DE SNEEUWVAL.

DE SNEEUWVAL.DE SNEEUWVAL.DE SNEEUWVAL.In landstreken waar hooge bergen zijn, welker toppen met ijs en sneeuw zijn bedekt, doet zich een natuurverschijnsel voor, ’t welk men sneeuwval of lawine noemt. Zulke lawinen ontstaan doordien het bergijs soms in brokken en met sneeuw vermengd van de hooge toppen naar beneden valt. In de Boven-Alpen bijvoorbeeld vallen elken dag groote hoeveelheden sneeuw en stukken ijs van de steile hellingen en kammen met een donderend geraas naar beneden. Zulke lawinen worden gedeeltelijk veroorzaakt door de warmte der zonnestralen, gedeeltelijk door de gedurige beweging van het bergijs. Gewoonlijk vallen zij op kale rotsen en zijn dus niet altijd gevaarlijk of schadelijk. Ook vallen de lawinen veelal op bepaalde plaatsen, en als die plaatsen bekend en door de omringende rotsen binnen eene enge ruimte beperkt zijn, kan men er somtijds zeer dicht bijstaan en het vallen van een lawine zonder levensgevaar bijwonen. F. Galton verhaalde eenige jaren geleden in het Alpen-dagblad, dat dit het geval is met de lawinen die aan de noordelijke zijde van den Jungfrau vallen. Hij verhaalt dat de lawine, welke juist toen hij daarbij tegenwoordig was neerstortte, haar komst aankondigde door een verschrikkelijk geraas en een dikke wolk stofsneeuw die ver boven zijn hoofd opstoof. “Ik wist niet wat er gebeurenzou, en liep weg zoo hard ik kon, totdat ik gerust gesteld werd door te zien dat de lawine haar gewonen weg volgde. Ik keerde dus naar mijn vorige standplaats aan den rand der kloof terug, om dat treffende verschijnsel bij te wonen. Het vallen van de sneeuwmassa’s en ijsbrokken in de diepte der kloof en het geraas, daardoor te weeg gebracht, waren verschrikkelijk.”De zoogenaamde grond- en stoflawinen richten veel grooter verwoestingen aan dan de bovengenoemde ijs- of sneeuwlawinen, want zij vallen bijna altijd op bewoonde streken, en verpletteren duizende boomen, gebouwen en zelfs geheele dorpen in hun val. Het ontstaan der sneeuwvallen is niet zoo van het toeval afhankelijk als wij, menschen uit de vlakte, ons dat verbeelden, want op vele plaatsen heerscht daarin zekere regelmatigheid. Natuurlijk dragen daartoe de helling der rotsmuren en de rijkdom aan sneeuw van het jaargetijde het meeste bij. Daarom let men daarop bij het bouwen van woningen op de bergen, en worden zulke onveilige plaatsen vermeden. De Alpenbewoner ziet niet zelden het aanstaande nedervallen of losbreken van een sneeuwval vooruit. Dikwijls keert hij op een verren tocht, dicht bij zijn doel, om en maakt liever een omweg, wetende dat zijne voetstappen den sneeuwval aan zijne zijde kunnen doen nederstorten.Dit geldt vooral van de zoogenaamde stuifsneeuwvallen, die voor de gevaarlijksten doorgaan. Zij vertoonen zich vooral bij hevige koude, als de wind bij aanhoudend sneeuwen groote sneeuwhoopen tegen steil afloopende rotswanden aangewaaid heeft. Men noemt ze daarom ook wind- of slagsneeuwvallen, daar zij van een vreeselijke luchtdrukking vergezeld gaan, die alleen reeds in staat is om boomen en hutten omver te werpen. Daar hun nederstorten niets anders is als het afglijden van groote sneeuwmassa’s, heeft men op niet al te gevaarlijke plaatsen met goed