EEN GELUKKIG HUISGEZIN.EEN GELUKKIG HUISGEZIN.EEN GELUKKIG HUISGEZIN.Van alle dieren die in de dichte bosschen der warme landen leven, zijn er geen die belangwekkender zijn dan de onderscheidene soorten van apen en bavianen. Zij onderzoeken alles wat in hun bereik is, en met een ernst die grappig is om aan te zien, bootsen zij elkeen na. De bavianen leven in troepen van één of meer familiën, die gewoonlijk bestuurd worden door een grijzen, ernstigen aartsvader, die de orde handhaaft, de nieuwe leden onderricht en hen in bedwang houdt, hetgeen somtijds geschiedt door het uitdeelen van oorvegen en klappen. De apen zijn vrijpostig en listig, en richten dikwijls groote verwoestingen in de tuinen en koornvelden aan. Hierin zijn zij zeer bedreven; eenigen gaan op den uitkijk staan om de dieven te waarschuwen en in een oogenblik zijn de velden van hunnen oogst beroofd, terwijl de buit wordt medegenomen. Niet alleen stelen zij eetbare waren, maar men verhaalt ook van een kind dat door een troep bavianen gestolen werd. Men vond de apen rondom het kind zitten, dat volstrekt geen letsel bekomen had. Zonder twijfel waren zij ernstig met elkander aan het beraadslagen, of zij den nieuweling al of niet in hun huisgezin zouden opnemen.De bavianen zijn zeer bevreesd voor slangen, en vermijden haar zooveel mogelijk, door op de takken der boomen of op eene hooge rots te gaan zitten,en daar hun toorn en afkeer over het kruipend gedierte door gebaren te kennen te geven. Een inboorling van Afrika bezat een tammen baviaan; schertsenderwijze sloeg hij hem eene doode slang om den hals. De baviaan bleef doodstil zitten en beefde verschrikkelijk; hij durfde zich niet verroeren, en toen de man de slang wegnam, vluchtte hij in de hut van zijn meester, en school weg in een hoek. De eigenaar riep hem om bij hem te komen, maar de baviaan weigerde, en toen de man hem voor zijne ongehoorzaamheid sloeg, vloog de baviaan op hem aan. Hierop volgde een hevig gevecht; men kon de strijdenden bijna niet zien door het stof en door de asch van het vuur dat in de hut brandde; eensklaps vluchtte de baviaan uit de hut, en ging naar de bergen. Zijn meester was vreeselijk gewond, en moest eenige weken het bed houden. Zoodra hij hersteld was, ging hij met zijn geweer uit, vast besloten om zich op zijn gewezen lieveling te wreken. Nadat hij eenigen tijd te vergeefs gezocht had, zag hij ten laatste den baviaan met eenige kameraden op eene rots zitten en naar hem gluren. Oogenblikkelijk gaf hij vuur, maar de baviaan trok zijn kop ter zijde, en hield een van zijne kameraden als een schild voor zijn lichaam. Hij was zoo vlug en behendig in zijne wendingen, dat de man genoodzaakt was, zijn verlangen om hem te straffen op te geven, en teleurgesteld naar huis ging.De bavianen vallen ieder aan die hen te na komt, en geven hun afkeer door schorre geluiden te kennen. Een reiziger verhaalt het volgende: “De ongastvrije behandeling der bavianen spoorde ons aan om hen eens eene bestraffing toe te dienen. Wij beantwoordden de uitdaging van een onbeschaamden troep apen met twee geweerschoten. De bavianen gingen naar de plaats waar de eerste kogel gevallen was, en krabden met de nagels van de vingers in het lood. De tweede kogel trof een van de oudste bavianen, een zeer grooten “man”, zooals de Hottentotten hem noemen; hij was even groot als een newfoundlandsche hond, en te oordeelen naar zijn eerwaardig uiterlijk, tandeloozen bek en witte bakkebaarden, was hij zeker een groote mijnheer geweest. Deze ramp verwekte eene buitengewone ontsteltenis, en er