HET GEVECHT.HET GEVECHT.HET GEVECHT.In de bosschen van Azië leven ontelbare verscheidenheden van zoogdieren, vogels en insekten, terwijl de moerassen en rivieren bewoond worden door allerlei kruipend gedierte, dat, in het water verborgen of bedekt door de overhangende bladeren der boomen, geduldig aan den oever op den loer ligt naar een schepsel, dat zijn dorst aan den verkoelenden stroom komt lesschen.Van alle verscheurende dieren is zonder tegenspraak de gestreepte tijger, een bloedverwant van den jagoear van Zuid-Amerika, het gevaarlijkst en meest te vreezen. Evenals deze laatste heeft hij een prachtige huid, maar zijn karakter stemt met dat schoone uiterlijk niet overeen, want hij is listig, wreed, verraderlijk en roofgierig, en als hij door honger geplaagd wordt of op wraak bedacht is, bestaat er zeker geen dier dat meer te duchten is. En toch is de olifant niet bang voor hem, want in een gevecht zal de tijger bijna altijd het onderspit delven; als de olifant hem niet terstond met zijne groote slagtanden doorboort, neemt hij den tijger met zijn slurf op om hem onder zijne pooten te vertrappen, en dan helpen de scherpe tanden en klauwen den tijger niets, want zij glijden af op de taaie, dikke huid van zijn grooten tegenstander.Er zijn vele voorbeelden van het tam maken van tijgers en van hun onderworpenheid aan hunne verzorgers; maar ofschoon zij aan de gevangenschap gewend raken,en zich laten liefkozen, verraadt hun wilde natuur zich toch op het een of ander oogenblik, en met de snelheid van den bliksem valt de tijger den persoon aan, wiens liefkozingen hij nog eenige oogenblikken te voren, onder luid gespin, heeft toegestaan.Een heer inIndiëhad een tijger groot gebracht, die eenige weken oud was toen hij hem kreeg. De tijger volgde hem als een hond, speelde met hem, en verraadde nooit een trek van de wreedheid die den tijger eigen is. Eens op een dag zat de heer onder zijn veranda te lezen, en, zooals gewoonlijk, lag de tijger naast zijn stoel. Eensklaps werd hij in zijne lectuur gestoord; hij voelde dat de tijger zijn hand likte, die over de leuning van den stoel hing, en daarbij luid spinde. Naar beneden ziende, bespeurde hij dat zijn hand bebloed was, waardoor de wreedheid van het dier opgewekt werd. Zonder van houding te veranderen, riep hij een bediende om een geweer te halen, dat gelukkig geladen en dicht bij was, en beval hem het dier op de plaats dood te schieten. Dit geschiedde, en zoo ontsnapte die heer aan een groot gevaar, want de flikkerende oogen van den tijger en het slaan met zijn staart toonden duidelijk aan, dat de natuurlijke hartstochten bij het dier boven waren gekomen.De tijger is bijna over geheel Azië verspreid. Men vindt slechts enkelen in Turksch Georgia, maar zij zijn talrijk in het Elboerz-gebergte ten zuiden van de Kaspische zee. In Bokhara, aan den oever van den Irtisj, en ook in de Altai-streken en aan den Amoer zijn zij niet ongemeen; ook in China en natuurlijk in Indië ten zuiden van het Himalaya-gebergte vindt men hen; maar niet op Ceylon, ofschoon hij een inwoner is van het maleische schiereiland en van sommige groote eilanden van den Archipel. De tijgers van noordelijke landen zijn grooter en hebben dikker haar dan die van zuidelijker streken.Het voedsel van den tijger in Indië bestaat uit runderen, herten en wilde zwijnen. Somtijds bieden de laatsten zulk een heftigen tegenstand, dat de tijger overwonnen en verslagen wordt; men heeft tijgers gevonden welker lichaam geheel open gereten was, waarschijnlijk door de scherpe slagtanden van het zwijn. Het is bekend dat dit dier, tot het uiterste gedreven, zijn slagtanden weet te gebruiken, handiger dan een man met een mes kan omgaan.De tijger is ook zeer belust op pauwen, en een groote vlucht van deze vogels verraadt meestal de aanwezigheid van een tijger.Van nature is de tijger lafhartig en ontwijkt hij den aanval, zelfs al is hij bezig met zijn prooi te verslinden.Men verhaalt hoe een herdersjongen in Indië door een van deze dieren aangevallen, maar door de buffels die hij hoedde gered werd. Zij vielen den tijger zoo krachtig op het lijf, dat zij hem tot een onteerenden aftocht dwongen, terwijl de knaap te midden van zijne hardkoppige beschermers ongedeerd bleef.Als de tijger honger heeft, eet hij zelfs kikvorschen en alles wat hij slechts van dierlijk voedsel kan vinden. Sir Walter Elliot verhaalt van een tijger die door hem gedood werd en die zeer mager was, wat veroorzaakt was door den stekel van een stekelvarken die in zijn keel was blijven zitten en hem het slikken belette. Een beroemd jager verhaalt dat, toen hij eens een tijgerin gedood had, hij, in zijn tent terug gekomen zijnde, een man met een olifant zond om de tijgerin te halen. De man kwam terug en zei, dat hij de tijgerin nog levend gevonden had. Zij gingen dus den volgenden morgen op ontdekking uit en zagen, dat de tijgerin in een bergspleet was gevallen en vervolgens door een anderen tijger half opgegeten. Dezen laatsten doodden zij niet ver van daar. Het schijnt dus dat kannibalisme ook tot de eigenschappen van dit schoone dier gerekend kan worden.De tijgerjacht behoort in Indië tot de meest geliefkoosde uitspanningen, waaraan evenwel vele gevaren verbonden zijn; er zijn weinig paarden die men zoo kan africhten, dat zij den jager in de nabijheid van een tijger brengen, zoodat de tijgerjacht dus meestal op olifanten plaats heeft. Men drijft den tijger uit zijn leger, en dringt van alle kanten op hem aan. Als de tijger nu tot het uiterste gedreven wordt en geen uitkomst ziet, springt hij soms op den rug van den olifant en grijpt den jager. Zulke jachten hebben dikwijls een treurigen afloop. Er zijn ook vele gevallen bekend van reizigers die eensklaps door tijgers aangevallen werden. Om des nachts op reis veilig te kunnen slapen, is het genoeg dat men een groot vuur aanlegt, want de tijgers zijn bang voor vuur, ofschoon het niet altijd een voldoend middel is om leeuwen op een afstand te houden.Ofschoon de tijger hardnekkig vervolgd wordt, schijnt zijn getal toch niet te verminderen: in de provincie Kandeisth alleen werden er in de jaren 1825–1829 duizend twee en dertig tijgers gedood. Op