EEN ROOVER GEVANGEN.

EEN ROOVER GEVANGEN.EEN ROOVER GEVANGEN.EEN ROOVER GEVANGEN.Er zijn geen vogels die met minder geruisch vliegen dan de nachtuil. Als een geest zweeft hij over het landschap, en ongemerkt nadert hij zijne slachtoffers, die in een oogenblik van den grond geheven en in triomf weggedragen worden. De uil behoort bijna in alle werelddeelen te huis. Ver in de noordpoolstreken, op plaatsen waar nooit een beschaafd mensch den voet heeft gezet, leeft de groote sneeuwuil, die bijna even wit is als de sneeuw. Zelfs aan den snavel en de klauwen heeft deze uil vederen, zoodat hij de strengste koude kan doorstaan, en in de schemering van den noordschen winter is zijn oog even helder en scherp als dat van den arend in de stralen der zon. Zonder vrees en vol zelfvertrouwen op zijne krachten, vliegt hij over de blanke velden, of volgt de beren op hunne rooftochten op den walrus en den zeehond, om den maaltijd met hen te deelen.Er zijn ook uilen die in holen onder den grond wonen en toch het daglicht niet schuwen. In deze vreemde, onderaardsche gebouwen leeft de uil in gezelschap van den prairie-hond en de ratelslang. Maar het valt te betwijfelen of de laatste wel altijd een welkome gast is, want zij zal somtijds wel eens een van hare medebewoners verscheuren. Deze kleine holen-uilen zitten altijd aan deningang van hunne woningen, om, zoodra zij een alarmkreet hooren, met verbazende snelheid te verdwijnen.Zulke koloniën van drie soorten van dieren, die zoo weinig bij elkander passen, vindt men dikwijls in de prairieën van het westen van Amerika.In de zuidelijke landen wordt de stilte van den nacht dikwijls door het gekras van den kerkuil verbroken. De kerkuil vreest de nabijheid van den mensch niet; hij wordt niet zelden op de zolders van oude gebouwen midden in groote steden gevonden, waar hij den dag slapende doorbrengt. Hij is de meest gewone soort van uil in ons land, en ten gevolge daarvan zekerlijk zoo bekend, dat er hier geen uitvoerige beschrijving van zijn zacht, geelachtig, met grijs gevlekt en gestreept gevederte, of van zijne gedaante behoeft gegeven te worden. De kerkuil schuwt zeer koude luchtstreken, en wordt daarom in Zweden even zelden aangetroffen als in Schotland, doch komt des te meer voor in Ierland, Engeland, Nederland, Duitschland en in de overige gedeelten van het zuidelijk Europa, zelfs tot ver in Azië. Ook aan de Kaap de Goede Hoop en in Noord-Amerika is hij niet minder gemeen dan in Europa.De zomernachten brengt de kerkuil onophoudelijk jagende door, en vangt dan kleine knaagdieren, mollen, vogels en vooral spitsmuizen. Hij verzamelt zelfs tegen den winter een voorraad van de laatstgenoemde diertjes. In vraatzucht doet hij voor grootere roofvogels niet onder; men vindt soms 15 doode muizen en jonge ratten in den omtrek van zijn nest. Waarom hij echter geen jonge duiven vermoordt, daar hij zelfs zangvogels die in kooien aan de huizen hangen aantast, is niet gemakkelijk te verklaren. Hoe dit ook zij, hij verdient toch de onredelijke vervolging niet, die de boeren hem aandoen, want hij behoort tot die hoogst nuttige vogels, zonder welke de door den mensch zoo moeielijk te verdelgen en toch zoo verderfelijke veldmuizen ontzaglijk zouden toenemen.Een eigenlijk nest bouwt de kerkuil niet; hij vergenoegt zich met een hoek of een vlakken kuil in puinhoopen