XIII.Waarin men kennis maakt met het beroemde »Klaaglied van de vijf waken des Honderdjarigen.”»Mijnheeren,” sprak Kin-Fo tot zijne beide trouwe bewakers, toen de kruiwagen stilhield in de voorstad vanTong-Tchéou, »wij zijn nog slechts veertiglis1van Peking af en ik ben van plan hier te blijven totdat de termijn van de met Wang gemaakte afspraak verstreken is. In deze stad van vierhonderd duizend zielen, zal ik gemakkelijk onbekend kunnen blijven, als Soun althans gelieft te onthouden dat hij in dienst is bij Ki-Nan, een eerzaam koopman uit de provincie Chen-Si.”Neen, dat zou Soun niet meer vergeten! Zijn onhandigheid had hem de laatste acht dagen een paarden-baantje bezorgd en hij hoopte dat mijnheer Kin-Fo...»Ki”.., begon Craig.»Nan” vulde Fry aan.... hem voortaan niet meer daarmede straffen zou. En nu had hij, met het oog op de vele vermoeienissen die hij doorstaan had, slechts één verzoek aan mijnheer Kin-Fo...»Ki”... herhaalde Craig.»Nan” voegde Fry er bij.... en dat was of hij nu minstens eens tweemaal vier en twintig uur onafgebroken slapen mocht.»Acht dagen, als je wilt!” antwoordde Kin-Fo. »Als je slaapt dan zijn wij althans zeker, dat je je niet verpraten kunt!”Kin-Fo en zijn gevolg gingen toen een goed hotel opzoeken en daaraan was in Tong-Tchéou geen gebrek. Deze groote stad is als het ware een der voorsteden van Peking. De tegelweg die naar de hoofdstad leidt is geheel bebouwd met villa’s, woonhuizen, boerderijen, graven, kleine pagoden en tuinen, en er is aanhoudend een zeer drukke passage van rijtuigen, ruiters en voetgangers.Kin-Fo was in de stad bekend en liet zich naar de Taè-Ouang-Miao, »den Tempel der souvereine Vorsten”, brengen. Het was eigenlijk een klooster, tot hotel ingericht, waar de vreemdelingen een zeer goed logies konden vinden.Kin-Fo, Craig en Fry maakten het er zich dadelijk huiselijk, de beide agenten in een kamer die onmiddellijk aan die van hun kostbaren reisgenoot grensde. Soun verdween om aan zijn slaaplust bot te gaan vieren en werd vooreerst niet teruggezien.Een uur later verlieten Kin-Fo en zijne trawanten hunne kamers om te ontbijten en te beraadslagen over hetgeen hun nu te doen stond.»Eerst moeten wij”, meenden Craig en Fry, »de courant inzien, of er ook iets in staat dat ons raakt.”»Je hebt gelijk”, sprak Kin-Fo, »misschien lezen wij er in wat er van Wang geworden is.”Zij verlieten dus het hotel. Uit voorzorg liepen Craig en Fry aan weerszijden van Kin-Fo, al de voorbijgangers nauwkeurig in het oog houdende en zorgende dat niemand hem naderen kon. Zij gingen zoo door de nauwe straten der stad en kwamen op de kade, waar een nommer der Staatscourant gekocht en gretig doorgekeken werd.Er stond niets in, dan de uitloving van 2000 dollars of 1300 taëls aan hem, die William J. Bidulph wist te zeggen waar de heer Wang uit Shang-Haï op dit oogenblik was.»Hij is dus nog niet voor den dag gekomen”, sprak Kin-Fo.»Hij heeft dus de voor hem bestemde advertentie niet gelezen”, antwoordde Craig.»Hij meent dus nog altijd dat hij verplicht is zijn u gegeven woord te houden”, voegde Fry er bij.»Maar waar kan hij zijn?” riep Kin-Fo uit.»Gelooft u dat uw leven gedurende den nog overigen tijd van den termijn meer gevaar loopt dan vroeger?” vroegen Craig en Fry.»Ongetwijfeld”, antwoordde Kin-Fo. »Wang weet niet welke verandering er in mijn omstandigheden gekomen is, hij kan zich dus niet van zijn woord ontslagen rekenen. Morgen en overmorgen loopt mijn leven dus meer gevaar dan heden en over zes dagen meer dan ooit.”»Maar als de termijn is verstreken?”»Dan heb ik niets meer te vreezen.”»Welnu mijnheer”, antwoordden Craig-Fry. »Er zijn maar drie middelen, om u voor de volgende zes dagen aan elk gevaar te onttrekken.”»En welk is het eerste?” vroeg Kin-Fo.»Naar uw hotel terug te gaan en uw kamer niet te verlaten voordat de termijn verstreken is.”»En het tweede?”»U als misdadiger in hechtenis te laten nemen, opdat u veiligheid vindt achter de muren der gevangenis vanTong-Tchéou.”»En het derde?”»Te veinzen dat u gestorven zijt en niet weder te herleven voor dat alle gevaar voorbij is.”»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»Ge kent Wang niet, mijneheeren,” riep Kin-Fo uit. »Wang zou wel een middel vinden om in mijn hotel of mijn gevangenis binnen te dringen; hij zou mij zelfs in mijn graf wel weten te vinden!Dat hij mij tot nog toe niet gedood heeft is alleen te danken aan het feit, dat hij dit niet heeft gewild, dat hij mij het genoegen der ontroering niet heeft willen benemen! Wie weet welk motief hijgehad heeft? In elk geval zal ik liever van de door u voorgeslagen middelen geen gebruik maken.»Maar wacht eens.... misschien....” begon Craig.»Zouden wij niet....?” ging Fry voort.»Mijnheeren”, viel Kin-Fo hen in de rede, »ik zal doen wat ik goed vind. Al stierf ik vóór 25 dezer, wat beteekent dan nog het verlies voor uw maatschappij?”»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordden Craig-Fry.»En ik verlies mijn geheele vermogen, om van mijn leven niet eens te spreken. U ziet dus dat ik veel meer bij de zaak betrokken ben dan u!”»Dat is zoo!”»Gaat u dus voort met voor uw belangen te waken, dat moogt u; maar ik ga mijn eigen weg.”Er was niets tegen in te brengen. Craig en Fry moesten dus hunne waakzaamheid verdubbelen, want zij gevoelden dat de zaak elken dag ernstiger werd.Tong-Tchéou is een der oudste steden van het Hemelsche Rijk. Zij is gelegen aan een gekanaliseerden arm van den Peiho en aan den mond van een ander kanaal, dat tot verbinding strekt met Peking, waardoor het een middelpunt is geworden van een zeer levendig handelsverkeer. De voorsteden zijn dan ook buitengewoon druk.Deze levendigheid troffen Kin-Fo en zijne beide reismakkers nog meer, toen zij op de kade waren gekomen en daar de samenstrooming zagen van tal van vaartuigen van allerlei aard.Craig en Fry waren, alles goed overdenkende, tot de conclusie gekomen, dat zij het veiligste waren in het midden eener drukke bevolking. De dood van hun cliënt zou in elk geval aan een zelfmoord worden toegeschreven. De brief, dien men bij hen moest vinden, zou daaromtrent geen twijfel overlaten. Wang zou dus alleen onder bepaalde omstandigheden tot den doodelijken stopt overgaan en deze boden zich niet zoo gemakkelijk aan op de druk bezochte straten van een stad. Daar behoefde men niet voor een onverwachten slag bevreesd te zijn. Het kwam er voor alles op aan te weten of de Taï-ping er, door eene zeldzame behendigheid, ook in geslaagd was hun spoor te volgen, sinds hun vertrek van Shang-Haï. Zij gaven hunne bogen dan ook weinig rust.Eensklaps werd een naam uitgesproken, die wel in staat was hun aandacht te trekken.»Kin-Fo! Kin-Fo!” riepen onderscheidene kleine Chineezen, terwijl zij, midden in al de drukte, springende in de handen klapten.Was Kin-Fo herkend en had zijn naam de gewone uitwerking?Onze held stond eensklaps stil.Craig-Fry plaatsten zich naast hem, om hem, zoo noodig, met hun lichaam tot beschutting te zijn.Maar die kreten golden Kin-Fo niet. Niemand scheen te vermoeden dat hij daar was. Hij bewoog zich dus niet en wachtte, nieuwsgierig waarom men zijn naam had uitgesproken, den loop der zaken af.Er had zich een groep mannen, vrouwen en kinderen rondom een reizend zanger geschaard, die zeer in de goede gunsten van het straatpubliek scheen te deelen. Men schreeuwde, klapte in de handen, en juichte hem reeds bij voorbaat toe.Toen de zanger een voldoend publiek om zich heen geschaard zag, haalde hij uit zijn kleed een groote rol voor den dag, met allerlei afbeeldingen beschilderd, en daarop klonk het op helderen toon:»De vijf Nachtwaken van den Honderdjarige!”Het was het beruchte treurdicht dat den tocht door China gemaakt had.Craig-Fry wilden hun cliënt medevoeren; maar Kin-Fo bleef ditmaal halsstarrig op de plaats waar hij stond. Niemand kende hem hier. Hij had nooit het geheele verhaal van zijne jammeren gehoord en maakte er zich een genoegen van dit nu eens te vernemen!De zanger van »de vijf Waken van den Honderdjarige” begon op deze wijze:»Bij de eerste wake verlicht de maan het puntige dak van het huis te Shang-Haï. Kin-Fo is nog jong. Hij is twintig jaar oud. Hij gelijkt een wilg, welks eerste bladeren zich ontplooien!”»Bij de tweede wake verlicht de maan den oostkant van de rijke yamen. Kin-Fo is veertig jaar oud. Zijne tienduizenden zaken slagen naar wensch.Zijne naburen verkondigen zijn lof.”Het gelaat van den zanger verduisterde bij iedere strophe. Hij scheen ouder te worden onder het zingen. Van alle kanten weerklonken toejuichingen.Hij vervolgde:»Bij de derde wake verlicht de maan de vlakte. Kin-Fo is zestig jaar oud. Na de groene bladeren van den zomer komen de goudsbloemen van den herfst!”»Bij de vierde wake is de maan in het westen ondergegaan. Kin-Fo is tachtig jaar oud! Zijn lichaam is saamgekrompen als de kreeft in het kokende water! Hij vermindert, hij daalt met de ster van den nacht!”»Bij de vijfde wake wordt de naderende morgenstond door hanengekraai begroet. Kin-Fo is honderd jaar. Hij sterft, zijn levendigste wensch is vervuld; maar vorst Ien weigert hem te ontvangen. Vorst Ien is niet gesteld op zulke oude lieden, die zijn hof suf zouden maken! De oude Kin-Fo kan nergens rust vinden en zwerft tot den jongsten dag rond.”De menigte juichte en de zanger verkocht honderden exemplaren van het treurlied tegen drie sapeken het stuk.Waarom zou Kin-Fo er zelf geen koopen? Hij haalde eenig geld uit den zak en stak zijn hand door den kring heen, die dicht rondom den zanger geschaard stond.Eensklaps opende zich zijn hand. De geldstukjes vielen op den grond...Vlak tegenover hem stond een man wiens blikken de zijne kruisten.»Ah!” riep Kin-Fo; hij kon dezen uitroep, half een vraag, half een kreet van verwondering niet smoren.Fry-Craig hadden hem omringd, meenende dat hij herkend, bedreigd, gewond, ja gedood was!»Wang!” riep hij.»Wang!” herhaalden Craig-Fry.Het was Wang in eigen persoon! Hij had zijn ouden leerling herkend; maar in plaats van zich op hem te werpen, duwde hij de personen die achter hem stonden weg en vluchtte, zoo snel zijne beenen hem dragen konden.Kin-Fo aarzelde geen oogenblik. Hij wilde een eind maken aan zijn ondragelijken toestand en vloog Wang achterna, op zijn beurt gevolgd door Fry-Craig, die hem niet vooruit wilden loopen,maar evenmin wilden achterblijven.Ook zij hadden den spoorloozen philosoof herkend en uit zijne verbazing afgeleid, dat hij evenmin verwachtte daar Kin-Fo te vinden als Kin-Fo dacht hem er te zien.Waarom nam Wang de vlucht? ’t Was onverklaarbaar, maar het was zoo; hij liep alsof geheel de politie van het Hemelsche Rijk hem op de hielen zat.Het was een dwaze vervolging.»Ik ben niet geruïneerd! Wang, Wang! Niet geruïneerd!” schreeuwde Kin-Fo.»Hij is rijk, rijk!” herhaalden Fry-Craig.Maar Wang was te ver verwijderd om de woorden te verstaan die hem tot staan zouden gebracht hebben. Hij vloog de kade over, het kanaal langs en bereikte de westelijke voorstad.De drie vervolgers bleven hem nazetten, maar wonnen niet. Integendeel, de afstand tusschen hen en den vluchteling nam voortdurend toe.Een half dozijn Chineezen hadden zich bij Kin-Fo gevoegd, niet te vergeten een zestal tipaos, die niet anders konden vermoeden of hij, die zich zoo snel uit de voeten maakte, was een misdadiger.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Was een vreemd schouwspel, die hijgende, schreeuwende, huilende troep, onderweg door talrijke vrijwilligers vergroot! Men had rondom den zanger duidelijk gehoord dat Kin-Fo den naam Wang had uitgesproken. Gelukkig had de philosoof niet geantwoord met dien van zijn leerling want dan zou geheel de stad de schredenvan zulk een beroemd man hebben gevolgd. Maar de naam van Wang had voldoende werking uitgeoefend. Wang! dat was de geheimzinnige persoon, op wiens ontdekking zulk eene belangrijkesom was gesteld! Men wist het. Zoo gebeurde het dat, terwijl Kin-Fo in den persoon van Wang zijn geheele vermogen van acht honderdduizend dollars naliep en Craig-Fry de twee honderdduizend dollars van de premie nazetten, de overigen al het mogelijke deden om de tien duizend dollars, die als premie was uitgeloofd, te verdienen; men zal toegeven dat hier niet zonder reden geloopen werd.»Wang! Wang! Ik ben rijker dan ooit!” schreeuwde Kin-Fo, zoo luidkeels als zijn snelle loop het toeliet.»Niet geruïneerd! niet geruïneerd!” herhaalden Fry-Craig.»Houdt hem! houdt hem!” gilde het gros der vervolgers, dat als een sneeuwbal voortdurend in omvang toenam.Wang hoorde niets. Met den elleboog tegen de borst geklemd, wilde hij geen kracht verliezen door te antwoorden, noch snelheid door het hoofd om te wenden.De voorstad was ten einde geloopen. Wang volgde den weg langs het kanaal. Op dien bijkans geheel verlaten weg had hij een vrij terrein. De snelheid van zijn loop nam nog toe; maar de inspanning van zijne vervolgers verdubbelde natuurlijk eveneens.Deze dolle wedloop duurde reeds omstreeks twintig minuten. Niemand kon voorspellen hoe hij eindigen zou. Toch scheen het dat de vluchteling een weinig verflauwde. De afstand, dien hij tusschen zich en zijne vervolgers had weten te behouden, verminderde.Wang gevoelde dat, nam een zijsprong en verdween achter een tempeltje, dat zich rechts van den weg bevond.»Tienduizend taëls voor wien hem in handen krijgt!” riep Kin-Fo.»Tienduizend taëls!” herhaalden Craig-Fry.»Ya! ya! ya!” gilden zij die in de voorhoede der vervolgers waren.Allen hadden zich rechts gewend, evenals de philosoof, en omringden den muur van den tempel.Wang was verdwenen. Hij volgde een nauw pad, dat dwars langs een bevloeiingskanaal liep en kwam, om zijne vervolgers het spoor nog meer bijster te maken, door een bocht weder op den heerweg terug.Maar daar bespeurde men hem weder en ’t was duidelijk dat hij uitgeput was. Kin-Fo, Craig en Fry waren nog onverzwakt. Zij vlogen, en geen van hen die door de uitgeloofde taëls tot spoed werden aangespoord, kon op hen slechts eenige schreden winnen.De ontknooping naderde. Het was slechts een quaestie van tijd en van een betrekkelijk korten tijd—hoogstens enkele minuten.Allen, Wang, Kin-Fo, zijne reismakkers, waren op de plek gekomen, waar de groote weg den stroom doorsnijdt bij de beroemde brug van Palikao.Achttien jaar vroeger, 21 September 1860, zouden zij zich op dit punt van de provinciePé-Tché-Liniet zoo vrij bewogen hebben. Toen was de groote weg met duizenden vluchtelingen, vanalle soort als bezaaid. Het leger van generaal San-Ko-Li-Tzin, oom van den keizer, was door de Fransche bataljons teruggedreven en had halt gehouden op de brug van Palikao, dat prachtige bouwwerk met marmeren leuningen en aan beide zijden omgeven door een dubbele rij reusachtige leeuwen. Daar was het dat de Mantsjoerijsche Tartaren, zoo onvergelijkelijk dapper door hunfatalisme, door de Europeesche kanonnen werden weggemaaid.Maar nu was de brug, die nog de sporen van het gevecht toonde door de beschadigde standbeelden, toegankelijk.Wang betrad de brug, maar Kin-Fo slaagde er in, door de heftigste pogingen, hem nog meer te naderen. Slechts twintig stappen, vervolgens vijftien, eindelijk tien scheidden hen.Het was onnoodig meer woorden te verspillen om Wang tot staan te brengen. Hij hoorde ze niet of wilde ze niet hooren. Men moest hem grijpen, zoo noodig binden.... Daarna zou men tot verklaringen kunnen overgaan.Wang begreep dat men hem genaderd was; hij scheen met onverklaarbare halsstarrigheid liever zijn leven te willen wagen, dan van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn leerling te staan. Met één sprong vloog hij over de leuning van de brug en stortte zich in den Peï-ho.Kin-Fo had een oogenblik halt gehouden en riep:»Wang! Wang!”Daarop nam hij op zijn beurt een sprong en:»Ik zal hem levend hebben!” klonk het, en hij wierp zich in den stroom.»Craig?” riep Fry.»Fry”, zei Craig.»Tweehonderdduizend dollars in het water!”En beiden klommen over de leuning en sprongen in den vloed, om den ongelukkigen cliënt van deEeuwte helpen.Eenige van de vrijwilligers volgden hun voorbeeld. Het had veel van een rij clowns bij de oefening op de springplank.Maar zooveel ijver moest vruchteloos blijven. Kin-Fo, Fry-Craig en de overigen die door de premie waren uitgelokt, doken vruchteloos in den Peï-ho. Wang werd niet gevonden. Ongetwijfeld was de ongelukkige philosoof door den stroom medegevoerd.Zou Wang, toen hij zich in den stroom stortte, alleen getracht hebben te ontsnappen aan zijne vervolgers, of zou hij om een of andere geheimzinnige reden, een einde aan zijn leven hebben willen maken? Niemand kon het zeggen.Twee uur later hadden Kin-Fo, Craig en Fry, in verdrietige stemming, maar goed opgedroogd, verfrischt en opgeknapt, Soun wakker gemaakt uit het diepst van zijn slaap, en waren den weg naar Peking ingeslagen.1Vier uur gaans.XIV.Waarin de lezer op zijn gemak vier steden voor een kan doorwandelen.Pé-Tché-Li, de noordelijkste van China’s achttien provinciën, is in negen departementen verdeeld. Een dezer departementen heeft Chun-Kin-Fo tot hoofdplaats, »de stad van den eersten rang die den hemel gehoorzaamt”,—met andere woorden Péking.Als de lezer zich een Chineesche doos voorstelt, die een oppervlakte heeft van zesduizend hectaren en een omtrek van acht uren gaans, waarvan de onregelmatige brokken te zamen juist een rechthoek vormen, dan heeft men eenig denkbeeld van dat geheimzinnige Kambalu, van de hoofdstad van het Hemelsche Rijk, waarvan Marco Polo tegen het einde van de dertiende eeuw zulk eene vreemdsoortige beschrijving naar Europa overbracht.Péking bevat inderdaad twee afzonderlijke steden, die van elkander gescheiden zijn door een breeden boulevard en een versterkten muur; de eerste in den vorm van een rechthoekig parallellogram, is de Chineesche, de andere, bijna vierkant, is de Tartaarsche stad; deze bevat twee andere steden, de Gele stad, Hoang Tchin, en de Roode of Verboden stad, Tsen-Kin-Tching.Voorheen telde alles bij elkander meer dan twee millioen inwoners. Maar landverhuizing op groote schaal, een gevolg van vreeselijke ellende heeft dit cijfer tot hoogstens één millioen teruggebracht. Dit zijn namelijk de Tartaren en de Chineezen; voor de Muzelmannen kan men er nog tienduizend bijvoegen, terwijl er verder nog eene vlottende bevolking is die uit inboorlingen van Mongolië en Thibet bestaat.Het plan van de beide aan elkander sluitende steden gelijkt wel eenigszins op een reiskoffer, waarvan het eene deel de Chineesche en het andere de Tartaarsche stad kan voorstellen.Eene versterkte omheining van zes uur gaans in omtrek, veertig à vijftig voet hoog en breed, uitwendig met steenen bekleed, telkens om de tweehonderd meter door uitspringende torens verdedigd, omgeeft de Tartaarsche stad met eene prachtige met steenen bevloerde wandeling, en loopt uit in vier enorme hoekige bolwerken, waarvan het plat met wachten bezet is.Men ziet dat de Zoon des Hemels, de keizer, wel op zijne veiligheid bedacht is.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.In het midden der Tartaarsche stad, in de Gele stad met een oppervlakte van zeshonderd en zestig hectaren, afgesloten door acht poorten, ligt een zwarte berg, driehonderd voet hoog, een puntwaarvan men de geheele stad kan overzien; voorts is er een prachtig kanaal, de Middenzee genaamd, waarover een marmeren brug ligt; twee Chineesche kloosters, de »pagode der Examens”, de Pei-tha-sse,een klooster op een schiereiland gebouwd dat boven het heldere water van het kanaal schijnt te zweven, de Peh-Tang, een inrichting voor katholieke zendelingen, de keizerlijke pagode met haar prachtig dak van lazuurblauwe pannen, welluidende klokken en de groote tempel aan de voorouders der regeerende dynastie gewijd, de tempel der Geesten, die van den geest der Winden, die van den geest van den Bliksem, de tempel van den uitvinder van het zijdeweven, de tempel van den Heer des Hemels, de vijf Draken-paviljoenen, het klooster der Eeuwige Rust, en zooveel meer.Welnu, in het midden van dat vierkant ligt de Roode of Verboden stad, met een oppervlakte van tachtig hectaren en omringd door een gracht waarover zeven marmeren bruggen liggen. Het spreekt van zelf dat, daar de regeerende dynastie Mantsjoerijsch is, de eerste dezer drie steden voornamelijk bewoond wordt door eene bevolking van dezelfde afkomst; de tweede stad, die aan de buitenzijde, is meer door Chineezen bewoond.Men komt in het binnenste der Verboden stad, die omgeven is door een roodsteenen muur, bekroond met gele kapiteelen, door de poort der »Groote Zuiverheid”, die alleen voor den Keizer en de Keizerinnen geopend wordt. Daar verheffen zich de tempels van de voorouders der Tartaarsche dynastie, beschermd door een veelkleurig dak; de tempels Che en Tsi, aan de aardsche en hemelsche geesten gewijd; het paleis der »Souvereine Overeenstemming”, voor staatsieplechtigheden en officieele feesten bestemd; het paleis der »Gemiddelde Overeenstemming”, waar de afbeeldsels hangen van de voorzaten des Keizers; het paleis der»Beschermende Overeenstemming”, waarvan de middenzaal den keizerlijken troon bevat, het paviljoen van den Nei-Ko, waar de groote raad van het keizerrijk vergadert, onder voorzitterschap van prins Kong1, minister van buitenlandsche zaken, oom van den vorigenKeizer; het paviljoen der letterkundige Bloemen, waar de keizer eenmaal ’s jaars de heilige boeken komt verklaren; het paviljoen van Tchouane-Sine-Tiène, waar offerhanden aan de nagedachtenis van Confucius gebracht worden; de Keizerlijke bibliotheek; het bureau der Geschiedschrijvers; de Vou-Igne-Tiène, waar de koperen en houten platen bewaard worden die voor de keizerlijke drukkerij dienen; de werkplaatsen waar de hofkleederen worden vervaardigd; het paleis der »Hemelsche Zuiverheid” waar de familiezaken behandeld worden; het paleis van het »Hoogste Aardsche Element”, waar de jonge Keizerin gehuldigd werd; het paleis der »Overpeinzing”, waarin de souverein zich afzondert als hij ziek is; de drie paleizen waarin de kinderen des Keizers opgevoed worden; de tempel der overleden bloedverwanten; de vier paleizen die tot verblijf strekken aan de weduwen en vrouwen van Hien-Fong, die in 1861 overleed; de Tchou-Siéou-Kong, de woonplaats van ’s Keizers echtgenooten; het paleis der »Uitverkoren Goedheid”; de officieele receptie-zaal der hofdames; het paleis der »Algemeene Stilte”, een zonderlinge naam voor een school, bestemd voor kinderen van hooggeplaatste officieren; het paleis van »de Zuivering en het Vasten”; het »Gitzuivere Paleis”, bewoond door prinsen van den bloede; de tempel van den Stedelijken Beschermgod; het paviljoen van de kroon en de intendance van het Hof, de Lao-Kong-Tchou, de woning der gesnedenen, waarvan er zich niet minder dan vijf duizend in de Roode stad bevinden. Daarenboven nog verschillende andere paleizen, met de genoemden samen acht en veertig in getal, om niet te spreken van het Tzen-Kouang-Ko, het paviljoen van het Purperen Licht, aan den oever van het meer der Gele stad, waar 19 Juni 1873 de gezanten van de Vereenigde Staten, Rusland, Nederland, Engeland en Pruisen bij den Keizer ten gehoore ontvangen werden.Waar vond men ooit elders zulks een reeks schitterende gebouwen, zoo verschillend van vorm en zoo rijk aan kostbaarheden, bij elkander? Welke andere stad uit de oude of nieuwe wereld kan op zoo iets bogen?En nog moet men bij het genoemde de Ouane-Chéou-Chane voegen, het zomerpaleis, twee uur buiten Peking. Het werd in 1860 verwoest en ternauwernood vindt men onder de puinhoopen nog de tuinen weder der »Volmaakte klaarheid en der Kalme klaarheid”, de heuvel der »Gitbron” en den berg der »Tienduizend Onsterflijkheden!”Rondom de Gele stad ligt de Tartaarsche stad. Daar vindt men de Fransche, de Engelsche en de Russische legatie; het Engelsche zendingshuis, de katholieke zendingsgestichten van het Oosten en het Noorden, de oude stallen der olifanten, waarin nog slechts een enkel, honderdjarig exemplaar geherbergd wordt. Daar verheftzich de klokkentoren met het roode door groene pannen omlijste dak, detempelvan Confucius, het klooster der Duizend Lamas, de tempel van Fa-qua, het oude observatorium met zijn grooten vierkanten toren, de yamen derJezuïeten, de yamen der Geletterden, waar de letterkundige examens worden afgenomen. Daar verheffen zich de triomfbogen van het Westen en van het Oosten, daar is het Noorder- en het Rozelaarskanaal met hunne witte en blauwe waterleliën. Daar vindt men ook de paleizen, waar de prinsen van den bloede wonen, en de ministers van financiën, van eeredienst, van oorlog, van openbare werken, buitenlandsche zaken; daar is de Rekenkamer, het Astrologisch tribunaal en de Academie voor de geneeskunde. Alles vindt men daar door elkander, in nauwe straten, die ’s zomers zeer stoffig en ’s winters zeer nat zijn; in straten aan weerskanten meestal gevormd door tal van lage, onaanzienlijke huizen, slechts nu en dan afgewisseld door een hotel van een of ander hooggeplaatst ambtenaar, door schoone boomen beschaduwd. Voorts worden de drukke straten ingenomen door omzwervende honden, Mongoolsche kameelen met houtskolen beladen, palankijns, die door vier of acht bedienden gedragen worden, naar den rang van den ambtenaar die er in zit, rijtuigen en wagens met paarden of muilezels bespannen en een groot aantal armen, die volgens debeschrijvingvan Ghoutzé eene onafhankelijke kolonie van zestigduizend schooiers vormen. En in die straten »vol zwart en stinkend vuil,—zegt P. Arène—die hier en daar doorsneden worden door goten, waar men tot de knieën inzakt, is het volstrekt geen zeldzaamheid, dat nu en dan een blinde bedelaar verdrinkt.”De Chineesche stad van Peking, die Vaï-Tcheng heet, gelijkt in zeer veel opzichten op de Tartaarsche, maar in enkele verschilt zij er toch ook weder van.In het zuidelijk gedeelte vindt men twee beroemde tempels, die des Hemels en die van den Landbouw; voorts die der godin Koanine, van den Geest der aarde, van de Zuivering, van den Zwarten Draak, van de Geesten des hemels, de vijver der Goudvisschen, het klooster van Fayouan-sse, markten, schouwburgen enz.Het rechthoekig parallellogram wordt van het noorden naar het zuiden doorsneden door eene breede straat, de Groote Avenue, die van de zuidelijke Houng-Ting-poort naar de noordelijke Tien-poort loopt. Dwars loopt een nog langere straat, die de eerstgenoemde rechthoekig snijdt en die van de Cha-Coua-poort ten oosten naar de Couan-Tsu-poort ten westen loopt. Zij heet de Avenue Cha-Coua en op honderd passen van de plaats, waar zij de Groote Avenue snijdt, woonde de toekomstige mevrouw Kin-Fo.De bidmolen. Bladz. 116.De bidmolen. Bladz. 