Sumatra zijn geheele dorpen door deaanvallen der tijgers onbewoond geraakt; het volk durft hen uit een godsdienstig vooroordeel niet dooden, want zij gelooven dat doode menschen in de gedaante van tijgers terug komen.De huid van den tijger is roodachtig geel, aan de zijden met zwarte dwarsstrepen geteekend, aan den buik zwart gestreept, zwarte ringen op den staart, witte onderkin en lippen. Als de tijger verzadigd is brult hij, en als hij van plan is een aanval te doen laat hij een kort en scherp gehuil hooren; een eigenaardig blazen door de neusgaten, dat veel van niezen heeft, geeft tevredenheid en eene vriendelijke stemming te kennen.Ofschoon de tijger zeer veel kracht bezit, en door het kreupelbosch schuifelt, zooals alle katten doen die hun prooi onverwachts aanvallen, wordt hij toch dikwijls het slachtoffer van een ander, even wreed en verscheurend dier.De rivieren en meren in de heete landen worden bewoond door verschillende soorten van krokodillen. In den Nijl leeft de echte krokodil, in Suriname de kaaiman of alligator, en in den Ganges de gaviaal: het is over deze laatste soort dat wij hier spreken. Deze groote en afschuwelijke dieren liggen òf in de stralen der middagzon op een zandbank te slapen, òf geheel in het water verscholen, behalve de oogen en neusgaten die boven de oppervlakte van het water uitkomen; zóó blijven zij bewegingloos liggen wachten op een of ander dier dat bij de rivier komt. Als de gavialen op een zandbank liggen, kan men hen nauwelijks onderscheiden, want dan gelijken zij veel op doode boomstammen.De gaviaal valt op tweeërlei wijze aan. Is zijn prooi dicht bij, dan grijpt hij het dier in zijne verschrikkelijke kaken, en sleept het naar den bodem der rivier. Of wel hij blijft op de zandbank liggen, en zoodra een dier het water nadert, slaat hij het met zijn staart in het water, met meer behendigheid dan een koetsier met zijn zweep. Als hij op die manier het dier tusschen zijne kaken heeft gekregen, verscheurt hij het onder water.De gaviaal is geheel ingericht voor het leven, waartoe hij bestemd is. Hij is bedekt met schubben die samengesteld zijn uit platen van verschillende grootte, en samengevoegd worden door vleezige scharnieren. Als wapen om aan te vallen of om zich te verdedigen, bezit hij lange rijen scherpe tanden, en den langen buigzamen staart, waarmede hij een dier kan vermorselen; in één woord de gaviaalis het schrikwekkendste en vreesselijkste dier dat in het water leeft. Zijne kleine, groene, glazige oogen, zonder eenige uitdrukking, steken boven het hoogste gedeelte van den kop uit, zoodat het dier in staat is zijn geheele lichaam onder water te dompelen, en toch alles te zien wat er boven het water voorvalt. Ofschoon zijne bewegingen gewoonlijk traag zijn, kan hij toch zeer vlug op het land vooruit komen, en men heeft hem dikwijls zoo haastig uit het water zien schieten, dat men hem moeielijk met het oog kon volgen. De gaviaal is de grootste van alle hagedisachtige dieren, hij wordt dikwijls van 5 tot 6 meter lang. Evenals hij op buffels en andere zoogdieren loert, richt hij ook onder de visschen groote verwoestingen aan, en alle lijken die in den Ganges geworpen worden, worden zijn prooi. De geloovige Hindoes laten zich, als zij op sterven liggen, naar de heilige rivier brengen, en worden ook somtijds door den gaviaal aangevallen en verscheurd.Wat de kleuren betreft, gelijkt de gaviaal op den krokodil, en heeft, evenals deze, klauwen aan de drie binnenste teenen. Zijne achterpooten gelijken op die van den krokodil, maar de nekschilden op die van den alligator. De eerste en vierde tand aan beide zijden van de onderkaak, steken boven de anderen uit, en vallen in een holte van de bovenkaak. Aan het eind van de kaak vormen de met kleppen bedekte neusgaten een kraakbeenig, vooruitstekend kussen. In het weefsel van het ooglid ligt een klein beenplaatje, en onder de benedenkaak liggen een paar klieren, die een naar muskus riekende stof afscheiden.Nu wij een kort overzicht hebben gegeven van de beide dieren die op de plaat zijn afgebeeld, zullen wij zien op welke wijze zij met elkander vechten; een gevecht, waarbij altijd een van beiden het leven verliest. De zon is zoo even opgekomen, en wekt de gevederde boschbewoners uit hun slaap. Zij schudden de dauwdroppels van hunne vederen, en hun morgengezang klinkt door het woud, terwijl de tijger, vergezeld van zijn wijfje, naar den stroom gaat om zijn dorst te lesschen, voordat hij zijn leger opzoekt waarin hij den dag zal doorbrengen. Zachtjes doorkruisen zij het welbekende kreupelbosch, onverschillig voor de vroolijkheid die hen omgeeft. De speelsche aap slingert zijn buigzaam lichaam door de takken, en op het zien van zijn meest gevreesden vijand, grijnst hij van woede en vrees.De beide dieren bereiken den stroom, maar de tijgerin die voorzichtiger isdan de tijger, blijft in het dichte kreupelbosch staan; de tijger stapt in het water, en begint te drinken. De gaviaal heeft misschien uren lang op die gelegenheid aan den oever liggen te wachten. Met een nauw merkbare beweging trekt hij zijne schubbige pooten tegen zijn lichaam, en zoodra de tijger begint te drinken, grijpt de krachtige gaviaal den kop van het ongelukkige dier tusschen zijne kaken. Met een half gesmoorden kreet van woede en schrik beproeft de tijger zich van den wreeden vijand te ontslaan, maar deze doet wat hij kan om hem in de rivier te trekken. Niettegenstaande de hevige pijn grijpt de tijger hem met zijne pooten, maar zijne scherpe klauwen glijden af op den schubbigen kop van den gaviaal. Stap voor stap wordt de tijger van den oever gesleurd, ofschoon hij wanhopig tegen zijn verschrikkelijk noodlot strijdt; maar als hij dieper in het water komt, wordt zijn tegenstand allengs zwakker, terwijl de gaviaal, die nu in zijn element is, alle krachten inspant om den kop van den tijger onder water te duwen. Na eenige krachtige pogingen verdwijnt hij met zijn prooi in de diepte, en duikt naar den bodem der rivier. Enkele cirkels aan de oppervlakte van het water en een paar onheilspellende roode strepen zijn de eenige teekenen van het verschrikkelijke en bloedige gevecht dat hier heeft plaats gehad.