of in oude muren. De drie tot vijf langwerpige witte, eieren worden omstreeks drie weken lang bebroed; de jongen worden door de ouden zorgvuldig gevoederd. In de eerste jeugd gevangen, kunnen zij tot zekere mate tam gemaakt worden, ten minste aan de nabijheid van den mensch gewennen; vriendelijk en vertrouwelijk worden zij echter nooit, en eendikwijls uitgestooten kreet verkondigt hoe moeielijk het hun valt de gevangenschap te verdragen. Als de uil geplaagd wordt, spert hij zijn bek wijd open en blaast als een kat, en als hij aangevallen wordt werpt hij zich op den rug en verdedigt zich dapper met de klauwen en den bek, waarom hij ook wel katuil wordt genoemd.Als de zon ondergaat opent de uil zijne groote oogen en komt uit den hollen boomstam, waarin hij over dag geslapen heeft, te voorschijn. Hij klapt eenige keeren met de kaken, als om te beproeven of zij goed in orde zijn, schudt zijne vederen en verlaat zijn verblijf. Hij maakt nu allerlei wonderlijke bewegingen, rekt zijn hals uit en kijkt, alsof hij bijziende is en een bril noodig heeft om goed te kunnen zien; nu en dan draait hij den kop ver naar achteren, op gevaar van zijn nek te verdraaien, en verschuilt zich vervolgens weer in den boom, dien hij juist verlaten heeft. Als de nacht en daarmede de duisternis invalt, wordt hij levendiger. De stilte der bosschen is hem stellig onaangenaam, want hij uit eenige diepe keeltoonen, die een geluid geven alsof hij geworgd wordt, en ziet dan om zich heen, naar allen schijn zeer voldaan over zijn muzikaal talent.De maan is opgekomen en beschijnt de bladeren en de dikke boomstammen met haar zilveren licht; duizende sterren flonkeren aan den hemel en schitteren als diamanten. De geheele natuur is in rust, en geen enkel geluid stoort de stilte die er heerscht, behalve het geritsel der bladeren, die door een zacht windje heen en weer bewogen worden. Nu vliegt de uil weg, hij klappert met zijne vleugels en zweeft zachtjes voort. Met zijne wonderlijk saamgestelde oogen, die geen daglicht kunnen verdragen, ziet hij als door een teleskoop in de duisternis van het bosch. Hij vermijdt zorgvuldig de ontelbare takken, die hij in de vlucht ontmoet, en ziet meteen naar een prooi uit. Dáár ontdekt hij een kleine wezel, die eveneens een strooptocht onderneemt naar een plaats waar eenige vogels zitten; bliksemsnel schiet de uil naar beneden, en het vlugge, viervoetige diertje is gevangen in de scherpe klauwen van zijn gevleugelden vijand. De uil vliegt nu naar een bouwvalligen toren, waar hij reeds dikwijls zijn maaltijd genuttigd heeft, en waar de vleermuizen, die er om heen fladderen, reeds op zijne komst schijnen te wachten. Maar eensklaps verminderen zijnevleugelslagen, hij slaakt een enkelen rauwen kreet, en in plaats van naar boven te vliegen, valt hij naar beneden.De oorzaak van dit vreemde verschijnsel is op de volgende wijze te verklaren. De uil had de wezel bij den rug gegrepen, en de slanke wezel, die haar leven niet zonder strijd wilde verkoopen, greep den vogel bij de keel en zette er hare scherpe tanden in. De roover was gevangen, en zoodra de wezel den grond bereikte, sprong zij weg en verdween, terwijl het levenlooze lichaam van den vogel bleef liggen. Hieruit blijkt, dat de list van een oogenschijnlijk zwak schepsel dikwijls meer kwaad doet dan de kracht van den sterke.

