II.KONGOLEESCHE PLECHTIGHEDEN

[Inhoud]II.KONGOLEESCHE PLECHTIGHEDEN[123][Inhoud]Een Kongoleesch HuwelijkAl jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.En zij drinken den palmwijn.[127]Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.Daarna bieden zij niet meer af.3Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.Kisantu.[135][Inhoud]Het NaamgevenIn Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.Ziehier eenige namen van familiestammen:Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).Mata Ma Kongo.Vuzi Na Nku.Kisila Ngombi(dorp Kingombe).Mbamba Kalunga.Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.In een familiestam zijn er ook twee deelen.Het eerste deel bestaat uit de ouden.Het tweede deel bestaat uit de kinderen.De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.Mbengo.[138][Inhoud]Een LijkfeestHet is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.Kongo.[141]1Een goeden dag.↑2Het huwelijksgeld regelen.↑3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑4De bok.↑5Gerucht van de groeten.↑6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑10Dombasi= Don Sebastiaan.↑11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑

[Inhoud]II.KONGOLEESCHE PLECHTIGHEDEN[123][Inhoud]Een Kongoleesch HuwelijkAl jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.En zij drinken den palmwijn.[127]Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.Daarna bieden zij niet meer af.3Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.Kisantu.[135][Inhoud]Het NaamgevenIn Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.Ziehier eenige namen van familiestammen:Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).Mata Ma Kongo.Vuzi Na Nku.Kisila Ngombi(dorp Kingombe).Mbamba Kalunga.Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.In een familiestam zijn er ook twee deelen.Het eerste deel bestaat uit de ouden.Het tweede deel bestaat uit de kinderen.De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.Mbengo.[138][Inhoud]Een LijkfeestHet is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.Kongo.[141]1Een goeden dag.↑2Het huwelijksgeld regelen.↑3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑4De bok.↑5Gerucht van de groeten.↑6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑10Dombasi= Don Sebastiaan.↑11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑

[Inhoud]II.KONGOLEESCHE PLECHTIGHEDEN[123][Inhoud]Een Kongoleesch HuwelijkAl jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.En zij drinken den palmwijn.[127]Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.Daarna bieden zij niet meer af.3Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.Kisantu.[135][Inhoud]Het NaamgevenIn Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.Ziehier eenige namen van familiestammen:Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).Mata Ma Kongo.Vuzi Na Nku.Kisila Ngombi(dorp Kingombe).Mbamba Kalunga.Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.In een familiestam zijn er ook twee deelen.Het eerste deel bestaat uit de ouden.Het tweede deel bestaat uit de kinderen.De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.Mbengo.[138][Inhoud]Een LijkfeestHet is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.Kongo.[141]1Een goeden dag.↑2Het huwelijksgeld regelen.↑3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑4De bok.↑5Gerucht van de groeten.↑6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑10Dombasi= Don Sebastiaan.↑11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑

II.KONGOLEESCHE PLECHTIGHEDEN[123]

[123]

[Inhoud]Een Kongoleesch HuwelijkAl jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.En zij drinken den palmwijn.[127]Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.Daarna bieden zij niet meer af.3Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.Kisantu.[135][Inhoud]Het NaamgevenIn Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.Ziehier eenige namen van familiestammen:Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).Mata Ma Kongo.Vuzi Na Nku.Kisila Ngombi(dorp Kingombe).Mbamba Kalunga.Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.In een familiestam zijn er ook twee deelen.Het eerste deel bestaat uit de ouden.Het tweede deel bestaat uit de kinderen.De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.Mbengo.[138][Inhoud]Een LijkfeestHet is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.Kongo.[141]

[Inhoud]Een Kongoleesch HuwelijkAl jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.En zij drinken den palmwijn.[127]Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.Daarna bieden zij niet meer af.3Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.Kisantu.[135]

Een Kongoleesch Huwelijk

Al jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.En zij drinken den palmwijn.[127]Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.Daarna bieden zij niet meer af.3Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.Kisantu.[135]

Al jaren en jaren bestaan er in Kongo gewoonten om te trouwen.

Een man, als hij wilde trouwen, ging en zag eene maagd, die hij in zijn hart beminde, was het in ’t dorp, ofwel op de markt ofwel in een ander dorp.