116.De lezer herinnert zich dat de jonge weduwe, eenige dagen nadat zij den brief ontving die het bericht van Kin-Fo’s ondergang bevatte, een anderen kreeg, waarin de ongelukstijding tegengesprokenwerd en die haar meedeelde, dat de zevende maan haren loop niet zou volbracht hebben of haar »jongste broeder” zou weder bij haar zijn. Dat Lé-ou sedert dien datum van 17 Mei de dagen ende uren telde, zullen wij wel niet behoeven te zeggen. Kin-Fo liet toch niets van zich hooren op die dwaze reis, waarvan hij niemand het plan had medegedeeld. Lé-ou had naar Shang-Haï geschreven, doch hare brieven bleven onbeantwoord. Men begrijpt hoe ongerust zij werd nu er, 19 Juni, nog geen bericht van hem gekomen was.De jonge vrouw had al die lange dagen haar woning in de avenue Cha-Coua niet verlaten. Zij wachtte, zeer ongerust. De onaangename Nan deed ook niets om haar te vermaken. Deze »oude moeder” was onverdraaglijker dan ooit en verdiende zeker honderd keer per maan de deur uitgejaagd te worden.Maar wat had Lé-ou nog een aantal lange en angstige uren te doorleven, voordat het oogenblik van Kin-Fo’s terugkomst zou aanbreken! Zij telde ze en ze vond dat zij moeite had het getal uit te spreken!De godsdienst van Lao-Tsé is de oudste van China. De leer van Confucius, door hem omstreeks 500 jaar voor Christus verkondigd, wordt beleden door den Keizer, de geleerden en de hooge mandarijnen, maar het bouddhisme of de godsdienst van Fo telt op deze aarde de meeste aanhangers en wel ten getale van driehonderd millioen. Het bouddhisme heeft twee van elkander onderscheiden sekten; de priesters der eerste, bonzen genaamd, dragen grijze kleederen en roode hoofddeksels; die der andere heeten lamas en zijn geheel in het geel gekleed.Lé-ou was eene bouddhist van de eerste secte. De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel vanKoan-Ti-Miao, aan den dienst van Koanine gewijd. Daar deed zij geloften voor haren vriend en offerde zij geurige stokjes terwijl zij voorover geknield in den voorhof van den tempel lag.Dien dag gevoelde zij behoefte de godin Koanine op nieuw aan te roepen en haar nog vuriger te bidden dan anders. Een voorgevoel zeide haar dat hij, dien zij zoo angstig verbeidde, door een groot gevaar werd bedreigd.Lé-ou riep dus Nan, haar »oude moeder” en beval haar een draagstoel te gaan halen op den hoek der Groote Avenue.Nan haalde de schouders op, op haar gewone onaangename wijze, en ging het haar gegeven bevel uitvoeren. De jonge weduwe beschouwde onderwijl in haar eenzaamheid het stomme werktuig, dat in lang de stem van den afwezige niet meer tot haar overgebracht had.»Ach!” zeide zij, »hij moet ten minste weten dat ik niet opgehouden heb aan hem te denken en ik wil dat mijne stem het hem bij zijn terugkeer herhale!”En Lé-ou bracht de phonografische rol in beweging en sprak in het werktuigje met luide stem de woorden waarin zij de gevoelens van haar hart wist te vertolken.Nan brak, door haar onverwacht binnentreden, deze teedere alleenspraak af.»De draagstoel is voor, mevrouw”, klonk het en dan, ook vrij goed verstaanbaar: »ik begrijp niet wat zij nu uit doet!”Lé-ou luisterde niet naar die laatste ontboezeming. Zij stapte dadelijk naar buiten, liet de »oude moeder” brommen en zette zich in den stoel, na bevel gegeven te hebben, dat men haar naar Koan-Ti-Miao moest brengen.Het was een korte afstand. Men behoefde slechts de avenue vanCha-Couate volgen tot aan de dwarsstraat en door de groote avenue tot aan de poort van Tien.Maar de stoel kwam niet dan langzaam vooruit. De zaken waren nog in vollen gang en de samenstrooming van menschen was altijd in dat kwartier, een der volkrijkste van de hoofdstad, aanzienlijk. De uitstallingen der vreemde kooplieden langs den weg, gaven aan de avenue het voorkomen van een kermis met haar duizendvoud geschreeuw en geraas. Voorts zag men er volksredenaars, voorlezers, liedjeszangers, photografen, hansworsten, die niet zeer vleiend waren voor de gezaghebbende mandarijnen; ieder van hen bracht het zijne toe in het algemeen gedruisch. Nu eens ging er een plechtige begrafenisstoet voorbij en belemmerde de passage, dan weder was het een trouwpartij, minder vroolijk misschien dan de begrafenis, maar even lastig voor het verkeer op straat. Voor de yamen van een der magistraten was een oploop. Een ontevredene had op de klachtentrom geslagen en vroeg de tusschenkomst van de politie. Op den steen »Lé-ou-Ping” lag een misdadiger in zwijm; hij had de bastonnade ondergaan en werd bewaakt door politie-agenten in hun Mantsjoerijnschen mantel met roode eikels, met korte piek en twee sabels in één scheede. Wat verder werden een paar weerspannige Chineezen, die met de staarten aan elkaar waren gebonden, naar de gevangenis gebracht. Op eene andere plaats weder zag men een armen duivel, wiens linkerhand en rechtervoet in de twee gaten van een plank waren gebonden, en die zich als een vreemd soort dier al hinkende door de straten bewoog. Hier bespeurde men een dief die in een houten kast was gestopt waaruit alleen het hoofd te voorschijn kwam en die aan de openbare barmhartigheid was overgelaten; daar droegen er een paar het schandebord en gingen als ossen onder het juk gebukt. Deze ongelukkigen bewogen zich het liefst op de drukste plaatsen, in de hoop dan wat meer te zullen ontvangen, ten spijt van de vele bedelaars van alle soort, menschen met één arm, manken, lammen, geheele scharen van blinden door éénoogigen geleid en die duizenden werkelijk of voorgewende verminkten, waarvan de steden in het Bloemenrijk wemelen.De draagstoel met de schoone Lé-ou ging slechts langzaam voorwaarts. De drukte nam, naarmate zij den buitensten boulevardbereikte, voortdurend toe. Toch kwam zij er eindelijk en hield stil binnen het bastion, ’t welk de poort, vlak bij den tempel van de godin Koanine, verdedigt.Lé-ou verliet den stoel, trad den tempel binnen, boog eerst het hoofd en knielde daarop voor het standbeeld van de godin. Vervolgens begaf zij zich naar een kerkelijk toestel, ’t welk den naam ven »molen der gebeden” draagt.Het was een soort van haspel, aan het uiteinde van welks acht takken kleine vlaggetjes bevestigd waren, die met gewijde spreuken waren bedekt.Een priester wachtte, in ernstige houding bij het toestel staande, op de geloovigen, en vooral op ’t geld voor de plechtigheid.Lé-ou gaf den dienaar van Bouddha eenige taëls, bestemd om te voorzien in de behoefte van den eeredienst; daarop greep zij met haar rechterhand de kruk van den haspel en gaf er eene lichte, draaiende beweging aan, na de linkerhand op het hart te hebben gelegd. Het scheen dat de haspel niet snel genoeg draaide om het gebed te doen verhooren.»Sneller!” zeide haar de priester, eene aanmoedigende beweging met de hand makende.En de jonge vrouw draaide vlugger.Nadat dit ongeveer een kwartier geduurd had, verklaarde de priester, dat de wenschen van de smeekende verhoord zouden worden.Lé-ou boog zich op nieuw voor het standbeeld van de godin Koanine, verliet den tempel en nam weder plaats in den draagstoel, om huiswaarts te keeren.Maar toen zij de groote avenue zou ingaan, moesten de dragers zich onmiddellijk ter zijde begeven. Soldaten dreven de bevolking ruw uiteen. De winkels werden gesloten. De dwarsstraten werden onder de hoede der tipaos met blauwe kleeden afgesloten. Een talrijke stoet nam een deel van de avenue in en naderde met groot getier.Het was de keizer Koang-Sin, dat wil zeggen »Voortduring van Roem”, die zijn goedeTartaarschestad binnentrad en voor wien de middenpoort geopend was.Na de beide ruiters die den stoet openden, volgde een peloton verkenners en daarna een peloton rijknechten, in twee gelederen opgesteld, en met den stok in den draagband.Zij werden op hunne beurt gevolgd door een groep officieren van hoogen rang, die de gele parasol met den draak ontplooiden, het zinnebeeld van den keizer, even als de phenix het zinnebeeld is van de keizerin.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.De palankijn, de Indische draagzetel, waarvan het dekkleed van gele zijde naar boven was geslagen, verscheen vervolgens. Zijwerd getorscht door zestien dragers, allen in rood onderkleed, dat met witte rozetten bezaaid was, terwijl een vest van gele zijde hun borst omsloot. De prinsen van den bloede, de hooge waardigheidsbekleedersop paarden met gele zijden tuigen—teeken van hoogen adel—gezeten, vergezelden het keizerlijk voertuig.In den palankijn bevond zich half uitgestrekt de zoon des Hemels, de neef van keizer Tong-Tebe en de neef van prins Kong.Na den palankijn kwamen palfreniers en bedienden.De stoet ging daarop de poort van Tien door, tot groote voldoening van de voorbijgangers, kooplieden, bedelaars, die nu hunne zaken konden hervatten.Ook de draagstoel van Lé-ou vervolgde zijn weg en bracht haar na eene afwezigheid van twee uren weder voor haar woning.De goede godin Koanine had in dien tijd de jonge vrouw eene heerlijke verrassing bereid.Juist toen de draagstoel stilhield, naderde een van onderen tot boven met stof bedekt rijtuig, door twee muilezels getrokken, de deur. Daaruit stapte Kin-Fo, gevolgd door Craig-Fry en Soun!....»Gij hier! Gij!” riep Lé-ou, die hare oogennauwelijksdorst gelooven.»Allerliefste jongste zuster!” antwoordde Kin-Fo, »je hebt toch niet aan mijn terugkomst getwijfeld!...”Lé-ou antwoordde niet. Zij nam haren vriend bij de hand, geleidde hem in haar boudoir voor het kleine phonografische toestel, den bescheiden deelgenoot van haar verdriet!»Er is geen oogenblik voorbijgegaan waarop ik u niet verwachtte; o, gij met zijden bloemen versierd hart!” zeide zij.En de rol verplaatsende, drukte zij op de veer die haar weder in beweging bracht.Kin-Fo kon toen met eene zachte stem de woorden hooren herhalen, die de teedere Lé-ou eenige uren geleden gesproken had:»Keer terug, liefste broeder! Keer bij mij terug! Dat onze harten niet langer gescheiden blijven! Uw terugkomst houdt al mijn gedachten bezig...”Het toestel hield eene seconde op... niet langer dan eene seconde. Toen hernam het, maar nu met een krijschende stem:»’t Is niet genoeg dat er een meesteres in huis is, er moet noodzakelijk nog een meester bijkomen! Moge vorst Ien hen beiden verderven!”Deze tweede stem was maar al te goed te onderscheiden. Het was die van Nan. De nare »oude moeder” was voortgegaan met spreken na het vertrek van Lé-ou, terwijl het toestel nog werkte en dit had, geheel tegen haar bedoeling, hare onvoorzichtige woorden opgevangen!Dienstmeisjes en knechts, past op de phonografen!Nog op dien dag kreeg Nan haar afscheid en men wachtte zelfs de laatste dagen der zevende maan niet af, om haar buiten de deur te zetten.1De heer T. Choutzé verhaalt in zijne reisbeschrijvingPeking et le Nord de la Chineden volgenden trek van prins Kong, die wel waard is meer algemeen bekend te worden.Toen in 1870 Frankrijk door den bloedigen oorlog met Duitschland geteisterd werd, bracht prins Kong, ik weet niet meer bij welke gelegenheid, een bezoek aan al de diplomatieke vertegenwoordigers van het buitenland. Hij was bij de Fransche legatie begonnen, doch terwijl hij bij een der andere gezanten was, ontving men de tijding van den ramp van Sedan. De heer De Rochechouart, toen Frankrijks zaakgelastigde, deelde het den prins mede.Deze riep toen een der officieren uit zijn gevolg en zond hem naar den Pruisischen gezant om hem te zeggen dat de Prins eerst den volgenden dag het aangekondigde bezoek bij hem zou komen afleggen.Toen keerde hij zich tot den heer De Rochechouart, zeggende:»Op den dag dat ik mijn rouwbeklag gebracht heb aan den vertegenwoordiger van Frankrijk, kan ik den vertegenwoordiger van Duitschland gevoeglijk geen geluk gaan wenschen.”Prins Kong zou ook buiten China een prins zijn.XV.’t Geen melding maakt van eene verrassing voor Kin-Fo en waarschijnlijk ook voor den lezer.Niets stond het huwelijk van den rijken Kin-Fo van Shang-Haï met de beminnelijke Lé-ou van Peking langer in den weg. Binnen zes dagen zou de termijn verstreken zijn, die aan Wang was toegestaan om zijne belofte te houden; maar de ongelukkige philosoof had zijn onverklaarbare vlucht met den dood bekocht. Er was dus voor hem niets meer te vreezen. Het huwelijk kon plaats hebben. Het werd vastgesteld op den 25ndag van Juni, denzelfden dag dien Kin-Fo bestemd had om de laatste zijns levens te zijn!De jonge vrouw kende nu den geheelen toestand. Zij wist wat hij ondervonden had, die de eerste maal geweigerd had om haar ongelukkig en de tweede maal om haar weduwe te maken. Thans kwam hij tot haar terug om haar gelukkig te doen zijn.Lé-ou kon, toen zij den dood van den philosoof vernam, hare tranen niet weerhouden. Zij kende hem, zij beminde hem, hij was de eerste vertrouwde geweest van haar liefde voor Kin-Fo.»Arme Wang!” zeide zij. »Hij zal bij ons huwelijk ontbreken.”»Ja! arme Wang,” antwoordde Kin-Fo, die even als zij den makker van zijn jeugd, den vriend die hem langer dan twintig jaar ter zijde had gestaan, betreurde. »En toch,” voegde hij er bij, »hij zou mij gedood hebben, zooals hij gezworen had te doen.”»Neen, neen!” zeide Lé-ou, het lieve hoofdje schuddende, »en wellicht heeft hij den dood in de golven van de Peï-ho gezocht om te ontsnappen aan de vervulling van deze verschrikkelijke belofte.”Helaas! De onderstelling was maar al te aannemelijk dat Wang besloten had zich te verdrinken om te ontsnappen aan de verplichting die hij op zich genomen had. Kin-Fo deelde op dit punt geheel de meening van de jonge vrouw en in hun beider hart was het beeld van den philosoof met onuitwischbare trekken gemaald.Het is licht te begrijpen dat de Chineesche bladen, na het ongeluk op de brug te Palikao, ophielden met de dwaze advertentiën van den heer William J. Bidulph op te nemen en dat de lastige beroemdheid van Kin-Fo even spoedig verdween als zij gekomen was.Wat moest er inmiddels met Craig en Fry gebeuren? Zij waren wel tot 30 Juni belast met het verdedigen der belangen van de Eeuw, dat is te zeggen nog gedurende tien dagen; maar Kin-Fo had hunne diensten niet langer noodig. Was het te vreezen dat Wang zijn leven zou bedreigen? Neen, want Wang was dood. Konden zij onderstellen dat hun cliënt de hand aan zichzelf zouslaan? Evenmin. Kin-Fo verlangde niets vuriger dan te leven, goed te leven, zoo lang mogelijk te leven. Er bestond dus geen reden hoegenaamd meer voor het toezicht van Fry-Craig.Maar het waren een paar brave kerels, deze beide zonderlingen. Zij hadden wel is waar alleen dencliëntvan deEeuwbewaakt, maar hun zorg was aanhoudend en flink geweest. Kin-Fo noodigde hen daarom uit bij zijn huwelijk tegenwoordig te zijn, en dat namen zij aan.»Overigens”, merkte Fry grappig op, »is een huwelijk somtijds een zelfmoord.”»Men sterft dan om in zijn wederhelft te herleven,” antwoordde Craig met een beminnelijken glimlach.Reeds den volgenden dag was Nan in het huis in de avenue Cha-Coua door een meer geschikt persoon vervangen. Eene tante van de jonge vrouw, mevrouw Luhalou, was bij haar gekomen en zou bij de huwelijksplechtigheid de plaats harer moeder innemen. Mevrouw Luhalou, de vrouw van een mandarijn van den vierden rang, tweede klasse, van den blauwen knoop, oud-keizerlijk voorlezer en lid van de academie van Han-Lin, bezat alle lichamelijke en geestelijke eigenschappen, noodig om hare gewichtige betrekking naar eisch te vervullen.Wat Kin-Fo betreft, hij was voornemens Peking na zijn huwelijk te verlaten, daar hij niet tot die zonen van het vorstelijke Hemelsche Rijk behoorde, die gaarne in de buurt van de paleizen wonen. Hij zou eerst in waarheid gelukkig zijn, als hij met zijne jonge vrouw in de rijke yamen te Shang-Haï was gekomen.Kin-Fo had tijdelijk eene woning moeten betrekken en hij had die gevonden in de Tiène-Fou-Tang, den »tempel van het hemelsch geluk”, een zeer goed ingericht hotel en restaurant, gelegen in de nabijheid van den boulevard van Tiene-Men, tusschen de Tartaarsche en Chineesche stad. Daar waren ook Craig en Fray ingekwartierd, die, uit gewoonte, hun cliënt nog niet konden verlaten. Wat Soun aangaat, hij had zijn dienst hervat, altijd ontevreden, maar wel zorg dragende dat hij zijn gevoel geen lucht gaf in de nabijheid van een onbescheiden phonograaf. Hetgeen met Nan gebeurd was, had hem voorzichtig gemaakt.Kin-Fo had het genoegen te Peking zijne Cantonsche vrienden, den koopman Yin-Pang en den letterkundige Houal terug te vinden. Voorts kende hij eenige ambtenaren en handelslieden in de hoofdstad, en ieder van hen was hem in de tegenwoordige omstandigheden zooveel mogelijk van dienst.De onverschillige van vroeger, de doodkalme leerling van den philosoof Wang, is nu werkelijk gelukkig. Twee maanden van zorg, onrust, vermoeienissen, dit geheele veelbewogen tijdvak van zijn bestaan, had hem leeren waardeeren wat het geluk is, wat hetwezen moet en wat het wezen kan. Ja! de wijze philosoof had gelijk! Ach, waarom was hij niet tegenwoordig, om nogmaals de voortreffelijkheid van zijn leer bevestigd te zien!Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Kin-Fo bracht nu bij zijne aanstaande jonge vrouw al den tijd door, dien hij niet besteedde tot het maken van voorbereidsels voor de plechtigheid. Lé-ou gevoelde zich gelukkig als haar vriend slechts bij haar was. Wat behoefde hij de rijkste magazijnen der stad schatplichtig te maken, om haar met kostbare geschenken te overladen? Zij dacht alleen aan hem en herhaalde gedurig de wijze spreuken der beroemde Pan-Hoei-Pan:»Als eene vrouw een echtgenoot vindt naar haar hart, is dat voor haar geheele leven.De vrouw moet een onbegrensden eerbied hebben voor hem wiens naam zij draagt en voortdurend een wacht stellen op zich zelve.De vrouw moet in huis als een schaduw zijn en een eenvoudige echo.De hemel der vrouw is haar gemaal.”De toebereidselen voor het feest, waaraan Kin-Fo den grootst mogelijken luister wenschte bij te zetten, werden inmiddels voortgezet.Reeds stonden de dertig paar geborduurde schoenen, die tot het uitzet eener Chineesche behooren, gerangschikt in de woning van de avenue Cha-Coua. Het boudoir van Lé-ou prijkte met keur van suikergebak, confituren, gedroogde vruchten, suikeramandelen, pruimensiroop, oranjeappels, gember en pampelmoes, prachtige zijden stoffen, kostbare en rijk gezette edelgesteenten, ringen, armbanden, nagelkokertjes, haarnaalden, en al wat de Pekingsche juweliers slechts aan fijne en elegante kostbaarheden voorhanden hadden.Bij het huwelijk eener jonge dochter in dat zonderlinge Chineesche rijk brengt zij nooit zelve eenig uitzet of huwelijksgift mede. Zij wordt steeds gekocht door de ouders van haren toekomstigen man of door dien man zelf. Zij krijgt ook nooit eenig deel van hetgeen haar vader nalaat, tenzij deze zulks vooraf uitdrukkelijk bepaald hebbe. Deze voorwaarden worden gewoonlijk vóór het huwelijk geregeld door tusschenpersonen of wederzijdsche kennissen, die men »mei-jin” noemt, en het huwelijk heeft niet plaats voordat alles behoorlijk en nauwkeurig is bepaald.De jonge bruid wordt dan aan de ouders van den bruidegom voorgesteld. Deze zelf krijgt haar niet te zien. Dat gebeurt eerst als zij uit den draagstoel stapt, waarin men haar naar de echtelijke woning heeft gebracht. De man doet dan zelf de deur open. Als zijne bruid hem aanstaat reikt hij haar de hand; in het tegenovergestelde geval slaat hij de deur weder voor haar dicht en alles is uit, mits hij aan de ouders van het meisje de gemaakte onkosten slechts vergoedt.Bij het huwelijk van Kin-Fo kon iets dergelijks niet voorkomen.Hij kende de jonge vrouw en hij behoefde haar van niemand te koopen. Dit maakte de zaak voor hem heel wat eenvoudiger.Eindelijk brak de dag van 25 Juni aan en alles was gereed.Sedert drie dagen was, volgens het gebruik, het huis van Lé-ou dag en nacht verlicht gebleven; sedert drie dagen had mevr.Luhalou, die de familie der jonge vrouw vertegenwoordigde, zich van slaap moeten onthouden—een voorschrift dat tot uitwerking hebben moet dat men er zeer treurig uitziet als de verloofde haar woning voor goed verlaat. Als Kin-Fo ouders gehad had zou zijn eigen huis eveneens drie dagen verlicht moeten geworden zijn, als een teeken van rouw, »omdat men het huwelijk van den zoon moet beschouwen als een zinnebeeld van den dood des vaders en omdat de zoon hem dan schijnt op te volgen”, zegt de Hao-Khiéou-Tchouen.Maar, behoefden deze voorvaderlijke gebruiken al niet toegepast te worden bij het huwelijk van twee personen die beiden volkomen vrij waren, dan waren er nog andere waarmede men wel degelijk rekenschap moest houden.Zoo was bij voorbeeld geen der astrologische ceremoniën verzuimd. De horoscopen waren getrokken naar alle regelen der kunst en hadden prachtige uitkomsten opgeleverd: inborst, humeur, alles stemde met elkander overeen. De tijd van het jaar en de ouderdom der maan waren zeer gunstig. Nooit was er een huwelijk onder zulke geruststellende voorteekenen beraamd.De bruid zou des avonds te acht uur in het hotel van het »Hemelsche Geluk” ontvangen worden; dat wil zeggen, dan zou zij in groote statie de woning van haren echtgenoot binnentreden. In China verschijnt men bij zulke gelegenheden noch voor een overheidspersoon noch voor eenig geestelijke, van welken aard ook.Om zeven uur ontving Kin-Fo zijne vrienden op den drempel van zijne woning. Craig en Fry waren bij hem en prijkten in een fonkelnieuw gewaad even als de getuigen op een Europeesche bruiloft.Welk een wedstrijd van beleefdheden! Al deze aanzienlijke gasten waren uitgenoodigd door roode kaarten, waarop men in mikroskopisch schrift las:»De heer Kin-Fo, van Shang-Haï, brengt zijn nederigen groet aan den heer ..... en smeekt hem nog nederiger ..... met zijn tegenwoordigheid de nederige plechtigheid te willen vereeren .....” enz.Al de door Kin-Fo genoodigden waren gekomen om de bruid en den bruidegom eer te bewijzen en om deel te nemen aan het prachtige feestmaal dat voor de heeren toebereid was, terwijl de dames zich aan eene voor haar afzonderlijk gereed gemaakte tafel zouden vereenigen.Daar waren de koopman Yin-Pang en Houal, de letterkundige. Voorts waren er eenige mandarijnen, die aan hun officieel hoofddeksel de roode bal droegen, ter grootte van een ei, als teeken datzij tot de drie hoogste rangen behoorden. Andere, van minderen rang, hadden slechts ondoorschijnende blauwe of witte knoopen. De meeste waren burgerlijke overheidspersonen of ambtenaren van Chineesche afkomst, die reeds daardoor bevriend waren met een Shang-Haïer, afkeerig van het Tartaarsche ras. Allen, in prachtige scharlaken kleederen gehuld, vormden een waarlijk schitterenden stoet.Kin-Fo wachtte hen, zooals de beleefdheid het eischte, op den drempel van zijn hotel af. Zoodra zij aangekomen waren, geleidde hij hen naar de receptiezaal, nadat hij hun tweemaal verzocht had hem vóór te gaan bij elk der deuren, die bedienden in groot livrei voor hen openden. Hij noemde ze bij hun »edelen naam”, vroeg hoe het met hunne »edele gezondheid” was, en informeerde naar hunne »edele betrekkingen.” Kortom, de meest nauwgezette waarnemer van deze kinderachtige beleefdheidsvormen zou niets op zijne houding hebben kunnen afdingen.Craig en Fry bewonderden al wat zij zagen, maar wijdden toch in de allereerste plaats hun aandacht aan Kin-Fo zelf, wien zij geen oogenblik uit het oog verloren.Een zelfde denkbeeld was plotseling bij hen opgekomen. Indien het onmogelijke eens waar mocht zijn en Wang den dood eens niet gevonden had in de rivier, zooals men algemeen aannam?... Als hij onder deze schaar van genoodigden rondsloop?... Het vier en twintigste uur van den vijf en twintigsten dag van Juni—het uiterste uur—was nog niet geslagen. De hand van den Taï-ping was nog niet ontwapend. Als hij eens op het laatste oogenblik...?Neen, het was wel niet waarschijnlijk, maar het was toch ook niet geheel onmogelijk. Uit overmaat van voorzichtigheid zagen Craig en Fry dus zorgvuldig al de leden van het gezelschap aan.... Zij zagen er echter volstrekt niemand onder, die hun verdacht voorkwam.Onderwijl verliet de aanstaande van Kin-Fo haar huis in de avenue van Cha-Coua en nam zij plaats in een gesloten palankijn.Had Kin-Fo al het mandarijnen kleed niet willen aandoen, dat elke bruidegom het recht heeft te dragen,—uit eer voor de instelling des huwelijks, dat bij de oude wetgevers in hooge achting gehouden werd,—Lé-ou was in alle opzichten de voorschriften der groote wereld nagekomen. Zij schitterde in haar toilet van een bewonderenswaardig fraai weefsel van roodgeborduurde zijde. Haar gestalte verdween als het ware onder een sluier van fijne paarlen, die als druppels schenen te vallen van een kostbaren diadeem, welks gouden band haar voorhoofd omsloot. Edelgesteenten en kunstbloemen, die van fijnen smaak getuigden, waren door haar kapsel en hare lange, zwarte vlechten geslingerd. Kin-Fo zou haar ongetwijfeld bekoorlijker vinden dan ooit als zij straks uit den palankijn zou stappen, door zijne hand ontsloten.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.De stoet ging op weg. Hij ging het plein over om in de Groote Avenue te komen en langs den boulevard van Tiène-Man te gaan. Ongetwijfeld zou hij prachtiger geweest zijn als het eene begrafenishad gegolden, maar ook nu verdiende hij dat de voorbijgangers stilhielden om hem eenige oogenblikken na te staren.Vriendinnen en kennissen van Lé-ou volgden den palankijn en droegen in groote staatsie de verschillende kostbare stukken uit haar bruidskorf. Een twintigtal muzikanten ging voorop, veel geraas makende op hunne koperen instrumenten en begeleid door het helderklinkende geluid van den gong. Om den palankijn zag men een aantal bedienden met toortsen en gekleurde lampions. De bruid bleef voor de oogen der menigte verborgen, want de etiquette eischte dat de eerste blik, die op haar geslagen werd, die van haar gemaal wezen zou.Zoo kwam dan de stoet te midden van het gejuich der aanwezigen tegen acht uur des avonds voor de deuren van het »hotel van het Hemelsche Geluk.”Kin-Fo stond aan den rijk versierden ingang. Hij wachtte op de aankomst van den palankijn, om de deur er van onmiddellijk te kunnen openen. Als dat gedaan was zou hij zijne aanstaande helpen uitstijgen en naar een afzonderlijk vertrek voeren, waar beiden den hemel viermaal zouden groeten. Daarna zouden zij zich naar den bruiloftsdisch begeven. De bruid zou viermaal hare knieën buigen voor haren bruidegom, deze zou het dan tweemaal doen voor zijn bruid. Zij zouden eenige droppels wijn plengen en eenige spijs strooien voor de geesten, die hun huwelijk gelukkig moesten maken. Dan zou men hun twee volle bekers brengen. Elk zou den zijne half leeg drinken; dan zouden zij het overblijvende dooreen mengen en dit te zamen opdrinken. Dat zou het zinnebeeld van het voltrokken huwelijk zijn.De palankijn was aangekomen en Kin-Fo trad vooruit. Een ceremoniemeester reikte hem den sleutel over. Hij nam dien aan, deed de deur van de draagkoets open en reikte de schoone Lé-ou bewogen de hand. De bruid trad er schuchter uit en volgde Kin-Fo tusschen de genoodigden door, die zich eerbiedig bogen en de hand aan de borst brachten.Op het oogenblik dat de schoone Lé-ou aan de hand van Kin-Fo, haren toekomstigen gemaal, den drempel van zijne woning zou overschrijden, werd er een signaal gegeven. Groote verlichte vliegers verhieven zich in de lucht en men zag hoe veelkleurige draken, feniksen en andere zinnebeelden van het huwelijk op den adem van den wind het jonge paar omzweefden. Kunstduiven, aan den staart van æolische snaren voorzien, stegen omhoog en deden harmonische tonen in de lucht weergalmen. Vuurpijlen stegen op en van om hoog daalden de gekleurde ballen na eenigen tijd als een vurigen regen weder naar de aarde.Plotseling, te midden van deze feestelijke welkomst vernam men een verwijderd gerucht op den boulevard van Tiène-Man. Men hoordekreten waaraan zich de schelle toonen van een trompet paarden. Dan trad er een oogenblik van stilte in en daarna herhaalde zich het eerste gerucht.Het kwam nader en weldra bereikte het de straat waar de bruiloftsstoet stilgehouden had.Kin-Fo luisterde. Zijne vrienden stonden besluiteloos te wachten totdat de jonge vrouw het huis binnentrad.Maar op datzelfde oogenblik schetterden de trompetten met verdubbeld geweld en eene vreemde ontroering maakte zich van iedereen meester.»Wat is er toch?” vroeg Kin-Fo.De trekken van Lé-ou namen eene zonderlinge uitdrukking aan, terwijl een vreemd voorgevoel haar hevige hartkloppingen veroorzaakte.Daar bereikte de oploop onze vrienden. Het volk verdrong zich om een heraut, die de keizerlijke kleuren droeg en die door verscheiden tipaos vergezeld was.En te midden van een plotseling ingetreden stilte verkondigde hij deze woorden:»Dood van de Keizerin-weduwe!»Groote rouw voor allen!”Kin-Fo begreep het. Het was een slag die hem in de eerste plaats trof. Hij kon eene beweging van ongeduld niet weerhouden.De keizerlijke rouw werd afgekondigd voor de weduwe van den laatsten keizer. Gedurende een termijn, die nader zou opgegeven worden, mocht niemand zich het hoofd scheren, mochten er geen openbare vermakelijkheden of tooneelvoorstellingen gegeven worden, hielden de rechtbanken geen zitting, was ten slotte het sluiten van alle huwelijken verboden!Lé-ou was wanhopig, doch hield zich goed; zij begreep dat zij de teleurstelling van haren echtgenoot niet mocht vergrooten. Zij nam Kin-Fo’s hand en sprak met een stem, die slechts met moeite haar eigen ontroering verborg:»Welnu, wij kunnen immers wachten!”En de palankijn vertrok weder met de bruid naar hare woning in de avenue van Cha-Coua; het feest werd geschorst, de tafel afgenomen, het orkest naar huis gezonden en de vrienden van Kin-Fo gingen heen na hem eerst hunne hartelijke deelneming in deze teleurstelling betuigd te hebben.Het was dan ook geen zaak om het algemeen verbod te overtreden en het huwelijk toch te doen doorgaan.Het liep Kin-Fo niet mede; de eene ramp volgde op de andere en hij had wel gelegenheid om de lessen van zijnen ouden leermeester, den philosoof Wang, in praktijk te brengen. Hij bleef alleen met Craig en Fry in het hotel van het »Hemelsch Geluk”, welkenaam hem nu bijkans als een bespotting in de ooren klonk. De rouwtijd kon bij keizerlijk besluit zoo lang verlengd worden als de Zoon des Hemels slechts verkoos en Kin-Fo had reeds den volgenden dag naar Shang-Haï willen terugkeeren om zijne jonge vrouw in zijn prachtige yamen te installeeren en daar met haar een nieuw leven te beginnen!....Een uur later trad een dienstbode zijne kamer binnen om hem een brief ter hand te stellen, die zooeven aan zijn adres bezorgd was.Zoodra Kin-Fo het adres zag, kon hij een kreet van verrassing niet bedwingen.De brief was van Wang en luidde aldus:»Vriend, ik ben niet dood; als ge evenwel deze letteren ontvangt, heb ik opgehouden te leven.»Ik sterf omdat ik den moed niet heb mijne belofte te houden maar wees gerust, ik heb alles goed geregeld.»Lao-Shen, een opperhoofd der Taï-pings, mijn oude vriend, heeft uw brief! Hij zal een vaster hand en een moediger hart hebben dan ik om de vreeselijke taak te volbrengen die ge mij opgelegd hebt. Hij zal dan ook van het kapitaal profiteeren dat ge mij hadt toebedacht; aan hem komt dus het geld toe, op uw hoofd verzekerd en hij zal het gaan opeischen, als gij opgehouden hebt te leven.»Vaarwel! Ik ga u voor in den dood! Tot straks mijn vriend, tot straks!Wang.”
