[Inhoud]I.KONGOLEESCH WERK[105][Inhoud]Het Verbranden van ’t hooge GrasAls het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.Als de dag verschenen is, komen de jagers af.De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.Mbengo.[107][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t BoschIn het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.Dan beginnen zij te kappen.Alle dagen aan ’t kappen en kappen.Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.Kianika.[110][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t hooge GrasIn het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.Een vrouw werkte met haren man te zamen.Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.Kianika.[112][Inhoud]Het Plukken van den CaoutchoucAls men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.Mbengo.[114][Inhoud]Het PalmwijntrekkenIn het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.Kisantu.[117][Inhoud]Opening eener MarktIn heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.De vastgestelde dag is verschenen.’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!En nu de wetten van de maniokbrooden.Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.En men danst en danst, ’t is gedaan.En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.Ndemba.[121]1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑5Soort van pruim.↑6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑8Rond den noen.↑9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑11Gerucht van ledige kruiken.↑12Kleine en jonge palmboom.↑13Schoone en groote palmboom.↑14Eerste dag van de kongoleesche week.↑15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑
[Inhoud]I.KONGOLEESCH WERK[105][Inhoud]Het Verbranden van ’t hooge GrasAls het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.Als de dag verschenen is, komen de jagers af.De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.Mbengo.[107][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t BoschIn het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.Dan beginnen zij te kappen.Alle dagen aan ’t kappen en kappen.Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.Kianika.[110][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t hooge GrasIn het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.Een vrouw werkte met haren man te zamen.Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.Kianika.[112][Inhoud]Het Plukken van den CaoutchoucAls men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.Mbengo.[114][Inhoud]Het PalmwijntrekkenIn het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.Kisantu.[117][Inhoud]Opening eener MarktIn heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.De vastgestelde dag is verschenen.’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!En nu de wetten van de maniokbrooden.Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.En men danst en danst, ’t is gedaan.En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.Ndemba.[121]1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑5Soort van pruim.↑6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑8Rond den noen.↑9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑11Gerucht van ledige kruiken.↑12Kleine en jonge palmboom.↑13Schoone en groote palmboom.↑14Eerste dag van de kongoleesche week.↑15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑
[Inhoud]I.KONGOLEESCH WERK[105][Inhoud]Het Verbranden van ’t hooge GrasAls het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.Als de dag verschenen is, komen de jagers af.De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.Mbengo.[107][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t BoschIn het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.Dan beginnen zij te kappen.Alle dagen aan ’t kappen en kappen.Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.Kianika.[110][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t hooge GrasIn het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.Een vrouw werkte met haren man te zamen.Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.Kianika.[112][Inhoud]Het Plukken van den CaoutchoucAls men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.Mbengo.[114][Inhoud]Het PalmwijntrekkenIn het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.Kisantu.[117][Inhoud]Opening eener MarktIn heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.De vastgestelde dag is verschenen.’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!En nu de wetten van de maniokbrooden.Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.En men danst en danst, ’t is gedaan.En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.Ndemba.[121]1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑5Soort van pruim.↑6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑8Rond den noen.↑9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑11Gerucht van ledige kruiken.↑12Kleine en jonge palmboom.↑13Schoone en groote palmboom.↑14Eerste dag van de kongoleesche week.↑15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑
I.KONGOLEESCH WERK[105]
[105]
[Inhoud]Het Verbranden van ’t hooge GrasAls het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.Als de dag verschenen is, komen de jagers af.De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.Mbengo.[107][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t BoschIn het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.Dan beginnen zij te kappen.Alle dagen aan ’t kappen en kappen.Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.Kianika.[110][Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t hooge GrasIn het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.Een vrouw werkte met haren man te zamen.Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.Kianika.[112][Inhoud]Het Plukken van den CaoutchoucAls men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.Mbengo.[114][Inhoud]Het PalmwijntrekkenIn het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.Kisantu.[117][Inhoud]Opening eener MarktIn heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.De vastgestelde dag is verschenen.’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!En nu de wetten van de maniokbrooden.Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.En men danst en danst, ’t is gedaan.En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.Ndemba.[121]
[Inhoud]Het Verbranden van ’t hooge GrasAls het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.Als de dag verschenen is, komen de jagers af.De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.Mbengo.[107]
Het Verbranden van ’t hooge Gras
Als het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.Als de dag verschenen is, komen de jagers af.De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.Mbengo.[107]
Als het seizoen, dat men Mbangala1heet, verschenen is, is het hooge gras droog. De menschen beginnen dan het in brand te steken, om er hun wild te schieten en hunne muizen te vangen, die daar zich in verbergen. Eenigen branden hun gras heel rap, anderen wachten tot op de laatste dagen van het droog seizoen. Als er eenige dagen vervlogen zijn, dan stelt de eigenaar van zijn hooge gras een dag, alzoo: Toekomenden Nkenge, steek ik mijn hooge gras in brand. Die een geweer hebben, dat zij komen, om mijn wild te schieten.