Daarna ging die jongeling denken en denken in zijn hart, alzoo: Deze vrouw zou ik willen trouwen. Dan ging hij nader bij deze vrouw, op iedere plaats dat het ’t beste was, om eens te beproeven; want zij was misschien getrouwd, ofwel zij had reeds haren verloofde.

Toen hij nader kwam, ging hij haar den vrouwelijken groet groeten, alzoo: Ik groet u, jonge dochter!

Zij, de jonge dochter, antwoordde hem, alzoo: Ik bemin u, vader man1!

De jongeling dan ook vroeg haar, alzoo: He, gij, jonge dochter, wie heeft u getrouwd?

De jonge dochter ook antwoordde dit antwoord, als zij nog niet getrouwd was, alzoo: Ik ben nog niet getrouwd, eene maagd ben ik nog altijd.

Dan ook ging hij denken en denken in zijn hart, hoe hij kon vriendschap sluiten met deze jonge dochter; maar hij[124]zegde nu niets meer, waarschijnlijk zou zij beschaamd wezen, indien de jongeling vroeg, alzoo: Laat ons vriendschap sluiten; dan zou deze maagd misschien antwoorden, alzoo: Ik wil geen vriendschap met u sluiten. En dan zou de jongeling vol schaamte zijn.

Maar de jongeling, als hij aan de maagd gevraagd had of zij nog niet getrouwd was, of zij geenen verloofde had, dan zweeg hij. Daarna begonnen zij te kouten over zaken, die hen deden lachen, en zij taterden en taterden om aan malkander hunne vriendschap te toonen. Die jongeling, toen hij in zijne hut teruggekomen was, dacht en dacht hoe hij zijn vleesch kon koopen om deze vrouw te beproeven. Misschien zou zij ’t vleesch gaarne aannemen.

Dan op den dag, dat de markt aangebroken was, ging die jongeling naar de markt om vleesch te koopen en zout en tabak; toen hij deze zaken gekocht had, ging hij terug naar zijn dorp.

Die jongeling zocht dan een kleinen knaap van verstand. Toen hij hem gevonden had, zegde hij zoo aan dien jongen: Wel, kom bij mij, zenden ik zend u, ik zal u iets geven, als gij terugkomt.

Die jonge knaap zegde, alzoo: Zend mij.

De jongeling zond dus den kleine, alzoo: Welaan, ga dit vleesch dragen en dit zout en dezen tabak naar die jonge dochter, die den naam draagt van den die.…. (hier volgt de naam van ’t meisje). Ga, jongen, geef haar deze zaken.

Als gij gaat, als gij aankomt, zeg dan: Dit stukje vleesch en dit weinigje tabak en dit pakske zout, die zijn van dien jongeling, die den naam draagt van den dien.…. (hier volgt de naam van den jongeling).

En de jonge knaap trok op naar die jonge dochter, en gelijk men hem bevolen had, zegde hij, alzoo: Neem uw[125]stukske vleesch aan en uw zout en uwen tabak, die waren van dien jongeling, die den naam draagt van den dien …

De jonge dochter, eer dat zij het aannam, was verwonderd, en zij ging hare zusters spreken, en zij zegde: He mijne zusters, ziet eens met wat die kleine gekomen is?

Dan zegden haar hare zusters, alzoo: Neem uw vleesch aan en uw zout en uwen tabak; die jongeling, wij weten immers dat hij heel braaf is, vol vriendschap; ’t is immers ook een schoon jongeling. Maar, zuster, als gij wilt vriendschap sluiten, ’t is wonderwel, wij, uwe zusters, wij hebben het gaarne; indien onze broeders het niet gaarne hebben, wij toch, wij hebben het gaarne.

En zij namen alles aan. En de kleine ging terug naar den jongeling, en hij zegde, alzoo: He, mijn oude, waar gij mij gezonden hebt, hunne zaken hebben zij aangenomen, zij had het gaarne en hare oudere zusters ook.

De jongeling was verheugd in zijn hart, maar alle vreugde nog niet; misschien hadden de broeders het niet gaarne.

