X.

X.Waarin Craig en Fry officieel aan den nieuwen cliënt vande Eeuwworden voorgesteld.»Ja, mijnheer Bidulph, een eenvoudige beursmanoeuvre, een echte Amerikaansche coup”, zeide Kin-Fo tot den hoofdagent van de verzekeringsmaatschappij.De deftige William J. Bidulph glimlachte als een kenner.»Goed gelukt, werkelijk”, sprak hij, »iedereen is er dupe van geweest.”»Zelfs mijn correspondent!” antwoordde Kin-Fo. »Het staken der betalingen, het failliet, het geheele bericht was uit de lucht gegrepen! Acht dagen later waren de loketten geopend en betaalde men. De »affaire” was gelukt. De acties, die tachtig percent waren gedaald, werden tegen den laagsten koers door de centrale bank opgekocht en toen men den directeur kwam vragen hoeveel percent er zou worden uitgekeerd, luidde het zeer beleefde antwoord: »Honderd vijf en zestig percent!” Dat alles werd mij gemeld in dezen brief, dien ik heden morgen ontving; op het oogenblik dat ik, in de meening verkeerende dat ik geheel geruïneerd was....”»De hand aan u zelf wildet slaan?” riep William J. Bidulph uit.»Neen”, antwoordde Kin-Fo, »op het oogenblik dat ik hoogst waarschijnlijk op het punt sta vermoord te worden.”Soun was geheel verbazing. bladz. 71.Soun was geheel verbazing. bladz. 71.»Vermoord!”»Met mijn toestemming, op schrift gebracht, een moord vooraf toegestaan, bezworen, en die u zou te staan gekomen zijn op....”»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordde William J. Bidulph, »wijl alle kansen van sterven verzekerd waren. Wij zouden u diep betreurd hebben, mijn waarde heer....”»Wegens het bedrag van de verzekerde som?....”»En de renten!”William J. Bidulph nam de hand van zijn cliënt en schudde die hartelijk op Amerikaansche wijze.»Maar ik begrijp niet....” voegde hij er bij.»U zult het begrijpen”, antwoordde Kin-Fo.En hij deed hem mededeeling van de overeenkomst door hem met iemand getroffen, in wien hij alle vertrouwen stelde. Hij herhaalde zelfs de termen waarin de brief vervat was welken die man in den zak had, een brief die hem voor vervolging vrijwaarde en hem straffeloosheid waarborgde. Maar, en dat was het meest bedenkelijke van het geval, de belofte zou gehouden worden, het woord zou worden gestand gedaan, daaraan behoefde niet getwijfeld te worden.»Is die persoon een vriend van u?” vroeg de hoofdagent.»Een vriend,” antwoordde Kin-Fo.»En het is dus uit vriendschap?...”»Uit vriendschap en wie weet? misschien ook uit berekening. Ik heb hem vijftig duizend dollars op mijn hoofd verzekerd.”»Vijftig duizend dollars!” riep William J. Bidulph. »Dan is het mijnheer Wang!”»Hij is het.”»Een philosoof! Die zal er nimmer in toestemmen...”Kin-Fo stond op het punt te zeggen:»Die philosoof is een oude Taï-ping. Hij heeft gedurende de helft van zijn leven meer moorden begaan dan noodig zijn om de Eeuw te ruïneeren, als al degenen die hij gedood heeft bij de maatschappij verzekerd waren geweest! Sedert achttien jaren heeft hij zijne woeste neiging bedwongen; maar nu zich de gelegenheid voordoet, nu hij mij geruïneerd, ter dood bereid acht, nu hij daarenboven weet dat mijn dood hem een klein fortuin zal verschaffen, nu zal hij niet aarzelen....”Maar Kin-Fo zeide niets van dit alles. Hij zou Wang gecompromitteerd hebben en William J. Bidulph zou waarschijnlijk niet geaarzeld hebben om den ouden Taï-ping aan den gouverneur der provincie te verraden. Dan zou Kin-Fo zonder twijfel gered zijn, maar de philosoof ware verloren geweest.»Het komt mij voor”, zeide daarop de agent der verzekeringsmaatschappij, »dat de zaak op zeer eenvoudige wijze op te lossen is.”»Op welke wijze?”»Men dient Wang te doen weten, dat de toestand veranderd is en van hem den brief terug eischen.”»Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan” antwoordde Kin-Fo. »Wang is sedert gisteren verdwenen en geen mensch weet waar hij gebleven is.”»Hm!” was alles wat de hoofdagent liet hooren, een bewijs dat hij door deze mededeeling geheel overbluft was.Hij staarde daarop zijn cliënt aandachtig aan.»En, mijn waarde heer, u hebt op het oogenblik in het minst geen lust om te sterven?” vroeg hij.»Neen zeker niet”, antwoordde Kin-Fo. »Door de manoeuvre van de centrale Californischen bank is mijn fortuin bijkans verdubbeld, en ik ga trouwen! Maar ik zal het niet doen voor ik Wang heb teruggevonden of voor de bepaalde termijn is verstreken.”»En wanneer verstrijkt die?”»Op 25 Juni aanstaande.De Eeuwloopt gedurende dit tijdstip gevaar een groot verlies te lijden. Het ligt dus op haar weg om daartegen maatregelen te nemen.”»En den philosoof op te sporen”, antwoordde William J. Bidulph.De agent liep eenige oogenblikken met de handen op den rug door het vertrek, vervolgens zeide hij:»Wij zullen dien tot alles bereid zijnde vriend vinden; al zat hij ook in het binnenste der aarde. Maar tot dat het zoover is gekomen zullen wij u, mijnheer, beschermen tegen elke poging tot moord, evenals wij u reeds beschermd hebben tegen zelfmoord.”»Wat bedoelt u daarmede?” vroeg Kin-Fo.»Dat twee mijner agenten, sedert 30 April jl., den dag, waarop de polis door u onderteekend werd, al uw schreden hebben gevolgd, al uw daden nauwkeurig bespied!”»Ik heb niets van die bespieding van mijn persoon gemerkt,” zeide Kin-Fo.»Het zijn menschen, die hun vak verstaan, allerfatsoenlijkste lieden!” antwoordde de hoofdagent. »Vergun mij ze u voor te stellen, nu zij niet meer verplicht zijn in ’t geheim te uwen opzichte te handelen.”»’t Zal mij een genoegen zijn,” antwoordde Kin-Fo.»Craig-Fry moeten hier zijn, omdat u hier zijt!” En William J. Bidulph riep:»Craig-Fry?”Craig en Fry stonden werkelijk achter de deur van het particuliere kabinetje. Zij waren den cliënt gevolgd tot aan de deur van het bureau en wachtten daar zijn vertrek af.»Craig-Fry,” aldus liet zich thans de hoofdagent hooren, »je hebt gedurende de twee maanden, dat voor de polis betaald is, onzen kostbaren cliënt niet meer tegen zich zelf te behoeden, maar tegen een van zijn eigen vrienden, den philosoof Wang, die zich verbonden heeft hem te vermoorden!”En de twee onafscheidelijken werden op de hoogte der zaak gebracht. Zij begrepen ze en namen de opdracht aan. De rijke Kin-Fo behoorde hun toe. Hij kon geen trouwer dienaren hebben.Wat moest er nu gedaan worden?Men kan op tweeërlei wijze te werk gaan, meende de hoofdagent, òf Kin-Fo zoo zorgvuldig in zijn huis te Shang-Haï bewaken, dat Wang het niet kan binnentreden zonder door Fry-Craig bespeurd te worden, òf wel alle pogingen in het werk stellen om gezegden Wang te vinden en hem den brief te ontnemen.»Het eerste geeft niets, antwoordde Kin-Fo. »Wang zou mij zeer gemakkelijk kunnen vinden, zonder bespeurd te worden, wijl mijn huis ook het zijne is. Men moet hem, het koste wat het wil opsporen.”»U hebt gelijk, mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph. »Het zekerste is om gezegden Wang terug te vinden en wijzullenhem vinden!”»Dood of...” zei Craig.»Levend!” antwoordde Fry.»Neen! levend!” riep Kin-Fo uit...»Ik wil niet dat Wang een oogenblik door mijn schuld gevaar loopt!”»Craig en Fry, voegde William J. Bidulph er bij, »je staat gedurende zevenenzeventig dagen voor onzen cliënt in. Tot 30 Juni a. s. vertegenwoordigt mijnheer voor ons een waarde van tweemaal honderdduizend dollars.”Daarop namen de cliënt en de hoofdagent vande Eeuwafscheid van elkander. Tien minuten later was Kin-Fo, gevolgd door de beide lijfwachten, die hem vooreerst niet meer zouden verlaten, in zijn yamenteruggekeerd.Toen Soun zag dat Craig en Fry officieel in het huis toegelaten werden, maakte zich een gevoel van spijt van hem meester. Geen vragen meer, geen antwoorden en vooral geen taëls meer! Daarbij kwam dat zijn meester zijne oude levenswijze hervatte en zijn onhandigen en luien knecht weder hard begon te behandelen.Arme Soun! Wat zoudt gij gezegd hebben als gij geweten hadt welk lot u boven het hoofd hing!Het eerste dat Kin-Fo deed was naar Peking, avenue de Cha-Coua te »phonografeeren” welken keer zijn lot genomen had. De jonge vrouw hoorde op nieuw hoe de stem van hem, dien zij voor altijd meende verloren te hebben, haar de teederste namen gaf. Hij zou zijne lieve jonge zuster terug zien. Eer de zevende maan ten einde was gebracht zou hij bij haar zijn, om haar niet weder te verlaten. Maar nadat hij geweigerd had haar ongeluk te zoeken, mocht hij haar niet op nieuw aan het gevaar blootstellen om haar weder weduwe te maken.Lé-ou begreep niet best wat deze laatste zin beteekende, zij begreepslechts één zaak, en wel dat haar verloofde tot haar terugkeerde en dat hij, vóór er twee maanden zouden verloopen, bij haar zou zijn.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.En op dien dag was er geen gelukkiger vrouw in het geheele Hemelsche Rijk dan de jeugdige weduwe.Er was, in werkelijkheid, eene geheele omkeering tot stand gebracht in de gedachten van Kin-Fo, thans, dank zij de voordeelige operatie van de centrale Californische bank, viermaal millionnair. Hij wenschte te leven en goed te leven. Twintig dagen van spanning hadden hem geheel veranderd. Noch de mandarijn Pao-Shen, noch de koopman Yin-Pang, noch Tim, de bon-vivant, noch Houal, de letterkundige zouden in hem het onverschillige wezen herkend hebben, van ’t welk zij op een der bloemschepen in de Paarlenrivier afscheid hadden genomen. Wang zou zijne eigen oogen niet geloofd hebben, als hij het gezien had. Maar hij was verdwenen zonder eenig spoor na te laten. Hij keerde niet in het huis te Shang-Haï terug. Dit was een bron van groote zorg voor Kin-Fo en van angst voor de beide lijfwachten.Acht dagen later, den 24nMei, was er nog geen bericht van den philosoof en bijgevolg geen mogelijkheid om op zijn spoor te komen. Te vergeefs hadden Kin-Fo, Craig en Fry de vreemde concessies, de bazars, de verdachte kwartieren, de omstreken van Shang-Haï doorzocht. Te vergeefs waren de meest bekwame politiedienaars aan ’t werk geweest. De philosoof was niet te vinden. Ondertusschen verdubbelden Craig en Fry, die hoe langer hoe meer onrust gevoelden, hunne voorzorgen. Zij verlieten hun cliënt nacht noch dag, aten aan zijn tafel, sliepen in zijn kamer, wilden hem overhalen om een ijzeren maliënkolder te dragen ten einde beschermd te zijn voor een dolkstoot en alleen versche eieren te eten om niet vergiftigd te worden.Kin-Fo het moet gezegd worden, liet hen praten. Hij kon zich even goed gedurende twee maanden in de brandkast vande Eeuwlaten opsluiten, onder voorgeven, dat hij tweemaal honderdduizend dollars vertegenwoordigde!Toen stelde William J. Bidulph, practisch als altijd, zijn cliënt voor de gestorte premie te restitueeren en de polis te verscheuren.»’t Spijt mij zeer,” antwoordde Kin-Fo bedaard, »maar de zaak heeft zijn beslag gekregen en u moet er de gevolgen van dragen.”»Het zij zoo,” antwoordde de hoofdagent, zich in het onvermijdelijke schikkende. »Het zij zoo. U hebt gelijk! U kunt door niemand beter beschermd worden dan door ons!”»Noch goedkooper!” antwoordde Kin-Fo.XI.Waarin Kin-Fo de beroemdste man van het Hemelsche Rijk wordt.Men kon Wang niet op het spoor komen. Kin-Fo liep gevaar razend te worden door de werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, want hij kon zelfs geen pogingen doen om den philosoof te vinden, daar hij verdwenen was zonder eenig spoor achter te laten.Deze loop van zaken stond den hoofdagent vande Eeuwniet bijzonder aan. Eerst had hij gedacht dat het hier geen ernstig geval gold, dat Wang zijne belofte niet zou houden, omdat zulke zonderlingheden zelfs in het excentrieke Amerika niet zouden voorkomen,—maar hij kwam allengs tot de overtuiging, dat in het vreemde land, ’t welk men het Hemelsche Rijk noemde, niets onmogelijk was. Ten slotte werd hij het eens met Kin-Fo, dat de philosoof, als men hem niet kon opsporen, zijn gegeven woord gestand zou doen. Zijn verdwijnen wekte het vermoeden, dat hij zijn voornemen dan zou volvoeren als zijn leerling er het minst op bedacht was en dat hij dan als een bliksemstraal met snelle en zekere hand den doodelijken stoot zou toebrengen. En dan zou hij, na den brief op het lichaam van zijn slachtoffer gelegd te hebben, dood bedaard naar de bureaux vande Eeuwwandelen om zijn deel van het verzekerde kapitaal op te eischen.Men moest Wang voorkomen; maar hem direct voorkomen, ging niet aan.William J.Bidulphbesloot daarop op indirecte wijze en wel door de pers op Wang te werken. Binnen enkele dagen werden aan alle Chineesche bladen missiven gericht en aan de hoofdorganen in de beide werelddeelen telegrammen gezonden.DeTching-Pao, het officieele blad van Peking, de Chineesche bladen te Shang-Haï en teHong-Kong, de meest verspreide bladen van Europa en Amerika, behelsden herhaaldelijk de volgende advertentie:»De heer Wang van Shang-Haï wordt verzocht om de overeenkomst, door hem 2 Mei jl. aangegaan met den heer Kin-Fo, als niet geschied te beschouwen, daar gezegde heer Kin-Fo slechts één wensch koestert, nl. honderd jaar oud te worden.”Deze zonderlinge annonce werd gevolgd door een ander die er wat practischer uitzag:»Tweeduizend dollars of dertienhonderd taëls zullen uitgekeerd worden aan hem die aan William J. Bidulph, hoofdagent vandeEeuwte Shang-Haï, weet mee te deelen waar zich de heer Wang, in genoemde plaats woonachtig geweest, thans bevindt.”Het was niet aannemelijk te achten, dat Wang in de vijf en vijftig dagen die hem waren gegeven om zijne belofte te houden, aan het reizen was getrokken. Het was veel waarschijnlijker, dat hij zich in de omstreken van Shang-Haï ophield om van elke gelegenheid gebruik te maken; William J. Bidulph achtte het echter zaak om op alles gevat te zijn.Verscheidene dagen gingen voorbij en er kwam geen verandering in den toestand. Eindelijk begonnen de aanplakbiljetten, in echt Amerikaanschen stijl de openbare aandacht te trekken en de algemeene vroolijkheid op te wekken. Men zag er met groote letters en sprekende kleurenWang!Wang!!Wang!!! op staan en niet minder duidelijk de woordenKin-Fo!Kin-Fo!!Kin-Fo!!!Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk.»Waar is Wang?”»Wie weet er waar Wang is?”»Waar blijft Wang?”»Wat doet Wang?”»Wang! Wang! Wang!” riepen de kleine Chineesjes in koor langs de straten, en dezelfde vragen waren weldra in ieders mond.En Kin-Fo, die waardige zoon van het Hemelsche Rijk, »die slechts één wensch koesterde, nl. honderd jaar oud te worden,” die dus in lengte van levensduur wilde wedijveren met den beroemden olifant, wiens twintigste lustrum juist in het Stallenpaleis te Peking gevierd was, Kin-Fo werd weldra de held van den dag.»Welnu, hoe is het; wordt mijnheer Kin-Fo al ouder?”»Hoe vaart hij?”»Is zijn eetlust goed?”»Hoe staan zijn vooruitzichten op het gele kleed?”1»Dergelijke spotachtige vragen hoorde men van burgerlijke en militaire mandarijnen als zij elkander ontmoetten, van kooplieden op de beurs of in hun kantoor, van arbeidslieden op de straat en van de bootslieden in hunne drijvende steden.’t Zijn vroolijke en satirieke lui, die Chineezen, en men moet erkennen dat hier wel reden was om eens te lachen. Weldra had ieder er dan ook een eigen geestigheid op bedacht en op de aanplakborden en de particuliere muren wemelde het spoedig van allerlei karikaturen.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Kin-Fo leed veel onder al het onaangename van deze zonderlinge vermaardheid. Men maakte zelfs een lied op hem op de wijs van het »Man-tchiang-houng”, de wind die door de wilgen blaast. Erverscheen een berijmde klacht, waarin hij sprekende opgevoerd werd: deVijf nachtwaken van den Honderdjarige! Welk een verleidelijke titel en welk een debiet had het, daar het slechts drie sapeken kostte!Of al die ophef Kin-Fo al verdroot, de heer William J. Bidulph verheugde zich over de ruchtbaarheid die de zaak kreeg; maar Wang kwam in weerwil daarvan niet te voorschijn.De zaken kwamen eindelijk zoo ver, dat de positie van Kin-Fo onhoudbaar werd. Als hij zich buiten de deur vertoonde, vergezelde hem een stoet van beiderlei geslacht en van allerlei leeftijd op de straten, langs de kaden, zelfs in de Engelsche, Fransche en Amerikaansche nederzettingen, en dwars door de velden. Kwam hij thuis, dan moest hij door een hoop straatjongens heen worstelen, voordat hij zijn yamen kon binnentreden.Elken ochtend dwong men hem om op het balkon van zijn kamer te verschijnen, opdat elkeen zien zou dat hij nog geen definitief bezit genomen had van zijn doodkist in de kiosk van het »Leven.” De dagbladen bevatten dagelijks een spot-bulletin betreffende zijn toestand, met allerlei ironische toespelingen, als behoorde hij onder de leden der regeerende dynastie der Tsings. Hij werd ten slotte meer dan belachelijk.Op zekeren dag, 21 Mei, kwam dan ook de veelgeplaagde Kin-Fo zijn vriend William J. Bidulph opzoeken, om hem te vertellen dat hij terstond op reis ging. Hij had eindelijk genoeg van Shang-Haï en de Shang-Haïers!»Misschien loopt u op reis nog meer gevaar!” merkte de agent zeer terecht op.»’t Kan me niet schelen!” antwoordde Kin-Fo. »Neem u maar voorzorgen.”»En waar gaat u heen?”»Den weg die voor mij ligt.”»En waar houdt u op?”»Nergens.”»Wanneer komt u terug?”»Nooit!”»En als ik wat van Wang hoor?”»Loop naar den duivel met Wang! Uil die ik was, dat ik hem ook dien dwazen brief gaf!”Eigenlijk brandde Kin-Fo van begeerte om den wijsgeer terug te vinden. Dat zijn leven in de macht van den ex-Taï-ping was, begon hem bitter te verdrieten. Het bezwaarde hem letterlijk. Een maand langer in die positie zou hij nooit uithouden! Het lam was geheel van karakter veranderd!»Welnu, ga op reis,” sprak William J. Bidulph, toen hij zag dat er niets aan te doen was. »Craig en Fry zullen u overal volgen, waar u ook heengaat.”»’t Ismijwel,” antwoordde Kin-Fo, »maar ik waarschuw u vooraf dat ik ze zal laten draven.»Zij zullen draven, mijn waarde heer, zij zullen draven; het zijn geen lui die zuinig op hun beenen zijn!”Kin-Fo ging daarop huiswaarts en maakte zijne toebereidselen, zonder een oogenblik tijd te verliezen.Soun moest zijn meester vergezellen—tot zijn grooten spijt, want hij hield niet van veranderingen. Maar hij zweeg, want de opmerking zou hem ongetwijfeld weder een stuk van zijn staart gekost hebben.Wat Craig en Fry betreft, als echte Amerikanen zagen zij niet tegen verplaatsing op, en waren zij steeds bereid om op het eerste woord naar het andere einde der wereld te gaan. De eenige vraag die zij zich veroorloofden was:»Waar gaat mijnheer naar toe?”»Eerst naar Nan-King en vervolgens naar den duivel!”Om beider lippen vertoonde zich tegelijkertijd een glimlach. Ze waren verrukt! Naar den duivel! Niets viel beter in hun smaak! Slechts enkele oogenblikken om afscheid van den heer William J. Bidulph te nemen en nu kwamen zij terug in Chineesche kleederdracht om op hunne reis door het Hemelsche Rijk minder de aandacht der bevolking te trekken.Een uur later waren Craig en Fry met den reiszak omhangen en revolvers gewapend weder in de yamen terug en bij het vallen van den avond verlieten Kin-Fo en zijne gezellen zeer geheimzinnig de haven van de Amerikaansche nederzetting met de stoomboot die van Shang-Haï op Nan-King vaart.Deze reis is slechts een uitstapje. In minder dan twaalf uur kan een goede boot, die bij de afvaart van de eb profiteert, langs de BlauweRivierde oude hoofdstad van zuidelijk China bereiken.Gedurende dien overtocht droegen Craig en Fry voor hun kostbaren Kin-Fo de teederste zorgen, na vooraf al de overige passagiers nauwkeurig opgenomen te hebben. Zij kenden den wijsgeer van aanzien—wie van al de bewoners der buitenlandsche nederzettingen kende zijne beminnelijke verschijning niet?—en zij hadden zich overtuigd, dat hij hen niet aan boord gevolgd was. Nadat deze voorzorg genomen was, hadden zij gelegenheid om al hunne attenties aan den verzekerde vande Eeuwte wijden; zij onderzochten met hunne handen de stevigheid der verschansing waartegen hij leunde, der treden van de trap waarop hij den voet zette, zij lokten hem ver van den stoomketel welks constructie hun verdacht voorkwam, verzochten hem zich niet bloot te stellen aan de koude nachtlucht, keken of de luikjes van zijn hut wel vertrouwd en waterdicht waren, berispten Soun, dien luien knecht, die er nooit was als zijn meester hem noodig had, vervingen hem somtijds als Kin-Fothee en koekjes verlangde en legden zich ten slotte in de tweede nachtwake geheel gekleed voor de deur van zijn hut te rusten, met veiligheidsgordels aan hunne zijde en gereed om hem ter hulp te snellen, als door aanvaring of eenig ander ongeluk de stoomboot gevaar mocht loopen in de diepte der rivier te verdwijnen. Maar er gebeurde niets wat Craig en Fry gelegenheid gaf om hunne getrouwheid en gehechtheid aan den persoon van Kin-Fo door daden te bewijzen. De stoomboot zakte snel den Wou-Sang af, liep uit in den Yang-tse-Kiang of Blauwe Rivier, voer langs het Tsong-Ming eiland, liet de vuurtorens van Ourong en Langchan achter zich, kwam met het getij door de provincie Kiang-Sou en zette 22 Mei hare passagiers behouden en wel op de kade van de oude Keizersstad af.Dank zij de zorg der beide gedienstige geesten, was de staart van Soun gedurende dit gedeelte van de reis geen streep korter geworden. De luiaard had dus geen reden tot klagen.’t Was niet zonder reden, dat Kin-Fo na zijn vertrek uit Shang-Haï eerst naar Nan-King gegaan was. Hij meende eenige kans te hebben om den philosoof daar aan te treffen.Wang had zich door zijne herinneringen aangetrokken kunnen gevoelen door deze ongelukkige stad, het voornaamste tooneel van den opstand der Tchang-Mao’s. Was zij indertijd niet in het bezit genomen en verdedigd door dien eenvoudigen schoolmeester, later den geduchten Rong Siéou-Tsien, die keizer der Taï-pings werd en hetMantschourijschegezag zoo lang in toom hield? Was in deze stad het nieuwe tijdperk van den Grooten Vrede2niet door hem afgekondigd? Had hij daar in 1864 geen vergif ingenomen, om te voorkomen dat hij levend in handen zijner vijanden viel? Uit het oude koningspaleis daar ter stede ontsnapte zijn jonge zoon, wiens hoofd weldra daarna door de Imperialisten werd afgehouwen! Werden Rong Siéou-Tsien’s beenderen niet nog uit de puinhoopen der verbrande stad opgedolven om tot een prooi der onreine roofdieren te strekken? Waren, om alles in eens te zeggen, niet binnen drie dagen honderdduizend van Wangs oude gezellen en vrienden in deze provincie om het leven gebracht?....Het was dus wel mogelijk dat de wijsgeer, geleid door een soort van heimwee, dat hem beving na de verandering in zijne gewone levenswijze, naar deze plaatsen getrokken was en zich hier aan zijne persoonlijke herinnering had overgegeven! Hij zou van hier toch weder binnen enkele uren te Shang-Haï kunnen zijn, om den stoot toe te brengen....Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Daarom was Kin-Fo eerst naar Nan-King gegaan en koos hijdeze stad als eerste pleisterplaats op zijne reis. Als hij er Wang aantrof zou men terstond tot eene verklaring komen en de belachelijke zaak zou daarmede uit zijn. Als Wang er niet te vinden was, zouKin-Fo zijne omzwervingen door het Hemelsche Rijk voortzetten tot den dag waarop de overeenkomst afgeloopen was en hij niets meer van zijn ouden leermeester en vriend zou te vreezen hebben.Kin-Fo, door Craig en Fry vergezeld en door Soun gevolgd, begaf zich nu naar een hotel, in een der slechts half bevolkte kwartieren gelegen, waaromheen zich drievierde gedeelte der oude hoofdstad als een woestijn uitstrekt.»Ik reis onder den naam van Ki-Nan”, zeide Kin-Fo tegen zijne metgezellen, »en ik verzoek u dat mijn vorige naam, onder geen voorwendsel hoegenaamd, nooit meer uitgesproken worde.”»Ki...” zeide Craig.»Nan” vulde Fry aan.»Ki-Nan” herhaalde Soun.Men begrijpt dat Kin-Fo, nu hij zijne Shang-Haïsche vermaardheid ontvluchtte, geen lust had om die op zijn reis terug te vinden. Overigens had hij Craig en Fry ook niet gesproken over de mogelijkheid dat de philosoof te Nan-King zijn zou. Deze vreesachtige agenten zouden met een overdaad van voorzorgen voor den dag zijn gekomen, die van hun standpunt wel te rechtvaardigen waren, doch die Kin-Fo hartelijk verveelden. In waarheid, als zij met een millioen in hun zak door eene verdachte streek hadden moeten reizen, zouden zij niet voorzichtiger hebben kunnen zijn dan nu. ’t Was dan ook weinig minder dan een millioen, dat de maatschappijde Eeuwaan hunne zorgen had toevertrouwd!De geheele dag werd besteed aan het bezoeken der straten, pleinen en bijzonderheden van Nan-King. Van de West- tot de Oostpoort, van het noorden naar het zuiden, werd de stad, die overal van vervallen grootheid getuigde, doorkruist. Kin-Fo stapte stevig door, sprak weinig, maar keek goed om zich heen.Geen enkel verdacht gelaat vertoonde zich, noch op de kanalen, die door de heffe des volks bezocht werden, noch in de met tegels bevloerde straten, tusschen puinhoopen van huizen, waar gras en onkruid steeds welig tierde. Men zag er geen vreemdeling onder de half verwoeste marmeren zuilengangen, de verbrande stukken muur die de plek aanwezen waar het keizerlijke paleis, het tooneel van de hevigste worsteling, gestaan had, waar Wang ongetwijfeld tot het laatste oogenblik stand gehouden had. Niemand trachtte zich te onttrekken aan de blikken der bezoekers, noch in den omtrek van de yamen der katholieke zendelingen, die deNan-Kingersin 1870 wilden vermoorden, noch in de buurt van de wapenfabriek, pas opgericht met de onvernielbare overblijfsels van den porceleinen toren, waarmede de Taï-pings den grond bedekt hadden.Kin-Fo, die onvermoeid scheen te zijn, liep steeds voorwaarts. Altijd van nabij gevolgd door zijne beide onvermoeibare satellieten en in de verte door den ongelukkigen Soun, die aan zulke tochtenniet gewend was, verliet hij de Oostpoort en waagde zich op de verlaten vlakte.Daar vertoonde zich een onafzienbare laan, aan elke zijde door monsterachtige dieren van graniet bezet.Kin-Fo volgde die laan met versnelden stap.Aan het einde verhief zich een kleine tempel. Daarachter bevond zich een graf heuvel. Hier was de rustplaats van Rong-Ou, een priester die keizer geworden was, een van die hardnekkige vaderlanders die, vijf eeuwen geleden, tegen de vreemde overheersching hadden gestreden. Zou de philosoof zich hier niet vermeid hebben in de roemvolle herinneringen, op het graf zelf, waar de stichter van de dynastie der Mings rustte!De grafheuvel was eenzaam, de tempel verlaten. Men zag er niet anders dan kolossale beelden, ten nauwernood in het marmer uitgebeiteld en fantastische gedierten, die ter bewaking schenen te dienen.Maar op de deur van den tempel bespeurde Kin-Fo, niet zonder eenige ontroering, eenige teekens, die er door een menschenhand op gegrift waren. Hij trad wat dichter bij en las deze drie letters:W. K.-F.Wang! Kin-Fo! Er was geen twijfel meer aan, de philosoof had daar vertoefd!Kin-Fo zeide niets, keek rond, zocht...... Er was niemand.Des avonds kwamen Kin-Fo, Craig, Fry en Soun, die haast niet meer voort kon, in het hotel terug en den volgenden dag hadden zij Nan-King verlaten.1Zoodra een Chinees 80 jaar oud is heeft hij het recht gele kleederen te dragen. Geel is de kleur der Keizerlijke familie en het bedoelde recht is een eerbewijzing aan den ouderdom.2Letterlijke vertaling van het woord Taï-ping.XII.Waarin Kin-Fo, zijne beide satellieten en zijn knecht op avontuur uitgaan.Wie is de reiziger, die de groote rij- en waterwegen van het Hemelsche Rijk met zooveel volharding aflegt? Hij gaat voorwaarts, steeds voorwaarts, niet wetende waar hij gisteren was en waar hij morgen zijn zal. Hij trekt de steden door zonder ze te zien, hij gaat de herbergen en hotels alleen binnen om er eenige uren rust te nemen, hij vertoeft in de restaurants niet langer dan noodig is om voedsel te gebruiken. Geld schijnt geen waarde voor hem te hebben, hij verkwist het, hij werpt het weg om zijn tocht te bespoedigen.Het is geen koopman die voor zijne zaken reist. Het is geen mandarijn, die door den minister met eene gewichtige zending is belast. Het is geen kunstenaar die de schoonheden der natuur opspoort. Het is geen geleerde, geen navorscher, die oude documenten zoekt, in tempels of kloosters van het oude China verspreid. Het is geen student, die in den tempel der examens moet opgaan om er een wetenschappelijken graad te behalen, geen priester van Bouddha, die inspectie moet houden over de kleine landelijke altaren, opgericht tusschen de wortels van den heiligen vijgeboom, noch een priester, die ter vervulling van een belofte een tocht maakt naar een der vijf heilige bergen van het Hemelsche Rijk.Het is de gewaande Ki-Nan, vergezeld door Fry-Craig, altijd vol ijver, en gevolgd door Soun die hoe langer hoe vermoeider wordt. Het is Kin-Fo die altijd nog verkeert in die zonderlinge gemoedsstemming, welke hem er toe dreef te vluchten, en te gelijk den spoorloos verdwenen Wang te zoeken. Het is de cliënt vande Eeuwdie van dit onophoudelijk heen- en weertrekken afleiding verwacht, en misschien een waarborg tegen de onbekende gevaren waardoor hij bedreigd wordt. Ook de beste schutter loopt de kans, dat hij een zich steeds bewegend doel mist en Kin-Fo wenschte zulk een doel te zijn.De reizigers hadden te Nan-King weder plaats genomen op een, van de vlugge Amerikaansche stoombooten, groote drijvende hotels die de Blauwe Rivier bevaren. Zestig uur later stapten zij te Ran-Kéou aan wal, niet voordat zij die grillige rots bewonderd hadden, de »Kleine Wees”, die zich midden in den stroom der Yang-tze-Kiang verheft, en op welks top zich trotsch een tempel verheft, waarin de dienst door Chineesche priesters verricht wordt.Te Ran-Kéou, aan de samenvloeiing gelegen van de Blauwe Rivier en zijne voornaamste bijrivier, de Ran-Kiang,1bleef onze zwerver een halven dag stil.Daar was men omringd door allerlei, niet te herstellen overblijfselen uit den tijd der Taï-pings; maar noch in deze handelstad, die als ’t ware slechts een aanhangsel is van Rang-Yang-Fou, op den rechter-oever van de zijrivier, noch teOu-Tchang-Fouhoofdstad van de provincie van Rou-Pé aan den rechteroever van den stroom zelf, was iets te bespeuren van den spoorloos verdwenen Wang. Ook zag men er geen letters als die, welke Kin-Fo te Nan-King op het graf van den gekroonden priester had gevonden.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Als Craig en Fry zich hadden voorgesteld dat zij, op hunne reisdoor China, eenige kennis op zouden doen van land en zeden, zouden zij zich spoedig bedrogen gevonden hebben. Zelfs de tijd zou hun ontbroken hebben om aanteekeningen te maken en hunneindrukken zouden zich bepaald hebben tot eenige namen van steden en sterkten. Maar zij waren niet nieuwsgierig en snapachtig evenmin. Zij spraken bijna nooit met elkander. Waarvoor zou dat ook gediend hebben! Hetgeen Craig dacht, was ook de meening van Fry. Het zou een soort van alleenspraak geworden zijn. Zij letten dan ook, evenmin als hun cliënt, op het tweeslachtig voorkomen van het grootste aantal der Chineesche steden—bijna uitgestorven in het midden en druk in de voorsteden. Ternauwernood bespeurden zij te Ran-Kéou het Europeesche gedeelte, kenbaar aan de breede en rechte straten, de bevallige gebouwen en den schaduwrijken wandelweg, die zich langs de oevers van de Blauwe Rivier uitstrekt. Zij keken alleen uit naar één persoon en die persoon bleef onzichtbaar.De stoomboot kon, dank zij den was dien de wateren van den Ran-Kiang deed stijgen, deze zijrivier nog circa honderd dertig mijlen tot aan Leo-Ro-Kéou opstoomen.Kin-Fo was er de man niet naar om dit soort van vervoermiddel, ’t welk hem zeer behaagde, te verlaten. Integendeel, hij stelde er prijs op zoover te gaan als de Rang-Kiang bevaarbaar was. Eenmaal daar gekomen, zou hij nader zien. Craig en Fry hadden er niets tegen dat de tocht aldus voortgezet werd. De bewaking was aan boord zeer gemakkelijk, de gevaren minder dreigend. Als zij verder kwamen, op de minder veilige wegen van midden-China, zou het heel wat anders zijn.Wat Soun betreft, het leven aan boord beviel hem uitstekend. Hij behoefde niet te loopen, hij behoefde niets te doen, zijn meester kon hij overlaten aan de goede zorgen van Craig-Fry, hij kon zich, na flink gegeten en gedronken te hebben, rustig in zijn hoekje uitstrekken om te slapen en het eten was uitmuntend.Eene verandering in de voeding aan boord, die eenige dagen later inviel, moest ieder ander dan dezen stoffel er opmerkzaam op gemaakt hebben dat er eene wijziging gekomen was in de aardrijkskundige gesteldheid der reizigers.Bij den maaltijd werd de plaats van de rijst ingenomen door het koren, in den vorm van ongerezen broodjes, die, als men ze versch gebruikte, zeer aangenaam van smaak waren.Soun betreurde, als een Chinees uit het zuiden, zijne gewone rijst. Hij kon met zijne kleine stokjes zoo behendig manoeuvreeren, als hij de korrels uit den schotel in zijn grooten mond bracht, en hij kon zulke geduchte hoeveelheden naar binnen werken! Rijst en thee, wat heeft een waar zoon van het Hemelsche Rijk meer noodig!De stoomboot bleef de Rang-Kiang opvaren en was de grens van het koren genaderd. Men bespeurde dat men in hooge streken gekomen was. Aan den gezichteinder zag men eenige bergen met sterkten gekroond, gesticht onder de oude dynastie der Mings. Dedijken, die de wateren van de rivier binnen hare bedding hielden, verdwenen, de oevers werden lager en het bed der rivier werd breeder maar verminderde in diepte. Men was het gebied van Guan-Lo-Fou genaderd.Kin-Fo ging niet aan wal gedurende de weinige uren die noodig waren om bij de gebouwen der douanen, nieuwe brandstof aan boord te nemen. Wat had hij te maken in een stad, die hem geheel onverschillig was? Nu hij er niet in kon slagen Wang op het spoor te komen, had hij slechts eene begeerte: zich dieper in noordelijk China te begeven, waar hij wel geen kans had Wang te vinden, maar waar deze hem ook niet treffen zou.NaGuan-Lo-Foudeed men twee steden aan, tegenover elkander gelegen, het eene de handelstad Fan Tcheng op den linkeroever; en de hoofdstad Siang-Yang-Fou op den rechteroever; de eerste vol beweging en verkeer, de laatste, de verblijfplaats van de autoriteiten, meer dood dan levend.En na Fan Tcheng bleef de Ran-Kiang, met een rechten hoek noordwaarts buigende, nog tot Lao-Ro-Kéou bevaarbaar. Daar kon de stoomboot, wegens gebrek aan water, niet verder.Eenmaal te>Lao-Ro-Kéougekomen, moest er een groote verandering in de reisplannen worden gemaakt. Men moest de stroomen »die loopende wegen,” verlaten en zichzelf voortbewegen of althans de zacht schommelende beweging van de boot verwisselen met de schokken, het gekraak en gestoot van de ellendige voertuigen, die in het Hemelsche Rijk in gebruik zijn. Ongelukkige Soun! De tijd der beslommeringen, vermoeienissen, berispingen was voor hem aangebroken!En waarlijk, hij die Kin-Fo op dezen avontuurlijken zwerftocht, van gewest tot gewest, van stad tot stad wilde volgen, zou een zwaar werk ondernomen hebben! Den eenen dag reisde hij per wagen, maar welk een wagen! Een bak, stevig bevestigd op twee wielen met groote ijzeren spijkers voorzien en getrokken door twee weerbarstige muilezels, terwijl men alleen door een linnen huif bedekt was voor de regenvlagen en zonnestralen! Een anderen dag kon men hem zien uitgestrekt in een soort van stoel, die tusschen twee lange bamboezen stokken hing en aan zulk hevig slingeren en stampen was blootgesteld, dat het voor een vaartuig in al zijne spanten en inhouten een vreeselijk gekraak zou gegeven hebben.Craig en Fry bevonden zich als aides-de-camp naast de portieren, op een paar ezels gezeten, die zoo mogelijk nog meer schudden en schommelden dan de stoel. Wat Soun betreft, hij ging te voet en als de marsch wat snel ging, al brommende en vloekende, en zich, meer dan goed voor hem was, verkwikkende aan den brandewijn van Kao-Liang. Ook hij ging dan met zonderlinge slingeringen voorwaarts, maar dit was niet te wijten aan de oneffenheden vanhet terrein! Kortom, de stoet ware op een onstuimige zee niet meer geschud geworden.Kin-Fo en zijne metgezellen deden te paard—dieren waarvan de wederga in ellende nauwelijks te vinden was—hun intocht te Si-Gnan-Fou, de oude hoofdstad van het Hemelsche Rijk, en waar de keizers uit de dynastie der Tangs eertijds hun zetel hadden gevestigd.Maar welke onafzienbare naakte en droge vlakten had men niet moeten doortrekken, wat al vermoeienissen, ja zelfs gevaren, had men niet doorworsteld eer deze afgelegen provincie van Chen-Li bereikt was!De Meizon wierp, op een breedte, ongeveer overeenstemmende met ’t zuiden van Spanje, bijna onuitstaanbaar heete stralen op het aardrijk, en dreef het fijne stof der wegen, die nooit met steenen hadden kennis gemaakt, omhoog.Als men door zulk een gelen wervelwind werd overdekt, die de lucht als met een ongezonden damp verpestte, kon men er op rekenen van boven tot beneden in het grijs gestoken te worden. Men was daar in de streek van de “Lœss,” een zonderling soort van geologische formatie, eigen aan ’t noorden van China; ’t is geen aarde en ook geen rots, maar een soort van steen, dat nog niet tot een vasten toestand gekomen is.De gevaren die men te doorstaan had, waren niet van denkbeeldigen aard in een land, waar de politiedienaars eene buitengewone vrees koesteren voor de messen van de dieven. Als men bedenkt, dat de »tipaos” in de steden aan de schurken vrij spel laten en de bewoners aldaar zich des nachts zelfs niet op de drukst bewoonde gedeelten durven begeven, kan men er over oordeelen hoe het op de wegen gesteld is! Meermalen werden de reizigers door verdachte troepen aangehouden, als zij de nauwe holen, diep tusschen de »lœss”-lagen uitgegraven, doortrokken; maar het zien van Craig-Fry met den revolver in den gordel, had de straatroovers tot nog toe altijd eerbied ingeboezemd. Toch waren de agenten vande Eeuwherhaaldelijk in groote onrust, minder voor zichzelf dan wel voor het millioen, dat aan hunne zorg was toevertrouwd. Of Kin-Fo door het mes van een boosdoener of door den dolk van Wang viel, was voor hen hetzelfde. De slag toch zou in ieder geval de maatschappij treffen.Kin-Fo was overigens niet minder goed gewapend en even vast besloten zich te verdedigen. Hij hechtte meer dan ooit aan het leven en hij zou, om de uitdrukking van Craig-Fry te bezigen, »zich hebben laten dooden om het te behouden.”Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.’t Was niet waarschijnlijk dat men te Si-Gnan-Fou eenig spoor zou vinden van den philosoof. Nooit zou een oude Taï-ping op de gedachte gekomen zijn daar een schuilplaats te zoeken. ’t Is eenstad welker wallen nooit door de opstandelingen zijn bemachtigd en die door een talrijk garnizoen is bezet. Alleen iemand die een bijzonderen smaak had voor archaeologische merkwaardigheden,in de plaats zeer talrijk, of die ervaren was in het uitleggen van de meest geheimzinnige spreuken—het museum aldaar »het bosch der tafelen” geheeten, was er rijk aan—kon roeping gevoelen daarheen te gaan. ’t Was niet waarschijnlijk dat Wang er zou zijn.Daarom verliet Kin-Fo dan ook, den dag na zijne aankomst, deze stad, een gewichtig punt voor den handel tusschen midden-Azië, Thibet, Mongolië en China, en zette den tocht verder noordwaarts voort.Langs Kao-Lin-Sien, Sing-Tong-Sien, den weg door het dal van de Quei-Ro, welker wateren met het gele stof van de »lœss,” door welks bodem zij liep, bedekt waren, kwam de kleine troep teRoua-Tchéouaan, het brandpunt van den geweldigen opstand der Muzelmannen in 1860. Vandaar bereikte Kin-Fo en zijne gezellen, nu eens per vaartuig, dan weder per wagen, niet zonder groote vermoeienissen, de vesting Tong-Kouan, aan de samenvloeiing van de Quei-Ro en de Rouang-Ro gelegen.De Rouang-Ro is de vermaarde Gele rivier. Zij daalt van het noorden af om zich, door de oostelijke provinciën, in de zee te storten die haren naam draagt, zonder daarom geel te zijn, evenmin als de Roode zee rood, de Witte zee wit of de Zwarte Zee zwart is. De stroom is beroemd, en ongetwijfeld van Hemelschen oorsprong, wijl zijn kleur die is van den keizer, Zoon van den Hemel; maar hij wordt ook »China’s leed” geheeten, een naam dien hij dankt aan de geduchte overstroomingen, waardoor voor ’t oogenblik het Keizer-kanaal in ontredderden toestand verkeert.Te Tong-Kouan zouden de reizigers, zelfs des nachts, veilig geweest zijn. Het is geen handelstad, maar een militaire plaats, en bewoond, niet tijdelijk maar als vaste verblijfplaats, door de Mantsjoersche Tartaren, de keurtroepen van het Chineesche leger! Misschien was Kin-Fo voornemens er eenige dagen rust te nemen. Misschien zou hij er in een hotel eene goede kamer, eene goede tafel, een goed bed gezocht hebben—’t geen zeker noch aan Craig-Fry, noch vooral aan Soun zou hebben mishaagd.Maar deze onhandige snaak, die bij deze gelegenheid een paar duim van zijn staart moest missen, had de onvoorzichtigheid om bij de douanen in plaats van den aangenomen naam, den waren naam zijns meesters te noemen. Hij vergat dat hij de eer had niet Kin-Fo, maar Ki-Nan te dienen. Welk een uitbarsting! De vergissing verplichtte den reiziger onmiddellijk te plaats te verlaten. Zijn naam had reeds het noodige effect gemaakt. De beroemde Kin-Fo was te Tong-Kouan aangekomen. Men wilde dien man zien, »wiens eenigste wensch was honderd jaar oud te worden!”De getergde reiziger slaagde er ternauwernood in zich met zijne beide bewakers en zijn knecht door de vlucht te onttrekken aan de massa nieuwsgierigen, die als uit den grond oprezen. Te voet,ditmaal te voet! beklom hij de steile oevers der Gele rivier, en hij liep door totdat zijne metgezellen en hij zelf van vermoeienis neervielen in een klein dorp, waar zijne volslagen onbekendheid hem wel eenige uren van rust waarborgde.Soun, thans geheel uit het veld geslagen, durfde zijn mond niet meer opendoen. Thans was hij, met den belachelijken rattenstaart, die hem nog slechts overbleef, het voorwerp der algemeene opmerkzaamheid en der onaangenaamste bespotting! De straatjongens wezen hem na en vervolgden hem met allerlei zoutelooze grappen.Hij verlangde dus wel naar het einde der reis. Doch waar was dat einde? Had zijn meester niet zelf aan den heer William J. Bidulph verklaard dat hij niet ophouden zou zoolang er nog een weg vóor hem lag?In het dorpje, op twintiglis2van Tong-Kouan, waar Kin-Fo zich verborgen had, was niets te krijgen; geen paarden, geen ezels, geen wagens, geen draagstoelen. Er bleef niets anders over dan terug te keeren of te voet verder te gaan. Dat was juist niet bevorderlijk om den leerling van den philosoof Wang in een gelijkmatig humeur te houden en hij bracht bij deze gelegenheid de lessen van zijn leermeester dan ook slecht in practijk. Hij beschuldigde iedereen, terwijl hij eigenlijk met zichzelf had moeten beginnen. Och, wat betreurde hij den tijd toen zijn leven zoo kalm daarheen ging! Moest hij, om het geluk te kunnen waardeeren, verdriet, ongeluk en kwelling gekend hebben, zooals Wang zeide, thans had hij aan deze laatste zaken waarlijk geen gebrek.En dan ook had hij op zijn tocht vele brave menschen ontmoet die geen duit bezaten, maar toch gelukkig waren! Hij was in de gelegenheid geweest de verschillende soorten van geluk op te merken, die verkregen worden door den met vreugde verrichten arbeid.Hier waren het landbouwers over hun arbeid gebukt; daar ambachtslieden, die al zingende hunne gereedschappen hanteerden. Het was immers juist aan het gebrek aan arbeid dat Kin-Fo het gebrek aan begeerten en bij gevolg, het gebrek aan geluk hier beneden te danken had! O! ’t Was een goede les! Hij meende het althans!!... Neen! vriend Kin-Fo, toch was het zoo niet!Met veel moeite en na herhaalde mislukte pogingen slaagden Craig en Fry er ten slotte in een voertuig te vinden, het eenige dat het dorp bezat. Het was slechts geschikt voor een enkelen persoon en er was niemand om het in beweging te brengen.Het was een kruiwagen—Pascal’s kruiwagen,—en misschien reeds vóór hem uitgevonden door de vernuftige Chineezen, die ook het buskruit, het schrift, het kompas en de vliegers uitvonden.Maar in China is het groote wiel niet voor aan den wagen, doch midden er onder geplaatst, evenals het rad bij zekere booten. De wagen is daardoor in twee deelen verdeeld, één voor den reiziger om zelf plaats in te nemen, het andere voor zijn bagage.Dit voertuig kan alleen door een mensch in beweging gebracht worden, die het voortduwt en niet voortsleept. Die dit doet staat dus achter den reiziger, evenals de voerman van een Engelsche cab, en beneemt hem het vrije uitzicht niet. Als de wind gunstig, dat wil zeggen achter het rijtuig is, maakt hij, die den wagen duwt, gaarne van deze kostelooze beweegkracht gebruik. Hij zet er een mast en een zeil op, en als het goed waait, dan behoeft hij niet te duwen, dan wordt hij integendeel zelf voortgetrokken—en somtijds sneller dan hem lief is.Het voertuig werd gekocht met al wat er bij behoorde en Kin-Fo nam er plaats in. De wind was gunstig en het zeil werd geheschen.»Komaan Soun!” riep Kin-Fo.Soun maakte zich gereed om plaats te nemen in de tweede afdeeling.»Ben je mal! Achter den wagen en duwen”, beval Kin-Fo op een toon, die geen tegenspraak toeliet.»Mijnheer.... wat.... ik!” riep Soun uit en hij voelde zijne knieën reeds knikken, als een paard dat overwerkt is.»’t Is je eigen schuld; ’t is een gerechte straf voor je onbescheidenheid en babbelzucht.”»Komaan Soun!” voegden Craig en Fry er bij.»Achter den wagen en duwen!” herhaalde Kin-Fo, met een veelbeteekenenden blik op het eindje staart dat den ongelukkige nog over bleef. »En pas op dat je niet struikelt, of anders...”Een gebaar met wijs- en middenvinger vulde den zin aan. Soun deed den draagband over zijne schouders en greep de berrie met beide handen. Craig en Fry namen hunne plaats aan weerszijden in en daar er een frissche bries woei, ging de stoet op een sukkeldrafje vooruit.Het is onmogelijk om de sprakelooze woede van Soun te beschrijven, nu hij als paard dienst moest doen, en zelfs de omstandigheid dat Craig of Fry somtijds zijne plaats innam, kon er hem niet mede verzoenen. Zeer gelukkig bleef de zuidenwind hun bijna voortdurend getrouw, ’t geen hun drie-vierde van het werk uitwon. De kruiwagen stond goed in evenwicht en de man die duwde behoefde eigenlijk alleen te sturen en te zorgen dat men niet van den weg afdwaalde.Op deze wijze trok Kin-Fo door de noordelijke provinciën van China, loopende als hij wat stijf in zijne beenen geworden was, zich latende rijden als hij behoefte gevoelde om weder te rusten.Na langs de steden Houan-Fou en Ca-Fong gegaan te zijn, kwam hij aan de steile overs van het Groote Keizers-kanaal, dat nauwelijks twintig jaar geleden, voordat de GeleRivierweder in haar oudebedding teruggekeerd was, een schoonen waterweg vormde van een paar honderd uur ver, die van Sou-Tchéou, het land der thee, tot Peking liep.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Hij kwam zoo door Tsinan en Ho-Kien in de provincie Té-Tché-li, waarin Peking ligt, de viervoudige hoofdstad van het Hemelsche Rijk.Zoo trok hij door Tien-Tsin, dat door een ringmuur en twee forten beschermd wordt, eene groote stad van vierhonderdduizend inwoners met een schoone haven die door de Peï-Ho en het Keizerskanaal gevormd wordt en waarjaarlijkseen zeventig millioen omgezet wordt door den invoer van katoen uit Manchester, wollen goederen, koper- en ijzerwerk, Duitsche lucifers, sandelhout enz. enz. en den uitvoer van jujubes, bladeren van waterlelies, Tartaarsche tabak en dergelijke artikelen. Kin-Fo dacht er echter zelfs niet aan om in dit zonderlinge Tien-Tsin de beroemde pagode der helsche straffen te gaan bezoeken; hij deed geen wandeling in de oostelijke voorstad door de vermakelijke Lantaarnstraat en die der Oude-kleeren; hij ontbeet niet in de restauratie »de Harmonie en de Vriendschap” van den muzelman Léou-Lao-Ki, wiens wijnen beroemd zijn in spijt van Mahomets verbod; hij onthield zich natuurlijk een zijner groote roode naamkaarten af te geven op het paleis van Li-Tchong-Tang, onderkoning der provincie sedert 1870, lid van den geheimen raad en den raad van ’t keizerrijk, die het recht heeft om een geel vest te dragen en den titel voert van Fei-Tzé-Chao-Pao.Neen, Kin-Fo steeds in zijn kruiwagen en Soun er achter, trokken langs de kaden waar bergen van zoutzakken lagen; zij gingen door de voorsteden, de Engelsche en Amerikaansche nederzettingen, het renperk, de velden met sorgho, rogge,Turkschkoren, met wijngaarden en groenten van allerlei aard; door de vlakten waar men talrijke hazen, patrijzen en kwartels zag, aanhoudend vervolgd door steen- en andere valken. Het viertal vervolgde den klinkerweg naar Peking, die vier en twintig uur lang en met boomen beplant is en zoo kwamen zij gezond en wel te Tong-Tchéou aan, Kin-Fo altijd nog tweehonderdduizend dollars waard, Craig en Fry zoo frisch als bij het begin der reis, Soun aamborstig, kreupel en met een staart die nauwelijks nog op dien naam aanspraak mocht maken.Het was 19 Juni. De aan Wang toegestane termijn verliep eerst over zeven dagen!Waar was Wang?1In midden-China zijn de rivieren en stroomen aangeduid door het achtervoegsel »Kiang” in noordelijk China door »Ro.”2Tienlisis ongeveer een uur gaans.

