De Schelde voor AntwerpenDe Schelde voor Antwerpen
De Schelde dankt haar belangrijkheid aan den invloed der getijden. Ook in den Rupel en zelfs in de drie bijrivieren, die hem vormen, de Nete (tot Lier), de Dijle (tot Mechelen)en de Zenne (tot Vilvoorde) is de werking van den vloed nog duidelijk waar te nemen.
Te Antwerpen heeft de Schelde bij ebbe een breedte van 500 M.; de vloed duurt er gemiddeld 5 u. 38 m.
Kalm en rustig glijden al de bijrivieren door het vlakke land, om hun water naar den hoofdstroom te brengen: de Hene, die haar naam schenkt aan de provincie, de schilderachtige Lei, de Dender, de Durme en meer andere, welke ieder op haren weg kleinere stroompjes hebben opgenomen.
Is de aanblik van de breede Schelde indrukwekkend, deze wordt nog verhoogd door het grootsche tooneel van beweging en leven, door de talrijke schepen en stoombooten, die haren vloed doorklieven.
Even voorbij Doel verlaat de Schelde ons grondgebied, splitst zich, drie uren beneden Antwerpen, in twee armen, waarvan de zuidelijke, de Hont of Wester-Schelde geheeten, voorbij Terneuzen en Vlissingen naar de Noordzee loopt. De noordelijke arm of Ooster-Schelde, door een afdamming sedert 1868 van haar tweelingzuster gescheiden, begint meer en meer te verzanden.
De Scheldemonden bij Vlissingen en Zieriksee hebben een aanzienlijke diepte (van 37 tot 40 M.) en een breedte, die afwisselt volgens ebbe en vloed van 4200 tot 4800 M.
De Hont of Wester-Schelde, thans de groote handelsweg voor Antwerpen en geheel België, vormde in de middeleeuwen een uitgebreide delta, waardoor bij storm en hoogen waterstand de gansche streek beneden Antwerpen, tot zelfs een deel van 't Land van Waas, regelmatig onder water werd gezet.
Van de XIeeeuw af begonnen de bewoners aan haar oevers de schorren of aangeslibde gronden in te dijken. Sedert de XIIIeeeuw werden aldus, volgens Em. De Laveleye[13], in België alleen meer dan 50,000 Ha. ingepolderd, en sedert 1815 bedraagt de aanwinst van grond reeds meer dan8000 Ha. en nog is er meer land door indijking te winnen.
Het waterveld tusschen Zeeuwsch-Vlaanderen, Zuid-Beveland en Walcheren, dat als 't ware het voorplan is van het grootsche drama «den Strijd tusschen Water en Land», werd in de tweede helft der XVIe eeuw, opnieuw het tooneel, waar een nog bloediger strijd geleverd werd tegen de Spaansche dwingelandij voor de vrijheid van het geweten. Liever dan hun land aan den bloeddorstigen vijand prijs te geven, staken de inwoners de dijken door, en vernielden op één dag het werk van vier eeuwen. Na de bevrijding van Nederland begon men als van vorenafaan het water grenzen te stellen en riep men de hulp in van de waterbouwkunde voor het droogmaken der gronden.
De IJzerontspringt in het Fransch Noorderdepartement, ten oosten van St.-Omaars, stroomt als een zelfstandige rivier door West-Vlaanderen, ontvangt de Ieperlee in de nabijheid, waar vroeger het fort Knokke zich verhief, ten Z.W. van Diksmuide, en werpt zich na een loop van 78 Km., waarvan 50 in België, beneden Nieuwpoort in zee. Het nut van deze rivier, niet alleen voor het drooghouden van den grond, maar ook voor de scheepvaart, wordt verhoogd door verscheidene kanalen, dat van Loo, van Veurne en van Plasschendale, die den loop van het rivierwater regelen en deels de wateren onderling verbinden.
Behalve de negen provinciën, waarin ons land bestuurlijk is verdeeld, bezit het bepaalde streken, die hun eigenaardig karakter en ouden naam hebben bewaard, welke zij aan de geschiedenis, aan hun ligging of grondgesteldheid of wel aan hun uiterlijk danken. Hoewel soms bijna in elkander overgaande, onderscheiden ze zich meestal door verschil van uitzicht, van rijkdom des bodems of van daarmee gepaard gaande volksdichtheid.
In het hooge gedeelte van België heeft men:
I. — De Ardennen.— Zooals we gezien hebben beslaat deze bergstreek bijna den heelen zuid-oosthoek van ons land, van de boorden der Semoi tot de steile oevers der Maas, Amblève en Vesder. Zij is een geliefkoosd verblijf van toeristen en jagers. Nu eens stout en wild, dan liefelijk en zacht, met heerlijke vergezichten, schilderachtige dalen, grillige rotspartijen, bekroond met bouwvallen van oude kasteelen. Overal leven volkssagen van overoude tijden onder het volk voort. Holen en grotten, evenals de opgeheven steenen zijn als zoovele geheimzinnige gedenkteekenen van lang verdwenen rassen.
II. — De Hooge Venen(Hautes Fagnes)liggen tusschen de Amblève en de Vesder in het zuid-oosten der provincie Luik. Ze beslaan een oppervlakte van 50 Km. lengte en 20 Km. breedte. Deze kruinen der Ardennen zijn licht afgeronde vlakten, die nog het uitzicht hebben van een woeste en maagdelijke natuur. De vochtige bodem, met zijn ondoordringbaren ondergrond van klei, verkondigt de aanwezigheid van veen. Donkere bosschen en heidevelden wisselen elkander af. Niets evenaart de sombere treurigheid dezer streek.
III. — Klein-Provence of Belgisch Lorreinen.— Deze bekoorlijke vallei tusschen Aarlen en Virton, gevormd door de Semoi en beschut door de hooge Ardennen, wordt aldus genoemd, om haar zacht klimaat, haar lachende heuvels met weelderigen plantengroei.
