XVI.

XVI.Waarin Kin-Fo, nog altijd ongehuwd, op nieuw de wereld ingaat.De toestand was nu voor Kin-Fo duizendmaal ernstiger dan hij nog geweest was.’t Was dus waar dat Wang, niettegenstaande zijn gegeven woord, zijne hand had voelen verlammen toen het er op aankwam zijn ouden leerling te treffen! Ook scheen Wang niets van de verandering te weten die in den toestand van Kin-Fo was gekomen, want zijn brief zweeg er van! Ook had Wang dus aan een ander opgedragen zijne belofte te houden, en aan wien! Aan een Taï-ping, den meest gevreesde van allen, die natuurlijk geen de minste zwarigheid zou maken om iemand te dooden, voor wiens dood men hem niet eensaansprakelijk kon stellen! Het bewuste stuk van Kin-Fo waarborgde hem straffeloosheid en de aanwijzing van Wang zou hem bovendien een kapitaal van vijftigduizend dollars verschaffen!De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.»Ik heb er nu meer dan genoeg van!” riep Kin-Fo uit in zijne eerste opwelling van toorn.Craig en Fry hadden kennis genomen van het schrijven van Wang.»Draagt het door u aan Wang verstrekte stuk niet als uitersten termijn den datum van 25 Juni?”»Wel neen,” antwoordde Kin-Fo: »Wang moest en kon het stuk niet anders teekenen dan op den datum, waarop ik sterven zou! Nu kan die Lao-Shen handelen naar eigen goedvinden, zonder in een enkel opzicht door den tijd gebonden te zijn!”»Ja, maar,” zeide Fry-Craig, »hij heeft er belang bij de zaak spoedig tot een eind te brengen.”»Waarom?....”»Wel, omdat de politie op het kapitaal, dat op uw hoofd is verzekerd, beslag kan leggen en het hem op deze wijze zou ontgaan!”Daar was niets tegen in te brengen.»’t Zij zoo,” antwoordde Kin-Fo. »In ieder geval moet ik geen uur verloren laten gaan om te trachten mijn schrijven terug te krijgen, al moest ik het ook met de vijftig duizend dollars betalen, die aan dien Lao-Shen zijn beloofd!”»Dat is juist,” sprak Fry.»Zeer waar!” voegde Craig er bij.»Ik vertrek dus! Ik moet dien chef der Taï-pings opsporen! Hij zal, hoop ik, gemakkelijker te vinden zijn dan Wang!”Kin-Fo liep, deze woorden sprekende, voortdurend heen en weder. Hij kon niet blijven zitten. Deze reeks van knodsslagen, die op hem neerdaalden, brachten hem in een staat van zeldzame opgewondenheid.»Ik vertrek!” zeide hij. »Ik ga dien Lao-Shen opzoeken! Wat u betreft, mijne heeren, u moet weten wat u past.”»Mijnheer,” antwoordden Fry-Craig, »de belangen van deEeuwzijn meer dan ooit bedreigd. Als wij u thans verlieten, zouden wij aan onzen plicht tekort komen. Wij zullen u niet verlaten!”Men wilde geen uur verloren laten gaan. Maar vóór alles diende men nauwkeurig te weten wat die Lao-Shen was, en waar hij zijn verblijf hield. Zijne bekendheid was gelukkig van dien aard dat dit minder moeielijkheid opleverde.Deze oude makker van Wang, in den opstand der Mang-Tchao, had zich in noordelijk China teruggetrokken aan gene zijde van den Grooten muur, naar het gedeelte grenzende aan de golf vanPé-Tché-Li. Het Keizerlijke bewind had niet met hem onderhandeld gelijk het met het meerendeel der andere hoofden van den opstand had gedaan die het niet had kunnen onderwerpen; men liet hem met rust, en hij oefende nu op de grenzen van het rijk het meer bescheiden beroep van straatroover uit. Wang had een goede keus gedaan! Zulk een man zou minder bezwaren maken en een dolksteek meer of minder zou zijn geweten niet verontrusten!Kin-Fo en de beide zaakgelastigden verkregen de meest nauwkeurige inlichtingen omtrent den Taï-ping en vernamen dat hij het laatst gezien was in de omstreken van Fou-Ning, een kleine haven aan de golf van Léao-Ting. Zij besloten zich zonder verwijl daarheen te begeven.Aan Lé-ou werd dadelijk meegedeeld wat er gebeurd was. Haar angst verdubbelde! Tranen ontsprongen aan hare schoone oogen. Zij wilde Kin-Fo overhalen om niet te vertrekken. Begaf hij zich niet vrijwillig in een onvermijdelijk gevaar? Zou het niet beter zijn te wachten, zich uit de voeten te maken, het Hemelsche Rijk desnoods te verlaten en zich te verschuilen in een ander werelddeel, waar de woeste Lao-Shen hem niet kon bereiken?Maar Kin-Fo bracht de jonge vrouw aan het verstand, dat het hem onmogelijk zou zijn te leven onder deze voortdurende bedreiging, en als het ware, door de genade van zulk een schurk, die door den moord een aardig fortuintje zou verwerven. Neen! Er moest en er zou een einde aan komen. Kin-Fo en zijne beide satellieten zouden dien dag op reis gaan, zij zouden tot den Taï-ping doordringen, den ongelukkigen brief voor handen vol goud koopen, en zij zouden te Peking terug zijn, nog voordat de termijn van openbaren rouw voor de keizerin-weduwe verstreken was.»Liefste zuster”, zeide Kin-Fo,»ik betreur het nu minder dat ons huwelijk eenige dagen is uitgesteld. Ware het voltrokken, hoe droef zou dan uw toestand geweest zijn!”»Als het voltrokken ware geweest”, antwoordde Lé-ou, »zou ik het recht gehad hebben, en het zou mijn plicht geweest zijn, u te volgen; en ik zou met u medegegaan zijn!”»Neen!” sprak Kin-Fo, »ik zou liever duizend dooden gestorven zijn dan dat ik u slechts een oogenblik aan gevaar blootstelde!.... Vaarwel, Lé-ou, vaarwel!....”En Kin-Fo onttrok zich, met tranen in de oogen, aan de armen van de jonge vrouw, die hem wilde weerhouden.Op dienzelfden dag verlieten Kin-Fo, Craig en Fry, gevolgd door Soun, wien ook geen oogenblik rust te beurt mocht vallen, Peking en begaven zich naar Tong-Tchéou. Zij waren er in een uur.Men had het volgende plan gemaakt:De reis te land, door eene niet veilige provincie, leverde