gevolg aan den ondersten rand van zulke glijplaatsen of glippen hooge dammen van steenen opgericht, die tot beschutting dienen van het daar beneden liggende dal.De wilde dieren die in de bergen leven en aan de gevaren die hen dreigen gewoon zijn, worden toch somtijds door deze lawinen overvallen en er onder bedolven. Niettegenstaande hare vlugheid komt de gems er even goed bij om ’t leven als de minder vlugge marmotten, en in de lente vindt men degeraamten der slachtoffers dikwijls in de sneeuw terug. Ook heeft men doode gemzen bij boomen gevonden, onder welks takken zij geschuild hadden. De takken, die door de zwaarte van de sneeuw naar den grond gebogen waren, hadden haar als het ware in een kooi opgesloten en verhinderd te vluchten. Zulke gevallen zijn echter zeldzaam, ofschoon de gemzen in den winter dikwijls onder denneboomen schuilen.Sommige vogels, zooals het korhoen en het hazelhoen, komen ook dikwijls in de sneeuw om. Als de sneeuw los is, dringen zij er in, om zich tegen de koude of voor een of anderen vijand te beschermen, en als zij ’s avonds in de sneeuw kruipen, blijven zij er tot den volgenden morgen in. Als het nu in den nacht hard begint te vriezen, vormt zich een harde korst aan de oppervlakte; de vogels kunnen daar niet doorheen komen en sterven van honger.Behalve vogels en gemzen worden soms ook grootere dieren door de sneeuw overvallen; maar, daar zij geen vreemdelingen op de bergen zijn, worden zij slechts overvallen door kleine lawinen of sneeuwwolken, die hen wel voor eenige oogenblikken bedekken maar niet dooden. Zulk eene gebeurtenis wordt op de nevensgaande plaat afgebeeld.Eenige herten loopen langzaam over een bergpas in de Schotsche Hooglanden en zoeken een goeden weigrond. Zij vermoeden geen gevaar, en de gehoornde leider van het troepje loopt voorzichtig met gebogen kop vooruit en denkt aan niets als aan zijn voedsel. De schuwe hinden steken telkens haar bevalligen kop in de hoogte, spitsen de ooren en snuiven den frisschen bergwind op, om te ruiken of er ook gevaar in de nabijheid is.Zoo gaan de dieren verder, ondanks hun scherp gezicht en scherpen reuk toch niet in staat het gevaar waaraan zij bloot staan te voorzien. Op eenigen afstand, boven het enge, kronkelende pad ’t welk zij volgen, verheft zich een groote klip, in een smetteloos wit gewaad gehuld. Zij staat daar zeer onschuldig, en geeft niet de minste reden om te vermoeden dat zij zich weldra van de rots zal losmaken. Terwijl de dieren naderen, vallen er reeds eenige sneeuwklompen naar beneden; de bok staat stil, beweegt zijn kop, snuift door de neusgaten, en de hinden kruipen schuw achter hem weg. Maar nu wordt alles weder stil, en de dieren vervolgen hun weg. Onder de witte klip gekomen, laat zich eenonbepaald, geheimzinnig, dreunend geluid hooren, en de geheele massa valt eensklaps met een donderend geraas naar beneden. De ongelukkige dieren worden in een dichte wolk van sneeuw gehuld. Zij doen wanhopige sprongen om zich te redden, en trachten zich met hunne hoeven een weg door de sneeuw te banen. Eindelijk gelukt hun dit. Verheugd zien zij om zich heen, en nu de zon hen weer beschijnt, springen zij, gelukkig aan den sneeuwval ontkomen, vroolijk verder.

