbrijzelen het. Het kattengeslacht, waartoe de tijger en de leeuw behooren, overvalt zijn prooi onverhoeds. Alle soorten van dit geslacht bezitten een buigzaam en lenig lichaam en pooten, die als fluweel zoo zacht zijn. Zij hebben een ongeloofelijk geduld, liggen soms uren lang op de loer, en maken zelden een mislukten sprong. De tijger kruipt laag bij den grond, en terwijl hij achter een boschje of op een tak van een boom ligt, met de pooten onder het lichaam opgetrokken, volgt het listige dier alle bewegingen van zijn slachtoffer.De los, die op onze plaat staat afgebeeld, is een der zwakkere leden van de kattenfamilie, waarvan de leeuw en de tijger de krachtigste en grootste vertegenwoordigers zijn. Sommige lossen zijn zeer groot; zij azen op geiten,schapen en kleinere dieren, en brengen ook dikwijls een bezoek aan het pluimgedierte, als het ten minste niet te dicht bij een huis is; want even als alle wilde katten, is de los zeer schuw en bang om in de nabijheid van eene woning te komen. Over dag slaapt hij op de rotsen, maar zoodra de nacht invalt, begint hij zijne roof- en vernielingstochten. Zelden waagt hij het groote dieren aan te vallen, en doet dit slechts dan, als hij zeer veel honger heeft. De klauwen van den los zijn dun, maar toch zeer gevaarlijk, want er zitten scherpe punten aan.De leeuw en de tijger rijten met hunne scherpe klauwen de huid van hun prooi open; zij werpen gewoonlijk hun slachtoffer met een enkelen slag van den poot ter aarde, en scheuren vervolgens met hunne klauwen de huid open. Die klauwen zijn niet zelden aan de punt gespleten; want door het gedurig aangroeien en omdat zij van onderen zachter zijn dan van boven, begint de punt te breken en splijt. Daar nu deze punten op den duur zeer lang worden, krabben de huiskatten, om zich van dezen last te bevrijden, op de tapijten en aan de pooten der stoelen, gelijk de wilde katten aan de stammen en takken der boomen. Volgens Darwin maakt de poema in Patagonië, waar weinig boomen zijn, als zijne klauwen te lang worden, diepe groeven in den kalen, harden grond.Ofschoon er eenige soorten van lossen in de warmere luchtstreken leven, zooals in Spanje en in het zuiden van Noord-Amerika, is de los eigenlijk een bewoner van de noordelijke gewesten; door de dikte van zijn huid lijkt het dier veel grooter en zwaarder dan het werkelijk is, en kan het de strengste koude doorstaan. Hij leeft gewoonlijk in afzondering, maar er zijn enkele soorten, zooals de karakal van Azië en Afrika, die, verschillend van de meeste katten, in troepen leven en hun prooi in grooten getale aanvallen. De karakal heeft lange pooten en een slank lichaam en loopt zeer schielijk, hetgeen gewoonlijk met de katten van deze afdeeling niet het geval is. De karakal zwerft over de vlakten, terwijl de andere soorten het dichte bosch verkiezen, waar zij zich beter kunnen verschuilen.De los, die bij oudere natuurkenners ook wel lijnx geheeten werd, is tweemaal grooter dan een gewone kat. Van kleur is hij van boven rosachtig,met donkere wolken gevlekt; hals, borst, buik en binnenzijde der pooten zijn wit. Zeer kenschetsend is een dichte kraag of bakkebaard, die van de ooren tot onder den hals voortloopt.Er zijn eene menigte verscheidenheden van deze diersoort, die door sommige geleerden als soorten beschouwd worden, en waardoor er eene vrij groote verwarring in de boeken heerscht. De hiernevens afgebeelde noemt men den poollos. Hij is de voslos der duitsche dierkenners, en de canadasche los der Engelschen en Amerikanen. Hij heeft een vrij korten staart, zeer lang en zacht haar, en ooren die met een haarkwast zijn versierd. Hij is het bloeddorstigste roofdier van het