ernstige bezwaren op.Als het niets anders geweest was dan om den Grooten Muur te bereiken, ten noorden van de hoofdstad, zou men, wat gevaren ook verbonden waren aan het afleggen van honderd zestig lis1, den tocht hebben ondernomen. Maar de haven van Fou-Ning bevond zich niet in het noorden maar in het oosten. Door over zee te gaanzou men tijd winnen en veiliger zijn. Kin-Fo en zijne metgezellen zouden er binnen vier of vijf dagen komen; en men besloot daarom dien weg te volgen.Maar zou er een vaartuig te vinden zijn, dat naar Fou-Ning vertrekken moest? Zij besloten zich daarvan voor alles te overtuigen bij de scheepsagenten te Tong-Tchéou.Het toeval, dat Kin-Fo anders alles behalve gunstig was, diende hem thans. Aan den mond van de Peï-ho lag een schip in lading voor Fou-Ning.Men had niets anders te doen dan onmiddellijk op een der snelvarende stoombooten, die den stroom tot zijne monding afzakken, plaats te nemen, en dan met het bewuste vaartuig naar de plaats der bestemming te gaan.Craig en Fry zouden in een uur gereed zijn. Dat uur besteedden zij om zich alle bekende reddingstoestellen aan te schaffen, van den primitieven kurkengordel af tot de voor water ondoordringbare kleeding van kapitein Boyten toe. Kin-Fo was nog altijd tweehonderdduizend dollars waard. Hij kon over zee reizen zonder verhoogde premie, omdat hij voor alle kansen betaalde. Er kon een ongeluk gebeuren. Men moest op alles bedacht zijn, en men was het ook.Den 26nJuni des middags te 12 uur stapten Kin-Fo, Craig-Fry en Soun aan boord van dePeï-tangen daalden de Peï-ho af. De bochten van deze rivier zijn zoo talrijk dat men juist tweemaal zooveel afstand doorloopt dan men zou doen als men de rechte lijn kon volgen; maar de stroom is gekanaliseerd en bij gevolg bevaarbaar gemaakt voor schepen van vrij groote tonnenmaat. Ook is er een drukke scheepvaart, vrij wat drukker dan de beweging op den weg, die langs den stroom loopt.DePeï-tangstoomde snel tusschen de boorden van het kanaal, beukte met hare raderen de gele wateren van den stroom, en bracht de talrijke bevloeiingskanalen aan de beide oevers door haar kielwater in beweging. De hooge toren van den tempel aan de gindsche zijde van Tong-Tchéou was weldra voorbij gestoomd en uit het gezicht verdwenen bij het omvaren van een vrij scherpen hoek.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Zij stroomde, hier tusschen kleine zandheuvels, daar langs kleine gehuchten, welker bewoners zich met den landbouw onledig hielden, te midden van een tamelijk boschrijk landschap, door wijngaarden en groene hagen doorsneden. Verschillende meer belangrijke plaatsen, Mahao, Hé-Si-Vou, Nane-Tsaé, Yang-Tsoune daagden op. Eb en vloeddeedzich hier nog niet bespeuren.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Weldra vertoonde zich Tien-Tsin. Daar ging het minder vlug. De voetbrug, die de beide oevers van de rivier verbindt, diende geopend te worden en men moest met de noodige voorzichtigheidden weg zoeken tusschen de honderden vaartuigen die in de haven vertoeven. Dat ging met vrij wat moeite en drukte gepaard en kostte aan menige schuit de touwen, waarmede zij voor meeslependoor den stroom was beveiligd. Als het te veel bezwaar opleverde, sneed men eenvoudig de touwen door, zonder zich in ’t minst te bekommeren om de schade, die daardoor aangericht werd. Vandaar een opschudding, een opstopping van drijvende vaartuigen, die vrij wat van het toezicht van de havenmeesters te Tien-Tsin zou geëischt hebben, als te Tien-Tsin havenmeesters waren geweest.Het is overtollig te zeggen, dat Craig en Fry hun cliënt nauwlettender dan ooit bewaakten.Het gold nu niet meer den philosoof Wang, met wien men gemakkelijk eene schikking had kunnen treffen, maar wel Lao-Shen den Taï-ping, iemand dien zij niet kenden, ’t geen de zaak vrij wat lastiger maakte.Men kon zichzelf in veiligheid achten te zijn, omdat men naar hem toeging, maar wie kon de verzekering geven dat Lao-Shen niet reeds op weg was gegaan om zijn slachtoffer te ontmoeten! En hoe zou men hem dan ontwijken, hoe hem voorkomen? Craig en Fry zagen in iederen passagier van dePeï-tangeen moordenaar. Zij aten niet meer, zij sliepen niet meer, zij leefden niet meer!Waren Kin-Fo, Craig en Fry ernstig ongerust, Soun was vooral niet minder angstig. De gedachte dat hij op zee moest gaan, bezorgde hem kippenvel. Hoe dichter dePeï-tangde golf vanPé-Tché-Linaderde, des te bleeker werd hij. Zijn neus werd spitser, zijn mond trok zich samen en toch dreef de boot nog kalm op de rustige wateren der rivier.Hoe zou het dan wel gaan als Soun op den smallen zeeboezem kwam, waar de korte golfslag het schip onophoudelijk en heftig doet stooten!»Ben je nog nooit op zee geweest?” vroeg hem Craig.»Nooit!”»Ben je goed gezond?” vroeg hem Fry.»Neen!”»Je moet het hoofd stil houden”, voegde Craig er bij.»Het hoofd?....”»En je mond dicht....” vervolgde Fry.»De mond?....”Soun bracht de beide agenten aan het verstand dat hij niet van praten hield, en zette zich zwijgend omstreeks het midden van de boot neder, niet zonder op den reeds vrij breeden stroom een droefgeestigen blik te hebben geworpen, dien blik, eigen aan personen die voorbeschikt zijn de min of meer belachelijke kwaal der zeeziekte te ondergaan.Het landschap had zich in de vallei, die de Peï-ho doorstroomt, gewijzigd. De rechteroever vormde door zijn steilte een sterk contrast met de linkerzijde, wier uitgestrekte, zandige oppervlakte met het schuim van de golven was bedekt. Daarachter strekten zichvelden van sorgho, maïs, koren