hadden vele aandoenlijke tooneelen plaats. Onder een verschrikkelijk geschreeuw en gehuil liep de troep in alle richtingen weg, de wijfjes grepen hare jongen, drukten ze liefkozend aan de moederlijke borst, en droegen ze in hare armen weg.”De baviaan is zeer stoutmoedig, en vecht wanhopig als hij aangevallen wordt. De oude mannetjes zijn zeer woest, en kunnen vreeselijke wonden toebrengen met hunne lange, puntige tanden, welker binnenkanten zoo scherp zijn als een mes. Als een dier hen kwaad gedaan heeft, grijpen zij het met de handen, slaan de tanden in zijn lichaam, en werpen het daarna weg.Evenals alle schepselen, hebben ook de bavianen hunne vijanden, waartegen hun groote listigheid toch niet bestand is. Den luipaard vreezen zij het meest, want het gebeurt dikwijls dat hij een uit hun midden wegneemt. Dan zijn zij razend, en zoeken zich op den luipaard te wreken, die echter zeer onverschillig blijft voor hunne dreigende houdingen. Zij zoeken een veilige schuilplaats op, trekken afschuwelijke gezichten tegen den luipaard, en huilen van kwaadaardigheid. Een groote baviaan loopt voor de anderen heen en weer, hetgeen een teeken is van woede en razernij; tusschenbeide grijpt hij een kleinen aap, en bijt hem in zijn lichaam om zijn wraak te koelen, hetgeen hij natuurlijk veel liever den luipaard zou doen, als hij maar durfde. Over ’t algemeen zijn zij echter zeer vreedzaam; tusschenbeide gaan zij op rooftochten uit naar de naburige velden, waar zij zooveel eten als zij maar kunnen, en zooveel mogelijk in hunne wangzakken en handen medenemen om het later op hun gemak op te eten. Dit is de bezigheid van de volwassenen, die de noodige orde bewaren, welke noodzakelijk is voor het welzijn van elk goed bestuurd huishouden.De bavianen hebben de gewoonte om zoo dicht mogelijk bij elkander te kruipen en over dag te slapen. Als men zoo’n groep ziet, schijnt het alsof zij aan elkander gegroeid zijn, zoo dicht zitten zij op elkaar. Hunne oogen zijn gesloten, en met hunne handen houden zij elkander bij het haar vast; telkens laten zij een tevreden geknor hooren en doen zij hun best om nog dichter op elkander te gaan zitten. Op de plaat zien wij zulk een troepje, naar allen schijn zijn zij zeer tevreden met hunne zitplaats en van plan een slaapje te doen. Een oude baviaan, de leidsman van den troep, zit op het einde van de samengeperste rij; zijne armen zijn om zijne knieën geslagen en hij heeft veel lust om de ondeugende jonge apen, die op eenigen afstand zoo oneerbiedig den slaap van de ouderen verstoren, te bestraffen en te kastijden. Een andere baviaan, zonder twijfel de huismoeder, is achter de anderen opgestaan, en zal aanstonds intonen van verontwaardiging haar afkeuring te kennen geven, omdat de jonge apen, terwijl de ouden hun namiddagslaapje doen, zooveel kattekwaad uitvoeren.Eenigen van de jongere leden zijn aan ’t stelen geweest, en één er van doet alsof hij zeer verontwaardigd is over hun onfatsoenlijk gedrag. Maar wij kennen u, kleine dief, het verontwaardigd uiterlijk, dat gij zeer goed nagebootst hebt, bedriegt ons niet. Uwe dikke wangen verraden u! Hij zoekt een plaatsje op, waar hij veilig is voor de nieuwsgierigheid van zijne makkers en voor de bestraffingen van den strengen ouden aartsvader.De zitplaats van de bavianen is goed gekozen. De warmte der zonnestralen, die de boomen met een gouden gloed omgeven, wordt gematigd door het zachte windje dat door de bladeren speelt; de apen zitten hier buiten het bereik van hunne vijanden, en het gelukkige huisgezin is zeer tevreden met zijn lot.