DE SNEEUWVAL.DE SNEEUWVAL.DE SNEEUWVAL.In landstreken waar hooge bergen zijn, welker toppen met ijs en sneeuw zijn bedekt, doet zich een natuurverschijnsel voor, ’t welk men sneeuwval of lawine noemt. Zulke lawinen ontstaan doordien het bergijs soms in brokken en met sneeuw vermengd van de hooge toppen naar beneden valt. In de Boven-Alpen bijvoorbeeld vallen elken dag groote hoeveelheden sneeuw en stukken ijs van de steile hellingen en kammen met een donderend geraas naar beneden. Zulke lawinen worden gedeeltelijk veroorzaakt door de warmte der zonnestralen, gedeeltelijk door de gedurige beweging van het bergijs. Gewoonlijk vallen zij op kale rotsen en zijn dus niet altijd gevaarlijk of schadelijk. Ook vallen de lawinen veelal op bepaalde plaatsen, en als die plaatsen bekend en door de omringende rotsen binnen eene enge ruimte beperkt zijn, kan men er somtijds zeer dicht bijstaan en het vallen van een lawine zonder levensgevaar bijwonen. F. Galton verhaalde eenige jaren geleden in het Alpen-dagblad, dat dit het geval is met de lawinen die aan de noordelijke zijde van den Jungfrau vallen. Hij verhaalt dat de lawine, welke juist toen hij daarbij tegenwoordig was neerstortte, haar komst aankondigde door een verschrikkelijk geraas en een dikke wolk stofsneeuw die ver boven zijn hoofd opstoof. “Ik wist niet wat er gebeurenzou, en liep weg zoo hard ik kon, totdat ik gerust gesteld werd door te zien dat de lawine haar gewonen weg volgde. Ik keerde dus naar mijn vorige standplaats aan den rand der kloof terug, om dat treffende verschijnsel bij te wonen. Het vallen van de sneeuwmassa’s en ijsbrokken in de diepte der kloof en het geraas, daardoor te weeg gebracht, waren verschrikkelijk.”De zoogenaamde grond- en stoflawinen richten veel grooter verwoestingen aan dan de bovengenoemde ijs- of sneeuwlawinen, want zij vallen bijna altijd op bewoonde streken, en verpletteren duizende boomen, gebouwen en zelfs geheele dorpen in hun val. Het ontstaan der sneeuwvallen is niet zoo van het toeval afhankelijk als wij, menschen uit de vlakte, ons dat verbeelden, want op vele plaatsen heerscht daarin zekere regelmatigheid. Natuurlijk dragen daartoe de helling der rotsmuren en de rijkdom aan sneeuw van het jaargetijde het meeste bij. Daarom let men daarop bij het bouwen van woningen op de bergen, en worden zulke onveilige plaatsen vermeden. De Alpenbewoner ziet niet zelden het aanstaande nedervallen of losbreken van een sneeuwval vooruit. Dikwijls keert hij op een verren tocht, dicht bij zijn doel, om en maakt liever een omweg, wetende dat zijne voetstappen den sneeuwval aan zijne zijde kunnen doen nederstorten.Dit geldt vooral van de zoogenaamde stuifsneeuwvallen, die voor de gevaarlijksten doorgaan. Zij vertoonen zich vooral bij hevige koude, als de wind bij aanhoudend sneeuwen groote sneeuwhoopen tegen steil afloopende rotswanden aangewaaid heeft. Men noemt ze daarom ook wind- of slagsneeuwvallen, daar zij van een vreeselijke luchtdrukking vergezeld gaan, die alleen reeds in staat is om boomen en hutten omver te werpen. Daar hun nederstorten niets anders is als het afglijden van groote sneeuwmassa’s, heeft men op niet al te gevaarlijke plaatsen met goed gevolg aan den ondersten rand van zulke glijplaatsen of glippen hooge dammen van steenen opgericht, die tot beschutting dienen van het daar beneden liggende dal.De wilde dieren die in de bergen leven en aan de gevaren die hen dreigen gewoon zijn, worden toch somtijds door deze lawinen overvallen en er onder bedolven. Niettegenstaande hare vlugheid komt de gems er even goed bij om ’t leven als de minder vlugge marmotten, en in de lente vindt men degeraamten der slachtoffers dikwijls in de sneeuw terug. Ook heeft men doode gemzen bij boomen gevonden, onder welks takken zij geschuild hadden. De takken, die door de zwaarte van de sneeuw naar den grond gebogen waren, hadden haar als het ware in een kooi opgesloten en verhinderd te vluchten. Zulke gevallen zijn echter zeldzaam, ofschoon de gemzen in den winter dikwijls onder denneboomen schuilen.Sommige vogels, zooals het korhoen en het hazelhoen, komen ook dikwijls in de sneeuw om. Als de sneeuw los is, dringen zij er in, om zich tegen de koude of voor een of anderen vijand te beschermen, en als zij ’s avonds in de sneeuw kruipen, blijven zij er tot den volgenden morgen in. Als het nu in den nacht hard begint te vriezen, vormt zich een harde korst aan de oppervlakte; de vogels kunnen daar niet doorheen komen en sterven van honger.Behalve vogels en gemzen worden soms ook grootere dieren door de sneeuw overvallen; maar, daar zij geen vreemdelingen op de bergen zijn, worden zij slechts overvallen door kleine lawinen of sneeuwwolken, die hen wel voor eenige oogenblikken bedekken maar niet dooden. Zulk eene gebeurtenis wordt op de nevensgaande plaat afgebeeld.Eenige herten loopen langzaam over een bergpas in de Schotsche Hooglanden en zoeken een goeden weigrond. Zij vermoeden geen gevaar, en de gehoornde leider van het troepje loopt voorzichtig met gebogen kop vooruit en denkt aan niets als aan zijn voedsel. De schuwe hinden steken telkens haar bevalligen kop in de hoogte, spitsen de ooren en snuiven den frisschen bergwind op, om te ruiken of er ook gevaar in de nabijheid is.Zoo gaan de dieren verder, ondanks hun scherp gezicht en scherpen reuk toch niet in staat het gevaar waaraan zij bloot staan te voorzien. Op eenigen afstand, boven het enge, kronkelende pad ’t welk zij volgen, verheft zich een groote klip, in een smetteloos wit gewaad gehuld. Zij staat daar zeer onschuldig, en geeft niet de minste reden om te vermoeden dat zij zich weldra van de rots zal losmaken. Terwijl de dieren naderen, vallen er reeds eenige sneeuwklompen naar beneden; de bok staat stil, beweegt zijn kop, snuift door de neusgaten, en de hinden kruipen schuw achter hem weg. Maar nu wordt alles weder stil, en de dieren vervolgen hun weg. Onder de witte klip gekomen, laat zich eenonbepaald, geheimzinnig, dreunend geluid hooren, en de geheele massa valt eensklaps met een donderend geraas naar beneden. De ongelukkige dieren worden in een dichte wolk van sneeuw gehuld. Zij doen wanhopige sprongen om zich te redden, en trachten zich met hunne hoeven een weg door de sneeuw te banen. Eindelijk gelukt hun dit. Verheugd zien zij om zich heen, en nu de zon hen weer beschijnt, springen zij, gelukkig aan den sneeuwval ontkomen, vroolijk verder.