XIII.Waarin men kennis maakt met het beroemde »Klaaglied van de vijf waken des Honderdjarigen.”»Mijnheeren,” sprak Kin-Fo tot zijne beide trouwe bewakers, toen de kruiwagen stilhield in de voorstad vanTong-Tchéou, »wij zijn nog slechts veertiglis1van Peking af en ik ben van plan hier te blijven totdat de termijn van de met Wang gemaakte afspraak verstreken is. In deze stad van vierhonderd duizend zielen, zal ik gemakkelijk onbekend kunnen blijven, als Soun althans gelieft te onthouden dat hij in dienst is bij Ki-Nan, een eerzaam koopman uit de provincie Chen-Si.”Neen, dat zou Soun niet meer vergeten! Zijn onhandigheid had hem de laatste acht dagen een paarden-baantje bezorgd en hij hoopte dat mijnheer Kin-Fo...»Ki”.., begon Craig.»Nan” vulde Fry aan.... hem voortaan niet meer daarmede straffen zou. En nu had hij, met het oog op de vele vermoeienissen die hij doorstaan had, slechts één verzoek aan mijnheer Kin-Fo...»Ki”... herhaalde Craig.»Nan” voegde Fry er bij.... en dat was of hij nu minstens eens tweemaal vier en twintig uur onafgebroken slapen mocht.»Acht dagen, als je wilt!” antwoordde Kin-Fo. »Als je slaapt dan zijn wij althans zeker, dat je je niet verpraten kunt!”Kin-Fo en zijn gevolg gingen toen een goed hotel opzoeken en daaraan was in Tong-Tchéou geen gebrek. Deze groote stad is als het ware een der voorsteden van Peking. De tegelweg die naar de hoofdstad leidt is geheel bebouwd met villa’s, woonhuizen, boerderijen, graven, kleine pagoden en tuinen, en er is aanhoudend een zeer drukke passage van rijtuigen, ruiters en voetgangers.Kin-Fo was in de stad bekend en liet zich naar de Taè-Ouang-Miao, »den Tempel der souvereine Vorsten”, brengen. Het was eigenlijk een klooster, tot hotel ingericht, waar de vreemdelingen een zeer goed logies konden vinden.Kin-Fo, Craig en Fry maakten het er zich dadelijk huiselijk, de beide agenten in een kamer die onmiddellijk aan die van hun kostbaren reisgenoot grensde. Soun verdween om aan zijn slaaplust bot te gaan vieren en werd vooreerst niet teruggezien.Een uur later verlieten Kin-Fo en zijne trawanten hunne kamers om te ontbijten en te beraadslagen over hetgeen hun nu te doen stond.»Eerst moeten wij”, meenden Craig en Fry, »de courant inzien, of er ook iets in staat dat ons raakt.”»Je hebt gelijk”, sprak Kin-Fo, »misschien lezen wij er in wat er van Wang geworden is.”Zij verlieten dus het hotel. Uit voorzorg liepen Craig en Fry aan weerszijden van Kin-Fo, al de voorbijgangers nauwkeurig in het oog houdende en zorgende dat niemand hem naderen kon. Zij gingen zoo door de nauwe straten der stad en kwamen op de kade, waar een nommer der Staatscourant gekocht en gretig doorgekeken werd.Er stond niets in, dan de uitloving van 2000 dollars of 1300 taëls aan hem, die William J. Bidulph wist te zeggen waar de heer Wang uit Shang-Haï op dit oogenblik was.»Hij is dus nog niet voor den dag gekomen”, sprak Kin-Fo.»Hij heeft dus de voor hem bestemde advertentie niet gelezen”, antwoordde Craig.»Hij meent dus nog altijd dat hij verplicht is zijn u gegeven woord te houden”, voegde Fry er bij.»Maar waar kan hij zijn?” riep Kin-Fo uit.»Gelooft u dat uw leven gedurende den nog overigen tijd van den termijn meer gevaar loopt dan vroeger?” vroegen Craig en Fry.»Ongetwijfeld”, antwoordde Kin-Fo. »Wang weet niet welke verandering er in mijn omstandigheden gekomen is, hij kan zich dus niet van zijn woord ontslagen rekenen. Morgen en overmorgen loopt mijn leven dus meer gevaar dan heden en over zes dagen meer dan ooit.”»Maar als de termijn is verstreken?”»Dan heb ik niets meer te vreezen.”»Welnu mijnheer”, antwoordden Craig-Fry. »Er zijn maar drie middelen, om u voor de volgende zes dagen aan elk gevaar te onttrekken.”»En welk is het eerste?” vroeg Kin-Fo.»Naar uw hotel terug te gaan en uw kamer niet te verlaten voordat de termijn verstreken is.”»En het tweede?”»U als misdadiger in hechtenis te laten nemen, opdat u veiligheid vindt achter de muren der gevangenis vanTong-Tchéou.”»En het derde?”»Te veinzen dat u gestorven zijt en niet weder te herleven voor dat alle gevaar voorbij is.”»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»Ge kent Wang niet, mijneheeren,” riep Kin-Fo uit. »Wang zou wel een middel vinden om in mijn hotel of mijn gevangenis binnen te dringen; hij zou mij zelfs in mijn graf wel weten te vinden!Dat hij mij tot nog toe niet gedood heeft is alleen te danken aan het feit, dat hij dit niet heeft gewild, dat hij mij het genoegen der ontroering niet heeft willen benemen! Wie weet welk motief hijgehad heeft? In elk geval zal ik liever van de door u voorgeslagen middelen geen gebruik maken.»Maar wacht eens.... misschien....” begon Craig.»Zouden wij niet....?” ging Fry voort.»Mijnheeren”, viel Kin-Fo hen in de rede, »ik zal doen wat ik goed vind. Al stierf ik vóór 25 dezer, wat beteekent dan nog het verlies voor uw maatschappij?”»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordden Craig-Fry.»En ik verlies mijn geheele vermogen, om van mijn leven niet eens te spreken. U ziet dus dat ik veel meer bij de zaak betrokken ben dan u!”»Dat is zoo!”»Gaat u dus voort met voor uw belangen te waken, dat moogt u; maar ik ga mijn eigen weg.”Er was niets tegen in te brengen. Craig en Fry moesten dus hunne waakzaamheid verdubbelen, want zij gevoelden dat de zaak elken dag ernstiger werd.Tong-Tchéou is een der oudste steden van het Hemelsche Rijk. Zij is gelegen aan een gekanaliseerden arm van den Peiho en aan den mond van een ander kanaal, dat tot verbinding strekt met Peking, waardoor het een middelpunt is geworden van een zeer levendig handelsverkeer. De voorsteden zijn dan ook buitengewoon druk.Deze levendigheid troffen Kin-Fo en zijne beide reismakkers nog meer, toen zij op de kade waren gekomen en daar de samenstrooming zagen van tal van vaartuigen van allerlei aard.Craig en Fry waren, alles goed overdenkende, tot de conclusie gekomen, dat zij het veiligste waren in het midden eener drukke bevolking. De dood van hun cliënt zou in elk geval aan een zelfmoord worden toegeschreven. De brief, dien men bij hen moest vinden, zou daaromtrent geen twijfel overlaten. Wang zou dus alleen onder bepaalde omstandigheden tot den doodelijken stopt overgaan en deze boden zich niet zoo gemakkelijk aan op de druk bezochte straten van een stad. Daar behoefde men niet voor een onverwachten slag bevreesd te zijn. Het kwam er voor alles op aan te weten of de Taï-ping er, door eene zeldzame behendigheid, ook in geslaagd was hun spoor te volgen, sinds hun vertrek van Shang-Haï. Zij gaven hunne bogen dan ook weinig rust.Eensklaps werd een naam uitgesproken, die wel in staat was hun aandacht te trekken.»Kin-Fo! Kin-Fo!” riepen onderscheidene kleine Chineezen, terwijl zij, midden in al de drukte, springende in de handen klapten.Was Kin-Fo herkend en had zijn naam de gewone uitwerking?Onze held stond eensklaps stil.Craig-Fry plaatsten zich naast hem, om hem, zoo noodig, met hun lichaam tot beschutting te zijn.Maar die kreten golden Kin-Fo niet. Niemand scheen te vermoeden dat hij daar was. Hij bewoog zich dus niet en wachtte, nieuwsgierig waarom men zijn naam had uitgesproken, den loop der zaken af.Er had zich een groep mannen, vrouwen en kinderen rondom een reizend zanger geschaard, die zeer in de goede gunsten van het straatpubliek scheen te deelen. Men schreeuwde, klapte in de handen, en juichte hem reeds bij voorbaat toe.Toen de zanger een voldoend publiek om zich heen geschaard zag, haalde hij uit zijn kleed een groote rol voor den dag, met allerlei afbeeldingen beschilderd, en daarop klonk het op helderen toon:»De vijf Nachtwaken van den Honderdjarige!”Het was het beruchte treurdicht dat den tocht door China gemaakt had.Craig-Fry wilden hun cliënt medevoeren; maar Kin-Fo bleef ditmaal halsstarrig op de plaats waar hij stond. Niemand kende hem hier. Hij had nooit het geheele verhaal van zijne jammeren gehoord en maakte er zich een genoegen van dit nu eens te vernemen!De zanger van »de vijf Waken van den Honderdjarige” begon op deze wijze:»Bij de eerste wake verlicht de maan het puntige dak van het huis te Shang-Haï. Kin-Fo is nog jong. Hij is twintig jaar oud. Hij gelijkt een wilg, welks eerste bladeren zich ontplooien!”»Bij de tweede wake verlicht de maan den oostkant van de rijke yamen. Kin-Fo is veertig jaar oud. Zijne tienduizenden zaken slagen naar wensch.Zijne naburen verkondigen zijn lof.”Het gelaat van den zanger verduisterde bij iedere strophe. Hij scheen ouder te worden onder het zingen. Van alle kanten weerklonken toejuichingen.Hij vervolgde:»Bij de derde wake verlicht de maan de vlakte. Kin-Fo is zestig jaar oud. Na de groene bladeren van den zomer komen de goudsbloemen van den herfst!”»Bij de vierde wake is de maan in het westen ondergegaan. Kin-Fo is tachtig jaar oud! Zijn lichaam is saamgekrompen als de kreeft in het kokende water! Hij vermindert, hij daalt met de ster van den nacht!”»Bij de vijfde wake wordt de naderende morgenstond door hanengekraai begroet. Kin-Fo is honderd jaar. Hij sterft, zijn levendigste wensch is vervuld; maar vorst Ien weigert hem te ontvangen. Vorst Ien is niet gesteld op zulke oude lieden, die zijn hof suf zouden maken! De oude Kin-Fo kan nergens rust vinden en zwerft tot den jongsten dag rond.”De menigte juichte en de zanger verkocht honderden exemplaren van het treurlied tegen drie sapeken het stuk.Waarom zou Kin-Fo er zelf geen koopen? Hij haalde eenig geld uit den zak en stak zijn hand door den kring heen, die dicht rondom den zanger geschaard stond.Eensklaps opende zich zijn hand. De geldstukjes vielen op den grond...Vlak tegenover hem stond een man wiens blikken de zijne kruisten.»Ah!” riep Kin-Fo; hij kon dezen uitroep, half een vraag, half een kreet van verwondering niet smoren.Fry-Craig hadden hem omringd, meenende dat hij herkend, bedreigd, gewond, ja gedood was!»Wang!” riep hij.»Wang!” herhaalden Craig-Fry.Het was Wang in eigen persoon! Hij had zijn ouden leerling herkend; maar in plaats van zich op hem te werpen, duwde hij de personen die achter hem stonden weg en vluchtte, zoo snel zijne beenen hem dragen konden.Kin-Fo aarzelde geen oogenblik. Hij wilde een eind maken aan zijn ondragelijken toestand en vloog Wang achterna, op zijn beurt gevolgd door Fry-Craig, die hem niet vooruit wilden loopen,maar evenmin wilden achterblijven.Ook zij hadden den spoorloozen philosoof herkend en uit zijne verbazing afgeleid, dat hij evenmin verwachtte daar Kin-Fo te vinden als Kin-Fo dacht hem er te zien.Waarom nam Wang de vlucht? ’t Was onverklaarbaar, maar het was zoo; hij liep alsof geheel de politie van het Hemelsche Rijk hem op de hielen zat.Het was een dwaze vervolging.»Ik ben niet geruïneerd! Wang, Wang! Niet geruïneerd!” schreeuwde Kin-Fo.»Hij is rijk, rijk!” herhaalden Fry-Craig.Maar Wang was te ver verwijderd om de woorden te verstaan die hem tot staan zouden gebracht hebben. Hij vloog de kade over, het kanaal langs en bereikte de westelijke voorstad.De drie vervolgers bleven hem nazetten, maar wonnen niet. Integendeel, de afstand tusschen hen en den vluchteling nam voortdurend toe.Een half dozijn Chineezen hadden zich bij Kin-Fo gevoegd, niet te vergeten een zestal tipaos, die niet anders konden vermoeden of hij, die zich zoo snel uit de voeten maakte, was een misdadiger.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Was een vreemd schouwspel, die hijgende, schreeuwende, huilende troep, onderweg door talrijke vrijwilligers vergroot! Men had rondom den zanger duidelijk gehoord dat Kin-Fo den naam Wang had uitgesproken. Gelukkig had de philosoof niet geantwoord met dien van zijn leerling want dan zou geheel de stad de schredenvan zulk een beroemd man hebben gevolgd. Maar de naam van Wang had voldoende werking uitgeoefend. Wang! dat was de geheimzinnige persoon, op wiens ontdekking zulk eene belangrijkesom was gesteld! Men wist het. Zoo gebeurde het dat, terwijl Kin-Fo in den persoon van Wang zijn geheele vermogen van acht honderdduizend dollars naliep en Craig-Fry de twee honderdduizend dollars van de premie nazetten, de overigen al het mogelijke deden om de tien duizend dollars, die als premie was uitgeloofd, te verdienen; men zal toegeven dat hier niet zonder reden geloopen werd.»Wang! Wang! Ik ben rijker dan ooit!” schreeuwde Kin-Fo, zoo luidkeels als zijn snelle loop het toeliet.»Niet geruïneerd! niet geruïneerd!” herhaalden Fry-Craig.»Houdt hem! houdt hem!” gilde het gros der vervolgers, dat als een sneeuwbal voortdurend in omvang toenam.Wang hoorde niets. Met den elleboog tegen de borst geklemd, wilde hij geen kracht verliezen door te antwoorden, noch snelheid door het hoofd om te wenden.De voorstad was ten einde geloopen. Wang volgde den weg langs het kanaal. Op dien bijkans geheel verlaten weg had hij een vrij terrein. De snelheid van zijn loop nam nog toe; maar de inspanning van zijne vervolgers verdubbelde natuurlijk eveneens.Deze dolle wedloop duurde reeds omstreeks twintig minuten. Niemand kon voorspellen hoe hij eindigen zou. Toch scheen het dat de vluchteling een weinig verflauwde. De afstand, dien hij tusschen zich en zijne vervolgers had weten te behouden, verminderde.Wang gevoelde dat, nam een zijsprong en verdween achter een tempeltje, dat zich rechts van den weg bevond.»Tienduizend taëls voor wien hem in handen krijgt!” riep Kin-Fo.»Tienduizend taëls!” herhaalden Craig-Fry.»Ya! ya! ya!” gilden zij die in de voorhoede der vervolgers waren.Allen hadden zich rechts gewend, evenals de philosoof, en omringden den muur van den tempel.Wang was verdwenen. Hij volgde een nauw pad, dat dwars langs een bevloeiingskanaal liep en kwam, om zijne vervolgers het spoor nog meer bijster te maken, door een bocht weder op den heerweg terug.Maar daar bespeurde men hem weder en ’t was duidelijk dat hij uitgeput was. Kin-Fo, Craig en Fry waren nog onverzwakt. Zij vlogen, en geen van hen die door de uitgeloofde taëls tot spoed werden aangespoord, kon op hen slechts eenige schreden winnen.De ontknooping naderde. Het was slechts een quaestie van tijd en van een betrekkelijk korten tijd—hoogstens enkele minuten.Allen, Wang, Kin-Fo, zijne reismakkers, waren op de plek gekomen, waar de groote weg den stroom doorsnijdt bij de beroemde brug van Palikao.Achttien jaar vroeger, 21 September 1860, zouden zij zich op dit punt van de provinciePé-Tché-Liniet zoo vrij bewogen hebben. Toen was de groote weg met duizenden vluchtelingen, vanalle soort als bezaaid. Het leger van generaal San-Ko-Li-Tzin, oom van den keizer, was door de Fransche bataljons teruggedreven en had halt gehouden op de brug van Palikao, dat prachtige bouwwerk met marmeren leuningen en aan beide zijden omgeven door een dubbele rij reusachtige leeuwen. Daar was het dat de Mantsjoerijsche Tartaren, zoo onvergelijkelijk dapper door hunfatalisme, door de Europeesche kanonnen werden weggemaaid.Maar nu was de brug, die nog de sporen van het gevecht toonde door de beschadigde standbeelden, toegankelijk.Wang betrad de brug, maar Kin-Fo slaagde er in, door de heftigste pogingen, hem nog meer te naderen. Slechts twintig stappen, vervolgens vijftien, eindelijk tien scheidden hen.Het was onnoodig meer woorden te verspillen om Wang tot staan te brengen. Hij hoorde ze niet of wilde ze niet hooren. Men moest hem grijpen, zoo noodig binden.... Daarna zou men tot verklaringen kunnen overgaan.Wang begreep dat men hem genaderd was; hij scheen met onverklaarbare halsstarrigheid liever zijn leven te willen wagen, dan van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn leerling te staan. Met één sprong vloog hij over de leuning van de brug en stortte zich in den Peï-ho.Kin-Fo had een oogenblik halt gehouden en riep:»Wang! Wang!”Daarop nam hij op zijn beurt een sprong en:»Ik zal hem levend hebben!” klonk het, en hij wierp zich in den stroom.»Craig?” riep Fry.»Fry”, zei Craig.»Tweehonderdduizend dollars in het water!”En beiden klommen over de leuning en sprongen in den vloed, om den ongelukkigen cliënt van deEeuwte helpen.Eenige van de vrijwilligers volgden hun voorbeeld. Het had veel van een rij clowns bij de oefening op de springplank.Maar zooveel ijver moest vruchteloos blijven. Kin-Fo, Fry-Craig en de overigen die door de premie waren uitgelokt, doken vruchteloos in den Peï-ho. Wang werd niet gevonden. Ongetwijfeld was de ongelukkige philosoof door den stroom medegevoerd.Zou Wang, toen hij zich in den stroom stortte, alleen getracht hebben te ontsnappen aan zijne vervolgers, of zou hij om een of andere geheimzinnige reden, een einde aan zijn leven hebben willen maken? Niemand kon het zeggen.Twee uur later hadden Kin-Fo, Craig en Fry, in verdrietige stemming, maar goed opgedroogd, verfrischt en opgeknapt, Soun wakker gemaakt uit het diepst van zijn slaap, en waren den weg naar Peking ingeslagen.1Vier uur gaans.XIV.Waarin de lezer op zijn gemak vier steden voor een kan doorwandelen.Pé-Tché-Li, de noordelijkste van China’s achttien provinciën, is in negen departementen verdeeld. Een dezer departementen heeft Chun-Kin-Fo tot hoofdplaats, »de stad van den eersten rang die den hemel gehoorzaamt”,—met andere woorden Péking.Als de lezer zich een Chineesche doos voorstelt, die een oppervlakte heeft van zesduizend hectaren en een omtrek van acht uren gaans, waarvan de onregelmatige brokken te zamen juist een rechthoek vormen, dan heeft men eenig denkbeeld van dat geheimzinnige Kambalu, van de hoofdstad van het Hemelsche Rijk, waarvan Marco Polo tegen het einde van de dertiende eeuw zulk eene vreemdsoortige beschrijving naar Europa overbracht.Péking bevat inderdaad twee afzonderlijke steden, die van elkander gescheiden zijn door een breeden boulevard en een versterkten muur; de eerste in den vorm van een rechthoekig parallellogram, is de Chineesche, de andere, bijna vierkant, is de Tartaarsche stad; deze bevat twee andere steden, de Gele stad, Hoang Tchin, en de Roode of Verboden stad, Tsen-Kin-Tching.Voorheen telde alles bij elkander meer dan twee millioen inwoners. Maar landverhuizing op groote schaal, een gevolg van vreeselijke ellende heeft dit cijfer tot hoogstens één millioen teruggebracht. Dit zijn namelijk de Tartaren en de Chineezen; voor de Muzelmannen kan men er nog tienduizend bijvoegen, terwijl er verder nog eene vlottende bevolking is die uit inboorlingen van Mongolië en Thibet bestaat.Het plan van de beide aan elkander sluitende steden gelijkt wel eenigszins op een reiskoffer, waarvan het eene deel de Chineesche en het andere de Tartaarsche stad kan voorstellen.Eene versterkte omheining van zes uur gaans in omtrek, veertig à vijftig voet hoog en breed, uitwendig met steenen bekleed, telkens om de tweehonderd meter door uitspringende torens verdedigd, omgeeft de Tartaarsche stad met eene prachtige met steenen bevloerde wandeling, en loopt uit in vier enorme hoekige bolwerken, waarvan het plat met wachten bezet is.Men ziet dat de Zoon des Hemels, de keizer, wel op zijne veiligheid bedacht is.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.In het midden der Tartaarsche stad, in de Gele stad met een oppervlakte van zeshonderd en zestig hectaren, afgesloten door acht poorten, ligt een zwarte berg, driehonderd voet hoog, een puntwaarvan men de geheele stad kan overzien; voorts is er een prachtig kanaal, de Middenzee genaamd, waarover een marmeren brug ligt; twee Chineesche kloosters, de »pagode der Examens”, de Pei-tha-sse,een klooster op een schiereiland gebouwd dat boven het heldere water van het kanaal schijnt te zweven, de Peh-Tang, een inrichting voor katholieke zendelingen, de keizerlijke pagode met haar prachtig dak van lazuurblauwe pannen, welluidende klokken en de groote tempel aan de voorouders der regeerende dynastie gewijd, de tempel der Geesten, die van den geest der Winden, die van den geest van den Bliksem, de tempel van den uitvinder van het zijdeweven, de tempel van den Heer des Hemels, de vijf Draken-paviljoenen, het klooster der Eeuwige Rust, en zooveel meer.Welnu, in het midden van dat vierkant ligt de Roode of Verboden stad, met een oppervlakte van tachtig hectaren en omringd door een gracht waarover zeven marmeren bruggen liggen. Het spreekt van zelf dat, daar de regeerende dynastie Mantsjoerijsch is, de eerste dezer drie steden voornamelijk bewoond wordt door eene bevolking van dezelfde afkomst; de tweede stad, die aan de buitenzijde, is meer door Chineezen bewoond.Men komt in het binnenste der Verboden stad, die omgeven is door een roodsteenen muur, bekroond met gele kapiteelen, door de poort der »Groote Zuiverheid”, die alleen voor den Keizer en de Keizerinnen geopend wordt. Daar verheffen zich de tempels van de voorouders der Tartaarsche dynastie, beschermd door een veelkleurig dak; de tempels Che en Tsi, aan de aardsche en hemelsche geesten gewijd; het paleis der »Souvereine Overeenstemming”, voor staatsieplechtigheden en officieele feesten bestemd; het paleis der »Gemiddelde Overeenstemming”, waar de afbeeldsels hangen van de voorzaten des Keizers; het paleis der»Beschermende Overeenstemming”, waarvan de middenzaal den keizerlijken troon bevat, het paviljoen van den Nei-Ko, waar de groote raad van het keizerrijk vergadert, onder voorzitterschap van prins Kong1, minister van buitenlandsche zaken, oom van den vorigenKeizer; het paviljoen der letterkundige Bloemen, waar de keizer eenmaal ’s jaars de heilige boeken komt verklaren; het paviljoen van Tchouane-Sine-Tiène, waar offerhanden aan de nagedachtenis van Confucius gebracht worden; de Keizerlijke bibliotheek; het bureau der Geschiedschrijvers; de Vou-Igne-Tiène, waar de koperen en houten platen bewaard worden die voor de keizerlijke drukkerij dienen; de werkplaatsen waar de hofkleederen worden vervaardigd; het paleis der »Hemelsche Zuiverheid” waar de familiezaken behandeld worden; het paleis van het »Hoogste Aardsche Element”, waar de jonge Keizerin gehuldigd werd; het paleis der »Overpeinzing”, waarin de souverein zich afzondert als hij ziek is; de drie paleizen waarin de kinderen des Keizers opgevoed worden; de tempel der overleden bloedverwanten; de vier paleizen die tot verblijf strekken aan de weduwen en vrouwen van Hien-Fong, die in 1861 overleed; de Tchou-Siéou-Kong, de woonplaats van ’s Keizers echtgenooten; het paleis der »Uitverkoren Goedheid”; de officieele receptie-zaal der hofdames; het paleis der »Algemeene Stilte”, een zonderlinge naam voor een school, bestemd voor kinderen van hooggeplaatste officieren; het paleis van »de Zuivering en het Vasten”; het »Gitzuivere Paleis”, bewoond door prinsen van den bloede; de tempel van den Stedelijken Beschermgod; het paviljoen van de kroon en de intendance van het Hof, de Lao-Kong-Tchou, de woning der gesnedenen, waarvan er zich niet minder dan vijf duizend in de Roode stad bevinden. Daarenboven nog verschillende andere paleizen, met de genoemden samen acht en veertig in getal, om niet te spreken van het Tzen-Kouang-Ko, het paviljoen van het Purperen Licht, aan den oever van het meer der Gele stad, waar 19 Juni 1873 de gezanten van de Vereenigde Staten, Rusland, Nederland, Engeland en Pruisen bij den Keizer ten gehoore ontvangen werden.Waar vond men ooit elders zulks een reeks schitterende gebouwen, zoo verschillend van vorm en zoo rijk aan kostbaarheden, bij elkander? Welke andere stad uit de oude of nieuwe wereld kan op zoo iets bogen?En nog moet men bij het genoemde de Ouane-Chéou-Chane voegen, het zomerpaleis, twee uur buiten Peking. Het werd in 1860 verwoest en ternauwernood vindt men onder de puinhoopen nog de tuinen weder der »Volmaakte klaarheid en der Kalme klaarheid”, de heuvel der »Gitbron” en den berg der »Tienduizend Onsterflijkheden!”Rondom de Gele stad ligt de Tartaarsche stad. Daar vindt men de Fransche, de Engelsche en de Russische legatie; het Engelsche zendingshuis, de katholieke zendingsgestichten van het Oosten en het Noorden, de oude stallen der olifanten, waarin nog slechts een enkel, honderdjarig exemplaar geherbergd wordt. Daar verheftzich de klokkentoren met het roode door groene pannen omlijste dak, detempelvan Confucius, het klooster der Duizend Lamas, de tempel van Fa-qua, het oude observatorium met zijn grooten vierkanten toren, de yamen derJezuïeten, de yamen der Geletterden, waar de letterkundige examens worden afgenomen. Daar verheffen zich de triomfbogen van het Westen en van het Oosten, daar is het Noorder- en het Rozelaarskanaal met hunne witte en blauwe waterleliën. Daar vindt men ook de paleizen, waar de prinsen van den bloede wonen, en de ministers van financiën, van eeredienst, van oorlog, van openbare werken, buitenlandsche zaken; daar is de Rekenkamer, het Astrologisch tribunaal en de Academie voor de geneeskunde. Alles vindt men daar door elkander, in nauwe straten, die ’s zomers zeer stoffig en ’s winters zeer nat zijn; in straten aan weerskanten meestal gevormd door tal van lage, onaanzienlijke huizen, slechts nu en dan afgewisseld door een hotel van een of ander hooggeplaatst ambtenaar, door schoone boomen beschaduwd. Voorts worden de drukke straten ingenomen door omzwervende honden, Mongoolsche kameelen met houtskolen beladen, palankijns, die door vier of acht bedienden gedragen worden, naar den rang van den ambtenaar die er in zit, rijtuigen en wagens met paarden of muilezels bespannen en een groot aantal armen, die volgens debeschrijvingvan Ghoutzé eene onafhankelijke kolonie van zestigduizend schooiers vormen. En in die straten »vol zwart en stinkend vuil,—zegt P. Arène—die hier en daar doorsneden worden door goten, waar men tot de knieën inzakt, is het volstrekt geen zeldzaamheid, dat nu en dan een blinde bedelaar verdrinkt.”De Chineesche stad van Peking, die Vaï-Tcheng heet, gelijkt in zeer veel opzichten op de Tartaarsche, maar in enkele verschilt zij er toch ook weder van.In het zuidelijk gedeelte vindt men twee beroemde tempels, die des Hemels en die van den Landbouw; voorts die der godin Koanine, van den Geest der aarde, van de Zuivering, van den Zwarten Draak, van de Geesten des hemels, de vijver der Goudvisschen, het klooster van Fayouan-sse, markten, schouwburgen enz.Het rechthoekig parallellogram wordt van het noorden naar het zuiden doorsneden door eene breede straat, de Groote Avenue, die van de zuidelijke Houng-Ting-poort naar de noordelijke Tien-poort loopt. Dwars loopt een nog langere straat, die de eerstgenoemde rechthoekig snijdt en die van de Cha-Coua-poort ten oosten naar de Couan-Tsu-poort ten westen loopt. Zij heet de Avenue Cha-Coua en op honderd passen van de plaats, waar zij de Groote Avenue snijdt, woonde de toekomstige mevrouw Kin-Fo.De bidmolen. Bladz. 116.De bidmolen. Bladz. 