DUBBEL GEVAAR.

DUBBEL GEVAAR.DUBBEL GEVAAR.DUBBEL GEVAAR.Wat is het koud! De eenzame vlakte is geheel met sneeuw bedekt, en door het heuvelachtige van den grond schijnt het alsof men de golven der zee ziet. De vlakte bezit eene uitgestrektheid van vele mijlen gaans. Het korte, groene gras dat in de lente rijkelijk versierd is met fraaie bloemen, is nu onder de sneeuw verborgen. Het is een schoon gezicht: de sneeuw glinstert in de heldere stralen van de winterzon, die duizendvoudig terug gekaatst worden. Maar hoe schoon zulk een schouwspel ook moge zijn, het sneeuwveld brengt ongemak, lijden en dikwijls den dood over menigen bewoner van de eindelooze vlakten, zoowel door den snerpenden wind en de koude die de beken en rivieren doet bevriezen, als door gebrek aan voedsel, ’t welk onder de sneeuw bedolven is. In zulke tijden ziet men toch enkele dieren op roof uitgaan, in de hoop iets van hunne gading te vinden.Op ginds heuveltje zien wij een groot dier staan; het sluipt zachtjes over het sneeuwveld en ziet rusteloos naar alle kanten rond, alsof het iets zoekt. Men ziet het dier niet dadelijk, want het is bijna even wit als de sneeuw. Aan den langen neus, de puntige ooren en den dikken ruigen staart herkennen wij den onvermoeiden zwerver, den lafhartigen, listigen en schranderen witten wolfuit het westen van Amerika. Als er veel sneeuw ligt, is hij in zijn element; dan loopt hij er zachtjes over heen, en kan zoodoende onverwachts zijn prooi overvallen.Wij willen hem eens volgen en zien, of hij dezen morgen gelukkig is in zijn vangst. Hij gaat langzaam verder, snuift alsof hij zijn prooi al ruikt en draait zich telkens om, om te zien of zijne kameraden hem ook volgen.Daar staat een troepje katoenboomen. De wolf staat even stil, snuffelt naar alle kanten en loopt naar het boschje toe; daar gaat hij zitten en schijnt over iets na te denken. Klaarblijkelijk heeft hij geroken dat er iets tusschen deze boomen te vinden is. Voorzichtig komt hij dichterbij en loopt om het boschje heen, want hoewel hij honger heeft is hij te listig of te voorzichtig om er dadelijk in te gaan. Hij ziet stellig iets, want hij wordt onrustig en zijne haren gaan overeind staan; maar nu gaat hij zitten en begint hard te huilen, zoodat het over de geheele vlakte weergalmt. En nu merken wij ook waarom hij deze bewegingen gemaakt heeft.Terwijl de wolf zijn treurig gehuil laat hooren, zien wij eensklaps een mannelijken wapiti uit het boschje te voorschijn komen. Het edele dier blijft in zijn schuilplaats, maar de gekrulde bovenlip, het knarsen met de tanden en de trotsche houding van den kop bereiden zijn tegenstander geen aangename ontvangst, als hij kennis met den wapiti mocht willen maken. Maar dat schijnt niet de bedoeling van den wolf te zijn, want hij gaat een weinig achteruit en laat onafgebroken zijn gehuil hooren. Dit geeft hem in het eerst niets, de echo alleen herhaalt het, maar na verloop van eenigen tijd wordt zijn gehuil uit de verte beantwoord; hij steekt zijne ooren in de hoogte en hoort nu van alle kanten hetzelfde geluid. Vlug en zachtjes komen eenige gedaanten naar de plaats loopen waar zij het gehuil het eerst gehoord hebben. De wapiti wordt onrustig en doet eenige stappen voorwaarts, alsof hij een aanval wil doen, maar hij bedenkt zich en keert naar zijn schuilhoek terug.De wolven komen schielijk naar het boschje toe, zij loopen er om heen of gaan liggen, en schijnen te peinzen over de beste manier om den wapiti aan te vallen. Op eens hebben zij een besluit genomen, want zij komen allen naar den wapiti toesnellen, die met gebogen kop en verschrikte oogen denaanval afwacht. Maar nog durven zij hem niet aan; zij gaan voor hem staan en knarsen met de tanden. Nu zien wij de list van de wolven; eenigen