EEN TROPISCHE BADPLAATS.EEN TROPISCHE BADPLAATS.EEN TROPISCHE BADPLAATS.In Afrika leven de meeste groote dieren. In de woestijnen zwerven kudden antelopen, die dagen lang zonder een enkelen druppel water kunnen leven, en de bosschen worden bewoond door kudden reusachtige olifanten, die in statigen optocht onder de schaduwen van het geboomte voortloopen.Het groote, lompe neushoorndier komt met zijne kleine, boosaardig flikkerende oogen uit het kreupelbosch kijken en is naar allen schijn in diep gepeins verzonken; de trotsche giraffe loopt met groote schreden door de bladerrijke bosschen. Ook bavianen ziet men deftig in eene plechtige vergadering bijeen; zij beraadslagen met elkander over een of ander gewichtig onderwerp van hunne huishouding en worden door een grijzen patriarch in bedwang gehouden, die op krachtige wijze de goede orde handhaaft. De koninklijke leeuw en de luipaard zijn er ook aanwezig, maar blijven in hun leger totdat de nacht invalt; dan gaan zij op roof uit, gevolgd door den lafhartigen hyena en den keffenden jakhals. Overal ziet men vreemde vogels, van den langhalzigen secretaris, die over de vlakte stapt om naar slangen te zoeken, tot de werkzame kleine wevervogels, die in luidruchtige groepen hunne groote nesten op de boomen maken. In de rivieren leven ontelbare krokodillen, die onbewegelijk op den oever liggen, terwijl grootekudden nijlpaarden zich in het water vermaken. Dus overal dieren, in zulk een oneindige verscheidenheid en menigte, dat Afrika meer op een grooten dierentuin gelijkt, dan op een land waarin ook menschen wonen.Onder de viervoetige dieren trekt de olifant vooral onze aandacht, zoowel door zijne grootte als door zijne schranderheid. Grooter dan de olifant van Azië, verschilt hij er ook nog in vele andere opzichten van. Hij heeft buitengewoon groote ooren; als hij ze achterover werpt, reiken zij voorbij de schouders en bedekken het geheele voorste gedeelte van zijn lichaam, en als hij ze naar voren werpt, bedekken zij den geheelen kop, zoodat het schijnt alsof hij een paar groote, leerachtige vleugels heeft. Beide sexen bezitten slagtanden, en het wijfje heeft dus een groot voorrecht boven hare aziatische zuster, die deze verdedigingsmiddelen mist.De olifant, die met het nijlpaard en het neushoorndier tot de orde der dikhuidigen behoort, leeft altijd in groote troepen; het mannetje beschermt het wijfje en de jongen als zij aangevallen worden. Hij heeft geen reden om bang te zijn voor de meeste wilde dieren, ofschoon het wel eens gebeurt dat hij aan ’t vechten geraakt met het ontembare neushoorndier, dat, als het onder het lichaam van zijn grooten tegenstander valt, zijn langen, scherpen hoorn in het lijf van den olifant stoot, waardoor deze weldra dood ter aarde valt.Een soort van tijken en vele andere insekten leven op de huid van den olifant, en veroorzaken hem veel last. Om zich van deze lastige insekten te bevrijden, neemt hij zijn toevlucht tot een zeer schrander en krachtdadig middel. Hij zoekt een modderigen poel op en gaat er in liggen rollen als een varken. Als hij dik met de kleverige modder bedekt is, staat hij op en is nu geheel wit, rood of zwart, naar de kleur van de modder; daarna gaat hij zich in de zon droogen, en wacht uren lang totdat de modderkorst droog en hard is