HET GEVECHT.HET GEVECHT.HET GEVECHT.In de bosschen van Azië leven ontelbare verscheidenheden van zoogdieren, vogels en insekten, terwijl de moerassen en rivieren bewoond worden door allerlei kruipend gedierte, dat, in het water verborgen of bedekt door de overhangende bladeren der boomen, geduldig aan den oever op den loer ligt naar een schepsel, dat zijn dorst aan den verkoelenden stroom komt lesschen.Van alle verscheurende dieren is zonder tegenspraak de gestreepte tijger, een bloedverwant van den jagoear van Zuid-Amerika, het gevaarlijkst en meest te vreezen. Evenals deze laatste heeft hij een prachtige huid, maar zijn karakter stemt met dat schoone uiterlijk niet overeen, want hij is listig, wreed, verraderlijk en roofgierig, en als hij door honger geplaagd wordt of op wraak bedacht is, bestaat er zeker geen dier dat meer te duchten is. En toch is de olifant niet bang voor hem, want in een gevecht zal de tijger bijna altijd het onderspit delven; als de olifant hem niet terstond met zijne groote slagtanden doorboort, neemt hij den tijger met zijn slurf op om hem onder zijne pooten te vertrappen, en dan helpen de scherpe tanden en klauwen den tijger niets, want zij glijden af op de taaie, dikke huid van zijn grooten tegenstander.Er zijn vele voorbeelden van het tam maken van tijgers en van hun onderworpenheid aan hunne verzorgers; maar ofschoon zij aan de gevangenschap gewend raken,en zich laten liefkozen, verraadt hun wilde natuur zich toch op het een of ander oogenblik, en met de snelheid van den bliksem valt de tijger den persoon aan, wiens liefkozingen hij nog eenige oogenblikken te voren, onder luid gespin, heeft toegestaan.Een heer inIndiëhad een tijger groot gebracht, die eenige weken oud was toen hij hem kreeg. De tijger volgde hem als een hond, speelde met hem, en verraadde nooit een trek van de wreedheid die den tijger eigen is. Eens op een dag zat de heer onder zijn veranda te lezen, en, zooals gewoonlijk, lag de tijger naast zijn stoel. Eensklaps werd hij in zijne lectuur gestoord; hij voelde dat de tijger zijn hand likte, die over de leuning van den stoel hing, en daarbij luid spinde. Naar beneden ziende, bespeurde hij dat zijn hand bebloed was, waardoor de wreedheid van het dier opgewekt werd. Zonder van houding te veranderen, riep hij een bediende om een geweer te halen, dat gelukkig geladen en dicht bij was, en beval hem het dier op de plaats dood te schieten. Dit geschiedde, en zoo ontsnapte die heer aan een groot gevaar, want de flikkerende oogen van den tijger en het slaan met zijn staart toonden duidelijk aan, dat de natuurlijke hartstochten bij het dier boven waren gekomen.De tijger is bijna over geheel Azië verspreid. Men vindt slechts enkelen in Turksch Georgia, maar zij zijn talrijk in het Elboerz-gebergte ten zuiden van de Kaspische zee. In Bokhara, aan den oever van den Irtisj, en ook in de Altai-streken en aan den Amoer zijn zij niet ongemeen; ook in China en natuurlijk in Indië ten zuiden van het Himalaya-gebergte vindt men hen; maar niet op Ceylon, ofschoon hij een inwoner is van het maleische schiereiland en van sommige groote eilanden van den Archipel. De tijgers van noordelijke landen zijn grooter en hebben dikker haar dan die van zuidelijker streken.Het voedsel van den tijger in Indië bestaat uit runderen, herten en wilde zwijnen. Somtijds bieden de laatsten zulk een heftigen tegenstand, dat de tijger overwonnen en verslagen wordt; men heeft tijgers gevonden welker lichaam geheel open gereten was, waarschijnlijk door de scherpe slagtanden van het zwijn. Het is bekend dat dit dier, tot het uiterste gedreven, zijn slagtanden weet te gebruiken, handiger dan een man met een mes kan omgaan.De tijger is ook zeer belust op pauwen, en een groote vlucht van deze vogels verraadt meestal de aanwezigheid van een tijger.Van nature is de tijger lafhartig en ontwijkt hij den aanval, zelfs al is hij bezig met zijn prooi te verslinden.Men verhaalt hoe een herdersjongen in Indië door een van deze dieren aangevallen, maar door de buffels die hij hoedde gered werd. Zij vielen den tijger zoo krachtig op het lijf, dat zij hem tot een onteerenden aftocht dwongen, terwijl de knaap te midden van zijne hardkoppige beschermers ongedeerd bleef.Als de tijger honger heeft, eet hij zelfs kikvorschen en alles wat hij slechts van dierlijk voedsel kan vinden. Sir Walter Elliot verhaalt van een tijger die door hem gedood werd en die zeer mager was, wat veroorzaakt was door den stekel van een stekelvarken die in zijn keel was blijven zitten en hem het slikken belette. Een beroemd jager verhaalt dat, toen hij eens een tijgerin gedood had, hij, in zijn tent terug gekomen zijnde, een man met een olifant zond om de tijgerin te halen. De man kwam terug en zei, dat hij de tijgerin nog levend gevonden had. Zij gingen dus den volgenden morgen op ontdekking uit en zagen, dat de tijgerin in een bergspleet was gevallen en vervolgens door een anderen tijger half opgegeten. Dezen laatsten doodden zij niet ver van daar. Het schijnt dus dat kannibalisme ook tot de eigenschappen van dit schoone dier gerekend kan worden.De tijgerjacht behoort in Indië tot de meest geliefkoosde uitspanningen, waaraan evenwel vele gevaren verbonden zijn; er zijn weinig paarden die men zoo kan africhten, dat zij den jager in de nabijheid van een tijger brengen, zoodat de tijgerjacht dus meestal op olifanten plaats heeft. Men drijft den tijger uit zijn leger, en dringt van alle kanten op hem aan. Als de tijger nu tot het uiterste gedreven wordt en geen uitkomst ziet, springt hij soms op den rug van den olifant en grijpt den jager. Zulke jachten hebben dikwijls een treurigen afloop. Er zijn ook vele gevallen bekend van reizigers die eensklaps door tijgers aangevallen werden. Om des nachts op reis veilig te kunnen slapen, is het genoeg dat men een groot vuur aanlegt, want de tijgers zijn bang voor vuur, ofschoon het niet altijd een voldoend middel is om leeuwen op een afstand te houden.Ofschoon de tijger hardnekkig vervolgd wordt, schijnt zijn getal toch niet te verminderen: in de provincie Kandeisth alleen werden er in de jaren 1825–1829 duizend twee en dertig tijgers gedood. Op Sumatra