IV. — De Famenne.— Een bijzonder ondankbaar gewest van Luksemburg met de kleine stad Marche als hoofdplaats. De schrale bodem is hier en daar bedekt met magere roggevelden en pijnbosschen.
V. — De Condroz.— Heel anders is het voorkomen van dit land, dat zich uitstrekt over een deel der provincies Luik en Namen, tusschen de Ourthe en Maas, ten zuiden van Hoei, en de Lesse. Het is aldus genoemd naar den volksstam der Condruzen, die tijdens de Romeinen hier woonde.Het is een koude, open vlakte, met breede golvingen, bijna zonder boombeschutting.
VI. — Tusschen Samber en Maas.— Dit gedeelte van de provincie Namen heeft, zoowel wat de gesteldheid van den grond betreft als de wijze om er nut uit te trekken, veel overeenkomst met de Condroz. Sedert jaren is men begonnen de bosschen, een overblijfsel van het groote kolenwoud(Sylva carbonaria), uit te roeien en door landerijen te vervangen.
VII. — Klein Zwitserland.— Zoo noemt men het gedeelte van het Maasdal tusschen Dinant en Namen, bekend om zijn verrukkelijke schoonheid. Ingesloten tusschen de hooge schilderachtige rotsen, die langs de beide oevers omhoog rijzen, kronkelt de heldere stroom voorbij marmergroeven, prachtige bosschen, lachende tuinen en nijverige dorpen. Moeilijk kan men een punt op den geheelen weg aanwijzen, dat den reiziger niet aantrekt en boeit.
VIII. — Het land van Herve.— Onder de landschappen van Middel-België noemen we eerst het land van Herve, in het noord-westen der provincie Luik, tusschen den rechteroever der Maas en de Vesder. In het midden ligt de kleine stad Herve, die haar naam geeft aan het oord, dat haar omringt. Het is een lachend heuvelland, waar de veeteelt nagenoeg uitsluitend wordt uitgeoefend. Boter- en kaasbereiding, evenals het inzamelen van het fruit der rijke boomgaarden is de voornaamste bezigheid der inwoners.
IX. — Haspengouw.— Dit rijk distrikt, in het land der oude Eburonen en Tongeren, bevat een deel der provincies Luik, Namen en Brabant, langs den linker oever van de Maas tusschen Luik, Hoei, Tongeren en Tienen. De stad Borgworm (Waremme) ligt zoo wat in het midden van dit vruchtbare deel van België. Deze zoo wel bebouwde en dichtbevolkte streek is de minst schilderachtige van het land; zij levert overvloedig koren, aardappelen en beeten.
X. — De Borinage.— Aldus noemt men een deel van het rijke kolengebied in de omstreken van Bergen, ten zuiden van de rivier de Hene. Het bevat een dertigtal gemeenten, die zich bijna uitsluitend bezighouden met de ontginning der kolenmijnen.
Het is hier de plaats om een woord te zeggen over het Belgisch kolengebied, gevormd door een breede en diepe inzinking van den bodem, die België doorsnijdt van het noord-oosten naar het zuid-westen. Dit uitgestrekte bekken met zijn opeengestapelde lagen, splitst zich, aan weerszijden van Namen, in twee voorname beddingen, de eene loopende naar 't oosten, de andere naar 't westen.
De laatste, ook de belangrijkste, richt zich langs de vallei van de Samber naar Charleroi, waar ze haar grootste ontwikkeling bereikt. Van hier loopen de lagen ter breedte van nagenoeg twee mijlen naar Bergen, vervolgens over de Fransche grens naar Dowaai. Ze hebben een uitgebreidheid van meer dan 90,000 Ha.
Het oostelijk bekken volgt de vallei der Maas, terwijl het voortdurend wijder wordt tot voorbij de stad Luik. Van hier zet het zich voort door Hollandsch Limburg naar de Roer, met een sedert 1901 ontdekte vertakking in de Belgische Kempen. De lengte van het ontgonnen bekken is 13 mijlen, waarvan 11 in de provincie Luik. De gansche oppervlakte schat men op 4,400 Ha. Het gansche kolendistrict in ons land bedraagt zoo wat het twintigste van de oppervlakte van 't Rijk. 120,000 menschen vinden hun bestaan in den kolenbergbouw, waarvan de voornaamste middelpunten zijn deBorinage, hetCentrumin de omstreken vanMariemontenLa Louvière, dat vanCharleroien vanLuik. De gezamenlijke opbrengst bedraagt jaarlijks meer dan 200 millioen ton (1000 Kgr.), voor een waarde van ruim 2000 millioen frank. België is tegenwoordig het vijfde kolenland der aarde. De dikte der lagen evenals de diepte van dit kolenbekken is zeer verschillend: sommige dalen tot 1000 M. beneden de oppervlakte.
In de nabijheid der kolenmijnen treft men gewoonlijk overvloedig ijzererts aan, in de omstreken van Namen, Hoeien Luik, langsheen de oevers der Maas, ook in de provincie Luksemburg. De geheele vallei van Samber en Maas, tusschen Charleroi en Luik, is als bezaaid met hoogovens en ijzerfabrieken.
Zink- en looderts vindt men meestal in dezelfde streken, de grootste hoeveelheid langs de oevers van de Vesder aan de Pruisische grens, in het onzijdig gebied vanMoresnet, de bekendeVieille MontagneofAltenberg[14].
XI. — Het Hagelandin het noord-westen van Brabant, vroeger een deel van de onvruchtbare Kempen, omzoomd en besproeid door de Dijle, de Demer en de groote Gete, tusschen de steden Diest en Aarschot, Tienen en Leuven, is thans in een vruchtbare gouw herschapen met malsche weiden, mooie boomgaarden en vruchtbare velden.