Als de dag verschenen is, komen de jagers af.
De heer van zijn hooge gras beveelt aan zijne kinderen en kleine slaven, alzoo: Gaat beneden, steekt wel het vuur aan; gij, jagers, trekt naar boven op, wacht wel het wild af op de plaatsen, waar het gewoonlijk wegloopt.[106]
De kinderen en de kleinen roepen dan, alzoo: Wij, onze muizen gaan wij schieten.
Hij, de eigenaar, alzoo: Welaan, gaat, als gij het vuur hebt aangestoken, komt dan rap, schiet uwe muizen en misschien schiet gij ook wild.
Zij gingen en zij staken ’t vuur aan. Dan gingen zij heel rap loopen, en zij kwamen hunne muizen afwachten. Het vuur begon te laaien en te knetteren. Het wild ging loopen, daar waar de jagers ze afwachtten en dan schoten zij ze. Andere gingen vluchten en zich verbergen. Men vervolgde ze en men joeg ze op met de honden. Zij schoten ze. Maar andere gingen heel ver vluchten. Als de menschen in ’t dorp terugkomen, dan verdeelen zij het wild: een deel voor den eigenaar van het hooge gras en een deel voor den jager, die het geschoten heeft. Als men tien reebokken schiet, dan geeft men wel tien reebokkenbillen ofwel twintig voor tien geschoten reebokken, aan den eigenaar van het hooge gras.
Zoo handelt een eigenaar van zijn hooge gras. Dat zijn de belastingen, die hij doet betalen.
Indien iemand een andermans hooge gras in brand steekt, dan moet hij boete betalen.
Mbengo.[107]
[Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t BoschIn het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.Dan beginnen zij te kappen.Alle dagen aan ’t kappen en kappen.Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.Kianika.[110]
De Maniokplanterijen in ’t Bosch
In het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.Dan beginnen zij te kappen.Alle dagen aan ’t kappen en kappen.Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.Kianika.[110]
In het droog seizoen, als het heel koud is, worden de menschen wakker, langen tijd na de zon, die reeds opgestaan is, maar die verscholen blijft achter den nevel2. De mannen keeren de pleinen, zij vereenigen een weinig gras en hout, zij steken vuur aan, zij verwarmen hunne handen, wrijven ze om er de koude af te krijgen, zij kouten een weinig onder malkander, alzoo: He! Vandaag is het heel koud.
Anderen zeggen, alzoo: Vandaag is het goed, dat er geen warmte is, aldus gaan wij rap naar ’t bosch om het af te kappen. Welaan, laat ons gaan, nu dat ons lichaam sterk is.
Anderen, alzoo: Laat ons wachten, dat de vrouwen maniok hebben gestampt en voorbereid; wij versterken ons hart.
Anderen, alzoo: Vooruit, mannen, op dit oogenblik, dat de zon achter den nevel is verborgen, dan kappen wij een schoonen hoek van ’t bosch af.[108]
Anderen, alzoo: ’t Is wel, wij wachten naar ’t eten niet. Vooruit! Als wij terugkomen, dan eten wij.