en gierst uit. Ook hier gold wat in geheel China—eene huismoeder die zooveel duizenden kinderen te voeden heeft—het geval is: geen enkel plekje, voor cultuur geschikt, was onbebouwd. Overal was door middel van besproeiïngskanalen of bamboezen toestellen, een soort van oorspronkelijke noria’s2, voor voldoenden watertoevoer gezorgd. Hier en daar verhieven zich, naast de dorpen met hunne met gele klei gepleisterde huizen, kleine groepen boomen, waaronder enkele appelboomen voorkwamen, die op eene vlakte inNormandiëniet misplaatst zouden geweest zijn. Op de oevers liepen talrijke visschers heen en weder, wien zeeraven voor jachthonden of juister gezegd voor waterhonden dienden. Deze vogels dompelden zich op een wenk van hun meester in het water en brachten de visschen boven, die zij, dank zij een ring welke hen den strot half dichtkneep, niet konden verslinden. Voorts vlogen voortdurend uit het hooge riet aan den oever, eenden, kraaien, raven, eksters, sperwers en ander gevogelte op, die door het geraas van de stoomboot in hun rust werden gestoord.De groote weg langs de rivier was daar geheel verlaten, maar de beweging op de Peï-ho nam steeds toe. Welk een aantal vaartuigen van alle soort voeren den stroom af en op! Oorlogsjonken met hare opene batterijen, waarvan het dek eene sterke holronde kromming vertoonde van voren naar achter, en die door eene dubbele verdieping riemen of door een rad, ’t welk door menschenhanden in beweging werd gebracht, vooruit gedreven werden; jonken van het personeel der douane, met twee masten en sloepzeilen, die bevestigd waren aan dwars uitstekende uithouders, terwijl devoor-en achtersteven met grillige beelden waren voorzien; handelsjonken, die met de kostbaarste voortbrengselen van het Hemelsche Rijk bevracht, niet vreesden om de geduchte typhons in de naburige zeeën te trotseeren; jonken voor het gewone vervoer van reizigers, die al naar het tij het meebracht òf met riemen werden voortgedreven, òf wel aan de lijn voortgesleept, en die gemaakt schenen voor personen, die te veel tijd hebben; mandarijnen-jonken, kleine pleizierjachten, die hunne bootjes achter zich voortsleepten; alle soorten van platboomde vaartuigen, met rieten matten als zeil, en waarvan de kleinste—door jeugdige vrouwen bestuurd, de roeispaan in de hand en ’t kind op den rug—met recht hun naam dragen, die beteekent: drie planken; eindelijk ontzaglijke groote vlotten, een soort van drijvende dorpen met hutten, boomgaarden, groentetuinen enz., waartoe een of ander Mantsjoerijsch bosch het noodige hout had geleverd.De dorpen werden allengs minder talrijk. Men telt er een twintigtaltusschen Tien-Tsin en Takou, aan de monding van den stroom. Op de oevers zonden eenige steenfabrieken hare groote rookwolken naar omhoog en bezwangerden den dampkring tegelijk met den rook, dien de stoomboot verspreidde. De avond naderde, voorafgegaan door de Juni-schemering die onder dezen breedtegraad langer aanhoudt. Weldra teekende zich eene rij witte heuvels symmetrisch gerangschikt en één van vorm in het halfduister af. Het waren zouthoopen, in de nabijgelegen zoutketen verzameld. Daar begon, tusschen dorre vlakten, de wijde monding der Peï-ho, een somber landschap, waarin men niets bespeurt dan zout, zand en stof.Den volgenden morgen, 27 Juni, kwam dePeï-tangvóór het opgaan der zon in de haven te Takou, bijna aan den mond der rivier.Op deze plaats verheffen zich de twee forten, het Noordelijke en het Zuidelijke, thans vernield, die in 1860 door het Anglo-Frankisch leger vermeesterd werden. Dáár had de heldhaftige aanval plaats van generaal Colliman op 24 Augustus van dat jaar, daar hebben de kanonneerbooten den ingang van de rivier geforceerd, daar strekt zich eene smalle, weinig bewoonde streek uit, die den naam draagt van Fransche concessie, dáár bespeurt men nog het grafteeken waaronder de officieren en soldaten rusten in die betreurenswaardige gevechten gevallen.DePeï-tangkon de bank niet passeeren. Al de passagiers moesten dus te Takou aan wal gaan. Het is eene vrij belangrijke plaats, die zich zeer goed ontwikkelen zal als de mandarijnen toestaan dat er een spoorweg wordt gelegd ter verbinding met Tien-Tsin.Het vaartuig in lading voor Fou-Ning, moest nog dienzelfden dag vertrekken. Kin-Fo en zijnemakkershadden geen uur te verliezen. Een platboomde schuit bracht hen in een kwartier aan boord van deSam-Yepover.1Veertig mijlen.2Watertoestellen.XVII.Waarin de handelswaarde van Kin-Fo nogmaals op het spel staat.Acht dagen vroeger had een Amerikaansch schip het anker laten vallen in de haven van Takou. Het was bevracht door de zesde Chineesch-Californische maatschappij voor rekening van het agentschap Fouk-Ting-Tong, waarvan de zetel op het Laurel-Hill-kerkhof te San Francisco gevestigd is.Daar wachten de zonen van het Hemelsche Rijk, die in Amerikasterven, den dag af dat zij naar hun vaderland teruggebracht zullen worden, om, zooals hun godsdienst dat beveelt, in vaderlandsche aarde te rusten.