XII. — De Kempen.— Hoe geheel anders dan de vruchtbare bodem van Middel-België is het voorkomen der zandige vlakte der Kempen, die zich over een groot deel der provincies Antwerpen en Limburg uitstrekt. Eens was deze streek het bed van een groote zee, vandaar dat deze vloedgrond den stempel draagt der onvruchtbaarheid. Zij heeft een omvang van meer dan 200,000 Ha. Haar gemiddelde hoogte bedraagt zoowat 15 M., terwijl haar toppunt in Limburg 80 M. bereikt. Een diepe ernst ligt over de geheele vlakte, die het gemoed beklemt, ondanks het plantenkleed, dat de natuur er over gespreid heeft. De paarsche erica en de gele brem wisselen er af met schrale jenever- en hulststruiken, berken en mastboomen. Waar het insijpelende water niet weg kan vloeien, daar is de grond moerassig envormen zich met den afval der planten veen- of turfgronden. Elders treft men op een diepte van 1 M. ongeveer, leem aan, dat, aan de oppervlakte gebracht en met zand vermengd, een goeden bouwgrond oplevert. Duizenden hectaren schralen heigrond heeft men aldus in vruchtbare beemden en akkers herschapen.
In de 12eeeuw waren de Kempen nog weinig bevolkt; de monniken der abdijen van Tongerloo, van Averbode en van Postel waren waarschijnlijk de eersten, die het werk der ontginning begonnen, doch het is vooral sedert de vereeniging met Nederland in 1815, dat men beproefde een beter gebruik van den bodem te maken. Ook de Trappisten droegen in latere jaren krachtig bij, om de woeste gronden te doen verminderen.
XIII. — Klein-Brabantligt in den zuid-westhoek der provincie Antwerpen tusschen de Schelde, den Rupel en de Zenne. Het is een vreedzaam en verrukkelijk oord met een vruchtbaren klei- en zandgrond, die met zorg is bewerkt en de kundige hand van den Vlaamschen landbouwer bewijst.
XIV. — Het Land van Aalst,aldus genoemd naar de stad, die er het middelpunt van uitmaakt, is een vruchtbare kleistreek met malsche weiden, waardoor de Dender kronkelt. Schoone velden met koren en koolzaad wisselen af met voortreffelijke moestuinen; doch het is vooral bekend door de rijke hopakkers.
XV. — Het Land van Waas.— Indien dit heerlijk land, liggende aan den linker oever der Schelde, tusschen Antwerpen en Gent en de vaart van Terneuzen, tegenwoordig den indruk maakt van een grooten volkrijken boomgaard, dan is dit alles de vrucht van eeuwen arbeids. Dit mooi gewest, met zijn idyllisch voorkomen, met zijn rijke en vriendelijke landouwen, was eenmaal een treurige zandwoestijn, de voortzetting der Antwerpsche Kempen.
De vroege ontwikkeling der Vlaamsche steden met hun talrijke bevolking, bracht de noodzakelijkheid mee, om het omliggende woeste land te maken tot een der meest voortbrengende gewesten van Europa. Hoeveel arbeid en taaigeduld, hoeveel bedrevenheid en kunde is er noodig geweest, om uit die dorre vlakte met poel en moeras, een waren lusthof te doen ontstaan!
Nu zou men allicht denken, dat zulk een streek, waar de eene akker naast den anderen als in een meetkundig mozaïek zich uitstrekt, van alle bekoorlijkheid is ontbloot. Doch onze eenvoudige landman met zijn scheppend vermogen bezat een diep gevoel voor natuurschoon, waardoor zoovele Vlaamsche dichters en schilders bezield en in verrukking zijn gebracht.
LeesDe Laveleye[15], den oudenSanderus[16], of den FlorentijnGuicciardini[17], of liever doorwandel het Waasland van Gent in welke richting ook, alom bezaaid met volkrijke dorpen, en zeg of bij die kalme, frissche natuur, onder het heerlijk lommer der boomen uw hart niet opengaat van louter natuurgenot? Wat uw oog ontmoet, is slechts één kleur, maar in een reeks van schakeeringen met een onvergelijkelijke bekoorlijkheid en innige poëzie! Hier leent de akkerbouw zijn nooit vermoeide hand aan de kracht der natuur, om beide vereenigd, hun gouden horen des overvloeds uit te storten. Met recht heeft men het Waasland genoemd «den tuin van België.»
Andere deelen, niet minder lief en bevallig, vormen de lachende oevers der Lei, met hun zacht bewogen vlasakkers, als het vleiend windje er over strijkt, met hun weiden van groen fluweel, zoo teeder rustig en betooverend schoon. Gaan we naar het zuidelijk deel, waar de bodem met zijn golving en kleine verhevenheden, zooveel er toe bijdraagt, om de schoonheid nog te verhoogen, dan genieten we overal van de verrukkelijke gezichtspunten, die de ziel boeien en verheffen. Doch er is nog een ander Vlaanderen, dat van het Meetjesland en dat der polders en dijken, het jongste in vorming als in geschiedenis.
XVI. — Het Meetjeslandherinnert door de gesteldheid van zijn mageren bodem aan de Kempen, waartoe het vroeger behoorde. Het kenmerkt zich door een zekere eentonigheid, door zijn boekweitvelden en sparreboschjes.
Het strekt zich uit rondom de stad Eekloo en meer bepaaldelijk in de richting van 't noord-oosten, tusschen de Lieve, de vaart van Schipdonk en het kanaal Leopold, dat door het Polderland loopt.