DE SNEEUWVAL.

DE SNEEUWVAL.DE SNEEUWVAL.In landstreken waar hooge bergen zijn, welker toppen met ijs en sneeuw zijn bedekt, doet zich een natuurverschijnsel voor, ’t welk men sneeuwval of lawine noemt. Zulke lawinen ontstaan doordien het bergijs soms in brokken en met sneeuw vermengd van de hooge toppen naar beneden valt. In de Boven-Alpen bijvoorbeeld vallen elken dag groote hoeveelheden sneeuw en stukken ijs van de steile hellingen en kammen met een donderend geraas naar beneden. Zulke lawinen worden gedeeltelijk veroorzaakt door de warmte der zonnestralen, gedeeltelijk door de gedurige beweging van het bergijs. Gewoonlijk vallen zij op kale rotsen en zijn dus niet altijd gevaarlijk of schadelijk. Ook vallen de lawinen veelal op bepaalde plaatsen, en als die plaatsen bekend en door de omringende rotsen binnen eene enge ruimte beperkt zijn, kan men er somtijds zeer dicht bijstaan en het vallen van een lawine zonder levensgevaar bijwonen. F. Galton verhaalde eenige jaren geleden in het Alpen-dagblad, dat dit het geval is met de lawinen die aan de noordelijke zijde van den Jungfrau vallen. Hij verhaalt dat de lawine, welke juist toen hij daarbij tegenwoordig was neerstortte, haar komst aankondigde door een verschrikkelijk geraas en een dikke wolk stofsneeuw die ver boven zijn hoofd opstoof. “Ik wist niet wat er gebeurenzou, en liep weg zoo hard ik kon, totdat ik gerust gesteld werd door te zien dat de lawine haar gewonen weg volgde. Ik keerde dus naar mijn vorige standplaats aan den rand der kloof terug, om dat treffende verschijnsel bij te wonen. Het vallen van de sneeuwmassa’s en ijsbrokken in de diepte der kloof en het geraas, daardoor te weeg gebracht, waren verschrikkelijk.”De zoogenaamde grond- en stoflawinen richten veel grooter verwoestingen aan dan de bovengenoemde ijs- of sneeuwlawinen, want zij vallen bijna altijd op bewoonde streken, en verpletteren duizende boomen, gebouwen en zelfs geheele dorpen in hun val. Het ontstaan der sneeuwvallen is niet zoo van het toeval afhankelijk als wij, menschen uit de vlakte, ons dat verbeelden, want op vele plaatsen heerscht daarin zekere regelmatigheid. Natuurlijk dragen daartoe de helling der rotsmuren en de rijkdom aan sneeuw van het jaargetijde het meeste bij. Daarom let men daarop bij het bouwen van woningen op de bergen, en worden zulke onveilige plaatsen vermeden. De Alpenbewoner ziet niet zelden het aanstaande nedervallen of losbreken van een sneeuwval vooruit. Dikwijls keert hij op een verren tocht, dicht bij zijn doel, om en maakt liever een omweg, wetende dat zijne voetstappen den sneeuwval aan zijne zijde kunnen doen nederstorten.Dit geldt vooral van de zoogenaamde stuifsneeuwvallen, die voor de gevaarlijksten doorgaan. Zij vertoonen zich vooral bij hevige koude, als de wind bij aanhoudend sneeuwen groote sneeuwhoopen tegen steil afloopende rotswanden aangewaaid heeft. Men noemt ze daarom ook wind- of slagsneeuwvallen, daar zij van een vreeselijke luchtdrukking vergezeld gaan, die alleen reeds in staat is om boomen en hutten omver te werpen. Daar hun nederstorten niets anders is als het afglijden van groote sneeuwmassa’s, heeft men op niet al te gevaarlijke plaatsen met goed gevolg