geworden. Dan schudt hij zijn lichaam, waardoor de modder loslaat; alle insekten zitten nu in de harde korst, en het schrandere dier gaat heen, en is voor eenigen tijd weder van zijne kwelgeesten bevrijd.Over ’t algemeen wordt de olifant zeer oud, maar zoodra er een uit de kudde ziek wordt, jagen de anderen hem uit hun midden. Nu het arme dier wel genoodzaakt wordt zijn gezelschap te verlaten, zoekt het eene plaats op die bijde jagers onder den naam van “de begraafplaats van den olifant†bekend is, en blijft daar tot aan zijn dood. Hoe ver deze bijzondere plaats ook verwijderd moge zijn, toch spant hij al zijne krachten in om haar te bereiken, alsof hij onmogelijk ergens elders zou kunnen sterven.In de laatste jaren zijn de olifanten dieper in het land doorgedrongen, want de jagers vervolgen hen hardnekkig, vooral om de slagtanden die een zeer kostbaar handelsartikel zijn. Eene groote kudde van deze reusachtige dieren moet een prachtig schouwspel opleveren, en de weinige Europeanen die zulk een kudde in ’t wild gezien hebben, geven er opgetogene beschrijvingen van.Harris, de eerste reiziger die in het Cashan-gebergte doordrong, spreekt van een prachtig panorama dat zich eensklaps aan zijn oog vertoonde. “Het geheele landschap was bedekt met wilde olifanten. Er waren niet minder dan driehonderd bij elkander. Overal waren zij verspreid, op de groene heuvels en in het dal; het was een zwarte levende massa; sommigen waren gedeeltelijk verborgen achter boomen die door hen vernield werden, anderen stonden majestueus overeind, en droegen boomtakken in hunne snuiten, waarmede zij zich voor de vliegen beschermden. Op den achtergrond zag men eene blauwe bergketen, die hier zeer steil was en een verheven en treffend schouwspel aanbood.†Zulke tooneelen genieten dikwijls zij, die hun leven en gezondheid veil hebben voor de wetenschap, of voor hun geliefkoosd bedrijf, de jacht.Gewoonlijk baden de wilde olifanten zich des nachts, maar als de dag zeer warm is, zoeken zij de rivier op om zich te verfrisschen. Zij gaan er zeer voorzichtig in, houden telkens eens stil om te luisteren of zij ook een vijandig geluid hooren, of om zich door hun buitengewoon scherpen reuk van de nabijheid van den een of anderen vijand te overtuigen. In hun badplaats gaat het vroolijk toe; de groote dieren dompelen zich geheel onder water, of staan er in en slurpen groote hoeveelheden water in hunne snuiten op, om het over hunne ruggen of die van hunne buren te spuiten. De logge nijlpaarden, die door de onverwachte komst van de olifanten gestoord worden, komen boven water en werpen door hunne neusgaten dikke stralen water in de lucht; zij openen hunne bekken, laten de groote tanden zien en staren naar de onwelkome indringers; grijnzende apen geven door allerlei grimassen en belachelijke gebaren hunneafkeuring over het geheele gezelschap te kennen. Zoo iets ziet elke reiziger in de binnenlanden van Afrika, en er is zeker niets wat meer het hart van de natuurvorschers verkwikt, nadat zij weken lang omgezworven hebben en blootgesteld waren aan de woedende elementen, aan aanvallen van wilde dieren of van wilde menschen, dan eensklaps een tooneel voor oogen te hebben zooals wij op onze plaat zien afgebeeld, een tooneel, dat met recht een tropische badplaats genoemd kan worden.