zijn ongemerkt weggeloopen en komen op hunne achterpooten aanspringen; zij vallen den wapiti van achteren aan en beproeven door het gesmak met hunne kaken het edele dier schrik aan te jagen.De wolven hernieuwen hun aanval en zijn nu stouter dan in ’t begin; de wapiti doet ondertusschen wanhopige stooten met zijne horens. Eindelijk valt een van de wolven hem aan en werpt hem ter aarde; de wapiti vliegt op hem los, doorboort den wolf met zijne horens en werpt hem hoog in de lucht. De andere wolven zijn woedend over het lot van hun metgezel; zij vallen den wapiti allen te gelijk aan, en nu heeft er een hevig en wanhopig gevecht plaats.Aan alle kanten kunnen de wolven den wapiti aanvallen, en daar kan hij zich niet tegen verdedigen; hij breekt door het boschje heen en ontvlucht. De hongerige wolven volgen hem, hun toornig gehuil weerklinkt door de lucht, en zij spannen al hunne krachten in om den wapiti in te halen, die hen allen vooruit blijft en met wanhopige sprongen door de sneeuw ijlt. Zoo gaan zij verder, vervolgers en vervolgde, vele mijlen ver. Kudden schuwe antelopen schrikken op en vluchten pijlsnel; buffels kruipen bij elkander, de stieren staan voorop, met hunne krachtige, harde koppen naar de begeerige wolven gekeerd, terwijl de koeien en kalveren achter hunne dappere beschermers gaan staan. De wolven zijn onvermoeid, en met bloeddorstige oogen en uit den bek hangende tongen achtervolgen zij hun prooi mijlen ver. De wapiti wordt vermoeid, want de sneeuw hindert hem, en door zijne scherpe hoeven breekt de ijskorst die zijn pooten openrijt en wondt. Zijn tong hangt uit zijn bek, zijn ademhaling wordt sneller, en met zijne groote, heldere oogen ziet hij telkens naar zijne bloeddorstige vervolgers om. Maar hij houdt vol, want het is een strijd op leven of dood, en hij begrijpt dat, als hij nu verflauwt, hij spoedig in de macht van zijne vijanden is, die hem oogenblikkelijk aan stukken zullen scheuren. In het eerst dacht hij dat zijn vlugheid voldoende zou zijn om hem van zijne vijanden te verlossen, maar nu hem zijne krachten beginnen te begeven, begrijpt hij dat hij een veilige plaats moet opzoeken. En die gewenschte plaats doet zich als van zelf voor; hij bereikt eenige lage heuvelen en ziet een rivier. Op ditgezicht voelt hij zijne krachten herleven, en hij rent naar den vriendelijken oever. Maar helaas! in plaats van het gewenschte water, ziet hij eene groote uitgestrektheid glinsterend ijs. De wapiti aarzelt een oogenblik, maar zijne vijanden zijn dicht bij hem: nog één minuut en het is te laat. Met de kracht der wanhoop springt hij van den oever en komt neer op het gladde ijs dat onder zijn gewicht breekt. De begeerigste wolven volgen hem en vallen met hem in het water. Een er van wordt door zijne scherpe hoeven gewond, de stroom voert den wolf mede, en hij verdwijnt onder de ijskorst. Een andere wolf keert naar den oever terug, want het koude bad heeft zijn ijver bekoeld; de overigen staan op den oever te huilen en zien hoe de wapiti alle moeite doet om aan het nieuwe gevaar dat hem dreigt te ontkomen. De wapiti breekt het ijs met zijne voorpooten, en duwt de stukken in het opene water. Langzamerhand wordt de afstand van zijne vijanden grooter, en nu is er nog één stuk ijs tusschen hem en zijne redding. Half opgericht plaatst hij er zijne voorpooten op, hij duwt het weg en heeft nu een kanaal gemaakt, waarin hij zwemmen kan. Mooi en dapper gedaan! De wolven staan op den oever te huilen van kwaadaardigheid; zij volgen hem met de oogen, en sommigen wagen zich zelfs op het ijs. Druipnat klimt de wapiti bij den anderen oever op, waar hij een plaatsje zoekt om wat uit te rusten en zijne krachten terug te krijgen;—het dubbele gevaar is voorbij, zijn leven bleef gespaard!