116.De lezer herinnert zich dat de jonge weduwe, eenige dagen nadat zij den brief ontving die het bericht van Kin-Fo’s ondergang bevatte, een anderen kreeg, waarin de ongelukstijding tegengesprokenwerd en die haar meedeelde, dat de zevende maan haren loop niet zou volbracht hebben of haar »jongste broeder” zou weder bij haar zijn. Dat Lé-ou sedert dien datum van 17 Mei de dagen ende uren telde, zullen wij wel niet behoeven te zeggen. Kin-Fo liet toch niets van zich hooren op die dwaze reis, waarvan hij niemand het plan had medegedeeld. Lé-ou had naar Shang-Haï geschreven, doch hare brieven bleven onbeantwoord. Men begrijpt hoe ongerust zij werd nu er, 19 Juni, nog geen bericht van hem gekomen was.De jonge vrouw had al die lange dagen haar woning in de avenue Cha-Coua niet verlaten. Zij wachtte, zeer ongerust. De onaangename Nan deed ook niets om haar te vermaken. Deze »oude moeder” was onverdraaglijker dan ooit en verdiende zeker honderd keer per maan de deur uitgejaagd te worden.Maar wat had Lé-ou nog een aantal lange en angstige uren te doorleven, voordat het oogenblik van Kin-Fo’s terugkomst zou aanbreken! Zij telde ze en ze vond dat zij moeite had het getal uit te spreken!De godsdienst van Lao-Tsé is de oudste van China. De leer van Confucius, door hem omstreeks 500 jaar voor Christus verkondigd, wordt beleden door den Keizer, de geleerden en de hooge mandarijnen, maar het bouddhisme of de godsdienst van Fo telt op deze aarde de meeste aanhangers en wel ten getale van driehonderd millioen. Het bouddhisme heeft twee van elkander onderscheiden sekten; de priesters der eerste, bonzen genaamd, dragen grijze kleederen en roode hoofddeksels; die der andere heeten lamas en zijn geheel in het geel gekleed.Lé-ou was eene bouddhist van de eerste secte. De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel vanKoan-Ti-Miao, aan den dienst van Koanine gewijd. Daar deed zij geloften voor haren vriend en offerde zij geurige stokjes terwijl zij voorover geknield in den voorhof van den tempel lag.Dien dag gevoelde zij behoefte de godin Koanine op nieuw aan te roepen en haar nog vuriger te bidden dan anders. Een voorgevoel zeide haar dat hij, dien zij zoo angstig verbeidde, door een groot gevaar werd bedreigd.Lé-ou riep dus Nan, haar »oude moeder” en beval haar een draagstoel te gaan halen op den hoek der Groote Avenue.Nan haalde de schouders op, op haar gewone onaangename wijze, en ging het haar gegeven bevel uitvoeren. De jonge weduwe beschouwde onderwijl in haar eenzaamheid het stomme werktuig, dat in lang de stem van den afwezige niet meer tot haar overgebracht had.»Ach!” zeide zij, »hij moet ten minste weten dat ik niet opgehouden heb aan hem te denken en ik wil dat mijne stem het hem bij zijn terugkeer herhale!”En Lé-ou bracht de phonografische rol in beweging en sprak in het werktuigje met luide stem de woorden waarin zij de gevoelens van haar hart wist te vertolken.Nan brak, door haar onverwacht binnentreden, deze teedere alleenspraak af.»De draagstoel is voor, mevrouw”, klonk het en dan, ook vrij goed verstaanbaar: »ik begrijp niet wat zij nu uit doet!”Lé-ou luisterde niet naar die laatste ontboezeming. Zij stapte dadelijk naar buiten, liet de »oude moeder” brommen en zette zich in den stoel, na bevel gegeven te hebben, dat men haar naar Koan-Ti-Miao moest brengen.Het was een korte afstand. Men behoefde slechts de avenue vanCha-Couate volgen tot aan de dwarsstraat en door de groote avenue tot aan de poort van Tien.Maar de stoel kwam niet dan langzaam vooruit. De zaken waren nog in vollen gang en de samenstrooming van menschen was altijd in dat kwartier, een der volkrijkste van de hoofdstad, aanzienlijk. De uitstallingen der vreemde kooplieden langs den weg, gaven aan de avenue het voorkomen van een kermis met haar duizendvoud geschreeuw en geraas. Voorts zag men er volksredenaars, voorlezers, liedjeszangers, photografen, hansworsten, die niet zeer vleiend waren voor de gezaghebbende mandarijnen; ieder van hen bracht het zijne toe in het algemeen gedruisch. Nu eens ging er een plechtige begrafenisstoet voorbij en belemmerde de passage, dan weder was het een trouwpartij, minder vroolijk misschien dan de begrafenis, maar even lastig voor het verkeer op straat. Voor de yamen van een der magistraten was een oploop. Een ontevredene had op de klachtentrom geslagen en vroeg de tusschenkomst van de politie. Op den steen »Lé-ou-Ping” lag een misdadiger in zwijm; hij had de bastonnade ondergaan en werd bewaakt door politie-agenten in hun Mantsjoerijnschen mantel met roode eikels, met korte piek en twee sabels in één scheede. Wat verder werden een paar weerspannige Chineezen, die met de staarten aan elkaar waren gebonden, naar de gevangenis gebracht. Op eene andere plaats weder zag men een armen duivel, wiens linkerhand en rechtervoet in de twee gaten van een plank waren gebonden, en die zich als een vreemd soort dier al hinkende door de straten bewoog. Hier bespeurde men een dief die in een houten kast was gestopt waaruit alleen het hoofd te voorschijn kwam en die aan de openbare barmhartigheid was overgelaten; daar droegen er een paar het schandebord en gingen als ossen onder het juk gebukt. Deze ongelukkigen bewogen zich het liefst op de drukste plaatsen, in de hoop dan wat meer te zullen ontvangen, ten spijt van de vele bedelaars van alle soort, menschen met één arm, manken, lammen, geheele scharen van blinden door éénoogigen geleid en die duizenden werkelijk of voorgewende verminkten, waarvan de steden in het Bloemenrijk wemelen.De draagstoel met de schoone Lé-ou ging slechts langzaam voorwaarts. De drukte nam, naarmate zij den buitensten boulevardbereikte, voortdurend toe. Toch kwam zij er eindelijk en hield stil binnen het bastion, ’t welk de poort, vlak bij den tempel van de godin Koanine, verdedigt.Lé-ou verliet den stoel, trad den tempel binnen, boog eerst het hoofd en knielde daarop voor het standbeeld van de godin. Vervolgens begaf zij zich naar een kerkelijk toestel, ’t welk den naam ven »molen der gebeden” draagt.Het was een soort van haspel, aan het uiteinde van welks acht takken kleine vlaggetjes bevestigd waren, die met gewijde spreuken waren bedekt.Een priester wachtte, in ernstige houding bij het toestel staande, op de geloovigen, en vooral op ’t geld voor de plechtigheid.Lé-ou gaf den dienaar van Bouddha eenige taëls, bestemd om te voorzien in de behoefte van den eeredienst; daarop greep zij met haar rechterhand de kruk van den haspel en gaf er eene lichte, draaiende beweging aan, na de linkerhand op het hart te hebben gelegd. Het scheen dat de haspel niet snel genoeg draaide om het gebed te doen verhooren.»Sneller!” zeide haar de priester, eene aanmoedigende beweging met de hand makende.En de jonge vrouw draaide vlugger.Nadat dit ongeveer een kwartier geduurd had, verklaarde de priester, dat de wenschen van de smeekende verhoord zouden worden.Lé-ou boog zich op nieuw voor het standbeeld van de godin Koanine, verliet den tempel en nam weder plaats in den draagstoel, om huiswaarts te keeren.Maar toen zij de groote avenue zou ingaan, moesten de dragers zich onmiddellijk ter zijde begeven. Soldaten dreven de bevolking ruw uiteen. De winkels werden gesloten. De dwarsstraten werden onder de hoede der tipaos met blauwe kleeden afgesloten. Een talrijke stoet nam een deel van de avenue in en naderde met groot getier.Het was de keizer Koang-Sin, dat wil zeggen »Voortduring van Roem”, die zijn goedeTartaarschestad binnentrad en voor wien de middenpoort geopend was.Na de beide ruiters die den stoet openden, volgde een peloton verkenners en daarna een peloton rijknechten, in twee gelederen opgesteld, en met den stok in den draagband.Zij werden op hunne beurt gevolgd door een groep officieren van hoogen rang, die de gele parasol met den draak ontplooiden, het zinnebeeld van den keizer, even als de phenix het zinnebeeld is van de keizerin.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.De palankijn, de Indische draagzetel, waarvan het dekkleed van gele zijde naar boven was geslagen, verscheen vervolgens. Zijwerd getorscht door zestien dragers, allen in rood onderkleed, dat met witte rozetten bezaaid was, terwijl een vest van gele zijde hun borst omsloot. De prinsen van den bloede, de hooge waardigheidsbekleedersop paarden met gele zijden tuigen—teeken van hoogen adel—gezeten, vergezelden het keizerlijk voertuig.In den palankijn bevond zich half uitgestrekt de zoon des Hemels, de neef van keizer Tong-Tebe en de neef van prins Kong.Na den palankijn kwamen palfreniers en bedienden.De stoet ging daarop de poort van Tien door, tot groote voldoening van de voorbijgangers, kooplieden, bedelaars, die nu hunne zaken konden hervatten.Ook de draagstoel van Lé-ou vervolgde zijn weg en bracht haar na eene afwezigheid van twee uren weder voor haar woning.De goede godin Koanine had in dien tijd de jonge vrouw eene heerlijke verrassing bereid.Juist toen de draagstoel stilhield, naderde een van onderen tot boven met stof bedekt rijtuig, door twee muilezels getrokken, de deur. Daaruit stapte Kin-Fo, gevolgd door Craig-Fry en Soun!....»Gij hier! Gij!” riep Lé-ou, die hare oogennauwelijksdorst gelooven.»Allerliefste jongste zuster!” antwoordde Kin-Fo, »je hebt toch niet aan mijn terugkomst getwijfeld!...”Lé-ou antwoordde niet. Zij nam haren vriend bij de hand, geleidde hem in haar boudoir voor het kleine phonografische toestel, den bescheiden deelgenoot van haar verdriet!»Er is geen oogenblik voorbijgegaan waarop ik u niet verwachtte; o, gij met zijden bloemen versierd hart!” zeide zij.En de rol verplaatsende, drukte zij op de veer die haar weder in beweging bracht.Kin-Fo kon toen met eene zachte stem de woorden hooren herhalen, die de teedere Lé-ou eenige uren geleden gesproken had:»Keer terug, liefste broeder! Keer bij mij terug! Dat onze harten niet langer gescheiden blijven! Uw terugkomst houdt al mijn gedachten bezig...”Het toestel hield eene seconde op... niet langer dan eene seconde. Toen hernam het, maar nu met een krijschende stem:»’t Is niet genoeg dat er een meesteres in huis is, er moet noodzakelijk nog een meester bijkomen! Moge vorst Ien hen beiden verderven!”Deze tweede stem was maar al te goed te onderscheiden. Het was die van Nan. De nare »oude moeder” was voortgegaan met spreken na het vertrek van Lé-ou, terwijl het toestel nog werkte en dit had, geheel tegen haar bedoeling, hare onvoorzichtige woorden opgevangen!Dienstmeisjes en knechts, past op de phonografen!Nog op dien dag kreeg Nan haar afscheid en men wachtte zelfs de laatste dagen der zevende maan niet af, om haar buiten de deur te zetten.1De heer T. Choutzé verhaalt in zijne reisbeschrijvingPeking et le Nord de la Chineden volgenden trek van prins Kong, die wel waard is meer algemeen bekend te worden.Toen in 1870 Frankrijk door den bloedigen oorlog met Duitschland geteisterd werd, bracht prins Kong, ik weet niet meer bij welke gelegenheid, een bezoek aan al de diplomatieke vertegenwoordigers van het buitenland. Hij was bij de Fransche legatie begonnen, doch terwijl hij bij een der andere gezanten was, ontving men de tijding van den ramp van Sedan. De heer De Rochechouart, toen Frankrijks zaakgelastigde, deelde het den prins mede.Deze riep toen een der officieren uit zijn gevolg en zond hem naar den Pruisischen gezant om hem te zeggen dat de Prins eerst den volgenden dag het aangekondigde bezoek bij hem zou komen afleggen.Toen keerde hij zich tot den heer De Rochechouart, zeggende:»Op den dag dat ik mijn rouwbeklag gebracht heb aan den vertegenwoordiger van Frankrijk, kan ik den vertegenwoordiger van Duitschland gevoeglijk geen geluk gaan wenschen.”Prins Kong zou ook buiten China een prins zijn.XV.’t Geen melding maakt van eene verrassing voor Kin-Fo en waarschijnlijk ook voor den lezer.Niets stond het huwelijk van den rijken Kin-Fo van Shang-Haï met de beminnelijke Lé-ou van Peking langer in den weg. Binnen zes dagen zou de termijn verstreken zijn, die aan Wang was toegestaan om zijne belofte te houden; maar de ongelukkige philosoof had zijn onverklaarbare vlucht met den dood bekocht. Er was dus voor hem niets meer te vreezen. Het huwelijk kon plaats hebben. Het werd vastgesteld op den 25ndag van Juni, denzelfden dag dien Kin-Fo bestemd had om de laatste zijns levens te zijn!De jonge vrouw kende nu den geheelen toestand. Zij wist wat hij ondervonden had, die de eerste maal geweigerd had om haar ongelukkig en de tweede maal om haar weduwe te maken. Thans kwam hij tot haar terug om haar gelukkig te doen zijn.Lé-ou kon, toen zij den dood van den philosoof vernam, hare tranen niet weerhouden. Zij kende hem, zij beminde hem, hij was de eerste vertrouwde geweest van haar liefde voor Kin-Fo.»Arme Wang!” zeide zij. »Hij zal bij ons huwelijk ontbreken.”»Ja! arme Wang,” antwoordde Kin-Fo, die even als zij den makker van zijn jeugd, den vriend die hem langer dan twintig jaar ter zijde had gestaan, betreurde. »En toch,” voegde hij er bij, »hij zou mij gedood hebben, zooals hij gezworen had te doen.”»Neen, neen!” zeide Lé-ou, het lieve hoofdje schuddende, »en wellicht heeft hij den dood in de golven van de Peï-ho gezocht om te ontsnappen aan de vervulling van deze verschrikkelijke belofte.”Helaas! De onderstelling was maar al te aannemelijk dat Wang besloten had zich te verdrinken om te ontsnappen aan de verplichting die hij op zich genomen had. Kin-Fo deelde op dit punt geheel de meening van de jonge vrouw en in hun beider hart was het beeld van den philosoof met onuitwischbare trekken gemaald.Het is licht te begrijpen dat de Chineesche bladen, na het ongeluk op de brug te Palikao, ophielden met de dwaze advertentiën van den heer William J. Bidulph op te nemen en dat de lastige beroemdheid van Kin-Fo even spoedig verdween als zij gekomen was.Wat moest er inmiddels met Craig en Fry gebeuren? Zij waren wel tot 30 Juni belast met het verdedigen der belangen van de Eeuw, dat is te zeggen nog gedurende tien dagen; maar Kin-Fo had hunne diensten niet langer noodig. Was het te vreezen dat Wang zijn leven zou bedreigen? Neen, want Wang was dood. Konden zij onderstellen dat hun cliënt de hand aan zichzelf zouslaan? Evenmin. Kin-Fo verlangde niets vuriger dan te leven, goed te leven, zoo lang mogelijk te leven. Er bestond dus geen reden hoegenaamd meer voor het toezicht van Fry-Craig.Maar het waren een paar brave kerels, deze beide zonderlingen. Zij hadden wel is waar alleen dencliëntvan deEeuwbewaakt, maar hun zorg was aanhoudend en flink geweest. Kin-Fo noodigde hen daarom uit bij zijn huwelijk tegenwoordig te zijn, en dat namen zij aan.»Overigens”, merkte Fry grappig op, »is een huwelijk somtijds een zelfmoord.”»Men sterft dan om in zijn wederhelft te herleven,” antwoordde Craig met een beminnelijken glimlach.Reeds den volgenden dag was Nan in het huis in de avenue Cha-Coua door een meer geschikt persoon vervangen. Eene tante van de jonge vrouw, mevrouw Luhalou, was bij haar gekomen en zou bij de huwelijksplechtigheid de plaats harer moeder innemen. Mevrouw Luhalou, de vrouw van een mandarijn van den vierden rang, tweede klasse, van den blauwen knoop, oud-keizerlijk voorlezer en lid van de academie van Han-Lin, bezat alle lichamelijke en geestelijke eigenschappen, noodig om hare gewichtige betrekking naar eisch te vervullen.Wat Kin-Fo betreft, hij was voornemens Peking na zijn huwelijk te verlaten, daar hij niet tot die zonen van het vorstelijke Hemelsche Rijk behoorde, die gaarne in de buurt van de paleizen wonen. Hij zou eerst in waarheid gelukkig zijn, als hij met zijne jonge vrouw in de rijke yamen te Shang-Haï was gekomen.Kin-Fo had tijdelijk eene woning moeten betrekken en hij had die gevonden in de Tiène-Fou-Tang, den »tempel van het hemelsch geluk”, een zeer goed ingericht hotel en restaurant, gelegen in de nabijheid van den boulevard van Tiene-Men, tusschen de Tartaarsche en Chineesche stad. Daar waren ook Craig en Fray ingekwartierd, die, uit gewoonte, hun cliënt nog niet konden verlaten. Wat Soun aangaat, hij had zijn dienst hervat, altijd ontevreden, maar wel zorg dragende dat hij zijn gevoel geen lucht gaf in de nabijheid van een onbescheiden phonograaf. Hetgeen met Nan gebeurd was, had hem voorzichtig gemaakt.Kin-Fo had het genoegen te Peking zijne Cantonsche vrienden, den koopman Yin-Pang en den letterkundige Houal terug te vinden. Voorts kende hij eenige ambtenaren en handelslieden in de hoofdstad, en ieder van hen was hem in de tegenwoordige omstandigheden zooveel mogelijk van dienst.De onverschillige van vroeger, de doodkalme leerling van den philosoof Wang, is nu werkelijk gelukkig. Twee maanden van zorg, onrust, vermoeienissen, dit geheele veelbewogen tijdvak van zijn bestaan, had hem leeren waardeeren wat het geluk is, wat hetwezen moet en wat het wezen kan. Ja! de wijze philosoof had gelijk! Ach, waarom was hij niet tegenwoordig, om nogmaals de voortreffelijkheid van zijn leer bevestigd te zien!Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Kin-Fo bracht nu bij zijne aanstaande jonge vrouw al den tijd door, dien hij niet besteedde tot het maken van voorbereidsels voor de plechtigheid. Lé-ou gevoelde zich gelukkig als haar vriend slechts bij haar was. Wat behoefde hij de rijkste magazijnen der stad schatplichtig te maken, om haar met kostbare geschenken te overladen? Zij dacht alleen aan hem en herhaalde gedurig de wijze spreuken der beroemde Pan-Hoei-Pan:»Als eene vrouw een echtgenoot vindt naar haar hart, is dat voor haar geheele leven.De vrouw moet een onbegrensden eerbied hebben voor hem wiens naam zij draagt en voortdurend een wacht stellen op zich zelve.De vrouw moet in huis als een schaduw zijn en een eenvoudige echo.De hemel der vrouw is haar gemaal.”De toebereidselen voor het feest, waaraan Kin-Fo den grootst mogelijken luister wenschte bij te zetten, werden inmiddels voortgezet.Reeds stonden de dertig paar geborduurde schoenen, die tot het uitzet eener Chineesche behooren, gerangschikt in de woning van de avenue Cha-Coua. Het boudoir van Lé-ou prijkte met keur van suikergebak, confituren, gedroogde vruchten, suikeramandelen, pruimensiroop, oranjeappels, gember en pampelmoes, prachtige zijden stoffen, kostbare en rijk gezette edelgesteenten, ringen, armbanden, nagelkokertjes, haarnaalden, en al wat de Pekingsche juweliers slechts aan fijne en elegante kostbaarheden voorhanden hadden.Bij het huwelijk eener jonge dochter in dat zonderlinge Chineesche rijk brengt zij nooit zelve eenig uitzet of huwelijksgift mede. Zij wordt steeds gekocht door de ouders van haren toekomstigen man of door dien man zelf. Zij krijgt ook nooit eenig deel van hetgeen haar vader nalaat, tenzij deze zulks vooraf uitdrukkelijk bepaald hebbe. Deze voorwaarden worden gewoonlijk vóór het huwelijk geregeld door tusschenpersonen of wederzijdsche kennissen, die men »mei-jin” noemt, en het huwelijk heeft niet plaats voordat alles behoorlijk en nauwkeurig is bepaald.De jonge bruid wordt dan aan de ouders van den bruidegom voorgesteld. Deze zelf krijgt haar niet te zien. Dat gebeurt eerst als zij uit den draagstoel stapt, waarin men haar naar de echtelijke woning heeft gebracht. De man doet dan zelf de deur open. Als zijne bruid hem aanstaat reikt hij haar de hand; in het tegenovergestelde geval slaat hij de deur weder voor haar dicht en alles is uit, mits hij aan de ouders van het meisje de gemaakte onkosten slechts vergoedt.Bij het huwelijk van Kin-Fo kon iets dergelijks niet voorkomen.Hij kende de jonge vrouw en hij behoefde haar van niemand te koopen. Dit maakte de zaak voor hem heel wat eenvoudiger.Eindelijk brak de dag van 25 Juni aan en alles was gereed.Sedert drie dagen was, volgens het gebruik, het huis van Lé-ou dag en nacht verlicht gebleven; sedert drie dagen had mevr.Luhalou, die de familie der jonge vrouw vertegenwoordigde, zich van slaap moeten onthouden—een voorschrift dat tot uitwerking hebben moet dat men er zeer treurig uitziet als de verloofde haar woning voor goed verlaat. Als Kin-Fo ouders gehad had zou zijn eigen huis eveneens drie dagen verlicht moeten geworden zijn, als een teeken van rouw, »omdat men het huwelijk van den zoon moet beschouwen als een zinnebeeld van den dood des vaders en omdat de zoon hem dan schijnt op te volgen”, zegt de Hao-Khiéou-Tchouen.Maar, behoefden deze voorvaderlijke gebruiken al niet toegepast te worden bij het huwelijk van twee personen die beiden volkomen vrij waren, dan waren er nog andere waarmede men wel degelijk rekenschap moest houden.Zoo was bij voorbeeld geen der astrologische ceremoniën verzuimd. De horoscopen waren getrokken naar alle regelen der kunst en hadden prachtige uitkomsten opgeleverd: inborst, humeur, alles stemde met elkander overeen. De tijd van het jaar en de ouderdom der maan waren zeer gunstig. Nooit was er een huwelijk onder zulke geruststellende voorteekenen beraamd.De bruid zou des avonds te acht uur in het hotel van het »Hemelsche Geluk” ontvangen worden; dat wil zeggen, dan zou zij in groote statie de woning van haren echtgenoot binnentreden. In China verschijnt men bij zulke gelegenheden noch voor een overheidspersoon noch voor eenig geestelijke, van welken aard ook.Om zeven uur ontving Kin-Fo zijne vrienden op den drempel van zijne woning. Craig en Fry waren bij hem en prijkten in een fonkelnieuw gewaad even als de getuigen op een Europeesche bruiloft.Welk een wedstrijd van beleefdheden! Al deze aanzienlijke gasten waren uitgenoodigd door roode kaarten, waarop men in mikroskopisch schrift las:»De heer Kin-Fo, van Shang-Haï, brengt zijn nederigen groet aan den heer ..... en smeekt hem nog nederiger ..... met zijn tegenwoordigheid de nederige plechtigheid te willen vereeren .....” enz.Al de door Kin-Fo genoodigden waren gekomen om de bruid en den bruidegom eer te bewijzen en om deel te nemen aan het prachtige feestmaal dat voor de heeren toebereid was, terwijl de dames zich aan eene voor haar afzonderlijk gereed gemaakte tafel zouden vereenigen.Daar waren de koopman Yin-Pang en Houal, de letterkundige. Voorts waren er eenige mandarijnen, die aan hun officieel hoofddeksel de roode bal droegen, ter grootte van een ei, als teeken datzij tot de drie hoogste rangen behoorden. Andere, van minderen rang, hadden slechts ondoorschijnende blauwe of witte knoopen. De meeste waren burgerlijke overheidspersonen of ambtenaren van Chineesche afkomst, die reeds daardoor bevriend waren met een Shang-Haïer, afkeerig van het Tartaarsche ras. Allen, in prachtige scharlaken kleederen gehuld, vormden een waarlijk schitterenden stoet.Kin-Fo wachtte hen, zooals de beleefdheid het eischte, op den drempel van zijn hotel af. Zoodra zij aangekomen waren, geleidde hij hen naar de receptiezaal, nadat hij hun tweemaal verzocht had hem vóór te gaan bij elk der deuren, die bedienden in groot livrei voor hen openden. Hij noemde ze bij hun »edelen naam”, vroeg hoe het met hunne »edele gezondheid” was, en informeerde naar hunne »edele betrekkingen.” Kortom, de meest nauwgezette waarnemer van deze kinderachtige beleefdheidsvormen zou niets op zijne houding hebben kunnen afdingen.Craig en Fry bewonderden al wat zij zagen, maar wijdden toch in de allereerste plaats hun aandacht aan Kin-Fo zelf, wien zij geen oogenblik uit het oog verloren.Een zelfde denkbeeld was plotseling bij hen opgekomen. Indien het onmogelijke eens waar mocht zijn en Wang den dood eens niet gevonden had in de rivier, zooals men algemeen aannam?... Als hij onder deze schaar van genoodigden rondsloop?... Het vier en twintigste uur van den vijf en twintigsten dag van Juni—het uiterste uur—was nog niet geslagen. De hand van den Taï-ping was nog niet ontwapend. Als hij eens op het laatste oogenblik...?Neen, het was wel niet waarschijnlijk, maar het was toch ook niet geheel onmogelijk. Uit overmaat van voorzichtigheid zagen Craig en Fry dus zorgvuldig al de leden van het gezelschap aan.... Zij zagen er echter volstrekt niemand onder, die hun verdacht voorkwam.Onderwijl verliet de aanstaande van Kin-Fo haar huis in de avenue van Cha-Coua en nam zij plaats in een gesloten palankijn.Had Kin-Fo al het mandarijnen kleed niet willen aandoen, dat elke bruidegom het recht heeft te dragen,—uit eer voor de instelling des huwelijks, dat bij de oude wetgevers in hooge achting gehouden werd,—Lé-ou was in alle opzichten de voorschriften der groote wereld nagekomen. Zij schitterde in haar toilet van een bewonderenswaardig fraai weefsel van roodgeborduurde zijde. Haar gestalte verdween als het ware onder een sluier van fijne paarlen, die als druppels schenen te vallen van een kostbaren diadeem, welks gouden band haar voorhoofd omsloot. Edelgesteenten en kunstbloemen, die van fijnen smaak getuigden, waren door haar kapsel en hare lange, zwarte vlechten geslingerd. Kin-Fo zou haar ongetwijfeld bekoorlijker vinden dan ooit als zij straks uit den palankijn zou stappen, door zijne hand ontsloten.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.De stoet ging op weg. Hij ging het plein over om in de Groote Avenue te komen en langs den boulevard van Tiène-Man te gaan. Ongetwijfeld zou hij prachtiger geweest zijn als het eene begrafenishad gegolden, maar ook nu verdiende hij dat de voorbijgangers stilhielden om hem eenige oogenblikken na te staren.Vriendinnen en kennissen van Lé-ou volgden den palankijn en droegen in groote staatsie de verschillende kostbare stukken uit haar bruidskorf. Een twintigtal muzikanten ging voorop, veel geraas makende op hunne koperen instrumenten en begeleid door het helderklinkende geluid van den gong. Om den palankijn zag men een aantal bedienden met toortsen en gekleurde lampions. De bruid bleef voor de oogen der menigte verborgen, want de etiquette eischte dat de eerste blik, die op haar geslagen werd, die van haar gemaal wezen zou.Zoo kwam dan de stoet te midden van het gejuich der aanwezigen tegen acht uur des avonds voor de deuren van het »hotel van het Hemelsche Geluk.”Kin-Fo stond aan den rijk versierden ingang. Hij wachtte op de aankomst van den palankijn, om de deur er van onmiddellijk te kunnen openen. Als dat gedaan was zou hij zijne aanstaande helpen uitstijgen en naar een afzonderlijk vertrek voeren, waar beiden den hemel viermaal zouden groeten. Daarna zouden zij zich naar den bruiloftsdisch begeven. De bruid zou viermaal hare knieën buigen voor haren bruidegom, deze zou het dan tweemaal doen voor zijn bruid. Zij zouden eenige droppels wijn plengen en eenige spijs strooien voor de geesten, die hun huwelijk gelukkig moesten maken. Dan zou men hun twee volle bekers brengen. Elk zou den zijne half leeg drinken; dan zouden zij het overblijvende dooreen mengen en dit te zamen opdrinken. Dat zou het zinnebeeld van het voltrokken huwelijk zijn.De palankijn was aangekomen en Kin-Fo trad vooruit. Een ceremoniemeester reikte hem den sleutel over. Hij nam dien aan, deed de deur van de draagkoets open en reikte de schoone Lé-ou bewogen de hand. De bruid trad er schuchter uit en volgde Kin-Fo tusschen de genoodigden door, die zich eerbiedig bogen en de hand aan de borst brachten.Op het oogenblik dat de schoone Lé-ou aan de hand van Kin-Fo, haren toekomstigen gemaal, den drempel van zijne woning zou overschrijden, werd er een signaal gegeven. Groote verlichte vliegers verhieven zich in de lucht en men zag hoe veelkleurige draken, feniksen en andere zinnebeelden van het huwelijk op den adem van den wind het jonge paar omzweefden. Kunstduiven, aan den staart van æolische snaren voorzien, stegen omhoog en deden harmonische tonen in de lucht weergalmen. Vuurpijlen stegen op en van om hoog daalden de gekleurde ballen na eenigen tijd als een vurigen regen weder naar de aarde.Plotseling, te midden van deze feestelijke welkomst vernam men een verwijderd gerucht op den boulevard van Tiène-Man. Men hoordekreten waaraan zich de schelle toonen van een trompet paarden. Dan trad er een oogenblik van stilte in en daarna herhaalde zich het eerste gerucht.Het kwam nader en weldra bereikte het de straat waar de bruiloftsstoet stilgehouden had.Kin-Fo luisterde. Zijne vrienden stonden besluiteloos te wachten totdat de jonge vrouw het huis binnentrad.Maar op datzelfde oogenblik schetterden de trompetten met verdubbeld geweld en eene vreemde ontroering maakte zich van iedereen meester.»Wat is er toch?” vroeg Kin-Fo.De trekken van Lé-ou namen eene zonderlinge uitdrukking aan, terwijl een vreemd voorgevoel haar hevige hartkloppingen veroorzaakte.Daar bereikte de oploop onze vrienden. Het volk verdrong zich om een heraut, die de keizerlijke kleuren droeg en die door verscheiden tipaos vergezeld was.En te midden van een plotseling ingetreden stilte verkondigde hij deze woorden:»Dood van de Keizerin-weduwe!»Groote rouw voor allen!”Kin-Fo begreep het. Het was een slag die hem in de eerste plaats trof. Hij kon eene beweging van ongeduld niet weerhouden.De keizerlijke rouw werd afgekondigd voor de weduwe van den laatsten keizer. Gedurende een termijn, die nader zou opgegeven worden, mocht niemand zich het hoofd scheren, mochten er geen openbare vermakelijkheden of tooneelvoorstellingen gegeven worden, hielden de rechtbanken geen zitting, was ten slotte het sluiten van alle huwelijken verboden!Lé-ou was wanhopig, doch hield zich goed; zij begreep dat zij de teleurstelling van haren echtgenoot niet mocht vergrooten. Zij nam Kin-Fo’s hand en sprak met een stem, die slechts met moeite haar eigen ontroering verborg:»Welnu, wij kunnen immers wachten!”En de palankijn vertrok weder met de bruid naar hare woning in de avenue van Cha-Coua; het feest werd geschorst, de tafel afgenomen, het orkest naar huis gezonden en de vrienden van Kin-Fo gingen heen na hem eerst hunne hartelijke deelneming in deze teleurstelling betuigd te hebben.Het was dan ook geen zaak om het algemeen verbod te overtreden en het huwelijk toch te doen doorgaan.Het liep Kin-Fo niet mede; de eene ramp volgde op de andere en hij had wel gelegenheid om de lessen van zijnen ouden leermeester, den philosoof Wang, in praktijk te brengen. Hij bleef alleen met Craig en Fry in het hotel van het »Hemelsch Geluk”, welkenaam hem nu bijkans als een bespotting in de ooren klonk. De rouwtijd kon bij keizerlijk besluit zoo lang verlengd worden als de Zoon des Hemels slechts verkoos en Kin-Fo had reeds den volgenden dag naar Shang-Haï willen terugkeeren om zijne jonge vrouw in zijn prachtige yamen te installeeren en daar met haar een nieuw leven te beginnen!....Een uur later trad een dienstbode zijne kamer binnen om hem een brief ter hand te stellen, die zooeven aan zijn adres bezorgd was.Zoodra Kin-Fo het adres zag, kon hij een kreet van verrassing niet bedwingen.De brief was van Wang en luidde aldus:»Vriend, ik ben niet dood; als ge evenwel deze letteren ontvangt, heb ik opgehouden te leven.»Ik sterf omdat ik den moed niet heb mijne belofte te houden maar wees gerust, ik heb alles goed geregeld.»Lao-Shen, een opperhoofd der Taï-pings, mijn oude vriend, heeft uw brief! Hij zal een vaster hand en een moediger hart hebben dan ik om de vreeselijke taak te volbrengen die ge mij opgelegd hebt. Hij zal dan ook van het kapitaal profiteeren dat ge mij hadt toebedacht; aan hem komt dus het geld toe, op uw hoofd verzekerd en hij zal het gaan opeischen, als gij opgehouden hebt te leven.»Vaarwel! Ik ga u voor in den dood! Tot straks mijn vriend, tot straks!Wang.”