noorden, en richt grooter slachting onder het wild aan dan de wolf.De los is ongeschikt om snel te loopen, zwemt echter uitmuntend en steekt zelfs over breede rivieren heen. De Roodhuiden eten zijn wit en vast vleesch, hetwelk niet als dat van andere katten een bijzonderen of onaangenamen reuk bezit, maar even goed als dat van een haas moet zijn.De huid van den los wordt als handelsartikel zeer op prijs gesteld, maar is op den eenen tijd veel deugdzamer dan op den anderen, en verschilt ook zeer naar het land waar het dier leeft. Jaarlijks worden duizenden van deze dieren in het noorden van Noord-Amerika gedood, zoodat hun getal zeer vermindert en zij wel spoedig zeldzaam zullen wezen. De los loopt zeer voorzichtig, alsof hij over elken stap dien hij doet nadenkt. Dit is vooral het geval wanneer hij een prooi ontdekt. Om die nauwkeurig gade te slaan, klimt hij verbazend snel op de onderste takken van een boom, en wacht dan een gunstig oogenblik af om een sprong te doen.Op de plaat zien wij hem ook in deze houding. De geiten, die de nabijheid van haar vijand niet vermoeden, dwalen rond, en komen hoe langer hoe dichter bij de noodlottige plaats. De los komt evenwel nog niet te voorschijn, want dan zouden de geiten hem zien, maar hij luistert en verbergt zich nog dieper in zijn hinderlaag. Met zijne groene oogen gluurt hij rond, en een zijner pooten heeft hij al opgeheven om den aanval te doen. Weldra zal zich de gelegenheid voordoen. De niets kwaads vermoedende geiten komen onder den boom, plukken de bladeren van de takken af, en eten het korte gras. Terwijl de speelschedieren met elkander stoeien, valt de los eensklaps op zijn slachtoffer aan, en verscheurt het met zijne tanden en klauwen; de andere geiten, verschrikt door dien onverwachten aanval, loopen in alle richtingen weg. Als zijn prooi niet te zwaar is, draagt de los haar in een boschje, waar hij, voor aller oog verborgen, zijn maaltijd nuttigt om, als hij zeer veel honger heeft, nogmaals in hinderlaag te gaan liggen en een nieuwe prooi te vermeesteren.
DE HINDERLAAG.DE HINDERLAAG.DE HINDERLAAG.De roofdieren gaan op verschillende wijze te werk als zij hun prooi aanvallen. De wolf achtervolgt zijn slachtoffer zoo lang, totdat het arme dier, uitgeput van vermoeienis, nedervalt en voor den moorddadigen aanval van zijn onvermoeiden vervolger bezwijkt. Maar de meeste wilde dieren liggen in hinderlaag, en wachten geduldig tot hun prooi in de nabijheid komt. Eenige slangen, zooals de boa-constrictor, doen het zelfde: van den tak waarop zij liggen, schieten zij eensklaps naar beneden, kronkelen zich om het lichaam van hun slachtoffer en verbrijzelen het. Het kattengeslacht, waartoe de tijger en de leeuw behooren, overvalt zijn prooi onverhoeds. Alle soorten van dit geslacht bezitten een buigzaam en lenig lichaam en pooten, die als fluweel zoo zacht zijn. Zij hebben een ongeloofelijk geduld, liggen soms uren lang op de loer, en maken zelden een mislukten sprong. De tijger kruipt laag bij den grond, en terwijl hij achter een boschje of op een tak van een boom ligt, met de pooten onder het lichaam opgetrokken, volgt het listige dier alle bewegingen van zijn slachtoffer.De los, die op onze plaat staat afgebeeld, is een der zwakkere leden van de kattenfamilie, waarvan de leeuw en de tijger de krachtigste en grootste vertegenwoordigers zijn. Sommige lossen zijn zeer groot; zij azen op geiten,schapen en kleinere dieren, en brengen ook dikwijls een bezoek aan het pluimgedierte, als het ten minste niet te dicht bij een huis is; want even als alle wilde katten, is de los zeer schuw en bang om in de nabijheid van eene woning te komen. Over dag slaapt hij