DUBBEL GEVAAR.DUBBEL GEVAAR.DUBBEL GEVAAR.Wat is het koud! De eenzame vlakte is geheel met sneeuw bedekt, en door het heuvelachtige van den grond schijnt het alsof men de golven der zee ziet. De vlakte bezit eene uitgestrektheid van vele mijlen gaans. Het korte, groene gras dat in de lente rijkelijk versierd is met fraaie bloemen, is nu onder de sneeuw verborgen. Het is een schoon gezicht: de sneeuw glinstert in de heldere stralen van de winterzon, die duizendvoudig terug gekaatst worden. Maar hoe schoon zulk een schouwspel ook moge zijn, het sneeuwveld brengt ongemak, lijden en dikwijls den dood over menigen bewoner van de eindelooze vlakten, zoowel door den snerpenden wind en de koude die de beken en rivieren doet bevriezen, als door gebrek aan voedsel, ’t welk onder de sneeuw bedolven is. In zulke tijden ziet men toch enkele dieren op roof uitgaan, in de hoop iets van hunne gading te vinden.Op ginds heuveltje zien wij een groot dier staan; het sluipt zachtjes over het sneeuwveld en ziet rusteloos naar alle kanten rond, alsof het iets zoekt. Men ziet het dier niet dadelijk, want het is bijna even wit als de sneeuw. Aan den langen neus, de puntige ooren en den dikken ruigen staart herkennen wij den onvermoeiden zwerver, den lafhartigen, listigen en schranderen witten wolfuit het westen van Amerika. Als er veel sneeuw ligt, is hij in zijn element; dan loopt hij er zachtjes over heen, en kan zoodoende onverwachts zijn prooi overvallen.Wij willen hem eens volgen en zien, of hij dezen morgen gelukkig is in zijn vangst. Hij gaat langzaam verder, snuift alsof hij zijn prooi al ruikt en draait zich telkens om, om te zien of zijne kameraden hem ook volgen.Daar staat een troepje katoenboomen. De wolf staat even stil, snuffelt naar alle kanten en loopt naar het boschje toe; daar gaat hij zitten en schijnt over iets na te denken. Klaarblijkelijk heeft hij geroken dat er iets tusschen deze boomen te vinden is. Voorzichtig komt hij dichterbij en loopt om het boschje heen, want hoewel hij honger heeft is hij te listig of te voorzichtig om er dadelijk in te gaan. Hij ziet stellig iets, want hij wordt onrustig en zijne haren gaan overeind staan; maar nu gaat hij zitten en begint hard te huilen, zoodat het over de geheele vlakte weergalmt. En nu merken wij ook waarom hij deze bewegingen gemaakt heeft.Terwijl de wolf zijn treurig gehuil laat hooren, zien wij eensklaps een mannelijken wapiti uit het boschje te voorschijn komen. Het edele dier blijft in zijn schuilplaats, maar de gekrulde bovenlip, het knarsen met de tanden en de trotsche houding van den kop bereiden zijn tegenstander geen aangename ontvangst, als hij kennis met den wapiti mocht willen maken. Maar dat schijnt niet de bedoeling van den wolf te zijn, want hij gaat een weinig achteruit en laat onafgebroken zijn gehuil hooren. Dit geeft hem in het eerst niets, de echo alleen herhaalt het, maar na verloop van eenigen tijd wordt zijn gehuil uit de verte beantwoord; hij steekt zijne ooren in de hoogte en hoort nu van alle kanten hetzelfde geluid. Vlug en zachtjes komen eenige gedaanten naar de plaats loopen waar zij het gehuil het eerst gehoord hebben. De wapiti wordt onrustig en doet eenige stappen voorwaarts, alsof hij een aanval wil doen, maar hij bedenkt zich en keert naar zijn schuilhoek terug.De wolven komen schielijk naar het boschje toe, zij loopen er om heen of gaan liggen, en schijnen te peinzen over de beste manier om den wapiti aan te vallen. Op eens hebben zij een besluit genomen, want zij komen allen naar den wapiti toesnellen, die met gebogen kop en verschrikte oogen denaanval afwacht. Maar nog durven zij hem niet aan; zij gaan voor hem staan en knarsen met de tanden. Nu zien wij de list van de wolven; eenigen zijn