X.Waarin Craig en Fry officieel aan den nieuwen cliënt vande Eeuwworden voorgesteld.»Ja, mijnheer Bidulph, een eenvoudige beursmanoeuvre, een echte Amerikaansche coup”, zeide Kin-Fo tot den hoofdagent van de verzekeringsmaatschappij.De deftige William J. Bidulph glimlachte als een kenner.»Goed gelukt, werkelijk”, sprak hij, »iedereen is er dupe van geweest.”»Zelfs mijn correspondent!” antwoordde Kin-Fo. »Het staken der betalingen, het failliet, het geheele bericht was uit de lucht gegrepen! Acht dagen later waren de loketten geopend en betaalde men. De »affaire” was gelukt. De acties, die tachtig percent waren gedaald, werden tegen den laagsten koers door de centrale bank opgekocht en toen men den directeur kwam vragen hoeveel percent er zou worden uitgekeerd, luidde het zeer beleefde antwoord: »Honderd vijf en zestig percent!” Dat alles werd mij gemeld in dezen brief, dien ik heden morgen ontving; op het oogenblik dat ik, in de meening verkeerende dat ik geheel geruïneerd was....”»De hand aan u zelf wildet slaan?” riep William J. Bidulph uit.»Neen”, antwoordde Kin-Fo, »op het oogenblik dat ik hoogst waarschijnlijk op het punt sta vermoord te worden.”Soun was geheel verbazing. bladz. 71.Soun was geheel verbazing. bladz. 71.»Vermoord!”»Met mijn toestemming, op schrift gebracht, een moord vooraf toegestaan, bezworen, en die u zou te staan gekomen zijn op....”»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordde William J. Bidulph, »wijl alle kansen van sterven verzekerd waren. Wij zouden u diep betreurd hebben, mijn waarde heer....”»Wegens het bedrag van de verzekerde som?....”»En de renten!”William J. Bidulph nam de hand van zijn cliënt en schudde die hartelijk op Amerikaansche wijze.»Maar ik begrijp niet....” voegde hij er bij.»U zult het begrijpen”, antwoordde Kin-Fo.En hij deed hem mededeeling van de overeenkomst door hem met iemand getroffen, in wien hij alle vertrouwen stelde. Hij herhaalde zelfs de termen waarin de brief vervat was welken die man in den zak had, een brief die hem voor vervolging vrijwaarde en hem straffeloosheid waarborgde. Maar, en dat was het meest bedenkelijke van het geval, de belofte zou gehouden worden, het woord zou worden gestand gedaan, daaraan behoefde niet getwijfeld te worden.»Is die persoon een vriend van u?” vroeg de hoofdagent.»Een vriend,” antwoordde Kin-Fo.»En het is dus uit vriendschap?...”»Uit vriendschap en wie weet? misschien ook uit berekening. Ik heb hem vijftig duizend dollars op mijn hoofd verzekerd.”»Vijftig duizend dollars!” riep William J. Bidulph. »Dan is het mijnheer Wang!”»Hij is het.”»Een philosoof! Die zal er nimmer in toestemmen...”Kin-Fo stond op het punt te zeggen:»Die philosoof is een oude Taï-ping. Hij heeft gedurende de helft van zijn leven meer moorden begaan dan noodig zijn om de Eeuw te ruïneeren, als al degenen die hij gedood heeft bij de maatschappij verzekerd waren geweest! Sedert achttien jaren heeft hij zijne woeste neiging bedwongen; maar nu zich de gelegenheid voordoet, nu hij mij geruïneerd, ter dood bereid acht, nu hij daarenboven weet dat mijn dood hem een klein fortuin zal verschaffen, nu zal hij niet aarzelen....”Maar Kin-Fo zeide niets van dit alles. Hij zou Wang gecompromitteerd hebben en William J. Bidulph zou waarschijnlijk niet geaarzeld hebben om den ouden Taï-ping aan den gouverneur der provincie te verraden. Dan zou Kin-Fo zonder twijfel gered zijn, maar de philosoof ware verloren geweest.»Het komt mij voor”, zeide daarop de agent der verzekeringsmaatschappij, »dat de zaak op zeer eenvoudige wijze op te lossen is.”»Op welke wijze?”»Men dient Wang te doen weten, dat de toestand veranderd is en van hem den brief terug eischen.”»Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan” antwoordde Kin-Fo. »Wang is sedert gisteren verdwenen en geen mensch weet waar hij gebleven is.”»Hm!” was alles wat de hoofdagent liet hooren, een bewijs dat hij door deze mededeeling geheel overbluft was.Hij staarde daarop zijn cliënt aandachtig aan.»En, mijn waarde heer, u hebt op het oogenblik in het minst geen lust om te sterven?” vroeg hij.»Neen zeker niet”, antwoordde Kin-Fo. »Door de manoeuvre van de centrale Californischen bank is mijn fortuin bijkans verdubbeld, en ik ga trouwen! Maar ik zal het niet doen voor ik Wang heb teruggevonden of voor de bepaalde termijn is verstreken.”»En wanneer verstrijkt die?”»Op 25 Juni aanstaande.De Eeuwloopt gedurende dit tijdstip gevaar een groot verlies te lijden. Het ligt dus op haar weg om daartegen maatregelen te nemen.”»En den philosoof op te sporen”, antwoordde William J. Bidulph.De agent liep eenige oogenblikken met de handen op den rug door het vertrek, vervolgens zeide hij:»Wij zullen dien tot alles bereid zijnde vriend vinden; al zat hij ook in het binnenste der aarde. Maar tot dat het zoover is gekomen zullen wij u, mijnheer, beschermen tegen elke poging tot moord, evenals wij u reeds beschermd hebben tegen zelfmoord.”»Wat bedoelt u daarmede?” vroeg Kin-Fo.»Dat twee mijner agenten, sedert 30 April jl., den dag, waarop de polis door u onderteekend werd, al uw schreden hebben gevolgd, al uw daden nauwkeurig bespied!”»Ik heb niets van die bespieding van mijn persoon gemerkt,” zeide Kin-Fo.»Het zijn menschen, die hun vak verstaan, allerfatsoenlijkste lieden!” antwoordde de hoofdagent. »Vergun mij ze u voor te stellen, nu zij niet meer verplicht zijn in ’t geheim te uwen opzichte te handelen.”»’t Zal mij een genoegen zijn,” antwoordde Kin-Fo.»Craig-Fry moeten hier zijn, omdat u hier zijt!” En William J. Bidulph riep:»Craig-Fry?”Craig en Fry stonden werkelijk achter de deur van het particuliere kabinetje. Zij waren den cliënt gevolgd tot aan de deur van het bureau en wachtten daar zijn vertrek af.»Craig-Fry,” aldus liet zich thans de hoofdagent hooren, »je hebt gedurende de twee maanden, dat voor de polis betaald is, onzen kostbaren cliënt niet meer tegen zich zelf te behoeden, maar tegen een van zijn eigen vrienden, den philosoof Wang, die zich verbonden heeft hem te vermoorden!”En de twee onafscheidelijken werden op de hoogte der zaak gebracht. Zij begrepen ze en namen de opdracht aan. De rijke Kin-Fo behoorde hun toe. Hij kon geen trouwer dienaren hebben.Wat moest er nu gedaan worden?Men kan op tweeërlei wijze te werk gaan, meende de hoofdagent, òf Kin-Fo zoo zorgvuldig in zijn huis te Shang-Haï bewaken, dat Wang het niet kan binnentreden zonder door Fry-Craig bespeurd te worden, òf wel alle pogingen in het werk stellen om gezegden Wang te vinden en hem den brief te ontnemen.»Het eerste geeft niets, antwoordde Kin-Fo. »Wang zou mij zeer gemakkelijk kunnen vinden, zonder bespeurd te worden, wijl mijn huis ook het zijne is. Men moet hem, het koste wat het wil opsporen.”»U hebt gelijk, mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph. »Het zekerste is om gezegden Wang terug te vinden en wijzullenhem vinden!”»Dood of...” zei Craig.»Levend!” antwoordde Fry.»Neen! levend!” riep Kin-Fo uit...»Ik wil niet dat Wang een oogenblik door mijn schuld gevaar loopt!”»Craig en Fry, voegde William J. Bidulph er bij, »je staat gedurende zevenenzeventig dagen voor onzen cliënt in. Tot 30 Juni a. s. vertegenwoordigt mijnheer voor ons een waarde van tweemaal honderdduizend dollars.”Daarop namen de cliënt en de hoofdagent vande Eeuwafscheid van elkander. Tien minuten later was Kin-Fo, gevolgd door de beide lijfwachten, die hem vooreerst niet meer zouden verlaten, in zijn yamenteruggekeerd.Toen Soun zag dat Craig en Fry officieel in het huis toegelaten werden, maakte zich een gevoel van spijt van hem meester. Geen vragen meer, geen antwoorden en vooral geen taëls meer! Daarbij kwam dat zijn meester zijne oude levenswijze hervatte en zijn onhandigen en luien knecht weder hard begon te behandelen.Arme Soun! Wat zoudt gij gezegd hebben als gij geweten hadt welk lot u boven het hoofd hing!Het eerste dat Kin-Fo deed was naar Peking, avenue de Cha-Coua te »phonografeeren” welken keer zijn lot genomen had. De jonge vrouw hoorde op nieuw hoe de stem van hem, dien zij voor altijd meende verloren te hebben, haar de teederste namen gaf. Hij zou zijne lieve jonge zuster terug zien. Eer de zevende maan ten einde was gebracht zou hij bij haar zijn, om haar niet weder te verlaten. Maar nadat hij geweigerd had haar ongeluk te zoeken, mocht hij haar niet op nieuw aan het gevaar blootstellen om haar weder weduwe te maken.Lé-ou begreep niet best wat deze laatste zin beteekende, zij begreepslechts één zaak, en wel dat haar verloofde tot haar terugkeerde en dat hij, vóór er twee maanden zouden verloopen, bij haar zou zijn.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.En op dien dag was er geen gelukkiger vrouw in het geheele Hemelsche Rijk dan de jeugdige weduwe.Er was, in werkelijkheid, eene geheele omkeering tot stand gebracht in de gedachten van Kin-Fo, thans, dank zij de voordeelige operatie van de centrale Californische bank, viermaal millionnair. Hij wenschte te leven en goed te leven. Twintig dagen van spanning hadden hem geheel veranderd. Noch de mandarijn Pao-Shen, noch de koopman Yin-Pang, noch Tim, de bon-vivant, noch Houal, de letterkundige zouden in hem het onverschillige wezen herkend hebben, van ’t welk zij op een der bloemschepen in de Paarlenrivier afscheid hadden genomen. Wang zou zijne eigen oogen niet geloofd hebben, als hij het gezien had. Maar hij was verdwenen zonder eenig spoor na te laten. Hij keerde niet in het huis te Shang-Haï terug. Dit was een bron van groote zorg voor Kin-Fo en van angst voor de beide lijfwachten.Acht dagen later, den 24nMei, was er nog geen bericht van den philosoof en bijgevolg geen mogelijkheid om op zijn spoor te komen. Te vergeefs hadden Kin-Fo, Craig en Fry de vreemde concessies, de bazars, de verdachte kwartieren, de omstreken van Shang-Haï doorzocht. Te vergeefs waren de meest bekwame politiedienaars aan ’t werk geweest. De philosoof was niet te vinden. Ondertusschen verdubbelden Craig en Fry, die hoe langer hoe meer onrust gevoelden, hunne voorzorgen. Zij verlieten hun cliënt nacht noch dag, aten aan zijn tafel, sliepen in zijn kamer, wilden hem overhalen om een ijzeren maliënkolder te dragen ten einde beschermd te zijn voor een dolkstoot en alleen versche eieren te eten om niet vergiftigd te worden.Kin-Fo het moet gezegd worden, liet hen praten. Hij kon zich even goed gedurende twee maanden in de brandkast vande Eeuwlaten opsluiten, onder voorgeven, dat hij tweemaal honderdduizend dollars vertegenwoordigde!Toen stelde William J. Bidulph, practisch als altijd, zijn cliënt voor de gestorte premie te restitueeren en de polis te verscheuren.»’t Spijt mij zeer,” antwoordde Kin-Fo bedaard, »maar de zaak heeft zijn beslag gekregen en u moet er de gevolgen van dragen.”»Het zij zoo,” antwoordde de hoofdagent, zich in het onvermijdelijke schikkende. »Het zij zoo. U hebt gelijk! U kunt door niemand beter beschermd worden dan door ons!”»Noch goedkooper!” antwoordde Kin-Fo.XI.Waarin Kin-Fo de beroemdste man van het Hemelsche Rijk wordt.Men kon Wang niet op het spoor komen. Kin-Fo liep gevaar razend te worden door de werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, want hij kon zelfs geen pogingen doen om den philosoof te vinden, daar hij verdwenen was zonder eenig spoor achter te laten.Deze loop van zaken stond den hoofdagent vande Eeuwniet bijzonder aan. Eerst had hij gedacht dat het hier geen ernstig geval gold, dat Wang zijne belofte niet zou houden, omdat zulke zonderlingheden zelfs in het excentrieke Amerika niet zouden voorkomen,—maar hij kwam allengs tot de overtuiging, dat in het vreemde land, ’t welk men het Hemelsche Rijk noemde, niets onmogelijk was. Ten slotte werd hij het eens met Kin-Fo, dat de philosoof, als men hem niet kon opsporen, zijn gegeven woord gestand zou doen. Zijn verdwijnen wekte het vermoeden, dat hij zijn voornemen dan zou volvoeren als zijn leerling er het minst op bedacht was en dat hij dan als een bliksemstraal met snelle en zekere hand den doodelijken stoot zou toebrengen. En dan zou hij, na den brief op het lichaam van zijn slachtoffer gelegd te hebben, dood bedaard naar de bureaux vande Eeuwwandelen om zijn deel van het verzekerde kapitaal op te eischen.Men moest Wang voorkomen; maar hem direct voorkomen, ging niet aan.William J.Bidulphbesloot daarop op indirecte wijze en wel door de pers op Wang te werken. Binnen enkele dagen werden aan alle Chineesche bladen missiven gericht en aan de hoofdorganen in de beide werelddeelen telegrammen gezonden.DeTching-Pao, het officieele blad van Peking, de Chineesche bladen te Shang-Haï en teHong-Kong, de meest verspreide bladen van Europa en Amerika, behelsden herhaaldelijk de volgende advertentie:»De heer Wang van Shang-Haï wordt verzocht om de overeenkomst, door hem 2 Mei jl. aangegaan met den heer Kin-Fo, als niet geschied te beschouwen, daar gezegde heer Kin-Fo slechts één wensch koestert, nl. honderd jaar oud te worden.”Deze zonderlinge annonce werd gevolgd door een ander die er wat practischer uitzag:»Tweeduizend dollars of dertienhonderd taëls zullen uitgekeerd worden aan hem die aan William J. Bidulph, hoofdagent vandeEeuwte Shang-Haï, weet mee te deelen waar zich de heer Wang, in genoemde plaats woonachtig geweest, thans bevindt.”Het was niet aannemelijk te achten, dat Wang in de vijf en vijftig dagen die hem waren gegeven om zijne belofte te houden, aan het reizen was getrokken. Het was veel waarschijnlijker, dat hij zich in de omstreken van Shang-Haï ophield om van elke gelegenheid gebruik te maken; William J. Bidulph achtte het echter zaak om op alles gevat te zijn.Verscheidene dagen gingen voorbij en er kwam geen verandering in den toestand. Eindelijk begonnen de aanplakbiljetten, in echt Amerikaanschen stijl de openbare aandacht te trekken en de algemeene vroolijkheid op te wekken. Men zag er met groote letters en sprekende kleurenWang!Wang!!Wang!!! op staan en niet minder duidelijk de woordenKin-Fo!Kin-Fo!!Kin-Fo!!!Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk.»Waar is Wang?”»Wie weet er waar Wang is?”»Waar blijft Wang?”»Wat doet Wang?”»Wang! Wang! Wang!” riepen de kleine Chineesjes in koor langs de straten, en dezelfde vragen waren weldra in ieders mond.En Kin-Fo, die waardige zoon van het Hemelsche Rijk, »die slechts één wensch koesterde, nl. honderd jaar oud te worden,” die dus in lengte van levensduur wilde wedijveren met den beroemden olifant, wiens twintigste lustrum juist in het Stallenpaleis te Peking gevierd was, Kin-Fo werd weldra de held van den dag.»Welnu, hoe is het; wordt mijnheer Kin-Fo al ouder?”»Hoe vaart hij?”»Is zijn eetlust goed?”»Hoe staan zijn vooruitzichten op het gele kleed?”1»Dergelijke spotachtige vragen hoorde men van burgerlijke en militaire mandarijnen als zij elkander ontmoetten, van kooplieden op de beurs of in hun kantoor, van arbeidslieden op de straat en van de bootslieden in hunne drijvende steden.’t Zijn vroolijke en satirieke lui, die Chineezen, en men moet erkennen dat hier wel reden was om eens te lachen. Weldra had ieder er dan ook een eigen geestigheid op bedacht en op de aanplakborden en de particuliere muren wemelde het spoedig van allerlei karikaturen.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Kin-Fo leed veel onder al het onaangename van deze zonderlinge vermaardheid. Men maakte zelfs een lied op hem op de wijs van het »Man-tchiang-houng”, de wind die door de wilgen blaast. Erverscheen een berijmde klacht, waarin hij sprekende opgevoerd werd: deVijf nachtwaken van den Honderdjarige! Welk een verleidelijke titel en welk een debiet had het, daar het slechts drie sapeken kostte!Of al die ophef Kin-Fo al verdroot, de heer William J. Bidulph verheugde zich over de ruchtbaarheid die de zaak kreeg; maar Wang kwam in weerwil daarvan niet te voorschijn.De zaken kwamen eindelijk zoo ver, dat de positie van Kin-Fo onhoudbaar werd. Als hij zich buiten de deur vertoonde, vergezelde hem een stoet van beiderlei geslacht en van allerlei leeftijd op de straten, langs de kaden, zelfs in de Engelsche, Fransche en Amerikaansche nederzettingen, en dwars door de velden. Kwam hij thuis, dan moest hij door een hoop straatjongens heen worstelen, voordat hij zijn yamen kon binnentreden.Elken ochtend dwong men hem om op het balkon van zijn kamer te verschijnen, opdat elkeen zien zou dat hij nog geen definitief bezit genomen had van zijn doodkist in de kiosk van het »Leven.” De dagbladen bevatten dagelijks een spot-bulletin betreffende zijn toestand, met allerlei ironische toespelingen, als behoorde hij onder de leden der regeerende dynastie der Tsings. Hij werd ten slotte meer dan belachelijk.Op zekeren dag, 21 Mei, kwam dan ook de veelgeplaagde Kin-Fo zijn vriend William J. Bidulph opzoeken, om hem te vertellen dat hij terstond op reis ging. Hij had eindelijk genoeg van Shang-Haï en de Shang-Haïers!»Misschien loopt u op reis nog meer gevaar!” merkte de agent zeer terecht op.»’t Kan me niet schelen!” antwoordde Kin-Fo. »Neem u maar voorzorgen.”»En waar gaat u heen?”»Den weg die voor mij ligt.”»En waar houdt u op?”»Nergens.”»Wanneer komt u terug?”»Nooit!”»En als ik wat van Wang hoor?”»Loop naar den duivel met Wang! Uil die ik was, dat ik hem ook dien dwazen brief gaf!”Eigenlijk brandde Kin-Fo van begeerte om den wijsgeer terug te vinden. Dat zijn leven in de macht van den ex-Taï-ping was, begon hem bitter te verdrieten. Het bezwaarde hem letterlijk. Een maand langer in die positie zou hij nooit uithouden! Het lam was geheel van karakter veranderd!»Welnu, ga op reis,” sprak William J. Bidulph, toen hij zag dat er niets aan te doen was. »Craig en Fry zullen u overal volgen, waar u ook heengaat.”»’t Ismijwel,” antwoordde Kin-Fo, »maar ik waarschuw u vooraf dat ik ze zal laten draven.»Zij zullen draven, mijn waarde heer, zij zullen draven; het zijn geen lui die zuinig op hun beenen zijn!”Kin-Fo ging daarop huiswaarts en maakte zijne toebereidselen, zonder een oogenblik tijd te verliezen.Soun moest zijn meester vergezellen—tot zijn grooten spijt, want hij hield niet van veranderingen. Maar hij zweeg, want de opmerking zou hem ongetwijfeld weder een stuk van zijn staart gekost hebben.Wat Craig en Fry betreft, als echte Amerikanen zagen zij niet tegen verplaatsing op, en waren zij steeds bereid om op het eerste woord naar het andere einde der wereld te gaan. De eenige vraag die zij zich veroorloofden was:»Waar gaat mijnheer naar toe?”»Eerst naar Nan-King en vervolgens naar den duivel!”Om beider lippen vertoonde zich tegelijkertijd een glimlach. Ze waren verrukt! Naar den duivel! Niets viel beter in hun smaak! Slechts enkele oogenblikken om afscheid van den heer William J. Bidulph te nemen en nu kwamen zij terug in Chineesche kleederdracht om op hunne reis door het Hemelsche Rijk minder de aandacht der bevolking te trekken.Een uur later waren Craig en Fry met den reiszak omhangen en revolvers gewapend weder in de yamen terug en bij het vallen van den avond verlieten Kin-Fo en zijne gezellen zeer geheimzinnig de haven van de Amerikaansche nederzetting met de stoomboot die van Shang-Haï op Nan-King vaart.Deze reis is slechts een uitstapje. In minder dan twaalf uur kan een goede boot, die bij de afvaart van de eb profiteert, langs de BlauweRivierde oude hoofdstad van zuidelijk China bereiken.Gedurende dien overtocht droegen Craig en Fry voor hun kostbaren Kin-Fo de teederste zorgen, na vooraf al de overige passagiers nauwkeurig opgenomen te hebben. Zij kenden den wijsgeer van aanzien—wie van al de bewoners der buitenlandsche nederzettingen kende zijne beminnelijke verschijning niet?—en zij hadden zich overtuigd, dat hij hen niet aan boord gevolgd was. Nadat deze voorzorg genomen was, hadden zij gelegenheid om al hunne attenties aan den verzekerde vande Eeuwte wijden; zij onderzochten met hunne handen de stevigheid der verschansing waartegen hij leunde, der treden van de trap waarop hij den voet zette, zij lokten hem ver van den stoomketel welks constructie hun verdacht voorkwam, verzochten hem zich niet bloot te stellen aan de koude nachtlucht, keken of de luikjes van zijn hut wel vertrouwd en waterdicht waren, berispten Soun, dien luien knecht, die er nooit was als zijn meester hem noodig had, vervingen hem somtijds als Kin-Fothee en koekjes verlangde en legden zich ten slotte in de tweede nachtwake geheel gekleed voor de deur van zijn hut te rusten, met veiligheidsgordels aan hunne zijde en gereed om hem ter hulp te snellen, als door aanvaring of eenig ander ongeluk de stoomboot gevaar mocht loopen in de diepte der rivier te verdwijnen. Maar er gebeurde niets wat Craig en Fry gelegenheid gaf om hunne getrouwheid en gehechtheid aan den persoon van Kin-Fo door daden te bewijzen. De stoomboot zakte snel den Wou-Sang af, liep uit in den Yang-tse-Kiang of Blauwe Rivier, voer langs het Tsong-Ming eiland, liet de vuurtorens van Ourong en Langchan achter zich, kwam met het getij door de provincie Kiang-Sou en zette 22 Mei hare passagiers behouden en wel op de kade van de oude Keizersstad af.Dank zij de zorg der beide gedienstige geesten, was de staart van Soun gedurende dit gedeelte van de reis geen streep korter geworden. De luiaard had dus geen reden tot klagen.’t Was niet zonder reden, dat Kin-Fo na zijn vertrek uit Shang-Haï eerst naar Nan-King gegaan was. Hij meende eenige kans te hebben om den philosoof daar aan te treffen.Wang had zich door zijne herinneringen aangetrokken kunnen gevoelen door deze ongelukkige stad, het voornaamste tooneel van den opstand der Tchang-Mao’s. Was zij indertijd niet in het bezit genomen en verdedigd door dien eenvoudigen schoolmeester, later den geduchten Rong Siéou-Tsien, die keizer der Taï-pings werd en hetMantschourijschegezag zoo lang in toom hield? Was in deze stad het nieuwe tijdperk van den Grooten Vrede2niet door hem afgekondigd? Had hij daar in 1864 geen vergif ingenomen, om te voorkomen dat hij levend in handen zijner vijanden viel? Uit het oude koningspaleis daar ter stede ontsnapte zijn jonge zoon, wiens hoofd weldra daarna door de Imperialisten werd afgehouwen! Werden Rong Siéou-Tsien’s beenderen niet nog uit de puinhoopen der verbrande stad opgedolven om tot een prooi der onreine roofdieren te strekken? Waren, om alles in eens te zeggen, niet binnen drie dagen honderdduizend van Wangs oude gezellen en vrienden in deze provincie om het leven gebracht?....Het was dus wel mogelijk dat de wijsgeer, geleid door een soort van heimwee, dat hem beving na de verandering in zijne gewone levenswijze, naar deze plaatsen getrokken was en zich hier aan zijne persoonlijke herinnering had overgegeven! Hij zou van hier toch weder binnen enkele uren te Shang-Haï kunnen zijn, om den stoot toe te brengen....Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Daarom was Kin-Fo eerst naar Nan-King gegaan en koos hijdeze stad als eerste pleisterplaats op zijne reis. Als hij er Wang aantrof zou men terstond tot eene verklaring komen en de belachelijke zaak zou daarmede uit zijn. Als Wang er niet te vinden was, zouKin-Fo zijne omzwervingen door het Hemelsche Rijk voortzetten tot den dag waarop de overeenkomst afgeloopen was en hij niets meer van zijn ouden leermeester en vriend zou te vreezen hebben.Kin-Fo, door Craig en Fry vergezeld en door Soun gevolgd, begaf zich nu naar een hotel, in een der slechts half bevolkte kwartieren gelegen, waaromheen zich drievierde gedeelte der oude hoofdstad als een woestijn uitstrekt.»Ik reis onder den naam van Ki-Nan”, zeide Kin-Fo tegen zijne metgezellen, »en ik verzoek u dat mijn vorige naam, onder geen voorwendsel hoegenaamd, nooit meer uitgesproken worde.”»Ki...” zeide Craig.»Nan” vulde Fry aan.»Ki-Nan” herhaalde Soun.Men begrijpt dat Kin-Fo, nu hij zijne Shang-Haïsche vermaardheid ontvluchtte, geen lust had om die op zijn reis terug te vinden. Overigens had hij Craig en Fry ook niet gesproken over de mogelijkheid dat de philosoof te Nan-King zijn zou. Deze vreesachtige agenten zouden met een overdaad van voorzorgen voor den dag zijn gekomen, die van hun standpunt wel te rechtvaardigen waren, doch die Kin-Fo hartelijk verveelden. In waarheid, als zij met een millioen in hun zak door eene verdachte streek hadden moeten reizen, zouden zij niet voorzichtiger hebben kunnen zijn dan nu. ’t Was dan ook weinig minder dan een millioen, dat de maatschappijde Eeuwaan hunne zorgen had toevertrouwd!De geheele dag werd besteed aan het bezoeken der straten, pleinen en bijzonderheden van Nan-King. Van de West- tot de Oostpoort, van het noorden naar het zuiden, werd de stad, die overal van vervallen grootheid getuigde, doorkruist. Kin-Fo stapte stevig door, sprak weinig, maar keek goed om zich heen.Geen enkel verdacht gelaat vertoonde zich, noch op de kanalen, die door de heffe des volks bezocht werden, noch in de met tegels bevloerde straten, tusschen puinhoopen van huizen, waar gras en onkruid steeds welig tierde. Men zag er geen vreemdeling onder de half verwoeste marmeren zuilengangen, de verbrande stukken muur die de plek aanwezen waar het keizerlijke paleis, het tooneel van de hevigste worsteling, gestaan had, waar Wang ongetwijfeld tot het laatste oogenblik stand gehouden had. Niemand trachtte zich te onttrekken aan de blikken der bezoekers, noch in den omtrek van de yamen der katholieke zendelingen, die deNan-Kingersin 1870 wilden vermoorden, noch in de buurt van de wapenfabriek, pas opgericht met de onvernielbare overblijfsels van den porceleinen toren, waarmede de Taï-pings den grond bedekt hadden.Kin-Fo, die onvermoeid scheen te zijn, liep steeds voorwaarts. Altijd van nabij gevolgd door zijne beide onvermoeibare satellieten en in de verte door den ongelukkigen Soun, die aan zulke tochtenniet gewend was, verliet hij de Oostpoort en waagde zich op de verlaten vlakte.Daar vertoonde zich een onafzienbare laan, aan elke zijde door monsterachtige dieren van graniet bezet.Kin-Fo volgde die laan met versnelden stap.Aan het einde verhief zich een kleine tempel. Daarachter bevond zich een graf heuvel. Hier was de rustplaats van Rong-Ou, een priester die keizer geworden was, een van die hardnekkige vaderlanders die, vijf eeuwen geleden, tegen de vreemde overheersching hadden gestreden. Zou de philosoof zich hier niet vermeid hebben in de roemvolle herinneringen, op het graf zelf, waar de stichter van de dynastie der Mings rustte!De grafheuvel was eenzaam, de tempel verlaten. Men zag er niet anders dan kolossale beelden, ten nauwernood in het marmer uitgebeiteld en fantastische gedierten, die ter bewaking schenen te dienen.Maar op de deur van den tempel bespeurde Kin-Fo, niet zonder eenige ontroering, eenige teekens, die er door een menschenhand op gegrift waren. Hij trad wat dichter bij en las deze drie letters:W. K.-F.Wang! Kin-Fo! Er was geen twijfel meer aan, de philosoof had daar vertoefd!Kin-Fo zeide niets, keek rond, zocht...... Er was niemand.Des avonds kwamen Kin-Fo, Craig, Fry en Soun, die haast niet meer voort kon, in het hotel terug en den volgenden dag hadden zij Nan-King verlaten.1Zoodra een Chinees 80 jaar oud is heeft hij het recht gele kleederen te dragen. Geel is de kleur der Keizerlijke familie en het bedoelde recht is een eerbewijzing aan den ouderdom.2Letterlijke vertaling van het woord Taï-ping.XII.Waarin Kin-Fo, zijne beide satellieten en zijn knecht op avontuur uitgaan.Wie is de reiziger, die de groote rij- en waterwegen van het Hemelsche Rijk met zooveel volharding aflegt? Hij gaat voorwaarts, steeds voorwaarts, niet wetende waar hij gisteren was en waar hij morgen zijn zal. Hij trekt de steden door zonder ze te zien, hij gaat de herbergen en hotels alleen binnen om er eenige uren rust te nemen, hij vertoeft in de restaurants niet langer dan noodig is om voedsel te gebruiken. Geld schijnt geen waarde voor hem te hebben, hij verkwist het, hij werpt het weg om zijn tocht te bespoedigen.Het is geen koopman die voor zijne zaken reist. Het is geen mandarijn, die door den minister met eene gewichtige zending is belast. Het is geen kunstenaar die de schoonheden der natuur opspoort. Het is geen geleerde, geen navorscher, die oude documenten zoekt, in tempels of kloosters van het oude China verspreid. Het is geen student, die in den tempel der examens moet opgaan om er een wetenschappelijken graad te behalen, geen priester van Bouddha, die inspectie moet houden over de kleine landelijke altaren, opgericht tusschen de wortels van den heiligen vijgeboom, noch een priester, die ter vervulling van een belofte een tocht maakt naar een der vijf heilige bergen van het Hemelsche Rijk.Het is de gewaande Ki-Nan, vergezeld door Fry-Craig, altijd vol ijver, en gevolgd door Soun die hoe langer hoe vermoeider wordt. Het is Kin-Fo die altijd nog verkeert in die zonderlinge gemoedsstemming, welke hem er toe dreef te vluchten, en te gelijk den spoorloos verdwenen Wang te zoeken. Het is de cliënt vande Eeuwdie van dit onophoudelijk heen- en weertrekken afleiding verwacht, en misschien een waarborg tegen de onbekende gevaren waardoor hij bedreigd wordt. Ook de beste schutter loopt de kans, dat hij een zich steeds bewegend doel mist en Kin-Fo wenschte zulk een doel te zijn.De reizigers hadden te Nan-King weder plaats genomen op een, van de vlugge Amerikaansche stoombooten, groote drijvende hotels die de Blauwe Rivier bevaren. Zestig uur later stapten zij te Ran-Kéou aan wal, niet voordat zij die grillige rots bewonderd hadden, de »Kleine Wees”, die zich midden in den stroom der Yang-tze-Kiang verheft, en op welks top zich trotsch een tempel verheft, waarin de dienst door Chineesche priesters verricht wordt.Te Ran-Kéou, aan de samenvloeiing gelegen van de Blauwe Rivier en zijne voornaamste bijrivier, de Ran-Kiang,1bleef onze zwerver een halven dag stil.Daar was men omringd door allerlei, niet te herstellen overblijfselen uit den tijd der Taï-pings; maar noch in deze handelstad, die als ’t ware slechts een aanhangsel is van Rang-Yang-Fou, op den rechter-oever van de zijrivier, noch teOu-Tchang-Fouhoofdstad van de provincie van Rou-Pé aan den rechteroever van den stroom zelf, was iets te bespeuren van den spoorloos verdwenen Wang. Ook zag men er geen letters als die, welke Kin-Fo te Nan-King op het graf van den gekroonden priester had gevonden.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Als Craig en Fry zich hadden voorgesteld dat zij, op hunne reisdoor China, eenige kennis op zouden doen van land en zeden, zouden zij zich spoedig bedrogen gevonden hebben. Zelfs de tijd zou hun ontbroken hebben om aanteekeningen te maken en hunneindrukken zouden zich bepaald hebben tot eenige namen van steden en sterkten. Maar zij waren niet nieuwsgierig en snapachtig evenmin. Zij spraken bijna nooit met elkander. Waarvoor zou dat ook gediend hebben! Hetgeen Craig dacht, was ook de meening van Fry. Het zou een soort van alleenspraak geworden zijn. Zij letten dan ook, evenmin als hun cliënt, op het tweeslachtig voorkomen van het grootste aantal der Chineesche steden—bijna uitgestorven in het midden en druk in de voorsteden. Ternauwernood bespeurden zij te Ran-Kéou het Europeesche gedeelte, kenbaar aan de breede en rechte straten, de bevallige gebouwen en den schaduwrijken wandelweg, die zich langs de oevers van de Blauwe Rivier uitstrekt. Zij keken alleen uit naar één persoon en die persoon bleef onzichtbaar.De stoomboot kon, dank zij den was dien de wateren van den Ran-Kiang deed stijgen, deze zijrivier nog circa honderd dertig mijlen tot aan Leo-Ro-Kéou opstoomen.Kin-Fo was er de man niet naar om dit soort van vervoermiddel, ’t welk hem zeer behaagde, te verlaten. Integendeel, hij stelde er prijs op zoover te gaan als de Rang-Kiang bevaarbaar was. Eenmaal daar gekomen, zou hij nader zien. Craig en Fry hadden er niets tegen dat de tocht aldus voortgezet werd. De bewaking was aan boord zeer gemakkelijk, de gevaren minder dreigend. Als zij verder kwamen, op de minder veilige wegen van midden-China, zou het heel wat anders zijn.Wat Soun betreft, het leven aan boord beviel hem uitstekend. Hij behoefde niet te loopen, hij behoefde niets te doen, zijn meester kon hij overlaten aan de goede zorgen van Craig-Fry, hij kon zich, na flink gegeten en gedronken te hebben, rustig in zijn hoekje uitstrekken om te slapen en het eten was uitmuntend.Eene verandering in de voeding aan boord, die eenige dagen later inviel, moest ieder ander dan dezen stoffel er opmerkzaam op gemaakt hebben dat er eene wijziging gekomen was in de aardrijkskundige gesteldheid der reizigers.Bij den maaltijd werd de plaats van de rijst ingenomen door het koren, in den vorm van ongerezen broodjes, die, als men ze versch gebruikte, zeer aangenaam van smaak waren.Soun betreurde, als een Chinees uit het zuiden, zijne gewone rijst. Hij kon met zijne kleine stokjes zoo behendig manoeuvreeren, als hij de korrels uit den schotel in zijn grooten mond bracht, en hij kon zulke geduchte hoeveelheden naar binnen werken! Rijst en thee, wat heeft een waar zoon van het Hemelsche Rijk meer noodig!De stoomboot bleef de Rang-Kiang opvaren en was de grens van het koren genaderd. Men bespeurde dat men in hooge streken gekomen was. Aan den gezichteinder zag men eenige bergen met sterkten gekroond, gesticht onder de oude dynastie der Mings. Dedijken, die de wateren van de rivier binnen hare bedding hielden, verdwenen, de oevers werden lager en het bed der rivier werd breeder maar verminderde in diepte. Men was het gebied van Guan-Lo-Fou genaderd.Kin-Fo ging niet aan wal gedurende de weinige uren die noodig waren om bij de gebouwen der douanen, nieuwe brandstof aan boord te nemen. Wat had hij te maken in een stad, die hem geheel onverschillig was? Nu hij er niet in kon slagen Wang op het spoor te komen, had hij slechts eene begeerte: zich dieper in noordelijk China te begeven, waar hij wel geen kans had Wang te vinden, maar waar deze hem ook niet treffen zou.NaGuan-Lo-Foudeed men twee steden aan, tegenover elkander gelegen, het eene de handelstad Fan Tcheng op den linkeroever; en de hoofdstad Siang-Yang-Fou op den rechteroever; de eerste vol beweging en verkeer, de laatste, de verblijfplaats van de autoriteiten, meer dood dan levend.En na Fan Tcheng bleef de Ran-Kiang, met een rechten hoek noordwaarts buigende, nog tot Lao-Ro-Kéou bevaarbaar. Daar kon de stoomboot, wegens gebrek aan water, niet verder.Eenmaal te>Lao-Ro-Kéougekomen, moest er een groote verandering in de reisplannen worden gemaakt. Men moest de stroomen »die loopende wegen,” verlaten en zichzelf voortbewegen of althans de zacht schommelende beweging van de boot verwisselen met de schokken, het gekraak en gestoot van de ellendige voertuigen, die in het Hemelsche Rijk in gebruik zijn. Ongelukkige Soun! De tijd der beslommeringen, vermoeienissen, berispingen was voor hem aangebroken!En waarlijk, hij die Kin-Fo op dezen avontuurlijken zwerftocht, van gewest tot gewest, van stad tot stad wilde volgen, zou een zwaar werk ondernomen hebben! Den eenen dag reisde hij per wagen, maar welk een wagen! Een bak, stevig bevestigd op twee wielen met groote ijzeren spijkers voorzien en getrokken door twee weerbarstige muilezels, terwijl men alleen door een linnen huif bedekt was voor de regenvlagen en zonnestralen! Een anderen dag kon men hem zien uitgestrekt in een soort van stoel, die tusschen twee lange bamboezen stokken hing en aan zulk hevig slingeren en stampen was blootgesteld, dat het voor een vaartuig in al zijne spanten en inhouten een vreeselijk gekraak zou gegeven hebben.Craig en Fry bevonden zich als aides-de-camp naast de portieren, op een paar ezels gezeten, die zoo mogelijk nog meer schudden en schommelden dan de stoel. Wat Soun betreft, hij ging te voet en als de marsch wat snel ging, al brommende en vloekende, en zich, meer dan goed voor hem was, verkwikkende aan den brandewijn van Kao-Liang. Ook hij ging dan met zonderlinge slingeringen voorwaarts, maar dit was niet te wijten aan de oneffenheden vanhet terrein! Kortom, de stoet ware op een onstuimige zee niet meer geschud geworden.Kin-Fo en zijne metgezellen deden te paard—dieren waarvan de wederga in ellende nauwelijks te vinden was—hun intocht te Si-Gnan-Fou, de oude hoofdstad van het Hemelsche Rijk, en waar de keizers uit de dynastie der Tangs eertijds hun zetel hadden gevestigd.Maar welke onafzienbare naakte en droge vlakten had men niet moeten doortrekken, wat al vermoeienissen, ja zelfs gevaren, had men niet doorworsteld eer deze afgelegen provincie van Chen-Li bereikt was!De Meizon wierp, op een breedte, ongeveer overeenstemmende met ’t zuiden van Spanje, bijna onuitstaanbaar heete stralen op het aardrijk, en dreef het fijne stof der wegen, die nooit met steenen hadden kennis gemaakt, omhoog.Als men door zulk een gelen wervelwind werd overdekt, die de lucht als met een ongezonden damp verpestte, kon men er op rekenen van boven tot beneden in het grijs gestoken te worden. Men was daar in de streek van de “Lœss,” een zonderling soort van geologische formatie, eigen aan ’t noorden van China; ’t is geen aarde en ook geen rots, maar een soort van steen, dat nog niet tot een vasten toestand gekomen is.De gevaren die men te doorstaan had, waren niet van denkbeeldigen aard in een land, waar de politiedienaars eene buitengewone vrees koesteren voor de messen van de dieven. Als men bedenkt, dat de »tipaos” in de steden aan de schurken vrij spel laten en de bewoners aldaar zich des nachts zelfs niet op de drukst bewoonde gedeelten durven begeven, kan men er over oordeelen hoe het op de wegen gesteld is! Meermalen werden de reizigers door verdachte troepen aangehouden, als zij de nauwe holen, diep tusschen de »lœss”-lagen uitgegraven, doortrokken; maar het zien van Craig-Fry met den revolver in den gordel, had de straatroovers tot nog toe altijd eerbied ingeboezemd. Toch waren de agenten vande Eeuwherhaaldelijk in groote onrust, minder voor zichzelf dan wel voor het millioen, dat aan hunne zorg was toevertrouwd. Of Kin-Fo door het mes van een boosdoener of door den dolk van Wang viel, was voor hen hetzelfde. De slag toch zou in ieder geval de maatschappij treffen.Kin-Fo was overigens niet minder goed gewapend en even vast besloten zich te verdedigen. Hij hechtte meer dan ooit aan het leven en hij zou, om de uitdrukking van Craig-Fry te bezigen, »zich hebben laten dooden om het te behouden.”Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.’t Was niet waarschijnlijk dat men te Si-Gnan-Fou eenig spoor zou vinden van den philosoof. Nooit zou een oude Taï-ping op de gedachte gekomen zijn daar een schuilplaats te zoeken. ’t Is eenstad welker wallen nooit door de opstandelingen zijn bemachtigd en die door een talrijk garnizoen is bezet. Alleen iemand die een bijzonderen smaak had voor archaeologische merkwaardigheden,in de plaats zeer talrijk, of die ervaren was in het uitleggen van de meest geheimzinnige spreuken—het museum aldaar »het bosch der tafelen” geheeten, was er rijk aan—kon roeping gevoelen daarheen te gaan. ’t Was niet waarschijnlijk dat Wang er zou zijn.Daarom verliet Kin-Fo dan ook, den dag na zijne aankomst, deze stad, een gewichtig punt voor den handel tusschen midden-Azië, Thibet, Mongolië en China, en zette den tocht verder noordwaarts voort.Langs Kao-Lin-Sien, Sing-Tong-Sien, den weg door het dal van de Quei-Ro, welker wateren met het gele stof van de »lœss,” door welks bodem zij liep, bedekt waren, kwam de kleine troep teRoua-Tchéouaan, het brandpunt van den geweldigen opstand der Muzelmannen in 1860. Vandaar bereikte Kin-Fo en zijne gezellen, nu eens per vaartuig, dan weder per wagen, niet zonder groote vermoeienissen, de vesting Tong-Kouan, aan de samenvloeiing van de Quei-Ro en de Rouang-Ro gelegen.De Rouang-Ro is de vermaarde Gele rivier. Zij daalt van het noorden af om zich, door de oostelijke provinciën, in de zee te storten die haren naam draagt, zonder daarom geel te zijn, evenmin als de Roode zee rood, de Witte zee wit of de Zwarte Zee zwart is. De stroom is beroemd, en ongetwijfeld van Hemelschen oorsprong, wijl zijn kleur die is van den keizer, Zoon van den Hemel; maar hij wordt ook »China’s leed” geheeten, een naam dien hij dankt aan de geduchte overstroomingen, waardoor voor ’t oogenblik het Keizer-kanaal in ontredderden toestand verkeert.Te Tong-Kouan zouden de reizigers, zelfs des nachts, veilig geweest zijn. Het is geen handelstad, maar een militaire plaats, en bewoond, niet tijdelijk maar als vaste verblijfplaats, door de Mantsjoersche Tartaren, de keurtroepen van het Chineesche leger! Misschien was Kin-Fo voornemens er eenige dagen rust te nemen. Misschien zou hij er in een hotel eene goede kamer, eene goede tafel, een goed bed gezocht hebben—’t geen zeker noch aan Craig-Fry, noch vooral aan Soun zou hebben mishaagd.Maar deze onhandige snaak, die bij deze gelegenheid een paar duim van zijn staart moest missen, had de onvoorzichtigheid om bij de douanen in plaats van den aangenomen naam, den waren naam zijns meesters te noemen. Hij vergat dat hij de eer had niet Kin-Fo, maar Ki-Nan te dienen. Welk een uitbarsting! De vergissing verplichtte den reiziger onmiddellijk te plaats te verlaten. Zijn naam had reeds het noodige effect gemaakt. De beroemde Kin-Fo was te Tong-Kouan aangekomen. Men wilde dien man zien, »wiens eenigste wensch was honderd jaar oud te worden!”De getergde reiziger slaagde er ternauwernood in zich met zijne beide bewakers en zijn knecht door de vlucht te onttrekken aan de massa nieuwsgierigen, die als uit den grond oprezen. Te voet,ditmaal te voet! beklom hij de steile oevers der Gele rivier, en hij liep door totdat zijne metgezellen en hij zelf van vermoeienis neervielen in een klein dorp, waar zijne volslagen onbekendheid hem wel eenige uren van rust waarborgde.Soun, thans geheel uit het veld geslagen, durfde zijn mond niet meer opendoen. Thans was hij, met den belachelijken rattenstaart, die hem nog slechts overbleef, het voorwerp der algemeene opmerkzaamheid en der onaangenaamste bespotting! De straatjongens wezen hem na en vervolgden hem met allerlei zoutelooze grappen.Hij verlangde dus wel naar het einde der reis. Doch waar was dat einde? Had zijn meester niet zelf aan den heer William J. Bidulph verklaard dat hij niet ophouden zou zoolang er nog een weg vóor hem lag?In het dorpje, op twintiglis2van Tong-Kouan, waar Kin-Fo zich verborgen had, was niets te krijgen; geen paarden, geen ezels, geen wagens, geen draagstoelen. Er bleef niets anders over dan terug te keeren of te voet verder te gaan. Dat was juist niet bevorderlijk om den leerling van den philosoof Wang in een gelijkmatig humeur te houden en hij bracht bij deze gelegenheid de lessen van zijn leermeester dan ook slecht in practijk. Hij beschuldigde iedereen, terwijl hij eigenlijk met zichzelf had moeten beginnen. Och, wat betreurde hij den tijd toen zijn leven zoo kalm daarheen ging! Moest hij, om het geluk te kunnen waardeeren, verdriet, ongeluk en kwelling gekend hebben, zooals Wang zeide, thans had hij aan deze laatste zaken waarlijk geen gebrek.En dan ook had hij op zijn tocht vele brave menschen ontmoet die geen duit bezaten, maar toch gelukkig waren! Hij was in de gelegenheid geweest de verschillende soorten van geluk op te merken, die verkregen worden door den met vreugde verrichten arbeid.Hier waren het landbouwers over hun arbeid gebukt; daar ambachtslieden, die al zingende hunne gereedschappen hanteerden. Het was immers juist aan het gebrek aan arbeid dat Kin-Fo het gebrek aan begeerten en bij gevolg, het gebrek aan geluk hier beneden te danken had! O! ’t Was een goede les! Hij meende het althans!!... Neen! vriend Kin-Fo, toch was het zoo niet!Met veel moeite en na herhaalde mislukte pogingen slaagden Craig en Fry er ten slotte in een voertuig te vinden, het eenige dat het dorp bezat. Het was slechts geschikt voor een enkelen persoon en er was niemand om het in beweging te brengen.Het was een kruiwagen—Pascal’s kruiwagen,—en misschien reeds vóór hem uitgevonden door de vernuftige Chineezen, die ook het buskruit, het schrift, het kompas en de vliegers uitvonden.Maar in China is het groote wiel niet voor aan den wagen, doch midden er onder geplaatst, evenals het rad bij zekere booten. De wagen is daardoor in twee deelen verdeeld, één voor den reiziger om zelf plaats in te nemen, het andere voor zijn bagage.Dit voertuig kan alleen door een mensch in beweging gebracht worden, die het voortduwt en niet voortsleept. Die dit doet staat dus achter den reiziger, evenals de voerman van een Engelsche cab, en beneemt hem het vrije uitzicht niet. Als de wind gunstig, dat wil zeggen achter het rijtuig is, maakt hij, die den wagen duwt, gaarne van deze kostelooze beweegkracht gebruik. Hij zet er een mast en een zeil op, en als het goed waait, dan behoeft hij niet te duwen, dan wordt hij integendeel zelf voortgetrokken—en somtijds sneller dan hem lief is.Het voertuig werd gekocht met al wat er bij behoorde en Kin-Fo nam er plaats in. De wind was gunstig en het zeil werd geheschen.»Komaan Soun!” riep Kin-Fo.Soun maakte zich gereed om plaats te nemen in de tweede afdeeling.»Ben je mal! Achter den wagen en duwen”, beval Kin-Fo op een toon, die geen tegenspraak toeliet.»Mijnheer.... wat.... ik!” riep Soun uit en hij voelde zijne knieën reeds knikken, als een paard dat overwerkt is.»’t Is je eigen schuld; ’t is een gerechte straf voor je onbescheidenheid en babbelzucht.”»Komaan Soun!” voegden Craig en Fry er bij.»Achter den wagen en duwen!” herhaalde Kin-Fo, met een veelbeteekenenden blik op het eindje staart dat den ongelukkige nog over bleef. »En pas op dat je niet struikelt, of anders...”Een gebaar met wijs- en middenvinger vulde den zin aan. Soun deed den draagband over zijne schouders en greep de berrie met beide handen. Craig en Fry namen hunne plaats aan weerszijden in en daar er een frissche bries woei, ging de stoet op een sukkeldrafje vooruit.Het is onmogelijk om de sprakelooze woede van Soun te beschrijven, nu hij als paard dienst moest doen, en zelfs de omstandigheid dat Craig of Fry somtijds zijne plaats innam, kon er hem niet mede verzoenen. Zeer gelukkig bleef de zuidenwind hun bijna voortdurend getrouw, ’t geen hun drie-vierde van het werk uitwon. De kruiwagen stond goed in evenwicht en de man die duwde behoefde eigenlijk alleen te sturen en te zorgen dat men niet van den weg afdwaalde.Op deze wijze trok Kin-Fo door de noordelijke provinciën van China, loopende als hij wat stijf in zijne beenen geworden was, zich latende rijden als hij behoefte gevoelde om weder te rusten.Na langs de steden Houan-Fou en Ca-Fong gegaan te zijn, kwam hij aan de steile overs van het Groote Keizers-kanaal, dat nauwelijks twintig jaar geleden, voordat de GeleRivierweder in haar oudebedding teruggekeerd was, een schoonen waterweg vormde van een paar honderd uur ver, die van Sou-Tchéou, het land der thee, tot Peking liep.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Hij kwam zoo door Tsinan en Ho-Kien in de provincie Té-Tché-li, waarin Peking ligt, de viervoudige hoofdstad van het Hemelsche Rijk.Zoo trok hij door Tien-Tsin, dat door een ringmuur en twee forten beschermd wordt, eene groote stad van vierhonderdduizend inwoners met een schoone haven die door de Peï-Ho en het Keizerskanaal gevormd wordt en waarjaarlijkseen zeventig millioen omgezet wordt door den invoer van katoen uit Manchester, wollen goederen, koper- en ijzerwerk, Duitsche lucifers, sandelhout enz. enz. en den uitvoer van jujubes, bladeren van waterlelies, Tartaarsche tabak en dergelijke artikelen. Kin-Fo dacht er echter zelfs niet aan om in dit zonderlinge Tien-Tsin de beroemde pagode der helsche straffen te gaan bezoeken; hij deed geen wandeling in de oostelijke voorstad door de vermakelijke Lantaarnstraat en die der Oude-kleeren; hij ontbeet niet in de restauratie »de Harmonie en de Vriendschap” van den muzelman Léou-Lao-Ki, wiens wijnen beroemd zijn in spijt van Mahomets verbod; hij onthield zich natuurlijk een zijner groote roode naamkaarten af te geven op het paleis van Li-Tchong-Tang, onderkoning der provincie sedert 1870, lid van den geheimen raad en den raad van ’t keizerrijk, die het recht heeft om een geel vest te dragen en den titel voert van Fei-Tzé-Chao-Pao.Neen, Kin-Fo steeds in zijn kruiwagen en Soun er achter, trokken langs de kaden waar bergen van zoutzakken lagen; zij gingen door de voorsteden, de Engelsche en Amerikaansche nederzettingen, het renperk, de velden met sorgho, rogge,Turkschkoren, met wijngaarden en groenten van allerlei aard; door de vlakten waar men talrijke hazen, patrijzen en kwartels zag, aanhoudend vervolgd door steen- en andere valken. Het viertal vervolgde den klinkerweg naar Peking, die vier en twintig uur lang en met boomen beplant is en zoo kwamen zij gezond en wel te Tong-Tchéou aan, Kin-Fo altijd nog tweehonderdduizend dollars waard, Craig en Fry zoo frisch als bij het begin der reis, Soun aamborstig, kreupel en met een staart die nauwelijks nog op dien naam aanspraak mocht maken.Het was 19 Juni. De aan Wang toegestane termijn verliep eerst over zeven dagen!Waar was Wang?1In midden-China zijn de rivieren en stroomen aangeduid door het achtervoegsel »Kiang” in noordelijk China door »Ro.”2Tienlisis ongeveer een uur gaans.

