[Inhoud]De wraak van de GazelleZij hadden beiden hun boonenland bewerkt; zij hadden de boonen geplant; zij waren rijp. Toen zij rijp waren, den dag van den Nkandu1, zegden zij alzoo: Kom, wij gaan de boonen op de markt verkoopen.En zij gingen, zij verkochten hunne boonen. De Luipaard ontving twaalf frank, de Gazelle zes frank. En zij kwamen terug, en zij zegden zoo: Laat ons ’t geld tellen.Toen zij telden, had de Luipaard ’t meeste. Hij, alzoo: Ik, moeder, de zakken vol boonen heb ik tot op de markt gedragen, daarom heb ik die twaalf frank.En zij kwamen tot in hun dorp.Op een anderen dag, alzoo: Kom, wij gaan boonen trekken.En zij trokken boonen en vulden de zakken.De dag van den Nkandu was weer aangebroken; de Luipaard kreeg zes frank, de Gazelle maar drie.Maar er kwam nijd in het hart van de Gazelle. En de vriendschap stierf uit; zij beminden malkander niet meer. De Gazelle, veranderde zich in een schoone jonkvrouw, en zij kwam den Luipaard afwachten aan den doorgang eener rivier. De Luipaard vroeg, alzoo: Gij, van waar zijt gij gekomen?Zij, alzoo: Dwalen, ik dwaal in deze streek. Ik ben nog[56]een jeugdige maagd. Ik ben hier aan ’t dwalen en dwalen, ik alleen.Dan vroeg de Luipaard, alzoo: Wie heeft u getrouwd?Zij, alzoo: Ik, ik heb geen man.Hij, alzoo: Uw dorp waar is ’t?Zij, alzoo: Mijn dorp is Kipasa.Hij, alzoo: Toekomenden Nkandu, kom hier aan den doorgang, dan zien wij malkander.Op dien dag van den Nkandu, toen de zon was opgekomen en ’t klaar geworden was, hij de Luipaard, toen hij boonen had geplukt met zijn kind Kiteba en met de Gazelle, hij wist niet dat het een schijn was, die met hem ging wandelen. Hij dacht waarlijk: ’t is zij, de Gazelle … En ’t was maar een schijn. Hij aldus: Vooruit, naar de markt.En zij gingen en zij verkochten de boonen op de markt; en hij bedroog zijn kind Kiteba, alzoo: Wel, ga langs hier den weg van Kimuingu; ik langs den weg van Kiduma ga ik.En hij kwam langs den weg van Kiduma, tot aan den doorgang van ’t water; en hij kwam bij de jonge maagd aan. En terwijl zij spraken en spraken, zij de jonkvrouw haalde maniokbrooden en twee kiekens te voorschijn, en zij gaf het aan den Luipaard. En de Luipaard liet haar drie frank, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden, dan zien wij malkander weer.De dag van den Nkandu, die gesteld was, was aangebroken, en hij ging de markt voorbij, en terwijl hij ging en ging, speelde hij zijn kisansi2. En hij speelde en speelde, en zong een lied tot hij kwam aan den doorgang van de rivier. En hij kwam, en hij kwam nader bij tot de Gazelle.Zij, de Gazelle, sprak alzoo: Ik met u, Luipaard, wij gaan te zamen.[57]Hij, de Luipaard alzoo, toen hij dat hoorde: He, moeder, beste moeder, vooruit!En zij gingen, en gingen, en de Luipaard speelde en speelde op zijn kisansi!… Hij had immers zijne vrouw gevonden. Zij, de Gazelle, gaf hem een anderen naam, alzoo: Ik, mijn naam is Nzekele.Hij, de Luipaard, toen hij dat hoorde, en door de zotheid verblind, alzoo: He, Nzekele, mijn kind, sta op, en begin te dansen!En zij aan ’t dansen was zij. En zij danste en danste, en daarna trokken zij op naar hun dorp.De avond was gevallen. Hij de Luipaard, alzoo: Kom nu ’t huis binnen.Zij, alzoo: Ik, voor dat ik in dit huis treed, trek al de nagels uwer vingers!En hij trok de nagels zijner vingers