ongemerkt weggeloopen en komen op hunne achterpooten aanspringen; zij vallen den wapiti van achteren aan en beproeven door het gesmak met hunne kaken het edele dier schrik aan te jagen.De wolven hernieuwen hun aanval en zijn nu stouter dan in ’t begin; de wapiti doet ondertusschen wanhopige stooten met zijne horens. Eindelijk valt een van de wolven hem aan en werpt hem ter aarde; de wapiti vliegt op hem los, doorboort den wolf met zijne horens en werpt hem hoog in de lucht. De andere wolven zijn woedend over het lot van hun metgezel; zij vallen den wapiti allen te gelijk aan, en nu heeft er een hevig en wanhopig gevecht plaats.Aan alle kanten kunnen de wolven den wapiti aanvallen, en daar kan hij zich niet tegen verdedigen; hij breekt door het boschje heen en ontvlucht. De hongerige wolven volgen hem, hun toornig gehuil weerklinkt door de lucht, en zij spannen al hunne krachten in om den wapiti in te halen, die hen allen vooruit blijft en met wanhopige sprongen door de sneeuw ijlt. Zoo gaan zij verder, vervolgers en vervolgde, vele mijlen ver. Kudden schuwe antelopen schrikken op en vluchten pijlsnel; buffels kruipen bij elkander, de stieren staan voorop, met hunne krachtige, harde koppen naar de begeerige wolven gekeerd, terwijl de koeien en kalveren achter hunne dappere beschermers gaan staan. De wolven zijn onvermoeid, en met bloeddorstige oogen en uit den bek hangende tongen achtervolgen zij hun prooi mijlen ver. De wapiti wordt vermoeid, want de sneeuw hindert hem, en door zijne scherpe hoeven breekt de ijskorst die zijn pooten openrijt en wondt. Zijn tong hangt uit zijn bek, zijn ademhaling wordt sneller, en met zijne groote, heldere oogen ziet hij telkens naar zijne bloeddorstige vervolgers om. Maar hij houdt vol, want het is een strijd op leven of dood, en hij begrijpt dat, als hij nu verflauwt, hij spoedig in de macht van zijne vijanden is, die hem oogenblikkelijk aan stukken zullen scheuren. In het eerst dacht hij dat zijn vlugheid voldoende zou zijn om hem van zijne vijanden te verlossen, maar nu hem zijne krachten beginnen te begeven, begrijpt hij dat hij een veilige plaats moet opzoeken. En die gewenschte plaats doet zich als van zelf voor; hij bereikt eenige lage heuvelen en ziet een rivier. Op ditgezicht voelt hij zijne krachten herleven, en hij rent naar den vriendelijken oever. Maar helaas! in plaats van het gewenschte water, ziet hij eene groote uitgestrektheid glinsterend ijs. De wapiti aarzelt een oogenblik, maar zijne vijanden zijn dicht bij hem: nog één minuut en het is te laat. Met de kracht der wanhoop springt hij van den oever en komt neer op het gladde ijs dat onder zijn gewicht breekt. De begeerigste wolven volgen hem en vallen met hem in het water. Een er van wordt door zijne scherpe hoeven gewond, de stroom voert den wolf mede, en hij verdwijnt onder de ijskorst. Een andere wolf keert naar den oever terug, want het koude bad heeft zijn ijver bekoeld; de overigen staan op den oever te huilen en zien hoe de wapiti alle moeite doet om aan het nieuwe gevaar dat hem dreigt te ontkomen. De wapiti breekt het ijs met zijne voorpooten, en duwt de stukken in het opene water. Langzamerhand wordt de afstand van zijne vijanden grooter, en nu is er nog één stuk ijs tusschen hem en zijne redding. Half opgericht plaatst hij er zijne voorpooten op, hij duwt het weg en heeft nu een kanaal gemaakt, waarin hij zwemmen kan. Mooi en dapper gedaan! De wolven staan op den oever te huilen van kwaadaardigheid; zij volgen hem met de oogen, en sommigen wagen zich zelfs op het ijs. Druipnat klimt de wapiti bij den anderen oever op, waar hij een plaatsje zoekt om wat uit te rusten en zijne krachten terug te krijgen;—het dubbele gevaar is voorbij, zijn leven bleef gespaard!