X.Waarin Craig en Fry officieel aan den nieuwen cliënt vande Eeuwworden voorgesteld.»Ja, mijnheer Bidulph, een eenvoudige beursmanoeuvre, een echte Amerikaansche coup”, zeide Kin-Fo tot den hoofdagent van de verzekeringsmaatschappij.De deftige William J. Bidulph glimlachte als een kenner.»Goed gelukt, werkelijk”, sprak hij, »iedereen is er dupe van geweest.”»Zelfs mijn correspondent!” antwoordde Kin-Fo. »Het staken der betalingen, het failliet, het geheele bericht was uit de lucht gegrepen! Acht dagen later waren de loketten geopend en betaalde men. De »affaire” was gelukt. De acties, die tachtig percent waren gedaald, werden tegen den laagsten koers door de centrale bank opgekocht en toen men den directeur kwam vragen hoeveel percent er zou worden uitgekeerd, luidde het zeer beleefde antwoord: »Honderd vijf en zestig percent!” Dat alles werd mij gemeld in dezen brief, dien ik heden morgen ontving; op het oogenblik dat ik, in de meening verkeerende dat ik geheel geruïneerd was....”»De hand aan u zelf wildet slaan?” riep William J. Bidulph uit.»Neen”, antwoordde Kin-Fo, »op het oogenblik dat ik hoogst waarschijnlijk op het punt sta vermoord te worden.”Soun was geheel verbazing. bladz. 71.Soun was geheel verbazing. bladz. 71.»Vermoord!”»Met mijn toestemming, op schrift gebracht, een moord vooraf toegestaan, bezworen, en die u zou te staan gekomen zijn op....”»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordde William J. Bidulph, »wijl alle kansen van sterven verzekerd waren. Wij zouden u diep betreurd hebben, mijn waarde heer....”»Wegens het bedrag van de verzekerde som?....”»En de renten!”William J. Bidulph nam de hand van zijn cliënt en schudde die hartelijk op Amerikaansche wijze.»Maar ik begrijp niet....” voegde hij er bij.»U zult het begrijpen”, antwoordde Kin-Fo.En hij deed hem mededeeling van de overeenkomst door hem met iemand getroffen, in wien hij alle vertrouwen stelde. Hij herhaalde zelfs de termen waarin de brief vervat was welken die man in den zak had, een brief die hem voor vervolging vrijwaarde en hem straffeloosheid waarborgde. Maar, en dat was het meest bedenkelijke van het geval, de belofte zou gehouden worden, het woord zou worden gestand gedaan, daaraan behoefde niet getwijfeld te worden.»Is die persoon een vriend van u?” vroeg de hoofdagent.»Een vriend,” antwoordde Kin-Fo.»En het is dus uit vriendschap?...”»Uit vriendschap en wie weet? misschien ook uit berekening. Ik heb hem vijftig duizend dollars op mijn hoofd verzekerd.”»Vijftig duizend dollars!” riep William J. Bidulph. »Dan is het mijnheer Wang!”»Hij is het.”»Een philosoof! Die zal er nimmer in toestemmen...”Kin-Fo stond op het punt te zeggen:»Die philosoof is een oude Taï-ping. Hij heeft gedurende de helft van zijn leven meer moorden begaan dan noodig zijn om de Eeuw te ruïneeren, als al degenen die hij gedood heeft bij de maatschappij verzekerd waren geweest! Sedert achttien jaren heeft hij zijne woeste neiging bedwongen; maar nu zich de gelegenheid voordoet, nu hij mij geruïneerd, ter dood bereid acht, nu hij daarenboven weet dat mijn dood hem een klein fortuin zal verschaffen, nu zal hij niet aarzelen....”Maar Kin-Fo zeide niets van dit alles. Hij zou Wang gecompromitteerd hebben en William J. Bidulph zou waarschijnlijk niet geaarzeld hebben om den ouden Taï-ping aan den gouverneur der provincie te verraden. Dan zou Kin-Fo zonder twijfel gered zijn, maar de philosoof ware verloren geweest.»Het komt mij voor”, zeide daarop de agent der verzekeringsmaatschappij, »dat de zaak op zeer eenvoudige wijze op te lossen is.”»Op welke wijze?”»Men dient Wang te doen weten, dat de toestand veranderd is en van hem den brief terug eischen.”»Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan” antwoordde Kin-Fo. »Wang is sedert gisteren verdwenen en geen mensch weet waar hij gebleven is.”»Hm!” was alles wat de hoofdagent liet hooren, een bewijs dat hij door deze mededeeling geheel overbluft was.Hij staarde daarop zijn cliënt aandachtig aan.»En, mijn waarde heer, u hebt op het oogenblik in het minst geen lust om te sterven?” vroeg hij.»Neen zeker niet”, antwoordde Kin-Fo. »Door de manoeuvre van de centrale Californischen bank is mijn fortuin bijkans verdubbeld, en ik ga trouwen! Maar ik zal het niet doen voor ik Wang heb teruggevonden of voor de bepaalde termijn is verstreken.”»En wanneer verstrijkt die?”»Op 25 Juni aanstaande.De Eeuwloopt gedurende dit tijdstip gevaar een groot verlies te lijden. Het ligt dus op haar weg om daartegen maatregelen te nemen.”»En den philosoof op te sporen”, antwoordde William J. Bidulph.De agent liep eenige oogenblikken met de handen op den rug door het vertrek, vervolgens zeide hij:»Wij zullen dien tot alles bereid zijnde vriend vinden; al zat hij ook in het binnenste der aarde. Maar tot dat het zoover is gekomen zullen wij u, mijnheer, beschermen tegen elke poging tot moord, evenals wij u reeds beschermd hebben tegen zelfmoord.”»Wat bedoelt u daarmede?” vroeg Kin-Fo.»Dat twee mijner agenten, sedert 30 April jl., den dag, waarop de polis door u onderteekend werd, al uw schreden hebben gevolgd, al uw daden nauwkeurig bespied!”»Ik heb niets van die bespieding van mijn persoon gemerkt,” zeide Kin-Fo.»Het zijn menschen, die hun vak verstaan, allerfatsoenlijkste lieden!” antwoordde de hoofdagent. »Vergun mij ze u voor te stellen, nu zij niet meer verplicht zijn in ’t geheim te uwen opzichte te handelen.”»’t Zal mij een genoegen zijn,” antwoordde Kin-Fo.»Craig-Fry moeten hier zijn, omdat u hier zijt!” En William J. Bidulph riep:»Craig-Fry?”Craig en Fry stonden werkelijk achter de deur van het particuliere kabinetje. Zij waren den cliënt gevolgd tot aan de deur van het bureau en wachtten daar zijn vertrek af.»Craig-Fry,” aldus liet zich thans de hoofdagent hooren, »je hebt gedurende de twee maanden, dat voor de polis betaald is, onzen kostbaren cliënt niet meer tegen zich zelf te behoeden, maar tegen een van zijn eigen vrienden, den philosoof Wang, die zich verbonden heeft hem te vermoorden!”En de twee onafscheidelijken werden op de hoogte der zaak gebracht. Zij begrepen ze en namen de opdracht aan. De rijke Kin-Fo behoorde hun toe. Hij kon geen trouwer dienaren hebben.Wat moest er nu gedaan worden?Men kan op tweeërlei wijze te werk gaan, meende de hoofdagent, òf Kin-Fo zoo zorgvuldig in zijn huis te Shang-Haï bewaken, dat Wang het niet kan binnentreden zonder door Fry-Craig bespeurd te worden, òf wel alle pogingen in het werk stellen om gezegden Wang te vinden en hem den brief te ontnemen.»Het eerste geeft niets, antwoordde Kin-Fo. »Wang zou mij zeer gemakkelijk kunnen vinden, zonder bespeurd te worden, wijl mijn huis ook het zijne is. Men moet hem, het koste wat het wil opsporen.”»U hebt gelijk, mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph. »Het zekerste is om gezegden Wang terug te vinden en wijzullenhem vinden!”»Dood of...” zei Craig.»Levend!” antwoordde Fry.»Neen! levend!” riep Kin-Fo uit...»Ik wil niet dat Wang een oogenblik door mijn schuld gevaar loopt!”»Craig en Fry, voegde William J. Bidulph er bij, »je staat gedurende zevenenzeventig dagen voor onzen cliënt in. Tot 30 Juni a. s. vertegenwoordigt mijnheer voor ons een waarde van tweemaal honderdduizend dollars.”Daarop namen de cliënt en de hoofdagent vande Eeuwafscheid van elkander. Tien minuten later was Kin-Fo, gevolgd door de beide lijfwachten, die hem vooreerst niet meer zouden verlaten, in zijn yamenteruggekeerd.Toen Soun zag dat Craig en Fry officieel in het huis toegelaten werden, maakte zich een gevoel van spijt van hem meester. Geen vragen meer, geen antwoorden en vooral geen taëls meer! Daarbij kwam dat zijn meester zijne oude levenswijze hervatte en zijn onhandigen en luien knecht weder hard begon te behandelen.Arme Soun! Wat zoudt gij gezegd hebben als gij geweten hadt welk lot u boven het hoofd hing!Het eerste dat Kin-Fo deed was naar Peking, avenue de Cha-Coua te »phonografeeren” welken keer zijn lot genomen had. De jonge vrouw hoorde op nieuw hoe de stem van hem, dien zij voor altijd meende verloren te hebben, haar de teederste namen gaf. Hij zou zijne lieve jonge zuster terug zien. Eer de zevende maan ten einde was gebracht zou hij bij haar zijn, om haar niet weder te verlaten. Maar nadat hij geweigerd had haar ongeluk te zoeken, mocht hij haar niet op nieuw aan het gevaar blootstellen om haar weder weduwe te maken.Lé-ou begreep niet best wat deze laatste zin beteekende, zij begreepslechts één zaak, en wel dat haar verloofde tot haar terugkeerde en dat hij, vóór er twee maanden zouden verloopen, bij haar zou zijn.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.En op dien dag was er geen gelukkiger vrouw in het geheele Hemelsche Rijk dan de jeugdige weduwe.Er was, in werkelijkheid, eene geheele omkeering tot stand gebracht in de gedachten van Kin-Fo, thans, dank zij de voordeelige operatie van de centrale Californische bank, viermaal millionnair. Hij wenschte te leven en goed te leven. Twintig dagen van spanning hadden hem geheel veranderd. Noch de mandarijn Pao-Shen, noch de koopman Yin-Pang, noch Tim, de bon-vivant, noch Houal, de letterkundige zouden in hem het onverschillige wezen herkend hebben, van ’t welk zij op een der bloemschepen in de Paarlenrivier afscheid hadden genomen. Wang zou zijne eigen oogen niet geloofd hebben, als hij het gezien had. Maar hij was verdwenen zonder eenig spoor na te laten. Hij keerde niet in het huis te Shang-Haï terug. Dit was een bron van groote zorg voor Kin-Fo en van angst voor de beide lijfwachten.Acht dagen later, den 24nMei, was er nog geen bericht van den philosoof en bijgevolg geen mogelijkheid om op zijn spoor te komen. Te vergeefs hadden Kin-Fo, Craig en Fry de vreemde concessies, de bazars, de verdachte kwartieren, de omstreken van Shang-Haï doorzocht. Te vergeefs waren de meest bekwame politiedienaars aan ’t werk geweest. De philosoof was niet te vinden. Ondertusschen verdubbelden Craig en Fry, die hoe langer hoe meer onrust gevoelden, hunne voorzorgen. Zij verlieten hun cliënt nacht noch dag, aten aan zijn tafel, sliepen in zijn kamer, wilden hem overhalen om een ijzeren maliënkolder te dragen ten einde beschermd te zijn voor een dolkstoot en alleen versche eieren te eten om niet vergiftigd te worden.Kin-Fo het moet gezegd worden, liet hen praten. Hij kon zich even goed gedurende twee maanden in de brandkast vande Eeuwlaten opsluiten, onder voorgeven, dat hij tweemaal honderdduizend dollars vertegenwoordigde!Toen stelde William J. Bidulph, practisch als altijd, zijn cliënt voor de gestorte premie te restitueeren en de polis te verscheuren.»’t Spijt mij zeer,” antwoordde Kin-Fo bedaard, »maar de zaak heeft zijn beslag gekregen en u moet er de gevolgen van dragen.”»Het zij zoo,” antwoordde de hoofdagent, zich in het onvermijdelijke schikkende. »Het zij zoo. U hebt gelijk! U kunt door niemand beter beschermd worden dan door ons!”»Noch goedkooper!” antwoordde Kin-Fo.