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.Het bedoelde schip was naar Canton bestemd en had op schriftelijk bevel van het agentschap een lading van tweehonderd en vijftig doodkisten ingenomen, waarvan er vijf en zeventig te Takou moesten gelost worden, om verder hun weg naar de noordelijke provinciën te vinden.Dit gedeelte der lading was nu van het Amerikaansche naar het Chineesche schip overgebracht en op den ochtend van dezen dag, 27 Juni, zou het laatstgemelde vaartuig naar de haven van Fou-Ning onder zeil gaan.Kin-Fo en zijne metgezellen zouden eveneens op dit schip den overtocht doen. Zij hadden ongetwijfeld de voorkeur aan een ander gegeven, maar omdat er geen ander was dat naar de golf vanLéao-Tongvertrok, hadden zij geen keus. Het was dan ook slechts om een reis van hoogstens twee of drie dagen te doen, die om dezen tijd van het jaar volstrekt geen bezwaar opleverde.DeSam-Yepwas een zeejonk, metende ongeveer driehonderd last. Men heeft er wel van duizend last en meer, die geen grooter diepgang dan zes voet hebben, waardoor zij gemakkelijk over de ondiepten heenzeilen, die voor den mond van bijna alle Chineesche rivieren gevonden worden. Te breed naargelang harer lengte, zijnde de verhouding als een tot vier, loopen zij slecht, schijnbaar echter niet bij den wind, want zij wenden nagenoeg op de plaats zelve en draaien als een tol, hetgeen hun een groot voordeel op schepen met fijnere lijnen geeft. De klik van het enorme roer is van groote gaten voorzien, een systeem dat in China algemeen in zwang is, doch waarvan het nut nog al te betwisten valt. Hoe dit zij, deze jonken bevaren bij voorkeur de kustzeeën. Er zijn zelfs voorbeelden van dat zij ladingen thee of porcelein naar San-Francisco overbrengen. Zij zijn dus zeer goed bruikbaar, waarbij nog komt dat de Chineesche matrozen door alle deskundigen als uitstekend worden geroemd.DeSam-Yep, van moderne constructie, bijna recht van voren naar achteren, deed door haren vorm aan de Europeesche rompen denken. Daar de huid noch van spijkers, noch van bouten voorzien was, doch gemaakt van gevlochten bamboes, dat goed geharpuist en gekalefaat was, zoo was zij zoo waterdicht, dat de jonk niet eens een lenspomp bezat. Het schip was van dik bamboes vervaardigd en dreef op het water als een stuk zwam. Een anker van zeer hard hout vervaardigd, tuig uit palmvezels gedraaid, even sterk als lenig; dunne zeilen, die van de brug af als waaiers open en dicht gemaakt konden worden; twee masten die geplaatst waren als de groote mast en de bezaansmast van een logger; geen windprop, geen fokzeilen; ziedaar de jonk die in alle opzichten uitstekend voor de kustvaart voldeed.Van buiten zou zeker niemand aan deSam-Yepgezegd hebbendat hare reeders er ditmaal een enormen lijkwagen van gemaakt hadden.De jonk vervoerde nu een aantal lijken in plaats van zijde, parfumeriewaren en porcelein zooals gewoonlijk, doch het uiterlijk voorkomen van het schip was niet veranderd. Het vertoonde dezelfde levendige kleuren. Vooruit en achteruit wapperden veelkleurige vlaggen en standaards met veelkleurige kwasten. Op den voorsteven was een groot vlammend oog geschilderd, dat het in de verte op een groot zeemonster deed gelijken. Boven in de masten ontrolde de wind den schitterenden wimpel der Chineesche vlag. Twee caronades staken met hare blinkende monden boven de verschansing uit en weerkaatsten de zonnestralen als een spiegel. Geen overbodige metgezellen zijn dat aan boord in die nog door zeeroovers verpeste zeeën! Alles zag er vroolijk, opgeschikt, aangenaam uit. Het waren, dan ook terugkeerende landverhuizers, die deSam-Yepoverbracht,—doode landverhuizers wel is waar, maar in elk geval lijken van menschen wier laatste wenschen vervuld werden!Noch Kin-Fo, noch Soun had iets tegen een overtocht onder zulke omstandigheden. Daarvoor waren zij veel te goede Chineezen. Craig en Fry echter, als Amerikanen, waren niets op deze soort van vrachtgoederen gesteld en zouden zeker ieder andere lading verkozen hebben, doch het was hun niet in de keus gelaten.De equipage van de jonk bestond uit een kapitein en zes matrozen, meer dan genoeg voor de werkzaamheden aan boord van deze schepen. Men zegt dat het kompas in China uitgevonden is. ’t Is zeer mogelijk, maar de kustvaarders bedienen er zich hier in het geheel niet van. Ook kapitein Yin, de gezagvoerder van deSam-Yep, had er geen bij zich; hij was dan ook niet van plan om gedurende zijn overtocht de kust uit het gezicht te verliezen.Deze kapitein Yin, een klein lachend ventje, levendig en spraakzaam, scheen de verpersoonlijking van de eeuwigdurende beweging. Hij stond nooit stil en nooit op dezelfde plaats. Zijne handen, zijne armen, zijne oogen spraken eigenlijk nog meer dan zijn mond en deze zweeg nooit. Hij liet ook zijne matrozen weinig rust, doch kommandeerde en interpelleerde hen onophoudelijk en vloekte nu rechts en dan links. Maar ’t was een flink zeeman, goed met het vaarwater en de kusten bekend en hij deed met zijn jonk wat hij wilde. De groote som gelds die Kin-Fo voor den overtocht betaald had strekte verder om zijne opgewektheid nog te verhoogen. Passagiers die honderd en vijftig taëls betaalden1voor eene reis van zestig uur, welk een buitenkansje! En vooral omdat het passagiers waren, die evenmin eenige aanmerking maakten op de gebrekkigeinrichtingen en op den kost, die hij hun verschafte, als de doode passagiers in het ruim beneden.Kin-Fo, Craig en Fry waren zoo goed als het kon onder het achterdek gehuisvest en Soun in het vooronder. De twee agenten, steeds wantrouwend, hadden de equipage en den kapitein zeer nauwkeurig opgenomen, doch zij vonden niets aan deze brave lieden dat hun achterdocht had kunnen rechtvaardigen. ’t Was meer dan onwaarschijnlijk dat zij met Lao-Shen in eenige betrekking zouden staan, omdat het een bloot toeval was dat Kin-Fo op deze jonk plaats had genomen. En het toeval zou toch met den al te beruchten Taï-ping geen verbond hebben gesloten! Met uitzondering van het gewone gevaar dat de zee oplevert, zouden zij dus nu eenige dagen in volkomen veiligheid