DUBBEL GEVAAR.

DUBBEL GEVAAR.DUBBEL GEVAAR.Wat is het koud! De eenzame vlakte is geheel met sneeuw bedekt, en door het heuvelachtige van den grond schijnt het alsof men de golven der zee ziet. De vlakte bezit eene uitgestrektheid van vele mijlen gaans. Het korte, groene gras dat in de lente rijkelijk versierd is met fraaie bloemen, is nu onder de sneeuw verborgen. Het is een schoon gezicht: de sneeuw glinstert in de heldere stralen van de winterzon, die duizendvoudig terug gekaatst worden. Maar hoe schoon zulk een schouwspel ook moge zijn, het sneeuwveld brengt ongemak, lijden en dikwijls den dood over menigen bewoner van de eindelooze vlakten, zoowel door den snerpenden wind en de koude die de beken en rivieren doet bevriezen, als door gebrek aan voedsel, ’t welk onder de sneeuw bedolven is. In zulke tijden ziet men toch enkele dieren op roof uitgaan, in de hoop iets van hunne gading te vinden.Op ginds heuveltje zien wij een groot dier staan; het sluipt zachtjes over het sneeuwveld en ziet rusteloos naar alle kanten rond, alsof het iets zoekt. Men ziet het dier niet dadelijk, want het is bijna even wit als de sneeuw. Aan den langen neus, de puntige ooren en den dikken ruigen staart herkennen wij den onvermoeiden zwerver, den lafhartigen, listigen en schranderen witten wolfuit het westen van Amerika. Als er veel sneeuw ligt, is hij in zijn element; dan loopt hij er zachtjes over heen, en kan zoodoende onverwachts zijn prooi overvallen.Wij willen hem eens volgen en zien, of hij dezen morgen gelukkig is in zijn vangst. Hij gaat langzaam verder, snuift alsof hij zijn prooi al ruikt en draait zich telkens om, om te zien of zijne kameraden hem ook volgen.Daar staat een troepje katoenboomen. De wolf staat even stil, snuffelt naar alle kanten en loopt naar het boschje toe; daar gaat hij zitten en schijnt over iets na te denken. Klaarblijkelijk heeft hij geroken dat er iets tusschen deze boomen te vinden is. Voorzichtig komt hij dichterbij en loopt om het boschje heen, want hoewel hij honger heeft is hij te listig of te voorzichtig om er dadelijk in te gaan. Hij ziet stellig iets, want hij wordt onrustig en zijne haren gaan overeind staan; maar nu gaat hij zitten en begint hard te huilen, zoodat het over de geheele vlakte weergalmt. En nu merken wij ook waarom hij deze bewegingen gemaakt heeft.Terwijl de wolf zijn treurig gehuil laat hooren, zien wij eensklaps een mannelijken wapiti uit het boschje te voorschijn komen. Het edele dier blijft in zijn schuilplaats, maar de gekrulde bovenlip, het knarsen met de tanden en de trotsche houding van den kop bereiden zijn tegenstander geen aangename ontvangst, als hij kennis met den wapiti mocht willen maken. Maar dat schijnt niet de bedoeling van den wolf te zijn, want hij gaat een weinig achteruit en laat onafgebroken zijn gehuil hooren. Dit geeft hem in het eerst niets, de echo alleen herhaalt het, maar na verloop van eenigen tijd wordt zijn gehuil uit de verte beantwoord; hij steekt zijne ooren in de hoogte en hoort nu van alle kanten hetzelfde geluid. Vlug en zachtjes komen eenige gedaanten naar de plaats loopen waar zij het gehuil het eerst gehoord hebben. De wapiti wordt onrustig en doet eenige stappen voorwaarts, alsof hij een aanval wil doen, maar hij bedenkt zich en keert naar zijn schuilhoek terug.De wolven komen schielijk naar het boschje toe, zij loopen er om heen of gaan liggen, en schijnen te peinzen over de beste manier om den wapiti aan te vallen. Op eens hebben zij een besluit genomen, want zij komen allen naar den wapiti toesnellen, die met gebogen kop en verschrikte oogen denaanval afwacht. Maar nog durven zij hem niet aan; zij gaan voor hem staan en knarsen met de tanden. Nu zien wij de list van de wolven; eenigen zijn