XVII. — De Polders.— Van Duinkerke langsheen de Noordzee tot aan de monden der Schelde en verder waar ze zich vereenigt met den Rupel, de Durme en den Dender, strekken zich lage kleivormingen uit, in vorige eeuwen door den Oceaan bedekt, maar thans in voortbrengende gronden herschapen. Die breede zoom van 10 tot 15 Km., door aanslibbing van zee en stroomen neergelegd, is door de bewoners op de wateren veroverd, ingedijkt en drooggemaakt, en eindelijk in vruchtbarepoldersveranderd. Het water van rivier of zee moest men eerst door afdammen terugdringen, het overtollige binnenwater uit poel en moer verwijderen, daarna de gronden droogleggen door een kunstmatig en met zorg onderhouden stelsel van afwatering, door middel van slooten, ringgrachten en kanalen, die het naar de zee voeren; want overal is water aanwezig: het borrelt en vloeit door de oppervlakte of op een geringe diepte onder den grond. Heel dit ingewikkeld netwerk van kleine wateren met zijn sluizen, dat, als een gedwee werktuig in de hand van den mensch, dienen moet, om de kostbare oppervlakte te behoeden tegen overstrooming of doorzijging van den ondergrond, draagt den naam vanwatering.
Op groote afstanden verheffen zich, als een weinig hooger liggend wandelpad, bijna onmerkbaredijken, waaraan niet minder zorgen zijn besteed, en die onze voorouders eeuwen arbeids en opofferingen hebben gekost, niet enkel om ze te leggen, maar om ze te behoeden tegen de herhaalde aanvallen der geduchte elementen.
De polderstreek, die ten minste 80 Km. lang is, met een omvang van nagenoeg 100,000 Ha. in ons land, gaat van boven Antwerpen evenwijdig met de Schelde over Zelzateen Damme, dan zuidelijk over Oudenburg naar Diksmuide en Veurne.
XVIII. — Veurne-Ambacht.— Het is onder dezen naam dat men de rijke gouw aanduidt, die in den omtrek der steden Diksmuide en Veurne, zich voortzet tot aan de Fransche grens, tusschen den IJzer en de duinen van de Noordzee. Zij heeft een oppervlakte van 350 Km2. Op den aangeslibden grond groeit een kort en stevig gras, dat door de zilte zeelucht gevoed, een krachtig voedsel oplevert voor de paarden- en de veeteelt. Sedert meer dan drie eeuwen geniet deze streek een welverdiende vermaardheid om haar zuivelbereiding, waaraan zij ook het beste deel harer welvaart verschuldigd is.
XIV. — De Duinen.— Verlaten wij de groene vlakte, dan ontmoeten we ten noorden den voet van den duingordel, die als een aaneenschakeling van golvende zandheuvels met een gemiddelde hoogte van 10 M. en een afwisselende breedte van 60 M. tot 3 Km. zich voortzetten langsheen de zeekust. Die gansche duinwal schat men op 3000 Ha. Op sommige plaatsen komen ze dieper in 't land te liggen, in breedere en smallere rijen, min of meer evenwijdig met elkander, tusschen wier hoogten zichpannenof kleine dalen vormen. Nabij de dorpen Koksijde en de Panne liggen de hoogste duintoppen, waarvan een, de Hooge Blekker, 32 M. bereikt.
Deze aeolische vormingen zijn het eigendom der zee, de zandbanken, die de hooge vloed uit haar schoot opwerpt boven het strand, waar de fijne, beweeglijke zandkorrels spoedig op hun beurt de speelbal worden der heerschende winden, die van den zeekant komen, en ze over de duintoppen voortdurend het land injagen.
Door beplanting met helmgras, duindoren en kruipwilg is men er in geslaagd de duinen meer vastheid te geven. Merkwaardig is de rijkdom van water in de duinen, zoodat men bij behoorlijke leiding sommige steden van uitstekend drinkwater zou kunnen voorzien.
Van de zeven millioen inwoners, die België bewonen, zijn er vier millioen, die behooren tot den Nederlandschen stam, en die, behalve een paar honderd duizend, Nederlandsch spreken, terwijl slechts drie millioen het Waalsch of Fransch als moedertaal gebruiken.
De Belgische stammen, die vóór meer dan twintig eeuwen ons land bewoonden, waren Kelten, behoorende tot het ras, dat ook geheel Frankrijk bevolkte. Naar alle waarschijnlijkheid waren deze voorafgegaan door een nog oudere bevolking, wier overblijfselen men gevonden heeft in de grotten langs Maas en Lesse, in de streken langs Hene, Schelde of Rupel.
De Keltische stammen in 't zuiden van ons land en die met de Romeinen steeds in aanraking waren, ondergingen meer en meer hun invloed. Weldra doorsneden de heirbanen het bijna ondoordringbare kolenwoud. De Latijnsche taal drong langzamerhand in het Keltische leven, waardoor het Waalsch is ontstaan. Toch valt het niet te loochenen, dat ondanks zijn Romaansche afkomst, het een groot getal Germaansche elementen in zich heeft opgenomen, vooral het Luikerwaalsch. De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in het langdurig verblijf der Austrasische Franken in de omstreken der Maas. De uitdrukkingen «Waal en Waalsch» zijn de benamingen door de Germanen aan de Romanen gegeven.
Sedert het Karolingische tijdvak heeft het Waalsch zijn grenzen weinig veranderd. Wel is de naam van Luik oorspronkelijk Germaansch evenals Herstal, maar dit is geen bewijs dat het Germaansch of Nederfrankisch vroeger zuidelijker werd gesproken en het Waalsch vooruitgeschoven is. Daar tegenover staan vele Waalsche namen van plaatsen, die altijd door een Vlaamsche bevolking zijn bewoond geweest.
Taalgrens.— Trekt men van St.-Omaars in Frankrijknagenoeg een rechte lijn tot aan Maastricht, dan wijst deze vrij juist de taalgrens aan tusschen de Nederlandsch sprekende en Waalsche bevolking, en komt nagenoeg overeen met den Romeinschen steenweg van de zee over Bavaai naar Keulen en den noordelijken zoom van het uitgestrekte Kolenwoud, dat België in vroeger tijden van het westen naar het oosten doorliep. Ten noorden van dien zoom woonde de rustig landbouwende Frankische stam, waarvan de overgroote meerderheid der Vlamingen afstamt. Soms in een en hetzelfde dorp maakt de straatweg de scheiding tusschen het Waalsch en het Vlaamsch element. Eeuwen reeds wonen de beide volksstammen naast elkander. Zij hebben hetzelfde lot ondergaan, vreedzame en woelige tijden met elkander doorleefd, en toch heeft dit alles niet geleid tot verwisseling van taal.