en gerustheid kunnen doorbrengen en konden zij Kin-Fo meer aan zich zelf overlaten.Deze was daar niets bedroefd over. Hij ging alleen in zijne hut zitten en philosofeerde daar op zijn gemak. Arme man, dat hij zijn geluk niet had weten te waardeeren noch zich in zijne omstandigheden verheugd had, toen hij zorgeloos in zijn yamen te Shang-Haï leefde, en toen hij zich zoo goed met eenigen nuttigen arbeid had kunnen bezig houden? Als hij eerst zijn brief maar weder terug had, dan zou men eens zien of hij zijn voordeel ook doen zou met de harde les, die hij nu ontving, en of de gek niet verstandig zou geworden zijn!Maar zou hij dien brief ooit terugkrijgen? Ja, zonder twijfel, omdat hij er de volle waarde voor wilde betalen. Het kon voor dien Lao-Shen natuurlijk alleen een quaestie van geld wezen. Maar men moest hem voorkomen en niet door hem verrast worden. Daar zat de moeilijkheid. Lao-Shen was natuurlijk op de hoogte van al wat Kin-Fo deed, doch Kin-Fo wist niets van Lao-Shen. Van daar dat men in groot gevaar zou zijn zoodra de cliënt van Craig en Fry den voet zou zetten in de streek waar de Taï-ping zich ophield. Het kwam er dus vooral op aan dat men hem vóór was. Lao-Shen zou toch liever vijftigduizend dollars uit de handen van Kin-Fo zelf ontvangen dan vijftigduizend dollars verdienen aan zijn dood. Dat zou hem een reis naar Shang-Haï besparen en een bezoek aan het bureau van de Eeuw, twee zaken die, in weerwil van de lankmoedigheid der Chineesche regeering, voor hem toch niet geheel zonder gevaar waren.Zoo peinsde de geheel veranderde Kin-Fo bij zich zelf, terwijl verder de bekoorlijke jonge weduwe natuurlijk ook eene groote plaats in zijne overdenkingen innam.En waaraan dacht Soun onderwijl?De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.Soun dacht aan niets. Hij lag in het vooronder en betaalde den tol aan de vijandige goden der golf van Pé-Tché-Li. Van tijd tot tijd slechts kon hij eenige verwenschingen slaken aan het adres vanzijn meester, van den philosoof Wang en van den bandiet Lao-Shen! Zijn hart was stom!Ai ai ya!zijne gedachten waren stom, zijn gevoel was stom. Hij dacht aan thee nog rijst!Ai ai ya!Watdeed hij ook in dienst te gaan van een man, die uitstapjes ter zee maakte! Hij zou graag alles wat hem van zijn staart overbleef gegeven hebben, als hij op ’t oogenblik op vasten grond was! Hij zou zich liever het hoofd kaal scheren, of priester worden! Een gele hond! ja ’t was een gele hond die hem de lever en de ingewanden verscheurde!Ai, ai, ya!DeSam-Yepzeilde intusschen, voortgedreven door een frisschen zuidenwind, op drie of vier mijl afstands van de lagekuststreek, flink vooruit. Zij passeerde Peh-Tang bij de monding van de rivier van dien naam, niet ver van de plaats waar de Europeesche legers hunne landing volbrachten; vervolgens ging het langs Shan-Tung, Tschiang-Ho, voorbij de monden van de Tau en langs Haï-Vé-Tsé.Dit gedeelte van de golf was niet zeer druk bevaren. Van de drukke scheepvaart aan de monding van de Peï-ho was hier, op twintig mijl afstand, niet veel meer te bespeuren. Eenige handelsjonken, die ter kustvaart gingen, een dozijn visschersvaartuigen, die de vischrijke wateren langs de kust bezochten, was alles wat men aan den gezichteinder bespeurde.Craig en Fry merkten op dat de visschersvaartuigen, zelfs dezulken die nauwelijks vijf of zes ton hielden, met een of twee kleine kanonnen gewapend waren.Toen zij den kapitein Yin naar de reden hiervan vroegen, antwoordde deze, zich de handen wrijvende:»Dit moeten zij wel doen voor de zeeroovers!”»Zeeroovers in dit gedeelte van de golf van Pé-Tché-Li!” riep Craig niet zonder eenige verbazing uit.»Waarom niet!” antwoordde Yin. »’t Is hier als overal. In geen enkele Chineesche zee worden deze brave mannen gemist!”En de waardige kapitein lachte en liet zijne beide rijen glinsterende tanden zien.»U schijnt ze weinig te vreezen!” werd door Fry opgemerkt.»Heb ik dan mijn beide kanonnetjes niet, twee knapen, die ongemakkelijk brommen als men er te dicht bij komt!”»Zijn zij geladen?” vroeg Craig.»Gewoonlijk wel.”»En nu?”»Nu niet.”»Waarom niet?” vroeg Fry.»Omdat ik geen kruit aan boord heb,” antwoordde kapitein Yin bedaard.»Waar dienen dan de kanonnen voor?” vroegen Craig-Fry, weinig tevreden over het antwoord.»Waarvoor?” riep de kapitein uit. »Wel om de lading te beschermen als ’t de moeite waard en mijn jonk tot aan de luiken toe beladen is met twee of opium! Maar met de lading die ik nu in heb!...”»En hoe weten de zeeroovers,” vroeg Craig, »dat de jonk het aantasten niet waard is?”»U schijnt zeer bevreesd te zijn voor een bezoek van deze brave lieden?” antwoordde de kapitein, terwijl hij op de hielen draaide en de schouders optrok.»Wel zeker,” zeide Fry.»En toch hebt u geen enkel stuk goed aan boord!”»Dat is waar,” voegde Craig er bij, »maar wij hebben bijzondere redenen, waarom wij hun bezoek minder wenschelijk achten.”»Welnu, wees onbezorgd!” antwoordde de kapitein. »De zeeroovers zullen, als zij ons ontmoeten, geen moeite doen om onze jonk te achtervolgen.”»En waarom niet?”»Omdat zij vooruit weten wat soort van lading ik in heb, zoodra zij mij in ’t gezicht hebben.”En kapitein Yin wees naar een witte vlag die halfstag geheschen van de jonk woei.De witte vlag! De rouwvlag! De brave lieden zouden zich de moeite niet geven een vaartuig te plunderen dat met lijkkisten was beladen.»Zij zouden toch kunnen meenen, dat u uit voorzorg de rouwvlag geheschen hadt,” zei Craig, »en zich komen overtuigen....”»Als zij komen zullen wij hen