op de rotsen, maar zoodra de nacht invalt, begint hij zijne roof- en vernielingstochten. Zelden waagt hij het groote dieren aan te vallen, en doet dit slechts dan, als hij zeer veel honger heeft. De klauwen van den los zijn dun, maar toch zeer gevaarlijk, want er zitten scherpe punten aan.De leeuw en de tijger rijten met hunne scherpe klauwen de huid van hun prooi open; zij werpen gewoonlijk hun slachtoffer met een enkelen slag van den poot ter aarde, en scheuren vervolgens met hunne klauwen de huid open. Die klauwen zijn niet zelden aan de punt gespleten; want door het gedurig aangroeien en omdat zij van onderen zachter zijn dan van boven, begint de punt te breken en splijt. Daar nu deze punten op den duur zeer lang worden, krabben de huiskatten, om zich van dezen last te bevrijden, op de tapijten en aan de pooten der stoelen, gelijk de wilde katten aan de stammen en takken der boomen. Volgens Darwin maakt de poema in Patagonië, waar weinig boomen zijn, als zijne klauwen te lang worden, diepe groeven in den kalen, harden grond.Ofschoon er eenige soorten van lossen in de warmere luchtstreken leven, zooals in Spanje en in het zuiden van Noord-Amerika, is de los eigenlijk een bewoner van de noordelijke gewesten; door de dikte van zijn huid lijkt het dier veel grooter en zwaarder dan het werkelijk is, en kan het de strengste koude doorstaan. Hij leeft gewoonlijk in afzondering, maar er zijn enkele soorten, zooals de karakal van Azië en Afrika, die, verschillend van de meeste katten, in troepen leven en hun prooi in grooten getale aanvallen. De karakal heeft lange pooten en een slank lichaam en loopt zeer schielijk, hetgeen gewoonlijk met de katten van deze afdeeling niet het geval is. De karakal zwerft over de vlakten, terwijl de andere soorten het dichte bosch verkiezen, waar zij zich beter kunnen verschuilen.De los, die bij oudere natuurkenners ook wel lijnx geheeten werd, is tweemaal grooter dan een gewone kat. Van kleur is hij van boven rosachtig,met donkere wolken gevlekt; hals, borst, buik en binnenzijde der pooten zijn wit. Zeer kenschetsend is een dichte kraag of bakkebaard, die van de ooren tot onder den hals voortloopt.Er zijn eene menigte verscheidenheden van deze diersoort, die door sommige geleerden als soorten beschouwd worden, en waardoor er eene vrij groote verwarring in de boeken heerscht. De hiernevens afgebeelde noemt men den poollos. Hij is de voslos der duitsche dierkenners, en de canadasche los der Engelschen en Amerikanen. Hij heeft een vrij korten staart, zeer lang en zacht haar, en ooren die met een haarkwast zijn versierd. Hij is het bloeddorstigste roofdier van het noorden, en richt grooter slachting onder het wild aan dan de wolf.De los is ongeschikt om snel te loopen, zwemt echter uitmuntend en steekt zelfs over breede rivieren heen. De Roodhuiden eten zijn wit en vast vleesch, hetwelk niet als dat van andere katten een bijzonderen of onaangenamen reuk bezit, maar even goed als dat van een haas moet zijn.De huid van den los wordt als handelsartikel zeer op prijs gesteld, maar is op den eenen tijd veel deugdzamer dan op den anderen, en verschilt ook zeer naar het land waar het dier leeft. Jaarlijks worden duizenden van deze dieren in het noorden van Noord-Amerika gedood, zoodat hun getal zeer vermindert en zij wel spoedig zeldzaam zullen wezen. De los loopt zeer voorzichtig, alsof hij over elken stap dien hij doet nadenkt. Dit is vooral het geval wanneer hij een prooi ontdekt. Om die nauwkeurig gade te slaan, klimt hij verbazend snel op de onderste takken van een boom, en wacht dan een gunstig oogenblik af om een sprong te doen.Op de plaat zien wij hem ook in deze