aan den ondersten rand van zulke glijplaatsen of glippen hooge dammen van steenen opgericht, die tot beschutting dienen van het daar beneden liggende dal.De wilde dieren die in de bergen leven en aan de gevaren die hen dreigen gewoon zijn, worden toch somtijds door deze lawinen overvallen en er onder bedolven. Niettegenstaande hare vlugheid komt de gems er even goed bij om ’t leven als de minder vlugge marmotten, en in de lente vindt men degeraamten der slachtoffers dikwijls in de sneeuw terug. Ook heeft men doode gemzen bij boomen gevonden, onder welks takken zij geschuild hadden. De takken, die door de zwaarte van de sneeuw naar den grond gebogen waren, hadden haar als het ware in een kooi opgesloten en verhinderd te vluchten. Zulke gevallen zijn echter zeldzaam, ofschoon de gemzen in den winter dikwijls onder denneboomen schuilen.Sommige vogels, zooals het korhoen en het hazelhoen, komen ook dikwijls in de sneeuw om. Als de sneeuw los is, dringen zij er in, om zich tegen de koude of voor een of anderen vijand te beschermen, en als zij ’s avonds in de sneeuw kruipen, blijven zij er tot den volgenden morgen in. Als het nu in den nacht hard begint te vriezen, vormt zich een harde korst aan de oppervlakte; de vogels kunnen daar niet doorheen komen en sterven van honger.Behalve vogels en gemzen worden soms ook grootere dieren door de sneeuw overvallen; maar, daar zij geen vreemdelingen op de bergen zijn, worden zij slechts overvallen door kleine lawinen of sneeuwwolken, die hen wel voor eenige oogenblikken bedekken maar niet dooden. Zulk eene gebeurtenis wordt op de nevensgaande plaat afgebeeld.Eenige herten loopen langzaam over een bergpas in de Schotsche Hooglanden en zoeken een goeden weigrond. Zij vermoeden geen gevaar, en de gehoornde leider van het troepje loopt voorzichtig met gebogen kop vooruit en denkt aan niets als aan zijn voedsel. De schuwe hinden steken telkens haar bevalligen kop in de hoogte, spitsen de ooren en snuiven den frisschen bergwind op, om te ruiken of er ook gevaar in de nabijheid is.Zoo gaan de dieren verder, ondanks hun scherp gezicht en scherpen reuk toch niet in staat het gevaar waaraan zij bloot staan te voorzien. Op eenigen afstand, boven het enge, kronkelende pad ’t welk zij volgen, verheft zich een groote klip, in een smetteloos wit gewaad gehuld. Zij staat daar zeer onschuldig, en geeft niet de minste reden om te vermoeden dat zij zich weldra van de rots zal losmaken. Terwijl de dieren naderen, vallen er reeds eenige sneeuwklompen naar beneden; de bok staat stil, beweegt zijn kop, snuift door de neusgaten, en de hinden kruipen schuw achter hem weg. Maar nu wordt alles weder stil, en de dieren vervolgen hun weg. Onder de witte klip gekomen, laat zich eenonbepaald, geheimzinnig, dreunend geluid hooren, en de geheele massa valt eensklaps met een donderend geraas naar beneden. De ongelukkige dieren worden in een dichte wolk van sneeuw gehuld. Zij doen wanhopige sprongen om zich te redden, en trachten zich met hunne hoeven een weg door de sneeuw te banen. Eindelijk gelukt hun dit. Verheugd zien zij om zich heen, en nu de zon hen weer beschijnt, springen zij, gelukkig aan den sneeuwval ontkomen, vroolijk verder.