EEN GELUKKIG HUISGEZIN.EEN GELUKKIG HUISGEZIN.EEN GELUKKIG HUISGEZIN.Van alle dieren die in de dichte bosschen der warme landen leven, zijn er geen die belangwekkender zijn dan de onderscheidene soorten van apen en bavianen. Zij onderzoeken alles wat in hun bereik is, en met een ernst die grappig is om aan te zien, bootsen zij elkeen na. De bavianen leven in troepen van één of meer familiën, die gewoonlijk bestuurd worden door een grijzen, ernstigen aartsvader, die de orde handhaaft, de nieuwe leden onderricht en hen in bedwang houdt, hetgeen somtijds geschiedt door het uitdeelen van oorvegen en klappen. De apen zijn vrijpostig en listig, en richten dikwijls groote verwoestingen in de tuinen en koornvelden aan. Hierin zijn zij zeer bedreven; eenigen gaan op den uitkijk staan om de dieven te waarschuwen en in een oogenblik zijn de velden van hunnen oogst beroofd, terwijl de buit wordt medegenomen. Niet alleen stelen zij eetbare waren, maar men verhaalt ook van een kind dat door een troep bavianen gestolen werd. Men vond de apen rondom het kind zitten, dat volstrekt geen letsel bekomen had. Zonder twijfel waren zij ernstig met elkander aan het beraadslagen, of zij den nieuweling al of niet in hun huisgezin zouden opnemen.De bavianen zijn zeer bevreesd voor slangen, en vermijden haar zooveel mogelijk, door op de takken der boomen of op eene hooge rots te gaan zitten,en daar hun toorn en afkeer over het kruipend gedierte door gebaren te kennen te geven. Een inboorling van Afrika bezat een tammen baviaan; schertsenderwijze sloeg hij hem eene doode slang om den hals. De baviaan bleef doodstil zitten en beefde verschrikkelijk; hij durfde zich niet verroeren, en toen de man de slang wegnam, vluchtte hij in de hut van zijn meester, en school weg in een hoek. De eigenaar riep hem om bij hem te komen, maar de baviaan weigerde, en toen de man hem voor zijne ongehoorzaamheid sloeg, vloog de baviaan op hem aan. Hierop volgde een hevig gevecht; men kon de strijdenden bijna niet zien door het stof en door de asch van het vuur dat in de hut brandde; eensklaps vluchtte de baviaan uit de hut, en ging naar de bergen. Zijn meester was vreeselijk gewond, en moest eenige weken het bed houden. Zoodra hij hersteld was, ging hij met zijn geweer uit, vast besloten om zich op zijn gewezen lieveling te wreken. Nadat hij eenigen tijd te vergeefs gezocht had, zag hij ten laatste den baviaan met eenige kameraden op eene rots zitten en naar hem gluren. Oogenblikkelijk gaf hij vuur, maar de baviaan trok zijn kop ter zijde, en hield een van zijne kameraden als een schild voor zijn lichaam. Hij was zoo vlug en behendig in zijne wendingen, dat de man genoodzaakt was, zijn verlangen om hem te straffen op te geven, en teleurgesteld naar huis ging.De bavianen vallen ieder aan die hen te na komt, en geven hun afkeer door schorre geluiden te kennen. Een reiziger verhaalt het volgende: “De ongastvrije behandeling der bavianen spoorde ons aan om hen eens eene bestraffing toe te dienen. Wij beantwoordden de uitdaging van een onbeschaamden troep apen met twee geweerschoten. De bavianen gingen naar de plaats waar de eerste kogel gevallen was, en krabden met de nagels van de vingers in het lood. De tweede kogel trof een van de oudste bavianen, een zeer grooten “man”, zooals de Hottentotten hem noemen; hij was even groot als een newfoundlandsche hond, en te oordeelen naar zijn eerwaardig uiterlijk, tandeloozen bek en witte bakkebaarden, was hij zeker een groote mijnheer geweest. Deze ramp verwekte eene buitengewone ontsteltenis, en er