houding. De geiten, die de nabijheid van haar vijand niet vermoeden, dwalen rond, en komen hoe langer hoe dichter bij de noodlottige plaats. De los komt evenwel nog niet te voorschijn, want dan zouden de geiten hem zien, maar hij luistert en verbergt zich nog dieper in zijn hinderlaag. Met zijne groene oogen gluurt hij rond, en een zijner pooten heeft hij al opgeheven om den aanval te doen. Weldra zal zich de gelegenheid voordoen. De niets kwaads vermoedende geiten komen onder den boom, plukken de bladeren van de takken af, en eten het korte gras. Terwijl de speelschedieren met elkander stoeien, valt de los eensklaps op zijn slachtoffer aan, en verscheurt het met zijne tanden en klauwen; de andere geiten, verschrikt door dien onverwachten aanval, loopen in alle richtingen weg. Als zijn prooi niet te zwaar is, draagt de los haar in een boschje, waar hij, voor aller oog verborgen, zijn maaltijd nuttigt om, als hij zeer veel honger heeft, nogmaals in hinderlaag te gaan liggen en een nieuwe prooi te vermeesteren.
DE HINDERLAAG.
DE HINDERLAAG.DE HINDERLAAG.De roofdieren gaan op verschillende wijze te werk als zij hun prooi aanvallen. De wolf achtervolgt zijn slachtoffer zoo lang, totdat het arme dier, uitgeput van vermoeienis, nedervalt en voor den moorddadigen aanval van zijn onvermoeiden vervolger bezwijkt. Maar de meeste wilde dieren liggen in hinderlaag, en wachten geduldig tot hun prooi in de nabijheid komt. Eenige slangen, zooals de boa-constrictor, doen het zelfde: van den tak waarop zij liggen, schieten zij eensklaps naar beneden, kronkelen zich om het lichaam van hun slachtoffer en verbrijzelen het. Het kattengeslacht, waartoe de tijger en de leeuw behooren, overvalt zijn prooi onverhoeds. Alle soorten van dit geslacht bezitten een buigzaam en lenig lichaam en pooten, die als fluweel zoo zacht zijn. Zij hebben een ongeloofelijk geduld, liggen soms uren lang op de loer, en maken zelden een mislukten sprong. De tijger kruipt laag bij den grond, en terwijl hij achter een boschje of op een tak van een boom ligt, met de pooten onder het lichaam opgetrokken, volgt het listige dier alle bewegingen van zijn slachtoffer.De los, die op onze plaat staat afgebeeld, is een der zwakkere leden van de kattenfamilie, waarvan de leeuw en de tijger de krachtigste en grootste vertegenwoordigers zijn. Sommige lossen zijn zeer groot; zij azen op geiten,schapen en kleinere dieren, en brengen ook dikwijls een bezoek aan het pluimgedierte, als het ten minste niet te dicht bij een huis is; want even als alle wilde katten, is de los zeer schuw en bang om in de nabijheid van eene woning te komen. Over dag slaapt hij op de rotsen, maar zoodra de nacht invalt, begint hij zijne roof- en vernielingstochten. Zelden waagt hij het groote dieren aan te vallen, en doet dit slechts dan, als hij zeer veel honger heeft. De klauwen van den los zijn dun, maar toch zeer gevaarlijk, want er zitten scherpe punten aan.De leeuw en de tijger rijten met hunne scherpe klauwen de huid van hun prooi open; zij werpen gewoonlijk hun slachtoffer met een enkelen slag van den poot ter aarde, en scheuren vervolgens met hunne klauwen de huid open. Die klauwen zijn niet zelden aan de punt gespleten; want door het gedurig aangroeien en omdat zij van onderen zachter zijn dan van boven, begint de punt te breken en splijt. Daar nu deze punten op den duur zeer lang worden, krabben de huiskatten, om zich van dezen last te bevrijden, op de tapijten en aan de pooten der stoelen, gelijk de wilde katten aan de stammen en takken der boomen. Volgens Darwin maakt de poema in Patagonië, waar weinig boomen zijn, als zijne klauwen te lang worden, diepe groeven in