Waarin Craig en Fry officieel aan den nieuwen cliënt vande Eeuwworden voorgesteld.

Waarin Craig en Fry officieel aan den nieuwen cliënt vande Eeuwworden voorgesteld.

»Ja, mijnheer Bidulph, een eenvoudige beursmanoeuvre, een echte Amerikaansche coup”, zeide Kin-Fo tot den hoofdagent van de verzekeringsmaatschappij.

De deftige William J. Bidulph glimlachte als een kenner.

»Goed gelukt, werkelijk”, sprak hij, »iedereen is er dupe van geweest.”

»Zelfs mijn correspondent!” antwoordde Kin-Fo. »Het staken der betalingen, het failliet, het geheele bericht was uit de lucht gegrepen! Acht dagen later waren de loketten geopend en betaalde men. De »affaire” was gelukt. De acties, die tachtig percent waren gedaald, werden tegen den laagsten koers door de centrale bank opgekocht en toen men den directeur kwam vragen hoeveel percent er zou worden uitgekeerd, luidde het zeer beleefde antwoord: »Honderd vijf en zestig percent!” Dat alles werd mij gemeld in dezen brief, dien ik heden morgen ontving; op het oogenblik dat ik, in de meening verkeerende dat ik geheel geruïneerd was....”

»De hand aan u zelf wildet slaan?” riep William J. Bidulph uit.

»Neen”, antwoordde Kin-Fo, »op het oogenblik dat ik hoogst waarschijnlijk op het punt sta vermoord te worden.”

Soun was geheel verbazing. bladz. 71.Soun was geheel verbazing. bladz. 71.

Soun was geheel verbazing. bladz. 71.

»Vermoord!”

»Met mijn toestemming, op schrift gebracht, een moord vooraf toegestaan, bezworen, en die u zou te staan gekomen zijn op....”

»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordde William J. Bidulph, »wijl alle kansen van sterven verzekerd waren. Wij zouden u diep betreurd hebben, mijn waarde heer....”

»Wegens het bedrag van de verzekerde som?....”

»En de renten!”

William J. Bidulph nam de hand van zijn cliënt en schudde die hartelijk op Amerikaansche wijze.

»Maar ik begrijp niet....” voegde hij er bij.

»U zult het begrijpen”, antwoordde Kin-Fo.

En hij deed hem mededeeling van de overeenkomst door hem met iemand getroffen, in wien hij alle vertrouwen stelde. Hij herhaalde zelfs de termen waarin de brief vervat was welken die man in den zak had, een brief die hem voor vervolging vrijwaarde en hem straffeloosheid waarborgde. Maar, en dat was het meest bedenkelijke van het geval, de belofte zou gehouden worden, het woord zou worden gestand gedaan, daaraan behoefde niet getwijfeld te worden.

»Is die persoon een vriend van u?” vroeg de hoofdagent.

»Een vriend,” antwoordde Kin-Fo.

»En het is dus uit vriendschap?...”

»Uit vriendschap en wie weet? misschien ook uit berekening. Ik heb hem vijftig duizend dollars op mijn hoofd verzekerd.”

»Vijftig duizend dollars!” riep William J. Bidulph. »Dan is het mijnheer Wang!”

»Hij is het.”

»Een philosoof! Die zal er nimmer in toestemmen...”

Kin-Fo stond op het punt te zeggen:

»Die philosoof is een oude Taï-ping. Hij heeft gedurende de helft van zijn leven meer moorden begaan dan noodig zijn om de Eeuw te ruïneeren, als al degenen die hij gedood heeft bij de maatschappij verzekerd waren geweest! Sedert achttien jaren heeft hij zijne woeste neiging bedwongen; maar nu zich de gelegenheid voordoet, nu hij mij geruïneerd, ter dood bereid acht, nu hij daarenboven weet dat mijn dood hem een klein fortuin zal verschaffen, nu zal hij niet aarzelen....”

Maar Kin-Fo zeide niets van dit alles. Hij zou Wang gecompromitteerd hebben en William J. Bidulph zou waarschijnlijk niet geaarzeld hebben om den ouden Taï-ping aan den gouverneur der provincie te verraden. Dan zou Kin-Fo zonder twijfel gered zijn, maar de philosoof ware verloren geweest.

»Het komt mij voor”, zeide daarop de agent der verzekeringsmaatschappij, »dat de zaak op zeer eenvoudige wijze op te lossen is.”

»Op welke wijze?”

»Men dient Wang te doen weten, dat de toestand veranderd is en van hem den brief terug eischen.”

»Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan” antwoordde Kin-Fo. »Wang is sedert gisteren verdwenen en geen mensch weet waar hij gebleven is.”

»Hm!” was alles wat de hoofdagent liet hooren, een bewijs dat hij door deze mededeeling geheel overbluft was.

Hij staarde daarop zijn cliënt aandachtig aan.

»En, mijn waarde heer, u hebt op het oogenblik in het minst geen lust om te sterven?” vroeg hij.

»Neen zeker niet”, antwoordde Kin-Fo. »Door de manoeuvre van de centrale Californischen bank is mijn fortuin bijkans verdubbeld, en ik ga trouwen! Maar ik zal het niet doen voor ik Wang heb teruggevonden of voor de bepaalde termijn is verstreken.”

»En wanneer verstrijkt die?”

»Op 25 Juni aanstaande.De Eeuwloopt gedurende dit tijdstip gevaar een groot verlies te lijden. Het ligt dus op haar weg om daartegen maatregelen te nemen.”

»En den philosoof op te sporen”, antwoordde William J. Bidulph.

De agent liep eenige oogenblikken met de handen op den rug door het vertrek, vervolgens zeide hij:

»Wij zullen dien tot alles bereid zijnde vriend vinden; al zat hij ook in het binnenste der aarde. Maar tot dat het zoover is gekomen zullen wij u, mijnheer, beschermen tegen elke poging tot moord, evenals wij u reeds beschermd hebben tegen zelfmoord.”

»Wat bedoelt u daarmede?” vroeg Kin-Fo.

»Dat twee mijner agenten, sedert 30 April jl., den dag, waarop de polis door u onderteekend werd, al uw schreden hebben gevolgd, al uw daden nauwkeurig bespied!”

»Ik heb niets van die bespieding van mijn persoon gemerkt,” zeide Kin-Fo.

»Het zijn menschen, die hun vak verstaan, allerfatsoenlijkste lieden!” antwoordde de hoofdagent. »Vergun mij ze u voor te stellen, nu zij niet meer verplicht zijn in ’t geheim te uwen opzichte te handelen.”

»’t Zal mij een genoegen zijn,” antwoordde Kin-Fo.

»Craig-Fry moeten hier zijn, omdat u hier zijt!” En William J. Bidulph riep:

»Craig-Fry?”

Craig en Fry stonden werkelijk achter de deur van het particuliere kabinetje. Zij waren den cliënt gevolgd tot aan de deur van het bureau en wachtten daar zijn vertrek af.

»Craig-Fry,” aldus liet zich thans de hoofdagent hooren, »je hebt gedurende de twee maanden, dat voor de polis betaald is, onzen kostbaren cliënt niet meer tegen zich zelf te behoeden, maar tegen een van zijn eigen vrienden, den philosoof Wang, die zich verbonden heeft hem te vermoorden!”

En de twee onafscheidelijken werden op de hoogte der zaak gebracht. Zij begrepen ze en namen de opdracht aan. De rijke Kin-Fo behoorde hun toe. Hij kon geen trouwer dienaren hebben.

Wat moest er nu gedaan worden?

Men kan op tweeërlei wijze te werk gaan, meende de hoofdagent, òf Kin-Fo zoo zorgvuldig in zijn huis te Shang-Haï bewaken, dat Wang het niet kan binnentreden zonder door Fry-Craig bespeurd te worden, òf wel alle pogingen in het werk stellen om gezegden Wang te vinden en hem den brief te ontnemen.

»Het eerste geeft niets, antwoordde Kin-Fo. »Wang zou mij zeer gemakkelijk kunnen vinden, zonder bespeurd te worden, wijl mijn huis ook het zijne is. Men moet hem, het koste wat het wil opsporen.”

»U hebt gelijk, mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph. »Het zekerste is om gezegden Wang terug te vinden en wijzullenhem vinden!”

»Dood of...” zei Craig.

»Levend!” antwoordde Fry.

»Neen! levend!” riep Kin-Fo uit...»Ik wil niet dat Wang een oogenblik door mijn schuld gevaar loopt!”

»Craig en Fry, voegde William J. Bidulph er bij, »je staat gedurende zevenenzeventig dagen voor onzen cliënt in. Tot 30 Juni a. s. vertegenwoordigt mijnheer voor ons een waarde van tweemaal honderdduizend dollars.”

Daarop namen de cliënt en de hoofdagent vande Eeuwafscheid van elkander. Tien minuten later was Kin-Fo, gevolgd door de beide lijfwachten, die hem vooreerst niet meer zouden verlaten, in zijn yamenteruggekeerd.

Toen Soun zag dat Craig en Fry officieel in het huis toegelaten werden, maakte zich een gevoel van spijt van hem meester. Geen vragen meer, geen antwoorden en vooral geen taëls meer! Daarbij kwam dat zijn meester zijne oude levenswijze hervatte en zijn onhandigen en luien knecht weder hard begon te behandelen.

Arme Soun! Wat zoudt gij gezegd hebben als gij geweten hadt welk lot u boven het hoofd hing!

Het eerste dat Kin-Fo deed was naar Peking, avenue de Cha-Coua te »phonografeeren” welken keer zijn lot genomen had. De jonge vrouw hoorde op nieuw hoe de stem van hem, dien zij voor altijd meende verloren te hebben, haar de teederste namen gaf. Hij zou zijne lieve jonge zuster terug zien. Eer de zevende maan ten einde was gebracht zou hij bij haar zijn, om haar niet weder te verlaten. Maar nadat hij geweigerd had haar ongeluk te zoeken, mocht hij haar niet op nieuw aan het gevaar blootstellen om haar weder weduwe te maken.

Lé-ou begreep niet best wat deze laatste zin beteekende, zij begreepslechts één zaak, en wel dat haar verloofde tot haar terugkeerde en dat hij, vóór er twee maanden zouden verloopen, bij haar zou zijn.

Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.

Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk. Bladz. 80.

En op dien dag was er geen gelukkiger vrouw in het geheele Hemelsche Rijk dan de jeugdige weduwe.

Er was, in werkelijkheid, eene geheele omkeering tot stand gebracht in de gedachten van Kin-Fo, thans, dank zij de voordeelige operatie van de centrale Californische bank, viermaal millionnair. Hij wenschte te leven en goed te leven. Twintig dagen van spanning hadden hem geheel veranderd. Noch de mandarijn Pao-Shen, noch de koopman Yin-Pang, noch Tim, de bon-vivant, noch Houal, de letterkundige zouden in hem het onverschillige wezen herkend hebben, van ’t welk zij op een der bloemschepen in de Paarlenrivier afscheid hadden genomen. Wang zou zijne eigen oogen niet geloofd hebben, als hij het gezien had. Maar hij was verdwenen zonder eenig spoor na te laten. Hij keerde niet in het huis te Shang-Haï terug. Dit was een bron van groote zorg voor Kin-Fo en van angst voor de beide lijfwachten.

Acht dagen later, den 24nMei, was er nog geen bericht van den philosoof en bijgevolg geen mogelijkheid om op zijn spoor te komen. Te vergeefs hadden Kin-Fo, Craig en Fry de vreemde concessies, de bazars, de verdachte kwartieren, de omstreken van Shang-Haï doorzocht. Te vergeefs waren de meest bekwame politiedienaars aan ’t werk geweest. De philosoof was niet te vinden. Ondertusschen verdubbelden Craig en Fry, die hoe langer hoe meer onrust gevoelden, hunne voorzorgen. Zij verlieten hun cliënt nacht noch dag, aten aan zijn tafel, sliepen in zijn kamer, wilden hem overhalen om een ijzeren maliënkolder te dragen ten einde beschermd te zijn voor een dolkstoot en alleen versche eieren te eten om niet vergiftigd te worden.

Kin-Fo het moet gezegd worden, liet hen praten. Hij kon zich even goed gedurende twee maanden in de brandkast vande Eeuwlaten opsluiten, onder voorgeven, dat hij tweemaal honderdduizend dollars vertegenwoordigde!

Toen stelde William J. Bidulph, practisch als altijd, zijn cliënt voor de gestorte premie te restitueeren en de polis te verscheuren.

»’t Spijt mij zeer,” antwoordde Kin-Fo bedaard, »maar de zaak heeft zijn beslag gekregen en u moet er de gevolgen van dragen.”

»Het zij zoo,” antwoordde de hoofdagent, zich in het onvermijdelijke schikkende. »Het zij zoo. U hebt gelijk! U kunt door niemand beter beschermd worden dan door ons!”

»Noch goedkooper!” antwoordde Kin-Fo.