hadden vele aandoenlijke tooneelen plaats. Onder een verschrikkelijk geschreeuw en gehuil liep de troep in alle richtingen weg, de wijfjes grepen hare jongen, drukten ze liefkozend aan de moederlijke borst, en droegen ze in hare armen weg.”De baviaan is zeer stoutmoedig, en vecht wanhopig als hij aangevallen wordt. De oude mannetjes zijn zeer woest, en kunnen vreeselijke wonden toebrengen met hunne lange, puntige tanden, welker binnenkanten zoo scherp zijn als een mes. Als een dier hen kwaad gedaan heeft, grijpen zij het met de handen, slaan de tanden in zijn lichaam, en werpen het daarna weg.Evenals alle schepselen, hebben ook de bavianen hunne vijanden, waartegen hun groote listigheid toch niet bestand is. Den luipaard vreezen zij het meest, want het gebeurt dikwijls dat hij een uit hun midden wegneemt. Dan zijn zij razend, en zoeken zich op den luipaard te wreken, die echter zeer onverschillig blijft voor hunne dreigende houdingen. Zij zoeken een veilige schuilplaats op, trekken afschuwelijke gezichten tegen den luipaard, en huilen van kwaadaardigheid. Een groote baviaan loopt voor de anderen heen en weer, hetgeen een teeken is van woede en razernij; tusschenbeide grijpt hij een kleinen aap, en bijt hem in zijn lichaam om zijn wraak te koelen, hetgeen hij natuurlijk veel liever den luipaard zou doen, als hij maar durfde. Over ’t algemeen zijn zij echter zeer vreedzaam; tusschenbeide gaan zij op rooftochten uit naar de naburige velden, waar zij zooveel eten als zij maar kunnen, en zooveel mogelijk in hunne wangzakken en handen medenemen om het later op hun gemak op te eten. Dit is de bezigheid van de volwassenen, die de noodige orde bewaren, welke noodzakelijk is voor het welzijn van elk goed bestuurd huishouden.De bavianen hebben de gewoonte om zoo dicht mogelijk bij elkander te kruipen en over dag te slapen. Als men zoo’n groep ziet, schijnt het alsof zij aan elkander gegroeid zijn, zoo dicht zitten zij op elkaar. Hunne oogen zijn gesloten, en met hunne handen houden zij elkander bij het haar vast; telkens laten zij een tevreden geknor hooren en doen zij hun best om nog dichter op elkander te gaan zitten. Op de plaat zien wij zulk een troepje, naar allen schijn zijn zij zeer tevreden met hunne zitplaats en van plan een slaapje te doen. Een oude baviaan, de leidsman van den troep, zit op het einde van de samengeperste rij; zijne armen zijn om zijne knieën geslagen en hij heeft veel lust om de ondeugende jonge apen, die op eenigen afstand zoo oneerbiedig den slaap van de ouderen verstoren, te bestraffen en te kastijden. Een andere baviaan, zonder twijfel de huismoeder, is achter de anderen opgestaan, en zal aanstonds intonen van verontwaardiging haar afkeuring te kennen geven, omdat de jonge apen, terwijl de ouden hun namiddagslaapje doen, zooveel kattekwaad uitvoeren.Eenigen van de jongere leden zijn aan ’t stelen geweest, en één er van doet alsof hij zeer verontwaardigd is over hun onfatsoenlijk gedrag. Maar wij kennen u, kleine dief, het verontwaardigd uiterlijk, dat gij zeer goed nagebootst hebt, bedriegt ons niet. Uwe dikke wangen verraden u! Hij zoekt een plaatsje op, waar hij veilig is voor de nieuwsgierigheid van zijne makkers en voor de bestraffingen van den strengen ouden aartsvader.De zitplaats van de bavianen is goed gekozen. De warmte der zonnestralen, die de boomen met een gouden gloed omgeven, wordt gematigd door het zachte windje dat door de bladeren speelt; de apen zitten hier buiten het bereik van hunne vijanden, en het gelukkige huisgezin is zeer tevreden met zijn lot.