De volgende dagen, toen hij naar de markt ging, en hij kwam de broeders van zijne vriendin tegen, dan kocht hij palmwijn, en hij droeg den palmwijn op de plaats waar men palmwijn drinkt en hij beval aan een kleinen broeder, alzoo: He, broerken, ga die menschen daar verwittigen, dat zij bij mij komen.

Toen zij kwamen, toen schonk hij hun palmwijn uit, en hij groette ze bij handgeklap, terwijl hij zegde, alzoo: Deze kruik heb ik gekocht, om de warmte van de markt er mee uit te dooven.

En zij antwoordden, alzoo: Wij hebben dat gaarne, vriend.

Toen de palmwijn uitgedronken was, dan hernieuwden zij weer hunne liefde tot dien jongeling, en dan scheidden zij van malkander en zij gingen.[126]

En de volgende dagen, ging hij weer een geschenk aanbieden aan de vrouw, die hij wilde trouwen, ofwel vleesch, of vadems stoffen, of parels, of armbanden. Kwam hij hare broeders tegen, dan slachtte hij hun kiekens, kocht hun palmwijn en gaf hun dat.

Alzoo, toen hij hun vier of vijf geschenken had geschonken, dan zegde hij hun stillekens, alzoo: Indien gij mij in uwe harten bemint, trouwt mij dan met uwe zuster.

Zij, zij zagen malkander aan, en zij begonnen te spreken onder malkander in ’t geheim. En toen zij het gaarne hadden, dan zegden zij, alzoo: ’t Is wel, wij willen u met onze zuster trouwen.

Dan stelden zij den dag, alzoo: Toekomenden Nkandu den dezen niet, maar den volgenden Nkandu, dan komen wij het geld van ’t lichaam onzer zuster eten2.

Als de markt verschenen is, dan koopen zij hunnen palmwijn, om hun geld te gaan eten. Hij, de jongeling, ook, koopt zijnen palmwijn en hij slacht wel twee kiekens.

Dan de bloedverwanten van die vrouw, als zij bijeenkomen, gaan naar ’t huis van dien jongeling. Hij haalt biezenmatten, waarop zij gaan zitten, en zij groeten elkander bij handgeklap.

Hij, de jongeling, vereenigt zijne ouden. De bloedverwanten van de vrouw groeten bij handgeklap den oude van dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen, en zij zeggen, alzoo: Die kruik daar hebben wij medegebracht om ’t geld te nemen van uwen jongen, die ons kind wil trouwen.

Hij, de oude, dan ook, hij antwoordt bij handgeklap, alzoo: Wij hebben dit gaarne, ’t is met veel glorie dat wij de kruik van den palmwijntrekker zullen uitdrinken.

En zij drinken den palmwijn.[127]

Als de palmwijn uitgedronken is, dan gaat hij, de jongeling, ook ’t eten halen, de kiekens en de maniokbrooden, en hij komt dit alles uitspreiden op de biezenmatten.

Zij, zij trekken dit alles naderbij, en zij eten het op. Als zij geëten hebben, als het gedaan is, dan gaan de ouden van den jongeling terug op de plaats waar hun verwantschap is, en zij vatten ook hunnen palmwijn, en zij schenken hem uit aan hun verwantschap. De oudste zegt dan ook, alzoo: Dit kruiksken hier, drinkt het ook uit.

Zij ook antwoorden, alzoo: ’t Is wel, wij hebben het gaarne.

Als zij den palmwijn gedronken hebben, als het gedaan is, dan stellen zij onder malkander ’t geld van ’t huwelijk.

Die hun meisje bezitten, zeggen dan, alzoo: Wij stellen tien stukken van vijf frank.

Die den jongeling bezitten, antwoorden, alzoo: Verkoopen, verkoopt gij haar? Neemt vijf stukken aan.

Dan zeggen de bezitters van het meisje, alzoo: ’t Is wel, wij zijn met acht stukken tevreden.

De bezitters van den jongeling antwoorden, alzoo: Neemt zes stukken aan.