EEN ROOVER GEVANGEN.EEN ROOVER GEVANGEN.EEN ROOVER GEVANGEN.Er zijn geen vogels die met minder geruisch vliegen dan de nachtuil. Als een geest zweeft hij over het landschap, en ongemerkt nadert hij zijne slachtoffers, die in een oogenblik van den grond geheven en in triomf weggedragen worden. De uil behoort bijna in alle werelddeelen te huis. Ver in de noordpoolstreken, op plaatsen waar nooit een beschaafd mensch den voet heeft gezet, leeft de groote sneeuwuil, die bijna even wit is als de sneeuw. Zelfs aan den snavel en de klauwen heeft deze uil vederen, zoodat hij de strengste koude kan doorstaan, en in de schemering van den noordschen winter is zijn oog even helder en scherp als dat van den arend in de stralen der zon. Zonder vrees en vol zelfvertrouwen op zijne krachten, vliegt hij over de blanke velden, of volgt de beren op hunne rooftochten op den walrus en den zeehond, om den maaltijd met hen te deelen.Er zijn ook uilen die in holen onder den grond wonen en toch het daglicht niet schuwen. In deze vreemde, onderaardsche gebouwen leeft de uil in gezelschap van den prairie-hond en de ratelslang. Maar het valt te betwijfelen of de laatste wel altijd een welkome gast is, want zij zal somtijds wel eens een van hare medebewoners verscheuren. Deze kleine holen-uilen zitten altijd aan deningang van hunne woningen, om, zoodra zij een alarmkreet hooren, met verbazende snelheid te verdwijnen.Zulke koloniën van drie soorten van dieren, die zoo weinig bij elkander passen, vindt men dikwijls in de prairieën van het westen van Amerika.In de zuidelijke landen wordt de stilte van den nacht dikwijls door het gekras van den kerkuil verbroken. De kerkuil vreest de nabijheid van den mensch niet; hij wordt niet zelden op de zolders van oude gebouwen midden in groote steden gevonden, waar hij den dag slapende doorbrengt. Hij is de meest gewone soort van uil in ons land, en ten gevolge daarvan zekerlijk zoo bekend, dat er hier geen uitvoerige beschrijving van zijn zacht, geelachtig, met grijs gevlekt en gestreept gevederte, of van zijne gedaante behoeft gegeven te worden. De kerkuil schuwt zeer koude luchtstreken, en wordt daarom in Zweden even zelden aangetroffen als in Schotland, doch komt des te meer voor in Ierland, Engeland, Nederland, Duitschland en in de overige gedeelten van het zuidelijk Europa, zelfs tot ver in Azië. Ook aan de Kaap de Goede Hoop en in Noord-Amerika is hij niet minder gemeen dan in Europa.De zomernachten brengt de kerkuil onophoudelijk jagende door, en vangt dan kleine knaagdieren, mollen, vogels en vooral spitsmuizen. Hij verzamelt zelfs tegen den winter een voorraad van de laatstgenoemde diertjes. In vraatzucht doet hij voor grootere roofvogels niet onder; men vindt soms 15 doode muizen en jonge ratten in den omtrek van zijn nest. Waarom hij echter geen jonge duiven vermoordt, daar hij zelfs zangvogels die in kooien aan de huizen hangen aantast, is niet gemakkelijk te verklaren. Hoe dit ook zij, hij verdient toch de onredelijke vervolging niet, die de boeren hem aandoen, want hij behoort tot die hoogst nuttige vogels, zonder welke de door den mensch zoo moeielijk te verdelgen en toch zoo verderfelijke veldmuizen ontzaglijk zouden toenemen.Een eigenlijk nest bouwt de kerkuil niet; hij vergenoegt zich met een hoek of een vlakken kuil in puinhoopen of in oude muren. De drie tot vijf langwerpige witte, eieren worden omstreeks drie weken lang bebroed; de jongen worden door de ouden zorgvuldig gevoederd. In de eerste jeugd gevangen, kunnen zij tot zekere mate tam gemaakt worden, ten minste aan de nabijheid van den mensch gewennen; vriendelijk en vertrouwelijk worden zij echter nooit, en eendikwijls uitgestooten kreet verkondigt hoe moeielijk het hun valt de gevangenschap te verdragen. Als de uil geplaagd wordt, spert hij zijn bek wijd open en blaast als een kat, en als hij aangevallen wordt werpt hij zich op den rug en verdedigt zich dapper met de klauwen en den bek, waarom hij ook wel katuil wordt genoemd.Als de zon ondergaat opent de uil zijne groote oogen en komt uit den hollen boomstam, waarin hij over dag geslapen heeft, te voorschijn. Hij klapt eenige keeren met de kaken, als om te beproeven of zij goed in orde zijn, schudt zijne vederen en verlaat zijn verblijf. Hij maakt nu allerlei wonderlijke bewegingen, rekt zijn hals uit en kijkt, alsof hij bijziende is en een bril noodig heeft om goed te kunnen zien; nu en dan draait hij den kop ver naar achteren, op gevaar van zijn nek te verdraaien, en verschuilt zich vervolgens weer in den boom, dien hij juist verlaten heeft. Als de nacht en daarmede de duisternis invalt, wordt hij levendiger. De stilte der bosschen is hem stellig onaangenaam, want hij uit eenige diepe keeltoonen, die een geluid geven alsof hij geworgd wordt, en ziet dan om zich heen, naar allen schijn zeer voldaan over zijn muzikaal talent.De maan is opgekomen en beschijnt de bladeren en de dikke boomstammen met haar zilveren licht; duizende sterren flonkeren aan den hemel en schitteren als diamanten. De geheele natuur is in rust, en geen enkel geluid stoort de stilte die er heerscht, behalve het geritsel der bladeren, die door een zacht windje heen en weer bewogen worden. Nu vliegt de uil weg, hij klappert met zijne vleugels en zweeft zachtjes voort. Met zijne wonderlijk saamgestelde oogen, die geen daglicht kunnen verdragen, ziet hij als door een teleskoop in de duisternis van het bosch. Hij vermijdt zorgvuldig de ontelbare takken, die hij in de vlucht ontmoet, en ziet meteen naar een prooi uit. Dáár ontdekt hij een kleine wezel, die eveneens een strooptocht onderneemt naar een plaats waar eenige vogels zitten; bliksemsnel schiet de uil naar beneden, en het vlugge, viervoetige diertje is gevangen in de scherpe klauwen van zijn gevleugelden vijand. De uil vliegt nu naar een bouwvalligen toren, waar hij reeds dikwijls zijn maaltijd genuttigd heeft, en waar de vleermuizen, die er om heen fladderen, reeds op zijne komst schijnen te wachten. Maar eensklaps verminderen zijnevleugelslagen, hij slaakt een enkelen rauwen kreet, en in plaats van naar boven te vliegen, valt hij naar beneden.De oorzaak van dit vreemde verschijnsel is op de volgende wijze te verklaren. De uil had de wezel bij den rug gegrepen, en de slanke wezel, die haar leven niet zonder strijd wilde verkoopen, greep den vogel bij de keel en zette er hare scherpe tanden in. De roover was gevangen, en zoodra de wezel den grond bereikte, sprong zij weg en verdween, terwijl het levenlooze lichaam van den vogel bleef liggen. Hieruit blijkt, dat de list van een oogenschijnlijk zwak schepsel dikwijls meer kwaad doet dan de kracht van den sterke.