EEN GELUKKIG HUISGEZIN.
EEN GELUKKIG HUISGEZIN.EEN GELUKKIG HUISGEZIN.Van alle dieren die in de dichte bosschen der warme landen leven, zijn er geen die belangwekkender zijn dan de onderscheidene soorten van apen en bavianen. Zij onderzoeken alles wat in hun bereik is, en met een ernst die grappig is om aan te zien, bootsen zij elkeen na. De bavianen leven in troepen van één of meer familiën, die gewoonlijk bestuurd worden door een grijzen, ernstigen aartsvader, die de orde handhaaft, de nieuwe leden onderricht en hen in bedwang houdt, hetgeen somtijds geschiedt door het uitdeelen van oorvegen en klappen. De apen zijn vrijpostig en listig, en richten dikwijls groote verwoestingen in de tuinen en koornvelden aan. Hierin zijn zij zeer bedreven; eenigen gaan op den uitkijk staan om de dieven te waarschuwen en in een oogenblik zijn de velden van hunnen oogst beroofd, terwijl de buit wordt medegenomen. Niet alleen stelen zij eetbare waren, maar men verhaalt ook van een kind dat door een troep bavianen gestolen werd. Men vond de apen rondom het kind zitten, dat volstrekt geen letsel bekomen had. Zonder twijfel waren zij ernstig met elkander aan het beraadslagen, of zij den nieuweling al of niet in hun huisgezin zouden opnemen.De bavianen zijn zeer bevreesd voor slangen, en vermijden haar zooveel mogelijk, door op de takken der boomen of op eene hooge rots te gaan zitten,en daar hun toorn en afkeer over het kruipend gedierte door gebaren te kennen te geven. Een inboorling van Afrika bezat een tammen baviaan; schertsenderwijze sloeg hij hem eene doode slang om den hals. De baviaan bleef doodstil zitten en beefde verschrikkelijk; hij durfde zich niet verroeren, en toen de man de slang wegnam, vluchtte hij in de hut van zijn meester, en school weg in een hoek. De eigenaar riep hem om bij hem te komen, maar de baviaan weigerde, en toen de man hem voor zijne ongehoorzaamheid sloeg, vloog de baviaan op hem aan. Hierop volgde een hevig gevecht; men kon de strijdenden bijna niet zien door het stof en door de asch van het vuur dat in de hut brandde; eensklaps vluchtte de baviaan uit de hut, en ging naar de bergen. Zijn meester was vreeselijk gewond, en moest eenige weken het bed houden. Zoodra hij hersteld was, ging hij met zijn geweer uit, vast besloten om zich op zijn gewezen lieveling te wreken. Nadat hij eenigen tijd te vergeefs gezocht had, zag hij ten laatste den baviaan met eenige kameraden op eene rots zitten en naar hem gluren. Oogenblikkelijk gaf hij vuur, maar de baviaan trok zijn kop ter zijde, en hield een van zijne kameraden als een schild voor zijn lichaam. Hij was zoo vlug en behendig in zijne wendingen, dat de man genoodzaakt was, zijn verlangen om hem te straffen op te geven, en teleurgesteld naar huis ging.De bavianen vallen ieder aan die hen te na komt, en geven hun afkeer door schorre geluiden te kennen. Een reiziger verhaalt het volgende: “De ongastvrije behandeling der bavianen spoorde ons aan om hen eens eene bestraffing toe te dienen. Wij beantwoordden de uitdaging van een onbeschaamden troep apen met twee geweerschoten. De bavianen gingen naar de plaats waar de eerste kogel gevallen was, en krabden met de nagels van de vingers in het lood. De tweede kogel trof een van de oudste bavianen, een zeer grooten “man”, zooals de Hottentotten hem noemen; hij was even groot als een newfoundlandsche hond, en te oordeelen naar zijn eerwaardig uiterlijk, tandeloozen bek en witte bakkebaarden, was hij zeker een groote mijnheer geweest. Deze ramp verwekte eene buitengewone ontsteltenis, en er