ongemerkt weggeloopen en komen op hunne achterpooten aanspringen; zij vallen den wapiti van achteren aan en beproeven door het gesmak met hunne kaken het edele dier schrik aan te jagen.De wolven hernieuwen hun aanval en zijn nu stouter dan in ’t begin; de wapiti doet ondertusschen wanhopige stooten met zijne horens. Eindelijk valt een van de wolven hem aan en werpt hem ter aarde; de wapiti vliegt op hem los, doorboort den wolf met zijne horens en werpt hem hoog in de lucht. De andere wolven zijn woedend over het lot van hun metgezel; zij vallen den wapiti allen te gelijk aan, en nu heeft er een hevig en wanhopig gevecht plaats.Aan alle kanten kunnen de wolven den wapiti aanvallen, en daar kan hij zich niet tegen verdedigen; hij breekt door het boschje heen en ontvlucht. De hongerige wolven volgen hem, hun toornig gehuil weerklinkt door de lucht, en zij spannen al hunne krachten in om den wapiti in te halen, die hen allen vooruit blijft en met wanhopige sprongen door de sneeuw ijlt. Zoo gaan zij verder, vervolgers en vervolgde, vele mijlen ver. Kudden schuwe antelopen schrikken op en vluchten pijlsnel; buffels kruipen bij elkander, de stieren staan voorop, met hunne krachtige, harde koppen naar de begeerige wolven gekeerd, terwijl de koeien en kalveren achter hunne dappere beschermers gaan staan. De wolven zijn onvermoeid, en met bloeddorstige oogen en uit den bek hangende tongen achtervolgen zij hun prooi mijlen ver. De wapiti wordt vermoeid, want de sneeuw hindert hem, en door zijne scherpe hoeven breekt de ijskorst die zijn pooten openrijt en wondt. Zijn tong hangt uit zijn bek, zijn ademhaling wordt sneller, en met zijne groote, heldere oogen ziet hij telkens naar zijne bloeddorstige vervolgers om. Maar hij houdt vol, want het is een strijd op leven of dood, en hij begrijpt dat, als hij nu verflauwt, hij spoedig in de macht van zijne vijanden is, die hem oogenblikkelijk aan stukken zullen scheuren. In het eerst dacht hij dat zijn vlugheid voldoende zou zijn om hem van zijne vijanden te verlossen, maar nu hem zijne krachten beginnen te begeven, begrijpt hij dat hij een veilige plaats moet opzoeken. En die gewenschte plaats doet zich als van zelf voor; hij bereikt eenige lage heuvelen en ziet een rivier. Op ditgezicht voelt hij zijne krachten herleven, en hij rent naar den vriendelijken oever. Maar helaas! in plaats van het gewenschte water, ziet hij eene groote uitgestrektheid glinsterend ijs. De wapiti aarzelt een oogenblik, maar zijne vijanden zijn dicht bij hem: nog één minuut en het is te laat. Met de kracht der wanhoop springt hij van den oever en komt neer op het gladde ijs dat onder zijn gewicht breekt. De begeerigste wolven volgen hem en vallen met hem in het water. Een er van wordt door zijne scherpe hoeven gewond, de stroom voert den wolf mede, en hij verdwijnt onder de ijskorst. Een andere wolf keert naar den oever terug, want het koude bad heeft zijn ijver bekoeld; de overigen staan op den oever te huilen en zien hoe de wapiti alle moeite doet om aan het nieuwe gevaar dat hem dreigt te ontkomen. De wapiti breekt het ijs met zijne voorpooten, en duwt de stukken in het opene water. Langzamerhand wordt de afstand van zijne vijanden grooter, en nu is er nog één stuk ijs tusschen hem en zijne redding. Half opgericht plaatst hij er zijne voorpooten op, hij duwt het weg en heeft nu een kanaal gemaakt, waarin hij zwemmen kan. Mooi en dapper gedaan! De wolven staan op den oever te huilen van kwaadaardigheid; zij volgen hem met de oogen, en sommigen wagen zich zelfs op het ijs. Druipnat klimt de wapiti bij den anderen oever op, waar hij een plaatsje zoekt om wat uit te rusten en zijne krachten terug te krijgen;—het dubbele gevaar is voorbij, zijn leven bleef gespaard!