EEN ROOVER GEVANGEN.

EEN ROOVER GEVANGEN.EEN ROOVER GEVANGEN.Er zijn geen vogels die met minder geruisch vliegen dan de nachtuil. Als een geest zweeft hij over het landschap, en ongemerkt nadert hij zijne slachtoffers, die in een oogenblik van den grond geheven en in triomf weggedragen worden. De uil behoort bijna in alle werelddeelen te huis. Ver in de noordpoolstreken, op plaatsen waar nooit een beschaafd mensch den voet heeft gezet, leeft de groote sneeuwuil, die bijna even wit is als de sneeuw. Zelfs aan den snavel en de klauwen heeft deze uil vederen, zoodat hij de strengste koude kan doorstaan, en in de schemering van den noordschen winter is zijn oog even helder en scherp als dat van den arend in de stralen der zon. Zonder vrees en vol zelfvertrouwen op zijne krachten, vliegt hij over de blanke velden, of volgt de beren op hunne rooftochten op den walrus en den zeehond, om den maaltijd met hen te deelen.Er zijn ook uilen die in holen onder den grond wonen en toch het daglicht niet schuwen. In deze vreemde, onderaardsche gebouwen leeft de uil in gezelschap van den prairie-hond en de ratelslang. Maar het valt te betwijfelen of de laatste wel altijd een welkome gast is, want zij zal somtijds wel eens een van hare medebewoners verscheuren. Deze kleine holen-uilen zitten altijd aan deningang van hunne woningen, om, zoodra zij een alarmkreet hooren, met verbazende snelheid te verdwijnen.Zulke koloniën van drie soorten van dieren, die zoo weinig bij elkander passen, vindt men dikwijls in de prairieën van het westen van Amerika.In de zuidelijke landen wordt de stilte van den nacht dikwijls door het gekras van den kerkuil verbroken. De kerkuil vreest de nabijheid van den mensch niet; hij wordt niet zelden op de zolders van oude gebouwen midden in groote steden gevonden, waar hij den dag slapende doorbrengt. Hij is de meest gewone soort van uil in ons land, en ten gevolge daarvan zekerlijk zoo bekend, dat er hier geen uitvoerige beschrijving van zijn zacht, geelachtig, met grijs gevlekt en gestreept gevederte, of van zijne gedaante behoeft gegeven te worden. De kerkuil schuwt zeer koude luchtstreken, en wordt daarom in Zweden even zelden aangetroffen als in Schotland, doch komt des te meer voor in Ierland, Engeland, Nederland, Duitschland en in de overige gedeelten van het zuidelijk Europa, zelfs tot ver in Azië. Ook aan de Kaap de Goede Hoop en in Noord-Amerika is hij niet minder gemeen dan in Europa.De zomernachten brengt de kerkuil onophoudelijk jagende door, en vangt dan kleine knaagdieren, mollen, vogels en vooral spitsmuizen. Hij verzamelt zelfs tegen den winter een voorraad van de laatstgenoemde diertjes. In vraatzucht doet hij voor grootere roofvogels niet onder; men vindt soms 15 doode muizen en jonge ratten in den omtrek van zijn nest. Waarom hij echter geen jonge duiven vermoordt, daar hij zelfs zangvogels die in kooien aan de huizen hangen aantast, is niet gemakkelijk te verklaren. Hoe dit ook zij, hij verdient toch de onredelijke vervolging niet, die de boeren hem aandoen, want hij behoort tot die hoogst nuttige vogels, zonder welke de door den mensch zoo moeielijk te verdelgen en toch zoo verderfelijke veldmuizen ontzaglijk zouden toenemen.Een eigenlijk nest bouwt de kerkuil niet; hij vergenoegt zich met een hoek of een vlakken kuil in puinhoopen of in