XI.Waarin Kin-Fo de beroemdste man van het Hemelsche Rijk wordt.Men kon Wang niet op het spoor komen. Kin-Fo liep gevaar razend te worden door de werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, want hij kon zelfs geen pogingen doen om den philosoof te vinden, daar hij verdwenen was zonder eenig spoor achter te laten.Deze loop van zaken stond den hoofdagent vande Eeuwniet bijzonder aan. Eerst had hij gedacht dat het hier geen ernstig geval gold, dat Wang zijne belofte niet zou houden, omdat zulke zonderlingheden zelfs in het excentrieke Amerika niet zouden voorkomen,—maar hij kwam allengs tot de overtuiging, dat in het vreemde land, ’t welk men het Hemelsche Rijk noemde, niets onmogelijk was. Ten slotte werd hij het eens met Kin-Fo, dat de philosoof, als men hem niet kon opsporen, zijn gegeven woord gestand zou doen. Zijn verdwijnen wekte het vermoeden, dat hij zijn voornemen dan zou volvoeren als zijn leerling er het minst op bedacht was en dat hij dan als een bliksemstraal met snelle en zekere hand den doodelijken stoot zou toebrengen. En dan zou hij, na den brief op het lichaam van zijn slachtoffer gelegd te hebben, dood bedaard naar de bureaux vande Eeuwwandelen om zijn deel van het verzekerde kapitaal op te eischen.Men moest Wang voorkomen; maar hem direct voorkomen, ging niet aan.William J.Bidulphbesloot daarop op indirecte wijze en wel door de pers op Wang te werken. Binnen enkele dagen werden aan alle Chineesche bladen missiven gericht en aan de hoofdorganen in de beide werelddeelen telegrammen gezonden.DeTching-Pao, het officieele blad van Peking, de Chineesche bladen te Shang-Haï en teHong-Kong, de meest verspreide bladen van Europa en Amerika, behelsden herhaaldelijk de volgende advertentie:»De heer Wang van Shang-Haï wordt verzocht om de overeenkomst, door hem 2 Mei jl. aangegaan met den heer Kin-Fo, als niet geschied te beschouwen, daar gezegde heer Kin-Fo slechts één wensch koestert, nl. honderd jaar oud te worden.”Deze zonderlinge annonce werd gevolgd door een ander die er wat practischer uitzag:»Tweeduizend dollars of dertienhonderd taëls zullen uitgekeerd worden aan hem die aan William J. Bidulph, hoofdagent vandeEeuwte Shang-Haï, weet mee te deelen waar zich de heer Wang, in genoemde plaats woonachtig geweest, thans bevindt.”Het was niet aannemelijk te achten, dat Wang in de vijf en vijftig dagen die hem waren gegeven om zijne belofte te houden, aan het reizen was getrokken. Het was veel waarschijnlijker, dat hij zich in de omstreken van Shang-Haï ophield om van elke gelegenheid gebruik te maken; William J. Bidulph achtte het echter zaak om op alles gevat te zijn.Verscheidene dagen gingen voorbij en er kwam geen verandering in den toestand. Eindelijk begonnen de aanplakbiljetten, in echt Amerikaanschen stijl de openbare aandacht te trekken en de algemeene vroolijkheid op te wekken. Men zag er met groote letters en sprekende kleurenWang!Wang!!Wang!!! op staan en niet minder duidelijk de woordenKin-Fo!Kin-Fo!!Kin-Fo!!!Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk.»Waar is Wang?”»Wie weet er waar Wang is?”»Waar blijft Wang?”»Wat doet Wang?”»Wang! Wang! Wang!” riepen de kleine Chineesjes in koor langs de straten, en dezelfde vragen waren weldra in ieders mond.En Kin-Fo, die waardige zoon van het Hemelsche Rijk, »die slechts één wensch koesterde, nl. honderd jaar oud te worden,” die dus in lengte van levensduur wilde wedijveren met den beroemden olifant, wiens twintigste lustrum juist in het Stallenpaleis te Peking gevierd was, Kin-Fo werd weldra de held van den dag.»Welnu, hoe is het; wordt mijnheer Kin-Fo al ouder?”»Hoe vaart hij?”»Is zijn eetlust goed?”»Hoe staan zijn vooruitzichten op het gele kleed?”1»Dergelijke spotachtige vragen hoorde men van burgerlijke en militaire mandarijnen als zij elkander ontmoetten, van kooplieden op de beurs of in hun kantoor, van arbeidslieden op de straat en van de bootslieden in hunne drijvende steden.’t Zijn vroolijke en satirieke lui, die Chineezen, en men moet erkennen dat hier wel reden was om eens te lachen. Weldra had ieder er dan ook een eigen geestigheid op bedacht en op de aanplakborden en de particuliere muren wemelde het spoedig van allerlei karikaturen.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Kin-Fo leed veel onder al het onaangename van deze zonderlinge vermaardheid. Men maakte zelfs een lied op hem op de wijs van het »Man-tchiang-houng”, de wind die door de wilgen blaast. Erverscheen een berijmde klacht, waarin hij sprekende opgevoerd werd: deVijf nachtwaken van den Honderdjarige! Welk een verleidelijke titel en welk een debiet had het, daar het slechts drie sapeken kostte!Of al die ophef Kin-Fo al verdroot, de heer William J. Bidulph verheugde zich over de ruchtbaarheid die de zaak kreeg; maar Wang kwam in weerwil daarvan niet te voorschijn.De zaken kwamen eindelijk zoo ver, dat de positie van Kin-Fo onhoudbaar werd. Als hij zich buiten de deur vertoonde, vergezelde hem een stoet van beiderlei geslacht en van allerlei leeftijd op de straten, langs de kaden, zelfs in de Engelsche, Fransche en Amerikaansche nederzettingen, en dwars door de velden. Kwam hij thuis, dan moest hij door een hoop straatjongens heen worstelen, voordat hij zijn yamen kon binnentreden.Elken ochtend dwong men hem om op het balkon van zijn kamer te verschijnen, opdat elkeen zien zou dat hij nog geen definitief bezit genomen had van zijn doodkist in de kiosk van het »Leven.” De dagbladen bevatten dagelijks een spot-bulletin betreffende zijn toestand, met allerlei ironische toespelingen, als behoorde hij onder de leden der regeerende dynastie der Tsings. Hij werd ten slotte meer dan belachelijk.Op zekeren dag, 21 Mei, kwam dan ook de veelgeplaagde Kin-Fo zijn vriend William J. Bidulph opzoeken, om hem te vertellen dat hij terstond op reis ging. Hij had eindelijk genoeg van Shang-Haï en de Shang-Haïers!»Misschien loopt u op reis nog meer gevaar!” merkte de agent zeer terecht op.»’t Kan me niet schelen!” antwoordde Kin-Fo. »Neem u maar voorzorgen.”»En waar gaat u heen?”»Den weg die voor mij ligt.”»En waar houdt u op?”»Nergens.”»Wanneer komt u terug?”»Nooit!”»En als ik wat van Wang hoor?”»Loop naar den duivel met Wang! Uil die ik was, dat ik hem ook dien dwazen brief gaf!”Eigenlijk brandde Kin-Fo van begeerte om den wijsgeer terug te vinden. Dat zijn leven in de macht van den ex-Taï-ping was, begon hem bitter te verdrieten. Het bezwaarde hem letterlijk. Een maand langer in die positie zou hij nooit uithouden! Het lam was geheel van karakter veranderd!»Welnu, ga op reis,” sprak William J. Bidulph, toen hij zag dat er niets aan te doen was. »Craig en Fry zullen u overal volgen, waar u ook heengaat.”»’t Ismijwel,” antwoordde Kin-Fo, »maar ik waarschuw u vooraf dat ik ze zal laten draven.»Zij zullen draven, mijn waarde heer, zij zullen draven; het zijn geen lui die zuinig op hun beenen zijn!”Kin-Fo ging daarop huiswaarts en maakte zijne toebereidselen, zonder een oogenblik tijd te verliezen.Soun moest zijn meester vergezellen—tot zijn grooten spijt, want hij hield niet van veranderingen. Maar hij zweeg, want de opmerking zou hem ongetwijfeld weder een stuk van zijn staart gekost hebben.Wat Craig en Fry betreft, als echte Amerikanen zagen zij niet tegen verplaatsing op, en waren zij steeds bereid om op het eerste woord naar het andere einde der wereld te gaan. De eenige vraag die zij zich veroorloofden was:»Waar gaat mijnheer naar toe?”»Eerst naar Nan-King en vervolgens naar den duivel!”Om beider lippen vertoonde zich tegelijkertijd een glimlach. Ze waren verrukt! Naar den duivel! Niets viel beter in hun smaak! Slechts enkele oogenblikken om afscheid van den heer William J. Bidulph te nemen en nu kwamen zij terug in Chineesche kleederdracht om op hunne reis door het Hemelsche Rijk minder de aandacht der bevolking te trekken.Een uur later waren Craig en Fry met den reiszak omhangen en revolvers gewapend weder in de yamen terug en bij het vallen van den avond verlieten Kin-Fo en zijne gezellen zeer geheimzinnig de haven van de Amerikaansche nederzetting met de stoomboot die van Shang-Haï op Nan-King vaart.Deze reis is slechts een uitstapje. In minder dan twaalf uur kan een goede boot, die bij de afvaart van de eb profiteert, langs de BlauweRivierde oude hoofdstad van zuidelijk China bereiken.Gedurende dien overtocht droegen Craig en Fry voor hun kostbaren Kin-Fo de teederste zorgen, na vooraf al de overige passagiers nauwkeurig opgenomen te hebben. Zij kenden den wijsgeer van aanzien—wie van al de bewoners der buitenlandsche nederzettingen kende zijne beminnelijke verschijning niet?—en zij hadden zich overtuigd, dat hij hen niet aan boord gevolgd was. Nadat deze voorzorg genomen was, hadden zij gelegenheid om al hunne attenties aan den verzekerde vande Eeuwte wijden; zij onderzochten met hunne handen de stevigheid der verschansing waartegen hij leunde, der treden van de trap waarop hij den voet zette, zij lokten hem ver van den stoomketel welks constructie hun verdacht voorkwam, verzochten hem zich niet bloot te stellen aan de koude nachtlucht, keken of de luikjes van zijn hut wel vertrouwd en waterdicht waren, berispten Soun, dien luien knecht, die er nooit was als zijn meester hem noodig had, vervingen hem somtijds als Kin-Fothee en koekjes verlangde en legden zich ten slotte in de tweede nachtwake geheel gekleed voor de deur van zijn hut te rusten, met veiligheidsgordels aan hunne zijde en gereed om hem ter hulp te snellen, als door aanvaring of eenig ander ongeluk de stoomboot gevaar mocht loopen in de diepte der rivier te verdwijnen. Maar er gebeurde niets wat Craig en Fry gelegenheid gaf om hunne getrouwheid en gehechtheid aan den persoon van Kin-Fo door daden te bewijzen. De stoomboot zakte snel den Wou-Sang af, liep uit in den Yang-tse-Kiang of Blauwe Rivier, voer langs het Tsong-Ming eiland, liet de vuurtorens van Ourong en Langchan achter zich, kwam met het getij door de provincie Kiang-Sou en zette 22 Mei hare passagiers behouden en wel op de kade van de oude Keizersstad af.Dank zij de zorg der beide gedienstige geesten, was de staart van Soun gedurende dit gedeelte van de reis geen streep korter geworden. De luiaard had dus geen reden tot klagen.’t Was niet zonder reden, dat Kin-Fo na zijn vertrek uit Shang-Haï eerst naar Nan-King gegaan was. Hij meende eenige kans te hebben om den philosoof daar aan te treffen.Wang had zich door zijne herinneringen aangetrokken kunnen gevoelen door deze ongelukkige stad, het voornaamste tooneel van den opstand der Tchang-Mao’s. Was zij indertijd niet in het bezit genomen en verdedigd door dien eenvoudigen schoolmeester, later den geduchten Rong Siéou-Tsien, die keizer der Taï-pings werd en hetMantschourijschegezag zoo lang in toom hield? Was in deze stad het nieuwe tijdperk van den Grooten Vrede2niet door hem afgekondigd? Had hij daar in 1864 geen vergif ingenomen, om te voorkomen dat hij levend in handen zijner vijanden viel? Uit het oude koningspaleis daar ter stede ontsnapte zijn jonge zoon, wiens hoofd weldra daarna door de Imperialisten werd afgehouwen! Werden Rong Siéou-Tsien’s beenderen niet nog uit de puinhoopen der verbrande stad opgedolven om tot een prooi der onreine roofdieren te strekken? Waren, om alles in eens te zeggen, niet binnen drie dagen honderdduizend van Wangs oude gezellen en vrienden in deze provincie om het leven gebracht?....Het was dus wel mogelijk dat de wijsgeer, geleid door een soort van heimwee, dat hem beving na de verandering in zijne gewone levenswijze, naar deze plaatsen getrokken was en zich hier aan zijne persoonlijke herinnering had overgegeven! Hij zou van hier toch weder binnen enkele uren te Shang-Haï kunnen zijn, om den stoot toe te brengen....Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Daarom was Kin-Fo eerst naar Nan-King gegaan en koos hijdeze stad als eerste pleisterplaats op zijne reis. Als hij er Wang aantrof zou men terstond tot eene verklaring komen en de belachelijke zaak zou daarmede uit zijn. Als Wang er niet te vinden was, zouKin-Fo zijne omzwervingen door het Hemelsche Rijk voortzetten tot den dag waarop de overeenkomst afgeloopen was en hij niets meer van zijn ouden leermeester en vriend zou te vreezen hebben.Kin-Fo, door Craig en Fry vergezeld en door Soun gevolgd, begaf zich nu naar een hotel, in een der slechts half bevolkte kwartieren gelegen, waaromheen zich drievierde gedeelte der oude hoofdstad als een woestijn uitstrekt.»Ik reis onder den naam van Ki-Nan”, zeide Kin-Fo tegen zijne metgezellen, »en ik verzoek u dat mijn vorige naam, onder geen voorwendsel hoegenaamd, nooit meer uitgesproken worde.”»Ki...” zeide Craig.»Nan” vulde Fry aan.»Ki-Nan” herhaalde Soun.Men begrijpt dat Kin-Fo, nu hij zijne Shang-Haïsche vermaardheid ontvluchtte, geen lust had om die op zijn reis terug te vinden. Overigens had hij Craig en Fry ook niet gesproken over de mogelijkheid dat de philosoof te Nan-King zijn zou. Deze vreesachtige agenten zouden met een overdaad van voorzorgen voor den dag zijn gekomen, die van hun standpunt wel te rechtvaardigen waren, doch die Kin-Fo hartelijk verveelden. In waarheid, als zij met een millioen in hun zak door eene verdachte streek hadden moeten reizen, zouden zij niet voorzichtiger hebben kunnen zijn dan nu. ’t Was dan ook weinig minder dan een millioen, dat de maatschappijde Eeuwaan hunne zorgen had toevertrouwd!De geheele dag werd besteed aan het bezoeken der straten, pleinen en bijzonderheden van Nan-King. Van de West- tot de Oostpoort, van het noorden naar het zuiden, werd de stad, die overal van vervallen grootheid getuigde, doorkruist. Kin-Fo stapte stevig door, sprak weinig, maar keek goed om zich heen.Geen enkel verdacht gelaat vertoonde zich, noch op de kanalen, die door de heffe des volks bezocht werden, noch in de met tegels bevloerde straten, tusschen puinhoopen van huizen, waar gras en onkruid steeds welig tierde. Men zag er geen vreemdeling onder de half verwoeste marmeren zuilengangen, de verbrande stukken muur die de plek aanwezen waar het keizerlijke paleis, het tooneel van de hevigste worsteling, gestaan had, waar Wang ongetwijfeld tot het laatste oogenblik stand gehouden had. Niemand trachtte zich te onttrekken aan de blikken der bezoekers, noch in den omtrek van de yamen der katholieke zendelingen, die deNan-Kingersin 1870 wilden vermoorden, noch in de buurt van de wapenfabriek, pas opgericht met de onvernielbare overblijfsels van den porceleinen toren, waarmede de Taï-pings den grond bedekt hadden.Kin-Fo, die onvermoeid scheen te zijn, liep steeds voorwaarts. Altijd van nabij gevolgd door zijne beide onvermoeibare satellieten en in de verte door den ongelukkigen Soun, die aan zulke tochtenniet gewend was, verliet hij de Oostpoort en waagde zich op de verlaten vlakte.Daar vertoonde zich een onafzienbare laan, aan elke zijde door monsterachtige dieren van graniet bezet.Kin-Fo volgde die laan met versnelden stap.Aan het einde verhief zich een kleine tempel. Daarachter bevond zich een graf heuvel. Hier was de rustplaats van Rong-Ou, een priester die keizer geworden was, een van die hardnekkige vaderlanders die, vijf eeuwen geleden, tegen de vreemde overheersching hadden gestreden. Zou de philosoof zich hier niet vermeid hebben in de roemvolle herinneringen, op het graf zelf, waar de stichter van de dynastie der Mings rustte!De grafheuvel was eenzaam, de tempel verlaten. Men zag er niet anders dan kolossale beelden, ten nauwernood in het marmer uitgebeiteld en fantastische gedierten, die ter bewaking schenen te dienen.Maar op de deur van den tempel bespeurde Kin-Fo, niet zonder eenige ontroering, eenige teekens, die er door een menschenhand op gegrift waren. Hij trad wat dichter bij en las deze drie letters:W. K.-F.Wang! Kin-Fo! Er was geen twijfel meer aan, de philosoof had daar vertoefd!Kin-Fo zeide niets, keek rond, zocht...... Er was niemand.Des avonds kwamen Kin-Fo, Craig, Fry en Soun, die haast niet meer voort kon, in het hotel terug en den volgenden dag hadden zij Nan-King verlaten.1Zoodra een Chinees 80 jaar oud is heeft hij het recht gele kleederen te dragen. Geel is de kleur der Keizerlijke familie en het bedoelde recht is een eerbewijzing aan den ouderdom.2Letterlijke vertaling van het woord Taï-ping.

Waarin Kin-Fo de beroemdste man van het Hemelsche Rijk wordt.

Waarin Kin-Fo de beroemdste man van het Hemelsche Rijk wordt.

Men kon Wang niet op het spoor komen. Kin-Fo liep gevaar razend te worden door de werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, want hij kon zelfs geen pogingen doen om den philosoof te vinden, daar hij verdwenen was zonder eenig spoor achter te laten.

Deze loop van zaken stond den hoofdagent vande Eeuwniet bijzonder aan. Eerst had hij gedacht dat het hier geen ernstig geval gold, dat Wang zijne belofte niet zou houden, omdat zulke zonderlingheden zelfs in het excentrieke Amerika niet zouden voorkomen,—maar hij kwam allengs tot de overtuiging, dat in het vreemde land, ’t welk men het Hemelsche Rijk noemde, niets onmogelijk was. Ten slotte werd hij het eens met Kin-Fo, dat de philosoof, als men hem niet kon opsporen, zijn gegeven woord gestand zou doen. Zijn verdwijnen wekte het vermoeden, dat hij zijn voornemen dan zou volvoeren als zijn leerling er het minst op bedacht was en dat hij dan als een bliksemstraal met snelle en zekere hand den doodelijken stoot zou toebrengen. En dan zou hij, na den brief op het lichaam van zijn slachtoffer gelegd te hebben, dood bedaard naar de bureaux vande Eeuwwandelen om zijn deel van het verzekerde kapitaal op te eischen.

Men moest Wang voorkomen; maar hem direct voorkomen, ging niet aan.

William J.Bidulphbesloot daarop op indirecte wijze en wel door de pers op Wang te werken. Binnen enkele dagen werden aan alle Chineesche bladen missiven gericht en aan de hoofdorganen in de beide werelddeelen telegrammen gezonden.

DeTching-Pao, het officieele blad van Peking, de Chineesche bladen te Shang-Haï en teHong-Kong, de meest verspreide bladen van Europa en Amerika, behelsden herhaaldelijk de volgende advertentie:

»De heer Wang van Shang-Haï wordt verzocht om de overeenkomst, door hem 2 Mei jl. aangegaan met den heer Kin-Fo, als niet geschied te beschouwen, daar gezegde heer Kin-Fo slechts één wensch koestert, nl. honderd jaar oud te worden.”

Deze zonderlinge annonce werd gevolgd door een ander die er wat practischer uitzag:

»Tweeduizend dollars of dertienhonderd taëls zullen uitgekeerd worden aan hem die aan William J. Bidulph, hoofdagent vandeEeuwte Shang-Haï, weet mee te deelen waar zich de heer Wang, in genoemde plaats woonachtig geweest, thans bevindt.”

Het was niet aannemelijk te achten, dat Wang in de vijf en vijftig dagen die hem waren gegeven om zijne belofte te houden, aan het reizen was getrokken. Het was veel waarschijnlijker, dat hij zich in de omstreken van Shang-Haï ophield om van elke gelegenheid gebruik te maken; William J. Bidulph achtte het echter zaak om op alles gevat te zijn.

Verscheidene dagen gingen voorbij en er kwam geen verandering in den toestand. Eindelijk begonnen de aanplakbiljetten, in echt Amerikaanschen stijl de openbare aandacht te trekken en de algemeene vroolijkheid op te wekken. Men zag er met groote letters en sprekende kleurenWang!Wang!!Wang!!! op staan en niet minder duidelijk de woordenKin-Fo!Kin-Fo!!Kin-Fo!!!

Men lachte er om tot in de meest afgelegen provinciën van het Hemelsche Rijk.

»Waar is Wang?”

»Wie weet er waar Wang is?”

»Waar blijft Wang?”

»Wat doet Wang?”

»Wang! Wang! Wang!” riepen de kleine Chineesjes in koor langs de straten, en dezelfde vragen waren weldra in ieders mond.

En Kin-Fo, die waardige zoon van het Hemelsche Rijk, »die slechts één wensch koesterde, nl. honderd jaar oud te worden,” die dus in lengte van levensduur wilde wedijveren met den beroemden olifant, wiens twintigste lustrum juist in het Stallenpaleis te Peking gevierd was, Kin-Fo werd weldra de held van den dag.

»Welnu, hoe is het; wordt mijnheer Kin-Fo al ouder?”

»Hoe vaart hij?”

»Is zijn eetlust goed?”

»Hoe staan zijn vooruitzichten op het gele kleed?”1

»Dergelijke spotachtige vragen hoorde men van burgerlijke en militaire mandarijnen als zij elkander ontmoetten, van kooplieden op de beurs of in hun kantoor, van arbeidslieden op de straat en van de bootslieden in hunne drijvende steden.

’t Zijn vroolijke en satirieke lui, die Chineezen, en men moet erkennen dat hier wel reden was om eens te lachen. Weldra had ieder er dan ook een eigen geestigheid op bedacht en op de aanplakborden en de particuliere muren wemelde het spoedig van allerlei karikaturen.

Een onafzienbare laan. Bladz. 87.Een onafzienbare laan. Bladz. 87.

Een onafzienbare laan. Bladz. 87.

Kin-Fo leed veel onder al het onaangename van deze zonderlinge vermaardheid. Men maakte zelfs een lied op hem op de wijs van het »Man-tchiang-houng”, de wind die door de wilgen blaast. Erverscheen een berijmde klacht, waarin hij sprekende opgevoerd werd: deVijf nachtwaken van den Honderdjarige! Welk een verleidelijke titel en welk een debiet had het, daar het slechts drie sapeken kostte!

Of al die ophef Kin-Fo al verdroot, de heer William J. Bidulph verheugde zich over de ruchtbaarheid die de zaak kreeg; maar Wang kwam in weerwil daarvan niet te voorschijn.

De zaken kwamen eindelijk zoo ver, dat de positie van Kin-Fo onhoudbaar werd. Als hij zich buiten de deur vertoonde, vergezelde hem een stoet van beiderlei geslacht en van allerlei leeftijd op de straten, langs de kaden, zelfs in de Engelsche, Fransche en Amerikaansche nederzettingen, en dwars door de velden. Kwam hij thuis, dan moest hij door een hoop straatjongens heen worstelen, voordat hij zijn yamen kon binnentreden.

Elken ochtend dwong men hem om op het balkon van zijn kamer te verschijnen, opdat elkeen zien zou dat hij nog geen definitief bezit genomen had van zijn doodkist in de kiosk van het »Leven.” De dagbladen bevatten dagelijks een spot-bulletin betreffende zijn toestand, met allerlei ironische toespelingen, als behoorde hij onder de leden der regeerende dynastie der Tsings. Hij werd ten slotte meer dan belachelijk.

Op zekeren dag, 21 Mei, kwam dan ook de veelgeplaagde Kin-Fo zijn vriend William J. Bidulph opzoeken, om hem te vertellen dat hij terstond op reis ging. Hij had eindelijk genoeg van Shang-Haï en de Shang-Haïers!

»Misschien loopt u op reis nog meer gevaar!” merkte de agent zeer terecht op.

»’t Kan me niet schelen!” antwoordde Kin-Fo. »Neem u maar voorzorgen.”

»En waar gaat u heen?”

»Den weg die voor mij ligt.”

»En waar houdt u op?”

»Nergens.”

»Wanneer komt u terug?”

»Nooit!”

»En als ik wat van Wang hoor?”

»Loop naar den duivel met Wang! Uil die ik was, dat ik hem ook dien dwazen brief gaf!”

Eigenlijk brandde Kin-Fo van begeerte om den wijsgeer terug te vinden. Dat zijn leven in de macht van den ex-Taï-ping was, begon hem bitter te verdrieten. Het bezwaarde hem letterlijk. Een maand langer in die positie zou hij nooit uithouden! Het lam was geheel van karakter veranderd!

»Welnu, ga op reis,” sprak William J. Bidulph, toen hij zag dat er niets aan te doen was. »Craig en Fry zullen u overal volgen, waar u ook heengaat.”

»’t Ismijwel,” antwoordde Kin-Fo, »maar ik waarschuw u vooraf dat ik ze zal laten draven.

»Zij zullen draven, mijn waarde heer, zij zullen draven; het zijn geen lui die zuinig op hun beenen zijn!”

Kin-Fo ging daarop huiswaarts en maakte zijne toebereidselen, zonder een oogenblik tijd te verliezen.

Soun moest zijn meester vergezellen—tot zijn grooten spijt, want hij hield niet van veranderingen. Maar hij zweeg, want de opmerking zou hem ongetwijfeld weder een stuk van zijn staart gekost hebben.

Wat Craig en Fry betreft, als echte Amerikanen zagen zij niet tegen verplaatsing op, en waren zij steeds bereid om op het eerste woord naar het andere einde der wereld te gaan. De eenige vraag die zij zich veroorloofden was:

»Waar gaat mijnheer naar toe?”

»Eerst naar Nan-King en vervolgens naar den duivel!”

Om beider lippen vertoonde zich tegelijkertijd een glimlach. Ze waren verrukt! Naar den duivel! Niets viel beter in hun smaak! Slechts enkele oogenblikken om afscheid van den heer William J. Bidulph te nemen en nu kwamen zij terug in Chineesche kleederdracht om op hunne reis door het Hemelsche Rijk minder de aandacht der bevolking te trekken.

Een uur later waren Craig en Fry met den reiszak omhangen en revolvers gewapend weder in de yamen terug en bij het vallen van den avond verlieten Kin-Fo en zijne gezellen zeer geheimzinnig de haven van de Amerikaansche nederzetting met de stoomboot die van Shang-Haï op Nan-King vaart.

Deze reis is slechts een uitstapje. In minder dan twaalf uur kan een goede boot, die bij de afvaart van de eb profiteert, langs de BlauweRivierde oude hoofdstad van zuidelijk China bereiken.

Gedurende dien overtocht droegen Craig en Fry voor hun kostbaren Kin-Fo de teederste zorgen, na vooraf al de overige passagiers nauwkeurig opgenomen te hebben. Zij kenden den wijsgeer van aanzien—wie van al de bewoners der buitenlandsche nederzettingen kende zijne beminnelijke verschijning niet?—en zij hadden zich overtuigd, dat hij hen niet aan boord gevolgd was. Nadat deze voorzorg genomen was, hadden zij gelegenheid om al hunne attenties aan den verzekerde vande Eeuwte wijden; zij onderzochten met hunne handen de stevigheid der verschansing waartegen hij leunde, der treden van de trap waarop hij den voet zette, zij lokten hem ver van den stoomketel welks constructie hun verdacht voorkwam, verzochten hem zich niet bloot te stellen aan de koude nachtlucht, keken of de luikjes van zijn hut wel vertrouwd en waterdicht waren, berispten Soun, dien luien knecht, die er nooit was als zijn meester hem noodig had, vervingen hem somtijds als Kin-Fothee en koekjes verlangde en legden zich ten slotte in de tweede nachtwake geheel gekleed voor de deur van zijn hut te rusten, met veiligheidsgordels aan hunne zijde en gereed om hem ter hulp te snellen, als door aanvaring of eenig ander ongeluk de stoomboot gevaar mocht loopen in de diepte der rivier te verdwijnen. Maar er gebeurde niets wat Craig en Fry gelegenheid gaf om hunne getrouwheid en gehechtheid aan den persoon van Kin-Fo door daden te bewijzen. De stoomboot zakte snel den Wou-Sang af, liep uit in den Yang-tse-Kiang of Blauwe Rivier, voer langs het Tsong-Ming eiland, liet de vuurtorens van Ourong en Langchan achter zich, kwam met het getij door de provincie Kiang-Sou en zette 22 Mei hare passagiers behouden en wel op de kade van de oude Keizersstad af.

Dank zij de zorg der beide gedienstige geesten, was de staart van Soun gedurende dit gedeelte van de reis geen streep korter geworden. De luiaard had dus geen reden tot klagen.

’t Was niet zonder reden, dat Kin-Fo na zijn vertrek uit Shang-Haï eerst naar Nan-King gegaan was. Hij meende eenige kans te hebben om den philosoof daar aan te treffen.

Wang had zich door zijne herinneringen aangetrokken kunnen gevoelen door deze ongelukkige stad, het voornaamste tooneel van den opstand der Tchang-Mao’s. Was zij indertijd niet in het bezit genomen en verdedigd door dien eenvoudigen schoolmeester, later den geduchten Rong Siéou-Tsien, die keizer der Taï-pings werd en hetMantschourijschegezag zoo lang in toom hield? Was in deze stad het nieuwe tijdperk van den Grooten Vrede2niet door hem afgekondigd? Had hij daar in 1864 geen vergif ingenomen, om te voorkomen dat hij levend in handen zijner vijanden viel? Uit het oude koningspaleis daar ter stede ontsnapte zijn jonge zoon, wiens hoofd weldra daarna door de Imperialisten werd afgehouwen! Werden Rong Siéou-Tsien’s beenderen niet nog uit de puinhoopen der verbrande stad opgedolven om tot een prooi der onreine roofdieren te strekken? Waren, om alles in eens te zeggen, niet binnen drie dagen honderdduizend van Wangs oude gezellen en vrienden in deze provincie om het leven gebracht?....