DUBBEL GEVAAR.DUBBEL GEVAAR.

DUBBEL GEVAAR.

Wat is het koud! De eenzame vlakte is geheel met sneeuw bedekt, en door het heuvelachtige van den grond schijnt het alsof men de golven der zee ziet. De vlakte bezit eene uitgestrektheid van vele mijlen gaans. Het korte, groene gras dat in de lente rijkelijk versierd is met fraaie bloemen, is nu onder de sneeuw verborgen. Het is een schoon gezicht: de sneeuw glinstert in de heldere stralen van de winterzon, die duizendvoudig terug gekaatst worden. Maar hoe schoon zulk een schouwspel ook moge zijn, het sneeuwveld brengt ongemak, lijden en dikwijls den dood over menigen bewoner van de eindelooze vlakten, zoowel door den snerpenden wind en de koude die de beken en rivieren doet bevriezen, als door gebrek aan voedsel, ’t welk onder de sneeuw bedolven is. In zulke tijden ziet men toch enkele dieren op roof uitgaan, in de hoop iets van hunne gading te vinden.

Op ginds heuveltje zien wij een groot dier staan; het sluipt zachtjes over het sneeuwveld en ziet rusteloos naar alle kanten rond, alsof het iets zoekt. Men ziet het dier niet dadelijk, want het is bijna even wit als de sneeuw. Aan den langen neus, de puntige ooren en den dikken ruigen staart herkennen wij den onvermoeiden zwerver, den lafhartigen, listigen en schranderen witten wolfuit het westen van Amerika. Als er veel sneeuw ligt, is hij in zijn element; dan loopt hij er zachtjes over heen, en kan zoodoende onverwachts zijn prooi overvallen.

Wij willen hem eens volgen en zien, of hij dezen morgen gelukkig is in zijn vangst. Hij gaat langzaam verder, snuift alsof hij zijn prooi al ruikt en draait zich telkens om, om te zien of zijne kameraden hem ook volgen.

Daar staat een troepje katoenboomen. De wolf staat even stil, snuffelt naar alle kanten en loopt naar het boschje toe; daar gaat hij zitten en schijnt over iets na te denken. Klaarblijkelijk heeft hij geroken dat er iets tusschen deze boomen te vinden is. Voorzichtig komt hij dichterbij en loopt om het boschje heen, want hoewel hij honger heeft is hij te listig of te voorzichtig om er dadelijk in te gaan. Hij ziet stellig iets, want hij wordt onrustig en zijne haren gaan overeind staan; maar nu gaat hij zitten en begint hard te huilen, zoodat het over de geheele vlakte weergalmt. En nu merken wij ook waarom hij deze bewegingen gemaakt heeft.

Terwijl de wolf zijn treurig gehuil laat hooren, zien wij eensklaps een mannelijken wapiti uit het boschje te voorschijn komen. Het edele dier blijft in zijn schuilplaats, maar de gekrulde bovenlip, het knarsen met de tanden en de trotsche houding van den kop bereiden zijn tegenstander geen aangename ontvangst, als hij kennis met den wapiti mocht willen maken. Maar dat schijnt niet de bedoeling van den wolf te zijn, want hij gaat een weinig achteruit en laat onafgebroken zijn gehuil hooren. Dit geeft hem in het eerst niets, de echo alleen herhaalt het, maar na verloop van eenigen tijd wordt zijn gehuil uit de verte beantwoord; hij steekt zijne ooren in de hoogte en hoort nu van alle kanten hetzelfde geluid. Vlug en zachtjes komen eenige gedaanten naar de plaats loopen waar zij het gehuil het eerst gehoord hebben. De wapiti wordt onrustig en doet eenige stappen voorwaarts, alsof hij een aanval wil doen, maar hij bedenkt zich en keert naar zijn schuilhoek terug.

De wolven komen schielijk naar het boschje toe, zij loopen er om heen of gaan liggen, en schijnen te peinzen over de beste manier om den wapiti aan te vallen. Op eens hebben zij een besluit genomen, want zij komen allen naar den wapiti toesnellen, die met gebogen kop en verschrikte oogen denaanval afwacht. Maar nog durven zij hem niet aan; zij gaan voor hem staan en knarsen met de tanden. Nu zien wij de list van de wolven; eenigen zijn ongemerkt weggeloopen en komen op hunne achterpooten aanspringen; zij vallen den wapiti van achteren aan en beproeven door het gesmak met hunne kaken het edele dier schrik aan te jagen.