Daarna bieden zij niet meer af.3

Dan vragen de broeders, die geboren zijn met dit meisje, ieder hun draagmes aan dien jongeling, die hunne zuster wil trouwen. Daarna is het huwelijk geregeld. De jongeling gaat zijne hut binnen, doet ’t geld te voorschijn komen, en daarbij nog de messen voor zijne schoonbroeders, en hij betaalt de zes stukken van vijf frank. Als dit[128]gedaan is, dan scheiden zij van malkander; de verwantschap gaat terug naar haar dorp. Als zij in hun dorp aangekomen zijn, dan stellen zij onder malkander den dag, waarop zij hunne zuster zullen zenden naar haren echtgenoot.

Indien de familiestam rijk is, dan koopen zij eenen bok en wel twintig kiekens. Dan bereiden de vrouwen ook groote maniokbrooden, om ’t huwelijk te vieren. Zij dooden de kiekens en zij bereiden in eenen aardpot wel twee of drie kiekens te zamen. Dan verzamelen zij de schoonste korven, leggen er de aardpotten met kiekens op, en de groote maniokbrooden. Alles hebben zij vereenigd, wel misschien zeven schoone korven; den bok leiden zij ook, maar hij is nog levend.

Dan komen de zusters allen te zamen, die met haar ofwel van denzelfden vader geboren zijn of van dezelfde moeder, om hare zuster naar ’t huwelijk te sturen, en om de namen van den familiestam van hare zuster te zeggen. Wanneer zij allen vereenigd zijn met hunne oudste zuster, dan wachten zij totdat de zon een weinig verkoeld is, dien oogenblik immers gaan zij hunne zuster naar ’t huwelijk sturen.

Als de zon verkoeld is, tegen drie uren, dan komt hun oudste broeder aankondigen, dat het tijd is hunne zuster naar ’t huwelijk te sturen. Maar eerst komt de moeder af, om hare dochter eenige goede lessen te leeren, die lessen waarmede zij naar haar huwelijkshuis moet vertrekken. ’t Zijn lessen om er de goede deugden te toonen: He kindlief, waar gij gaat, werk er goed, toon geene ondeugd. Wij, dat wij niets slechts hooren.

Als het leeren gedaan is, dan vertrekken zij naar ’t huwelijksfeest.

En zij gaan, en gaan, en gaan. Als zij aankomen waar de man is van hunne zuster, dan vragen zij naar zijn huis.[129]

De menschen van ’t dorp toonen zijn huis. Dan gaan zij ’t huis binnen en zij regelen al de schoone maniokkorven langs den strooien muur van de hut. Hij, de echtgenoot van hunne jongste zuster, komt dan een goeden dag geven.

Dan zegt de oudste zuster tot den echtgenoot, alzoo: Ga uwe ouden verwittigen, dat zij komen om uwe vrouw te nemen.

Dan gaat hij zijnen oudsten broeder halen, die met hem geboren is en zijn andere broeders en zusters. Als hij afkomt, dan geeft men malkander den goeden dag bij handgeklap, zij en hunne verwantschap.

Dan groet de oudste zuster haren oudsten schoonbroeder bij handgeklap, en zij zegt, alzoo: Zij, de vrouw van uwen broeder, zijn wij komen sturen naar ’t huwelijk; maar zij is niet ledig gekomen. Daar die maniokkorven; daarenboven, dien man4die daar op de koer staat met zijn vier pooten, slacht hem; en daar nog die kruik palmwijn, schenk hem uit om de maniokbrooden goed te verteren.

Hij, de oudste broeder, zegt dan aan zijne jongeren, alzoo: Laat ons groeten, kinderen.

En de groeten bij handgeklap weergalmen, en spreken alzoo: Boloko, boloko, boloko5.

Dan trekken zij de korven naderbij, en zij geven een maniokbrood terug, aan degenen die ze gedragen hebben. Hij, de schoonbroeder, spreekt, alzoo: Dat is voor uw last, eet hem op.

Die hunne vrouw nu bezitten, nemen al de maniokbrooden op, en zij gaan ze bewaren in ’t huis van hunnen oude, en zij stellen eenen dag, waarop zij ze zouden verdeelen,[130]en zij zeggen, alzoo: Morgen immers zullen wij ze verdeelen.