oude muren. De drie tot vijf langwerpige witte, eieren worden omstreeks drie weken lang bebroed; de jongen worden door de ouden zorgvuldig gevoederd. In de eerste jeugd gevangen, kunnen zij tot zekere mate tam gemaakt worden, ten minste aan de nabijheid van den mensch gewennen; vriendelijk en vertrouwelijk worden zij echter nooit, en eendikwijls uitgestooten kreet verkondigt hoe moeielijk het hun valt de gevangenschap te verdragen. Als de uil geplaagd wordt, spert hij zijn bek wijd open en blaast als een kat, en als hij aangevallen wordt werpt hij zich op den rug en verdedigt zich dapper met de klauwen en den bek, waarom hij ook wel katuil wordt genoemd.Als de zon ondergaat opent de uil zijne groote oogen en komt uit den hollen boomstam, waarin hij over dag geslapen heeft, te voorschijn. Hij klapt eenige keeren met de kaken, als om te beproeven of zij goed in orde zijn, schudt zijne vederen en verlaat zijn verblijf. Hij maakt nu allerlei wonderlijke bewegingen, rekt zijn hals uit en kijkt, alsof hij bijziende is en een bril noodig heeft om goed te kunnen zien; nu en dan draait hij den kop ver naar achteren, op gevaar van zijn nek te verdraaien, en verschuilt zich vervolgens weer in den boom, dien hij juist verlaten heeft. Als de nacht en daarmede de duisternis invalt, wordt hij levendiger. De stilte der bosschen is hem stellig onaangenaam, want hij uit eenige diepe keeltoonen, die een geluid geven alsof hij geworgd wordt, en ziet dan om zich heen, naar allen schijn zeer voldaan over zijn muzikaal talent.De maan is opgekomen en beschijnt de bladeren en de dikke boomstammen met haar zilveren licht; duizende sterren flonkeren aan den hemel en schitteren als diamanten. De geheele natuur is in rust, en geen enkel geluid stoort de stilte die er heerscht, behalve het geritsel der bladeren, die door een zacht windje heen en weer bewogen worden. Nu vliegt de uil weg, hij klappert met zijne vleugels en zweeft zachtjes voort. Met zijne wonderlijk saamgestelde oogen, die geen daglicht kunnen verdragen, ziet hij als door een teleskoop in de duisternis van het bosch. Hij vermijdt zorgvuldig de ontelbare takken, die hij in de vlucht ontmoet, en ziet meteen naar een prooi uit. Dáár ontdekt hij een kleine wezel, die eveneens een strooptocht onderneemt naar een plaats waar eenige vogels zitten; bliksemsnel schiet de uil naar beneden, en het vlugge, viervoetige diertje is gevangen in de scherpe klauwen van zijn gevleugelden vijand. De uil vliegt nu naar een bouwvalligen toren, waar hij reeds dikwijls zijn maaltijd genuttigd heeft, en waar de vleermuizen, die er om heen fladderen, reeds op zijne komst schijnen te wachten. Maar eensklaps verminderen zijnevleugelslagen, hij slaakt een enkelen rauwen kreet, en in plaats van naar boven te vliegen, valt hij naar beneden.De oorzaak van dit vreemde verschijnsel is op de volgende wijze te verklaren. De uil had de wezel bij den rug gegrepen, en de slanke wezel, die haar leven niet zonder strijd wilde verkoopen, greep den vogel bij de keel en zette er hare scherpe tanden in. De roover was gevangen, en zoodra de wezel den grond bereikte, sprong zij weg en verdween, terwijl het levenlooze lichaam van den vogel bleef liggen. Hieruit blijkt, dat de list van een oogenschijnlijk zwak schepsel dikwijls meer kwaad doet dan de kracht van den sterke.