In de eerste en tweede eeuw onzer jaartelling was het grootste deel van laag-België naar alle waarschijnlijkheid nog bewoond door Keltische stammen, doch toen de Germanen van den beneden-Rijn in de vierde eeuw er verschenen, waren de eersten verdwenen, misschien ten gevolge van zware overstroomingen, die in de IIIeeeuw plaats hadden, en er bijna alle sporen der Romeinen hadden weggevaagd. Wat er hier en daar wellicht van overbleef, loste zich op in den Frankischen bond.
Een ander Germaansche volksstam, de Friezen, had zich van uit het noorden allengs langs de zeekusten uitgebreid tot voorbij de monding der Schelde, tot het Zwin in Vlaanderen, doch waren door Pepijn van Herstal en Karel Martel teruggedrongen. Toen later Karel de Groote talrijke familiën van Saksen in Vlaanderen overplaatste, versmolten zij spoedig met de Frankische stammen. Laag-België bleef dus Germaansch gebied en de taal door de bevolking gesproken was zuiver Nederfrankisch. De oud-Germaansche liederen, die Karel de Groote liet opteekenen, waren waarschijnlijk in dien oud-Vlaamschen tongval geschreven. Van de laatste helft der XIIeeeuw dagteekenen de eerste tot ons gekomen producten onzer Nederlandsche Letterkunde, waartoe Limburgers, Vlamingen en Brabanders het meest bijdroegen. Zezijn in het Middelnederlandsch, de omgangstaal van de lage landen, ten zuiden van den Rijn tot aan de grenzen van het groote Kolenwoud in België gesproken.
In de XIIIeeeuw, te zamen met de toenemende macht der burgerij, bereikte die letterkunde, vooral in Zuid-Nederland, haar hoogsten bloei. Jacob van Maerlant van Damme (†omstreeks 1300), «de Vader der Dietscher Dichtre algader», evenals de luimige zanger van het meesterlijk gedicht van «den Vos Reinaerde» (1270), gaven uitdrukking aan de burgerlijke gedachten en gevoelens van dien tijd.
Het Nederlandsch in België bevat vier dialecten: het zoetluidende West-Vlaamsch, dat meer op de taal der middeleeuwen gelijkt, en dat ook in Zeeland wordt gehoord; het Oost-Vlaamsch; het Brabantsch, dat in de Kempen het zuiverst klinkt; het Limburgsch, dat in meer dan een opzicht het Middelfrankisch nadert. Doch daarnaast is voor heel Vlaamsch-België het beschaafde Nederlandsch de schrijftaal, die ook met elken dag door den ontwikkelden Vlaming zuiverder wordt gesproken en geschreven. Naast de groote aantrekkelijkheid, die het verleidende Fransch hier op de menigte uitoefent, is het hardnekkig doordrijven der taalparticularisten een groot gevaar voor het behoud onzer taal. Hier geldt geen kinderlijke bewondering en gehechtheid aan een gewestspraak, hoe zoet ze ook moge wezen, maar wel de kracht, de eenheid van onzen stam. Daarom zorge men dat overal onze taal zoo zuiver mogelijk worde gesproken en zich ontwikkele tot een rijk, welluidend, helder en beschaafd Nederlandsch.
Behalve in Nederland en in Vlaamsch-België wordt het Nederlandsch in een deel van het Noorder-departement in Frankrijk, in Zuid-Afrika en in de Nederlandsche koloniën in Oost- en West-Indië gesproken, te zamen door nagenoeg tien millioen menschen.
Naast geest en gemoed, in hun eigenschappen en gebreken toonen de Vlamingen zich de afstammelingen van hun Germaansche voorvaderen.
Het beeld, dat Tacitus[18]van het karakter, de zeden en de gewoonten dier oude Germanen heeft geteekend, maakt zeker geen ongunstigen indruk. Hun rijzige, forsche gestalte, hun open gelaat, hun heldere blauwe oogen, de rossig-blonde lokken, die over hun schouders golfden, hun onbevangen blik, hun mannelijke houding, 't getuigde alles van fierheid en rustige kracht. Hoewel ruw en onbeschaafd, waren ze niet wreed noch ongevoelig voor zachtere indrukken. Hun zeden, vergeleken bij die der Romeinen, waren eenvoudig en rein; hun huwelijkstrouw en eerbied voor den ouderdom en de vrouw, hun kinderlijke openhartigheid waren algemeen bekend en staken gunstig af bij het gelijktijdig zedenbederf der meer beschaafde Grieken en Romeinen. Vrijheid was hun boven alles lief, gastvrijheid een kenmerk van den Germaan; zelden werd een vreemdeling afgewezen of hem de toegang tot het erf ontzegd.
Jammer dat dit sterk gevoel voor vrijheid zoo dikwijls oversloeg in afkeer voor gezag en tucht, in gebrek aan eensgezindheid, zelfs bij dreigend gevaar. Belust op buit door krijg en veete, maakte hij zich dikwijls schuldig aan misbruik van sterken drank; zijn verregaande hartstocht voor het dobbelspel werd hem soms verderfelijk. Dronkenschap hebben helaas! zijn nakomelingen van hem overgeërfd.
Naast den man vertoont zich de Germaansche vrouw in een schooner licht: haar ranke edele gestalte, haar kuische ingetogen blik, waaruit hare reine inborst sprak, dwongeerbied af. Als eene trouwe gade stond zij haar echtgenoot ter zijde. Niet alleen droeg ze zorg voor huis en have, maar volgde hem dikwijls in den strijd, bracht hem lafenis en verkwikking, en wist zijn moed en dapperheid aan te vuren. In de heldenzangen van dien tijd, in de algemeene vereering, die zij later onder de Ridderschap genoot, zien wij het bewijs van haar waardigheid en reinen glans.