zijn geheele dorpen door deaanvallen der tijgers onbewoond geraakt; het volk durft hen uit een godsdienstig vooroordeel niet dooden, want zij gelooven dat doode menschen in de gedaante van tijgers terug komen.De huid van den tijger is roodachtig geel, aan de zijden met zwarte dwarsstrepen geteekend, aan den buik zwart gestreept, zwarte ringen op den staart, witte onderkin en lippen. Als de tijger verzadigd is brult hij, en als hij van plan is een aanval te doen laat hij een kort en scherp gehuil hooren; een eigenaardig blazen door de neusgaten, dat veel van niezen heeft, geeft tevredenheid en eene vriendelijke stemming te kennen.Ofschoon de tijger zeer veel kracht bezit, en door het kreupelbosch schuifelt, zooals alle katten doen die hun prooi onverwachts aanvallen, wordt hij toch dikwijls het slachtoffer van een ander, even wreed en verscheurend dier.De rivieren en meren in de heete landen worden bewoond door verschillende soorten van krokodillen. In den Nijl leeft de echte krokodil, in Suriname de kaaiman of alligator, en in den Ganges de gaviaal: het is over deze laatste soort dat wij hier spreken. Deze groote en afschuwelijke dieren liggen òf in de stralen der middagzon op een zandbank te slapen, òf geheel in het water verscholen, behalve de oogen en neusgaten die boven de oppervlakte van het water uitkomen; zóó blijven zij bewegingloos liggen wachten op een of ander dier dat bij de rivier komt. Als de gavialen op een zandbank liggen, kan men hen nauwelijks onderscheiden, want dan gelijken zij veel op doode boomstammen.De gaviaal valt op tweeërlei wijze aan. Is zijn prooi dicht bij, dan grijpt hij het dier in zijne verschrikkelijke kaken, en sleept het naar den bodem der rivier. Of wel hij blijft op de zandbank liggen, en zoodra een dier het water nadert, slaat hij het met zijn staart in het water, met meer behendigheid dan een koetsier met zijn zweep. Als hij op die manier het dier tusschen zijne kaken heeft gekregen, verscheurt hij het onder water.De gaviaal is geheel ingericht voor het leven, waartoe hij bestemd is. Hij is bedekt met schubben die samengesteld zijn uit platen van verschillende grootte, en samengevoegd worden door vleezige scharnieren. Als wapen om aan te vallen of om zich te verdedigen, bezit hij lange rijen scherpe tanden, en den langen buigzamen staart, waarmede hij een dier kan vermorselen; in één woord de gaviaalis het schrikwekkendste en vreesselijkste dier dat in het water leeft. Zijne kleine, groene, glazige oogen, zonder eenige uitdrukking, steken boven het hoogste gedeelte van den kop uit, zoodat het dier in staat is zijn geheele lichaam onder water te dompelen, en toch alles te zien wat er boven het water voorvalt. Ofschoon zijne bewegingen gewoonlijk traag zijn, kan hij toch zeer vlug op het land vooruit komen, en men heeft hem dikwijls zoo haastig uit het water zien schieten, dat men hem moeielijk met het oog kon volgen. De gaviaal is de grootste van alle hagedisachtige dieren, hij wordt dikwijls van 5 tot 6 meter lang. Evenals hij op buffels en andere zoogdieren loert, richt hij ook onder de visschen groote verwoestingen aan, en alle lijken die in den Ganges geworpen worden, worden zijn prooi. De geloovige Hindoes laten zich, als zij op sterven liggen, naar de heilige rivier brengen, en worden ook somtijds door den gaviaal aangevallen en verscheurd.Wat de kleuren betreft, gelijkt de gaviaal op den krokodil, en heeft, evenals deze, klauwen aan de drie binnenste teenen. Zijne achterpooten gelijken op die van den krokodil, maar de nekschilden op die van den alligator. De eerste en vierde tand aan beide zijden van de onderkaak, steken boven de anderen uit, en vallen in een holte van de bovenkaak. Aan het eind van de kaak vormen de met kleppen bedekte neusgaten een kraakbeenig, vooruitstekend kussen. In het weefsel van het ooglid ligt een klein beenplaatje, en onder de benedenkaak liggen een paar klieren, die een naar muskus riekende stof afscheiden.Nu wij een kort overzicht hebben gegeven van de beide dieren die op de plaat zijn afgebeeld, zullen wij zien op welke wijze zij met elkander vechten; een gevecht, waarbij altijd een van beiden het leven verliest. De zon is zoo even opgekomen, en wekt de gevederde boschbewoners uit hun slaap. Zij schudden de dauwdroppels van hunne vederen, en hun morgengezang klinkt door het woud, terwijl de tijger, vergezeld van zijn wijfje, naar den stroom gaat om zijn dorst te lesschen, voordat hij zijn leger opzoekt waarin hij den dag zal doorbrengen. Zachtjes doorkruisen zij het welbekende kreupelbosch, onverschillig voor de vroolijkheid die hen omgeeft. De speelsche aap slingert zijn buigzaam lichaam door de takken, en op het zien van zijn meest gevreesden vijand, grijnst hij van woede en vrees.De beide dieren bereiken den stroom, maar de tijgerin die voorzichtiger isdan de tijger, blijft in het dichte kreupelbosch staan; de tijger stapt in het water, en begint te drinken. De gaviaal heeft misschien uren lang op die gelegenheid aan den oever liggen te wachten. Met een nauw merkbare beweging trekt hij zijne schubbige pooten tegen zijn lichaam, en zoodra de tijger begint te drinken, grijpt de krachtige gaviaal den kop van het ongelukkige dier tusschen zijne kaken. Met een half gesmoorden kreet van woede en schrik beproeft de tijger zich van den wreeden vijand te ontslaan, maar deze doet wat hij kan om hem in de rivier te trekken. Niettegenstaande de hevige pijn grijpt de tijger hem met zijne pooten, maar zijne scherpe klauwen glijden af op den schubbigen kop van den gaviaal. Stap voor stap wordt de tijger van den oever gesleurd, ofschoon hij wanhopig tegen zijn verschrikkelijk noodlot strijdt; maar als hij dieper in het water komt, wordt zijn tegenstand allengs zwakker, terwijl de gaviaal, die nu in zijn element is, alle krachten inspant om den kop van den tijger onder water te duwen. Na eenige krachtige pogingen verdwijnt hij met zijn prooi in de diepte, en duikt naar den bodem der rivier. Enkele cirkels aan de oppervlakte van het water en een paar onheilspellende roode strepen zijn de eenige teekenen van het verschrikkelijke en bloedige gevecht dat hier heeft plaats gehad.
HET GEVECHT.