den kalen, harden grond.Ofschoon er eenige soorten van lossen in de warmere luchtstreken leven, zooals in Spanje en in het zuiden van Noord-Amerika, is de los eigenlijk een bewoner van de noordelijke gewesten; door de dikte van zijn huid lijkt het dier veel grooter en zwaarder dan het werkelijk is, en kan het de strengste koude doorstaan. Hij leeft gewoonlijk in afzondering, maar er zijn enkele soorten, zooals de karakal van Azië en Afrika, die, verschillend van de meeste katten, in troepen leven en hun prooi in grooten getale aanvallen. De karakal heeft lange pooten en een slank lichaam en loopt zeer schielijk, hetgeen gewoonlijk met de katten van deze afdeeling niet het geval is. De karakal zwerft over de vlakten, terwijl de andere soorten het dichte bosch verkiezen, waar zij zich beter kunnen verschuilen.De los, die bij oudere natuurkenners ook wel lijnx geheeten werd, is tweemaal grooter dan een gewone kat. Van kleur is hij van boven rosachtig,met donkere wolken gevlekt; hals, borst, buik en binnenzijde der pooten zijn wit. Zeer kenschetsend is een dichte kraag of bakkebaard, die van de ooren tot onder den hals voortloopt.Er zijn eene menigte verscheidenheden van deze diersoort, die door sommige geleerden als soorten beschouwd worden, en waardoor er eene vrij groote verwarring in de boeken heerscht. De hiernevens afgebeelde noemt men den poollos. Hij is de voslos der duitsche dierkenners, en de canadasche los der Engelschen en Amerikanen. Hij heeft een vrij korten staart, zeer lang en zacht haar, en ooren die met een haarkwast zijn versierd. Hij is het bloeddorstigste roofdier van het noorden, en richt grooter slachting onder het wild aan dan de wolf.De los is ongeschikt om snel te loopen, zwemt echter uitmuntend en steekt zelfs over breede rivieren heen. De Roodhuiden eten zijn wit en vast vleesch, hetwelk niet als dat van andere katten een bijzonderen of onaangenamen reuk bezit, maar even goed als dat van een haas moet zijn.De huid van den los wordt als handelsartikel zeer op prijs gesteld, maar is op den eenen tijd veel deugdzamer dan op den anderen, en verschilt ook zeer naar het land waar het dier leeft. Jaarlijks worden duizenden van deze dieren in het noorden van Noord-Amerika gedood, zoodat hun getal zeer vermindert en zij wel spoedig zeldzaam zullen wezen. De los loopt zeer voorzichtig, alsof hij over elken stap dien hij doet nadenkt. Dit is vooral het geval wanneer hij een prooi ontdekt. Om die nauwkeurig gade te slaan, klimt hij verbazend snel op de onderste takken van een boom, en wacht dan een gunstig oogenblik af om een sprong te doen.Op de plaat zien wij hem ook in deze houding. De geiten, die de nabijheid van haar vijand niet vermoeden, dwalen rond, en komen hoe langer hoe dichter bij de noodlottige plaats. De los komt evenwel nog niet te voorschijn, want dan zouden de geiten hem zien, maar hij luistert en verbergt zich nog dieper in zijn hinderlaag. Met zijne groene oogen gluurt hij rond, en een zijner pooten heeft hij al opgeheven om den aanval te doen. Weldra zal zich de gelegenheid voordoen. De niets kwaads vermoedende geiten komen onder den boom, plukken de bladeren van de takken af, en eten het korte gras. Terwijl de speelschedieren met elkander stoeien, valt de los eensklaps op zijn slachtoffer aan, en verscheurt het met zijne tanden en klauwen; de andere geiten, verschrikt door dien onverwachten aanval, loopen in alle richtingen weg. Als zijn prooi niet te zwaar is, draagt de los haar in een boschje, waar hij, voor aller oog verborgen, zijn maaltijd nuttigt om, als hij zeer veel honger heeft, nogmaals in hinderlaag te gaan liggen en een nieuwe prooi te vermeesteren.