uit.Allen waren uitgetrokken, en hij aldus: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, doe al de teenen uwer voeten af.En hij deed de teenen zijner voeten af; en hij alzoo: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, nu de vingers uwer armen.En hij deed de vingers zijner armen af, en hij alzoo: Kom binnen in huis!Zij, alzoo: Snijd uwe voeten af!En hij sneed zijne voeten af, en hij alzoo: He, liefste, kom nu binnen.Zij, alzoo: Snijd uwe armen af.En hij sneed zijne armen af, en alzoo: Kom nu binnen.Eerst en vooral dat men uw neus afsnijde!En hij sneed zijn neus af.En nu, eer ik binnenga, doe uwe tanden en oogen uit!En hij deed zijne tanden en oogen uit, en alzoo: Nu, Nzekele, kom binnen![58]Eer ik binnen kome, moet gij uw hart afsnijden!En hij sneed zijn hart af, alzoo: Nu, kom binnen.Eerst moet men u met een nagel doorboren!En men doorboorde hem met een nagel. En de Luipaard stierf.En de Luipaard, hij stierf, en de Gazelle sprak alzoo: Gij, kleine Kiteba, wie gaat u nu verzorgen? Ik ben de Gazelle. Ik ben de Gazelle van verstand, ’t lievelingskind van mijne moeder!En zij nam al ’t geld en ’t goed op, dat de Luipaard had achtergelaten; en Kiteba ging zij verkoopen aan den anderen kant der rivier.Makanga.[59]1Eerste dag van de kongoleesche week.↑2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑
[Inhoud]De wraak van de GazelleZij hadden beiden hun boonenland bewerkt; zij hadden de boonen geplant; zij waren rijp. Toen zij rijp waren, den dag van den Nkandu1, zegden zij alzoo: Kom, wij gaan de boonen op de markt verkoopen.En zij gingen, zij verkochten hunne boonen. De Luipaard ontving twaalf frank, de Gazelle zes frank. En zij kwamen terug, en zij zegden zoo: Laat ons ’t geld tellen.Toen zij telden, had de Luipaard ’t meeste. Hij, alzoo: Ik, moeder, de zakken vol boonen heb ik tot op de markt gedragen, daarom heb ik die twaalf frank.En zij kwamen tot in hun dorp.Op een anderen dag, alzoo: Kom, wij gaan boonen trekken.En zij trokken boonen en vulden de zakken.De dag van den Nkandu was weer aangebroken; de Luipaard kreeg zes frank, de Gazelle maar drie.Maar er kwam nijd in het hart van de Gazelle. En de vriendschap stierf uit; zij beminden malkander niet meer. De Gazelle, veranderde zich in een schoone jonkvrouw, en zij kwam den Luipaard afwachten aan den doorgang eener rivier. De Luipaard vroeg, alzoo: Gij, van waar zijt gij gekomen?Zij, alzoo: Dwalen, ik dwaal in deze streek. Ik ben nog[56]een jeugdige maagd. Ik ben hier aan ’t dwalen en dwalen, ik alleen.Dan vroeg de Luipaard, alzoo: Wie heeft u getrouwd?Zij, alzoo: Ik, ik heb geen man.Hij, alzoo: Uw dorp waar is ’t?Zij, alzoo: Mijn dorp is Kipasa.Hij, alzoo: Toekomenden Nkandu, kom hier aan den doorgang, dan zien wij malkander.Op dien dag van den Nkandu, toen de zon was opgekomen en ’t klaar geworden was, hij de Luipaard, toen hij boonen had geplukt met zijn kind Kiteba en met de Gazelle, hij wist niet dat het een schijn was, die met hem ging wandelen. Hij dacht waarlijk: ’t is zij, de Gazelle … En ’t was maar een schijn. Hij aldus: Vooruit, naar de markt.En zij gingen en zij verkochten de boonen op de markt; en hij bedroog zijn kind Kiteba, alzoo: Wel, ga langs hier den weg van Kimuingu; ik langs den weg van Kiduma ga ik.En hij kwam langs den weg van Kiduma, tot aan den doorgang van ’t water; en hij kwam bij de jonge maagd aan. En terwijl zij spraken en spraken, zij de jonkvrouw haalde maniokbrooden en twee kiekens te voorschijn, en zij gaf het aan den Luipaard. En de Luipaard liet haar drie frank, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden, dan zien wij malkander weer.De dag van den Nkandu, die gesteld was, was aangebroken, en hij ging de markt voorbij, en terwijl hij ging en ging, speelde hij zijn kisansi2. En hij speelde en speelde, en zong een lied tot hij kwam aan den doorgang van de rivier. En hij kwam, en hij kwam nader bij tot de Gazelle.Zij, de Gazelle, sprak alzoo: Ik met u, Luipaard, wij gaan te zamen.[57]Hij, de Luipaard alzoo, toen hij dat hoorde: He, moeder, beste moeder, vooruit!En zij gingen, en gingen, en de Luipaard speelde en speelde op zijn kisansi!… Hij had immers zijne vrouw gevonden. Zij, de Gazelle, gaf hem een anderen naam, alzoo: Ik, mijn naam is Nzekele.Hij, de Luipaard, toen hij dat hoorde, en door de zotheid verblind, alzoo: He, Nzekele, mijn kind, sta op, en begin te dansen!En zij aan ’t dansen was zij. En zij danste en danste, en daarna trokken zij op naar hun dorp.De avond was gevallen. Hij de Luipaard, alzoo: Kom nu ’t huis binnen.Zij, alzoo: Ik, voor dat ik in dit huis treed, trek al de nagels uwer vingers!En hij trok de nagels zijner vingers uit.Allen waren uitgetrokken, en hij aldus: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, doe al de teenen uwer voeten af.En hij deed de teenen zijner voeten af; en hij alzoo: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, nu de vingers uwer armen.En hij deed de vingers zijner armen af, en hij alzoo: Kom binnen in huis!Zij, alzoo: Snijd uwe voeten af!En hij sneed zijne voeten af, en hij alzoo: He, liefste, kom nu binnen.Zij, alzoo: Snijd uwe armen af.En hij sneed zijne armen af, en alzoo: Kom nu binnen.Eerst en vooral dat men uw neus afsnijde!En hij sneed zijn neus af.En nu, eer ik binnenga, doe uwe tanden en oogen uit!En hij deed zijne tanden en oogen uit, en alzoo: Nu, Nzekele, kom binnen![58]Eer ik binnen kome, moet gij uw hart afsnijden!En hij sneed zijn hart af, alzoo: Nu, kom binnen.Eerst moet men u met een nagel doorboren!En men doorboorde hem met een nagel. En de Luipaard stierf.En de Luipaard, hij stierf, en de Gazelle sprak alzoo: Gij, kleine Kiteba, wie gaat u nu verzorgen? Ik ben de Gazelle. Ik ben de Gazelle van verstand, ’t lievelingskind van mijne moeder!En zij nam al ’t geld en ’t goed op, dat de Luipaard had achtergelaten; en Kiteba ging zij verkoopen aan den anderen kant der rivier.Makanga.[59]1Eerste dag van de kongoleesche week.↑2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑
[Inhoud]De wraak van de GazelleZij hadden beiden hun boonenland bewerkt; zij hadden de boonen geplant; zij waren rijp. Toen zij rijp waren, den dag van den Nkandu1, zegden zij alzoo: Kom, wij gaan de boonen op de markt verkoopen.En zij gingen, zij verkochten hunne boonen. De Luipaard ontving twaalf frank, de Gazelle zes frank. En zij kwamen terug, en zij zegden zoo: Laat ons ’t geld tellen.Toen zij telden, had de Luipaard ’t meeste. Hij, alzoo: Ik, moeder, de zakken vol boonen heb ik tot op de markt gedragen, daarom heb ik die twaalf frank.En zij kwamen tot in hun dorp.Op een anderen dag, alzoo: Kom, wij gaan boonen trekken.En zij