Zij nemen de kapmessen en trekken op. Als zij in ’t bosch aankomen, dat zij willen afkappen, dan verdeelen zij zich. Eenigen, alzoo: Wij twee, wij kappen te zamen, alzoo haasten wij ons.
Anderen, alzoo: Ik, ik alleen.
Anderen vragen aan de oudsten, alzoo: Dit bosch, dat onze ouden over vele regens3hebben afgekapt, om er maniok te planten, was er schoon maniok?
De oudsten antwoorden, alzoo: Weest gerust, broeders, hier hebben onze ouden veel geld gewonnen.
Zij, alzoo: ’t Is goed, wij werken.
Dan beginnen zij te kappen.
Alle dagen aan ’t kappen en kappen.
Zij kappen eerst de staken af en de kleine boomen. Terwijl zij kappen en kappen, fluiten eenigen bij hun werk, om op geen andere zaak te denken, die het werk zou doen verlaten.
Als zij de kleine staken hebben afgekapt, dan wachten zij eenige dagen, daarna nemen zij hunne bijlen, zij trekken op en zij beginnen de groote boomen af te hakken. De bijlen zijn opperbest. Hunne tanden zijn heel scherp. Vele dikke boomen vallen omver.
Dan is het bosch afgekapt4en zij trekken op naar het dorp.
Het afgekapt bosch verdroogt onder de gloeiende warmte van de Mbangala. Alles wordt droog en droog.[109]Die zijn afgekapt bosch bezit, gaat naar zijn bosch zien, ’t is heel droog geworden. Hij heft de oogen op, en hij ziet den rook opstijgen op een andere plaats, alzoo: Daar, die heeft zijn afgekapt bosch in brand gestoken, wacht, ik zal ook gaan.
Hij gaat, hij steekt het vuur aan, daar van waar de wind komt. Het vuur stijgt op. En het afgekapt bosch staat in brand. Het vuur is aan ’t laaien en laaien. Als het vuur gedaan is, dan gaat men zijn ratten en muizen vangen, die in den brand omgekomen zijn.
Als het afgekapt bosch niet goed verbrand is, dan kappen zij weer de staken in kleinere stukken, zij verzamelen de takken op eene plaats, en zij steken alles in brand.
Dan trekken zij terug naar ’t dorp. Iedere vrouw heeft een kieken voorbereid, spijst haren echtgenoot, omdat hij zonder letsel, frisch en gezond, er van afgekomen is.
Als de eerste regens vallen, dan trekken de mannen en de vrouwen naar het verbrande bosch; zij hoopen er de aarde aan en planten maïs en maniok.
De maïs is na drie maanden rijp. Maar de maniok moet wel meer dan een regenseizoen blijven groeien en bloeien. Na zestien of achttien maanden is hij rijp.
Kianika.[110]
[Inhoud]De Maniokplanterijen in ’t hooge GrasIn het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.Een vrouw werkte met haren man te zamen.Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.Kianika.[112]
De Maniokplanterijen in ’t hooge Gras
In het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.Een vrouw werkte met haren man te zamen.Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.Kianika.[112]
In het seizoen, dat men Kiansu noemt, als de nsafu5blauw worden, zeggen de vrouwen onder malkander, alzoo: Het seizoen is verschenen om een stuk land in ’t hooge gras om te hakken.
Vandaag, welaan, wij kiezen ons stuk land uit. Hunne echtgenooten trekken ook op. Als de mannen in ’t hooge gras aankomen, eene vrouw, alzoo: Ziet wel, ieder stuk grond dat veel maniok kan geven.
Een andere, alzoo: A! Dit, neem dit stuk land en begin.
Zij, alzoo: Neen, ik wil niet. ’t Is lang geleden, die oude heeft hier gewerkt. Er was hier geen schoon maniok. Het waren versukkelde maniokwortels. Laat ons gaan tot op den hoek van ’t hooge gras, daar zullen wij eenige goede plaatsen uitkiezen.