DE SNEEUWVAL.DE SNEEUWVAL.

DE SNEEUWVAL.

In landstreken waar hooge bergen zijn, welker toppen met ijs en sneeuw zijn bedekt, doet zich een natuurverschijnsel voor, ’t welk men sneeuwval of lawine noemt. Zulke lawinen ontstaan doordien het bergijs soms in brokken en met sneeuw vermengd van de hooge toppen naar beneden valt. In de Boven-Alpen bijvoorbeeld vallen elken dag groote hoeveelheden sneeuw en stukken ijs van de steile hellingen en kammen met een donderend geraas naar beneden. Zulke lawinen worden gedeeltelijk veroorzaakt door de warmte der zonnestralen, gedeeltelijk door de gedurige beweging van het bergijs. Gewoonlijk vallen zij op kale rotsen en zijn dus niet altijd gevaarlijk of schadelijk. Ook vallen de lawinen veelal op bepaalde plaatsen, en als die plaatsen bekend en door de omringende rotsen binnen eene enge ruimte beperkt zijn, kan men er somtijds zeer dicht bijstaan en het vallen van een lawine zonder levensgevaar bijwonen. F. Galton verhaalde eenige jaren geleden in het Alpen-dagblad, dat dit het geval is met de lawinen die aan de noordelijke zijde van den Jungfrau vallen. Hij verhaalt dat de lawine, welke juist toen hij daarbij tegenwoordig was neerstortte, haar komst aankondigde door een verschrikkelijk geraas en een dikke wolk stofsneeuw die ver boven zijn hoofd opstoof. “Ik wist niet wat er gebeurenzou, en liep weg zoo hard ik kon, totdat ik gerust gesteld werd door te zien dat de lawine haar gewonen weg volgde. Ik keerde dus naar mijn vorige standplaats aan den rand der kloof terug, om dat treffende verschijnsel bij te wonen. Het vallen van de sneeuwmassa’s en ijsbrokken in de diepte der kloof en het geraas, daardoor te weeg gebracht, waren verschrikkelijk.”

De zoogenaamde grond- en stoflawinen richten veel grooter verwoestingen aan dan de bovengenoemde ijs- of sneeuwlawinen, want zij vallen bijna altijd op bewoonde streken, en verpletteren duizende boomen, gebouwen en zelfs geheele dorpen in hun val. Het ontstaan der sneeuwvallen is niet zoo van het toeval afhankelijk als wij, menschen uit de vlakte, ons dat verbeelden, want op vele plaatsen heerscht daarin zekere regelmatigheid. Natuurlijk dragen daartoe de helling der rotsmuren en de rijkdom aan sneeuw van het jaargetijde het meeste bij. Daarom let men daarop bij het bouwen van woningen op de bergen, en worden zulke onveilige plaatsen vermeden. De Alpenbewoner ziet niet zelden het aanstaande nedervallen of losbreken van een sneeuwval vooruit. Dikwijls keert hij op een verren tocht, dicht bij zijn doel, om en maakt liever een omweg, wetende dat zijne voetstappen den sneeuwval aan zijne zijde kunnen doen nederstorten.