HET GEVECHT.HET GEVECHT.In de bosschen van Azië leven ontelbare verscheidenheden van zoogdieren, vogels en insekten, terwijl de moerassen en rivieren bewoond worden door allerlei kruipend gedierte, dat, in het water verborgen of bedekt door de overhangende bladeren der boomen, geduldig aan den oever op den loer ligt naar een schepsel, dat zijn dorst aan den verkoelenden stroom komt lesschen.Van alle verscheurende dieren is zonder tegenspraak de gestreepte tijger, een bloedverwant van den jagoear van Zuid-Amerika, het gevaarlijkst en meest te vreezen. Evenals deze laatste heeft hij een prachtige huid, maar zijn karakter stemt met dat schoone uiterlijk niet overeen, want hij is listig, wreed, verraderlijk en roofgierig, en als hij door honger geplaagd wordt of op wraak bedacht is, bestaat er zeker geen dier dat meer te duchten is. En toch is de olifant niet bang voor hem, want in een gevecht zal de tijger bijna altijd het onderspit delven; als de olifant hem niet terstond met zijne groote slagtanden doorboort, neemt hij den tijger met zijn slurf op om hem onder zijne pooten te vertrappen, en dan helpen de scherpe tanden en klauwen den tijger niets, want zij glijden af op de taaie, dikke huid van zijn grooten tegenstander.Er zijn vele voorbeelden van het tam maken van tijgers en van hun onderworpenheid aan hunne verzorgers; maar ofschoon zij aan de gevangenschap gewend raken,en zich laten liefkozen, verraadt hun wilde natuur zich toch op het een of ander oogenblik, en met de snelheid van den bliksem valt de tijger den persoon aan, wiens liefkozingen hij nog eenige oogenblikken te voren, onder luid gespin, heeft toegestaan.Een heer inIndiëhad een tijger groot gebracht, die eenige weken oud was toen hij hem kreeg. De tijger volgde hem als een hond, speelde met hem, en verraadde nooit een trek van de wreedheid die den tijger eigen is. Eens op een dag zat de heer onder zijn veranda te lezen, en, zooals gewoonlijk, lag de tijger naast zijn stoel. Eensklaps werd hij in zijne lectuur gestoord; hij voelde dat de tijger zijn hand likte, die over de leuning van den stoel hing, en daarbij luid spinde. Naar beneden ziende, bespeurde hij dat zijn hand bebloed was, waardoor de wreedheid van het dier opgewekt werd. Zonder van houding te veranderen, riep hij een bediende om een geweer te halen, dat gelukkig geladen en dicht bij was, en beval hem het dier op de plaats dood te schieten. Dit geschiedde, en zoo ontsnapte die heer aan een groot gevaar, want de flikkerende oogen van den tijger en het slaan met zijn staart toonden duidelijk aan, dat de natuurlijke hartstochten bij het dier boven waren gekomen.De tijger is bijna over geheel Azië verspreid. Men vindt slechts enkelen in Turksch Georgia, maar zij zijn talrijk in het Elboerz-gebergte ten zuiden van de Kaspische zee. In Bokhara, aan den oever van den Irtisj, en ook in de Altai-streken en aan den Amoer zijn zij niet ongemeen; ook in China en natuurlijk in Indië ten zuiden van het Himalaya-gebergte vindt men hen; maar niet op Ceylon, ofschoon hij een inwoner is van het maleische schiereiland en van sommige groote eilanden van den Archipel. De tijgers van noordelijke landen zijn grooter en hebben dikker haar dan die van zuidelijker streken.Het voedsel van den tijger in Indië bestaat uit runderen, herten en wilde zwijnen. Somtijds bieden de laatsten zulk een heftigen tegenstand, dat de tijger overwonnen en verslagen wordt; men heeft tijgers gevonden welker lichaam geheel open gereten was, waarschijnlijk door de scherpe slagtanden van het zwijn. Het is bekend dat dit dier, tot het uiterste gedreven, zijn slagtanden weet te gebruiken, handiger dan een man met een mes kan omgaan.De tijger is ook zeer belust op pauwen, en een groote vlucht van deze vogels verraadt meestal de aanwezigheid van een tijger.Van nature is de tijger lafhartig en ontwijkt hij den aanval, zelfs al is hij bezig met zijn prooi te verslinden.Men verhaalt hoe een herdersjongen in Indië door een van deze dieren aangevallen, maar door de buffels die hij hoedde gered werd. Zij vielen den tijger zoo krachtig op het lijf, dat zij hem tot een onteerenden aftocht dwongen, terwijl de knaap te midden van zijne hardkoppige beschermers ongedeerd bleef.Als de tijger honger heeft, eet hij zelfs kikvorschen en alles wat hij slechts van dierlijk voedsel kan vinden. Sir Walter Elliot verhaalt van een tijger die door hem gedood werd en die zeer mager was, wat veroorzaakt was door den stekel van een stekelvarken die in zijn keel was blijven zitten en hem het slikken belette. Een beroemd jager verhaalt dat, toen hij eens een tijgerin gedood had, hij, in zijn tent terug gekomen zijnde, een man met een olifant zond om de tijgerin te halen. De man kwam terug en zei, dat hij de tijgerin nog levend gevonden had. Zij gingen dus den volgenden morgen op ontdekking uit en zagen, dat de tijgerin in een bergspleet was gevallen en vervolgens door een anderen tijger half opgegeten. Dezen laatsten doodden zij niet ver van daar. Het schijnt dus dat kannibalisme ook tot de eigenschappen van dit schoone dier gerekend kan worden.De tijgerjacht behoort in Indië tot de meest geliefkoosde uitspanningen, waaraan evenwel vele gevaren verbonden zijn; er zijn weinig paarden die men zoo kan africhten, dat zij den jager in de nabijheid van een tijger brengen, zoodat de tijgerjacht dus meestal op olifanten plaats heeft. Men drijft den tijger uit zijn leger, en dringt van alle kanten op hem aan. Als de tijger nu tot het uiterste gedreven wordt en geen uitkomst ziet, springt hij soms op den rug van den olifant en grijpt den jager. Zulke jachten hebben dikwijls een treurigen afloop. Er zijn ook vele gevallen bekend van reizigers die eensklaps door tijgers aangevallen werden. Om des nachts op reis veilig te kunnen slapen, is het genoeg dat men een groot vuur aanlegt, want de tijgers zijn bang voor vuur, ofschoon het niet altijd een voldoend middel is om leeuwen op een afstand te houden.Ofschoon de tijger hardnekkig vervolgd wordt, schijnt zijn getal toch niet te verminderen: in de provincie Kandeisth alleen werden er in de jaren 1825–1829 duizend twee en dertig tijgers gedood. Op Sumatra zijn geheele