Als de zon opgestaan is, vereenigt zich heel het gehucht om te verdeelen en hunne kiekens en hunne maniokbrooden. Als ’t gedaan is met verdeelen, dan stellen zij ook eenen dag om hunne verwantschap te beloonen en den dag ook van hun teruggaan.

Als alles gedaan is, dan gaat men uiteen, en men gaat terug, ieder in zijne hut. Maar hij, de echtgenoot, die nu zijne vrouw heeft, hij blijft met zijne verwantschap. Als de verwantschap daar is sedert twee dagen, gaat de echtgenoot een verkensbil op de markt koopen, en hij geeft ze aan de verwantschap, dat zij eten.

Die dagen, dat zij daar blijven, de vrouw slaapt niet in ’t zelfde bed met haren man.

Vier of vijf dagen zijn vervlogen, den vijfden of den zesden dag, gaat de man palmwijn koopen om den familienaam en den naam van den stam op te zeggen. Als hij den palmwijn gekocht heeft, dan zegt hij tot zijn verwantschap, alzoo: Vandaag, tegen den avond, zullen wij onze namen van ’t huwelijk zeggen.

En tegen den avond, gaan de schoonzusters hout rapen om hare namen van ’t huwelijk te zeggen. Als de zon ondergegaan is, gaan zij eten. Als men gedaan heeft met eten, dan vergadert de heele verwantschap in ’t huis met hunne zuster; hij, de man ook, gaat zijne broeders zoeken, die met hem geboren zijn van vaders kant, twee of drie; dan komen zij in dat huis ook binnen en zij spreiden schoone, schoone biezenmatten uit.

Zij, de schoonzusters, maken een heel groot vuur; het vuur glinstert met zijn glinsteren; allen bekijken malkander in ’t gezicht en met oogen, die niet beschaamd zijn.[131]

De man doet dan eene kruik palmwijn te voorschijn komen.

Daarna begint de man zijnen familienaam van moeders kant te zeggen, alzoo: Ik, ik ben wie? Ik ben Fula Ma Nsaku Kalunga.

De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!

Daarna zegt hij ook den familienaam van vaders kant, alzoo: Waar ik geboren ben, zij, wie zijn het? Zij,Ba Kisila zi ngombi zi nsundi!

De verwantschap, als zij dat hooren, dan schreeuwen zij weer al te zamen:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!

Daarna zegt hij nog den naam van zijne moeder op, en den naam van zijn vader.

De verwantschap, als zij dit hooren, schreeuwen weer opnieuw:E yelelelele, e kuyelete ku tat’e!

Dan groet de vrouw den grooten groet aan haren echtgenoot6.

En daarna begint de vrouw ook hare familienamen op te zeggen, met dezelfde omstandigheden en plechtigheden, gelijk de echtgenoot zijne namen gezegd heeft.

Als ’t opzeggen der namen gedaan is, dan eet en drinkt men, en den volgenden dag, als de zon is opgekomen, na een groeten bij handgeklap, gaat de verwantschap terug naar hun dorp.

Waar de man en de vrouw gebleven zijn, doet men den toovenaar komen, die den naam draagt van Nganga Kesa.

De toovenaar doet man en vrouw op een biezenmat[132]zitten, en hij besproeit ze met water, terwijl er in ’t dorp wordt vuur geschoten.

En ’t huwelijk is ingezegend. En nu mag de man in de hut, die hij voor zijn vrouw gebouwd heeft, binnentreden7!

De vrouw maakt het eten gereed, stampt den maniok in den stampersblok, gaat water scheppen en brandhout rapen.

Op het veld, gaan man en vrouw dikwijls te zamen werken. ’t Bosch afkappen, om er maniok te planten, is ’t werk van den man, gedurende het droog seizoen, alsook tabak planten.

Maniok en aardnoten en boonen planten, dit is vooral het werk der vrouw.