ontvangen,” antwoordde kapitein Yin, »en als zij ons een bezoek gebracht hebben, zullen zij zich verwijderen zooals zij gekomen zijn!”Craig en Fry drongen niet verder op de zaak aan, doch zij voelden zich volstrekt niet zoo gerust als de optimistische kapitein Yin. Een jonk van driehonderd last, al was de lading dan ook niets waard, moest dien »braven lieden”, zooals Yin de zeeroovers noemde, toch voordeel genoeg opleveren om er eens een kansje op te wagen, meenden de agenten van de Eeuw. Maar men moest zich nu wel in de omstandigheden schikken en het beste van de zaak hopen.Overigens had de kapitein niets verzuimd om de fortuin gunstig voor hem te stemmen. Op het oogenblik van het vertrek was er een haan aan de goden der zee geofferd. De vederen van den ongelukkige hingen daar nog aan den bezaansmast! Een paar droppels van zijn bloed waren op de brug gesprenkeld en een beker wijn in de zee geplengd om het offer te voltooien. Wat kon, na die plechtigheden, de jonkSam-Yeponder bevel van den waardigen gezagvoerder Yin nog te vreezen hebben?Men moet echter aannemen, dat de grillige geesten niet voldaan waren. ’t Zij dat de haan te mager, ’t zij dat de wijn niet van de beste soort was, de jonk werd door een geweldige windvlaag overvallen. Niets was daarvan vooraf te voorzien geweest, want hetweder was helder en er woei een frissche bries. De scherpstziende zeeman had geen »hondenweer” kunnen verwachten.Des avonds te acht uur maakte deSam-Yepzich gereed om de kaap om te zeilen die tegen het noordoosten aan de kust uitsteekt. Aan de andere zijde zou zij voor den wind kunnen gaan zeilen, hetgeen zeer gunstig zijn zou. Kapitein Yin meende dan ook op zijn gemak binnen vier en twintig uur Fou-Ning te zullen bereiken.Kin-Fo zag van zijn kant het uur waarop hij aan land zou stappen niet zonder ongeduld te gemoet en de zeezieke Soun smachtte er naar als een gevangene naar de verlossing uit zijn kerker. Wat Craig en Fry betreft, deze merkten tegen elkander op dat, als hun cliënt er in slaagde binnen drie dagen den brief die zijn leven in gevaar bracht uit de handen van Lao-Shen te krijgen, dit juist zou geschieden op het oogenblik dat de maatschappij de Eeuw zich volstrekt niet meer om hem bekreunde. Zijn polis bleef slechts tot middernacht van 30 Juni van kracht, want dan waren de twee maanden verstreken waarvoor hij de verzekering met den heer William J. Bidulph gesloten had. En dan:»All” zei Craig.»Right!” vulde Fry aan.Des avonds op het oogenblik dat de jonk bij den ingang der golf van Léao-Tong was, draaide de wind plotseling naar het noordoosten; daarop door het noorden heengaande, woei hij twee uur later hard uit het noordwesten.Als kapitein Yin een barometer aan boord had gehad, zou hij gezien hebben dat de kwikkolom in een punt des tijds vier of vijf millimeter was gedaald. Deze snelle luchtverdunning was het voorteeken van een zeer nabijzijnden typhon,2welks nadering reeds door den dampkring werd gevoeld. Was kapitein Yin bekend geweest met de beschouwingen van den Engelschman Paddington of van den Amerikaan Maury, hij zou getracht hebben de richting van zijn vaartuig te veranderen en noord-oost te sturen, in de hoop eene minder gevaarlijke windstreek te bereiken, buiten het centrum waaromheen zich de draaiende storm bewoog.Maar kapitein Yin maakte nooit gebruik van den barometer en hij was met de wet der cyclonen niet bekend. Hij had bovendien een haan aan de goden ten offer gebracht en achtte zich daardoor voor elk onheil beveiligd.Maar onze Chinees, hoe bijgeloovig ook, was een kloek zeeman, dat bewees hij in deze omstandigheden. Hij manoeuvreerde bij instinct even behendig als een Europeesch gezagvoerder zou gedaan hebben.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.Deze typhon was slechts een kleine cycloon en bewoog zich dus met eene buitengewone snelheid van meer dan honderd kilometer per uur. Hij dreef deSam-Yepnaar het oosten, eene gelukkigeomstandigheid, wijl de jonk daardoor van een kust werd gedreven, die geen enkele schuilplaats aanbood en waar zij onvermijdelijk in weinig tijd zou verloren geweest zijn.Ten elf ure had de storm zijn hoogste punt bereikt. Kapitein Yin manoeuvreerde, flink bijgestaan door zijn scheepsvolk, als een ervaren zeeman. Hij lachte niet meer, maar hij had al zijne koelbloedigheid behouden. Zijn hand, krachtig aan het roer geklemd, bestuurde het lichte vaartuig, dat als een notendop over de golven bewogen werd.Kin-Fo had de achterkajuit verlaten. Tegen de verschansing gedrongen, staarde hij naar de lucht met hare wolkenmassa’s, door den storm voortgedreven. Hij keek naar de zee, waarvan het witte schuim den donkeren nacht als verlichtte en waarvan de golven door de reusachtige aantrekkingskracht van den typhon tot ver boven haar gewoon peil werden gedreven. Het gevaar verraste noch verschrikte hem. Het maakte een deel uit van de reeks van rampspoeden die over hem was losgebarsten. Een overtocht in zestig uur zonder storm, in het hartje van den zomer, dat was goed voor gelukkige stervelingen; hij, Kin-Fo, behoorde daar niet langer toe!Craig en Fry waren vrij wat meer in onrust, altijd met het oog op de handelswaarde van hun cliënt. ’t Is waar, hun leven was evenveel waard als dat van Kin-Fo. Waren zij met hem gestorven, zij zouden de belangen vande Eeuwniet meer hebben kunnen behartigen. Maar deze trouwe agenten vergaten zichzelf en dachten alleen aan hun plicht. Omkomen, goed! Met Kin-Fo, goed! maar niet vóór 30 Juni des middernachts! Een millioen redden, ziedaar hetgeen Craig-Fry