EEN TROPISCHE BADPLAATS.EEN TROPISCHE BADPLAATS.EEN TROPISCHE BADPLAATS.In Afrika leven de meeste groote dieren. In de woestijnen zwerven kudden antelopen, die dagen lang zonder een enkelen druppel water kunnen leven, en de bosschen worden bewoond door kudden reusachtige olifanten, die in statigen optocht onder de schaduwen van het geboomte voortloopen.Het groote, lompe neushoorndier komt met zijne kleine, boosaardig flikkerende oogen uit het kreupelbosch kijken en is naar allen schijn in diep gepeins verzonken; de trotsche giraffe loopt met groote schreden door de bladerrijke bosschen. Ook bavianen ziet men deftig in eene plechtige vergadering bijeen; zij beraadslagen met elkander over een of ander gewichtig onderwerp van hunne huishouding en worden door een grijzen patriarch in bedwang gehouden, die op krachtige wijze de goede orde handhaaft. De koninklijke leeuw en de luipaard zijn er ook aanwezig, maar blijven in hun leger totdat de nacht invalt; dan gaan zij op roof uit, gevolgd door den lafhartigen hyena en den keffenden jakhals. Overal ziet men vreemde vogels, van den langhalzigen secretaris, die over de vlakte stapt om naar slangen te zoeken, tot de werkzame kleine wevervogels, die in luidruchtige groepen hunne groote nesten op de boomen maken. In de rivieren leven ontelbare krokodillen, die onbewegelijk op den oever liggen, terwijl grootekudden nijlpaarden zich in het water vermaken. Dus overal dieren, in zulk een oneindige verscheidenheid en menigte, dat Afrika meer op een grooten dierentuin gelijkt, dan op een land waarin ook menschen wonen.Onder de viervoetige dieren trekt de olifant vooral onze aandacht, zoowel door zijne grootte als door zijne schranderheid. Grooter dan de olifant van Azië, verschilt hij er ook nog in vele andere opzichten van. Hij heeft buitengewoon groote ooren; als hij ze achterover werpt, reiken zij voorbij de schouders en bedekken het geheele voorste gedeelte van zijn lichaam, en als hij ze naar voren werpt, bedekken zij den geheelen kop, zoodat het schijnt alsof hij een paar groote, leerachtige vleugels heeft. Beide sexen bezitten slagtanden, en het wijfje heeft dus een groot voorrecht boven hare aziatische zuster, die deze verdedigingsmiddelen mist.De olifant, die met het nijlpaard en het neushoorndier tot de orde der dikhuidigen behoort, leeft altijd in groote troepen; het mannetje beschermt het wijfje en de jongen als zij aangevallen worden. Hij heeft geen reden om bang te zijn voor de meeste wilde dieren, ofschoon het wel eens gebeurt dat hij aan ’t vechten geraakt met het ontembare neushoorndier, dat, als het onder het lichaam van zijn grooten tegenstander valt, zijn langen, scherpen hoorn in het lijf van den olifant stoot, waardoor deze weldra dood ter aarde valt.Een soort van tijken en vele andere insekten leven op de huid van den olifant, en veroorzaken hem veel last. Om zich van deze lastige insekten te bevrijden, neemt hij zijn toevlucht tot een zeer schrander en krachtdadig middel. Hij zoekt een modderigen poel op en gaat er in liggen rollen als een varken. Als hij dik met de kleverige modder bedekt is, staat hij op en is nu geheel wit, rood of zwart, naar de kleur van de modder; daarna gaat hij zich in de zon droogen, en wacht uren lang totdat de modderkorst droog en hard is geworden. Dan schudt hij zijn lichaam, waardoor de modder loslaat; alle insekten zitten nu in de harde korst, en het schrandere dier gaat heen, en is voor eenigen tijd weder van zijne kwelgeesten bevrijd.Over ’t algemeen wordt de olifant zeer oud, maar zoodra er een uit de kudde ziek wordt, jagen de anderen hem uit hun midden. Nu het arme dier wel genoodzaakt wordt zijn gezelschap te verlaten, zoekt het eene plaats op die bijde jagers onder den naam van “de begraafplaats van den olifant†bekend is, en blijft daar tot aan zijn dood. Hoe ver deze bijzondere plaats ook verwijderd moge zijn, toch spant hij al zijne krachten in om haar te bereiken, alsof hij onmogelijk ergens elders zou kunnen sterven.In de laatste jaren zijn de olifanten dieper in het land doorgedrongen, want de jagers vervolgen hen hardnekkig, vooral om de slagtanden die een zeer kostbaar handelsartikel zijn. Eene groote kudde van deze reusachtige dieren moet een prachtig schouwspel opleveren, en de weinige Europeanen die zulk een kudde in ’t wild gezien hebben, geven er opgetogene beschrijvingen van.Harris, de eerste reiziger die in het Cashan-gebergte doordrong, spreekt van een prachtig panorama dat zich eensklaps aan zijn oog vertoonde. “Het geheele landschap was bedekt met wilde olifanten. Er waren niet minder dan driehonderd bij elkander. Overal waren zij verspreid, op de groene heuvels en in het dal; het was een zwarte levende massa; sommigen waren gedeeltelijk verborgen achter boomen die door hen vernield werden, anderen stonden majestueus overeind, en droegen boomtakken in hunne snuiten, waarmede zij zich voor de vliegen beschermden. Op den achtergrond zag men eene blauwe bergketen, die hier zeer steil was en een verheven en treffend schouwspel aanbood.