Indien de vrouw zwanger geworden is, komt de toovenaar met zijn toovermiddelen om de vrouw te zegenen. Hij legt ook het verbod op van eenige zaken niet te eten, zooals sprinkhanen en een soort van rat, die men nkusu noemt. Daarna trekt de toovenaar op met zijn toovergeld, negentig mitakos.

Als het kind geboren is, wordt dezelfde toovenaar, Nganga Kesa, weer uitgenoodigd. Hij komt met zijn toovermiddelen, hij geeft man en vrouw te eten en hij legt weer een ander verbod op, alzoo: Geiten dat zij in de hut niet binnenkomen, sprinkhanen mag men niet branden, het nieuwgeboren kind mag men in de zon niet toonen, de moeder mag op het veld niet gaan werken.

Men geeft den toovenaar negentig mitakos en een kieken en hij vertrekt. Waar hij gaat, moet men een handvol aarde werpen.

Als het kind eene maand oud is, dan komt een andere[133]toovenaar om het in de zon te toonen8. De toovenaar komt de hut binnen, de vrouw moet een zijner vingers vastnemen, en alzoo komen toovenaar en vrouw, die haar kind op hare armen draagt, buiten en gaan driemaal om rond de hut. Vóór de hut, op het plein, maakt dan de toovenaar eene plaats schoon, teekent er een kruis op en legt het kind op het kruis, dat hij besproeit met water. De toovenaar vraagt gewoonlijk de waarde van twaalf frank voor al zijne moeite en voor zijne toovermiddelen.

Na deze plechtigheid is het de vrouw toegelaten haar werk op het veld te hernemen, terwijl het kind op haren rug is vastgebonden met een schouderriem. Eene moeder draagt gewoonlijk haar kind op hare heupen, bij middel van een draagband.

Zoolang eene vrouw de borst geeft aan haar kind, wat wel twee en drie jaar duurt, mag zij aan geen ander kind het leven geven. Zulk iets is ongeoorloofd: Het kind zou vermageren, zijn haar zou ros worden, het zou dikke kaken krijgen en de neus zou gedurig uitloopen.

Indien er hevige twist moest ontstaan tusschen man en vrouw, ofwel ook tusschen de broeders van de vrouw en den echtgenoot, dan zegt hij, alzoo: De verwantschap is niet goed. Het huwelijk is verbroken.

En de familie geeft het huwelijksgeld aan den echtgenoot terug. Zelfs, als de vrouw er hoegenaamd niet in toestemt, is de man vrij, hij vertrekt naar zijn dorp en hij trouwt met een andere vrouw. De vrouw doet hetzelfde.

Indien zij kinderen gebaard hebben, zijn het jongens of meisjes, die behooren de moeder toe. De vader heeft er geen recht op.[134]

Een man, die zijne vrouw schuldig weet van overspel, mag haar wegjagen, en hij trouwt een andere vrouw.

Eene vrouw, die twee of driemaal weduwe geworden is, kunnen onze zwarten felle pijnen doen uitstaan en uitschelden om haar te leeren, dat zij haren echtgenoot niet meer mag vermoorden.

Alzoo wordt ook een man behandeld, wiens vrouwen te rap sterven.

Kisantu.[135]

[Inhoud]Het NaamgevenIn Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.Ziehier eenige namen van familiestammen:Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).Mata Ma Kongo.Vuzi Na Nku.Kisila Ngombi(dorp Kingombe).Mbamba Kalunga.Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.In een familiestam zijn er ook twee deelen.Het eerste deel bestaat uit de ouden.Het tweede deel bestaat uit de kinderen.De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.Mbengo.[138]

Het Naamgeven

In Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.Ziehier eenige namen van familiestammen:Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).Mata Ma Kongo.Vuzi Na Nku.Kisila Ngombi(dorp Kingombe).Mbamba Kalunga.Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.In een familiestam zijn er ook twee deelen.Het eerste deel bestaat uit de ouden.Het tweede deel bestaat uit de kinderen.De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.Mbengo.[138]

In Kongo draagt ieder mensch den naam van zijn familiestam. Ieder familiestam heeft eenen naam. Men zal hem onthouden totdat de wereld vergaat.

Ziehier eenige namen van familiestammen:

Mbenza Ma Nkunku(familiestam in het dorp Kiduma).