trokken boonen en vulden de zakken.De dag van den Nkandu was weer aangebroken; de Luipaard kreeg zes frank, de Gazelle maar drie.Maar er kwam nijd in het hart van de Gazelle. En de vriendschap stierf uit; zij beminden malkander niet meer. De Gazelle, veranderde zich in een schoone jonkvrouw, en zij kwam den Luipaard afwachten aan den doorgang eener rivier. De Luipaard vroeg, alzoo: Gij, van waar zijt gij gekomen?Zij, alzoo: Dwalen, ik dwaal in deze streek. Ik ben nog[56]een jeugdige maagd. Ik ben hier aan ’t dwalen en dwalen, ik alleen.Dan vroeg de Luipaard, alzoo: Wie heeft u getrouwd?Zij, alzoo: Ik, ik heb geen man.Hij, alzoo: Uw dorp waar is ’t?Zij, alzoo: Mijn dorp is Kipasa.Hij, alzoo: Toekomenden Nkandu, kom hier aan den doorgang, dan zien wij malkander.Op dien dag van den Nkandu, toen de zon was opgekomen en ’t klaar geworden was, hij de Luipaard, toen hij boonen had geplukt met zijn kind Kiteba en met de Gazelle, hij wist niet dat het een schijn was, die met hem ging wandelen. Hij dacht waarlijk: ’t is zij, de Gazelle … En ’t was maar een schijn. Hij aldus: Vooruit, naar de markt.En zij gingen en zij verkochten de boonen op de markt; en hij bedroog zijn kind Kiteba, alzoo: Wel, ga langs hier den weg van Kimuingu; ik langs den weg van Kiduma ga ik.En hij kwam langs den weg van Kiduma, tot aan den doorgang van ’t water; en hij kwam bij de jonge maagd aan. En terwijl zij spraken en spraken, zij de jonkvrouw haalde maniokbrooden en twee kiekens te voorschijn, en zij gaf het aan den Luipaard. En de Luipaard liet haar drie frank, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden, dan zien wij malkander weer.De dag van den Nkandu, die gesteld was, was aangebroken, en hij ging de markt voorbij, en terwijl hij ging en ging, speelde hij zijn kisansi2. En hij speelde en speelde, en zong een lied tot hij kwam aan den doorgang van de rivier. En hij kwam, en hij kwam nader bij tot de Gazelle.Zij, de Gazelle, sprak alzoo: Ik met u, Luipaard, wij gaan te zamen.[57]Hij, de Luipaard alzoo, toen hij dat hoorde: He, moeder, beste moeder, vooruit!En zij gingen, en gingen, en de Luipaard speelde en speelde op zijn kisansi!… Hij had immers zijne vrouw gevonden. Zij, de Gazelle, gaf hem een anderen naam, alzoo: Ik, mijn naam is Nzekele.Hij, de Luipaard, toen hij dat hoorde, en door de zotheid verblind, alzoo: He, Nzekele, mijn kind, sta op, en begin te dansen!En zij aan ’t dansen was zij. En zij danste en danste, en daarna trokken zij op naar hun dorp.De avond was gevallen. Hij de Luipaard, alzoo: Kom nu ’t huis binnen.Zij, alzoo: Ik, voor dat ik in dit huis treed, trek al de nagels uwer vingers!En hij trok de nagels zijner vingers uit.Allen waren uitgetrokken, en hij aldus: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, doe al de teenen uwer voeten af.En hij deed de teenen zijner voeten af; en hij alzoo: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, nu de vingers uwer armen.En hij deed de vingers zijner armen af, en hij alzoo: Kom binnen in huis!Zij, alzoo: Snijd uwe voeten af!En hij sneed zijne voeten af, en hij alzoo: He, liefste, kom nu binnen.Zij, alzoo: Snijd uwe armen af.En hij sneed zijne armen af, en alzoo: Kom nu binnen.Eerst en vooral dat men uw neus afsnijde!En hij sneed zijn neus af.En nu, eer ik binnenga, doe uwe tanden en oogen uit!En