EEN ROOVER GEVANGEN.EEN ROOVER GEVANGEN.

EEN ROOVER GEVANGEN.

Er zijn geen vogels die met minder geruisch vliegen dan de nachtuil. Als een geest zweeft hij over het landschap, en ongemerkt nadert hij zijne slachtoffers, die in een oogenblik van den grond geheven en in triomf weggedragen worden. De uil behoort bijna in alle werelddeelen te huis. Ver in de noordpoolstreken, op plaatsen waar nooit een beschaafd mensch den voet heeft gezet, leeft de groote sneeuwuil, die bijna even wit is als de sneeuw. Zelfs aan den snavel en de klauwen heeft deze uil vederen, zoodat hij de strengste koude kan doorstaan, en in de schemering van den noordschen winter is zijn oog even helder en scherp als dat van den arend in de stralen der zon. Zonder vrees en vol zelfvertrouwen op zijne krachten, vliegt hij over de blanke velden, of volgt de beren op hunne rooftochten op den walrus en den zeehond, om den maaltijd met hen te deelen.

Er zijn ook uilen die in holen onder den grond wonen en toch het daglicht niet schuwen. In deze vreemde, onderaardsche gebouwen leeft de uil in gezelschap van den prairie-hond en de ratelslang. Maar het valt te betwijfelen of de laatste wel altijd een welkome gast is, want zij zal somtijds wel eens een van hare medebewoners verscheuren. Deze kleine holen-uilen zitten altijd aan deningang van hunne woningen, om, zoodra zij een alarmkreet hooren, met verbazende snelheid te verdwijnen.

Zulke koloniën van drie soorten van dieren, die zoo weinig bij elkander passen, vindt men dikwijls in de prairieën van het westen van Amerika.

In de zuidelijke landen wordt de stilte van den nacht dikwijls door het gekras van den kerkuil verbroken. De kerkuil vreest de nabijheid van den mensch niet; hij wordt niet zelden op de zolders van oude gebouwen midden in groote steden gevonden, waar hij den dag slapende doorbrengt. Hij is de meest gewone soort van uil in ons land, en ten gevolge daarvan zekerlijk zoo bekend, dat er hier geen uitvoerige beschrijving van zijn zacht, geelachtig, met grijs gevlekt en gestreept gevederte, of van zijne gedaante behoeft gegeven te worden. De kerkuil schuwt zeer koude luchtstreken, en wordt daarom in Zweden even zelden aangetroffen als in Schotland, doch komt des te meer voor in Ierland, Engeland, Nederland, Duitschland en in de overige gedeelten van het zuidelijk Europa, zelfs tot ver in Azië. Ook aan de Kaap de Goede Hoop en in Noord-Amerika is hij niet minder gemeen dan in Europa.

De zomernachten brengt de kerkuil onophoudelijk jagende door, en vangt dan kleine knaagdieren, mollen, vogels en vooral spitsmuizen. Hij verzamelt zelfs tegen den winter een voorraad van de laatstgenoemde diertjes. In vraatzucht doet hij voor grootere roofvogels niet onder; men vindt soms 15 doode muizen en jonge ratten in den omtrek van zijn nest. Waarom hij echter geen jonge duiven vermoordt, daar hij zelfs zangvogels die in kooien aan de huizen hangen aantast, is niet gemakkelijk te verklaren. Hoe dit ook zij, hij verdient toch de onredelijke vervolging niet, die de boeren hem aandoen, want hij behoort tot die hoogst nuttige vogels, zonder welke de door den mensch zoo moeielijk te verdelgen en toch zoo verderfelijke veldmuizen ontzaglijk zouden toenemen.