Dit geldt vooral van de zoogenaamde stuifsneeuwvallen, die voor de gevaarlijksten doorgaan. Zij vertoonen zich vooral bij hevige koude, als de wind bij aanhoudend sneeuwen groote sneeuwhoopen tegen steil afloopende rotswanden aangewaaid heeft. Men noemt ze daarom ook wind- of slagsneeuwvallen, daar zij van een vreeselijke luchtdrukking vergezeld gaan, die alleen reeds in staat is om boomen en hutten omver te werpen. Daar hun nederstorten niets anders is als het afglijden van groote sneeuwmassa’s, heeft men op niet al te gevaarlijke plaatsen met goed gevolg aan den ondersten rand van zulke glijplaatsen of glippen hooge dammen van steenen opgericht, die tot beschutting dienen van het daar beneden liggende dal.

De wilde dieren die in de bergen leven en aan de gevaren die hen dreigen gewoon zijn, worden toch somtijds door deze lawinen overvallen en er onder bedolven. Niettegenstaande hare vlugheid komt de gems er even goed bij om ’t leven als de minder vlugge marmotten, en in de lente vindt men degeraamten der slachtoffers dikwijls in de sneeuw terug. Ook heeft men doode gemzen bij boomen gevonden, onder welks takken zij geschuild hadden. De takken, die door de zwaarte van de sneeuw naar den grond gebogen waren, hadden haar als het ware in een kooi opgesloten en verhinderd te vluchten. Zulke gevallen zijn echter zeldzaam, ofschoon de gemzen in den winter dikwijls onder denneboomen schuilen.

Sommige vogels, zooals het korhoen en het hazelhoen, komen ook dikwijls in de sneeuw om. Als de sneeuw los is, dringen zij er in, om zich tegen de koude of voor een of anderen vijand te beschermen, en als zij ’s avonds in de sneeuw kruipen, blijven zij er tot den volgenden morgen in. Als het nu in den nacht hard begint te vriezen, vormt zich een harde korst aan de oppervlakte; de vogels kunnen daar niet doorheen komen en sterven van honger.

Behalve vogels en gemzen worden soms ook grootere dieren door de sneeuw overvallen; maar, daar zij geen vreemdelingen op de bergen zijn, worden zij slechts overvallen door kleine lawinen of sneeuwwolken, die hen wel voor eenige oogenblikken bedekken maar niet dooden. Zulk eene gebeurtenis wordt op de nevensgaande plaat afgebeeld.

Eenige herten loopen langzaam over een bergpas in de Schotsche Hooglanden en zoeken een goeden weigrond. Zij vermoeden geen gevaar, en de gehoornde leider van het troepje loopt voorzichtig met gebogen kop vooruit en denkt aan niets als aan zijn voedsel. De schuwe hinden steken telkens haar bevalligen kop in de hoogte, spitsen de ooren en snuiven den frisschen bergwind op, om te ruiken of er ook gevaar in de nabijheid is.

Zoo gaan de dieren verder, ondanks hun scherp gezicht en scherpen reuk toch niet in staat het gevaar waaraan zij bloot staan te voorzien. Op eenigen afstand, boven het enge, kronkelende pad ’t welk zij volgen, verheft zich een groote klip, in een smetteloos wit gewaad gehuld. Zij staat daar zeer onschuldig, en geeft niet de minste reden om te vermoeden dat zij zich weldra van de rots zal losmaken. Terwijl de dieren naderen, vallen er reeds eenige sneeuwklompen naar beneden; de bok staat stil, beweegt zijn kop, snuift door de neusgaten, en de hinden kruipen schuw achter hem weg. Maar nu wordt alles weder stil, en de dieren vervolgen hun weg. Onder de witte klip gekomen, laat zich eenonbepaald, geheimzinnig, dreunend geluid hooren, en de geheele massa valt eensklaps met een donderend geraas naar beneden. De ongelukkige dieren worden in een dichte wolk van sneeuw gehuld. Zij doen wanhopige sprongen om zich te redden, en trachten zich met hunne hoeven een weg door de sneeuw te banen. Eindelijk gelukt hun dit. Verheugd zien zij om zich heen, en nu de zon hen weer beschijnt, springen zij, gelukkig aan den sneeuwval ontkomen, vroolijk verder.


Back to IndexNext