hij deed zijne tanden en oogen uit, en alzoo: Nu, Nzekele, kom binnen![58]Eer ik binnen kome, moet gij uw hart afsnijden!En hij sneed zijn hart af, alzoo: Nu, kom binnen.Eerst moet men u met een nagel doorboren!En men doorboorde hem met een nagel. En de Luipaard stierf.En de Luipaard, hij stierf, en de Gazelle sprak alzoo: Gij, kleine Kiteba, wie gaat u nu verzorgen? Ik ben de Gazelle. Ik ben de Gazelle van verstand, ’t lievelingskind van mijne moeder!En zij nam al ’t geld en ’t goed op, dat de Luipaard had achtergelaten; en Kiteba ging zij verkoopen aan den anderen kant der rivier.Makanga.[59]1Eerste dag van de kongoleesche week.↑2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑
De wraak van de Gazelle
Zij hadden beiden hun boonenland bewerkt; zij hadden de boonen geplant; zij waren rijp. Toen zij rijp waren, den dag van den Nkandu1, zegden zij alzoo: Kom, wij gaan de boonen op de markt verkoopen.En zij gingen, zij verkochten hunne boonen. De Luipaard ontving twaalf frank, de Gazelle zes frank. En zij kwamen terug, en zij zegden zoo: Laat ons ’t geld tellen.Toen zij telden, had de Luipaard ’t meeste. Hij, alzoo: Ik, moeder, de zakken vol boonen heb ik tot op de markt gedragen, daarom heb ik die twaalf frank.En zij kwamen tot in hun dorp.Op een anderen dag, alzoo: Kom, wij gaan boonen trekken.En zij trokken boonen en vulden de zakken.De dag van den Nkandu was weer aangebroken; de Luipaard kreeg zes frank, de Gazelle maar drie.Maar er kwam nijd in het hart van de Gazelle. En de vriendschap stierf uit; zij beminden malkander niet meer. De Gazelle, veranderde zich in een schoone jonkvrouw, en zij kwam den Luipaard afwachten aan den doorgang eener rivier. De Luipaard vroeg, alzoo: Gij, van waar zijt gij gekomen?Zij, alzoo: Dwalen, ik dwaal in deze streek. Ik ben nog[56]een jeugdige maagd. Ik ben hier aan ’t dwalen en dwalen, ik alleen.Dan vroeg de Luipaard, alzoo: Wie heeft u getrouwd?Zij, alzoo: Ik, ik heb geen man.Hij, alzoo: Uw dorp waar is ’t?Zij, alzoo: Mijn dorp is Kipasa.Hij, alzoo: Toekomenden Nkandu, kom hier aan den doorgang, dan zien wij malkander.Op dien dag van den Nkandu, toen de zon was opgekomen en ’t klaar geworden was, hij de Luipaard, toen hij boonen had geplukt met zijn kind Kiteba en met de Gazelle, hij wist niet dat het een schijn was, die met hem ging wandelen. Hij dacht waarlijk: ’t is zij, de Gazelle … En ’t was maar een schijn. Hij aldus: Vooruit, naar de markt.En zij gingen en zij verkochten de boonen op de markt; en hij bedroog zijn kind Kiteba, alzoo: Wel, ga langs hier den weg van Kimuingu; ik langs den weg van Kiduma ga ik.En hij kwam langs den weg van Kiduma, tot aan den doorgang van ’t water; en hij kwam bij de jonge maagd aan. En terwijl zij spraken en spraken, zij de jonkvrouw haalde maniokbrooden en twee kiekens te voorschijn, en zij gaf het aan den Luipaard. En de Luipaard liet haar drie frank, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden, dan zien wij malkander weer.De dag van den Nkandu, die gesteld was, was aangebroken, en hij ging de markt voorbij, en terwijl hij ging en ging, speelde hij zijn kisansi2. En hij speelde en speelde, en zong een lied tot hij kwam aan den doorgang van de rivier. En hij kwam, en hij kwam nader bij tot de Gazelle.Zij, de Gazelle, sprak alzoo: Ik met u, Luipaard, wij gaan te zamen.