XIII.Waarin men kennis maakt met het beroemde »Klaaglied van de vijf waken des Honderdjarigen.”»Mijnheeren,” sprak Kin-Fo tot zijne beide trouwe bewakers, toen de kruiwagen stilhield in de voorstad vanTong-Tchéou, »wij zijn nog slechts veertiglis1van Peking af en ik ben van plan hier te blijven totdat de termijn van de met Wang gemaakte afspraak verstreken is. In deze stad van vierhonderd duizend zielen, zal ik gemakkelijk onbekend kunnen blijven, als Soun althans gelieft te onthouden dat hij in dienst is bij Ki-Nan, een eerzaam koopman uit de provincie Chen-Si.”Neen, dat zou Soun niet meer vergeten! Zijn onhandigheid had hem de laatste acht dagen een paarden-baantje bezorgd en hij hoopte dat mijnheer Kin-Fo...»Ki”.., begon Craig.»Nan” vulde Fry aan.... hem voortaan niet meer daarmede straffen zou. En nu had hij, met het oog op de vele vermoeienissen die hij doorstaan had, slechts één verzoek aan mijnheer Kin-Fo...»Ki”... herhaalde Craig.»Nan” voegde Fry er bij.... en dat was of hij nu minstens eens tweemaal vier en twintig uur onafgebroken slapen mocht.»Acht dagen, als je wilt!” antwoordde Kin-Fo. »Als je slaapt dan zijn wij althans zeker, dat je je niet verpraten kunt!”Kin-Fo en zijn gevolg gingen toen een goed hotel opzoeken en daaraan was in Tong-Tchéou geen gebrek. Deze groote stad is als het ware een der voorsteden van Peking. De tegelweg die naar de hoofdstad leidt is geheel bebouwd met villa’s, woonhuizen, boerderijen, graven, kleine pagoden en tuinen, en er is aanhoudend een zeer drukke passage van rijtuigen, ruiters en voetgangers.Kin-Fo was in de stad bekend en liet zich naar de Taè-Ouang-Miao, »den Tempel der souvereine Vorsten”, brengen. Het was eigenlijk een klooster, tot hotel ingericht, waar de vreemdelingen een zeer goed logies konden vinden.Kin-Fo, Craig en Fry maakten het er zich dadelijk huiselijk, de beide agenten in een kamer die onmiddellijk aan die van hun kostbaren reisgenoot grensde. Soun verdween om aan zijn slaaplust bot te gaan vieren en werd vooreerst niet teruggezien.Een uur later verlieten Kin-Fo en zijne trawanten hunne kamers om te ontbijten en te beraadslagen over hetgeen hun nu te doen stond.»Eerst moeten wij”, meenden Craig en Fry, »de courant inzien, of er ook iets in staat dat ons raakt.”»Je hebt gelijk”, sprak Kin-Fo, »misschien lezen wij er in wat er van Wang geworden is.”Zij verlieten dus het hotel. Uit voorzorg liepen Craig en Fry aan weerszijden van Kin-Fo, al de voorbijgangers nauwkeurig in het oog houdende en zorgende dat niemand hem naderen kon. Zij gingen zoo door de nauwe straten der stad en kwamen op de kade, waar een nommer der Staatscourant gekocht en gretig doorgekeken werd.Er stond niets in, dan de uitloving van 2000 dollars of 1300 taëls aan hem, die William J. Bidulph wist te zeggen waar de heer Wang uit Shang-Haï op dit oogenblik was.»Hij is dus nog niet voor den dag gekomen”, sprak Kin-Fo.»Hij heeft dus de voor hem bestemde advertentie niet gelezen”, antwoordde Craig.»Hij meent dus nog altijd dat hij verplicht is zijn u gegeven woord te houden”, voegde Fry er bij.»Maar waar kan hij zijn?” riep Kin-Fo uit.»Gelooft u dat uw leven gedurende den nog overigen tijd van den termijn meer gevaar loopt dan vroeger?” vroegen Craig en Fry.»Ongetwijfeld”, antwoordde Kin-Fo. »Wang weet niet welke verandering er in mijn omstandigheden gekomen is, hij kan zich dus niet van zijn woord ontslagen rekenen. Morgen en overmorgen loopt mijn leven dus meer gevaar dan heden en over zes dagen meer dan ooit.”»Maar als de termijn is verstreken?”»Dan heb ik niets meer te vreezen.”»Welnu mijnheer”, antwoordden Craig-Fry. »Er zijn maar drie middelen, om u voor de volgende zes dagen aan elk gevaar te onttrekken.”»En welk is het eerste?” vroeg Kin-Fo.»Naar uw hotel terug te gaan en uw kamer niet te verlaten voordat de termijn verstreken is.”»En het tweede?”»U als misdadiger in hechtenis te laten nemen, opdat u veiligheid vindt achter de muren der gevangenis vanTong-Tchéou.”»En het derde?”»Te veinzen dat u gestorven zijt en niet weder te herleven voor dat alle gevaar voorbij is.”»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»Ge kent Wang niet, mijneheeren,” riep Kin-Fo uit. »Wang zou wel een middel vinden om in mijn hotel of mijn gevangenis binnen te dringen; hij zou mij zelfs in mijn graf wel weten te vinden!Dat hij mij tot nog toe niet gedood heeft is alleen te danken aan het feit, dat hij dit niet heeft gewild, dat hij mij het genoegen der ontroering niet heeft willen benemen! Wie weet welk motief hijgehad heeft? In elk geval zal ik liever van de door u voorgeslagen middelen geen gebruik maken.»Maar wacht eens.... misschien....” begon Craig.»Zouden wij niet....?” ging Fry voort.»Mijnheeren”, viel Kin-Fo hen in de rede, »ik zal doen wat ik goed vind. Al stierf ik vóór 25 dezer, wat beteekent dan nog het verlies voor uw maatschappij?”»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordden Craig-Fry.»En ik verlies mijn geheele vermogen, om van mijn leven niet eens te spreken. U ziet dus dat ik veel meer bij de zaak betrokken ben dan u!”»Dat is zoo!”»Gaat u dus voort met voor uw belangen te waken, dat moogt u; maar ik ga mijn eigen weg.”Er was niets tegen in te brengen. Craig en Fry moesten dus hunne waakzaamheid verdubbelen, want zij gevoelden dat de zaak elken dag ernstiger werd.Tong-Tchéou is een der oudste steden van het Hemelsche Rijk. Zij is gelegen aan een gekanaliseerden arm van den Peiho en aan den mond van een ander kanaal, dat tot verbinding strekt met Peking, waardoor het een middelpunt is geworden van een zeer levendig handelsverkeer. De voorsteden zijn dan ook buitengewoon druk.Deze levendigheid troffen Kin-Fo en zijne beide reismakkers nog meer, toen zij op de kade waren gekomen en daar de samenstrooming zagen van tal van vaartuigen van allerlei aard.Craig en Fry waren, alles goed overdenkende, tot de conclusie gekomen, dat zij het veiligste waren in het midden eener drukke bevolking. De dood van hun cliënt zou in elk geval aan een zelfmoord worden toegeschreven. De brief, dien men bij hen moest vinden, zou daaromtrent geen twijfel overlaten. Wang zou dus alleen onder bepaalde omstandigheden tot den doodelijken stopt overgaan en deze boden zich niet zoo gemakkelijk aan op de druk bezochte straten van een stad. Daar behoefde men niet voor een onverwachten slag bevreesd te zijn. Het kwam er voor alles op aan te weten of de Taï-ping er, door eene zeldzame behendigheid, ook in geslaagd was hun spoor te volgen, sinds hun vertrek van Shang-Haï. Zij gaven hunne bogen dan ook weinig rust.Eensklaps werd een naam uitgesproken, die wel in staat was hun aandacht te trekken.»Kin-Fo! Kin-Fo!” riepen onderscheidene kleine Chineezen, terwijl zij, midden in al de drukte, springende in de handen klapten.Was Kin-Fo herkend en had zijn naam de gewone uitwerking?Onze held stond eensklaps stil.Craig-Fry plaatsten zich naast hem, om hem, zoo noodig, met hun lichaam tot beschutting te zijn.Maar die kreten golden Kin-Fo niet. Niemand scheen te vermoeden dat hij daar was. Hij bewoog zich dus niet en wachtte, nieuwsgierig waarom men zijn naam had uitgesproken, den loop der zaken af.Er had zich een groep mannen, vrouwen en kinderen rondom een reizend zanger geschaard, die zeer in de goede gunsten van het straatpubliek scheen te deelen. Men schreeuwde, klapte in de handen, en juichte hem reeds bij voorbaat toe.Toen de zanger een voldoend publiek om zich heen geschaard zag, haalde hij uit zijn kleed een groote rol voor den dag, met allerlei afbeeldingen beschilderd, en daarop klonk het op helderen toon:»De vijf Nachtwaken van den Honderdjarige!”Het was het beruchte treurdicht dat den tocht door China gemaakt had.Craig-Fry wilden hun cliënt medevoeren; maar Kin-Fo bleef ditmaal halsstarrig op de plaats waar hij stond. Niemand kende hem hier. Hij had nooit het geheele verhaal van zijne jammeren gehoord en maakte er zich een genoegen van dit nu eens te vernemen!De zanger van »de vijf Waken van den Honderdjarige” begon op deze wijze:»Bij de eerste wake verlicht de maan het puntige dak van het huis te Shang-Haï. Kin-Fo is nog jong. Hij is twintig jaar oud. Hij gelijkt een wilg, welks eerste bladeren zich ontplooien!”»Bij de tweede wake verlicht de maan den oostkant van de rijke yamen. Kin-Fo is veertig jaar oud. Zijne tienduizenden zaken slagen naar wensch.Zijne naburen verkondigen zijn lof.”Het gelaat van den zanger verduisterde bij iedere strophe. Hij scheen ouder te worden onder het zingen. Van alle kanten weerklonken toejuichingen.Hij vervolgde:»Bij de derde wake verlicht de maan de vlakte. Kin-Fo is zestig jaar oud. Na de groene bladeren van den zomer komen de goudsbloemen van den herfst!”»Bij de vierde wake is de maan in het westen ondergegaan. Kin-Fo is tachtig jaar oud! Zijn lichaam is saamgekrompen als de kreeft in het kokende water! Hij vermindert, hij daalt met de ster van den nacht!”»Bij de vijfde wake wordt de naderende morgenstond door hanengekraai begroet. Kin-Fo is honderd jaar. Hij sterft, zijn levendigste wensch is vervuld; maar vorst Ien weigert hem te ontvangen. Vorst Ien is niet gesteld op zulke oude lieden, die zijn hof suf zouden maken! De oude Kin-Fo kan nergens rust vinden en zwerft tot den jongsten dag rond.”De menigte juichte en de zanger verkocht honderden exemplaren van het treurlied tegen drie sapeken het stuk.Waarom zou Kin-Fo er zelf geen koopen? Hij haalde eenig geld uit den zak en stak zijn hand door den kring heen, die dicht rondom den zanger geschaard stond.Eensklaps opende zich zijn hand. De geldstukjes vielen op den grond...Vlak tegenover hem stond een man wiens blikken de zijne kruisten.»Ah!” riep Kin-Fo; hij kon dezen uitroep, half een vraag, half een kreet van verwondering niet smoren.Fry-Craig hadden hem omringd, meenende dat hij herkend, bedreigd, gewond, ja gedood was!»Wang!” riep hij.»Wang!” herhaalden Craig-Fry.Het was Wang in eigen persoon! Hij had zijn ouden leerling herkend; maar in plaats van zich op hem te werpen, duwde hij de personen die achter hem stonden weg en vluchtte, zoo snel zijne beenen hem dragen konden.Kin-Fo aarzelde geen oogenblik. Hij wilde een eind maken aan zijn ondragelijken toestand en vloog Wang achterna, op zijn beurt gevolgd door Fry-Craig, die hem niet vooruit wilden loopen,maar evenmin wilden achterblijven.Ook zij hadden den spoorloozen philosoof herkend en uit zijne verbazing afgeleid, dat hij evenmin verwachtte daar Kin-Fo te vinden als Kin-Fo dacht hem er te zien.Waarom nam Wang de vlucht? ’t Was onverklaarbaar, maar het was zoo; hij liep alsof geheel de politie van het Hemelsche Rijk hem op de hielen zat.Het was een dwaze vervolging.»Ik ben niet geruïneerd! Wang, Wang! Niet geruïneerd!” schreeuwde Kin-Fo.»Hij is rijk, rijk!” herhaalden Fry-Craig.Maar Wang was te ver verwijderd om de woorden te verstaan die hem tot staan zouden gebracht hebben. Hij vloog de kade over, het kanaal langs en bereikte de westelijke voorstad.De drie vervolgers bleven hem nazetten, maar wonnen niet. Integendeel, de afstand tusschen hen en den vluchteling nam voortdurend toe.Een half dozijn Chineezen hadden zich bij Kin-Fo gevoegd, niet te vergeten een zestal tipaos, die niet anders konden vermoeden of hij, die zich zoo snel uit de voeten maakte, was een misdadiger.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Was een vreemd schouwspel, die hijgende, schreeuwende, huilende troep, onderweg door talrijke vrijwilligers vergroot! Men had rondom den zanger duidelijk gehoord dat Kin-Fo den naam Wang had uitgesproken. Gelukkig had de philosoof niet geantwoord met dien van zijn leerling want dan zou geheel de stad de schredenvan zulk een beroemd man hebben gevolgd. Maar de naam van Wang had voldoende werking uitgeoefend. Wang! dat was de geheimzinnige persoon, op wiens ontdekking zulk eene belangrijkesom was gesteld! Men wist het. Zoo gebeurde het dat, terwijl Kin-Fo in den persoon van Wang zijn geheele vermogen van acht honderdduizend dollars naliep en Craig-Fry de twee honderdduizend dollars van de premie nazetten, de overigen al het mogelijke deden om de tien duizend dollars, die als premie was uitgeloofd, te verdienen; men zal toegeven dat hier niet zonder reden geloopen werd.»Wang! Wang! Ik ben rijker dan ooit!” schreeuwde Kin-Fo, zoo luidkeels als zijn snelle loop het toeliet.»Niet geruïneerd! niet geruïneerd!” herhaalden Fry-Craig.»Houdt hem! houdt hem!” gilde het gros der vervolgers, dat als een sneeuwbal voortdurend in omvang toenam.Wang hoorde niets. Met den elleboog tegen de borst geklemd, wilde hij geen kracht verliezen door te antwoorden, noch snelheid door het hoofd om te wenden.De voorstad was ten einde geloopen. Wang volgde den weg langs het kanaal. Op dien bijkans geheel verlaten weg had hij een vrij terrein. De snelheid van zijn loop nam nog toe; maar de inspanning van zijne vervolgers verdubbelde natuurlijk eveneens.Deze dolle wedloop duurde reeds omstreeks twintig minuten. Niemand kon voorspellen hoe hij eindigen zou. Toch scheen het dat de vluchteling een weinig verflauwde. De afstand, dien hij tusschen zich en zijne vervolgers had weten te behouden, verminderde.Wang gevoelde dat, nam een zijsprong en verdween achter een tempeltje, dat zich rechts van den weg bevond.»Tienduizend taëls voor wien hem in handen krijgt!” riep Kin-Fo.»Tienduizend taëls!” herhaalden Craig-Fry.»Ya! ya! ya!” gilden zij die in de voorhoede der vervolgers waren.Allen hadden zich rechts gewend, evenals de philosoof, en omringden den muur van den tempel.Wang was verdwenen. Hij volgde een nauw pad, dat dwars langs een bevloeiingskanaal liep en kwam, om zijne vervolgers het spoor nog meer bijster te maken, door een bocht weder op den heerweg terug.Maar daar bespeurde men hem weder en ’t was duidelijk dat hij uitgeput was. Kin-Fo, Craig en Fry waren nog onverzwakt. Zij vlogen, en geen van hen die door de uitgeloofde taëls tot spoed werden aangespoord, kon op hen slechts eenige schreden winnen.De ontknooping naderde. Het was slechts een quaestie van tijd en van een betrekkelijk korten tijd—hoogstens enkele minuten.Allen, Wang, Kin-Fo, zijne reismakkers, waren op de plek gekomen, waar de groote weg den stroom doorsnijdt bij de beroemde brug van Palikao.Achttien jaar vroeger, 21 September 1860, zouden zij zich op dit punt van de provinciePé-Tché-Liniet zoo vrij bewogen hebben. Toen was de groote weg met duizenden vluchtelingen, vanalle soort als bezaaid. Het leger van generaal San-Ko-Li-Tzin, oom van den keizer, was door de Fransche bataljons teruggedreven en had halt gehouden op de brug van Palikao, dat prachtige bouwwerk met marmeren leuningen en aan beide zijden omgeven door een dubbele rij reusachtige leeuwen. Daar was het dat de Mantsjoerijsche Tartaren, zoo onvergelijkelijk dapper door hunfatalisme, door de Europeesche kanonnen werden weggemaaid.Maar nu was de brug, die nog de sporen van het gevecht toonde door de beschadigde standbeelden, toegankelijk.Wang betrad de brug, maar Kin-Fo slaagde er in, door de heftigste pogingen, hem nog meer te naderen. Slechts twintig stappen, vervolgens vijftien, eindelijk tien scheidden hen.Het was onnoodig meer woorden te verspillen om Wang tot staan te brengen. Hij hoorde ze niet of wilde ze niet hooren. Men moest hem grijpen, zoo noodig binden.... Daarna zou men tot verklaringen kunnen overgaan.Wang begreep dat men hem genaderd was; hij scheen met onverklaarbare halsstarrigheid liever zijn leven te willen wagen, dan van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn leerling te staan. Met één sprong vloog hij over de leuning van de brug en stortte zich in den Peï-ho.Kin-Fo had een oogenblik halt gehouden en riep:»Wang! Wang!”Daarop nam hij op zijn beurt een sprong en:»Ik zal hem levend hebben!” klonk het, en hij wierp zich in den stroom.»Craig?” riep Fry.»Fry”, zei Craig.»Tweehonderdduizend dollars in het water!”En beiden klommen over de leuning en sprongen in den vloed, om den ongelukkigen cliënt van deEeuwte helpen.Eenige van de vrijwilligers volgden hun voorbeeld. Het had veel van een rij clowns bij de oefening op de springplank.Maar zooveel ijver moest vruchteloos blijven. Kin-Fo, Fry-Craig en de overigen die door de premie waren uitgelokt, doken vruchteloos in den Peï-ho. Wang werd niet gevonden. Ongetwijfeld was de ongelukkige philosoof door den stroom medegevoerd.Zou Wang, toen hij zich in den stroom stortte, alleen getracht hebben te ontsnappen aan zijne vervolgers, of zou hij om een of andere geheimzinnige reden, een einde aan zijn leven hebben willen maken? Niemand kon het zeggen.Twee uur later hadden Kin-Fo, Craig en Fry, in verdrietige stemming, maar goed opgedroogd, verfrischt en opgeknapt, Soun wakker gemaakt uit het diepst van zijn slaap, en waren den weg naar Peking ingeslagen.1Vier uur gaans.
Waarin men kennis maakt met het beroemde »Klaaglied van de vijf waken des Honderdjarigen.”
Waarin men kennis maakt met het beroemde »Klaaglied van de vijf waken des Honderdjarigen.”
»Mijnheeren,” sprak Kin-Fo tot zijne beide trouwe bewakers, toen de kruiwagen stilhield in de voorstad vanTong-Tchéou, »wij zijn nog slechts veertiglis1van Peking af en ik ben van plan hier te blijven totdat de termijn van de met Wang gemaakte afspraak verstreken is. In deze stad van vierhonderd duizend zielen, zal ik gemakkelijk onbekend kunnen blijven, als Soun althans gelieft te onthouden dat hij in dienst is bij Ki-Nan, een eerzaam koopman uit de provincie Chen-Si.”
Neen, dat zou Soun niet meer vergeten! Zijn onhandigheid had hem de laatste acht dagen een paarden-baantje bezorgd en hij hoopte dat mijnheer Kin-Fo...
»Ki”.., begon Craig.
»Nan” vulde Fry aan.
... hem voortaan niet meer daarmede straffen zou. En nu had hij, met het oog op de vele vermoeienissen die hij doorstaan had, slechts één verzoek aan mijnheer Kin-Fo...
»Ki”... herhaalde Craig.
»Nan” voegde Fry er bij.
... en dat was of hij nu minstens eens tweemaal vier en twintig uur onafgebroken slapen mocht.
»Acht dagen, als je wilt!” antwoordde Kin-Fo. »Als je slaapt dan zijn wij althans zeker, dat je je niet verpraten kunt!”
Kin-Fo en zijn gevolg gingen toen een goed hotel opzoeken en daaraan was in Tong-Tchéou geen gebrek. Deze groote stad is als het ware een der voorsteden van Peking. De tegelweg die naar de hoofdstad leidt is geheel bebouwd met villa’s, woonhuizen, boerderijen, graven, kleine pagoden en tuinen, en er is aanhoudend een zeer drukke passage van rijtuigen, ruiters en voetgangers.
Kin-Fo was in de stad bekend en liet zich naar de Taè-Ouang-Miao, »den Tempel der souvereine Vorsten”, brengen. Het was eigenlijk een klooster, tot hotel ingericht, waar de vreemdelingen een zeer goed logies konden vinden.
Kin-Fo, Craig en Fry maakten het er zich dadelijk huiselijk, de beide agenten in een kamer die onmiddellijk aan die van hun kostbaren reisgenoot grensde. Soun verdween om aan zijn slaaplust bot te gaan vieren en werd vooreerst niet teruggezien.
Een uur later verlieten Kin-Fo en zijne trawanten hunne kamers om te ontbijten en te beraadslagen over hetgeen hun nu te doen stond.
»Eerst moeten wij”, meenden Craig en Fry, »de courant inzien, of er ook iets in staat dat ons raakt.”
»Je hebt gelijk”, sprak Kin-Fo, »misschien lezen wij er in wat er van Wang geworden is.”
Zij verlieten dus het hotel. Uit voorzorg liepen Craig en Fry aan weerszijden van Kin-Fo, al de voorbijgangers nauwkeurig in het oog houdende en zorgende dat niemand hem naderen kon. Zij gingen zoo door de nauwe straten der stad en kwamen op de kade, waar een nommer der Staatscourant gekocht en gretig doorgekeken werd.
Er stond niets in, dan de uitloving van 2000 dollars of 1300 taëls aan hem, die William J. Bidulph wist te zeggen waar de heer Wang uit Shang-Haï op dit oogenblik was.
»Hij is dus nog niet voor den dag gekomen”, sprak Kin-Fo.
»Hij heeft dus de voor hem bestemde advertentie niet gelezen”, antwoordde Craig.
»Hij meent dus nog altijd dat hij verplicht is zijn u gegeven woord te houden”, voegde Fry er bij.
»Maar waar kan hij zijn?” riep Kin-Fo uit.
»Gelooft u dat uw leven gedurende den nog overigen tijd van den termijn meer gevaar loopt dan vroeger?” vroegen Craig en Fry.
»Ongetwijfeld”, antwoordde Kin-Fo. »Wang weet niet welke verandering er in mijn omstandigheden gekomen is, hij kan zich dus niet van zijn woord ontslagen rekenen. Morgen en overmorgen loopt mijn leven dus meer gevaar dan heden en over zes dagen meer dan ooit.”
»Maar als de termijn is verstreken?”
»Dan heb ik niets meer te vreezen.”
»Welnu mijnheer”, antwoordden Craig-Fry. »Er zijn maar drie middelen, om u voor de volgende zes dagen aan elk gevaar te onttrekken.”
»En welk is het eerste?” vroeg Kin-Fo.
»Naar uw hotel terug te gaan en uw kamer niet te verlaten voordat de termijn verstreken is.”
»En het tweede?”
»U als misdadiger in hechtenis te laten nemen, opdat u veiligheid vindt achter de muren der gevangenis vanTong-Tchéou.”
»En het derde?”
»Te veinzen dat u gestorven zijt en niet weder te herleven voor dat alle gevaar voorbij is.”
»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.
»’k Ben niet geruïneerd,” schreeuwde Kin-Fo. Bladz. 104.
»Ge kent Wang niet, mijneheeren,” riep Kin-Fo uit. »Wang zou wel een middel vinden om in mijn hotel of mijn gevangenis binnen te dringen; hij zou mij zelfs in mijn graf wel weten te vinden!Dat hij mij tot nog toe niet gedood heeft is alleen te danken aan het feit, dat hij dit niet heeft gewild, dat hij mij het genoegen der ontroering niet heeft willen benemen! Wie weet welk motief hijgehad heeft? In elk geval zal ik liever van de door u voorgeslagen middelen geen gebruik maken.
»Maar wacht eens.... misschien....” begon Craig.
»Zouden wij niet....?” ging Fry voort.
»Mijnheeren”, viel Kin-Fo hen in de rede, »ik zal doen wat ik goed vind. Al stierf ik vóór 25 dezer, wat beteekent dan nog het verlies voor uw maatschappij?”
»Tweemaal honderdduizend dollars”, antwoordden Craig-Fry.
»En ik verlies mijn geheele vermogen, om van mijn leven niet eens te spreken. U ziet dus dat ik veel meer bij de zaak betrokken ben dan u!”
»Dat is zoo!”
»Gaat u dus voort met voor uw belangen te waken, dat moogt u; maar ik ga mijn eigen weg.”
Er was niets tegen in te brengen. Craig en Fry moesten dus hunne waakzaamheid verdubbelen, want zij gevoelden dat de zaak elken dag ernstiger werd.
Tong-Tchéou is een der oudste steden van het Hemelsche Rijk. Zij is gelegen aan een gekanaliseerden arm van den Peiho en aan den mond van een ander kanaal, dat tot verbinding strekt met Peking, waardoor het een middelpunt is geworden van een zeer levendig handelsverkeer. De voorsteden zijn dan ook buitengewoon druk.
Deze levendigheid troffen Kin-Fo en zijne beide reismakkers nog meer, toen zij op de kade waren gekomen en daar de samenstrooming zagen van tal van vaartuigen van allerlei aard.
Craig en Fry waren, alles goed overdenkende, tot de conclusie gekomen, dat zij het veiligste waren in het midden eener drukke bevolking. De dood van hun cliënt zou in elk geval aan een zelfmoord worden toegeschreven. De brief, dien men bij hen moest vinden, zou daaromtrent geen twijfel overlaten. Wang zou dus alleen onder bepaalde omstandigheden tot den doodelijken stopt overgaan en deze boden zich niet zoo gemakkelijk aan op de druk bezochte straten van een stad. Daar behoefde men niet voor een onverwachten slag bevreesd te zijn. Het kwam er voor alles op aan te weten of de Taï-ping er, door eene zeldzame behendigheid, ook in geslaagd was hun spoor te volgen, sinds hun vertrek van Shang-Haï. Zij gaven hunne bogen dan ook weinig rust.
Eensklaps werd een naam uitgesproken, die wel in staat was hun aandacht te trekken.
»Kin-Fo! Kin-Fo!” riepen onderscheidene kleine Chineezen, terwijl zij, midden in al de drukte, springende in de handen klapten.
Was Kin-Fo herkend en had zijn naam de gewone uitwerking?
Onze held stond eensklaps stil.
Craig-Fry plaatsten zich naast hem, om hem, zoo noodig, met hun lichaam tot beschutting te zijn.
Maar die kreten golden Kin-Fo niet. Niemand scheen te vermoeden dat hij daar was. Hij bewoog zich dus niet en wachtte, nieuwsgierig waarom men zijn naam had uitgesproken, den loop der zaken af.
Er had zich een groep mannen, vrouwen en kinderen rondom een reizend zanger geschaard, die zeer in de goede gunsten van het straatpubliek scheen te deelen. Men schreeuwde, klapte in de handen, en juichte hem reeds bij voorbaat toe.
Toen de zanger een voldoend publiek om zich heen geschaard zag, haalde hij uit zijn kleed een groote rol voor den dag, met allerlei afbeeldingen beschilderd, en daarop klonk het op helderen toon:
»De vijf Nachtwaken van den Honderdjarige!”
Het was het beruchte treurdicht dat den tocht door China gemaakt had.
Craig-Fry wilden hun cliënt medevoeren; maar Kin-Fo bleef ditmaal halsstarrig op de plaats waar hij stond. Niemand kende hem hier. Hij had nooit het geheele verhaal van zijne jammeren gehoord en maakte er zich een genoegen van dit nu eens te vernemen!
De zanger van »de vijf Waken van den Honderdjarige” begon op deze wijze:
»Bij de eerste wake verlicht de maan het puntige dak van het huis te Shang-Haï. Kin-Fo is nog jong. Hij is twintig jaar oud. Hij gelijkt een wilg, welks eerste bladeren zich ontplooien!”
»Bij de tweede wake verlicht de maan den oostkant van de rijke yamen. Kin-Fo is veertig jaar oud. Zijne tienduizenden zaken slagen naar wensch.Zijne naburen verkondigen zijn lof.”
Het gelaat van den zanger verduisterde bij iedere strophe. Hij scheen ouder te worden onder het zingen. Van alle kanten weerklonken toejuichingen.
Hij vervolgde:
»Bij de derde wake verlicht de maan de vlakte. Kin-Fo is zestig jaar oud. Na de groene bladeren van den zomer komen de goudsbloemen van den herfst!”
»Bij de vierde wake is de maan in het westen ondergegaan. Kin-Fo is tachtig jaar oud! Zijn lichaam is saamgekrompen als de kreeft in het kokende water! Hij vermindert, hij daalt met de ster van den nacht!”
»Bij de vijfde wake wordt de naderende morgenstond door hanengekraai begroet. Kin-Fo is honderd jaar. Hij sterft, zijn levendigste wensch is vervuld; maar vorst Ien weigert hem te ontvangen. Vorst Ien is niet gesteld op zulke oude lieden, die zijn hof suf zouden maken! De oude Kin-Fo kan nergens rust vinden en zwerft tot den jongsten dag rond.”
De menigte juichte en de zanger verkocht honderden exemplaren van het treurlied tegen drie sapeken het stuk.
Waarom zou Kin-Fo er zelf geen koopen? Hij haalde eenig geld uit den zak en stak zijn hand door den kring heen, die dicht rondom den zanger geschaard stond.
Eensklaps opende zich zijn hand. De geldstukjes vielen op den grond...
Vlak tegenover hem stond een man wiens blikken de zijne kruisten.
»Ah!” riep Kin-Fo; hij kon dezen uitroep, half een vraag, half een kreet van verwondering niet smoren.
Fry-Craig hadden hem omringd, meenende dat hij herkend, bedreigd, gewond, ja gedood was!
»Wang!” riep hij.
»Wang!” herhaalden Craig-Fry.
Het was Wang in eigen persoon! Hij had zijn ouden leerling herkend; maar in plaats van zich op hem te werpen, duwde hij de personen die achter hem stonden weg en vluchtte, zoo snel zijne beenen hem dragen konden.
Kin-Fo aarzelde geen oogenblik. Hij wilde een eind maken aan zijn ondragelijken toestand en vloog Wang achterna, op zijn beurt gevolgd door Fry-Craig, die hem niet vooruit wilden loopen,maar evenmin wilden achterblijven.
Ook zij hadden den spoorloozen philosoof herkend en uit zijne verbazing afgeleid, dat hij evenmin verwachtte daar Kin-Fo te vinden als Kin-Fo dacht hem er te zien.
Waarom nam Wang de vlucht? ’t Was onverklaarbaar, maar het was zoo; hij liep alsof geheel de politie van het Hemelsche Rijk hem op de hielen zat.
Het was een dwaze vervolging.
»Ik ben niet geruïneerd! Wang, Wang! Niet geruïneerd!” schreeuwde Kin-Fo.
»Hij is rijk, rijk!” herhaalden Fry-Craig.
Maar Wang was te ver verwijderd om de woorden te verstaan die hem tot staan zouden gebracht hebben. Hij vloog de kade over, het kanaal langs en bereikte de westelijke voorstad.
De drie vervolgers bleven hem nazetten, maar wonnen niet. Integendeel, de afstand tusschen hen en den vluchteling nam voortdurend toe.
Een half dozijn Chineezen hadden zich bij Kin-Fo gevoegd, niet te vergeten een zestal tipaos, die niet anders konden vermoeden of hij, die zich zoo snel uit de voeten maakte, was een misdadiger.
’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.
’t Had veel van een rij clowns. Bladz. 107.
’t Was een vreemd schouwspel, die hijgende, schreeuwende, huilende troep, onderweg door talrijke vrijwilligers vergroot! Men had rondom den zanger duidelijk gehoord dat Kin-Fo den naam Wang had uitgesproken. Gelukkig had de philosoof niet geantwoord met dien van zijn leerling want dan zou geheel de stad de schredenvan zulk een beroemd man hebben gevolgd. Maar de naam van Wang had voldoende werking uitgeoefend. Wang! dat was de geheimzinnige persoon, op wiens ontdekking zulk eene belangrijkesom was gesteld! Men wist het. Zoo gebeurde het dat, terwijl Kin-Fo in den persoon van Wang zijn geheele vermogen van acht honderdduizend dollars naliep en Craig-Fry de twee honderdduizend dollars van de premie nazetten, de overigen al het mogelijke deden om de tien duizend dollars, die als premie was uitgeloofd, te verdienen; men zal toegeven dat hier niet zonder reden geloopen werd.
»Wang! Wang! Ik ben rijker dan ooit!” schreeuwde Kin-Fo, zoo luidkeels als zijn snelle loop het toeliet.
»Niet geruïneerd! niet geruïneerd!” herhaalden Fry-Craig.
»Houdt hem! houdt hem!” gilde het gros der vervolgers, dat als een sneeuwbal voortdurend in omvang toenam.
Wang hoorde niets. Met den elleboog tegen de borst geklemd, wilde hij geen kracht verliezen door te antwoorden, noch snelheid door het hoofd om te wenden.
De voorstad was ten einde geloopen. Wang volgde den weg langs het kanaal. Op dien bijkans geheel verlaten weg had hij een vrij terrein. De snelheid van zijn loop nam nog toe; maar de inspanning van zijne vervolgers verdubbelde natuurlijk eveneens.
Deze dolle wedloop duurde reeds omstreeks twintig minuten. Niemand kon voorspellen hoe hij eindigen zou. Toch scheen het dat de vluchteling een weinig verflauwde. De afstand, dien hij tusschen zich en zijne vervolgers had weten te behouden, verminderde.