wilden. Daaraan dachten zij alleen!Wat Soun betreft, hij wist niet dat de jonk in gevaar verkeerde, of, juister gezegd, men had, naar zijn meening, in gevaar verkeerd van het oogenblik af dat men zich op het verraderlijk element had gewaagd, zelfs bij het schoonste weder.De jonk was drie uur lang in dreigend gevaar. Eene verkeerde beweging van het roer zou haar ondergang geweest zijn, want de golven zouden haar hebben overdekt. Al kon zij niet, evenals een tobbe, overslaan, zij had kunnen vol loopen en zinken. Er was natuurlijk geen denken aan om haar in eene bepaalde richting voort te drijven, te midden van de golven door den wervelwind van den cycloon voortgezweept.Door een gelukkig toeval bereikte deSam-Yep, zonder ernstige averij, het midden van den reusachtigen atmosfeerischen kring die zich over een afstand van honderd kilometer uitstrekte. Daar was de zee over een uitgestrektheid van twee of drie mijlen bedaard en men bespeurde er nauwelijks iets van den wind. Het was een kalm meer te midden van een bewogen oceaan.’t Was een geluk voor de jonk dat de orkaan haar daar, als’t ware op ’t droge, had gezet. Tegen drie uur in den morgen hield de woede van den cycloon op en de bewogen wateren legden zich rustig rondom dit kleine centrale meer neder.Maar voor het dag werd, keek men van deSam-Yepte vergeefs uit naar land aan den gezichteinder. Er was nergens iets van de kust te ontdekken. Zoo ver het oog reikte zag men water, niets dan water.1Bijna zeshonderd gulden.2De draaiende stormwinden heeten op de oostkust van Afrika »tornados” in de Chineesche zeeën »typhon.” De wetenschappelijke benaming is »cycloon.”XVIII.Waarin Craig en Fry, door nieuwsgierigheid gedreven, een uitstapje maken naar het ruim van deSam-Yep.»Waar zijn wij, kapitein Yin?” vroeg Kin-Fo toen het gevaar geweken was.»Ik weet het niet precies”, antwoordde de kapitein, die er weder even vroolijk als vroeger uitzag.»In de golf van Pé-Tché-Li?”»Misschien.”»Of in de golf vanLéao-Tong?”»Ook dit is mogelijk.”»Maar waar komen wij aan land?”»Waar de wind ons heendrijft!”»En wanneer?”»Ik kan het onmogelijk zeggen.”»Een echt Chinees weet zich altijd teoriënteeren, mijnheer”, hernam Kin-Fo op ontevreden toon, een spreekwijze bezigende in het Hemelsche Rijk veel in gebruik.»Op het land, ja” antwoordde kapitein Yin. »Maar op zee, niet!”En zijn mond sperde zich bijna tot de ooren open.»Er is waarachtig geen reden om te lachen,” zei Kin-Fo.»Om te schreien evenmin,” antwoordde de kapitein.De toestand had, ’t is waar, op ’t oogenblik niets verontrustends, maar ’t was ook waar dat kapitein Yin onmogelijk kon zeggen waar deSam-Yepzich bevond.Hoe zou hij zonder kompas gedurenden den wervelwind, die drie kwart van het kompas rondliep, bestek hebben kunnen houden! De jonk had voor top en takel, bijna naar geen roer luisterende, ten speelbal aan den orkaan gestrekt. Het was dus niet te verwonderen, dat de kapitein slechts zeer onvoldoende antwoorden op Kin-Fo’s vragen kon geven. Maar hij had er wat minder vroolijkheid bij te pas kunnen brengen.Hoe het ook zij, of deSam-Yepin de golf van Léao-Tong was medegevoerd, dan wel teruggeworpen in de golf vanPé-Tché-Li, in ieder geval moest de steven naar het noordwesten worden gericht. In die richting moest zich land bevinden. Het eenige punt in quaestie was alleen op welken afstand het lag.Als hij het had kunnen doen, zou kapitein Yin zijne zeilen bijgezet en met de zon die op dat oogenblik helder scheen, meegegaan zijn.Die mogelijkheid bestond echter niet.Op den typhon was de meest volslagen kalmte gevolgd, geen tochtje in den dampkring, geen enkel zuchtje wind. Een spiegelgladde zee, nauwelijks in golving gebracht door een zware deining, die het schip over en weer deed slingeren zonder het vooruit te brengen. Er lag een heete damp op het water, en de lucht, die tijdens den nacht zoo zwart mogelijk was geweest, was nu zoo kalm, dat zij ten eenenmale ongeschikt scheen voor een worsteling der elementen. Het was een dier doodsche kalmten, omtrent wier duur men geen rekening kan maken.»Dat ziet er mooi uit!”, sprak Kin-Fo, voor zich heen. »Na den storm, die ons in volle zee heeft geslingerd, een windstilte die ons belet weder het land te bereiken.”En zich tot den kapitein wendende:»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” vroeg hij.»In dit jaargetijde, mijnheer? Ja, wie zal dat zeggen,” antwoordde de kapitein.»Uren of dagen?”»Dagen of weken!” hernam Yin met een glimlach van kalme berusting, die zijn passagier bijna in toorn deed ontsteken.»Weken!” riep Kin-Fo. »Denk je dat ik weken kan wachten.”»Dat zal toch dienen, of we moeten onze jonk op sleeptouw nemen!”»De duivel hale je jonk en allen die er op zijn, en mij het eerst dat ik zoo dwaas ben geweest mij hier in te schepen!”»Mijnheer,” hernam kapitein Yin, »mag ik u iets aanraden!”»Ga je gang!”»Vooreerst kalm te gaan slapen, evenals ik ga doen; dat is een zeer verstandig besluit, na een nacht op het dek doorgebracht te hebben.”»En dan?” vroeg Kin-Fo, die door de kalmte van den kapitein zoo mogelijk nog wanhopiger werd gemaakt dan door die van de zee.»En dan raad ik u aan”, antwoordde Yin, »om het voorbeeld te volgen van mijn passagiers in het ruim. Die beklagen zich nooit en nemen het weder zooals het is.”Na deze wijsgeerige opmerking, Wang zelfs waardig, verdween de kapitein in zijn hut, terwijl twee of drie mannen van de equipage op het dek achterbleven.