†Zulke tooneelen genieten dikwijls zij, die hun leven en gezondheid veil hebben voor de wetenschap, of voor hun geliefkoosd bedrijf, de jacht.Gewoonlijk baden de wilde olifanten zich des nachts, maar als de dag zeer warm is, zoeken zij de rivier op om zich te verfrisschen. Zij gaan er zeer voorzichtig in, houden telkens eens stil om te luisteren of zij ook een vijandig geluid hooren, of om zich door hun buitengewoon scherpen reuk van de nabijheid van den een of anderen vijand te overtuigen. In hun badplaats gaat het vroolijk toe; de groote dieren dompelen zich geheel onder water, of staan er in en slurpen groote hoeveelheden water in hunne snuiten op, om het over hunne ruggen of die van hunne buren te spuiten. De logge nijlpaarden, die door de onverwachte komst van de olifanten gestoord worden, komen boven water en werpen door hunne neusgaten dikke stralen water in de lucht; zij openen hunne bekken, laten de groote tanden zien en staren naar de onwelkome indringers; grijnzende apen geven door allerlei grimassen en belachelijke gebaren hunneafkeuring over het geheele gezelschap te kennen. Zoo iets ziet elke reiziger in de binnenlanden van Afrika, en er is zeker niets wat meer het hart van de natuurvorschers verkwikt, nadat zij weken lang omgezworven hebben en blootgesteld waren aan de woedende elementen, aan aanvallen van wilde dieren of van wilde menschen, dan eensklaps een tooneel voor oogen te hebben zooals wij op onze plaat zien afgebeeld, een tooneel, dat met recht een tropische badplaats genoemd kan worden.
EEN TROPISCHE BADPLAATS.
EEN TROPISCHE BADPLAATS.EEN TROPISCHE BADPLAATS.In Afrika leven de meeste groote dieren. In de woestijnen zwerven kudden antelopen, die dagen lang zonder een enkelen druppel water kunnen leven, en de bosschen worden bewoond door kudden reusachtige olifanten, die in statigen optocht onder de schaduwen van het geboomte voortloopen.Het groote, lompe neushoorndier komt met zijne kleine, boosaardig flikkerende oogen uit het kreupelbosch kijken en is naar allen schijn in diep gepeins verzonken; de trotsche giraffe loopt met groote schreden door de bladerrijke bosschen. Ook bavianen ziet men deftig in eene plechtige vergadering bijeen; zij beraadslagen met elkander over een of ander gewichtig onderwerp van hunne huishouding en worden door een grijzen patriarch in bedwang gehouden, die op krachtige wijze de goede orde handhaaft. De koninklijke leeuw en de luipaard zijn er ook aanwezig, maar blijven in hun leger totdat de nacht invalt; dan gaan zij op roof uit, gevolgd door den lafhartigen hyena en den keffenden jakhals. Overal ziet men vreemde vogels, van den langhalzigen secretaris, die over de vlakte stapt om naar slangen te zoeken, tot de werkzame kleine wevervogels, die in luidruchtige groepen hunne groote nesten op de boomen maken. In de rivieren leven ontelbare krokodillen, die onbewegelijk op den oever liggen, terwijl grootekudden nijlpaarden zich in het water vermaken. Dus overal dieren, in zulk een oneindige verscheidenheid en menigte, dat Afrika meer op een grooten dierentuin gelijkt, dan op een land waarin ook menschen wonen.Onder de viervoetige dieren trekt de olifant vooral onze aandacht, zoowel door zijne grootte als door zijne schranderheid. Grooter dan de olifant van Azië, verschilt hij er ook nog in vele andere opzichten van. Hij heeft buitengewoon groote ooren; als hij ze achterover werpt, reiken zij voorbij de schouders en bedekken het geheele voorste gedeelte van zijn lichaam, en als hij ze naar voren werpt, bedekken zij den geheelen kop, zoodat het schijnt alsof hij een paar groote, leerachtige vleugels heeft. Beide sexen bezitten slagtanden, en het wijfje heeft dus een groot voorrecht boven hare aziatische zuster, die