De wolven hernieuwen hun aanval en zijn nu stouter dan in ’t begin; de wapiti doet ondertusschen wanhopige stooten met zijne horens. Eindelijk valt een van de wolven hem aan en werpt hem ter aarde; de wapiti vliegt op hem los, doorboort den wolf met zijne horens en werpt hem hoog in de lucht. De andere wolven zijn woedend over het lot van hun metgezel; zij vallen den wapiti allen te gelijk aan, en nu heeft er een hevig en wanhopig gevecht plaats.

Aan alle kanten kunnen de wolven den wapiti aanvallen, en daar kan hij zich niet tegen verdedigen; hij breekt door het boschje heen en ontvlucht. De hongerige wolven volgen hem, hun toornig gehuil weerklinkt door de lucht, en zij spannen al hunne krachten in om den wapiti in te halen, die hen allen vooruit blijft en met wanhopige sprongen door de sneeuw ijlt. Zoo gaan zij verder, vervolgers en vervolgde, vele mijlen ver. Kudden schuwe antelopen schrikken op en vluchten pijlsnel; buffels kruipen bij elkander, de stieren staan voorop, met hunne krachtige, harde koppen naar de begeerige wolven gekeerd, terwijl de koeien en kalveren achter hunne dappere beschermers gaan staan. De wolven zijn onvermoeid, en met bloeddorstige oogen en uit den bek hangende tongen achtervolgen zij hun prooi mijlen ver. De wapiti wordt vermoeid, want de sneeuw hindert hem, en door zijne scherpe hoeven breekt de ijskorst die zijn pooten openrijt en wondt. Zijn tong hangt uit zijn bek, zijn ademhaling wordt sneller, en met zijne groote, heldere oogen ziet hij telkens naar zijne bloeddorstige vervolgers om. Maar hij houdt vol, want het is een strijd op leven of dood, en hij begrijpt dat, als hij nu verflauwt, hij spoedig in de macht van zijne vijanden is, die hem oogenblikkelijk aan stukken zullen scheuren. In het eerst dacht hij dat zijn vlugheid voldoende zou zijn om hem van zijne vijanden te verlossen, maar nu hem zijne krachten beginnen te begeven, begrijpt hij dat hij een veilige plaats moet opzoeken. En die gewenschte plaats doet zich als van zelf voor; hij bereikt eenige lage heuvelen en ziet een rivier. Op ditgezicht voelt hij zijne krachten herleven, en hij rent naar den vriendelijken oever. Maar helaas! in plaats van het gewenschte water, ziet hij eene groote uitgestrektheid glinsterend ijs. De wapiti aarzelt een oogenblik, maar zijne vijanden zijn dicht bij hem: nog één minuut en het is te laat. Met de kracht der wanhoop springt hij van den oever en komt neer op het gladde ijs dat onder zijn gewicht breekt. De begeerigste wolven volgen hem en vallen met hem in het water. Een er van wordt door zijne scherpe hoeven gewond, de stroom voert den wolf mede, en hij verdwijnt onder de ijskorst. Een andere wolf keert naar den oever terug, want het koude bad heeft zijn ijver bekoeld; de overigen staan op den oever te huilen en zien hoe de wapiti alle moeite doet om aan het nieuwe gevaar dat hem dreigt te ontkomen. De wapiti breekt het ijs met zijne voorpooten, en duwt de stukken in het opene water. Langzamerhand wordt de afstand van zijne vijanden grooter, en nu is er nog één stuk ijs tusschen hem en zijne redding. Half opgericht plaatst hij er zijne voorpooten op, hij duwt het weg en heeft nu een kanaal gemaakt, waarin hij zwemmen kan. Mooi en dapper gedaan! De wolven staan op den oever te huilen van kwaadaardigheid; zij volgen hem met de oogen, en sommigen wagen zich zelfs op het ijs. Druipnat klimt de wapiti bij den anderen oever op, waar hij een plaatsje zoekt om wat uit te rusten en zijne krachten terug te krijgen;—het dubbele gevaar is voorbij, zijn leven bleef gespaard!


Back to IndexNext