Ondanks al de lotwisselingen van het Vlaamsche volk in de verschillende tijdperken van zijn bestaan, heeft het veel van zijn Germaansche vaderen behouden. In de rechtstreeksche uiting van zijn verstand en gevoel ligt nog altijd die zelfde vrijmoedigheid, die ruwe rondborstigheid, iets dat getuigt van zorgelooze vroolijkheid, die zoo licht uitbundig wordt. Over het algemeen is de Vlaming voorkomend, gezellig en deelnemend. Gaarne vertoeft hij buitenshuis, en verheugt zich in vriendenkring; houdt daarbij van boert en schalken spot. Van natuur is hij bijzonder muzikaal, kunst- en prachtlievend. Toegevend en dienstvaardig voor vreemdelingen, is hij steeds bereid, om zich aangenaam en nuttig te maken. Evenals zijn Waalsche landgenooten, is hij gastvrij; zonder omslag of plichtplegingen wordt ge vriendelijk ontvangen. Op den buiten begroeten de landlieden u met een hartelijken «goeien dag.» De Vlaming heeft niet die nuchterheid van verstand, niet die koele terughouding, maar ook niet die taaie wilskracht en volharding, dien zedelijken ernst, die het kenmerk is van zijn Noorderbroeder. Een warmer opbruisend bloed maakt hem beweeglijker, geestdriftiger en zet zijn hart gauwer in gloed.
Doch laten we liever het woord aan Prof. H. Kern[19], waar hij zijn oordeel over ons aldus neerschrijft:
«De Zuid-Nederlanders: Vlamingen, Brabanders, Antwerpenaars, hebben veel karaktertrekken met hun stamgenooten in 't Noorden gemeen. Ze zijn even vrijheidslievend, en overschrijden even licht de grens, die vrijheid van bandeloosheid scheidt. Zij zijn minder stijf en stroef in den omgang, levendiger, rumoeriger; minder bezadigd en lichter geraakt; minder peuterig, minder omslachtig en minder zwaartillend, doch ook minder nauwgezet; handiger, meer artistiek van aanleg, meer gesteld op uiterlijke praal, niet vrij van ijdelheid. Zonder zeer hartstochtelijk te zijn, geraken ze toch eerder in vuur. Daar zij minder zwaartillend zijn, zien zij er minder tegen op het initiatief te nemen.»
Kan dit oordeel van den grooten Nederlandschen geleerde als de lichtzijde van ons karakter gelden, ook op de schaduw er van behooren wij te wijzen; en in de eerste plaats op het gebrek aan geloof in ons zelven, ons zwak gevoel van eigenwaarde, onze geringschatting voor eigen taal. Onze vaderlandsliefde is alleen nog verpersoonlijkt in onze historische monumenten en kunstschatten, in onze gehechtheid aan veel wat van den roem van het voorgeslacht tot onze zinnen spreekt. Na de verschrikkelijke crisis der zestiende-eeuwsche beroerten, die ons van het puik onzer bevolking beroofde, heeft een geest van verslapping, van lamlendigheid en onverschilligheid zich langzamerhand van ons meester gemaakt. En wat werd er toen van het vroeger zoo fiere Vlaamsche volk, bestemd voor de heerlijkste toekomst? Verlaten door de krachtige leiders, de edelste zonen van onzen stam, die bij duizenden en tien duizenden de wijk naar het Noorden hadden genomen, lieten wij onzen geest meer en meer verkwezelen, zonken in armoede en machteloosheid weg, om gedurende bijna drie eeuwen overgeleverd aan vreemde willekeur en geweld, uit de rij der natiën te worden weggevaagd. Bloed en zweet mochten wij ten offer brengen voor belangen, die ons heelemaal vreemd waren. Ziedaar het loon van eigen dwaasheid en verblinding, het lot, dat alleen de standvastigheid onzer Vaderen van ons had afgewend.
De vereeniging met Nederland in 1815 schonk den Vlaming de gelegenheid de zware fout der XVIeeeuw te herstellen, alles bezittend wat noodig was, om een bloeienden, rijken Staat te vormen. Helaas! uit de school der beproeving was hij even arm aan wilskracht, aan zelfbeheersching tevoorschijn getreden. Opnieuw liet hij zich eerst door een opruiende geestelijkheid, dan door de oproermakende Walen verleiden, om tegen zijn eigen taal te protesteeren, met de vijanden van zijn stam te heulen en de hereeniging plotseling te verbreken, die door stijgende welvaart en voorspoed zooveel van zich verwachten liet en een voorwerp was geworden van bewondering, maar ook van afgunst voor anderen. Opnieuw scheidde hij zich af van zijn Noorderbroeders, om zich te krommen onder het juk van Waalsche bureaucratie, en een langen lijdensweg op te gaan van geestelijke verstomping en stoffelijken achteruitgang, van miskenning zijner heiligste rechten.
Wat zou er in die drie vierden van een eeuw van ons volk zijn geworden zonder de Vlaamsche Beweging, die weinig jaren na de Omwenteling van 1830 zich reeds deed gevoelen; zonder de toewijding der trouwste zonen van 't Land, die steeds voor de verwaarloosde stamgenooten in de bres sprongen, om hun miskende rechten met moed en klem te verdedigen, en aldus machtig bijdroegen tot Vlaanderens zedelijke herleving? Zal ons volk dien weg blijven opgaan? Zal het hem mogelijk zijn met de aanmoedigende leeringen en voorbeelden van het verleden voor oogen, tot een betere toekomst te geraken, zijn vorige kracht en glorie te herwinnen? Dat zal in de eerste plaats afhangen van ons zelven, van onze geestkracht en toewijding, van den adel onzer handelingen, van ons gemeenschappelijk gevoel en eensgezindheid. In het heden ligt wat worden zal!