deze verdedigingsmiddelen mist.De olifant, die met het nijlpaard en het neushoorndier tot de orde der dikhuidigen behoort, leeft altijd in groote troepen; het mannetje beschermt het wijfje en de jongen als zij aangevallen worden. Hij heeft geen reden om bang te zijn voor de meeste wilde dieren, ofschoon het wel eens gebeurt dat hij aan ’t vechten geraakt met het ontembare neushoorndier, dat, als het onder het lichaam van zijn grooten tegenstander valt, zijn langen, scherpen hoorn in het lijf van den olifant stoot, waardoor deze weldra dood ter aarde valt.Een soort van tijken en vele andere insekten leven op de huid van den olifant, en veroorzaken hem veel last. Om zich van deze lastige insekten te bevrijden, neemt hij zijn toevlucht tot een zeer schrander en krachtdadig middel. Hij zoekt een modderigen poel op en gaat er in liggen rollen als een varken. Als hij dik met de kleverige modder bedekt is, staat hij op en is nu geheel wit, rood of zwart, naar de kleur van de modder; daarna gaat hij zich in de zon droogen, en wacht uren lang totdat de modderkorst droog en hard is geworden. Dan schudt hij zijn lichaam, waardoor de modder loslaat; alle insekten zitten nu in de harde korst, en het schrandere dier gaat heen, en is voor eenigen tijd weder van zijne kwelgeesten bevrijd.Over ’t algemeen wordt de olifant zeer oud, maar zoodra er een uit de kudde ziek wordt, jagen de anderen hem uit hun midden. Nu het arme dier wel genoodzaakt wordt zijn gezelschap te verlaten, zoekt het eene plaats op die bijde jagers onder den naam van “de begraafplaats van den olifant†bekend is, en blijft daar tot aan zijn dood. Hoe ver deze bijzondere plaats ook verwijderd moge zijn, toch spant hij al zijne krachten in om haar te bereiken, alsof hij onmogelijk ergens elders zou kunnen sterven.In de laatste jaren zijn de olifanten dieper in het land doorgedrongen, want de jagers vervolgen hen hardnekkig, vooral om de slagtanden die een zeer kostbaar handelsartikel zijn. Eene groote kudde van deze reusachtige dieren moet een prachtig schouwspel opleveren, en de weinige Europeanen die zulk een kudde in ’t wild gezien hebben, geven er opgetogene beschrijvingen van.Harris, de eerste reiziger die in het Cashan-gebergte doordrong, spreekt van een prachtig panorama dat zich eensklaps aan zijn oog vertoonde. “Het geheele landschap was bedekt met wilde olifanten. Er waren niet minder dan driehonderd bij elkander. Overal waren zij verspreid, op de groene heuvels en in het dal; het was een zwarte levende massa; sommigen waren gedeeltelijk verborgen achter boomen die door hen vernield werden, anderen stonden majestueus overeind, en droegen boomtakken in hunne snuiten, waarmede zij zich voor de vliegen beschermden. Op den achtergrond zag men eene blauwe bergketen, die hier zeer steil was en een verheven en treffend schouwspel aanbood.†Zulke tooneelen genieten dikwijls zij, die hun leven en gezondheid veil hebben voor de wetenschap, of voor hun geliefkoosd bedrijf, de jacht.Gewoonlijk baden de wilde olifanten zich des nachts, maar als de dag zeer warm is, zoeken zij de rivier op om zich te verfrisschen. Zij gaan er zeer voorzichtig in, houden telkens eens stil om te luisteren of zij ook een vijandig geluid hooren, of om zich door hun buitengewoon scherpen reuk van de nabijheid van den een of anderen vijand te overtuigen. In hun badplaats gaat het vroolijk toe; de groote dieren dompelen zich geheel onder water, of staan er in en slurpen groote hoeveelheden water in hunne snuiten op, om het over hunne ruggen of die van hunne buren te spuiten. De logge nijlpaarden, die door de onverwachte komst van de olifanten gestoord worden, komen boven water en werpen door hunne neusgaten dikke stralen water in de lucht; zij openen hunne bekken, laten de groote tanden zien en staren naar de onwelkome indringers; grijnzende apen geven door allerlei grimassen en belachelijke gebaren hunneafkeuring over het geheele gezelschap te kennen. Zoo iets ziet elke reiziger in de binnenlanden van Afrika, en er is zeker niets wat meer het hart van de natuurvorschers verkwikt, nadat zij weken lang omgezworven hebben en blootgesteld waren aan de woedende elementen, aan aanvallen van wilde dieren of van wilde menschen, dan eensklaps een tooneel voor oogen te hebben zooals wij op onze plaat zien afgebeeld, een tooneel, dat met recht een tropische badplaats genoemd kan worden.