Zij gingen, en zij hadden hun stuk land gevonden.
Een vrouw werkte met haren man te zamen.
Hij, de man, alzoo: Maar, als wij hier hakken, gij, neemt gij uw stuk land. Ik, ik neem het mijne.
Een dag hakten zij te zamen, een anderen dag hakten zij afzonderlijk. En zij hakten en hakten.[111]
Na verscheidene dagen, toen de zon was opgestaan, de man, alzoo: Gij, mijn vrouw, ga maniokwortels uittrekken, laat ze rotten in ’t water. Ik, ik zal vleesch koopen, en wij gaan onze hoopers zoeken, om ons stuk land aan te hoopen.
Toen de maniokwortels, vier dagen in ’t water gerot hadden, haalde de vrouw ze uit ’t water, liet ze drogen op een teenen vlechtsel in ’t hooge gras, en met dit maniokmeel stampte zij maniokbrooden. De man had vleesch gekocht.
De aanhoopers kwamen af, en hadden heel het stuk land aangehoopt. Dan gingen zij maniokstaken uittrekken op een oud maniokland, braken de takken af, en bonden ze in bussels.
Als er vele bussels gereed waren, dan trokken zij op naar het gehakte land, en daar sneden zij de manioktakken in stukken, en zij begonnen het heel stuk land te beplanten.
De takken wassen, schieten bladeren, en zij groeien en groeien. Als zij bloeien en vruchten dragen, dan zijn de maniokwortels, die in den grond zijn, rijp6.
Ziehier eenige namen van maniokplanten:Dioko di kimungwa-mungwa, kula-kula, nkolwa, nsiangi.
Kianika.[112]
[Inhoud]Het Plukken van den CaoutchoucAls men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.Mbengo.[114]
Het Plukken van den Caoutchouc
Als men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.Mbengo.[114]
Als men in ’t bosch aankomt, als men een schoone slingerplant disuki7vindt, dan begint men er in te kerven. Men hangt er kleine potten onder, en het wit sap komt in den pot geloopen. Het sap lijmt aaneen.
Intusschentijd kerft men andere slingerplanten.
Anderen nog laten het sap op hun lijf loopen; en het sap, door de warmte van ’t lichaam, lijmt aaneen vast. De negers verzamelen het, terwijl zij het te zamen rollen met hunne hand.
Als de zon boven den kop staat8, dan begint men de bollen uit de potten te halen; men telt hoevele bollen er zijn, en men verbergt ze.
Als er dertig zijn, dan gaat men een andere slingerplant dinkalanga9inkerven terwijl een potje het sap inoogst. En men komt af met den pot. Men zet dien pot op ’t vuur, en men doet er een weinig water bij. Als het water aan[113]’t koken is, neemt men een bol, en men werpt dezen er in, en men draait hem om. En zoo doet men voor de dertig bollen.
Als men deze bollen heeft voorbereid, gaat men ze verkoopen. Men ontvangt er wel driehonderd mitakos voor. Al wat men wil, kan men koopen: vadems stoffen of kiekens.
Uit een schoone slingerplant, waarin men nog niet ingekorven heeft, kan men wel tien bollen trekken.
Mbengo.[114]
[Inhoud]Het PalmwijntrekkenIn het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.Kisantu.[117]
Het Palmwijntrekken
In het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.Kisantu.[117]
In het dorp zijn palmwijntrekkers, misschien twee of drie. Die drie trekken den palmwijn uit de palmboomen. Daar zijn nog anderen; maar zij trekken niet. Een palmwijntrekker, die bemerkt heeft, dat men er veel geld kan van maken, zegt, alzoo: Ik zal ook gaan, ik ga mijn palmboommes laten smeden in de smidse.
Hij gaat, hij laat zijn palmboommes smeden. ’t Is gedaan.
In de vallei, langs de rivier, heeft hij zijn palmboomslingerplant afgesneden. Hij geeft ze aan degenen, die hoepels kunnen maken. Zij maken hem een hoepel om op de palmboomen te klimmen, en hij betaalt er een kalebas palmwijn voor.