Vlaamsch-België is een historisch gewest bij uitmuntendheid. Weinig landstreken bezitten zooveel geschiedkundige herinneringen, zooveel fraaie steden, zooveel natuurschoon en kunstschatten, zooveel bekoring voor hart en geest. Al vroeg werd het een machtig midden van druk verkeer, vanhandel en nijverheid, een soort van onafzienbaar marktplein, waar Noord en Zuid, de kooplieden van Engeland, Frankrijk en Italië, de Venetiaansche en Hanzeatische zeelieden elkander ontmoetten. De vreemdelingen, die onze landstreek bezochten, stonden verbaasd over de talrijke bevolking, die zich overal verdrong. In de XIVeen XVeeeuw wekten onze steden de bewondering van gansch Europa. Hun oude luister is thans verdwenen of sterk afgenomen; sommige zijn schier uitgestorven, doch andere hebben zich uit den staat van verval tot welvaart en bloei weer opgewerkt, om tot haar vorige glorie terug te keeren. Er is bijna geen stad, die niet een of ander roemrijk feit te vertellen weet; zelfs de doode steden met hun ruime pleinen en markten, geschikt voor volksvergaderingen, roepen menige merkwaardige gebeurtenis voor den geest. In dezen tijd wordt er oneindig veel gedaan voor het behoud dier eerwaardige monumenten en voor de kunst in 't algemeen. Geen kerk of raadhuis of welk ander belangrijk gebouw, of het wordt met zorg hersteld, om de schade of den wansmaak, door vandalisme aangebracht, te doen verdwijnen. Dit is een gevolg van den eerbied, dien de Belg in 't algemeen gevoelt voor de overblijfselen van zijn verleden, van zijn dankbaarheid voor 't roemrijk voorgeslacht. De prachtige kathedralen met hun hooge torens, de rijkversierde raad- en gildehuizen, de zware steenen belforten en uitgestrekte hallen, zijn het niet als zoovele sprekende getuigen van zijn kunst- en godsdienstzin, van de macht en den rijkdom onzer steden? Elk van hen stelde er een eer in, haar schepenhuis te bouwen naar een eigen zelfstandig plan. Het is als burger van een stad, als lid van de eene of andere gilde, dat de Belg bewust is van zijn gehechtheid aan zijn land.
De eerste groote steden, die de reiziger ontmoet als hij, komende uit Duitschland, de Belgische grens overschrijdt, zijn het nijverigeVerviers(52,500 inw.) met talrijke laken- en wolfabrieken, enLuik(171,000 inw.), het middelpunt der steenkool- en ijzerindustrie, en in bevolking de derde stad van 't rijk. De omstreken nemen een belangrijkdeel aan haar groote bedrijvigheid, o. a.Seraing(40,000 inw.), met zijn grootsche inrichtingen en machtige ijzerfabrieken, evenals zijn kristal- en glasblazerijen vanVal St-Lambert. Die ontzaglijke metaal-industrie, waarvan de gebroedersCockerillde scheppers waren, dankt ons land aan koning Willem I, die hun het domein, het vroegere zomerverblijf der prins-bisschoppen van Luik, voor dit doel afstond (1817). In 1821 trad te Seraing de eerste hoogoven in werking, die de stuwkracht werd onzer ijzerindustrie, welke in onzen tijd zulke ontzettende uitbreiding heeft genomen.
Spoedig verlaten we het Waalsch gebied. Ten noorden in de provincie Limburg liggen de oude Vlaamsche stedenTongerenenSt.-Truiden, verderHasseltenMaaseik. Tongeren (9,000 inw.) ontleent zijn naam aan den Germaanschen volksstam, die zich hier kwam vestigen op de plaats der Aduatieken en Eburonen, die Caesar had doen uitroeien. Het standbeeld van Ambiorix op de Markt herinnert ons aan een der glorierijkste feiten van het begin onzer geschiedenis. Evenals Tongeren hadSt.-Truiden(13,700 inw.) veel te lijden en werd herhaaldelijk verwoest. Men beweert dat zij de geboorteplaats is vanGerhard van Rile, den eersten bouwmeester der statige domkerk te Keulen, dit onvolprezen meesterstuk der middeleeuwsche bouwkunst.Hasselt(15,000 inw.), de hoofdstad der provincie, is bekend om haar stokerijen, terwijlMaaseik(4,700 inw.) doorgaat voor de geboorteplaats van de twee beroemde broedersHubertenJan Van Eyck, de stichters der Vlaamsche schildersschool in de XVeeeuw.
Intusschen zetten we onze reis voort overTienennaarLeuven. De eerste (17,700 inw.) is een voorbeeld van netheid, met suiker- en ijzerfabrieken en een zeer bezochte graan- en veemarkt. In 1213, bij den inval van den prins-bisschop van Luik, werd de stad ten gronde vernield, benevens 32 dorpen en andere steden, waaronderZoutleeuw, welks oud stadhuis en kerk, maar vooral haar keurig tabernakel als een wonder van bevalligheid zijn bekend. De kerk van Zoutleeuw is de eenige, die in de 16eeeuw door de beeldstormersniet werd verwoest; zij geeft alleen een beeld van hetgeen onze bedehuizen waren vóór de kerkhervorming.
Romaansche Kloostergang te TongerenRomaansche Kloostergang te Tongeren
Ten noord-oosten van 't Hageland liggen de stedenDiest(8,900 inw.) enAarschot(7,000 inw.). Diest met een rijk archief van merkwaardigeoorkonden der XIIIeeeuw, hield in den strijd tegen Spanje het langs de zijde van Willem den Zwijger. In de kerk van St.-Sulpicius rust Oranje's oudste zoon Filips (†1618).