[57]Hij, de Luipaard alzoo, toen hij dat hoorde: He, moeder, beste moeder, vooruit!En zij gingen, en gingen, en de Luipaard speelde en speelde op zijn kisansi!… Hij had immers zijne vrouw gevonden. Zij, de Gazelle, gaf hem een anderen naam, alzoo: Ik, mijn naam is Nzekele.Hij, de Luipaard, toen hij dat hoorde, en door de zotheid verblind, alzoo: He, Nzekele, mijn kind, sta op, en begin te dansen!En zij aan ’t dansen was zij. En zij danste en danste, en daarna trokken zij op naar hun dorp.De avond was gevallen. Hij de Luipaard, alzoo: Kom nu ’t huis binnen.Zij, alzoo: Ik, voor dat ik in dit huis treed, trek al de nagels uwer vingers!En hij trok de nagels zijner vingers uit.Allen waren uitgetrokken, en hij aldus: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, doe al de teenen uwer voeten af.En hij deed de teenen zijner voeten af; en hij alzoo: Kom nu binnen.Ik, eer ik in huis treed, nu de vingers uwer armen.En hij deed de vingers zijner armen af, en hij alzoo: Kom binnen in huis!Zij, alzoo: Snijd uwe voeten af!En hij sneed zijne voeten af, en hij alzoo: He, liefste, kom nu binnen.Zij, alzoo: Snijd uwe armen af.En hij sneed zijne armen af, en alzoo: Kom nu binnen.Eerst en vooral dat men uw neus afsnijde!En hij sneed zijn neus af.En nu, eer ik binnenga, doe uwe tanden en oogen uit!En hij deed zijne tanden en oogen uit, en alzoo: Nu, Nzekele, kom binnen![58]Eer ik binnen kome, moet gij uw hart afsnijden!En hij sneed zijn hart af, alzoo: Nu, kom binnen.Eerst moet men u met een nagel doorboren!En men doorboorde hem met een nagel. En de Luipaard stierf.En de Luipaard, hij stierf, en de Gazelle sprak alzoo: Gij, kleine Kiteba, wie gaat u nu verzorgen? Ik ben de Gazelle. Ik ben de Gazelle van verstand, ’t lievelingskind van mijne moeder!En zij nam al ’t geld en ’t goed op, dat de Luipaard had achtergelaten; en Kiteba ging zij verkoopen aan den anderen kant der rivier.Makanga.[59]
Zij hadden beiden hun boonenland bewerkt; zij hadden de boonen geplant; zij waren rijp. Toen zij rijp waren, den dag van den Nkandu1, zegden zij alzoo: Kom, wij gaan de boonen op de markt verkoopen.
En zij gingen, zij verkochten hunne boonen. De Luipaard ontving twaalf frank, de Gazelle zes frank. En zij kwamen terug, en zij zegden zoo: Laat ons ’t geld tellen.
Toen zij telden, had de Luipaard ’t meeste. Hij, alzoo: Ik, moeder, de zakken vol boonen heb ik tot op de markt gedragen, daarom heb ik die twaalf frank.
En zij kwamen tot in hun dorp.
Op een anderen dag, alzoo: Kom, wij gaan boonen trekken.
En zij trokken boonen en vulden de zakken.
De dag van den Nkandu was weer aangebroken; de Luipaard kreeg zes frank, de Gazelle maar drie.
Maar er kwam nijd in het hart van de Gazelle. En de vriendschap stierf uit; zij beminden malkander niet meer. De Gazelle, veranderde zich in een schoone jonkvrouw, en zij kwam den Luipaard afwachten aan den doorgang eener rivier. De Luipaard vroeg, alzoo: Gij, van waar zijt gij gekomen?
Zij, alzoo: Dwalen, ik dwaal in deze streek. Ik ben nog[56]een jeugdige maagd. Ik ben hier aan ’t dwalen en dwalen, ik alleen.
Dan vroeg de Luipaard, alzoo: Wie heeft u getrouwd?
Zij, alzoo: Ik, ik heb geen man.
Hij, alzoo: Uw dorp waar is ’t?
Zij, alzoo: Mijn dorp is Kipasa.
Hij, alzoo: Toekomenden Nkandu, kom hier aan den doorgang, dan zien wij malkander.