Daarna gaat hij kalebassen koopen en kruiken en flesschen. Hij koopt ook een klein mes om palmwijn te trekken: dat mes noemt men kela.
Dan denkt hij, alzoo: Mijne zaken zijn gereed.
’t Is avond, ’t weder is donker geworden, hij slaapt.
’s Morgens, als de zon opgestaan is, ’t weder ziet er lachend uit; dan neemt hij zijn palmboommes, hij scherpt het, hij neemt zijn ander klein mes, hij scherpt het ook; hij neemt zijn hoepel, en vertrekt naar het verlaten dorp. Hij komt er aan. Hij maakt den eersten palmboom schoon, wel twee mannelijke bloemen10; aan den tweeden palmboom[115]misschien drie. En alzoo maakt hij de palmboomen schoon, snijdt er de palmtakken af, en hij werkt tot om den noen.
Daarna telt hij de palmboomen, die hij schoon gemaakt heeft, misschien wel vijftien. Hij telt ook al de bloemen, misschien dertig. Aldus moet hij er dertig kalebassen aanhangen.
De zon is ondergegaan, ’t weder is donker geworden, en hij slaapt.
Morgen weer, als de zon is opgestaan, trekt hij op en gaat wel honderd bloemen snijden. En ’s avonds gaat hij de kalebassen aan de palmboomen hangen.
Den volgenden dag, vroeg in den morgend, ziet men den palmwijntrekker met zijnen hoepel en zijne messen weggaan. Hij gaat den palmwijn uit de kalebassen ledigen. Die palmwijn is nog niet goed: hij giet hem weg, omdat hij te zoet is.
Maar den volgenden dag, als hij zijn kruiken gaat ledigen, dien palmwijn, eenieder, die wil, dat hij hem drinke; die hem niet wil, drinkt hem niet.
’t Is slechts met de derde lediging, dat hij den palmwijn verkoopt; bij de vierde, is de palmwijn opperbest, dan is hij heel straf geworden.
Alzoo ziet men den palmwijntrekker alle dagen naar het verlaten dorp gaan met zijn hoepel en zijn messen en zijn groote kruiken, die onderweg spreken: Tsaka, tsaka11!
Uit twee palmboomen trekt men den palmwijn, de ntendi12en den nkwangila13.
Als men een palmboom omver kapt, dan noemt men[116]hem mbulu. Boven in de kruin, aan ’t hart, maakt men dan groote kruiken vast, met smallen hals, kibungu geheeten, en daar loopt de palmwijn in.
Aan den palmwijntrekker verbiedt men het verbod, alzoo: Als de markt van het dorp op eenen Nkandu14valt, dan mag de palmwijntrekker den volgenden dag, die een Konso is, geen palmwijn verkoopen. Hij moet hem dragen aan den eigenaar van het verlaten dorp, waarop de palmboomen groeien.
Ziehier eenige namen van kruiken:Taku di ngufu, nkalu zi bitutu, nkalu zi Mputuofwelmasanga, ennkondo.
Eenige spotnamen van kruiken:Bwata-bwata, dibu-dibu.
Kisantu.[117]
[Inhoud]Opening eener MarktIn heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.De vastgestelde dag is verschenen.’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!En nu de wetten van de maniokbrooden.Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.En men danst en danst, ’t is gedaan.En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.Ndemba.[121]
Opening eener Markt
In heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.De vastgestelde dag is verschenen.’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!En nu de wetten van de maniokbrooden.Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.En men danst en danst, ’t is gedaan.En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.Ndemba.[121]
In heel den omtrek is er geen markt, noch Konso, noch Nsona, noch Nkenge noch Nkandu. Al de markten zijn te ver; de vrouwen kunnen daar niet gaan; zij geraken er niet op eenen dag. Als zij onderweg slapen, dan komen zij er.