dorpen door deaanvallen der tijgers onbewoond geraakt; het volk durft hen uit een godsdienstig vooroordeel niet dooden, want zij gelooven dat doode menschen in de gedaante van tijgers terug komen.De huid van den tijger is roodachtig geel, aan de zijden met zwarte dwarsstrepen geteekend, aan den buik zwart gestreept, zwarte ringen op den staart, witte onderkin en lippen. Als de tijger verzadigd is brult hij, en als hij van plan is een aanval te doen laat hij een kort en scherp gehuil hooren; een eigenaardig blazen door de neusgaten, dat veel van niezen heeft, geeft tevredenheid en eene vriendelijke stemming te kennen.Ofschoon de tijger zeer veel kracht bezit, en door het kreupelbosch schuifelt, zooals alle katten doen die hun prooi onverwachts aanvallen, wordt hij toch dikwijls het slachtoffer van een ander, even wreed en verscheurend dier.De rivieren en meren in de heete landen worden bewoond door verschillende soorten van krokodillen. In den Nijl leeft de echte krokodil, in Suriname de kaaiman of alligator, en in den Ganges de gaviaal: het is over deze laatste soort dat wij hier spreken. Deze groote en afschuwelijke dieren liggen òf in de stralen der middagzon op een zandbank te slapen, òf geheel in het water verscholen, behalve de oogen en neusgaten die boven de oppervlakte van het water uitkomen; zóó blijven zij bewegingloos liggen wachten op een of ander dier dat bij de rivier komt. Als de gavialen op een zandbank liggen, kan men hen nauwelijks onderscheiden, want dan gelijken zij veel op doode boomstammen.De gaviaal valt op tweeërlei wijze aan. Is zijn prooi dicht bij, dan grijpt hij het dier in zijne verschrikkelijke kaken, en sleept het naar den bodem der rivier. Of wel hij blijft op de zandbank liggen, en zoodra een dier het water nadert, slaat hij het met zijn staart in het water, met meer behendigheid dan een koetsier met zijn zweep. Als hij op die manier het dier tusschen zijne kaken heeft gekregen, verscheurt hij het onder water.De gaviaal is geheel ingericht voor het leven, waartoe hij bestemd is. Hij is bedekt met schubben die samengesteld zijn uit platen van verschillende grootte, en samengevoegd worden door vleezige scharnieren. Als wapen om aan te vallen of om zich te verdedigen, bezit hij lange rijen scherpe tanden, en den langen buigzamen staart, waarmede hij een dier kan vermorselen; in één woord de gaviaalis het schrikwekkendste en vreesselijkste dier dat in het water leeft. Zijne kleine, groene, glazige oogen, zonder eenige uitdrukking, steken boven het hoogste gedeelte van den kop uit, zoodat het dier in staat is zijn geheele lichaam onder water te dompelen, en toch alles te zien wat er boven het water voorvalt. Ofschoon zijne bewegingen gewoonlijk traag zijn, kan hij toch zeer vlug op het land vooruit komen, en men heeft hem dikwijls zoo haastig uit het water zien schieten, dat men hem moeielijk met het oog kon volgen. De gaviaal is de grootste van alle hagedisachtige dieren, hij wordt dikwijls van 5 tot 6 meter lang. Evenals hij op buffels en andere zoogdieren loert, richt hij ook onder de visschen groote verwoestingen aan, en alle lijken die in den Ganges geworpen worden, worden zijn prooi. De geloovige Hindoes laten zich, als zij op sterven liggen, naar de heilige rivier brengen, en worden ook somtijds door den gaviaal aangevallen en verscheurd.Wat de kleuren betreft, gelijkt de gaviaal op den krokodil, en heeft, evenals deze, klauwen aan de drie binnenste teenen. Zijne achterpooten gelijken op die van den krokodil, maar de nekschilden op die van den alligator. De eerste en vierde tand aan beide zijden van de onderkaak, steken boven de anderen uit, en vallen in een holte van de bovenkaak. Aan het eind van de kaak vormen de met kleppen bedekte neusgaten een kraakbeenig, vooruitstekend kussen. In het weefsel van het ooglid ligt een klein beenplaatje, en onder de benedenkaak liggen een paar klieren, die een naar muskus riekende stof afscheiden.Nu wij een kort overzicht hebben gegeven van de beide dieren die op de plaat zijn afgebeeld, zullen wij zien op welke wijze zij met elkander vechten; een gevecht, waarbij altijd een van beiden het leven verliest. De zon is zoo even opgekomen, en wekt de gevederde boschbewoners uit hun slaap. Zij schudden de dauwdroppels van hunne vederen, en hun morgengezang klinkt door het woud, terwijl de tijger, vergezeld van zijn wijfje, naar den stroom gaat om zijn dorst te lesschen, voordat hij zijn leger opzoekt waarin hij den dag zal doorbrengen. Zachtjes doorkruisen zij het welbekende kreupelbosch, onverschillig voor de vroolijkheid die hen omgeeft. De speelsche aap slingert zijn buigzaam lichaam door de takken, en op het zien van zijn meest gevreesden vijand, grijnst hij van woede en vrees.De beide dieren bereiken den stroom, maar de tijgerin die voorzichtiger isdan de tijger, blijft in het dichte kreupelbosch staan; de tijger stapt in het water, en begint te drinken. De gaviaal heeft misschien uren lang op die gelegenheid aan den oever liggen te wachten. Met een nauw merkbare beweging trekt hij zijne schubbige pooten tegen zijn lichaam, en zoodra de tijger begint te drinken, grijpt de krachtige gaviaal den kop van het ongelukkige dier tusschen zijne kaken. Met een half gesmoorden kreet van woede en schrik beproeft de tijger zich van den wreeden vijand te ontslaan, maar deze doet wat hij kan om hem in de rivier te trekken. Niettegenstaande de hevige pijn grijpt de tijger hem met zijne pooten, maar zijne scherpe klauwen glijden af op den schubbigen kop van den gaviaal. Stap voor stap wordt de tijger van den oever gesleurd, ofschoon hij wanhopig tegen zijn verschrikkelijk noodlot strijdt; maar als hij dieper in het water komt, wordt zijn tegenstand allengs zwakker, terwijl de gaviaal, die nu in zijn element is, alle krachten inspant om den kop van den tijger onder water te duwen. Na eenige krachtige pogingen verdwijnt hij met zijn prooi in de diepte, en duikt naar den bodem der rivier. Enkele cirkels aan de oppervlakte van het water en een paar onheilspellende roode strepen zijn de eenige teekenen van het verschrikkelijke en bloedige gevecht dat hier heeft plaats gehad.
HET GEVECHT.HET GEVECHT.