Het was dus wel mogelijk dat de wijsgeer, geleid door een soort van heimwee, dat hem beving na de verandering in zijne gewone levenswijze, naar deze plaatsen getrokken was en zich hier aan zijne persoonlijke herinnering had overgegeven! Hij zou van hier toch weder binnen enkele uren te Shang-Haï kunnen zijn, om den stoot toe te brengen....

Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.

Hij trad wat dichterbij en las. Bladz. 87.

Daarom was Kin-Fo eerst naar Nan-King gegaan en koos hijdeze stad als eerste pleisterplaats op zijne reis. Als hij er Wang aantrof zou men terstond tot eene verklaring komen en de belachelijke zaak zou daarmede uit zijn. Als Wang er niet te vinden was, zouKin-Fo zijne omzwervingen door het Hemelsche Rijk voortzetten tot den dag waarop de overeenkomst afgeloopen was en hij niets meer van zijn ouden leermeester en vriend zou te vreezen hebben.

Kin-Fo, door Craig en Fry vergezeld en door Soun gevolgd, begaf zich nu naar een hotel, in een der slechts half bevolkte kwartieren gelegen, waaromheen zich drievierde gedeelte der oude hoofdstad als een woestijn uitstrekt.

»Ik reis onder den naam van Ki-Nan”, zeide Kin-Fo tegen zijne metgezellen, »en ik verzoek u dat mijn vorige naam, onder geen voorwendsel hoegenaamd, nooit meer uitgesproken worde.”

»Ki...” zeide Craig.

»Nan” vulde Fry aan.

»Ki-Nan” herhaalde Soun.

Men begrijpt dat Kin-Fo, nu hij zijne Shang-Haïsche vermaardheid ontvluchtte, geen lust had om die op zijn reis terug te vinden. Overigens had hij Craig en Fry ook niet gesproken over de mogelijkheid dat de philosoof te Nan-King zijn zou. Deze vreesachtige agenten zouden met een overdaad van voorzorgen voor den dag zijn gekomen, die van hun standpunt wel te rechtvaardigen waren, doch die Kin-Fo hartelijk verveelden. In waarheid, als zij met een millioen in hun zak door eene verdachte streek hadden moeten reizen, zouden zij niet voorzichtiger hebben kunnen zijn dan nu. ’t Was dan ook weinig minder dan een millioen, dat de maatschappijde Eeuwaan hunne zorgen had toevertrouwd!

De geheele dag werd besteed aan het bezoeken der straten, pleinen en bijzonderheden van Nan-King. Van de West- tot de Oostpoort, van het noorden naar het zuiden, werd de stad, die overal van vervallen grootheid getuigde, doorkruist. Kin-Fo stapte stevig door, sprak weinig, maar keek goed om zich heen.

Geen enkel verdacht gelaat vertoonde zich, noch op de kanalen, die door de heffe des volks bezocht werden, noch in de met tegels bevloerde straten, tusschen puinhoopen van huizen, waar gras en onkruid steeds welig tierde. Men zag er geen vreemdeling onder de half verwoeste marmeren zuilengangen, de verbrande stukken muur die de plek aanwezen waar het keizerlijke paleis, het tooneel van de hevigste worsteling, gestaan had, waar Wang ongetwijfeld tot het laatste oogenblik stand gehouden had. Niemand trachtte zich te onttrekken aan de blikken der bezoekers, noch in den omtrek van de yamen der katholieke zendelingen, die deNan-Kingersin 1870 wilden vermoorden, noch in de buurt van de wapenfabriek, pas opgericht met de onvernielbare overblijfsels van den porceleinen toren, waarmede de Taï-pings den grond bedekt hadden.

Kin-Fo, die onvermoeid scheen te zijn, liep steeds voorwaarts. Altijd van nabij gevolgd door zijne beide onvermoeibare satellieten en in de verte door den ongelukkigen Soun, die aan zulke tochtenniet gewend was, verliet hij de Oostpoort en waagde zich op de verlaten vlakte.

Daar vertoonde zich een onafzienbare laan, aan elke zijde door monsterachtige dieren van graniet bezet.

Kin-Fo volgde die laan met versnelden stap.

Aan het einde verhief zich een kleine tempel. Daarachter bevond zich een graf heuvel. Hier was de rustplaats van Rong-Ou, een priester die keizer geworden was, een van die hardnekkige vaderlanders die, vijf eeuwen geleden, tegen de vreemde overheersching hadden gestreden. Zou de philosoof zich hier niet vermeid hebben in de roemvolle herinneringen, op het graf zelf, waar de stichter van de dynastie der Mings rustte!

De grafheuvel was eenzaam, de tempel verlaten. Men zag er niet anders dan kolossale beelden, ten nauwernood in het marmer uitgebeiteld en fantastische gedierten, die ter bewaking schenen te dienen.

Maar op de deur van den tempel bespeurde Kin-Fo, niet zonder eenige ontroering, eenige teekens, die er door een menschenhand op gegrift waren. Hij trad wat dichter bij en las deze drie letters:

W. K.-F.

W. K.-F.

Wang! Kin-Fo! Er was geen twijfel meer aan, de philosoof had daar vertoefd!

Kin-Fo zeide niets, keek rond, zocht...... Er was niemand.

Des avonds kwamen Kin-Fo, Craig, Fry en Soun, die haast niet meer voort kon, in het hotel terug en den volgenden dag hadden zij Nan-King verlaten.

1Zoodra een Chinees 80 jaar oud is heeft hij het recht gele kleederen te dragen. Geel is de kleur der Keizerlijke familie en het bedoelde recht is een eerbewijzing aan den ouderdom.2Letterlijke vertaling van het woord Taï-ping.

1Zoodra een Chinees 80 jaar oud is heeft hij het recht gele kleederen te dragen. Geel is de kleur der Keizerlijke familie en het bedoelde recht is een eerbewijzing aan den ouderdom.

2Letterlijke vertaling van het woord Taï-ping.

XII.Waarin Kin-Fo, zijne beide satellieten en zijn knecht op avontuur uitgaan.Wie is de reiziger, die de groote rij- en waterwegen van het Hemelsche Rijk met zooveel volharding aflegt? Hij gaat voorwaarts, steeds voorwaarts, niet wetende waar hij gisteren was en waar hij morgen zijn zal. Hij trekt de steden door zonder ze te zien, hij gaat de herbergen en hotels alleen binnen om er eenige uren rust te nemen, hij vertoeft in de restaurants niet langer dan noodig is om voedsel te gebruiken. Geld schijnt geen waarde voor hem te hebben, hij verkwist het, hij werpt het weg om zijn tocht te bespoedigen.Het is geen koopman die voor zijne zaken reist. Het is geen mandarijn, die door den minister met eene gewichtige zending is belast. Het is geen kunstenaar die de schoonheden der natuur opspoort. Het is geen geleerde, geen navorscher, die oude documenten zoekt, in tempels of kloosters van het oude China verspreid. Het is geen student, die in den tempel der examens moet opgaan om er een wetenschappelijken graad te behalen, geen priester van Bouddha, die inspectie moet houden over de kleine landelijke altaren, opgericht tusschen de wortels van den heiligen vijgeboom, noch een priester, die ter vervulling van een belofte een tocht maakt naar een der vijf heilige bergen van het Hemelsche Rijk.Het is de gewaande Ki-Nan, vergezeld door Fry-Craig, altijd vol ijver, en gevolgd door Soun die hoe langer hoe vermoeider wordt. Het is Kin-Fo die altijd nog verkeert in die zonderlinge gemoedsstemming, welke hem er toe dreef te vluchten, en te gelijk den spoorloos verdwenen Wang te zoeken. Het is de cliënt vande Eeuwdie van dit onophoudelijk heen- en weertrekken afleiding verwacht, en misschien een waarborg tegen de onbekende gevaren waardoor hij bedreigd wordt. Ook de beste schutter loopt de kans, dat hij een zich steeds bewegend doel mist en Kin-Fo wenschte zulk een doel te zijn.De reizigers hadden te Nan-King weder plaats genomen op een, van de vlugge Amerikaansche stoombooten, groote drijvende hotels die de Blauwe Rivier bevaren. Zestig uur later stapten zij te Ran-Kéou aan wal, niet voordat zij die grillige rots bewonderd hadden, de »Kleine Wees”, die zich midden in den stroom der Yang-tze-Kiang verheft, en op welks top zich trotsch een tempel verheft, waarin de dienst door Chineesche priesters verricht wordt.Te Ran-Kéou, aan de samenvloeiing gelegen van de Blauwe Rivier en zijne voornaamste bijrivier, de Ran-Kiang,1bleef onze zwerver een halven dag stil.Daar was men omringd door allerlei, niet te herstellen overblijfselen uit den tijd der Taï-pings; maar noch in deze handelstad, die als ’t ware slechts een aanhangsel is van Rang-Yang-Fou, op den rechter-oever van de zijrivier, noch teOu-Tchang-Fouhoofdstad van de provincie van Rou-Pé aan den rechteroever van den stroom zelf, was iets te bespeuren van den spoorloos verdwenen Wang. Ook zag men er geen letters als die, welke Kin-Fo te Nan-King op het graf van den gekroonden priester had gevonden.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Als Craig en Fry zich hadden voorgesteld dat zij, op hunne reisdoor China, eenige kennis op zouden doen van land en zeden, zouden zij zich spoedig bedrogen gevonden hebben. Zelfs de tijd zou hun ontbroken hebben om aanteekeningen te maken en hunneindrukken zouden zich bepaald hebben tot eenige namen van steden en sterkten. Maar zij waren niet nieuwsgierig en snapachtig evenmin. Zij spraken bijna nooit met elkander. Waarvoor zou dat ook gediend hebben! Hetgeen Craig dacht, was ook de meening van Fry. Het zou een soort van alleenspraak geworden zijn. Zij letten dan ook, evenmin als hun cliënt, op het tweeslachtig voorkomen van het grootste aantal der Chineesche steden—bijna uitgestorven in het midden en druk in de voorsteden. Ternauwernood bespeurden zij te Ran-Kéou het Europeesche gedeelte, kenbaar aan de breede en rechte straten, de bevallige gebouwen en den schaduwrijken wandelweg, die zich langs de oevers van de Blauwe Rivier uitstrekt. Zij keken alleen uit naar één persoon en die persoon bleef onzichtbaar.De stoomboot kon, dank zij den was dien de wateren van den Ran-Kiang deed stijgen, deze zijrivier nog circa honderd dertig mijlen tot aan Leo-Ro-Kéou opstoomen.Kin-Fo was er de man niet naar om dit soort van vervoermiddel, ’t welk hem zeer behaagde, te verlaten. Integendeel, hij stelde er prijs op zoover te gaan als de Rang-Kiang bevaarbaar was. Eenmaal daar gekomen, zou hij nader zien. Craig en Fry hadden er niets tegen dat de tocht aldus voortgezet werd. De bewaking was aan boord zeer gemakkelijk, de gevaren minder dreigend. Als zij verder kwamen, op de minder veilige wegen van midden-China, zou het heel wat anders zijn.Wat Soun betreft, het leven aan boord beviel hem uitstekend. Hij behoefde niet te loopen, hij behoefde niets te doen, zijn meester kon hij overlaten aan de goede zorgen van Craig-Fry, hij kon zich, na flink gegeten en gedronken te hebben, rustig in zijn hoekje uitstrekken om te slapen en het eten was uitmuntend.Eene verandering in de voeding aan boord, die eenige dagen later inviel, moest ieder ander dan dezen stoffel er opmerkzaam op gemaakt hebben dat er eene wijziging gekomen was in de aardrijkskundige gesteldheid der reizigers.Bij den maaltijd werd de plaats van de rijst ingenomen door het koren, in den vorm van ongerezen broodjes, die, als men ze versch gebruikte, zeer aangenaam van smaak waren.Soun betreurde, als een Chinees uit het zuiden, zijne gewone rijst. Hij kon met zijne kleine stokjes zoo behendig manoeuvreeren, als hij de korrels uit den schotel in zijn grooten mond bracht, en hij kon zulke geduchte hoeveelheden naar binnen werken! Rijst en thee, wat heeft een waar zoon van het Hemelsche Rijk meer noodig!De stoomboot bleef de Rang-Kiang opvaren en was de grens van het koren genaderd. Men bespeurde dat men in hooge streken gekomen was. Aan den gezichteinder zag men eenige bergen met sterkten gekroond, gesticht onder de oude dynastie der Mings. Dedijken, die de wateren van de rivier binnen hare bedding hielden, verdwenen, de oevers werden lager en het bed der rivier werd breeder maar verminderde in diepte. Men was het gebied van Guan-Lo-Fou genaderd.Kin-Fo ging niet aan wal gedurende de weinige uren die noodig waren om bij de gebouwen der douanen, nieuwe brandstof aan boord te nemen. Wat had hij te maken in een stad, die hem geheel onverschillig was? Nu hij er niet in kon slagen Wang op het spoor te komen, had hij slechts eene begeerte: zich dieper in noordelijk China te begeven, waar hij wel geen kans had Wang te vinden, maar waar deze hem ook niet treffen zou.NaGuan-Lo-Foudeed men twee steden aan, tegenover elkander gelegen, het eene de handelstad Fan Tcheng op den linkeroever; en de hoofdstad Siang-Yang-Fou op den rechteroever; de eerste vol beweging en verkeer, de laatste, de verblijfplaats van de autoriteiten, meer dood dan levend.En na Fan Tcheng bleef de Ran-Kiang, met een rechten hoek noordwaarts buigende, nog tot Lao-Ro-Kéou bevaarbaar. Daar kon de stoomboot, wegens gebrek aan water, niet verder.Eenmaal te>Lao-Ro-Kéougekomen, moest er een groote verandering in de reisplannen worden gemaakt. Men moest de stroomen »die loopende wegen,” verlaten en zichzelf voortbewegen of althans de zacht schommelende beweging van de boot verwisselen met de schokken, het gekraak en gestoot van de ellendige voertuigen, die in het Hemelsche Rijk in gebruik zijn. Ongelukkige Soun! De tijd der beslommeringen, vermoeienissen, berispingen was voor hem aangebroken!En waarlijk, hij die Kin-Fo op dezen avontuurlijken zwerftocht, van gewest tot gewest, van stad tot stad wilde volgen, zou een zwaar werk ondernomen hebben! Den eenen dag reisde hij per wagen, maar welk een wagen! Een bak, stevig bevestigd op twee wielen met groote ijzeren spijkers voorzien en getrokken door twee weerbarstige muilezels, terwijl men alleen door een linnen huif bedekt was voor de regenvlagen en zonnestralen! Een anderen dag kon men hem zien uitgestrekt in een soort van stoel, die tusschen twee lange bamboezen stokken hing en aan zulk hevig slingeren en stampen was blootgesteld, dat het voor een vaartuig in al zijne spanten en inhouten een vreeselijk gekraak zou gegeven hebben.Craig en Fry bevonden zich als aides-de-camp naast de portieren, op een paar ezels gezeten, die zoo mogelijk nog meer schudden en schommelden dan de stoel. Wat Soun betreft, hij ging te voet en als de marsch wat snel ging, al brommende en vloekende, en zich, meer dan goed voor hem was, verkwikkende aan den brandewijn van Kao-Liang. Ook hij ging dan met zonderlinge slingeringen voorwaarts, maar dit was niet te wijten aan de oneffenheden vanhet terrein! Kortom, de stoet ware op een onstuimige zee niet meer geschud geworden.Kin-Fo en zijne metgezellen deden te paard—dieren waarvan de wederga in ellende nauwelijks te vinden was—hun intocht te Si-Gnan-Fou, de oude hoofdstad van het Hemelsche Rijk, en waar de keizers uit de dynastie der Tangs eertijds hun zetel hadden gevestigd.Maar welke onafzienbare naakte en droge vlakten had men niet moeten doortrekken, wat al vermoeienissen, ja zelfs gevaren, had men niet doorworsteld eer deze afgelegen provincie van Chen-Li bereikt was!De Meizon wierp, op een breedte, ongeveer overeenstemmende met ’t zuiden van Spanje, bijna onuitstaanbaar heete stralen op het aardrijk, en dreef het fijne stof der wegen, die nooit met steenen hadden kennis gemaakt, omhoog.Als men door zulk een gelen wervelwind werd overdekt, die de lucht als met een ongezonden damp verpestte, kon men er op rekenen van boven tot beneden in het grijs gestoken te worden. Men was daar in de streek van de “Lœss,” een zonderling soort van geologische formatie, eigen aan ’t noorden van China; ’t is geen aarde en ook geen rots, maar een soort van steen, dat nog niet tot een vasten toestand gekomen is.De gevaren die men te doorstaan had, waren niet van denkbeeldigen aard in een land, waar de politiedienaars eene buitengewone vrees koesteren voor de messen van de dieven. Als men bedenkt, dat de »tipaos” in de steden aan de schurken vrij spel laten en de bewoners aldaar zich des nachts zelfs niet op de drukst bewoonde gedeelten durven begeven, kan men er over oordeelen hoe het op de wegen gesteld is! Meermalen werden de reizigers door verdachte troepen aangehouden, als zij de nauwe holen, diep tusschen de »lœss”-lagen uitgegraven, doortrokken; maar het zien van Craig-Fry met den revolver in den gordel, had de straatroovers tot nog toe altijd eerbied ingeboezemd. Toch waren de agenten vande Eeuwherhaaldelijk in groote onrust, minder voor zichzelf dan wel voor het millioen, dat aan hunne zorg was toevertrouwd. Of Kin-Fo door het mes van een boosdoener of door den dolk van Wang viel, was voor hen hetzelfde. De slag toch zou in ieder geval de maatschappij treffen.Kin-Fo was overigens niet minder goed gewapend en even vast besloten zich te verdedigen. Hij hechtte meer dan ooit aan het leven en hij zou, om de uitdrukking van Craig-Fry te bezigen, »zich hebben laten dooden om het te behouden.”Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.’t Was niet waarschijnlijk dat men te Si-Gnan-Fou eenig spoor zou vinden van den philosoof. Nooit zou een oude Taï-ping op de gedachte gekomen zijn daar een schuilplaats te zoeken. ’t Is eenstad welker wallen nooit door de opstandelingen zijn bemachtigd en die door een talrijk garnizoen is bezet. Alleen iemand die een bijzonderen smaak had voor archaeologische merkwaardigheden,in de plaats zeer talrijk, of die ervaren was in het uitleggen van de meest geheimzinnige spreuken—het museum aldaar »het bosch der tafelen” geheeten, was er rijk aan—kon roeping gevoelen daarheen te gaan. ’t Was niet waarschijnlijk dat Wang er zou zijn.Daarom verliet Kin-Fo dan ook, den dag na zijne aankomst, deze stad, een gewichtig punt voor den handel tusschen midden-Azië, Thibet, Mongolië en China, en zette den tocht verder noordwaarts voort.Langs Kao-Lin-Sien, Sing-Tong-Sien, den weg door het dal van de Quei-Ro, welker wateren met het gele stof van de »lœss,” door welks bodem zij liep, bedekt waren, kwam de kleine troep teRoua-Tchéouaan, het brandpunt van den geweldigen opstand der Muzelmannen in 1860. Vandaar bereikte Kin-Fo en zijne gezellen, nu eens per vaartuig, dan weder per wagen, niet zonder groote vermoeienissen, de vesting Tong-Kouan, aan de samenvloeiing van de Quei-Ro en de Rouang-Ro gelegen.De Rouang-Ro is de vermaarde Gele rivier. Zij daalt van het noorden af om zich, door de oostelijke provinciën, in de zee te storten die haren naam draagt, zonder daarom geel te zijn, evenmin als de Roode zee rood, de Witte zee wit of de Zwarte Zee zwart is. De stroom is beroemd, en ongetwijfeld van Hemelschen oorsprong, wijl zijn kleur die is van den keizer, Zoon van den Hemel; maar hij wordt ook »China’s leed” geheeten, een naam dien hij dankt aan de geduchte overstroomingen, waardoor voor ’t oogenblik het Keizer-kanaal in ontredderden toestand verkeert.Te Tong-Kouan zouden de reizigers, zelfs des nachts, veilig geweest zijn. Het is geen handelstad, maar een militaire plaats, en bewoond, niet tijdelijk maar als vaste verblijfplaats, door de Mantsjoersche Tartaren, de keurtroepen van het Chineesche leger! Misschien was Kin-Fo voornemens er eenige dagen rust te nemen. Misschien zou hij er in een hotel eene goede kamer, eene goede tafel, een goed bed gezocht hebben—’t geen zeker noch aan Craig-Fry, noch vooral aan Soun zou hebben mishaagd.Maar deze onhandige snaak, die bij deze gelegenheid een paar duim van zijn staart moest missen, had de onvoorzichtigheid om bij de douanen in plaats van den aangenomen naam, den waren naam zijns meesters te noemen. Hij vergat dat hij de eer had niet Kin-Fo, maar Ki-Nan te dienen. Welk een uitbarsting! De vergissing verplichtte den reiziger onmiddellijk te plaats te verlaten. Zijn naam had reeds het noodige effect gemaakt. De beroemde Kin-Fo was te Tong-Kouan aangekomen. Men wilde dien man zien, »wiens eenigste wensch was honderd jaar oud te worden!”De getergde reiziger slaagde er ternauwernood in zich met zijne beide bewakers en zijn knecht door de vlucht te onttrekken aan de massa nieuwsgierigen, die als uit den grond oprezen. Te voet,ditmaal te voet! beklom hij de steile oevers der Gele rivier, en hij liep door totdat zijne metgezellen en hij zelf van vermoeienis neervielen in een klein dorp, waar zijne volslagen onbekendheid hem wel eenige uren van rust waarborgde.Soun, thans geheel uit het veld geslagen, durfde zijn mond niet meer opendoen. Thans was hij, met den belachelijken rattenstaart, die hem nog slechts overbleef, het voorwerp der algemeene opmerkzaamheid en der onaangenaamste bespotting! De straatjongens wezen hem na en vervolgden hem met allerlei zoutelooze grappen.Hij verlangde dus wel naar het einde der reis. Doch waar was dat einde? Had zijn meester niet zelf aan den heer William J. Bidulph verklaard dat hij niet ophouden zou zoolang er nog een weg vóor hem lag?In het dorpje, op twintiglis2van Tong-Kouan, waar Kin-Fo zich verborgen had, was niets te krijgen; geen paarden, geen ezels, geen wagens, geen draagstoelen. Er bleef niets anders over dan terug te keeren of te voet verder te gaan. Dat was juist niet bevorderlijk om den leerling van den philosoof Wang in een gelijkmatig humeur te houden en hij bracht bij deze gelegenheid de lessen van zijn leermeester dan ook slecht in practijk. Hij beschuldigde iedereen, terwijl hij eigenlijk met zichzelf had moeten beginnen. Och, wat betreurde hij den tijd toen zijn leven zoo kalm daarheen ging! Moest hij, om het geluk te kunnen waardeeren, verdriet, ongeluk en kwelling gekend hebben, zooals Wang zeide, thans had hij aan deze laatste zaken waarlijk geen gebrek.En dan ook had hij op zijn tocht vele brave menschen ontmoet die geen duit bezaten, maar toch gelukkig waren! Hij was in de gelegenheid geweest de verschillende soorten van geluk op te merken, die verkregen worden door den met vreugde verrichten arbeid.Hier waren het landbouwers over hun arbeid gebukt; daar ambachtslieden, die al zingende hunne gereedschappen hanteerden. Het was immers juist aan het gebrek aan arbeid dat Kin-Fo het gebrek aan begeerten en bij gevolg, het gebrek aan geluk hier beneden te danken had! O! ’t Was een goede les! Hij meende het althans!!... Neen! vriend Kin-Fo, toch was het zoo niet!Met veel moeite en na herhaalde mislukte pogingen slaagden Craig en Fry er ten slotte in een voertuig te vinden, het eenige dat het dorp bezat. Het was slechts geschikt voor een enkelen persoon en er was niemand om het in beweging te brengen.Het was een kruiwagen—Pascal’s kruiwagen,—en misschien reeds vóór hem uitgevonden door de vernuftige Chineezen, die ook het buskruit, het schrift, het kompas en de vliegers uitvonden.Maar in China is het groote wiel niet voor aan den wagen, doch midden er onder geplaatst, evenals het rad bij zekere booten. De wagen is daardoor in twee deelen verdeeld, één voor den reiziger om zelf plaats in te nemen, het andere voor zijn bagage.Dit voertuig kan alleen door een mensch in beweging gebracht worden, die het voortduwt en niet voortsleept. Die dit doet staat dus achter den reiziger, evenals de voerman van een Engelsche cab, en beneemt hem het vrije uitzicht niet. Als de wind gunstig, dat wil zeggen achter het rijtuig is, maakt hij, die den wagen duwt, gaarne van deze kostelooze beweegkracht gebruik. Hij zet er een mast en een zeil op, en als het goed waait, dan behoeft hij niet te duwen, dan wordt hij integendeel zelf voortgetrokken—en somtijds sneller dan hem lief is.Het voertuig werd gekocht met al wat er bij behoorde en Kin-Fo nam er plaats in. De wind was gunstig en het zeil werd geheschen.»Komaan Soun!” riep Kin-Fo.Soun maakte zich gereed om plaats te nemen in de tweede afdeeling.»Ben je mal! Achter den wagen en duwen”, beval Kin-Fo op een toon, die geen tegenspraak toeliet.»Mijnheer.... wat.... ik!” riep Soun uit en hij voelde zijne knieën reeds knikken, als een paard dat overwerkt is.»’t Is je eigen schuld; ’t is een gerechte straf voor je onbescheidenheid en babbelzucht.”»Komaan Soun!” voegden Craig en Fry er bij.»Achter den wagen en duwen!” herhaalde Kin-Fo, met een veelbeteekenenden blik op het eindje staart dat den ongelukkige nog over bleef. »En pas op dat je niet struikelt, of anders...”Een gebaar met wijs- en middenvinger vulde den zin aan. Soun deed den draagband over zijne schouders en greep de berrie met beide handen. Craig en Fry namen hunne plaats aan weerszijden in en daar er een frissche bries woei, ging de stoet op een sukkeldrafje vooruit.Het is onmogelijk om de sprakelooze woede van Soun te beschrijven, nu hij als paard dienst moest doen, en zelfs de omstandigheid dat Craig of Fry somtijds zijne plaats innam, kon er hem niet mede verzoenen. Zeer gelukkig bleef de zuidenwind hun bijna voortdurend getrouw, ’t geen hun drie-vierde van het werk uitwon. De kruiwagen stond goed in evenwicht en de man die duwde behoefde eigenlijk alleen te sturen en te zorgen dat men niet van den weg afdwaalde.Op deze wijze trok Kin-Fo door de noordelijke provinciën van China, loopende als hij wat stijf in zijne beenen geworden was, zich latende rijden als hij behoefte gevoelde om weder te rusten.Na langs de steden Houan-Fou en Ca-Fong gegaan te zijn, kwam hij aan de steile overs van het Groote Keizers-kanaal, dat nauwelijks twintig jaar geleden, voordat de GeleRivierweder in haar oudebedding teruggekeerd was, een schoonen waterweg vormde van een paar honderd uur ver, die van Sou-Tchéou, het land der thee, tot Peking liep.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Hij kwam zoo door Tsinan en Ho-Kien in de provincie Té-Tché-li, waarin Peking ligt, de viervoudige hoofdstad van het Hemelsche Rijk.Zoo trok hij door Tien-Tsin, dat door een ringmuur en twee forten beschermd wordt, eene groote stad van vierhonderdduizend inwoners met een schoone haven die door de Peï-Ho en het Keizerskanaal gevormd wordt en waarjaarlijkseen zeventig millioen omgezet wordt door den invoer van katoen uit Manchester, wollen goederen, koper- en ijzerwerk, Duitsche lucifers, sandelhout enz. enz. en den uitvoer van jujubes, bladeren van waterlelies, Tartaarsche tabak en dergelijke artikelen. Kin-Fo dacht er echter zelfs niet aan om in dit zonderlinge Tien-Tsin de beroemde pagode der helsche straffen te gaan bezoeken; hij deed geen wandeling in de oostelijke voorstad door de vermakelijke Lantaarnstraat en die der Oude-kleeren; hij ontbeet niet in de restauratie »de Harmonie en de Vriendschap” van den muzelman Léou-Lao-Ki, wiens wijnen beroemd zijn in spijt van Mahomets verbod; hij onthield zich natuurlijk een zijner groote roode naamkaarten af te geven op het paleis van Li-Tchong-Tang, onderkoning der provincie sedert 1870, lid van den geheimen raad en den raad van ’t keizerrijk, die het recht heeft om een geel vest te dragen en den titel voert van Fei-Tzé-Chao-Pao.Neen, Kin-Fo steeds in zijn kruiwagen en Soun er achter, trokken langs de kaden waar bergen van zoutzakken lagen; zij gingen door de voorsteden, de Engelsche en Amerikaansche nederzettingen, het renperk, de velden met sorgho, rogge,Turkschkoren, met wijngaarden en groenten van allerlei aard; door de vlakten waar men talrijke hazen, patrijzen en kwartels zag, aanhoudend vervolgd door steen- en andere valken. Het viertal vervolgde den klinkerweg naar Peking, die vier en twintig uur lang en met boomen beplant is en zoo kwamen zij gezond en wel te Tong-Tchéou aan, Kin-Fo altijd nog tweehonderdduizend dollars waard, Craig en Fry zoo frisch als bij het begin der reis, Soun aamborstig, kreupel en met een staart die nauwelijks nog op dien naam aanspraak mocht maken.Het was 19 Juni. De aan Wang toegestane termijn verliep eerst over zeven dagen!Waar was Wang?1In midden-China zijn de rivieren en stroomen aangeduid door het achtervoegsel »Kiang” in noordelijk China door »Ro.”2Tienlisis ongeveer een uur gaans.