hadden vele aandoenlijke tooneelen plaats. Onder een verschrikkelijk geschreeuw en gehuil liep de troep in alle richtingen weg, de wijfjes grepen hare jongen, drukten ze liefkozend aan de moederlijke borst, en droegen ze in hare armen weg.”De baviaan is zeer stoutmoedig, en vecht wanhopig als hij aangevallen wordt. De oude mannetjes zijn zeer woest, en kunnen vreeselijke wonden toebrengen met hunne lange, puntige tanden, welker binnenkanten zoo scherp zijn als een mes. Als een dier hen kwaad gedaan heeft, grijpen zij het met de handen, slaan de tanden in zijn lichaam, en werpen het daarna weg.Evenals alle schepselen, hebben ook de bavianen hunne vijanden, waartegen hun groote listigheid toch niet bestand is. Den luipaard vreezen zij het meest, want het gebeurt dikwijls dat hij een uit hun midden wegneemt. Dan zijn zij razend, en zoeken zich op den luipaard te wreken, die echter zeer onverschillig blijft voor hunne dreigende houdingen. Zij zoeken een veilige schuilplaats op, trekken afschuwelijke gezichten tegen den luipaard, en huilen van kwaadaardigheid. Een groote baviaan loopt voor de anderen heen en weer, hetgeen een teeken is van woede en razernij; tusschenbeide grijpt hij een kleinen aap, en bijt hem in zijn lichaam om zijn wraak te koelen, hetgeen hij natuurlijk veel liever den luipaard zou doen, als hij maar durfde. Over ’t algemeen zijn zij echter zeer vreedzaam; tusschenbeide gaan zij op rooftochten uit naar de naburige velden, waar zij zooveel eten als zij maar kunnen, en zooveel mogelijk in hunne wangzakken en handen medenemen om het later op hun gemak op te eten. Dit is de bezigheid van de volwassenen, die de noodige orde bewaren, welke noodzakelijk is voor het welzijn van elk goed bestuurd huishouden.De bavianen hebben de gewoonte om zoo dicht mogelijk bij elkander te kruipen en over dag te slapen. Als men zoo’n groep ziet, schijnt het alsof zij aan elkander gegroeid zijn, zoo dicht zitten zij op elkaar. Hunne oogen zijn gesloten, en met hunne handen houden zij elkander bij het haar vast; telkens laten zij een tevreden geknor hooren en doen zij hun best om nog dichter op elkander te gaan zitten. Op de plaat zien wij zulk een troepje, naar allen schijn zijn zij zeer tevreden met hunne zitplaats en van plan een slaapje te doen. Een oude baviaan, de leidsman van den troep, zit op het einde van de samengeperste rij; zijne armen zijn om zijne knieën geslagen en hij heeft veel lust om de ondeugende jonge apen, die op eenigen afstand zoo oneerbiedig den slaap van de ouderen verstoren, te bestraffen en te kastijden. Een andere baviaan, zonder twijfel de huismoeder, is achter de anderen opgestaan, en zal aanstonds intonen van verontwaardiging haar afkeuring te kennen geven, omdat de jonge apen, terwijl de ouden hun namiddagslaapje doen, zooveel kattekwaad uitvoeren.Eenigen van de jongere leden zijn aan ’t stelen geweest, en één er van doet alsof hij zeer verontwaardigd is over hun onfatsoenlijk gedrag. Maar wij kennen u, kleine dief, het verontwaardigd uiterlijk, dat gij zeer goed nagebootst hebt, bedriegt ons niet. Uwe dikke wangen verraden u! Hij zoekt een plaatsje op, waar hij veilig is voor de nieuwsgierigheid van zijne makkers en voor de bestraffingen van den strengen ouden aartsvader.De zitplaats van de bavianen is goed gekozen. De warmte der zonnestralen, die de boomen met een gouden gloed omgeven, wordt gematigd door het zachte windje dat door de bladeren speelt; de apen zitten hier buiten het bereik van hunne vijanden, en het gelukkige huisgezin is zeer tevreden met zijn lot.