Thans vraagtLeuvenonze aandacht, de voormalige rijke hoofdstad van het hertogdom Brabant, gedaald tot den rang van gewone provinciestad. Gelegen aan de Dijle, waar keizer Arnold in 892 de Noormannen een geduchte nederlaag bracht, telde de stad in de XIVeeeuw niet minder dan 4000 weefgetouwen voor het vervaardigen van laken, en een bevolking, beweert men, van 80,000 zielen, nu slechts 42,000. Inwendige onlusten tusschen edelen en ambachtslieden, woeste partijschap en burgerkrijg deden haar nijverheid ten onderen gaan. Hertog Jan IV, een bevorderaar van letteren en wetenschap, trachtte de stad voor dit verlies schadeloos te stellen, en begiftigde haar in 1426 met een hoogeschool, een eeuw later een der meest bezochte van gansch Europa. Een groot getal beroemde mannen: Erasmus, Justus Lipsius, Paus Adriaan VI van Utrecht werden er gevormd.
Vervallen van haar vroegere grootheid, bezit ze nog belangrijke fabrieken en brouwerijen, alsook een goed bezochte Kath. Vrije Universiteit, gesticht in 1834. Het stadhuis is een juweel en een der schoonste monumenten van België. Dit meesterstuk van den Leuvenschen bouwmeester Matheus Layens, begonnen in 1448 en voltooid in 1463, oefent door zijn bevallige evenredigheden en zijn rijkdom van versiering een blijvende bekoring uit. In die steenen geciseleerde rijve heeft de burgerlijke gothiek haar toppunt van kunst bereikt. De St.-Pieterskerk van den DiestenaarSulpicius van Vorst, met haar grootsch portaal en statigen middelbeuk, bezit een schat van schilderijen en beeldhouwwerken.
Stadhuis van Leuven (Bulletin officiel du Touring Club de Belgique)Stadhuis van Leuven(Bulletin officiel du Touring Club de Belgique)
Halverwege tusschen Leuven en Antwerpen ligtMechelenaan de Dijle. In de Middeleeuwen telde deze stad 12,000 lakenwevers, en voorzag de Nederlanden met haar voorwerpen van metaal en met haar klokken; haar goudlederen behangsels waren heinde en ver bekend en haar kanten zijn nog overal beroemd. Mechelen telt heden 56,000 inw. Het is de zetel van het rijksarsenaal voor den bouw en de herstelling van het materieel der spoorwegen; zijn meubelfabrieken, tapijten en gobelins, zijn mis- en kerkboeken worden veel gevraagd. Tijdens Margareta van Oostenrijken Karel V, en later in de godsdienstige woelingen der XVIeeeuw heeft Mechelen een belangrijke rol gespeeld. Sedert Filips II is het de zetel van den aartsbisschop, primaat van België. Behalve nog een groot getal mooie huizen, bezit de stad in haar St.-Rombouts-kathedraal, een der schoonste en rijkste kerken. Haar zware toren, niet ongelijk aan een gebeitelde granietrots, is het werk van den beroemden bouwmeesterRombout Keldermans. Begonnen in 1452, bereikte hij zijn tegenwoordige hoogte (97m30) in 1515; hij bevat een der welluidendste beiaarden van 't land. Onder de vele groote mannen, die Mechelen heeft voortgebracht, noemen we slechtsRembert Dodoens, den beroemden kruidkundige, die tijdens de 16eeeuw de wijk naar Holland moest nemen.
St-Romboutskerk te MechelenSt-Romboutskerk te Mechelen
Noord-oostelijk van Mechelen ligtLier(22,300 inw.) aan den samenvloed der beide Neten. In de IXeeeuw werd zij door de Noormannen geplunderd en verwoest. Zij bezit een der prachtigste kapittelkerken van België met een keurig gebeiteld doksaal. Het is de geboorteplaats van den Nederlandschen schrijverAnton Bergmannen van kanunnikJ. B. David, professor te Leuven.
Te midden der Kempen ligtTurnhout(20,600 inw.) met fabrieken van linnen, meubelpapier en speelkaarten, kantwerk en andere nijverheden. In 1789 overwonnen er de Brabantsche patriotten, onder generaal Van der Meersch, het Oostenrijksche leger.
Langs de spoorlijn Leuven-Brussel zijn we thans de prachtige hoofdstad van België, den zetel van 's lands regeering, genaderd.
Brusseltelt 184,000 inw., met haar mooie voorstedenLaken(koninklijke verblijfplaats),Schaarbeek, St.-Joost-ten-Oode, Etterbeek, Elsene, St.-Gillis, Anderlecht, St.-Jans-MolenbeekenUkkelmeer dan een half millioen. Gelegen deels in de Vlaamsche laagvlakte, deels nabij het opklimmende heuvelland, het Waalsche gewest, is zij in meer dan een opzicht het echte centrum des lands. In de nieuw gebouwde bovenstad met het heerlijk park, haar vorstelijke woningen en paleizen, spreidt zich rijkdom en weelde ten toon: daar heerscht de Fransche taal. In de benedenstad, het oudere Vlaamsche deel, tevens het middelpunt van arbeid en nijverheid, spreekt het volk vrij algemeen Vlaamsch. Nog onder de Oostenrijksche regeering, op het einde der XVIIIeeeuw, werden meestal de akten te Brussel in het Vlaamsch opgesteld.
Het valt niet te loochenen, dat de gegoede burger vanBrussel, evenals die van andere Vlaamsche steden meer en meer verfranscht is; de hoogere standen en de adel waren het sinds geruimen tijd; doch van den anderen kant is het Nederlandsche stambewustzijn bij een groot deel der bevolking levendiger geworden, en is het Vlaamsch in kracht, samenhang en waardigheid vooruitgegaan.
Doksaal van de St-Gommaarskerk te LierDoksaal van de St-Gommaarskerk te Lier