Hij, ’t opperhoofd van ’t dorp, denkt in zijn hart, alzoo: A! Ik kan een markt oprichten, daar boven op den berg15, omdat al de markten te ver zijn; de menschen kunnen er niet henengaan; ’t is te ver.
Als hij zoo gesproken heeft, koopt hij wel twee verkens, hij doet al de opperhoofden van den omtrek komen.
Zij komen af, en hij zegt: He, opperhoofden, ziehier waarom ik u doen komen heb: Kijkt eens rond. In heel den omtrek onzer streek is er geen markt, noch Nsona noch Konso. Maar, opperhoofden, toekomenden Nsona, den dezen niet, maar den volgenden, ziet gij, wij gaan de plaats voor een nieuwe markt schoon maken.
In het dorp van het opperhoofd zijn er wel zestien[118]opperhoofden van andere dorpen vergaderd. Hij, het opperhoofd van de nieuwe markt, zegt, alzoo: Dien dag, stel ik u vast; dat ieder opperhoofd kome met zijne trommel. Komt af, wij gaan een markt oprichten op die hoogte daar, boven op den berg. Indien ik een dier heb, dan stellen wij de wetten van de markt; maar dien dag, brengt geene zaken mee om ze te verkoopen; komt alleenlijk met de trommels.
Zij, zij antwoorden, alzoo: ’t Is wel, opperhoofd.
Zij gaan weg, zij scheiden van malkander en gaan het aan de andere menschen vertellen.
De vastgestelde dag is verschenen.
’s Avonds te voren, in het dorp van ’t opperhoofd, die de markt wil oprichten, speelt men de klokjes, en ’t opperhoofd zegt, alzoo: Morgen vroeg, dat niemand ergens ga, wij gaan de plaats voor de nieuwe markt schoon maken.
De avond is gevallen; ’t is klaar geworden.
Het opperhoofd van ’t dorp gebiedt aan zijn onderdanen en vrouwen hunne hak te nemen, de trommels te dragen, en de dieren, waarmede zij de wetten gaan stellen, vooruit te jagen.
Zij trekken op. Als zij daar komen, maken zij eerst de plaats schoon om te dansen. De trommels verwarmt men boven ’t vuur. En men danst en danst.
De andere opperhoofden komen ook aan bij heele benden. Zij vereenigen zich te zamen en zij vallen aan ’t dansen. Terwijl men danst en danst, slacht ’t opperhoofd van ’t dorp de twee dieren, en hij verdeelt ze in zestien deelen. Dan roept ’t opperhoofd ze allen te zamen, dat zij zich komen vereenigen. Hij staat recht en hij begint te spreken: He, opperhoofden, ik ben niet ledig gekomen; ik ga vleesch verdeelen, omdat wij onze markt gaan oprichten; maar laat ons de wetten stellen: Eenieder is[119]meester van ’t zijne. Als er iemand een prijs stelt, en de eigenaar wil niet, dan is de zaak klaar.
Dat er niemand twist veroorzake. Die twist veroorzaakt wordt gestraft; hij betaalt twee verkens en bij den hoop tien duizend mitakos.
Wie te groote deugnieterij uitsteekt, dat men hem verbrande!
En hij roept vijf onderdanen en hij beveelt hun een put te maken: Die mensch, die te veel deugnieterij uitsteekt, daar zal men hem inwerpen, dat hij verbrande!
En nu de wetten van de maniokbrooden.
Een vrouw mag hare maniokbrooden niet te duur verkoopen.
Een maniokbrood kost twee mitakos en geen vijf16.
Een kieken mag men voor geen honderd parels17verkoopen, maar slechts voor vijftig.
Als hij al de wetten gesteld heeft, dan verdeelt hij het vleesch, en hij zegt: Ziet gij, mijn vleesch, dat gij gaat eten, gij moet het niet betalen; maar dat er niemand de wetten overtrede.
Als hij gesproken heeft, beveelt hij weer te dansen.
En men danst en danst, ’t is gedaan.