EEN TROPISCHE BADPLAATS.EEN TROPISCHE BADPLAATS.
EEN TROPISCHE BADPLAATS.
In Afrika leven de meeste groote dieren. In de woestijnen zwerven kudden antelopen, die dagen lang zonder een enkelen druppel water kunnen leven, en de bosschen worden bewoond door kudden reusachtige olifanten, die in statigen optocht onder de schaduwen van het geboomte voortloopen.
Het groote, lompe neushoorndier komt met zijne kleine, boosaardig flikkerende oogen uit het kreupelbosch kijken en is naar allen schijn in diep gepeins verzonken; de trotsche giraffe loopt met groote schreden door de bladerrijke bosschen. Ook bavianen ziet men deftig in eene plechtige vergadering bijeen; zij beraadslagen met elkander over een of ander gewichtig onderwerp van hunne huishouding en worden door een grijzen patriarch in bedwang gehouden, die op krachtige wijze de goede orde handhaaft. De koninklijke leeuw en de luipaard zijn er ook aanwezig, maar blijven in hun leger totdat de nacht invalt; dan gaan zij op roof uit, gevolgd door den lafhartigen hyena en den keffenden jakhals. Overal ziet men vreemde vogels, van den langhalzigen secretaris, die over de vlakte stapt om naar slangen te zoeken, tot de werkzame kleine wevervogels, die in luidruchtige groepen hunne groote nesten op de boomen maken. In de rivieren leven ontelbare krokodillen, die onbewegelijk op den oever liggen, terwijl grootekudden nijlpaarden zich in het water vermaken. Dus overal dieren, in zulk een oneindige verscheidenheid en menigte, dat Afrika meer op een grooten dierentuin gelijkt, dan op een land waarin ook menschen wonen.
Onder de viervoetige dieren trekt de olifant vooral onze aandacht, zoowel door zijne grootte als door zijne schranderheid. Grooter dan de olifant van Azië, verschilt hij er ook nog in vele andere opzichten van. Hij heeft buitengewoon groote ooren; als hij ze achterover werpt, reiken zij voorbij de schouders en bedekken het geheele voorste gedeelte van zijn lichaam, en als hij ze naar voren werpt, bedekken zij den geheelen kop, zoodat het schijnt alsof hij een paar groote, leerachtige vleugels heeft. Beide sexen bezitten slagtanden, en het wijfje heeft dus een groot voorrecht boven hare aziatische zuster, die deze verdedigingsmiddelen mist.
De olifant, die met het nijlpaard en het neushoorndier tot de orde der dikhuidigen behoort, leeft altijd in groote troepen; het mannetje beschermt het wijfje en de jongen als zij aangevallen worden. Hij heeft geen reden om bang te zijn voor de meeste wilde dieren, ofschoon het wel eens gebeurt dat hij aan ’t vechten geraakt met het ontembare neushoorndier, dat, als het onder het lichaam van zijn grooten tegenstander valt, zijn langen, scherpen hoorn in het lijf van den olifant stoot, waardoor deze weldra dood ter aarde valt.