HET GEVECHT.
In de bosschen van Azië leven ontelbare verscheidenheden van zoogdieren, vogels en insekten, terwijl de moerassen en rivieren bewoond worden door allerlei kruipend gedierte, dat, in het water verborgen of bedekt door de overhangende bladeren der boomen, geduldig aan den oever op den loer ligt naar een schepsel, dat zijn dorst aan den verkoelenden stroom komt lesschen.
Van alle verscheurende dieren is zonder tegenspraak de gestreepte tijger, een bloedverwant van den jagoear van Zuid-Amerika, het gevaarlijkst en meest te vreezen. Evenals deze laatste heeft hij een prachtige huid, maar zijn karakter stemt met dat schoone uiterlijk niet overeen, want hij is listig, wreed, verraderlijk en roofgierig, en als hij door honger geplaagd wordt of op wraak bedacht is, bestaat er zeker geen dier dat meer te duchten is. En toch is de olifant niet bang voor hem, want in een gevecht zal de tijger bijna altijd het onderspit delven; als de olifant hem niet terstond met zijne groote slagtanden doorboort, neemt hij den tijger met zijn slurf op om hem onder zijne pooten te vertrappen, en dan helpen de scherpe tanden en klauwen den tijger niets, want zij glijden af op de taaie, dikke huid van zijn grooten tegenstander.
Er zijn vele voorbeelden van het tam maken van tijgers en van hun onderworpenheid aan hunne verzorgers; maar ofschoon zij aan de gevangenschap gewend raken,en zich laten liefkozen, verraadt hun wilde natuur zich toch op het een of ander oogenblik, en met de snelheid van den bliksem valt de tijger den persoon aan, wiens liefkozingen hij nog eenige oogenblikken te voren, onder luid gespin, heeft toegestaan.
Een heer inIndiëhad een tijger groot gebracht, die eenige weken oud was toen hij hem kreeg. De tijger volgde hem als een hond, speelde met hem, en verraadde nooit een trek van de wreedheid die den tijger eigen is. Eens op een dag zat de heer onder zijn veranda te lezen, en, zooals gewoonlijk, lag de tijger naast zijn stoel. Eensklaps werd hij in zijne lectuur gestoord; hij voelde dat de tijger zijn hand likte, die over de leuning van den stoel hing, en daarbij luid spinde. Naar beneden ziende, bespeurde hij dat zijn hand bebloed was, waardoor de wreedheid van het dier opgewekt werd. Zonder van houding te veranderen, riep hij een bediende om een geweer te halen, dat gelukkig geladen en dicht bij was, en beval hem het dier op de plaats dood te schieten. Dit geschiedde, en zoo ontsnapte die heer aan een groot gevaar, want de flikkerende oogen van den tijger en het slaan met zijn staart toonden duidelijk aan, dat de natuurlijke hartstochten bij het dier boven waren gekomen.
De tijger is bijna over geheel Azië verspreid. Men vindt slechts enkelen in Turksch Georgia, maar zij zijn talrijk in het Elboerz-gebergte ten zuiden van de Kaspische zee. In Bokhara, aan den oever van den Irtisj, en ook in de Altai-streken en aan den Amoer zijn zij niet ongemeen; ook in China en natuurlijk in Indië ten zuiden van het Himalaya-gebergte vindt men hen; maar niet op Ceylon, ofschoon hij een inwoner is van het maleische schiereiland en van sommige groote eilanden van den Archipel. De tijgers van noordelijke landen zijn grooter en hebben dikker haar dan die van zuidelijker streken.
Het voedsel van den tijger in Indië bestaat uit runderen, herten en wilde zwijnen. Somtijds bieden de laatsten zulk een heftigen tegenstand, dat de tijger overwonnen en verslagen wordt; men heeft tijgers gevonden welker lichaam geheel open gereten was, waarschijnlijk door de scherpe slagtanden van het zwijn. Het is bekend dat dit dier, tot het uiterste gedreven, zijn slagtanden weet te gebruiken, handiger dan een man met een mes kan omgaan.
De tijger is ook zeer belust op pauwen, en een groote vlucht van deze vogels verraadt meestal de aanwezigheid van een tijger.
Van nature is de tijger lafhartig en ontwijkt hij den aanval, zelfs al is hij bezig met zijn prooi te verslinden.
Men verhaalt hoe een herdersjongen in Indië door een van deze dieren aangevallen, maar door de buffels die hij hoedde gered werd. Zij vielen den tijger zoo krachtig op het lijf, dat zij hem tot een onteerenden aftocht dwongen, terwijl de knaap te midden van zijne hardkoppige beschermers ongedeerd bleef.
Als de tijger honger heeft, eet hij zelfs kikvorschen en alles wat hij slechts van dierlijk voedsel kan vinden. Sir Walter Elliot verhaalt van een tijger die door hem gedood werd en die zeer mager was, wat veroorzaakt was door den stekel van een stekelvarken die in zijn keel was blijven zitten en hem het slikken belette. Een beroemd jager verhaalt dat, toen hij eens een tijgerin gedood had, hij, in zijn tent terug gekomen zijnde, een man met een olifant zond om de tijgerin te halen. De man kwam terug en zei, dat hij de tijgerin nog levend gevonden had. Zij gingen dus den volgenden morgen op ontdekking uit en zagen, dat de tijgerin in een bergspleet was gevallen en vervolgens door een anderen tijger half opgegeten. Dezen laatsten doodden zij niet ver van daar. Het schijnt dus dat kannibalisme ook tot de eigenschappen van dit schoone dier gerekend kan worden.
De tijgerjacht behoort in Indië tot de meest geliefkoosde uitspanningen, waaraan evenwel vele gevaren verbonden zijn; er zijn weinig paarden die men zoo kan africhten, dat zij den jager in de nabijheid van een tijger brengen, zoodat de tijgerjacht dus meestal op olifanten plaats heeft. Men drijft den tijger uit zijn leger, en dringt van alle kanten op hem aan. Als de tijger nu tot het uiterste gedreven wordt en geen uitkomst ziet, springt hij soms op den rug van den olifant en grijpt den jager. Zulke jachten hebben dikwijls een treurigen afloop. Er zijn ook vele gevallen bekend van reizigers die eensklaps door tijgers aangevallen werden. Om des nachts op reis veilig te kunnen slapen, is het genoeg dat men een groot vuur aanlegt, want de tijgers zijn bang voor vuur, ofschoon het niet altijd een voldoend middel is om leeuwen op een afstand te houden.