En zij scheiden van malkander, en zij gaan overal die markt aankondigen. En alzoo wordt die markt wijd en zijd bekend.
En men komt af met de koopwaren. Het poeder op zijne plaats, tabak op een andere plaats, en maniokbrooden, vleesch, visch, maniokbollen, bananen, oranjeappels,[120]meloenen, suikerriet, verkensvleesch, rupsen, palmwijn, zout, dat men ’t gerucht van de markt18noemt.
Iedere zaak heeft hare afzonderlijke plaats.
Als de markt uiteengegaan is, dan blijven de ouden te zamen, om hunnen palmwijn te drinken, en zij trekken niet rap naar hun dorp terug. Zij blusschen de warmte van de markt uit.
Ndemba.[121]
1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑5Soort van pruim.↑6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑8Rond den noen.↑9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑11Gerucht van ledige kruiken.↑12Kleine en jonge palmboom.↑13Schoone en groote palmboom.↑14Eerste dag van de kongoleesche week.↑15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑
1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑5Soort van pruim.↑6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑8Rond den noen.↑9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑11Gerucht van ledige kruiken.↑12Kleine en jonge palmboom.↑13Schoone en groote palmboom.↑14Eerste dag van de kongoleesche week.↑15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑
1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑
1In Kongo zijn er vijf groote seizoenen.
Nsungi mvula: het regenseizoen (van Oktober tot in Mei).
Kiansu: het klein droog seizoen (Januari-Februari).
Kintombo: het groot regenseizoen (April-Midden Mei).
Kisiwu: het droog seizoen (van Mei tot in Augustus).
Mbangala: het warm seizoen, vóór de terugkomst van den regen (Augustus-September).↑
2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑
2In het droog seizoen, ’s morgens, is er veel nevel. En in de valleien, langs de rivieren, stijgt de dauw op. Tegen acht uren en nog later komt er de zon door.↑
3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑
3Vele negers tellen het jaar bij regenseizoens.
Een jaar is voor hen een regenseizoen.↑
4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑
4Alle jaren kappen de negers een deel van ’t bosch af. Na vijftien, zestien jaar, is het bosch weer opgeschoten gelijk het was. Na twintig jaar, plant men opnieuw op dezelfde plaats.↑
5Soort van pruim.↑
5Soort van pruim.↑
6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑
6Na zestien of achttien maanden is de maniok rijp.↑
7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑
7Disuki= naam van slingerplant, die de beste caoutchouc geeft.↑
8Rond den noen.↑
8Rond den noen.↑
9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑
9Dinkalanga= ook goede caoutchouc; maar van minder waarde.
De negers van Neder-Kongo mengelen altijd die twee soorten van caoutchouc te zamen, omdat dit minder last vraagt.↑
10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑
10’t Is aan de mannelijke bloemen van den palmboom, dat de neger zijne kalebassen hangt.↑
11Gerucht van ledige kruiken.↑
11Gerucht van ledige kruiken.↑
12Kleine en jonge palmboom.↑
12Kleine en jonge palmboom.↑
13Schoone en groote palmboom.↑
13Schoone en groote palmboom.↑
14Eerste dag van de kongoleesche week.↑
14Eerste dag van de kongoleesche week.↑
15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑
15De markt is altijd op een zekeren afstand van het dorp, aan een kruisweg, gelegen. De markt is vrij voor iedereen, zelfs ten tijde van oorlog.↑
16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑
16Alles is nu opgeslagen, sinds de blanken in ’t land zijn.↑
17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑
17In Neder-Kongo verdwijnt dat geld. Bij de Bambata, een volksstam aan de Portugeesche bezittingen gevestigd, zijn de parels nog geldig en alleenlijk de parels.↑
18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑
18Eertijds was er weinig zout. Men ging het halen aan de Portugeesche kusten. Eenieder vocht op de markt om zout te koopen. Op die plaats was er veel lawaai en gerucht. Daarom is ’t dat men het zout gerucht van de markt noemde:Mazu ma zandu.↑