DE HINDERLAAG.DE HINDERLAAG.
DE HINDERLAAG.
De roofdieren gaan op verschillende wijze te werk als zij hun prooi aanvallen. De wolf achtervolgt zijn slachtoffer zoo lang, totdat het arme dier, uitgeput van vermoeienis, nedervalt en voor den moorddadigen aanval van zijn onvermoeiden vervolger bezwijkt. Maar de meeste wilde dieren liggen in hinderlaag, en wachten geduldig tot hun prooi in de nabijheid komt. Eenige slangen, zooals de boa-constrictor, doen het zelfde: van den tak waarop zij liggen, schieten zij eensklaps naar beneden, kronkelen zich om het lichaam van hun slachtoffer en verbrijzelen het. Het kattengeslacht, waartoe de tijger en de leeuw behooren, overvalt zijn prooi onverhoeds. Alle soorten van dit geslacht bezitten een buigzaam en lenig lichaam en pooten, die als fluweel zoo zacht zijn. Zij hebben een ongeloofelijk geduld, liggen soms uren lang op de loer, en maken zelden een mislukten sprong. De tijger kruipt laag bij den grond, en terwijl hij achter een boschje of op een tak van een boom ligt, met de pooten onder het lichaam opgetrokken, volgt het listige dier alle bewegingen van zijn slachtoffer.
De los, die op onze plaat staat afgebeeld, is een der zwakkere leden van de kattenfamilie, waarvan de leeuw en de tijger de krachtigste en grootste vertegenwoordigers zijn. Sommige lossen zijn zeer groot; zij azen op geiten,schapen en kleinere dieren, en brengen ook dikwijls een bezoek aan het pluimgedierte, als het ten minste niet te dicht bij een huis is; want even als alle wilde katten, is de los zeer schuw en bang om in de nabijheid van eene woning te komen. Over dag slaapt hij op de rotsen, maar zoodra de nacht invalt, begint hij zijne roof- en vernielingstochten. Zelden waagt hij het groote dieren aan te vallen, en doet dit slechts dan, als hij zeer veel honger heeft. De klauwen van den los zijn dun, maar toch zeer gevaarlijk, want er zitten scherpe punten aan.
De leeuw en de tijger rijten met hunne scherpe klauwen de huid van hun prooi open; zij werpen gewoonlijk hun slachtoffer met een enkelen slag van den poot ter aarde, en scheuren vervolgens met hunne klauwen de huid open. Die klauwen zijn niet zelden aan de punt gespleten; want door het gedurig aangroeien en omdat zij van onderen zachter zijn dan van boven, begint de punt te breken en splijt. Daar nu deze punten op den duur zeer lang worden, krabben de huiskatten, om zich van dezen last te bevrijden, op de tapijten en aan de pooten der stoelen, gelijk de wilde katten aan de stammen en takken der boomen. Volgens Darwin maakt de poema in Patagonië, waar weinig boomen zijn, als zijne klauwen te lang worden, diepe groeven in den kalen, harden grond.