EEN GELUKKIG HUISGEZIN.EEN GELUKKIG HUISGEZIN.
EEN GELUKKIG HUISGEZIN.
Van alle dieren die in de dichte bosschen der warme landen leven, zijn er geen die belangwekkender zijn dan de onderscheidene soorten van apen en bavianen. Zij onderzoeken alles wat in hun bereik is, en met een ernst die grappig is om aan te zien, bootsen zij elkeen na. De bavianen leven in troepen van één of meer familiën, die gewoonlijk bestuurd worden door een grijzen, ernstigen aartsvader, die de orde handhaaft, de nieuwe leden onderricht en hen in bedwang houdt, hetgeen somtijds geschiedt door het uitdeelen van oorvegen en klappen. De apen zijn vrijpostig en listig, en richten dikwijls groote verwoestingen in de tuinen en koornvelden aan. Hierin zijn zij zeer bedreven; eenigen gaan op den uitkijk staan om de dieven te waarschuwen en in een oogenblik zijn de velden van hunnen oogst beroofd, terwijl de buit wordt medegenomen. Niet alleen stelen zij eetbare waren, maar men verhaalt ook van een kind dat door een troep bavianen gestolen werd. Men vond de apen rondom het kind zitten, dat volstrekt geen letsel bekomen had. Zonder twijfel waren zij ernstig met elkander aan het beraadslagen, of zij den nieuweling al of niet in hun huisgezin zouden opnemen.
De bavianen zijn zeer bevreesd voor slangen, en vermijden haar zooveel mogelijk, door op de takken der boomen of op eene hooge rots te gaan zitten,en daar hun toorn en afkeer over het kruipend gedierte door gebaren te kennen te geven. Een inboorling van Afrika bezat een tammen baviaan; schertsenderwijze sloeg hij hem eene doode slang om den hals. De baviaan bleef doodstil zitten en beefde verschrikkelijk; hij durfde zich niet verroeren, en toen de man de slang wegnam, vluchtte hij in de hut van zijn meester, en school weg in een hoek. De eigenaar riep hem om bij hem te komen, maar de baviaan weigerde, en toen de man hem voor zijne ongehoorzaamheid sloeg, vloog de baviaan op hem aan. Hierop volgde een hevig gevecht; men kon de strijdenden bijna niet zien door het stof en door de asch van het vuur dat in de hut brandde; eensklaps vluchtte de baviaan uit de hut, en ging naar de bergen. Zijn meester was vreeselijk gewond, en moest eenige weken het bed houden. Zoodra hij hersteld was, ging hij met zijn geweer uit, vast besloten om zich op zijn gewezen lieveling te wreken. Nadat hij eenigen tijd te vergeefs gezocht had, zag hij ten laatste den baviaan met eenige kameraden op eene rots zitten en naar hem gluren. Oogenblikkelijk gaf hij vuur, maar de baviaan trok zijn kop ter zijde, en hield een van zijne kameraden als een schild voor zijn lichaam. Hij was zoo vlug en behendig in zijne wendingen, dat de man genoodzaakt was, zijn verlangen om hem te straffen op te geven, en teleurgesteld naar huis ging.
De bavianen vallen ieder aan die hen te na komt, en geven hun afkeer door schorre geluiden te kennen. Een reiziger verhaalt het volgende: “De ongastvrije behandeling der bavianen spoorde ons aan om hen eens eene bestraffing toe te dienen. Wij beantwoordden de uitdaging van een onbeschaamden troep apen met twee geweerschoten. De bavianen gingen naar de plaats waar de eerste kogel gevallen was, en krabden met de nagels van de vingers in het lood. De tweede kogel trof een van de oudste bavianen, een zeer grooten “man”, zooals de Hottentotten hem noemen; hij was even groot als een newfoundlandsche hond, en te oordeelen naar zijn eerwaardig uiterlijk, tandeloozen bek en witte bakkebaarden, was hij zeker een groote mijnheer geweest. Deze ramp verwekte eene buitengewone ontsteltenis, en er hadden vele aandoenlijke tooneelen plaats. Onder een verschrikkelijk geschreeuw en gehuil liep de troep in alle richtingen weg, de wijfjes grepen hare jongen, drukten ze liefkozend aan de moederlijke borst, en droegen ze in hare armen weg.”