Ngwanina Kongo(dorp Kipasa).

Mata Ma Kongo.

Vuzi Na Nku.

Kisila Ngombi(dorp Kingombe).

Mbamba Kalunga.

Kongo kapitau lembo kifikidi wembo(dorp Kimbambi).

Fula Mansako Kalunga(dorp Kisantu).

Eertijds in een groot dorp waren er wel van tien tot twintig familiestammen.

Maar sinds dat de blanken gekomen zijn, zijn de menschen uitgestorven; er blijven in een dorp, misschien slechts twee familiestammen, ofwel misschien één over. De menschen zijn doodgegaan door de slaapziekte en de pokken.

In een stam kan geen slaaf of slavin binnen, omdat men ze gekocht had. De bloedverwanten alleen behooren tot den familiestam.

In elk dorp zijn er kinderen van ’t huis. Als men eene vrouw had gekocht, en men zette ze in huis, indien zij kinderen baarde, dat waren kinderen van ’t huis.[136]

Er zijn ook kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Dat zijn opperhoofden of vrije kinderen, mannen of vrouwen.

Indien een vrouw met een man van een ander dorp trouwt, en indien zij kinderen baren, dat zijn kinderen van den palmwijn van ’t huwelijk. Als zij groot geworden zijn, gaan zij naar den familiestam hunner moeder; daar verblijven zij bij hunne bloedverwanten en hun moederlijken oom en hun grootvader. De kinderen behooren tot den familiestam hunner moeder.

In een familiestam zijn er ook twee deelen.

Het eerste deel bestaat uit de ouden.

Het tweede deel bestaat uit de kinderen.

De ouden zijn altijd in den familiestam geweest, zij zijn niet gekocht geweest.

Zij, de ouden, als zij eene vrouw gekocht hadden, en als die vrouw kinderen heeft gebaard, dan verdeelen zij den familiestam in twee: de vrije kinderen en de slaven.

Er mogen jaren voorbijgaan, en men zal de slaven altijd blijven kennen, ware het zelfs in het begin van den stam, als men die vrouw gekocht had.

Buiten den naam van den familiestam der moeder, heeft ieder nog zijnen naam.

Als eene moeder haar eerste kind baart, dan geeft de vader gewoonlijk den naam. Een kind (meisje), dat op de wereld komt, den derden dag van de kongoleesche week, Nkenge, noemt men dikwijls Nkenge. Zoo ook, den vierden dag, Nsona, dan is haar naam Nsona.

Als zij een tweede kind baren, is ’t een jongen of een meisje, dan geeft de moeder den naam aan den nieuwgeborene.

Daarbij geeft men aan ieder kind nog den naam van een[137]heilige9. Indien degene, die hem den naam geeft, Dombasi10heet, dan heet het kind ook Dombasi, ofwel Dompaolo, Dompetelo, Domanuele, enz. enz. Is het een meisje, dan geeft men den naam van Ndona Maria, Ndona Ngalasa11,Ngudi mpasi, (Moeder van smarten) ofwel Moeder van ’t leven, ofwel Moeder van den oorlog.

Verscheidene kinderen dragen ook spotnamen. Indien iemand veel kan eten, en niets laat voorbijgaan, dan zegt men: Gij, dat kind, veel vreugde is met u. Gij zijt een fuik, er gaat geen blad door. En het kind wordtFUIKgeheeten.

Dan zijn er nog namen van toovermiddelen, als men door den eenen of den anderen toovenaar geheeld wordt.

Mbengo.[138]

[Inhoud]Een LijkfeestHet is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.Kongo.[141]

Een Lijkfeest

Het is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.Kongo.[141]

Het is langen tijd geleden; de ouden van ’t dorp Kongo waren aan twee lijken gestorven, en zij zegden: Deze lijken, wij dansen den doodendans.

Al de ouden waren overeen gekomen, alzoo: Eerst en vooral gaan wij naar de vallei, om er ’t werk te werken; alzoo winnen wij geld, om verkens te koopen, die wij zullen verdeelen onder de dorpen, die den doodendans komen dansen.