Wang gevoelde dat, nam een zijsprong en verdween achter een tempeltje, dat zich rechts van den weg bevond.
»Tienduizend taëls voor wien hem in handen krijgt!” riep Kin-Fo.
»Tienduizend taëls!” herhaalden Craig-Fry.
»Ya! ya! ya!” gilden zij die in de voorhoede der vervolgers waren.
Allen hadden zich rechts gewend, evenals de philosoof, en omringden den muur van den tempel.
Wang was verdwenen. Hij volgde een nauw pad, dat dwars langs een bevloeiingskanaal liep en kwam, om zijne vervolgers het spoor nog meer bijster te maken, door een bocht weder op den heerweg terug.
Maar daar bespeurde men hem weder en ’t was duidelijk dat hij uitgeput was. Kin-Fo, Craig en Fry waren nog onverzwakt. Zij vlogen, en geen van hen die door de uitgeloofde taëls tot spoed werden aangespoord, kon op hen slechts eenige schreden winnen.
De ontknooping naderde. Het was slechts een quaestie van tijd en van een betrekkelijk korten tijd—hoogstens enkele minuten.
Allen, Wang, Kin-Fo, zijne reismakkers, waren op de plek gekomen, waar de groote weg den stroom doorsnijdt bij de beroemde brug van Palikao.
Achttien jaar vroeger, 21 September 1860, zouden zij zich op dit punt van de provinciePé-Tché-Liniet zoo vrij bewogen hebben. Toen was de groote weg met duizenden vluchtelingen, vanalle soort als bezaaid. Het leger van generaal San-Ko-Li-Tzin, oom van den keizer, was door de Fransche bataljons teruggedreven en had halt gehouden op de brug van Palikao, dat prachtige bouwwerk met marmeren leuningen en aan beide zijden omgeven door een dubbele rij reusachtige leeuwen. Daar was het dat de Mantsjoerijsche Tartaren, zoo onvergelijkelijk dapper door hunfatalisme, door de Europeesche kanonnen werden weggemaaid.
Maar nu was de brug, die nog de sporen van het gevecht toonde door de beschadigde standbeelden, toegankelijk.
Wang betrad de brug, maar Kin-Fo slaagde er in, door de heftigste pogingen, hem nog meer te naderen. Slechts twintig stappen, vervolgens vijftien, eindelijk tien scheidden hen.
Het was onnoodig meer woorden te verspillen om Wang tot staan te brengen. Hij hoorde ze niet of wilde ze niet hooren. Men moest hem grijpen, zoo noodig binden.... Daarna zou men tot verklaringen kunnen overgaan.
Wang begreep dat men hem genaderd was; hij scheen met onverklaarbare halsstarrigheid liever zijn leven te willen wagen, dan van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn leerling te staan. Met één sprong vloog hij over de leuning van de brug en stortte zich in den Peï-ho.
Kin-Fo had een oogenblik halt gehouden en riep:
»Wang! Wang!”
Daarop nam hij op zijn beurt een sprong en:
»Ik zal hem levend hebben!” klonk het, en hij wierp zich in den stroom.
»Craig?” riep Fry.
»Fry”, zei Craig.
»Tweehonderdduizend dollars in het water!”
En beiden klommen over de leuning en sprongen in den vloed, om den ongelukkigen cliënt van deEeuwte helpen.
Eenige van de vrijwilligers volgden hun voorbeeld. Het had veel van een rij clowns bij de oefening op de springplank.
Maar zooveel ijver moest vruchteloos blijven. Kin-Fo, Fry-Craig en de overigen die door de premie waren uitgelokt, doken vruchteloos in den Peï-ho. Wang werd niet gevonden. Ongetwijfeld was de ongelukkige philosoof door den stroom medegevoerd.
Zou Wang, toen hij zich in den stroom stortte, alleen getracht hebben te ontsnappen aan zijne vervolgers, of zou hij om een of andere geheimzinnige reden, een einde aan zijn leven hebben willen maken? Niemand kon het zeggen.
Twee uur later hadden Kin-Fo, Craig en Fry, in verdrietige stemming, maar goed opgedroogd, verfrischt en opgeknapt, Soun wakker gemaakt uit het diepst van zijn slaap, en waren den weg naar Peking ingeslagen.
1Vier uur gaans.
1Vier uur gaans.
XIV.Waarin de lezer op zijn gemak vier steden voor een kan doorwandelen.Pé-Tché-Li, de noordelijkste van China’s achttien provinciën, is in negen departementen verdeeld. Een dezer departementen heeft Chun-Kin-Fo tot hoofdplaats, »de stad van den eersten rang die den hemel gehoorzaamt”,—met andere woorden Péking.Als de lezer zich een Chineesche doos voorstelt, die een oppervlakte heeft van zesduizend hectaren en een omtrek van acht uren gaans, waarvan de onregelmatige brokken te zamen juist een rechthoek vormen, dan heeft men eenig denkbeeld van dat geheimzinnige Kambalu, van de hoofdstad van het Hemelsche Rijk, waarvan Marco Polo tegen het einde van de dertiende eeuw zulk eene vreemdsoortige beschrijving naar Europa overbracht.Péking bevat inderdaad twee afzonderlijke steden, die van elkander gescheiden zijn door een breeden boulevard en een versterkten muur; de eerste in den vorm van een rechthoekig parallellogram, is de Chineesche, de andere, bijna vierkant, is de Tartaarsche stad; deze bevat twee andere steden, de Gele stad, Hoang Tchin, en de Roode of Verboden stad, Tsen-Kin-Tching.Voorheen telde alles bij elkander meer dan twee millioen inwoners. Maar landverhuizing op groote schaal, een gevolg van vreeselijke ellende heeft dit cijfer tot hoogstens één millioen teruggebracht. Dit zijn namelijk de Tartaren en de Chineezen; voor de Muzelmannen kan men er nog tienduizend bijvoegen, terwijl er verder nog eene vlottende bevolking is die uit inboorlingen van Mongolië en Thibet bestaat.Het plan van de beide aan elkander sluitende steden gelijkt wel eenigszins op een reiskoffer, waarvan het eene deel de Chineesche en het andere de Tartaarsche stad kan voorstellen.Eene versterkte omheining van zes uur gaans in omtrek, veertig à vijftig voet hoog en breed, uitwendig met steenen bekleed, telkens om de tweehonderd meter door uitspringende torens verdedigd, omgeeft de Tartaarsche stad met eene prachtige met steenen bevloerde wandeling, en loopt uit in vier enorme hoekige bolwerken, waarvan het plat met wachten bezet is.Men ziet dat de Zoon des Hemels, de keizer, wel op zijne veiligheid bedacht is.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.In het midden der Tartaarsche stad, in de Gele stad met een oppervlakte van zeshonderd en zestig hectaren, afgesloten door acht poorten, ligt een zwarte berg, driehonderd voet hoog, een puntwaarvan men de geheele stad kan overzien; voorts is er een prachtig kanaal, de Middenzee genaamd, waarover een marmeren brug ligt; twee Chineesche kloosters, de »pagode der Examens”, de Pei-tha-sse,een klooster op een schiereiland gebouwd dat boven het heldere water van het kanaal schijnt te zweven, de Peh-Tang, een inrichting voor katholieke zendelingen, de keizerlijke pagode met haar prachtig dak van lazuurblauwe pannen, welluidende klokken en de groote tempel aan de voorouders der regeerende dynastie gewijd, de tempel der Geesten, die van den geest der Winden, die van den geest van den Bliksem, de tempel van den uitvinder van het zijdeweven, de tempel van den Heer des Hemels, de vijf Draken-paviljoenen, het klooster der Eeuwige Rust, en zooveel meer.Welnu, in het midden van dat vierkant ligt de Roode of Verboden stad, met een oppervlakte van tachtig hectaren en omringd door een gracht waarover zeven marmeren bruggen liggen. Het spreekt van zelf dat, daar de regeerende dynastie Mantsjoerijsch is, de eerste dezer drie steden voornamelijk bewoond wordt door eene bevolking van dezelfde afkomst; de tweede stad, die aan de buitenzijde, is meer door Chineezen bewoond.Men komt in het binnenste der Verboden stad, die omgeven is door een roodsteenen muur, bekroond met gele kapiteelen, door de poort der »Groote Zuiverheid”, die alleen voor den Keizer en de Keizerinnen geopend wordt. Daar verheffen zich de tempels van de voorouders der Tartaarsche dynastie, beschermd door een veelkleurig dak; de tempels Che en Tsi, aan de aardsche en hemelsche geesten gewijd; het paleis der »Souvereine Overeenstemming”, voor staatsieplechtigheden en officieele feesten bestemd; het paleis der »Gemiddelde Overeenstemming”, waar de afbeeldsels hangen van de voorzaten des Keizers; het paleis der»Beschermende Overeenstemming”, waarvan de middenzaal den keizerlijken troon bevat, het paviljoen van den Nei-Ko, waar de groote raad van het keizerrijk vergadert, onder voorzitterschap van prins Kong1, minister van buitenlandsche zaken, oom van den vorigenKeizer; het paviljoen der letterkundige Bloemen, waar de keizer eenmaal ’s jaars de heilige boeken komt verklaren; het paviljoen van Tchouane-Sine-Tiène, waar offerhanden aan de nagedachtenis van Confucius gebracht worden; de Keizerlijke bibliotheek; het bureau der Geschiedschrijvers; de Vou-Igne-Tiène, waar de koperen en houten platen bewaard worden die voor de keizerlijke drukkerij dienen; de werkplaatsen waar de hofkleederen worden vervaardigd; het paleis der »Hemelsche Zuiverheid” waar de familiezaken behandeld worden; het paleis van het »Hoogste Aardsche Element”, waar de jonge Keizerin gehuldigd werd; het paleis der »Overpeinzing”, waarin de souverein zich afzondert als hij ziek is; de drie paleizen waarin de kinderen des Keizers opgevoed worden; de tempel der overleden bloedverwanten; de vier paleizen die tot verblijf strekken aan de weduwen en vrouwen van Hien-Fong, die in 1861 overleed; de Tchou-Siéou-Kong, de woonplaats van ’s Keizers echtgenooten; het paleis der »Uitverkoren Goedheid”; de officieele receptie-zaal der hofdames; het paleis der »Algemeene Stilte”, een zonderlinge naam voor een school, bestemd voor kinderen van hooggeplaatste officieren; het paleis van »de Zuivering en het Vasten”; het »Gitzuivere Paleis”, bewoond door prinsen van den bloede; de tempel van den Stedelijken Beschermgod; het paviljoen van de kroon en de intendance van het Hof, de Lao-Kong-Tchou, de woning der gesnedenen, waarvan er zich niet minder dan vijf duizend in de Roode stad bevinden. Daarenboven nog verschillende andere paleizen, met de genoemden samen acht en veertig in getal, om niet te spreken van het Tzen-Kouang-Ko, het paviljoen van het Purperen Licht, aan den oever van het meer der Gele stad, waar 19 Juni 1873 de gezanten van de Vereenigde Staten, Rusland, Nederland, Engeland en Pruisen bij den Keizer ten gehoore ontvangen werden.Waar vond men ooit elders zulks een reeks schitterende gebouwen, zoo verschillend van vorm en zoo rijk aan kostbaarheden, bij elkander? Welke andere stad uit de oude of nieuwe wereld kan op zoo iets bogen?En nog moet men bij het genoemde de Ouane-Chéou-Chane voegen, het zomerpaleis, twee uur buiten Peking. Het werd in 1860 verwoest en ternauwernood vindt men onder de puinhoopen nog de tuinen weder der »Volmaakte klaarheid en der Kalme klaarheid”, de heuvel der »Gitbron” en den berg der »Tienduizend Onsterflijkheden!”Rondom de Gele stad ligt de Tartaarsche stad. Daar vindt men de Fransche, de Engelsche en de Russische legatie; het Engelsche zendingshuis, de katholieke zendingsgestichten van het Oosten en het Noorden, de oude stallen der olifanten, waarin nog slechts een enkel, honderdjarig exemplaar geherbergd wordt. Daar verheftzich de klokkentoren met het roode door groene pannen omlijste dak, detempelvan Confucius, het klooster der Duizend Lamas, de tempel van Fa-qua, het oude observatorium met zijn grooten vierkanten toren, de yamen derJezuïeten, de yamen der Geletterden, waar de letterkundige examens worden afgenomen. Daar verheffen zich de triomfbogen van het Westen en van het Oosten, daar is het Noorder- en het Rozelaarskanaal met hunne witte en blauwe waterleliën. Daar vindt men ook de paleizen, waar de prinsen van den bloede wonen, en de ministers van financiën, van eeredienst, van oorlog, van openbare werken, buitenlandsche zaken; daar is de Rekenkamer, het Astrologisch tribunaal en de Academie voor de geneeskunde. Alles vindt men daar door elkander, in nauwe straten, die ’s zomers zeer stoffig en ’s winters zeer nat zijn; in straten aan weerskanten meestal gevormd door tal van lage, onaanzienlijke huizen, slechts nu en dan afgewisseld door een hotel van een of ander hooggeplaatst ambtenaar, door schoone boomen beschaduwd. Voorts worden de drukke straten ingenomen door omzwervende honden, Mongoolsche kameelen met houtskolen beladen, palankijns, die door vier of acht bedienden gedragen worden, naar den rang van den ambtenaar die er in zit, rijtuigen en wagens met paarden of muilezels bespannen en een groot aantal armen, die volgens debeschrijvingvan Ghoutzé eene onafhankelijke kolonie van zestigduizend schooiers vormen. En in die straten »vol zwart en stinkend vuil,—zegt P. Arène—die hier en daar doorsneden worden door goten, waar men tot de knieën inzakt, is het volstrekt geen zeldzaamheid, dat nu en dan een blinde bedelaar verdrinkt.”De Chineesche stad van Peking, die Vaï-Tcheng heet, gelijkt in zeer veel opzichten op de Tartaarsche, maar in enkele verschilt zij er toch ook weder van.In het zuidelijk gedeelte vindt men twee beroemde tempels, die des Hemels en die van den Landbouw; voorts die der godin Koanine, van den Geest der aarde, van de Zuivering, van den Zwarten Draak, van de Geesten des hemels, de vijver der Goudvisschen, het klooster van Fayouan-sse, markten, schouwburgen enz.Het rechthoekig parallellogram wordt van het noorden naar het zuiden doorsneden door eene breede straat, de Groote Avenue, die van de zuidelijke Houng-Ting-poort naar de noordelijke Tien-poort loopt. Dwars loopt een nog langere straat, die de eerstgenoemde rechthoekig snijdt en die van de Cha-Coua-poort ten oosten naar de Couan-Tsu-poort ten westen loopt. Zij heet de Avenue Cha-Coua en op honderd passen van de plaats, waar zij de Groote Avenue snijdt, woonde de toekomstige mevrouw Kin-Fo.De bidmolen. Bladz. 116.De bidmolen. Bladz. 116.De lezer herinnert zich dat de jonge weduwe, eenige dagen nadat zij den brief ontving die het bericht van Kin-Fo’s ondergang bevatte, een anderen kreeg, waarin de ongelukstijding tegengesprokenwerd en die haar meedeelde, dat de zevende maan haren loop niet zou volbracht hebben of haar »jongste broeder” zou weder bij haar zijn. Dat Lé-ou sedert dien datum van 17 Mei de dagen ende uren telde, zullen wij wel niet behoeven te zeggen. Kin-Fo liet toch niets van zich hooren op die dwaze reis, waarvan hij niemand het plan had medegedeeld. Lé-ou had naar Shang-Haï geschreven, doch hare brieven bleven onbeantwoord. Men begrijpt hoe ongerust zij werd nu er, 19 Juni, nog geen bericht van hem gekomen was.De jonge vrouw had al die lange dagen haar woning in de avenue Cha-Coua niet verlaten. Zij wachtte, zeer ongerust. De onaangename Nan deed ook niets om haar te vermaken. Deze »oude moeder” was onverdraaglijker dan ooit en verdiende zeker honderd keer per maan de deur uitgejaagd te worden.Maar wat had Lé-ou nog een aantal lange en angstige uren te doorleven, voordat het oogenblik van Kin-Fo’s terugkomst zou aanbreken! Zij telde ze en ze vond dat zij moeite had het getal uit te spreken!De godsdienst van Lao-Tsé is de oudste van China. De leer van Confucius, door hem omstreeks 500 jaar voor Christus verkondigd, wordt beleden door den Keizer, de geleerden en de hooge mandarijnen, maar het bouddhisme of de godsdienst van Fo telt op deze aarde de meeste aanhangers en wel ten getale van driehonderd millioen. Het bouddhisme heeft twee van elkander onderscheiden sekten; de priesters der eerste, bonzen genaamd, dragen grijze kleederen en roode hoofddeksels; die der andere heeten lamas en zijn geheel in het geel gekleed.Lé-ou was eene bouddhist van de eerste secte. De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel vanKoan-Ti-Miao, aan den dienst van Koanine gewijd. Daar deed zij geloften voor haren vriend en offerde zij geurige stokjes terwijl zij voorover geknield in den voorhof van den tempel lag.Dien dag gevoelde zij behoefte de godin Koanine op nieuw aan te roepen en haar nog vuriger te bidden dan anders. Een voorgevoel zeide haar dat hij, dien zij zoo angstig verbeidde, door een groot gevaar werd bedreigd.Lé-ou riep dus Nan, haar »oude moeder” en beval haar een draagstoel te gaan halen op den hoek der Groote Avenue.Nan haalde de schouders op, op haar gewone onaangename wijze, en ging het haar gegeven bevel uitvoeren. De jonge weduwe beschouwde onderwijl in haar eenzaamheid het stomme werktuig, dat in lang de stem van den afwezige niet meer tot haar overgebracht had.»Ach!” zeide zij, »hij moet ten minste weten dat ik niet opgehouden heb aan hem te denken en ik wil dat mijne stem het hem bij zijn terugkeer herhale!”En Lé-ou bracht de phonografische rol in beweging en sprak in het werktuigje met luide stem de woorden waarin zij de gevoelens van haar hart wist te vertolken.Nan brak, door haar onverwacht binnentreden, deze teedere alleenspraak af.»De draagstoel is voor, mevrouw”, klonk het en dan, ook vrij goed verstaanbaar: »ik begrijp niet wat zij nu uit doet!”Lé-ou luisterde niet naar die laatste ontboezeming. Zij stapte dadelijk naar buiten, liet de »oude moeder” brommen en zette zich in den stoel, na bevel gegeven te hebben, dat men haar naar Koan-Ti-Miao moest brengen.Het was een korte afstand. Men behoefde slechts de avenue vanCha-Couate volgen tot aan de dwarsstraat en door de groote avenue tot aan de poort van Tien.Maar de stoel kwam niet dan langzaam vooruit. De zaken waren nog in vollen gang en de samenstrooming van menschen was altijd in dat kwartier, een der volkrijkste van de hoofdstad, aanzienlijk. De uitstallingen der vreemde kooplieden langs den weg, gaven aan de avenue het voorkomen van een kermis met haar duizendvoud geschreeuw en geraas. Voorts zag men er volksredenaars, voorlezers, liedjeszangers, photografen, hansworsten, die niet zeer vleiend waren voor de gezaghebbende mandarijnen; ieder van hen bracht het zijne toe in het algemeen gedruisch. Nu eens ging er een plechtige begrafenisstoet voorbij en belemmerde de passage, dan weder was het een trouwpartij, minder vroolijk misschien dan de begrafenis, maar even lastig voor het verkeer op straat. Voor de yamen van een der magistraten was een oploop. Een ontevredene had op de klachtentrom geslagen en vroeg de tusschenkomst van de politie. Op den steen »Lé-ou-Ping” lag een misdadiger in zwijm; hij had de bastonnade ondergaan en werd bewaakt door politie-agenten in hun Mantsjoerijnschen mantel met roode eikels, met korte piek en twee sabels in één scheede. Wat verder werden een paar weerspannige Chineezen, die met de staarten aan elkaar waren gebonden, naar de gevangenis gebracht. Op eene andere plaats weder zag men een armen duivel, wiens linkerhand en rechtervoet in de twee gaten van een plank waren gebonden, en die zich als een vreemd soort dier al hinkende door de straten bewoog. Hier bespeurde men een dief die in een houten kast was gestopt waaruit alleen het hoofd te voorschijn kwam en die aan de openbare barmhartigheid was overgelaten; daar droegen er een paar het schandebord en gingen als ossen onder het juk gebukt. Deze ongelukkigen bewogen zich het liefst op de drukste plaatsen, in de hoop dan wat meer te zullen ontvangen, ten spijt van de vele bedelaars van alle soort, menschen met één arm, manken, lammen, geheele scharen van blinden door éénoogigen geleid en die duizenden werkelijk of voorgewende verminkten, waarvan de steden in het Bloemenrijk wemelen.De draagstoel met de schoone Lé-ou ging slechts langzaam voorwaarts. De drukte nam, naarmate zij den buitensten boulevardbereikte, voortdurend toe. Toch kwam zij er eindelijk en hield stil binnen het bastion, ’t welk de poort, vlak bij den tempel van de godin Koanine, verdedigt.Lé-ou verliet den stoel, trad den tempel binnen, boog eerst het hoofd en knielde daarop voor het standbeeld van de godin. Vervolgens begaf zij zich naar een kerkelijk toestel, ’t welk den naam ven »molen der gebeden” draagt.Het was een soort van haspel, aan het uiteinde van welks acht takken kleine vlaggetjes bevestigd waren, die met gewijde spreuken waren bedekt.Een priester wachtte, in ernstige houding bij het toestel staande, op de geloovigen, en vooral op ’t geld voor de plechtigheid.Lé-ou gaf den dienaar van Bouddha eenige taëls, bestemd om te voorzien in de behoefte van den eeredienst; daarop greep zij met haar rechterhand de kruk van den haspel en gaf er eene lichte, draaiende beweging aan, na de linkerhand op het hart te hebben gelegd. Het scheen dat de haspel niet snel genoeg draaide om het gebed te doen verhooren.»Sneller!” zeide haar de priester, eene aanmoedigende beweging met de hand makende.En de jonge vrouw draaide vlugger.Nadat dit ongeveer een kwartier geduurd had, verklaarde de priester, dat de wenschen van de smeekende verhoord zouden worden.Lé-ou boog zich op nieuw voor het standbeeld van de godin Koanine, verliet den tempel en nam weder plaats in den draagstoel, om huiswaarts te keeren.Maar toen zij de groote avenue zou ingaan, moesten de dragers zich onmiddellijk ter zijde begeven. Soldaten dreven de bevolking ruw uiteen. De winkels werden gesloten. De dwarsstraten werden onder de hoede der tipaos met blauwe kleeden afgesloten. Een talrijke stoet nam een deel van de avenue in en naderde met groot getier.Het was de keizer Koang-Sin, dat wil zeggen »Voortduring van Roem”, die zijn goedeTartaarschestad binnentrad en voor wien de middenpoort geopend was.Na de beide ruiters die den stoet openden, volgde een peloton verkenners en daarna een peloton rijknechten, in twee gelederen opgesteld, en met den stok in den draagband.Zij werden op hunne beurt gevolgd door een groep officieren van hoogen rang, die de gele parasol met den draak ontplooiden, het zinnebeeld van den keizer, even als de phenix het zinnebeeld is van de keizerin.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.De palankijn, de Indische draagzetel, waarvan het dekkleed van gele zijde naar boven was geslagen, verscheen vervolgens. Zijwerd getorscht door zestien dragers, allen in rood onderkleed, dat met witte rozetten bezaaid was, terwijl een vest van gele zijde hun borst omsloot. De prinsen van den bloede, de hooge waardigheidsbekleedersop paarden met gele zijden tuigen—teeken van hoogen adel—gezeten, vergezelden het keizerlijk voertuig.In den palankijn bevond zich half uitgestrekt de zoon des Hemels, de neef van keizer Tong-Tebe en de neef van prins Kong.Na den palankijn kwamen palfreniers en bedienden.De stoet ging daarop de poort van Tien door, tot groote voldoening van de voorbijgangers, kooplieden, bedelaars, die nu hunne zaken konden hervatten.Ook de draagstoel van Lé-ou vervolgde zijn weg en bracht haar na eene afwezigheid van twee uren weder voor haar woning.De goede godin Koanine had in dien tijd de jonge vrouw eene heerlijke verrassing bereid.Juist toen de draagstoel stilhield, naderde een van onderen tot boven met stof bedekt rijtuig, door twee muilezels getrokken, de deur. Daaruit stapte Kin-Fo, gevolgd door Craig-Fry en Soun!....»Gij hier! Gij!” riep Lé-ou, die hare oogennauwelijksdorst gelooven.»Allerliefste jongste zuster!” antwoordde Kin-Fo, »je hebt toch niet aan mijn terugkomst getwijfeld!...”Lé-ou antwoordde niet. Zij nam haren vriend bij de hand, geleidde hem in haar boudoir voor het kleine phonografische toestel, den bescheiden deelgenoot van haar verdriet!»Er is geen oogenblik voorbijgegaan waarop ik u niet verwachtte; o, gij met zijden bloemen versierd hart!” zeide zij.En de rol verplaatsende, drukte zij op de veer die haar weder in beweging bracht.Kin-Fo kon toen met eene zachte stem de woorden hooren herhalen, die de teedere Lé-ou eenige uren geleden gesproken had:»Keer terug, liefste broeder! Keer bij mij terug! Dat onze harten niet langer gescheiden blijven! Uw terugkomst houdt al mijn gedachten bezig...”Het toestel hield eene seconde op... niet langer dan eene seconde. Toen hernam het, maar nu met een krijschende stem:»’t Is niet genoeg dat er een meesteres in huis is, er moet noodzakelijk nog een meester bijkomen! Moge vorst Ien hen beiden verderven!”Deze tweede stem was maar al te goed te onderscheiden. Het was die van Nan. De nare »oude moeder” was voortgegaan met spreken na het vertrek van Lé-ou, terwijl het toestel nog werkte en dit had, geheel tegen haar bedoeling, hare onvoorzichtige woorden opgevangen!Dienstmeisjes en knechts, past op de phonografen!Nog op dien dag kreeg Nan haar afscheid en men wachtte zelfs de laatste dagen der zevende maan niet af, om haar buiten de deur te zetten.1De heer T. Choutzé verhaalt in zijne reisbeschrijvingPeking et le Nord de la Chineden volgenden trek van prins Kong, die wel waard is meer algemeen bekend te worden.Toen in 1870 Frankrijk door den bloedigen oorlog met Duitschland geteisterd werd, bracht prins Kong, ik weet niet meer bij welke gelegenheid, een bezoek aan al de diplomatieke vertegenwoordigers van het buitenland. Hij was bij de Fransche legatie begonnen, doch terwijl hij bij een der andere gezanten was, ontving men de tijding van den ramp van Sedan. De heer De Rochechouart, toen Frankrijks zaakgelastigde, deelde het den prins mede.Deze riep toen een der officieren uit zijn gevolg en zond hem naar den Pruisischen gezant om hem te zeggen dat de Prins eerst den volgenden dag het aangekondigde bezoek bij hem zou komen afleggen.Toen keerde hij zich tot den heer De Rochechouart, zeggende:»Op den dag dat ik mijn rouwbeklag gebracht heb aan den vertegenwoordiger van Frankrijk, kan ik den vertegenwoordiger van Duitschland gevoeglijk geen geluk gaan wenschen.”Prins Kong zou ook buiten China een prins zijn.
Waarin de lezer op zijn gemak vier steden voor een kan doorwandelen.
Waarin de lezer op zijn gemak vier steden voor een kan doorwandelen.
Pé-Tché-Li, de noordelijkste van China’s achttien provinciën, is in negen departementen verdeeld. Een dezer departementen heeft Chun-Kin-Fo tot hoofdplaats, »de stad van den eersten rang die den hemel gehoorzaamt”,—met andere woorden Péking.
Als de lezer zich een Chineesche doos voorstelt, die een oppervlakte heeft van zesduizend hectaren en een omtrek van acht uren gaans, waarvan de onregelmatige brokken te zamen juist een rechthoek vormen, dan heeft men eenig denkbeeld van dat geheimzinnige Kambalu, van de hoofdstad van het Hemelsche Rijk, waarvan Marco Polo tegen het einde van de dertiende eeuw zulk eene vreemdsoortige beschrijving naar Europa overbracht.
Péking bevat inderdaad twee afzonderlijke steden, die van elkander gescheiden zijn door een breeden boulevard en een versterkten muur; de eerste in den vorm van een rechthoekig parallellogram, is de Chineesche, de andere, bijna vierkant, is de Tartaarsche stad; deze bevat twee andere steden, de Gele stad, Hoang Tchin, en de Roode of Verboden stad, Tsen-Kin-Tching.
Voorheen telde alles bij elkander meer dan twee millioen inwoners. Maar landverhuizing op groote schaal, een gevolg van vreeselijke ellende heeft dit cijfer tot hoogstens één millioen teruggebracht. Dit zijn namelijk de Tartaren en de Chineezen; voor de Muzelmannen kan men er nog tienduizend bijvoegen, terwijl er verder nog eene vlottende bevolking is die uit inboorlingen van Mongolië en Thibet bestaat.
Het plan van de beide aan elkander sluitende steden gelijkt wel eenigszins op een reiskoffer, waarvan het eene deel de Chineesche en het andere de Tartaarsche stad kan voorstellen.
Eene versterkte omheining van zes uur gaans in omtrek, veertig à vijftig voet hoog en breed, uitwendig met steenen bekleed, telkens om de tweehonderd meter door uitspringende torens verdedigd, omgeeft de Tartaarsche stad met eene prachtige met steenen bevloerde wandeling, en loopt uit in vier enorme hoekige bolwerken, waarvan het plat met wachten bezet is.
Men ziet dat de Zoon des Hemels, de keizer, wel op zijne veiligheid bedacht is.
De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.
De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel. Bladz. 114.
In het midden der Tartaarsche stad, in de Gele stad met een oppervlakte van zeshonderd en zestig hectaren, afgesloten door acht poorten, ligt een zwarte berg, driehonderd voet hoog, een puntwaarvan men de geheele stad kan overzien; voorts is er een prachtig kanaal, de Middenzee genaamd, waarover een marmeren brug ligt; twee Chineesche kloosters, de »pagode der Examens”, de Pei-tha-sse,een klooster op een schiereiland gebouwd dat boven het heldere water van het kanaal schijnt te zweven, de Peh-Tang, een inrichting voor katholieke zendelingen, de keizerlijke pagode met haar prachtig dak van lazuurblauwe pannen, welluidende klokken en de groote tempel aan de voorouders der regeerende dynastie gewijd, de tempel der Geesten, die van den geest der Winden, die van den geest van den Bliksem, de tempel van den uitvinder van het zijdeweven, de tempel van den Heer des Hemels, de vijf Draken-paviljoenen, het klooster der Eeuwige Rust, en zooveel meer.
Welnu, in het midden van dat vierkant ligt de Roode of Verboden stad, met een oppervlakte van tachtig hectaren en omringd door een gracht waarover zeven marmeren bruggen liggen. Het spreekt van zelf dat, daar de regeerende dynastie Mantsjoerijsch is, de eerste dezer drie steden voornamelijk bewoond wordt door eene bevolking van dezelfde afkomst; de tweede stad, die aan de buitenzijde, is meer door Chineezen bewoond.