Een eigenlijk nest bouwt de kerkuil niet; hij vergenoegt zich met een hoek of een vlakken kuil in puinhoopen of in oude muren. De drie tot vijf langwerpige witte, eieren worden omstreeks drie weken lang bebroed; de jongen worden door de ouden zorgvuldig gevoederd. In de eerste jeugd gevangen, kunnen zij tot zekere mate tam gemaakt worden, ten minste aan de nabijheid van den mensch gewennen; vriendelijk en vertrouwelijk worden zij echter nooit, en eendikwijls uitgestooten kreet verkondigt hoe moeielijk het hun valt de gevangenschap te verdragen. Als de uil geplaagd wordt, spert hij zijn bek wijd open en blaast als een kat, en als hij aangevallen wordt werpt hij zich op den rug en verdedigt zich dapper met de klauwen en den bek, waarom hij ook wel katuil wordt genoemd.

Als de zon ondergaat opent de uil zijne groote oogen en komt uit den hollen boomstam, waarin hij over dag geslapen heeft, te voorschijn. Hij klapt eenige keeren met de kaken, als om te beproeven of zij goed in orde zijn, schudt zijne vederen en verlaat zijn verblijf. Hij maakt nu allerlei wonderlijke bewegingen, rekt zijn hals uit en kijkt, alsof hij bijziende is en een bril noodig heeft om goed te kunnen zien; nu en dan draait hij den kop ver naar achteren, op gevaar van zijn nek te verdraaien, en verschuilt zich vervolgens weer in den boom, dien hij juist verlaten heeft. Als de nacht en daarmede de duisternis invalt, wordt hij levendiger. De stilte der bosschen is hem stellig onaangenaam, want hij uit eenige diepe keeltoonen, die een geluid geven alsof hij geworgd wordt, en ziet dan om zich heen, naar allen schijn zeer voldaan over zijn muzikaal talent.

De maan is opgekomen en beschijnt de bladeren en de dikke boomstammen met haar zilveren licht; duizende sterren flonkeren aan den hemel en schitteren als diamanten. De geheele natuur is in rust, en geen enkel geluid stoort de stilte die er heerscht, behalve het geritsel der bladeren, die door een zacht windje heen en weer bewogen worden. Nu vliegt de uil weg, hij klappert met zijne vleugels en zweeft zachtjes voort. Met zijne wonderlijk saamgestelde oogen, die geen daglicht kunnen verdragen, ziet hij als door een teleskoop in de duisternis van het bosch. Hij vermijdt zorgvuldig de ontelbare takken, die hij in de vlucht ontmoet, en ziet meteen naar een prooi uit. Dáár ontdekt hij een kleine wezel, die eveneens een strooptocht onderneemt naar een plaats waar eenige vogels zitten; bliksemsnel schiet de uil naar beneden, en het vlugge, viervoetige diertje is gevangen in de scherpe klauwen van zijn gevleugelden vijand. De uil vliegt nu naar een bouwvalligen toren, waar hij reeds dikwijls zijn maaltijd genuttigd heeft, en waar de vleermuizen, die er om heen fladderen, reeds op zijne komst schijnen te wachten. Maar eensklaps verminderen zijnevleugelslagen, hij slaakt een enkelen rauwen kreet, en in plaats van naar boven te vliegen, valt hij naar beneden.

De oorzaak van dit vreemde verschijnsel is op de volgende wijze te verklaren. De uil had de wezel bij den rug gegrepen, en de slanke wezel, die haar leven niet zonder strijd wilde verkoopen, greep den vogel bij de keel en zette er hare scherpe tanden in. De roover was gevangen, en zoodra de wezel den grond bereikte, sprong zij weg en verdween, terwijl het levenlooze lichaam van den vogel bleef liggen. Hieruit blijkt, dat de list van een oogenschijnlijk zwak schepsel dikwijls meer kwaad doet dan de kracht van den sterke.


Back to IndexNext