Ofschoon de tijger hardnekkig vervolgd wordt, schijnt zijn getal toch niet te verminderen: in de provincie Kandeisth alleen werden er in de jaren 1825–1829 duizend twee en dertig tijgers gedood. Op Sumatra zijn geheele dorpen door deaanvallen der tijgers onbewoond geraakt; het volk durft hen uit een godsdienstig vooroordeel niet dooden, want zij gelooven dat doode menschen in de gedaante van tijgers terug komen.
De huid van den tijger is roodachtig geel, aan de zijden met zwarte dwarsstrepen geteekend, aan den buik zwart gestreept, zwarte ringen op den staart, witte onderkin en lippen. Als de tijger verzadigd is brult hij, en als hij van plan is een aanval te doen laat hij een kort en scherp gehuil hooren; een eigenaardig blazen door de neusgaten, dat veel van niezen heeft, geeft tevredenheid en eene vriendelijke stemming te kennen.
Ofschoon de tijger zeer veel kracht bezit, en door het kreupelbosch schuifelt, zooals alle katten doen die hun prooi onverwachts aanvallen, wordt hij toch dikwijls het slachtoffer van een ander, even wreed en verscheurend dier.
De rivieren en meren in de heete landen worden bewoond door verschillende soorten van krokodillen. In den Nijl leeft de echte krokodil, in Suriname de kaaiman of alligator, en in den Ganges de gaviaal: het is over deze laatste soort dat wij hier spreken. Deze groote en afschuwelijke dieren liggen òf in de stralen der middagzon op een zandbank te slapen, òf geheel in het water verscholen, behalve de oogen en neusgaten die boven de oppervlakte van het water uitkomen; zóó blijven zij bewegingloos liggen wachten op een of ander dier dat bij de rivier komt. Als de gavialen op een zandbank liggen, kan men hen nauwelijks onderscheiden, want dan gelijken zij veel op doode boomstammen.
De gaviaal valt op tweeërlei wijze aan. Is zijn prooi dicht bij, dan grijpt hij het dier in zijne verschrikkelijke kaken, en sleept het naar den bodem der rivier. Of wel hij blijft op de zandbank liggen, en zoodra een dier het water nadert, slaat hij het met zijn staart in het water, met meer behendigheid dan een koetsier met zijn zweep. Als hij op die manier het dier tusschen zijne kaken heeft gekregen, verscheurt hij het onder water.
De gaviaal is geheel ingericht voor het leven, waartoe hij bestemd is. Hij is bedekt met schubben die samengesteld zijn uit platen van verschillende grootte, en samengevoegd worden door vleezige scharnieren. Als wapen om aan te vallen of om zich te verdedigen, bezit hij lange rijen scherpe tanden, en den langen buigzamen staart, waarmede hij een dier kan vermorselen; in één woord de gaviaalis het schrikwekkendste en vreesselijkste dier dat in het water leeft. Zijne kleine, groene, glazige oogen, zonder eenige uitdrukking, steken boven het hoogste gedeelte van den kop uit, zoodat het dier in staat is zijn geheele lichaam onder water te dompelen, en toch alles te zien wat er boven het water voorvalt. Ofschoon zijne bewegingen gewoonlijk traag zijn, kan hij toch zeer vlug op het land vooruit komen, en men heeft hem dikwijls zoo haastig uit het water zien schieten, dat men hem moeielijk met het oog kon volgen. De gaviaal is de grootste van alle hagedisachtige dieren, hij wordt dikwijls van 5 tot 6 meter lang. Evenals hij op buffels en andere zoogdieren loert, richt hij ook onder de visschen groote verwoestingen aan, en alle lijken die in den Ganges geworpen worden, worden zijn prooi. De geloovige Hindoes laten zich, als zij op sterven liggen, naar de heilige rivier brengen, en worden ook somtijds door den gaviaal aangevallen en verscheurd.
Wat de kleuren betreft, gelijkt de gaviaal op den krokodil, en heeft, evenals deze, klauwen aan de drie binnenste teenen. Zijne achterpooten gelijken op die van den krokodil, maar de nekschilden op die van den alligator. De eerste en vierde tand aan beide zijden van de onderkaak, steken boven de anderen uit, en vallen in een holte van de bovenkaak. Aan het eind van de kaak vormen de met kleppen bedekte neusgaten een kraakbeenig, vooruitstekend kussen. In het weefsel van het ooglid ligt een klein beenplaatje, en onder de benedenkaak liggen een paar klieren, die een naar muskus riekende stof afscheiden.
Nu wij een kort overzicht hebben gegeven van de beide dieren die op de plaat zijn afgebeeld, zullen wij zien op welke wijze zij met elkander vechten; een gevecht, waarbij altijd een van beiden het leven verliest. De zon is zoo even opgekomen, en wekt de gevederde boschbewoners uit hun slaap. Zij schudden de dauwdroppels van hunne vederen, en hun morgengezang klinkt door het woud, terwijl de tijger, vergezeld van zijn wijfje, naar den stroom gaat om zijn dorst te lesschen, voordat hij zijn leger opzoekt waarin hij den dag zal doorbrengen. Zachtjes doorkruisen zij het welbekende kreupelbosch, onverschillig voor de vroolijkheid die hen omgeeft. De speelsche aap slingert zijn buigzaam lichaam door de takken, en op het zien van zijn meest gevreesden vijand, grijnst hij van woede en vrees.
De beide dieren bereiken den stroom, maar de tijgerin die voorzichtiger isdan de tijger, blijft in het dichte kreupelbosch staan; de tijger stapt in het water, en begint te drinken. De gaviaal heeft misschien uren lang op die gelegenheid aan den oever liggen te wachten. Met een nauw merkbare beweging trekt hij zijne schubbige pooten tegen zijn lichaam, en zoodra de tijger begint te drinken, grijpt de krachtige gaviaal den kop van het ongelukkige dier tusschen zijne kaken. Met een half gesmoorden kreet van woede en schrik beproeft de tijger zich van den wreeden vijand te ontslaan, maar deze doet wat hij kan om hem in de rivier te trekken. Niettegenstaande de hevige pijn grijpt de tijger hem met zijne pooten, maar zijne scherpe klauwen glijden af op den schubbigen kop van den gaviaal. Stap voor stap wordt de tijger van den oever gesleurd, ofschoon hij wanhopig tegen zijn verschrikkelijk noodlot strijdt; maar als hij dieper in het water komt, wordt zijn tegenstand allengs zwakker, terwijl de gaviaal, die nu in zijn element is, alle krachten inspant om den kop van den tijger onder water te duwen. Na eenige krachtige pogingen verdwijnt hij met zijn prooi in de diepte, en duikt naar den bodem der rivier. Enkele cirkels aan de oppervlakte van het water en een paar onheilspellende roode strepen zijn de eenige teekenen van het verschrikkelijke en bloedige gevecht dat hier heeft plaats gehad.