Men komt in het binnenste der Verboden stad, die omgeven is door een roodsteenen muur, bekroond met gele kapiteelen, door de poort der »Groote Zuiverheid”, die alleen voor den Keizer en de Keizerinnen geopend wordt. Daar verheffen zich de tempels van de voorouders der Tartaarsche dynastie, beschermd door een veelkleurig dak; de tempels Che en Tsi, aan de aardsche en hemelsche geesten gewijd; het paleis der »Souvereine Overeenstemming”, voor staatsieplechtigheden en officieele feesten bestemd; het paleis der »Gemiddelde Overeenstemming”, waar de afbeeldsels hangen van de voorzaten des Keizers; het paleis der»Beschermende Overeenstemming”, waarvan de middenzaal den keizerlijken troon bevat, het paviljoen van den Nei-Ko, waar de groote raad van het keizerrijk vergadert, onder voorzitterschap van prins Kong1, minister van buitenlandsche zaken, oom van den vorigenKeizer; het paviljoen der letterkundige Bloemen, waar de keizer eenmaal ’s jaars de heilige boeken komt verklaren; het paviljoen van Tchouane-Sine-Tiène, waar offerhanden aan de nagedachtenis van Confucius gebracht worden; de Keizerlijke bibliotheek; het bureau der Geschiedschrijvers; de Vou-Igne-Tiène, waar de koperen en houten platen bewaard worden die voor de keizerlijke drukkerij dienen; de werkplaatsen waar de hofkleederen worden vervaardigd; het paleis der »Hemelsche Zuiverheid” waar de familiezaken behandeld worden; het paleis van het »Hoogste Aardsche Element”, waar de jonge Keizerin gehuldigd werd; het paleis der »Overpeinzing”, waarin de souverein zich afzondert als hij ziek is; de drie paleizen waarin de kinderen des Keizers opgevoed worden; de tempel der overleden bloedverwanten; de vier paleizen die tot verblijf strekken aan de weduwen en vrouwen van Hien-Fong, die in 1861 overleed; de Tchou-Siéou-Kong, de woonplaats van ’s Keizers echtgenooten; het paleis der »Uitverkoren Goedheid”; de officieele receptie-zaal der hofdames; het paleis der »Algemeene Stilte”, een zonderlinge naam voor een school, bestemd voor kinderen van hooggeplaatste officieren; het paleis van »de Zuivering en het Vasten”; het »Gitzuivere Paleis”, bewoond door prinsen van den bloede; de tempel van den Stedelijken Beschermgod; het paviljoen van de kroon en de intendance van het Hof, de Lao-Kong-Tchou, de woning der gesnedenen, waarvan er zich niet minder dan vijf duizend in de Roode stad bevinden. Daarenboven nog verschillende andere paleizen, met de genoemden samen acht en veertig in getal, om niet te spreken van het Tzen-Kouang-Ko, het paviljoen van het Purperen Licht, aan den oever van het meer der Gele stad, waar 19 Juni 1873 de gezanten van de Vereenigde Staten, Rusland, Nederland, Engeland en Pruisen bij den Keizer ten gehoore ontvangen werden.
Waar vond men ooit elders zulks een reeks schitterende gebouwen, zoo verschillend van vorm en zoo rijk aan kostbaarheden, bij elkander? Welke andere stad uit de oude of nieuwe wereld kan op zoo iets bogen?
En nog moet men bij het genoemde de Ouane-Chéou-Chane voegen, het zomerpaleis, twee uur buiten Peking. Het werd in 1860 verwoest en ternauwernood vindt men onder de puinhoopen nog de tuinen weder der »Volmaakte klaarheid en der Kalme klaarheid”, de heuvel der »Gitbron” en den berg der »Tienduizend Onsterflijkheden!”
Rondom de Gele stad ligt de Tartaarsche stad. Daar vindt men de Fransche, de Engelsche en de Russische legatie; het Engelsche zendingshuis, de katholieke zendingsgestichten van het Oosten en het Noorden, de oude stallen der olifanten, waarin nog slechts een enkel, honderdjarig exemplaar geherbergd wordt. Daar verheftzich de klokkentoren met het roode door groene pannen omlijste dak, detempelvan Confucius, het klooster der Duizend Lamas, de tempel van Fa-qua, het oude observatorium met zijn grooten vierkanten toren, de yamen derJezuïeten, de yamen der Geletterden, waar de letterkundige examens worden afgenomen. Daar verheffen zich de triomfbogen van het Westen en van het Oosten, daar is het Noorder- en het Rozelaarskanaal met hunne witte en blauwe waterleliën. Daar vindt men ook de paleizen, waar de prinsen van den bloede wonen, en de ministers van financiën, van eeredienst, van oorlog, van openbare werken, buitenlandsche zaken; daar is de Rekenkamer, het Astrologisch tribunaal en de Academie voor de geneeskunde. Alles vindt men daar door elkander, in nauwe straten, die ’s zomers zeer stoffig en ’s winters zeer nat zijn; in straten aan weerskanten meestal gevormd door tal van lage, onaanzienlijke huizen, slechts nu en dan afgewisseld door een hotel van een of ander hooggeplaatst ambtenaar, door schoone boomen beschaduwd. Voorts worden de drukke straten ingenomen door omzwervende honden, Mongoolsche kameelen met houtskolen beladen, palankijns, die door vier of acht bedienden gedragen worden, naar den rang van den ambtenaar die er in zit, rijtuigen en wagens met paarden of muilezels bespannen en een groot aantal armen, die volgens debeschrijvingvan Ghoutzé eene onafhankelijke kolonie van zestigduizend schooiers vormen. En in die straten »vol zwart en stinkend vuil,—zegt P. Arène—die hier en daar doorsneden worden door goten, waar men tot de knieën inzakt, is het volstrekt geen zeldzaamheid, dat nu en dan een blinde bedelaar verdrinkt.”
De Chineesche stad van Peking, die Vaï-Tcheng heet, gelijkt in zeer veel opzichten op de Tartaarsche, maar in enkele verschilt zij er toch ook weder van.
In het zuidelijk gedeelte vindt men twee beroemde tempels, die des Hemels en die van den Landbouw; voorts die der godin Koanine, van den Geest der aarde, van de Zuivering, van den Zwarten Draak, van de Geesten des hemels, de vijver der Goudvisschen, het klooster van Fayouan-sse, markten, schouwburgen enz.
Het rechthoekig parallellogram wordt van het noorden naar het zuiden doorsneden door eene breede straat, de Groote Avenue, die van de zuidelijke Houng-Ting-poort naar de noordelijke Tien-poort loopt. Dwars loopt een nog langere straat, die de eerstgenoemde rechthoekig snijdt en die van de Cha-Coua-poort ten oosten naar de Couan-Tsu-poort ten westen loopt. Zij heet de Avenue Cha-Coua en op honderd passen van de plaats, waar zij de Groote Avenue snijdt, woonde de toekomstige mevrouw Kin-Fo.
De bidmolen. Bladz. 116.De bidmolen. Bladz. 116.
De bidmolen. Bladz. 116.
De lezer herinnert zich dat de jonge weduwe, eenige dagen nadat zij den brief ontving die het bericht van Kin-Fo’s ondergang bevatte, een anderen kreeg, waarin de ongelukstijding tegengesprokenwerd en die haar meedeelde, dat de zevende maan haren loop niet zou volbracht hebben of haar »jongste broeder” zou weder bij haar zijn. Dat Lé-ou sedert dien datum van 17 Mei de dagen ende uren telde, zullen wij wel niet behoeven te zeggen. Kin-Fo liet toch niets van zich hooren op die dwaze reis, waarvan hij niemand het plan had medegedeeld. Lé-ou had naar Shang-Haï geschreven, doch hare brieven bleven onbeantwoord. Men begrijpt hoe ongerust zij werd nu er, 19 Juni, nog geen bericht van hem gekomen was.
De jonge vrouw had al die lange dagen haar woning in de avenue Cha-Coua niet verlaten. Zij wachtte, zeer ongerust. De onaangename Nan deed ook niets om haar te vermaken. Deze »oude moeder” was onverdraaglijker dan ooit en verdiende zeker honderd keer per maan de deur uitgejaagd te worden.
Maar wat had Lé-ou nog een aantal lange en angstige uren te doorleven, voordat het oogenblik van Kin-Fo’s terugkomst zou aanbreken! Zij telde ze en ze vond dat zij moeite had het getal uit te spreken!
De godsdienst van Lao-Tsé is de oudste van China. De leer van Confucius, door hem omstreeks 500 jaar voor Christus verkondigd, wordt beleden door den Keizer, de geleerden en de hooge mandarijnen, maar het bouddhisme of de godsdienst van Fo telt op deze aarde de meeste aanhangers en wel ten getale van driehonderd millioen. Het bouddhisme heeft twee van elkander onderscheiden sekten; de priesters der eerste, bonzen genaamd, dragen grijze kleederen en roode hoofddeksels; die der andere heeten lamas en zijn geheel in het geel gekleed.
Lé-ou was eene bouddhist van de eerste secte. De bonzen zagen haar dikwijls opgaan naar den tempel vanKoan-Ti-Miao, aan den dienst van Koanine gewijd. Daar deed zij geloften voor haren vriend en offerde zij geurige stokjes terwijl zij voorover geknield in den voorhof van den tempel lag.
Dien dag gevoelde zij behoefte de godin Koanine op nieuw aan te roepen en haar nog vuriger te bidden dan anders. Een voorgevoel zeide haar dat hij, dien zij zoo angstig verbeidde, door een groot gevaar werd bedreigd.
Lé-ou riep dus Nan, haar »oude moeder” en beval haar een draagstoel te gaan halen op den hoek der Groote Avenue.
Nan haalde de schouders op, op haar gewone onaangename wijze, en ging het haar gegeven bevel uitvoeren. De jonge weduwe beschouwde onderwijl in haar eenzaamheid het stomme werktuig, dat in lang de stem van den afwezige niet meer tot haar overgebracht had.
»Ach!” zeide zij, »hij moet ten minste weten dat ik niet opgehouden heb aan hem te denken en ik wil dat mijne stem het hem bij zijn terugkeer herhale!”
En Lé-ou bracht de phonografische rol in beweging en sprak in het werktuigje met luide stem de woorden waarin zij de gevoelens van haar hart wist te vertolken.
Nan brak, door haar onverwacht binnentreden, deze teedere alleenspraak af.
»De draagstoel is voor, mevrouw”, klonk het en dan, ook vrij goed verstaanbaar: »ik begrijp niet wat zij nu uit doet!”
Lé-ou luisterde niet naar die laatste ontboezeming. Zij stapte dadelijk naar buiten, liet de »oude moeder” brommen en zette zich in den stoel, na bevel gegeven te hebben, dat men haar naar Koan-Ti-Miao moest brengen.
Het was een korte afstand. Men behoefde slechts de avenue vanCha-Couate volgen tot aan de dwarsstraat en door de groote avenue tot aan de poort van Tien.
Maar de stoel kwam niet dan langzaam vooruit. De zaken waren nog in vollen gang en de samenstrooming van menschen was altijd in dat kwartier, een der volkrijkste van de hoofdstad, aanzienlijk. De uitstallingen der vreemde kooplieden langs den weg, gaven aan de avenue het voorkomen van een kermis met haar duizendvoud geschreeuw en geraas. Voorts zag men er volksredenaars, voorlezers, liedjeszangers, photografen, hansworsten, die niet zeer vleiend waren voor de gezaghebbende mandarijnen; ieder van hen bracht het zijne toe in het algemeen gedruisch. Nu eens ging er een plechtige begrafenisstoet voorbij en belemmerde de passage, dan weder was het een trouwpartij, minder vroolijk misschien dan de begrafenis, maar even lastig voor het verkeer op straat. Voor de yamen van een der magistraten was een oploop. Een ontevredene had op de klachtentrom geslagen en vroeg de tusschenkomst van de politie. Op den steen »Lé-ou-Ping” lag een misdadiger in zwijm; hij had de bastonnade ondergaan en werd bewaakt door politie-agenten in hun Mantsjoerijnschen mantel met roode eikels, met korte piek en twee sabels in één scheede. Wat verder werden een paar weerspannige Chineezen, die met de staarten aan elkaar waren gebonden, naar de gevangenis gebracht. Op eene andere plaats weder zag men een armen duivel, wiens linkerhand en rechtervoet in de twee gaten van een plank waren gebonden, en die zich als een vreemd soort dier al hinkende door de straten bewoog. Hier bespeurde men een dief die in een houten kast was gestopt waaruit alleen het hoofd te voorschijn kwam en die aan de openbare barmhartigheid was overgelaten; daar droegen er een paar het schandebord en gingen als ossen onder het juk gebukt. Deze ongelukkigen bewogen zich het liefst op de drukste plaatsen, in de hoop dan wat meer te zullen ontvangen, ten spijt van de vele bedelaars van alle soort, menschen met één arm, manken, lammen, geheele scharen van blinden door éénoogigen geleid en die duizenden werkelijk of voorgewende verminkten, waarvan de steden in het Bloemenrijk wemelen.
De draagstoel met de schoone Lé-ou ging slechts langzaam voorwaarts. De drukte nam, naarmate zij den buitensten boulevardbereikte, voortdurend toe. Toch kwam zij er eindelijk en hield stil binnen het bastion, ’t welk de poort, vlak bij den tempel van de godin Koanine, verdedigt.
Lé-ou verliet den stoel, trad den tempel binnen, boog eerst het hoofd en knielde daarop voor het standbeeld van de godin. Vervolgens begaf zij zich naar een kerkelijk toestel, ’t welk den naam ven »molen der gebeden” draagt.
Het was een soort van haspel, aan het uiteinde van welks acht takken kleine vlaggetjes bevestigd waren, die met gewijde spreuken waren bedekt.
Een priester wachtte, in ernstige houding bij het toestel staande, op de geloovigen, en vooral op ’t geld voor de plechtigheid.
Lé-ou gaf den dienaar van Bouddha eenige taëls, bestemd om te voorzien in de behoefte van den eeredienst; daarop greep zij met haar rechterhand de kruk van den haspel en gaf er eene lichte, draaiende beweging aan, na de linkerhand op het hart te hebben gelegd. Het scheen dat de haspel niet snel genoeg draaide om het gebed te doen verhooren.
»Sneller!” zeide haar de priester, eene aanmoedigende beweging met de hand makende.
En de jonge vrouw draaide vlugger.
Nadat dit ongeveer een kwartier geduurd had, verklaarde de priester, dat de wenschen van de smeekende verhoord zouden worden.
Lé-ou boog zich op nieuw voor het standbeeld van de godin Koanine, verliet den tempel en nam weder plaats in den draagstoel, om huiswaarts te keeren.
Maar toen zij de groote avenue zou ingaan, moesten de dragers zich onmiddellijk ter zijde begeven. Soldaten dreven de bevolking ruw uiteen. De winkels werden gesloten. De dwarsstraten werden onder de hoede der tipaos met blauwe kleeden afgesloten. Een talrijke stoet nam een deel van de avenue in en naderde met groot getier.
Het was de keizer Koang-Sin, dat wil zeggen »Voortduring van Roem”, die zijn goedeTartaarschestad binnentrad en voor wien de middenpoort geopend was.
Na de beide ruiters die den stoet openden, volgde een peloton verkenners en daarna een peloton rijknechten, in twee gelederen opgesteld, en met den stok in den draagband.
Zij werden op hunne beurt gevolgd door een groep officieren van hoogen rang, die de gele parasol met den draak ontplooiden, het zinnebeeld van den keizer, even als de phenix het zinnebeeld is van de keizerin.
Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.
Kin-Fo reikte de schoone Lé-ou de hand. Bladz. 126.
De palankijn, de Indische draagzetel, waarvan het dekkleed van gele zijde naar boven was geslagen, verscheen vervolgens. Zijwerd getorscht door zestien dragers, allen in rood onderkleed, dat met witte rozetten bezaaid was, terwijl een vest van gele zijde hun borst omsloot. De prinsen van den bloede, de hooge waardigheidsbekleedersop paarden met gele zijden tuigen—teeken van hoogen adel—gezeten, vergezelden het keizerlijk voertuig.
In den palankijn bevond zich half uitgestrekt de zoon des Hemels, de neef van keizer Tong-Tebe en de neef van prins Kong.
Na den palankijn kwamen palfreniers en bedienden.
De stoet ging daarop de poort van Tien door, tot groote voldoening van de voorbijgangers, kooplieden, bedelaars, die nu hunne zaken konden hervatten.
Ook de draagstoel van Lé-ou vervolgde zijn weg en bracht haar na eene afwezigheid van twee uren weder voor haar woning.
De goede godin Koanine had in dien tijd de jonge vrouw eene heerlijke verrassing bereid.
Juist toen de draagstoel stilhield, naderde een van onderen tot boven met stof bedekt rijtuig, door twee muilezels getrokken, de deur. Daaruit stapte Kin-Fo, gevolgd door Craig-Fry en Soun!....
»Gij hier! Gij!” riep Lé-ou, die hare oogennauwelijksdorst gelooven.
»Allerliefste jongste zuster!” antwoordde Kin-Fo, »je hebt toch niet aan mijn terugkomst getwijfeld!...”
Lé-ou antwoordde niet. Zij nam haren vriend bij de hand, geleidde hem in haar boudoir voor het kleine phonografische toestel, den bescheiden deelgenoot van haar verdriet!
»Er is geen oogenblik voorbijgegaan waarop ik u niet verwachtte; o, gij met zijden bloemen versierd hart!” zeide zij.
En de rol verplaatsende, drukte zij op de veer die haar weder in beweging bracht.
Kin-Fo kon toen met eene zachte stem de woorden hooren herhalen, die de teedere Lé-ou eenige uren geleden gesproken had:
»Keer terug, liefste broeder! Keer bij mij terug! Dat onze harten niet langer gescheiden blijven! Uw terugkomst houdt al mijn gedachten bezig...”
Het toestel hield eene seconde op... niet langer dan eene seconde. Toen hernam het, maar nu met een krijschende stem:
»’t Is niet genoeg dat er een meesteres in huis is, er moet noodzakelijk nog een meester bijkomen! Moge vorst Ien hen beiden verderven!”
Deze tweede stem was maar al te goed te onderscheiden. Het was die van Nan. De nare »oude moeder” was voortgegaan met spreken na het vertrek van Lé-ou, terwijl het toestel nog werkte en dit had, geheel tegen haar bedoeling, hare onvoorzichtige woorden opgevangen!
Dienstmeisjes en knechts, past op de phonografen!
Nog op dien dag kreeg Nan haar afscheid en men wachtte zelfs de laatste dagen der zevende maan niet af, om haar buiten de deur te zetten.
1De heer T. Choutzé verhaalt in zijne reisbeschrijvingPeking et le Nord de la Chineden volgenden trek van prins Kong, die wel waard is meer algemeen bekend te worden.Toen in 1870 Frankrijk door den bloedigen oorlog met Duitschland geteisterd werd, bracht prins Kong, ik weet niet meer bij welke gelegenheid, een bezoek aan al de diplomatieke vertegenwoordigers van het buitenland. Hij was bij de Fransche legatie begonnen, doch terwijl hij bij een der andere gezanten was, ontving men de tijding van den ramp van Sedan. De heer De Rochechouart, toen Frankrijks zaakgelastigde, deelde het den prins mede.Deze riep toen een der officieren uit zijn gevolg en zond hem naar den Pruisischen gezant om hem te zeggen dat de Prins eerst den volgenden dag het aangekondigde bezoek bij hem zou komen afleggen.Toen keerde hij zich tot den heer De Rochechouart, zeggende:»Op den dag dat ik mijn rouwbeklag gebracht heb aan den vertegenwoordiger van Frankrijk, kan ik den vertegenwoordiger van Duitschland gevoeglijk geen geluk gaan wenschen.”Prins Kong zou ook buiten China een prins zijn.
1De heer T. Choutzé verhaalt in zijne reisbeschrijvingPeking et le Nord de la Chineden volgenden trek van prins Kong, die wel waard is meer algemeen bekend te worden.
Toen in 1870 Frankrijk door den bloedigen oorlog met Duitschland geteisterd werd, bracht prins Kong, ik weet niet meer bij welke gelegenheid, een bezoek aan al de diplomatieke vertegenwoordigers van het buitenland. Hij was bij de Fransche legatie begonnen, doch terwijl hij bij een der andere gezanten was, ontving men de tijding van den ramp van Sedan. De heer De Rochechouart, toen Frankrijks zaakgelastigde, deelde het den prins mede.
Deze riep toen een der officieren uit zijn gevolg en zond hem naar den Pruisischen gezant om hem te zeggen dat de Prins eerst den volgenden dag het aangekondigde bezoek bij hem zou komen afleggen.Toen keerde hij zich tot den heer De Rochechouart, zeggende:
»Op den dag dat ik mijn rouwbeklag gebracht heb aan den vertegenwoordiger van Frankrijk, kan ik den vertegenwoordiger van Duitschland gevoeglijk geen geluk gaan wenschen.”
Prins Kong zou ook buiten China een prins zijn.
XV.’t Geen melding maakt van eene verrassing voor Kin-Fo en waarschijnlijk ook voor den lezer.Niets stond het huwelijk van den rijken Kin-Fo van Shang-Haï met de beminnelijke Lé-ou van Peking langer in den weg. Binnen zes dagen zou de termijn verstreken zijn, die aan Wang was toegestaan om zijne belofte te houden; maar de ongelukkige philosoof had zijn onverklaarbare vlucht met den dood bekocht. Er was dus voor hem niets meer te vreezen. Het huwelijk kon plaats hebben. Het werd vastgesteld op den 25ndag van Juni, denzelfden dag dien Kin-Fo bestemd had om de laatste zijns levens te zijn!De jonge vrouw kende nu den geheelen toestand. Zij wist wat hij ondervonden had, die de eerste maal geweigerd had om haar ongelukkig en de tweede maal om haar weduwe te maken. Thans kwam hij tot haar terug om haar gelukkig te doen zijn.Lé-ou kon, toen zij den dood van den philosoof vernam, hare tranen niet weerhouden. Zij kende hem, zij beminde hem, hij was de eerste vertrouwde geweest van haar liefde voor Kin-Fo.»Arme Wang!” zeide zij. »Hij zal bij ons huwelijk ontbreken.”»Ja! arme Wang,” antwoordde Kin-Fo, die even als zij den makker van zijn jeugd, den vriend die hem langer dan twintig jaar ter zijde had gestaan, betreurde. »En toch,” voegde hij er bij, »hij zou mij gedood hebben, zooals hij gezworen had te doen.”»Neen, neen!” zeide Lé-ou, het lieve hoofdje schuddende, »en wellicht heeft hij den dood in de golven van de Peï-ho gezocht om te ontsnappen aan de vervulling van deze verschrikkelijke belofte.”Helaas! De onderstelling was maar al te aannemelijk dat Wang besloten had zich te verdrinken om te ontsnappen aan de verplichting die hij op zich genomen had. Kin-Fo deelde op dit punt geheel de meening van de jonge vrouw en in hun beider hart was het beeld van den philosoof met onuitwischbare trekken gemaald.Het is licht te begrijpen dat de Chineesche bladen, na het ongeluk op de brug te Palikao, ophielden met de dwaze advertentiën van den heer William J. Bidulph op te nemen en dat de lastige beroemdheid van Kin-Fo even spoedig verdween als zij gekomen was.Wat moest er inmiddels met Craig en Fry gebeuren? Zij waren wel tot 30 Juni belast met het verdedigen der belangen van de Eeuw, dat is te zeggen nog gedurende tien dagen; maar Kin-Fo had hunne diensten niet langer noodig. Was het te vreezen dat Wang zijn leven zou bedreigen? Neen, want Wang was dood. Konden zij onderstellen dat hun cliënt de hand aan zichzelf zouslaan? Evenmin. Kin-Fo verlangde niets vuriger dan te leven, goed te leven, zoo lang mogelijk te leven. Er bestond dus geen reden hoegenaamd meer voor het toezicht van Fry-Craig.Maar het waren een paar brave kerels, deze beide zonderlingen. Zij hadden wel is waar alleen dencliëntvan deEeuwbewaakt, maar hun zorg was aanhoudend en flink geweest. Kin-Fo noodigde hen daarom uit bij zijn huwelijk tegenwoordig te zijn, en dat namen zij aan.»Overigens”, merkte Fry grappig op, »is een huwelijk somtijds een zelfmoord.”»Men sterft dan om in zijn wederhelft te herleven,” antwoordde Craig met een beminnelijken glimlach.Reeds den volgenden dag was Nan in het huis in de avenue Cha-Coua door een meer geschikt persoon vervangen. Eene tante van de jonge vrouw, mevrouw Luhalou, was bij haar gekomen en zou bij de huwelijksplechtigheid de plaats harer moeder innemen. Mevrouw Luhalou, de vrouw van een mandarijn van den vierden rang, tweede klasse, van den blauwen knoop, oud-keizerlijk voorlezer en lid van de academie van Han-Lin, bezat alle lichamelijke en geestelijke eigenschappen, noodig om hare gewichtige betrekking naar eisch te vervullen.Wat Kin-Fo betreft, hij was voornemens Peking na zijn huwelijk te verlaten, daar hij niet tot die zonen van het vorstelijke Hemelsche Rijk behoorde, die gaarne in de buurt van de paleizen wonen. Hij zou eerst in waarheid gelukkig zijn, als hij met zijne jonge vrouw in de rijke yamen te Shang-Haï was gekomen.Kin-Fo had tijdelijk eene woning moeten betrekken en hij had die gevonden in de Tiène-Fou-Tang, den »tempel van het hemelsch geluk”, een zeer goed ingericht hotel en restaurant, gelegen in de nabijheid van den boulevard van Tiene-Men, tusschen de Tartaarsche en Chineesche stad. Daar waren ook Craig en Fray ingekwartierd, die, uit gewoonte, hun cliënt nog niet konden verlaten. Wat Soun aangaat, hij had zijn dienst hervat, altijd ontevreden, maar wel zorg dragende dat hij zijn gevoel geen lucht gaf in de nabijheid van een onbescheiden phonograaf. Hetgeen met Nan gebeurd was, had hem voorzichtig gemaakt.Kin-Fo had het genoegen te Peking zijne Cantonsche vrienden, den koopman Yin-Pang en den letterkundige Houal terug te vinden. Voorts kende hij eenige ambtenaren en handelslieden in de hoofdstad, en ieder van hen was hem in de tegenwoordige omstandigheden zooveel mogelijk van dienst.De onverschillige van vroeger, de doodkalme leerling van den philosoof Wang, is nu werkelijk gelukkig. Twee maanden van zorg, onrust, vermoeienissen, dit geheele veelbewogen tijdvak van zijn bestaan, had hem leeren waardeeren wat het geluk is, wat hetwezen moet en wat het wezen kan. Ja! de wijze philosoof had gelijk! Ach, waarom was hij niet tegenwoordig, om nogmaals de voortreffelijkheid van zijn leer bevestigd te zien!Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Kin-Fo bracht nu bij zijne aanstaande jonge vrouw al den tijd door, dien hij niet besteedde tot het maken van voorbereidsels voor de plechtigheid. Lé-ou gevoelde zich gelukkig als haar vriend slechts bij haar was. Wat behoefde hij de rijkste magazijnen der stad schatplichtig te maken, om haar met kostbare geschenken te overladen? Zij dacht alleen aan hem en herhaalde gedurig de wijze spreuken der beroemde Pan-Hoei-Pan:»Als eene vrouw een echtgenoot vindt naar haar hart, is dat voor haar geheele leven.De vrouw moet een onbegrensden eerbied hebben voor hem wiens naam zij draagt en voortdurend een wacht stellen op zich zelve.De vrouw moet in huis als een schaduw zijn en een eenvoudige echo.De hemel der vrouw is haar gemaal.”De toebereidselen voor het feest, waaraan Kin-Fo den grootst mogelijken luister wenschte bij te zetten, werden inmiddels voortgezet.Reeds stonden de dertig paar geborduurde schoenen, die tot het uitzet eener Chineesche behooren, gerangschikt in de woning van de avenue Cha-Coua. Het boudoir van Lé-ou prijkte met keur van suikergebak, confituren, gedroogde vruchten, suikeramandelen, pruimensiroop, oranjeappels, gember en pampelmoes, prachtige zijden stoffen, kostbare en rijk gezette edelgesteenten, ringen, armbanden, nagelkokertjes, haarnaalden, en al wat de Pekingsche juweliers slechts aan fijne en elegante kostbaarheden voorhanden hadden.Bij het huwelijk eener jonge dochter in dat zonderlinge Chineesche rijk brengt zij nooit zelve eenig uitzet of huwelijksgift mede. Zij wordt steeds gekocht door de ouders van haren toekomstigen man of door dien man zelf. Zij krijgt ook nooit eenig deel van hetgeen haar vader nalaat, tenzij deze zulks vooraf uitdrukkelijk bepaald hebbe. Deze voorwaarden worden gewoonlijk vóór het huwelijk geregeld door tusschenpersonen of wederzijdsche kennissen, die men »mei-jin” noemt, en het huwelijk heeft niet plaats voordat alles behoorlijk en nauwkeurig is bepaald.De jonge bruid wordt dan aan de ouders van den bruidegom voorgesteld. Deze zelf krijgt haar niet te zien. Dat gebeurt eerst als zij uit den draagstoel stapt, waarin men haar naar de echtelijke woning heeft gebracht. De man doet dan zelf de deur open. Als zijne bruid hem aanstaat reikt hij haar de hand; in het tegenovergestelde geval slaat hij de deur weder voor haar dicht en alles is uit, mits hij aan de ouders van het meisje de gemaakte onkosten slechts vergoedt.Bij het huwelijk van Kin-Fo kon iets dergelijks niet voorkomen.Hij kende de jonge vrouw en hij behoefde haar van niemand te koopen. Dit maakte de zaak voor hem heel wat eenvoudiger.Eindelijk brak de dag van 25 Juni aan en alles was gereed.Sedert drie dagen was, volgens het gebruik, het huis van Lé-ou dag en nacht verlicht gebleven; sedert drie dagen had mevr.Luhalou, die de familie der jonge vrouw vertegenwoordigde, zich van slaap moeten onthouden—een voorschrift dat tot uitwerking hebben moet dat men er zeer treurig uitziet als de verloofde haar woning voor goed verlaat. Als Kin-Fo ouders gehad had zou zijn eigen huis eveneens drie dagen verlicht moeten geworden zijn, als een teeken van rouw, »omdat men het huwelijk van den zoon moet beschouwen als een zinnebeeld van den dood des vaders en omdat de zoon hem dan schijnt op te volgen”, zegt de Hao-Khiéou-Tchouen.Maar, behoefden deze voorvaderlijke gebruiken al niet toegepast te worden bij het huwelijk van twee personen die beiden volkomen vrij waren, dan waren er nog andere waarmede men wel degelijk rekenschap moest houden.Zoo was bij voorbeeld geen der astrologische ceremoniën verzuimd. De horoscopen waren getrokken naar alle regelen der kunst en hadden prachtige uitkomsten opgeleverd: inborst, humeur, alles stemde met elkander overeen. De tijd van het jaar en de ouderdom der maan waren zeer gunstig. Nooit was er een huwelijk onder zulke geruststellende voorteekenen beraamd.De bruid zou des avonds te acht uur in het hotel van het »Hemelsche Geluk” ontvangen worden; dat wil zeggen, dan zou zij in groote statie de woning van haren echtgenoot binnentreden. In China verschijnt men bij zulke gelegenheden noch voor een overheidspersoon noch voor eenig geestelijke, van welken aard ook.Om zeven uur ontving Kin-Fo zijne vrienden op den drempel van zijne woning. Craig en Fry waren bij hem en prijkten in een fonkelnieuw gewaad even als de getuigen op een Europeesche bruiloft.Welk een wedstrijd van beleefdheden! Al deze aanzienlijke gasten waren uitgenoodigd door roode kaarten, waarop men in mikroskopisch schrift las:»De heer Kin-Fo, van Shang-Haï, brengt zijn nederigen groet aan den heer ..... en smeekt hem nog nederiger ..... met zijn tegenwoordigheid de nederige plechtigheid te willen vereeren .....” enz.Al de door Kin-Fo genoodigden waren gekomen om de bruid en den bruidegom eer te bewijzen en om deel te nemen aan het prachtige feestmaal dat voor de heeren toebereid was, terwijl de dames zich aan eene voor haar afzonderlijk gereed gemaakte tafel zouden vereenigen.Daar waren de koopman Yin-Pang en Houal, de letterkundige. Voorts waren er eenige mandarijnen, die aan hun officieel hoofddeksel de roode bal droegen, ter grootte van een ei, als teeken datzij tot de drie hoogste rangen behoorden. Andere, van minderen rang, hadden slechts ondoorschijnende blauwe of witte knoopen. De meeste waren burgerlijke overheidspersonen of ambtenaren van Chineesche afkomst, die reeds daardoor bevriend waren met een Shang-Haïer, afkeerig van het Tartaarsche ras. Allen, in prachtige scharlaken kleederen gehuld, vormden een waarlijk schitterenden stoet.Kin-Fo wachtte hen, zooals de beleefdheid het eischte, op den drempel van zijn hotel af. Zoodra zij aangekomen waren, geleidde hij hen naar de receptiezaal, nadat hij hun tweemaal verzocht had hem vóór te gaan bij elk der deuren, die bedienden in groot livrei voor hen openden. Hij noemde ze bij hun »edelen naam”, vroeg hoe het met hunne »edele gezondheid” was, en informeerde naar hunne »edele betrekkingen.” Kortom, de meest nauwgezette waarnemer van deze kinderachtige beleefdheidsvormen zou niets op zijne houding hebben kunnen afdingen.Craig en Fry bewonderden al wat zij zagen, maar wijdden toch in de allereerste plaats hun aandacht aan Kin-Fo zelf, wien zij geen oogenblik uit het oog verloren.Een zelfde denkbeeld was plotseling bij hen opgekomen. Indien het onmogelijke eens waar mocht zijn en Wang den dood eens niet gevonden had in de rivier, zooals men algemeen aannam?... Als hij onder deze schaar van genoodigden rondsloop?... Het vier en twintigste uur van den vijf en twintigsten dag van Juni—het uiterste uur—was nog niet geslagen. De hand van den Taï-ping was nog niet ontwapend. Als hij eens op het laatste oogenblik...?Neen, het was wel niet waarschijnlijk, maar het was toch ook niet geheel onmogelijk. Uit overmaat van voorzichtigheid zagen Craig en Fry dus zorgvuldig al de leden van het gezelschap aan.... Zij zagen er echter volstrekt niemand onder, die hun verdacht voorkwam.Onderwijl verliet de aanstaande van Kin-Fo haar huis in de avenue van Cha-Coua en nam zij plaats in een gesloten palankijn.Had Kin-Fo al het mandarijnen kleed niet willen aandoen, dat elke bruidegom het recht heeft te dragen,—uit eer voor de instelling des huwelijks, dat bij de oude wetgevers in hooge achting gehouden werd,—Lé-ou was in alle opzichten de voorschriften der groote wereld nagekomen. Zij schitterde in haar toilet van een bewonderenswaardig fraai weefsel van roodgeborduurde zijde. Haar gestalte verdween als het ware onder een sluier van fijne paarlen, die als druppels schenen te vallen van een kostbaren diadeem, welks gouden band haar voorhoofd omsloot. Edelgesteenten en kunstbloemen, die van fijnen smaak getuigden, waren door haar kapsel en hare lange, zwarte vlechten geslingerd. Kin-Fo zou haar ongetwijfeld bekoorlijker vinden dan ooit als zij straks uit den palankijn zou stappen, door zijne hand ontsloten.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.De stoet ging op weg. Hij ging het plein over om in de Groote Avenue te komen en langs den boulevard van Tiène-Man te gaan. Ongetwijfeld zou hij prachtiger geweest zijn als het eene begrafenishad gegolden, maar ook nu verdiende hij dat de voorbijgangers stilhielden om hem eenige oogenblikken na te staren.Vriendinnen en kennissen van Lé-ou volgden den palankijn en droegen in groote staatsie de verschillende kostbare stukken uit haar bruidskorf. Een twintigtal muzikanten ging voorop, veel geraas makende op hunne koperen instrumenten en begeleid door het helderklinkende geluid van den gong. Om den palankijn zag men een aantal bedienden met toortsen en gekleurde lampions. De bruid bleef voor de oogen der menigte verborgen, want de etiquette eischte dat de eerste blik, die op haar geslagen werd, die van haar gemaal wezen zou.Zoo kwam dan de stoet te midden van het gejuich der aanwezigen tegen acht uur des avonds voor de deuren van het »hotel van het Hemelsche Geluk.”Kin-Fo stond aan den rijk versierden ingang. Hij wachtte op de aankomst van den palankijn, om de deur er van onmiddellijk te kunnen openen. Als dat gedaan was zou hij zijne aanstaande helpen uitstijgen en naar een afzonderlijk vertrek voeren, waar beiden den hemel viermaal zouden groeten. Daarna zouden zij zich naar den bruiloftsdisch begeven. De bruid zou viermaal hare knieën buigen voor haren bruidegom, deze zou het dan tweemaal doen voor zijn bruid. Zij zouden eenige droppels wijn plengen en eenige spijs strooien voor de geesten, die hun huwelijk gelukkig moesten maken. Dan zou men hun twee volle bekers brengen. Elk zou den zijne half leeg drinken; dan zouden zij het overblijvende dooreen mengen en dit te zamen opdrinken. Dat zou het zinnebeeld van het voltrokken huwelijk zijn.De palankijn was aangekomen en Kin-Fo trad vooruit. Een ceremoniemeester reikte hem den sleutel over. Hij nam dien aan, deed de deur van de draagkoets open en reikte de schoone Lé-ou bewogen de hand. De bruid trad er schuchter uit en volgde Kin-Fo tusschen de genoodigden door, die zich eerbiedig bogen en de hand aan de borst brachten.Op het oogenblik dat de schoone Lé-ou aan de hand van Kin-Fo, haren toekomstigen gemaal, den drempel van zijne woning zou overschrijden, werd er een signaal gegeven. Groote verlichte vliegers verhieven zich in de lucht en men zag hoe veelkleurige draken, feniksen en andere zinnebeelden van het huwelijk op den adem van den wind het jonge paar omzweefden. Kunstduiven, aan den staart van æolische snaren voorzien, stegen omhoog en deden harmonische tonen in de lucht weergalmen. Vuurpijlen stegen op en van om hoog daalden de gekleurde ballen na eenigen tijd als een vurigen regen weder naar de aarde.Plotseling, te midden van deze feestelijke welkomst vernam men een verwijderd gerucht op den boulevard van Tiène-Man. Men hoordekreten waaraan zich de schelle toonen van een trompet paarden. Dan trad er een oogenblik van stilte in en daarna herhaalde zich het eerste gerucht.Het kwam nader en weldra bereikte het de straat waar de bruiloftsstoet stilgehouden had.Kin-Fo luisterde. Zijne vrienden stonden besluiteloos te wachten totdat de jonge vrouw het huis binnentrad.Maar op datzelfde oogenblik schetterden de trompetten met verdubbeld geweld en eene vreemde ontroering maakte zich van iedereen meester.»Wat is er toch?” vroeg Kin-Fo.De trekken van Lé-ou namen eene zonderlinge uitdrukking aan, terwijl een vreemd voorgevoel haar hevige hartkloppingen veroorzaakte.Daar bereikte de oploop onze vrienden. Het volk verdrong zich om een heraut, die de keizerlijke kleuren droeg en die door verscheiden tipaos vergezeld was.En te midden van een plotseling ingetreden stilte verkondigde hij deze woorden:»Dood van de Keizerin-weduwe!»Groote rouw voor allen!”Kin-Fo begreep het. Het was een slag die hem in de eerste plaats trof. Hij kon eene beweging van ongeduld niet weerhouden.De keizerlijke rouw werd afgekondigd voor de weduwe van den laatsten keizer. Gedurende een termijn, die nader zou opgegeven worden, mocht niemand zich het hoofd scheren, mochten er geen openbare vermakelijkheden of tooneelvoorstellingen gegeven worden, hielden de rechtbanken geen zitting, was ten slotte het sluiten van alle huwelijken verboden!Lé-ou was wanhopig, doch hield zich goed; zij begreep dat zij de teleurstelling van haren echtgenoot niet mocht vergrooten. Zij nam Kin-Fo’s hand en sprak met een stem, die slechts met moeite haar eigen ontroering verborg:»Welnu, wij kunnen immers wachten!”En de palankijn vertrok weder met de bruid naar hare woning in de avenue van Cha-Coua; het feest werd geschorst, de tafel afgenomen, het orkest naar huis gezonden en de vrienden van Kin-Fo gingen heen na hem eerst hunne hartelijke deelneming in deze teleurstelling betuigd te hebben.Het was dan ook geen zaak om het algemeen verbod te overtreden en het huwelijk toch te doen doorgaan.Het liep Kin-Fo niet mede; de eene ramp volgde op de andere en hij had wel gelegenheid om de lessen van zijnen ouden leermeester, den philosoof Wang, in praktijk te brengen. Hij bleef alleen met Craig en Fry in het hotel van het »Hemelsch Geluk”, welkenaam hem nu bijkans als een bespotting in de ooren klonk. De rouwtijd kon bij keizerlijk besluit zoo lang verlengd worden als de Zoon des Hemels slechts verkoos en Kin-Fo had reeds den volgenden dag naar Shang-Haï willen terugkeeren om zijne jonge vrouw in zijn prachtige yamen te installeeren en daar met haar een nieuw leven te beginnen!....Een uur later trad een dienstbode zijne kamer binnen om hem een brief ter hand te stellen, die zooeven aan zijn adres bezorgd was.Zoodra Kin-Fo het adres zag, kon hij een kreet van verrassing niet bedwingen.De brief was van Wang en luidde aldus:»Vriend, ik ben niet dood; als ge evenwel deze letteren ontvangt, heb ik opgehouden te leven.»Ik sterf omdat ik den moed niet heb mijne belofte te houden maar wees gerust, ik heb alles goed geregeld.»Lao-Shen, een opperhoofd der Taï-pings, mijn oude vriend, heeft uw brief! Hij zal een vaster hand en een moediger hart hebben dan ik om de vreeselijke taak te volbrengen die ge mij opgelegd hebt. Hij zal dan ook van het kapitaal profiteeren dat ge mij hadt toebedacht; aan hem komt dus het geld toe, op uw hoofd verzekerd en hij zal het gaan opeischen, als gij opgehouden hebt te leven.»Vaarwel! Ik ga u voor in den dood! Tot straks mijn vriend, tot straks!Wang.”