Op dien dag van den Nkandu, toen de zon was opgekomen en ’t klaar geworden was, hij de Luipaard, toen hij boonen had geplukt met zijn kind Kiteba en met de Gazelle, hij wist niet dat het een schijn was, die met hem ging wandelen. Hij dacht waarlijk: ’t is zij, de Gazelle … En ’t was maar een schijn. Hij aldus: Vooruit, naar de markt.
En zij gingen en zij verkochten de boonen op de markt; en hij bedroog zijn kind Kiteba, alzoo: Wel, ga langs hier den weg van Kimuingu; ik langs den weg van Kiduma ga ik.
En hij kwam langs den weg van Kiduma, tot aan den doorgang van ’t water; en hij kwam bij de jonge maagd aan. En terwijl zij spraken en spraken, zij de jonkvrouw haalde maniokbrooden en twee kiekens te voorschijn, en zij gaf het aan den Luipaard. En de Luipaard liet haar drie frank, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden, dan zien wij malkander weer.
De dag van den Nkandu, die gesteld was, was aangebroken, en hij ging de markt voorbij, en terwijl hij ging en ging, speelde hij zijn kisansi2. En hij speelde en speelde, en zong een lied tot hij kwam aan den doorgang van de rivier. En hij kwam, en hij kwam nader bij tot de Gazelle.
Zij, de Gazelle, sprak alzoo: Ik met u, Luipaard, wij gaan te zamen.[57]
Hij, de Luipaard alzoo, toen hij dat hoorde: He, moeder, beste moeder, vooruit!
En zij gingen, en gingen, en de Luipaard speelde en speelde op zijn kisansi!… Hij had immers zijne vrouw gevonden. Zij, de Gazelle, gaf hem een anderen naam, alzoo: Ik, mijn naam is Nzekele.
Hij, de Luipaard, toen hij dat hoorde, en door de zotheid verblind, alzoo: He, Nzekele, mijn kind, sta op, en begin te dansen!
En zij aan ’t dansen was zij. En zij danste en danste, en daarna trokken zij op naar hun dorp.
De avond was gevallen. Hij de Luipaard, alzoo: Kom nu ’t huis binnen.
Zij, alzoo: Ik, voor dat ik in dit huis treed, trek al de nagels uwer vingers!
En hij trok de nagels zijner vingers uit.
Allen waren uitgetrokken, en hij aldus: Kom nu binnen.
Ik, eer ik in huis treed, doe al de teenen uwer voeten af.
En hij deed de teenen zijner voeten af; en hij alzoo: Kom nu binnen.
Ik, eer ik in huis treed, nu de vingers uwer armen.
En hij deed de vingers zijner armen af, en hij alzoo: Kom binnen in huis!
Zij, alzoo: Snijd uwe voeten af!
En hij sneed zijne voeten af, en hij alzoo: He, liefste, kom nu binnen.
Zij, alzoo: Snijd uwe armen af.
En hij sneed zijne armen af, en alzoo: Kom nu binnen.
Eerst en vooral dat men uw neus afsnijde!
En hij sneed zijn neus af.
En nu, eer ik binnenga, doe uwe tanden en oogen uit!
En hij deed zijne tanden en oogen uit, en alzoo: Nu, Nzekele, kom binnen![58]
Eer ik binnen kome, moet gij uw hart afsnijden!
En hij sneed zijn hart af, alzoo: Nu, kom binnen.
Eerst moet men u met een nagel doorboren!
En men doorboorde hem met een nagel. En de Luipaard stierf.
En de Luipaard, hij stierf, en de Gazelle sprak alzoo: Gij, kleine Kiteba, wie gaat u nu verzorgen? Ik ben de Gazelle. Ik ben de Gazelle van verstand, ’t lievelingskind van mijne moeder!
En zij nam al ’t geld en ’t goed op, dat de Luipaard had achtergelaten; en Kiteba ging zij verkoopen aan den anderen kant der rivier.
Makanga.[59]
1Eerste dag van de kongoleesche week.↑2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑
1Eerste dag van de kongoleesche week.↑2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑
1Eerste dag van de kongoleesche week.↑
1Eerste dag van de kongoleesche week.↑
2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑
2Kisansi: inheemsch muziekinstrument; klein speeltuig, waaruit de negers vreemd-schoone noten weten te trekken.↑