Zij gingen naar de vallei, kapten er ’t bosch af, en plantten er tabak. Toen de tabak uitkwam en groeide, besproeide men hem met water. Toen hij rijp was, alzoo: Laat ons onzen tabak inoogsten.

En zij oogstten hunnen tabak in. Zij droegen hem naar ’t dorp, en staken hem op palmlatten. In de hutten werd hij gedroogd.

Toen hij droog was, alzoo: Laat ons dien tabak verkoopen. De lijken, zij zijn al lang gestorven, en zij, zij zijn nog niet begraven.

Zij gingen, zij verkochten den tabak, zij ontvingen veel geld, en kochten de verkens.

Toen gingen zij op de markt, zij speelden de klokjes: Ku nge, nge, nge, nge, nge12! En zij riepen, alzoo: Toekomenden Nkandu, den dezen niet, maar den volgenden,[139]die de trommels slaan, dat zij afkomen met hunne trommels; die ’t muziek spelen, dat zij afkomen met hunne muziekinstrumenten! Dat allen tegenwoordig zijn!

A! De dag van glorie was opgestaan. Al de menschen hadden zich met rood en palmolie ingestreken. De maagden hadden hun haar laten snijden, de jongelingen deden hun haar vlechten.

Eindelijk kwamen de trommels en de muziekinstrumenten af. Die de trommels slaan, hadden ze boven ’t vuur verwarmd, en zij begonnen te trommelen. En men danste en danste, dat er geen einde aan kwam.

Daarna kwamen zij af, die de muziekinstrumenten speelden, en zij vervangden de trommelaars.

’t Opperhoofd der trommelaars beval, alzoo: Neemt uwe instrumenten, en komt u in orde schikken achter de trommels. En hij sloeg in zijne handen, en de muziekinstrumenten begonnen te weergalmen.

En de kokers en de muziekinstrumenten weerklonken in den hemel, en zij weerklonken en weerklonken, en gingen en gingen tot in den hoogen hemel. En van dal tot dal, van bosch tot bosch, weergalmden zij over de omliggende dorpen, om de menschen, die gestorven waren, te vereeren. Dagen en dagen weerklonken de trommels en de muziekinstrumenten en in ’t dorp Kongo was het groote feest. ’t Was de doodendans hunner lijken.

Kongo.[141]

1Een goeden dag.↑2Het huwelijksgeld regelen.↑3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑4De bok.↑5Gerucht van de groeten.↑6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑10Dombasi= Don Sebastiaan.↑11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑

1Een goeden dag.↑2Het huwelijksgeld regelen.↑3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑4De bok.↑5Gerucht van de groeten.↑6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑10Dombasi= Don Sebastiaan.↑11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑

1Een goeden dag.↑

1Een goeden dag.↑

2Het huwelijksgeld regelen.↑

2Het huwelijksgeld regelen.↑

3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑

3Als men eene vrouw trouwt, dan vraagt men zooveel geld niet, als wanneer men eenen slaaf koopt. ’t Is daarom dat zij hier uitroepen of zij het meisje verkoopen.

Voor eene slavin vraagt men wel 60 tot 80 frank. Voor eene vrije vrouw betaalt men 30 tot 40 frank.↑

4De bok.↑

4De bok.↑

5Gerucht van de groeten.↑

5Gerucht van de groeten.↑

6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑

6De vrouw zit op de knieën: driemaal bestrijkt zij haar voorhoofd met een beetje aarde, en daarna groet zij bij handgeklap.↑

7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑

7Heeft een neger vijf vrouwen, dan moet hij zes hutten maken; eene voor hem, en eene voor elke vrouw, is het een slavin of een vrije vrouw.↑

8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑

8Deze plechtigheid is juist gelijk een kerkgang bij ons.↑

9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑

9Dat zijn overblijfsels van vroegere beschaving.↑

10Dombasi= Don Sebastiaan.↑

10Dombasi= Don Sebastiaan.↑

11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑

11Dona Gratia, in ’t Portugeesch.↑

12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑

12Klank der klokjes, soort van belletjes.↑


Back to IndexNext