’t Geen melding maakt van eene verrassing voor Kin-Fo en waarschijnlijk ook voor den lezer.
’t Geen melding maakt van eene verrassing voor Kin-Fo en waarschijnlijk ook voor den lezer.
Niets stond het huwelijk van den rijken Kin-Fo van Shang-Haï met de beminnelijke Lé-ou van Peking langer in den weg. Binnen zes dagen zou de termijn verstreken zijn, die aan Wang was toegestaan om zijne belofte te houden; maar de ongelukkige philosoof had zijn onverklaarbare vlucht met den dood bekocht. Er was dus voor hem niets meer te vreezen. Het huwelijk kon plaats hebben. Het werd vastgesteld op den 25ndag van Juni, denzelfden dag dien Kin-Fo bestemd had om de laatste zijns levens te zijn!
De jonge vrouw kende nu den geheelen toestand. Zij wist wat hij ondervonden had, die de eerste maal geweigerd had om haar ongelukkig en de tweede maal om haar weduwe te maken. Thans kwam hij tot haar terug om haar gelukkig te doen zijn.
Lé-ou kon, toen zij den dood van den philosoof vernam, hare tranen niet weerhouden. Zij kende hem, zij beminde hem, hij was de eerste vertrouwde geweest van haar liefde voor Kin-Fo.
»Arme Wang!” zeide zij. »Hij zal bij ons huwelijk ontbreken.”
»Ja! arme Wang,” antwoordde Kin-Fo, die even als zij den makker van zijn jeugd, den vriend die hem langer dan twintig jaar ter zijde had gestaan, betreurde. »En toch,” voegde hij er bij, »hij zou mij gedood hebben, zooals hij gezworen had te doen.”
»Neen, neen!” zeide Lé-ou, het lieve hoofdje schuddende, »en wellicht heeft hij den dood in de golven van de Peï-ho gezocht om te ontsnappen aan de vervulling van deze verschrikkelijke belofte.”
Helaas! De onderstelling was maar al te aannemelijk dat Wang besloten had zich te verdrinken om te ontsnappen aan de verplichting die hij op zich genomen had. Kin-Fo deelde op dit punt geheel de meening van de jonge vrouw en in hun beider hart was het beeld van den philosoof met onuitwischbare trekken gemaald.
Het is licht te begrijpen dat de Chineesche bladen, na het ongeluk op de brug te Palikao, ophielden met de dwaze advertentiën van den heer William J. Bidulph op te nemen en dat de lastige beroemdheid van Kin-Fo even spoedig verdween als zij gekomen was.
Wat moest er inmiddels met Craig en Fry gebeuren? Zij waren wel tot 30 Juni belast met het verdedigen der belangen van de Eeuw, dat is te zeggen nog gedurende tien dagen; maar Kin-Fo had hunne diensten niet langer noodig. Was het te vreezen dat Wang zijn leven zou bedreigen? Neen, want Wang was dood. Konden zij onderstellen dat hun cliënt de hand aan zichzelf zouslaan? Evenmin. Kin-Fo verlangde niets vuriger dan te leven, goed te leven, zoo lang mogelijk te leven. Er bestond dus geen reden hoegenaamd meer voor het toezicht van Fry-Craig.
Maar het waren een paar brave kerels, deze beide zonderlingen. Zij hadden wel is waar alleen dencliëntvan deEeuwbewaakt, maar hun zorg was aanhoudend en flink geweest. Kin-Fo noodigde hen daarom uit bij zijn huwelijk tegenwoordig te zijn, en dat namen zij aan.
»Overigens”, merkte Fry grappig op, »is een huwelijk somtijds een zelfmoord.”
»Men sterft dan om in zijn wederhelft te herleven,” antwoordde Craig met een beminnelijken glimlach.
Reeds den volgenden dag was Nan in het huis in de avenue Cha-Coua door een meer geschikt persoon vervangen. Eene tante van de jonge vrouw, mevrouw Luhalou, was bij haar gekomen en zou bij de huwelijksplechtigheid de plaats harer moeder innemen. Mevrouw Luhalou, de vrouw van een mandarijn van den vierden rang, tweede klasse, van den blauwen knoop, oud-keizerlijk voorlezer en lid van de academie van Han-Lin, bezat alle lichamelijke en geestelijke eigenschappen, noodig om hare gewichtige betrekking naar eisch te vervullen.
Wat Kin-Fo betreft, hij was voornemens Peking na zijn huwelijk te verlaten, daar hij niet tot die zonen van het vorstelijke Hemelsche Rijk behoorde, die gaarne in de buurt van de paleizen wonen. Hij zou eerst in waarheid gelukkig zijn, als hij met zijne jonge vrouw in de rijke yamen te Shang-Haï was gekomen.
Kin-Fo had tijdelijk eene woning moeten betrekken en hij had die gevonden in de Tiène-Fou-Tang, den »tempel van het hemelsch geluk”, een zeer goed ingericht hotel en restaurant, gelegen in de nabijheid van den boulevard van Tiene-Men, tusschen de Tartaarsche en Chineesche stad. Daar waren ook Craig en Fray ingekwartierd, die, uit gewoonte, hun cliënt nog niet konden verlaten. Wat Soun aangaat, hij had zijn dienst hervat, altijd ontevreden, maar wel zorg dragende dat hij zijn gevoel geen lucht gaf in de nabijheid van een onbescheiden phonograaf. Hetgeen met Nan gebeurd was, had hem voorzichtig gemaakt.
Kin-Fo had het genoegen te Peking zijne Cantonsche vrienden, den koopman Yin-Pang en den letterkundige Houal terug te vinden. Voorts kende hij eenige ambtenaren en handelslieden in de hoofdstad, en ieder van hen was hem in de tegenwoordige omstandigheden zooveel mogelijk van dienst.
De onverschillige van vroeger, de doodkalme leerling van den philosoof Wang, is nu werkelijk gelukkig. Twee maanden van zorg, onrust, vermoeienissen, dit geheele veelbewogen tijdvak van zijn bestaan, had hem leeren waardeeren wat het geluk is, wat hetwezen moet en wat het wezen kan. Ja! de wijze philosoof had gelijk! Ach, waarom was hij niet tegenwoordig, om nogmaals de voortreffelijkheid van zijn leer bevestigd te zien!
Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.
Groote verlichte vliegers. Bladz. 126.
Kin-Fo bracht nu bij zijne aanstaande jonge vrouw al den tijd door, dien hij niet besteedde tot het maken van voorbereidsels voor de plechtigheid. Lé-ou gevoelde zich gelukkig als haar vriend slechts bij haar was. Wat behoefde hij de rijkste magazijnen der stad schatplichtig te maken, om haar met kostbare geschenken te overladen? Zij dacht alleen aan hem en herhaalde gedurig de wijze spreuken der beroemde Pan-Hoei-Pan:
»Als eene vrouw een echtgenoot vindt naar haar hart, is dat voor haar geheele leven.De vrouw moet een onbegrensden eerbied hebben voor hem wiens naam zij draagt en voortdurend een wacht stellen op zich zelve.De vrouw moet in huis als een schaduw zijn en een eenvoudige echo.De hemel der vrouw is haar gemaal.”
»Als eene vrouw een echtgenoot vindt naar haar hart, is dat voor haar geheele leven.
De vrouw moet een onbegrensden eerbied hebben voor hem wiens naam zij draagt en voortdurend een wacht stellen op zich zelve.
De vrouw moet in huis als een schaduw zijn en een eenvoudige echo.
De hemel der vrouw is haar gemaal.”
De toebereidselen voor het feest, waaraan Kin-Fo den grootst mogelijken luister wenschte bij te zetten, werden inmiddels voortgezet.
Reeds stonden de dertig paar geborduurde schoenen, die tot het uitzet eener Chineesche behooren, gerangschikt in de woning van de avenue Cha-Coua. Het boudoir van Lé-ou prijkte met keur van suikergebak, confituren, gedroogde vruchten, suikeramandelen, pruimensiroop, oranjeappels, gember en pampelmoes, prachtige zijden stoffen, kostbare en rijk gezette edelgesteenten, ringen, armbanden, nagelkokertjes, haarnaalden, en al wat de Pekingsche juweliers slechts aan fijne en elegante kostbaarheden voorhanden hadden.
Bij het huwelijk eener jonge dochter in dat zonderlinge Chineesche rijk brengt zij nooit zelve eenig uitzet of huwelijksgift mede. Zij wordt steeds gekocht door de ouders van haren toekomstigen man of door dien man zelf. Zij krijgt ook nooit eenig deel van hetgeen haar vader nalaat, tenzij deze zulks vooraf uitdrukkelijk bepaald hebbe. Deze voorwaarden worden gewoonlijk vóór het huwelijk geregeld door tusschenpersonen of wederzijdsche kennissen, die men »mei-jin” noemt, en het huwelijk heeft niet plaats voordat alles behoorlijk en nauwkeurig is bepaald.
De jonge bruid wordt dan aan de ouders van den bruidegom voorgesteld. Deze zelf krijgt haar niet te zien. Dat gebeurt eerst als zij uit den draagstoel stapt, waarin men haar naar de echtelijke woning heeft gebracht. De man doet dan zelf de deur open. Als zijne bruid hem aanstaat reikt hij haar de hand; in het tegenovergestelde geval slaat hij de deur weder voor haar dicht en alles is uit, mits hij aan de ouders van het meisje de gemaakte onkosten slechts vergoedt.
Bij het huwelijk van Kin-Fo kon iets dergelijks niet voorkomen.Hij kende de jonge vrouw en hij behoefde haar van niemand te koopen. Dit maakte de zaak voor hem heel wat eenvoudiger.
Eindelijk brak de dag van 25 Juni aan en alles was gereed.
Sedert drie dagen was, volgens het gebruik, het huis van Lé-ou dag en nacht verlicht gebleven; sedert drie dagen had mevr.Luhalou, die de familie der jonge vrouw vertegenwoordigde, zich van slaap moeten onthouden—een voorschrift dat tot uitwerking hebben moet dat men er zeer treurig uitziet als de verloofde haar woning voor goed verlaat. Als Kin-Fo ouders gehad had zou zijn eigen huis eveneens drie dagen verlicht moeten geworden zijn, als een teeken van rouw, »omdat men het huwelijk van den zoon moet beschouwen als een zinnebeeld van den dood des vaders en omdat de zoon hem dan schijnt op te volgen”, zegt de Hao-Khiéou-Tchouen.
Maar, behoefden deze voorvaderlijke gebruiken al niet toegepast te worden bij het huwelijk van twee personen die beiden volkomen vrij waren, dan waren er nog andere waarmede men wel degelijk rekenschap moest houden.
Zoo was bij voorbeeld geen der astrologische ceremoniën verzuimd. De horoscopen waren getrokken naar alle regelen der kunst en hadden prachtige uitkomsten opgeleverd: inborst, humeur, alles stemde met elkander overeen. De tijd van het jaar en de ouderdom der maan waren zeer gunstig. Nooit was er een huwelijk onder zulke geruststellende voorteekenen beraamd.
De bruid zou des avonds te acht uur in het hotel van het »Hemelsche Geluk” ontvangen worden; dat wil zeggen, dan zou zij in groote statie de woning van haren echtgenoot binnentreden. In China verschijnt men bij zulke gelegenheden noch voor een overheidspersoon noch voor eenig geestelijke, van welken aard ook.
Om zeven uur ontving Kin-Fo zijne vrienden op den drempel van zijne woning. Craig en Fry waren bij hem en prijkten in een fonkelnieuw gewaad even als de getuigen op een Europeesche bruiloft.
Welk een wedstrijd van beleefdheden! Al deze aanzienlijke gasten waren uitgenoodigd door roode kaarten, waarop men in mikroskopisch schrift las:
»De heer Kin-Fo, van Shang-Haï, brengt zijn nederigen groet aan den heer ..... en smeekt hem nog nederiger ..... met zijn tegenwoordigheid de nederige plechtigheid te willen vereeren .....” enz.
Al de door Kin-Fo genoodigden waren gekomen om de bruid en den bruidegom eer te bewijzen en om deel te nemen aan het prachtige feestmaal dat voor de heeren toebereid was, terwijl de dames zich aan eene voor haar afzonderlijk gereed gemaakte tafel zouden vereenigen.
Daar waren de koopman Yin-Pang en Houal, de letterkundige. Voorts waren er eenige mandarijnen, die aan hun officieel hoofddeksel de roode bal droegen, ter grootte van een ei, als teeken datzij tot de drie hoogste rangen behoorden. Andere, van minderen rang, hadden slechts ondoorschijnende blauwe of witte knoopen. De meeste waren burgerlijke overheidspersonen of ambtenaren van Chineesche afkomst, die reeds daardoor bevriend waren met een Shang-Haïer, afkeerig van het Tartaarsche ras. Allen, in prachtige scharlaken kleederen gehuld, vormden een waarlijk schitterenden stoet.
Kin-Fo wachtte hen, zooals de beleefdheid het eischte, op den drempel van zijn hotel af. Zoodra zij aangekomen waren, geleidde hij hen naar de receptiezaal, nadat hij hun tweemaal verzocht had hem vóór te gaan bij elk der deuren, die bedienden in groot livrei voor hen openden. Hij noemde ze bij hun »edelen naam”, vroeg hoe het met hunne »edele gezondheid” was, en informeerde naar hunne »edele betrekkingen.” Kortom, de meest nauwgezette waarnemer van deze kinderachtige beleefdheidsvormen zou niets op zijne houding hebben kunnen afdingen.
Craig en Fry bewonderden al wat zij zagen, maar wijdden toch in de allereerste plaats hun aandacht aan Kin-Fo zelf, wien zij geen oogenblik uit het oog verloren.
Een zelfde denkbeeld was plotseling bij hen opgekomen. Indien het onmogelijke eens waar mocht zijn en Wang den dood eens niet gevonden had in de rivier, zooals men algemeen aannam?... Als hij onder deze schaar van genoodigden rondsloop?... Het vier en twintigste uur van den vijf en twintigsten dag van Juni—het uiterste uur—was nog niet geslagen. De hand van den Taï-ping was nog niet ontwapend. Als hij eens op het laatste oogenblik...?
Neen, het was wel niet waarschijnlijk, maar het was toch ook niet geheel onmogelijk. Uit overmaat van voorzichtigheid zagen Craig en Fry dus zorgvuldig al de leden van het gezelschap aan.... Zij zagen er echter volstrekt niemand onder, die hun verdacht voorkwam.
Onderwijl verliet de aanstaande van Kin-Fo haar huis in de avenue van Cha-Coua en nam zij plaats in een gesloten palankijn.
Had Kin-Fo al het mandarijnen kleed niet willen aandoen, dat elke bruidegom het recht heeft te dragen,—uit eer voor de instelling des huwelijks, dat bij de oude wetgevers in hooge achting gehouden werd,—Lé-ou was in alle opzichten de voorschriften der groote wereld nagekomen. Zij schitterde in haar toilet van een bewonderenswaardig fraai weefsel van roodgeborduurde zijde. Haar gestalte verdween als het ware onder een sluier van fijne paarlen, die als druppels schenen te vallen van een kostbaren diadeem, welks gouden band haar voorhoofd omsloot. Edelgesteenten en kunstbloemen, die van fijnen smaak getuigden, waren door haar kapsel en hare lange, zwarte vlechten geslingerd. Kin-Fo zou haar ongetwijfeld bekoorlijker vinden dan ooit als zij straks uit den palankijn zou stappen, door zijne hand ontsloten.
»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.
»Groote rouw voor allen!” Bladz. 127.
De stoet ging op weg. Hij ging het plein over om in de Groote Avenue te komen en langs den boulevard van Tiène-Man te gaan. Ongetwijfeld zou hij prachtiger geweest zijn als het eene begrafenishad gegolden, maar ook nu verdiende hij dat de voorbijgangers stilhielden om hem eenige oogenblikken na te staren.
Vriendinnen en kennissen van Lé-ou volgden den palankijn en droegen in groote staatsie de verschillende kostbare stukken uit haar bruidskorf. Een twintigtal muzikanten ging voorop, veel geraas makende op hunne koperen instrumenten en begeleid door het helderklinkende geluid van den gong. Om den palankijn zag men een aantal bedienden met toortsen en gekleurde lampions. De bruid bleef voor de oogen der menigte verborgen, want de etiquette eischte dat de eerste blik, die op haar geslagen werd, die van haar gemaal wezen zou.
Zoo kwam dan de stoet te midden van het gejuich der aanwezigen tegen acht uur des avonds voor de deuren van het »hotel van het Hemelsche Geluk.”
Kin-Fo stond aan den rijk versierden ingang. Hij wachtte op de aankomst van den palankijn, om de deur er van onmiddellijk te kunnen openen. Als dat gedaan was zou hij zijne aanstaande helpen uitstijgen en naar een afzonderlijk vertrek voeren, waar beiden den hemel viermaal zouden groeten. Daarna zouden zij zich naar den bruiloftsdisch begeven. De bruid zou viermaal hare knieën buigen voor haren bruidegom, deze zou het dan tweemaal doen voor zijn bruid. Zij zouden eenige droppels wijn plengen en eenige spijs strooien voor de geesten, die hun huwelijk gelukkig moesten maken. Dan zou men hun twee volle bekers brengen. Elk zou den zijne half leeg drinken; dan zouden zij het overblijvende dooreen mengen en dit te zamen opdrinken. Dat zou het zinnebeeld van het voltrokken huwelijk zijn.
De palankijn was aangekomen en Kin-Fo trad vooruit. Een ceremoniemeester reikte hem den sleutel over. Hij nam dien aan, deed de deur van de draagkoets open en reikte de schoone Lé-ou bewogen de hand. De bruid trad er schuchter uit en volgde Kin-Fo tusschen de genoodigden door, die zich eerbiedig bogen en de hand aan de borst brachten.
Op het oogenblik dat de schoone Lé-ou aan de hand van Kin-Fo, haren toekomstigen gemaal, den drempel van zijne woning zou overschrijden, werd er een signaal gegeven. Groote verlichte vliegers verhieven zich in de lucht en men zag hoe veelkleurige draken, feniksen en andere zinnebeelden van het huwelijk op den adem van den wind het jonge paar omzweefden. Kunstduiven, aan den staart van æolische snaren voorzien, stegen omhoog en deden harmonische tonen in de lucht weergalmen. Vuurpijlen stegen op en van om hoog daalden de gekleurde ballen na eenigen tijd als een vurigen regen weder naar de aarde.
Plotseling, te midden van deze feestelijke welkomst vernam men een verwijderd gerucht op den boulevard van Tiène-Man. Men hoordekreten waaraan zich de schelle toonen van een trompet paarden. Dan trad er een oogenblik van stilte in en daarna herhaalde zich het eerste gerucht.
Het kwam nader en weldra bereikte het de straat waar de bruiloftsstoet stilgehouden had.
Kin-Fo luisterde. Zijne vrienden stonden besluiteloos te wachten totdat de jonge vrouw het huis binnentrad.
Maar op datzelfde oogenblik schetterden de trompetten met verdubbeld geweld en eene vreemde ontroering maakte zich van iedereen meester.
»Wat is er toch?” vroeg Kin-Fo.
De trekken van Lé-ou namen eene zonderlinge uitdrukking aan, terwijl een vreemd voorgevoel haar hevige hartkloppingen veroorzaakte.
Daar bereikte de oploop onze vrienden. Het volk verdrong zich om een heraut, die de keizerlijke kleuren droeg en die door verscheiden tipaos vergezeld was.
En te midden van een plotseling ingetreden stilte verkondigde hij deze woorden:
»Dood van de Keizerin-weduwe!»Groote rouw voor allen!”
»Dood van de Keizerin-weduwe!
»Groote rouw voor allen!”
Kin-Fo begreep het. Het was een slag die hem in de eerste plaats trof. Hij kon eene beweging van ongeduld niet weerhouden.
De keizerlijke rouw werd afgekondigd voor de weduwe van den laatsten keizer. Gedurende een termijn, die nader zou opgegeven worden, mocht niemand zich het hoofd scheren, mochten er geen openbare vermakelijkheden of tooneelvoorstellingen gegeven worden, hielden de rechtbanken geen zitting, was ten slotte het sluiten van alle huwelijken verboden!
Lé-ou was wanhopig, doch hield zich goed; zij begreep dat zij de teleurstelling van haren echtgenoot niet mocht vergrooten. Zij nam Kin-Fo’s hand en sprak met een stem, die slechts met moeite haar eigen ontroering verborg:
»Welnu, wij kunnen immers wachten!”
En de palankijn vertrok weder met de bruid naar hare woning in de avenue van Cha-Coua; het feest werd geschorst, de tafel afgenomen, het orkest naar huis gezonden en de vrienden van Kin-Fo gingen heen na hem eerst hunne hartelijke deelneming in deze teleurstelling betuigd te hebben.
Het was dan ook geen zaak om het algemeen verbod te overtreden en het huwelijk toch te doen doorgaan.
Het liep Kin-Fo niet mede; de eene ramp volgde op de andere en hij had wel gelegenheid om de lessen van zijnen ouden leermeester, den philosoof Wang, in praktijk te brengen. Hij bleef alleen met Craig en Fry in het hotel van het »Hemelsch Geluk”, welkenaam hem nu bijkans als een bespotting in de ooren klonk. De rouwtijd kon bij keizerlijk besluit zoo lang verlengd worden als de Zoon des Hemels slechts verkoos en Kin-Fo had reeds den volgenden dag naar Shang-Haï willen terugkeeren om zijne jonge vrouw in zijn prachtige yamen te installeeren en daar met haar een nieuw leven te beginnen!....
Een uur later trad een dienstbode zijne kamer binnen om hem een brief ter hand te stellen, die zooeven aan zijn adres bezorgd was.
Zoodra Kin-Fo het adres zag, kon hij een kreet van verrassing niet bedwingen.
De brief was van Wang en luidde aldus:
»Vriend, ik ben niet dood; als ge evenwel deze letteren ontvangt, heb ik opgehouden te leven.»Ik sterf omdat ik den moed niet heb mijne belofte te houden maar wees gerust, ik heb alles goed geregeld.»Lao-Shen, een opperhoofd der Taï-pings, mijn oude vriend, heeft uw brief! Hij zal een vaster hand en een moediger hart hebben dan ik om de vreeselijke taak te volbrengen die ge mij opgelegd hebt. Hij zal dan ook van het kapitaal profiteeren dat ge mij hadt toebedacht; aan hem komt dus het geld toe, op uw hoofd verzekerd en hij zal het gaan opeischen, als gij opgehouden hebt te leven.»Vaarwel! Ik ga u voor in den dood! Tot straks mijn vriend, tot straks!Wang.”
»Vriend, ik ben niet dood; als ge evenwel deze letteren ontvangt, heb ik opgehouden te leven.
»Ik sterf omdat ik den moed niet heb mijne belofte te houden maar wees gerust, ik heb alles goed geregeld.
»Lao-Shen, een opperhoofd der Taï-pings, mijn oude vriend, heeft uw brief! Hij zal een vaster hand en een moediger hart hebben dan ik om de vreeselijke taak te volbrengen die ge mij opgelegd hebt. Hij zal dan ook van het kapitaal profiteeren dat ge mij hadt toebedacht; aan hem komt dus het geld toe, op uw hoofd verzekerd en hij zal het gaan opeischen, als gij opgehouden hebt te leven.
»Vaarwel! Ik ga u voor in den dood! Tot straks mijn vriend, tot straks!Wang.”