De baviaan is zeer stoutmoedig, en vecht wanhopig als hij aangevallen wordt. De oude mannetjes zijn zeer woest, en kunnen vreeselijke wonden toebrengen met hunne lange, puntige tanden, welker binnenkanten zoo scherp zijn als een mes. Als een dier hen kwaad gedaan heeft, grijpen zij het met de handen, slaan de tanden in zijn lichaam, en werpen het daarna weg.
Evenals alle schepselen, hebben ook de bavianen hunne vijanden, waartegen hun groote listigheid toch niet bestand is. Den luipaard vreezen zij het meest, want het gebeurt dikwijls dat hij een uit hun midden wegneemt. Dan zijn zij razend, en zoeken zich op den luipaard te wreken, die echter zeer onverschillig blijft voor hunne dreigende houdingen. Zij zoeken een veilige schuilplaats op, trekken afschuwelijke gezichten tegen den luipaard, en huilen van kwaadaardigheid. Een groote baviaan loopt voor de anderen heen en weer, hetgeen een teeken is van woede en razernij; tusschenbeide grijpt hij een kleinen aap, en bijt hem in zijn lichaam om zijn wraak te koelen, hetgeen hij natuurlijk veel liever den luipaard zou doen, als hij maar durfde. Over ’t algemeen zijn zij echter zeer vreedzaam; tusschenbeide gaan zij op rooftochten uit naar de naburige velden, waar zij zooveel eten als zij maar kunnen, en zooveel mogelijk in hunne wangzakken en handen medenemen om het later op hun gemak op te eten. Dit is de bezigheid van de volwassenen, die de noodige orde bewaren, welke noodzakelijk is voor het welzijn van elk goed bestuurd huishouden.
De bavianen hebben de gewoonte om zoo dicht mogelijk bij elkander te kruipen en over dag te slapen. Als men zoo’n groep ziet, schijnt het alsof zij aan elkander gegroeid zijn, zoo dicht zitten zij op elkaar. Hunne oogen zijn gesloten, en met hunne handen houden zij elkander bij het haar vast; telkens laten zij een tevreden geknor hooren en doen zij hun best om nog dichter op elkander te gaan zitten. Op de plaat zien wij zulk een troepje, naar allen schijn zijn zij zeer tevreden met hunne zitplaats en van plan een slaapje te doen. Een oude baviaan, de leidsman van den troep, zit op het einde van de samengeperste rij; zijne armen zijn om zijne knieën geslagen en hij heeft veel lust om de ondeugende jonge apen, die op eenigen afstand zoo oneerbiedig den slaap van de ouderen verstoren, te bestraffen en te kastijden. Een andere baviaan, zonder twijfel de huismoeder, is achter de anderen opgestaan, en zal aanstonds intonen van verontwaardiging haar afkeuring te kennen geven, omdat de jonge apen, terwijl de ouden hun namiddagslaapje doen, zooveel kattekwaad uitvoeren.
Eenigen van de jongere leden zijn aan ’t stelen geweest, en één er van doet alsof hij zeer verontwaardigd is over hun onfatsoenlijk gedrag. Maar wij kennen u, kleine dief, het verontwaardigd uiterlijk, dat gij zeer goed nagebootst hebt, bedriegt ons niet. Uwe dikke wangen verraden u! Hij zoekt een plaatsje op, waar hij veilig is voor de nieuwsgierigheid van zijne makkers en voor de bestraffingen van den strengen ouden aartsvader.
De zitplaats van de bavianen is goed gekozen. De warmte der zonnestralen, die de boomen met een gouden gloed omgeven, wordt gematigd door het zachte windje dat door de bladeren speelt; de apen zitten hier buiten het bereik van hunne vijanden, en het gelukkige huisgezin is zeer tevreden met zijn lot.