Een soort van tijken en vele andere insekten leven op de huid van den olifant, en veroorzaken hem veel last. Om zich van deze lastige insekten te bevrijden, neemt hij zijn toevlucht tot een zeer schrander en krachtdadig middel. Hij zoekt een modderigen poel op en gaat er in liggen rollen als een varken. Als hij dik met de kleverige modder bedekt is, staat hij op en is nu geheel wit, rood of zwart, naar de kleur van de modder; daarna gaat hij zich in de zon droogen, en wacht uren lang totdat de modderkorst droog en hard is geworden. Dan schudt hij zijn lichaam, waardoor de modder loslaat; alle insekten zitten nu in de harde korst, en het schrandere dier gaat heen, en is voor eenigen tijd weder van zijne kwelgeesten bevrijd.
Over ’t algemeen wordt de olifant zeer oud, maar zoodra er een uit de kudde ziek wordt, jagen de anderen hem uit hun midden. Nu het arme dier wel genoodzaakt wordt zijn gezelschap te verlaten, zoekt het eene plaats op die bijde jagers onder den naam van “de begraafplaats van den olifant†bekend is, en blijft daar tot aan zijn dood. Hoe ver deze bijzondere plaats ook verwijderd moge zijn, toch spant hij al zijne krachten in om haar te bereiken, alsof hij onmogelijk ergens elders zou kunnen sterven.
In de laatste jaren zijn de olifanten dieper in het land doorgedrongen, want de jagers vervolgen hen hardnekkig, vooral om de slagtanden die een zeer kostbaar handelsartikel zijn. Eene groote kudde van deze reusachtige dieren moet een prachtig schouwspel opleveren, en de weinige Europeanen die zulk een kudde in ’t wild gezien hebben, geven er opgetogene beschrijvingen van.
Harris, de eerste reiziger die in het Cashan-gebergte doordrong, spreekt van een prachtig panorama dat zich eensklaps aan zijn oog vertoonde. “Het geheele landschap was bedekt met wilde olifanten. Er waren niet minder dan driehonderd bij elkander. Overal waren zij verspreid, op de groene heuvels en in het dal; het was een zwarte levende massa; sommigen waren gedeeltelijk verborgen achter boomen die door hen vernield werden, anderen stonden majestueus overeind, en droegen boomtakken in hunne snuiten, waarmede zij zich voor de vliegen beschermden. Op den achtergrond zag men eene blauwe bergketen, die hier zeer steil was en een verheven en treffend schouwspel aanbood.†Zulke tooneelen genieten dikwijls zij, die hun leven en gezondheid veil hebben voor de wetenschap, of voor hun geliefkoosd bedrijf, de jacht.
Gewoonlijk baden de wilde olifanten zich des nachts, maar als de dag zeer warm is, zoeken zij de rivier op om zich te verfrisschen. Zij gaan er zeer voorzichtig in, houden telkens eens stil om te luisteren of zij ook een vijandig geluid hooren, of om zich door hun buitengewoon scherpen reuk van de nabijheid van den een of anderen vijand te overtuigen. In hun badplaats gaat het vroolijk toe; de groote dieren dompelen zich geheel onder water, of staan er in en slurpen groote hoeveelheden water in hunne snuiten op, om het over hunne ruggen of die van hunne buren te spuiten. De logge nijlpaarden, die door de onverwachte komst van de olifanten gestoord worden, komen boven water en werpen door hunne neusgaten dikke stralen water in de lucht; zij openen hunne bekken, laten de groote tanden zien en staren naar de onwelkome indringers; grijnzende apen geven door allerlei grimassen en belachelijke gebaren hunneafkeuring over het geheele gezelschap te kennen. Zoo iets ziet elke reiziger in de binnenlanden van Afrika, en er is zeker niets wat meer het hart van de natuurvorschers verkwikt, nadat zij weken lang omgezworven hebben en blootgesteld waren aan de woedende elementen, aan aanvallen van wilde dieren of van wilde menschen, dan eensklaps een tooneel voor oogen te hebben zooals wij op onze plaat zien afgebeeld, een tooneel, dat met recht een tropische badplaats genoemd kan worden.