Waarin Kin-Fo, zijne beide satellieten en zijn knecht op avontuur uitgaan.

Waarin Kin-Fo, zijne beide satellieten en zijn knecht op avontuur uitgaan.

Wie is de reiziger, die de groote rij- en waterwegen van het Hemelsche Rijk met zooveel volharding aflegt? Hij gaat voorwaarts, steeds voorwaarts, niet wetende waar hij gisteren was en waar hij morgen zijn zal. Hij trekt de steden door zonder ze te zien, hij gaat de herbergen en hotels alleen binnen om er eenige uren rust te nemen, hij vertoeft in de restaurants niet langer dan noodig is om voedsel te gebruiken. Geld schijnt geen waarde voor hem te hebben, hij verkwist het, hij werpt het weg om zijn tocht te bespoedigen.

Het is geen koopman die voor zijne zaken reist. Het is geen mandarijn, die door den minister met eene gewichtige zending is belast. Het is geen kunstenaar die de schoonheden der natuur opspoort. Het is geen geleerde, geen navorscher, die oude documenten zoekt, in tempels of kloosters van het oude China verspreid. Het is geen student, die in den tempel der examens moet opgaan om er een wetenschappelijken graad te behalen, geen priester van Bouddha, die inspectie moet houden over de kleine landelijke altaren, opgericht tusschen de wortels van den heiligen vijgeboom, noch een priester, die ter vervulling van een belofte een tocht maakt naar een der vijf heilige bergen van het Hemelsche Rijk.

Het is de gewaande Ki-Nan, vergezeld door Fry-Craig, altijd vol ijver, en gevolgd door Soun die hoe langer hoe vermoeider wordt. Het is Kin-Fo die altijd nog verkeert in die zonderlinge gemoedsstemming, welke hem er toe dreef te vluchten, en te gelijk den spoorloos verdwenen Wang te zoeken. Het is de cliënt vande Eeuwdie van dit onophoudelijk heen- en weertrekken afleiding verwacht, en misschien een waarborg tegen de onbekende gevaren waardoor hij bedreigd wordt. Ook de beste schutter loopt de kans, dat hij een zich steeds bewegend doel mist en Kin-Fo wenschte zulk een doel te zijn.

De reizigers hadden te Nan-King weder plaats genomen op een, van de vlugge Amerikaansche stoombooten, groote drijvende hotels die de Blauwe Rivier bevaren. Zestig uur later stapten zij te Ran-Kéou aan wal, niet voordat zij die grillige rots bewonderd hadden, de »Kleine Wees”, die zich midden in den stroom der Yang-tze-Kiang verheft, en op welks top zich trotsch een tempel verheft, waarin de dienst door Chineesche priesters verricht wordt.

Te Ran-Kéou, aan de samenvloeiing gelegen van de Blauwe Rivier en zijne voornaamste bijrivier, de Ran-Kiang,1bleef onze zwerver een halven dag stil.

Daar was men omringd door allerlei, niet te herstellen overblijfselen uit den tijd der Taï-pings; maar noch in deze handelstad, die als ’t ware slechts een aanhangsel is van Rang-Yang-Fou, op den rechter-oever van de zijrivier, noch teOu-Tchang-Fouhoofdstad van de provincie van Rou-Pé aan den rechteroever van den stroom zelf, was iets te bespeuren van den spoorloos verdwenen Wang. Ook zag men er geen letters als die, welke Kin-Fo te Nan-King op het graf van den gekroonden priester had gevonden.

Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.

Men was daar in de streek van de »Lœss.” Bladz. 92.

Als Craig en Fry zich hadden voorgesteld dat zij, op hunne reisdoor China, eenige kennis op zouden doen van land en zeden, zouden zij zich spoedig bedrogen gevonden hebben. Zelfs de tijd zou hun ontbroken hebben om aanteekeningen te maken en hunneindrukken zouden zich bepaald hebben tot eenige namen van steden en sterkten. Maar zij waren niet nieuwsgierig en snapachtig evenmin. Zij spraken bijna nooit met elkander. Waarvoor zou dat ook gediend hebben! Hetgeen Craig dacht, was ook de meening van Fry. Het zou een soort van alleenspraak geworden zijn. Zij letten dan ook, evenmin als hun cliënt, op het tweeslachtig voorkomen van het grootste aantal der Chineesche steden—bijna uitgestorven in het midden en druk in de voorsteden. Ternauwernood bespeurden zij te Ran-Kéou het Europeesche gedeelte, kenbaar aan de breede en rechte straten, de bevallige gebouwen en den schaduwrijken wandelweg, die zich langs de oevers van de Blauwe Rivier uitstrekt. Zij keken alleen uit naar één persoon en die persoon bleef onzichtbaar.

De stoomboot kon, dank zij den was dien de wateren van den Ran-Kiang deed stijgen, deze zijrivier nog circa honderd dertig mijlen tot aan Leo-Ro-Kéou opstoomen.

Kin-Fo was er de man niet naar om dit soort van vervoermiddel, ’t welk hem zeer behaagde, te verlaten. Integendeel, hij stelde er prijs op zoover te gaan als de Rang-Kiang bevaarbaar was. Eenmaal daar gekomen, zou hij nader zien. Craig en Fry hadden er niets tegen dat de tocht aldus voortgezet werd. De bewaking was aan boord zeer gemakkelijk, de gevaren minder dreigend. Als zij verder kwamen, op de minder veilige wegen van midden-China, zou het heel wat anders zijn.

Wat Soun betreft, het leven aan boord beviel hem uitstekend. Hij behoefde niet te loopen, hij behoefde niets te doen, zijn meester kon hij overlaten aan de goede zorgen van Craig-Fry, hij kon zich, na flink gegeten en gedronken te hebben, rustig in zijn hoekje uitstrekken om te slapen en het eten was uitmuntend.

Eene verandering in de voeding aan boord, die eenige dagen later inviel, moest ieder ander dan dezen stoffel er opmerkzaam op gemaakt hebben dat er eene wijziging gekomen was in de aardrijkskundige gesteldheid der reizigers.

Bij den maaltijd werd de plaats van de rijst ingenomen door het koren, in den vorm van ongerezen broodjes, die, als men ze versch gebruikte, zeer aangenaam van smaak waren.

Soun betreurde, als een Chinees uit het zuiden, zijne gewone rijst. Hij kon met zijne kleine stokjes zoo behendig manoeuvreeren, als hij de korrels uit den schotel in zijn grooten mond bracht, en hij kon zulke geduchte hoeveelheden naar binnen werken! Rijst en thee, wat heeft een waar zoon van het Hemelsche Rijk meer noodig!

De stoomboot bleef de Rang-Kiang opvaren en was de grens van het koren genaderd. Men bespeurde dat men in hooge streken gekomen was. Aan den gezichteinder zag men eenige bergen met sterkten gekroond, gesticht onder de oude dynastie der Mings. Dedijken, die de wateren van de rivier binnen hare bedding hielden, verdwenen, de oevers werden lager en het bed der rivier werd breeder maar verminderde in diepte. Men was het gebied van Guan-Lo-Fou genaderd.

Kin-Fo ging niet aan wal gedurende de weinige uren die noodig waren om bij de gebouwen der douanen, nieuwe brandstof aan boord te nemen. Wat had hij te maken in een stad, die hem geheel onverschillig was? Nu hij er niet in kon slagen Wang op het spoor te komen, had hij slechts eene begeerte: zich dieper in noordelijk China te begeven, waar hij wel geen kans had Wang te vinden, maar waar deze hem ook niet treffen zou.

NaGuan-Lo-Foudeed men twee steden aan, tegenover elkander gelegen, het eene de handelstad Fan Tcheng op den linkeroever; en de hoofdstad Siang-Yang-Fou op den rechteroever; de eerste vol beweging en verkeer, de laatste, de verblijfplaats van de autoriteiten, meer dood dan levend.

En na Fan Tcheng bleef de Ran-Kiang, met een rechten hoek noordwaarts buigende, nog tot Lao-Ro-Kéou bevaarbaar. Daar kon de stoomboot, wegens gebrek aan water, niet verder.

Eenmaal te>Lao-Ro-Kéougekomen, moest er een groote verandering in de reisplannen worden gemaakt. Men moest de stroomen »die loopende wegen,” verlaten en zichzelf voortbewegen of althans de zacht schommelende beweging van de boot verwisselen met de schokken, het gekraak en gestoot van de ellendige voertuigen, die in het Hemelsche Rijk in gebruik zijn. Ongelukkige Soun! De tijd der beslommeringen, vermoeienissen, berispingen was voor hem aangebroken!

En waarlijk, hij die Kin-Fo op dezen avontuurlijken zwerftocht, van gewest tot gewest, van stad tot stad wilde volgen, zou een zwaar werk ondernomen hebben! Den eenen dag reisde hij per wagen, maar welk een wagen! Een bak, stevig bevestigd op twee wielen met groote ijzeren spijkers voorzien en getrokken door twee weerbarstige muilezels, terwijl men alleen door een linnen huif bedekt was voor de regenvlagen en zonnestralen! Een anderen dag kon men hem zien uitgestrekt in een soort van stoel, die tusschen twee lange bamboezen stokken hing en aan zulk hevig slingeren en stampen was blootgesteld, dat het voor een vaartuig in al zijne spanten en inhouten een vreeselijk gekraak zou gegeven hebben.

Craig en Fry bevonden zich als aides-de-camp naast de portieren, op een paar ezels gezeten, die zoo mogelijk nog meer schudden en schommelden dan de stoel. Wat Soun betreft, hij ging te voet en als de marsch wat snel ging, al brommende en vloekende, en zich, meer dan goed voor hem was, verkwikkende aan den brandewijn van Kao-Liang. Ook hij ging dan met zonderlinge slingeringen voorwaarts, maar dit was niet te wijten aan de oneffenheden vanhet terrein! Kortom, de stoet ware op een onstuimige zee niet meer geschud geworden.

Kin-Fo en zijne metgezellen deden te paard—dieren waarvan de wederga in ellende nauwelijks te vinden was—hun intocht te Si-Gnan-Fou, de oude hoofdstad van het Hemelsche Rijk, en waar de keizers uit de dynastie der Tangs eertijds hun zetel hadden gevestigd.

Maar welke onafzienbare naakte en droge vlakten had men niet moeten doortrekken, wat al vermoeienissen, ja zelfs gevaren, had men niet doorworsteld eer deze afgelegen provincie van Chen-Li bereikt was!

De Meizon wierp, op een breedte, ongeveer overeenstemmende met ’t zuiden van Spanje, bijna onuitstaanbaar heete stralen op het aardrijk, en dreef het fijne stof der wegen, die nooit met steenen hadden kennis gemaakt, omhoog.

Als men door zulk een gelen wervelwind werd overdekt, die de lucht als met een ongezonden damp verpestte, kon men er op rekenen van boven tot beneden in het grijs gestoken te worden. Men was daar in de streek van de “Lœss,” een zonderling soort van geologische formatie, eigen aan ’t noorden van China; ’t is geen aarde en ook geen rots, maar een soort van steen, dat nog niet tot een vasten toestand gekomen is.

De gevaren die men te doorstaan had, waren niet van denkbeeldigen aard in een land, waar de politiedienaars eene buitengewone vrees koesteren voor de messen van de dieven. Als men bedenkt, dat de »tipaos” in de steden aan de schurken vrij spel laten en de bewoners aldaar zich des nachts zelfs niet op de drukst bewoonde gedeelten durven begeven, kan men er over oordeelen hoe het op de wegen gesteld is! Meermalen werden de reizigers door verdachte troepen aangehouden, als zij de nauwe holen, diep tusschen de »lœss”-lagen uitgegraven, doortrokken; maar het zien van Craig-Fry met den revolver in den gordel, had de straatroovers tot nog toe altijd eerbied ingeboezemd. Toch waren de agenten vande Eeuwherhaaldelijk in groote onrust, minder voor zichzelf dan wel voor het millioen, dat aan hunne zorg was toevertrouwd. Of Kin-Fo door het mes van een boosdoener of door den dolk van Wang viel, was voor hen hetzelfde. De slag toch zou in ieder geval de maatschappij treffen.

Kin-Fo was overigens niet minder goed gewapend en even vast besloten zich te verdedigen. Hij hechtte meer dan ooit aan het leven en hij zou, om de uitdrukking van Craig-Fry te bezigen, »zich hebben laten dooden om het te behouden.”

Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.

Hij beklom de steile oevers der Gele Rivier. Bladz. 95.

’t Was niet waarschijnlijk dat men te Si-Gnan-Fou eenig spoor zou vinden van den philosoof. Nooit zou een oude Taï-ping op de gedachte gekomen zijn daar een schuilplaats te zoeken. ’t Is eenstad welker wallen nooit door de opstandelingen zijn bemachtigd en die door een talrijk garnizoen is bezet. Alleen iemand die een bijzonderen smaak had voor archaeologische merkwaardigheden,in de plaats zeer talrijk, of die ervaren was in het uitleggen van de meest geheimzinnige spreuken—het museum aldaar »het bosch der tafelen” geheeten, was er rijk aan—kon roeping gevoelen daarheen te gaan. ’t Was niet waarschijnlijk dat Wang er zou zijn.

Daarom verliet Kin-Fo dan ook, den dag na zijne aankomst, deze stad, een gewichtig punt voor den handel tusschen midden-Azië, Thibet, Mongolië en China, en zette den tocht verder noordwaarts voort.

Langs Kao-Lin-Sien, Sing-Tong-Sien, den weg door het dal van de Quei-Ro, welker wateren met het gele stof van de »lœss,” door welks bodem zij liep, bedekt waren, kwam de kleine troep teRoua-Tchéouaan, het brandpunt van den geweldigen opstand der Muzelmannen in 1860. Vandaar bereikte Kin-Fo en zijne gezellen, nu eens per vaartuig, dan weder per wagen, niet zonder groote vermoeienissen, de vesting Tong-Kouan, aan de samenvloeiing van de Quei-Ro en de Rouang-Ro gelegen.

De Rouang-Ro is de vermaarde Gele rivier. Zij daalt van het noorden af om zich, door de oostelijke provinciën, in de zee te storten die haren naam draagt, zonder daarom geel te zijn, evenmin als de Roode zee rood, de Witte zee wit of de Zwarte Zee zwart is. De stroom is beroemd, en ongetwijfeld van Hemelschen oorsprong, wijl zijn kleur die is van den keizer, Zoon van den Hemel; maar hij wordt ook »China’s leed” geheeten, een naam dien hij dankt aan de geduchte overstroomingen, waardoor voor ’t oogenblik het Keizer-kanaal in ontredderden toestand verkeert.

Te Tong-Kouan zouden de reizigers, zelfs des nachts, veilig geweest zijn. Het is geen handelstad, maar een militaire plaats, en bewoond, niet tijdelijk maar als vaste verblijfplaats, door de Mantsjoersche Tartaren, de keurtroepen van het Chineesche leger! Misschien was Kin-Fo voornemens er eenige dagen rust te nemen. Misschien zou hij er in een hotel eene goede kamer, eene goede tafel, een goed bed gezocht hebben—’t geen zeker noch aan Craig-Fry, noch vooral aan Soun zou hebben mishaagd.

Maar deze onhandige snaak, die bij deze gelegenheid een paar duim van zijn staart moest missen, had de onvoorzichtigheid om bij de douanen in plaats van den aangenomen naam, den waren naam zijns meesters te noemen. Hij vergat dat hij de eer had niet Kin-Fo, maar Ki-Nan te dienen. Welk een uitbarsting! De vergissing verplichtte den reiziger onmiddellijk te plaats te verlaten. Zijn naam had reeds het noodige effect gemaakt. De beroemde Kin-Fo was te Tong-Kouan aangekomen. Men wilde dien man zien, »wiens eenigste wensch was honderd jaar oud te worden!”

De getergde reiziger slaagde er ternauwernood in zich met zijne beide bewakers en zijn knecht door de vlucht te onttrekken aan de massa nieuwsgierigen, die als uit den grond oprezen. Te voet,ditmaal te voet! beklom hij de steile oevers der Gele rivier, en hij liep door totdat zijne metgezellen en hij zelf van vermoeienis neervielen in een klein dorp, waar zijne volslagen onbekendheid hem wel eenige uren van rust waarborgde.

Soun, thans geheel uit het veld geslagen, durfde zijn mond niet meer opendoen. Thans was hij, met den belachelijken rattenstaart, die hem nog slechts overbleef, het voorwerp der algemeene opmerkzaamheid en der onaangenaamste bespotting! De straatjongens wezen hem na en vervolgden hem met allerlei zoutelooze grappen.

Hij verlangde dus wel naar het einde der reis. Doch waar was dat einde? Had zijn meester niet zelf aan den heer William J. Bidulph verklaard dat hij niet ophouden zou zoolang er nog een weg vóor hem lag?

In het dorpje, op twintiglis2van Tong-Kouan, waar Kin-Fo zich verborgen had, was niets te krijgen; geen paarden, geen ezels, geen wagens, geen draagstoelen. Er bleef niets anders over dan terug te keeren of te voet verder te gaan. Dat was juist niet bevorderlijk om den leerling van den philosoof Wang in een gelijkmatig humeur te houden en hij bracht bij deze gelegenheid de lessen van zijn leermeester dan ook slecht in practijk. Hij beschuldigde iedereen, terwijl hij eigenlijk met zichzelf had moeten beginnen. Och, wat betreurde hij den tijd toen zijn leven zoo kalm daarheen ging! Moest hij, om het geluk te kunnen waardeeren, verdriet, ongeluk en kwelling gekend hebben, zooals Wang zeide, thans had hij aan deze laatste zaken waarlijk geen gebrek.

En dan ook had hij op zijn tocht vele brave menschen ontmoet die geen duit bezaten, maar toch gelukkig waren! Hij was in de gelegenheid geweest de verschillende soorten van geluk op te merken, die verkregen worden door den met vreugde verrichten arbeid.

Hier waren het landbouwers over hun arbeid gebukt; daar ambachtslieden, die al zingende hunne gereedschappen hanteerden. Het was immers juist aan het gebrek aan arbeid dat Kin-Fo het gebrek aan begeerten en bij gevolg, het gebrek aan geluk hier beneden te danken had! O! ’t Was een goede les! Hij meende het althans!!... Neen! vriend Kin-Fo, toch was het zoo niet!

Met veel moeite en na herhaalde mislukte pogingen slaagden Craig en Fry er ten slotte in een voertuig te vinden, het eenige dat het dorp bezat. Het was slechts geschikt voor een enkelen persoon en er was niemand om het in beweging te brengen.

Het was een kruiwagen—Pascal’s kruiwagen,—en misschien reeds vóór hem uitgevonden door de vernuftige Chineezen, die ook het buskruit, het schrift, het kompas en de vliegers uitvonden.Maar in China is het groote wiel niet voor aan den wagen, doch midden er onder geplaatst, evenals het rad bij zekere booten. De wagen is daardoor in twee deelen verdeeld, één voor den reiziger om zelf plaats in te nemen, het andere voor zijn bagage.

Dit voertuig kan alleen door een mensch in beweging gebracht worden, die het voortduwt en niet voortsleept. Die dit doet staat dus achter den reiziger, evenals de voerman van een Engelsche cab, en beneemt hem het vrije uitzicht niet. Als de wind gunstig, dat wil zeggen achter het rijtuig is, maakt hij, die den wagen duwt, gaarne van deze kostelooze beweegkracht gebruik. Hij zet er een mast en een zeil op, en als het goed waait, dan behoeft hij niet te duwen, dan wordt hij integendeel zelf voortgetrokken—en somtijds sneller dan hem lief is.

Het voertuig werd gekocht met al wat er bij behoorde en Kin-Fo nam er plaats in. De wind was gunstig en het zeil werd geheschen.

»Komaan Soun!” riep Kin-Fo.

Soun maakte zich gereed om plaats te nemen in de tweede afdeeling.

»Ben je mal! Achter den wagen en duwen”, beval Kin-Fo op een toon, die geen tegenspraak toeliet.

»Mijnheer.... wat.... ik!” riep Soun uit en hij voelde zijne knieën reeds knikken, als een paard dat overwerkt is.

»’t Is je eigen schuld; ’t is een gerechte straf voor je onbescheidenheid en babbelzucht.”

»Komaan Soun!” voegden Craig en Fry er bij.

»Achter den wagen en duwen!” herhaalde Kin-Fo, met een veelbeteekenenden blik op het eindje staart dat den ongelukkige nog over bleef. »En pas op dat je niet struikelt, of anders...”

Een gebaar met wijs- en middenvinger vulde den zin aan. Soun deed den draagband over zijne schouders en greep de berrie met beide handen. Craig en Fry namen hunne plaats aan weerszijden in en daar er een frissche bries woei, ging de stoet op een sukkeldrafje vooruit.

Het is onmogelijk om de sprakelooze woede van Soun te beschrijven, nu hij als paard dienst moest doen, en zelfs de omstandigheid dat Craig of Fry somtijds zijne plaats innam, kon er hem niet mede verzoenen. Zeer gelukkig bleef de zuidenwind hun bijna voortdurend getrouw, ’t geen hun drie-vierde van het werk uitwon. De kruiwagen stond goed in evenwicht en de man die duwde behoefde eigenlijk alleen te sturen en te zorgen dat men niet van den weg afdwaalde.

Op deze wijze trok Kin-Fo door de noordelijke provinciën van China, loopende als hij wat stijf in zijne beenen geworden was, zich latende rijden als hij behoefte gevoelde om weder te rusten.

Na langs de steden Houan-Fou en Ca-Fong gegaan te zijn, kwam hij aan de steile overs van het Groote Keizers-kanaal, dat nauwelijks twintig jaar geleden, voordat de GeleRivierweder in haar oudebedding teruggekeerd was, een schoonen waterweg vormde van een paar honderd uur ver, die van Sou-Tchéou, het land der thee, tot Peking liep.

Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.

Op deze wijze trok Kin-Fo.... Bladz. 96.

Hij kwam zoo door Tsinan en Ho-Kien in de provincie Té-Tché-li, waarin Peking ligt, de viervoudige hoofdstad van het Hemelsche Rijk.

Zoo trok hij door Tien-Tsin, dat door een ringmuur en twee forten beschermd wordt, eene groote stad van vierhonderdduizend inwoners met een schoone haven die door de Peï-Ho en het Keizerskanaal gevormd wordt en waarjaarlijkseen zeventig millioen omgezet wordt door den invoer van katoen uit Manchester, wollen goederen, koper- en ijzerwerk, Duitsche lucifers, sandelhout enz. enz. en den uitvoer van jujubes, bladeren van waterlelies, Tartaarsche tabak en dergelijke artikelen. Kin-Fo dacht er echter zelfs niet aan om in dit zonderlinge Tien-Tsin de beroemde pagode der helsche straffen te gaan bezoeken; hij deed geen wandeling in de oostelijke voorstad door de vermakelijke Lantaarnstraat en die der Oude-kleeren; hij ontbeet niet in de restauratie »de Harmonie en de Vriendschap” van den muzelman Léou-Lao-Ki, wiens wijnen beroemd zijn in spijt van Mahomets verbod; hij onthield zich natuurlijk een zijner groote roode naamkaarten af te geven op het paleis van Li-Tchong-Tang, onderkoning der provincie sedert 1870, lid van den geheimen raad en den raad van ’t keizerrijk, die het recht heeft om een geel vest te dragen en den titel voert van Fei-Tzé-Chao-Pao.

Neen, Kin-Fo steeds in zijn kruiwagen en Soun er achter, trokken langs de kaden waar bergen van zoutzakken lagen; zij gingen door de voorsteden, de Engelsche en Amerikaansche nederzettingen, het renperk, de velden met sorgho, rogge,Turkschkoren, met wijngaarden en groenten van allerlei aard; door de vlakten waar men talrijke hazen, patrijzen en kwartels zag, aanhoudend vervolgd door steen- en andere valken. Het viertal vervolgde den klinkerweg naar Peking, die vier en twintig uur lang en met boomen beplant is en zoo kwamen zij gezond en wel te Tong-Tchéou aan, Kin-Fo altijd nog tweehonderdduizend dollars waard, Craig en Fry zoo frisch als bij het begin der reis, Soun aamborstig, kreupel en met een staart die nauwelijks nog op dien naam aanspraak mocht maken.

Het was 19 Juni. De aan Wang toegestane termijn verliep eerst over zeven dagen!

Waar was Wang?

1In midden-China zijn de rivieren en stroomen aangeduid door het achtervoegsel »Kiang” in noordelijk China door »Ro.”2Tienlisis ongeveer een uur gaans.

1In midden-China zijn de rivieren en stroomen aangeduid door het achtervoegsel »Kiang” in noordelijk China door »Ro.”

2Tienlisis ongeveer een uur gaans.


Back to IndexNext