Ofschoon er eenige soorten van lossen in de warmere luchtstreken leven, zooals in Spanje en in het zuiden van Noord-Amerika, is de los eigenlijk een bewoner van de noordelijke gewesten; door de dikte van zijn huid lijkt het dier veel grooter en zwaarder dan het werkelijk is, en kan het de strengste koude doorstaan. Hij leeft gewoonlijk in afzondering, maar er zijn enkele soorten, zooals de karakal van Azië en Afrika, die, verschillend van de meeste katten, in troepen leven en hun prooi in grooten getale aanvallen. De karakal heeft lange pooten en een slank lichaam en loopt zeer schielijk, hetgeen gewoonlijk met de katten van deze afdeeling niet het geval is. De karakal zwerft over de vlakten, terwijl de andere soorten het dichte bosch verkiezen, waar zij zich beter kunnen verschuilen.
De los, die bij oudere natuurkenners ook wel lijnx geheeten werd, is tweemaal grooter dan een gewone kat. Van kleur is hij van boven rosachtig,met donkere wolken gevlekt; hals, borst, buik en binnenzijde der pooten zijn wit. Zeer kenschetsend is een dichte kraag of bakkebaard, die van de ooren tot onder den hals voortloopt.
Er zijn eene menigte verscheidenheden van deze diersoort, die door sommige geleerden als soorten beschouwd worden, en waardoor er eene vrij groote verwarring in de boeken heerscht. De hiernevens afgebeelde noemt men den poollos. Hij is de voslos der duitsche dierkenners, en de canadasche los der Engelschen en Amerikanen. Hij heeft een vrij korten staart, zeer lang en zacht haar, en ooren die met een haarkwast zijn versierd. Hij is het bloeddorstigste roofdier van het noorden, en richt grooter slachting onder het wild aan dan de wolf.
De los is ongeschikt om snel te loopen, zwemt echter uitmuntend en steekt zelfs over breede rivieren heen. De Roodhuiden eten zijn wit en vast vleesch, hetwelk niet als dat van andere katten een bijzonderen of onaangenamen reuk bezit, maar even goed als dat van een haas moet zijn.
De huid van den los wordt als handelsartikel zeer op prijs gesteld, maar is op den eenen tijd veel deugdzamer dan op den anderen, en verschilt ook zeer naar het land waar het dier leeft. Jaarlijks worden duizenden van deze dieren in het noorden van Noord-Amerika gedood, zoodat hun getal zeer vermindert en zij wel spoedig zeldzaam zullen wezen. De los loopt zeer voorzichtig, alsof hij over elken stap dien hij doet nadenkt. Dit is vooral het geval wanneer hij een prooi ontdekt. Om die nauwkeurig gade te slaan, klimt hij verbazend snel op de onderste takken van een boom, en wacht dan een gunstig oogenblik af om een sprong te doen.
Op de plaat zien wij hem ook in deze houding. De geiten, die de nabijheid van haar vijand niet vermoeden, dwalen rond, en komen hoe langer hoe dichter bij de noodlottige plaats. De los komt evenwel nog niet te voorschijn, want dan zouden de geiten hem zien, maar hij luistert en verbergt zich nog dieper in zijn hinderlaag. Met zijne groene oogen gluurt hij rond, en een zijner pooten heeft hij al opgeheven om den aanval te doen. Weldra zal zich de gelegenheid voordoen. De niets kwaads vermoedende geiten komen onder den boom, plukken de bladeren van de takken af, en eten het korte gras. Terwijl de speelschedieren met elkander stoeien, valt de los eensklaps op zijn slachtoffer aan, en verscheurt het met zijne tanden en klauwen; de andere geiten, verschrikt door dien onverwachten aanval, loopen in alle richtingen weg. Als zijn prooi niet te zwaar is, draagt de los haar in een boschje, waar hij, voor aller oog verborgen, zijn maaltijd nuttigt om, als hij zeer veel honger heeft, nogmaals in hinderlaag te gaan liggen en een nieuwe prooi te vermeesteren.