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.Kin-Fo liep een kwartier van voren naar achteren, met over elkander gekruiste armen, terwijl zijne vingers van ongeduld trilden. Vervolgens wierp hij nog een blik op de doodsche, onbeweeglijkevlakte, waarvan de jonk het middelpunt uitmaakte, haalde de schouders op en trad zijn kajuit binnen zonder zelfs tot Fry-Craig een woord te richten.Toch waren de beide agenten daar, rustig op de banken uitgestrekt en, naar hunne gewoonte, elkander verstaande zonder te spreken. Zij hadden de vragen van Kin-Fo gehoord en eveneens de antwoorden van den kapitein, maar geen deel aan het gesprek genomen. Waarvoor zou het gediend hebben, dat zij er zich mee bemoeiden, en waarom vooral zouden zij zich over het oponthoud beklaagd hebben, dat hun cliënt in zoo ontevreden stemming bracht?In waarheid, zij mochten aan tijd verliezen, maar zij wonnen in veiligheid. Kin-Fo liep aan boord geen enkel gevaar, wijl de hand van Lao-Shen hem er niet kon bereiken; wat zouden zij meer gewenscht hebben?De termijn waarop hunne verantwoordelijkheid ophield, naderde met rassche schreden. Nog veertig uur en geheel het leger van de Taï-pings had zich op den ex-cliënt vande Eeuwkunnen werpen zonder dat zij een vinger zouden hebben uitgestoken om hem te helpen. Het zijn practische menschen, die Amerikanen! Aan Kin-Fo gehecht zoolang hij tweemaal honderdduizend dollars waard was! Dood onverschillig omtrent hetgeen hem zou overkomen als hij geen sapeke meer waard zou zijn!Nadat Craig en Fry aldus geredeneerd hadden, gingen zij met den meesten eetlust ontbijten. Zij hadden goeden voorraad meegenomen en aten van denzelfden schotel, hetzelfde bord, eenzelfde hoeveelheid stukken brood en koud vleesch. Zij dronken eenzelfde aantal glazen van den heerlijken wijn vanChao-Chigneop de gezondheid van William J. Bidulph. Zij rookten ieder een half dozijn sigaren en bewezen op nieuw dat men Siamees kan wezen door gewoonte, als is men het niet door geboorte.Die goede Yankees, die meenden dat zij aan het eind van hun rampspoed waren!De dag ging rustig voorbij. Altijd dezelfde kalmte in de natuur, hetzelfde zachte, »mollige” voorkomen van den hemel. Niets deed eene verandering in de meteorologische gesteldheid van den dampkring vermoeden. De wateren van de zee waren onbeweeglijk als die van een meertje.Tegen vier uur verscheen Soun op het dek, wankelend en waggelend als een dronken man, hoewel hij zijn geheele leven lang niet zoo matig geweest was als gedurende de laatste dagen.Zijn gelaat dat eerst violet, daarna indigo, toen blauw, vervolgens groen geweest was, begon nu weer geel te worden. Weder op den vasten wal gekomen, zou hij zijn gewone kleur, oranje, spoedig herkrijgen. Als een opwelling van boosheid hem dan roodmaakte, zou zijn gelaat successievelijk en in de natuurlijke volgorde al de kleuren van het spectrum vertoond hebben.Soun sleepte zich naar de beide agenten, met halfgesloten oogen en zonder een blik te durven slaan over de verschansing van deSam-Yep.»Zijn wij er?”... vroeg hij.»Neen,” antwoordde Fry.»Komen wij er haast?”»Neen”, antwoordde Craig.»Ai, ai, ya!” kreet Soun.En in diepen wanhoop, geen kracht in zich gevoelende om iets meer te zeggen, strekte hij zich aan den voet van den grooten mast uit, allerlei krampachtige bewegingen makende, waardoor zijn korte staart zich evenals het staartje van een hond bewoog.Ondertusschen waren op bevel van kapitein Yin de luiken van het dek geopend om het ruim te luchten. Dat was een wijze voorzorgsmaatregel. De zon zou spoedig de vochtigheid doen opdrogen, die door een drie- of viertal golven, tijdens den typhon, in ’t inwendige van ’t vaartuig gebracht was.Craig en Fry waren bij hunne wandelingen over het dek reeds herhaaldelijk blijven stilstaan bij het groote luik. Een gevoel van nieuwsgierigheid deed hen weldra besluiten om eens een kijkje te gaan nemen in het in een grafkelder herschapen ruim. Zij daalden dus de primitieve trap af, die daarheen leidde.De zon wierp door het geopende luik hare stralen midden in het ruim, doch voor en achter was het zeer donker. De oogen van Craig en Fry gewenden daar echter spoedig aan en weldra waren zij in staat om te zien hoe deze buitengewone lading van deSam-Yepgeborgen was.Het ruim was niet, zooals dit in de meeste koopvaardijjonken het geval is, door schutten afgedeeld. Het was één groote ruimte, die geheel volgeladen kon worden, daar er onder het voor- en achterdek ruimte genoeg overbleef voor equipage en passagiers.Aan elke zijde van het ruim stonden, even regelmatig als in een praalgraf, de vijf en zeventig doodkisten, die naar Fou-Ning gebracht moesten worden. Stevig bevestigd konden zij noch door de slingeringen der jonk van hunne plaats geraken noch eenigermate de veiligheid van het vaartuig in gevaar brengen.Door een smallen gang, die vrijgelaten was tusschen de dubbele rij kisten, kon men van het eene einde van het ruim naar het andere gaan, nu eens in het volle licht als men in de nabijheid van het luik was, dan weder in schemerlicht of in een bijna volkomen duister.Craig en Fry liepen zwijgend, alsof zij zich in een praalgraf bevonden, in dezen gang op en neder.Zij keken niet zonder eenige nieuwsgierigheid naar de zonderlinge lading.Er waren lijkkisten van allerlei aard, van allerlei vorm en afmeting, kostbaar of armoedig. Van de landverhuizers, die door nooddruft naar de overzijde der Stille Zuidzee gedreven waren, waren sommige rijk geworden in de mijnen van de Nevada en den Colorado of in Californië, doch dit waren er, helaas, slechts weinige. De andere waren er arm en ellendig gekomen en arm en ellendig gestorven. Maar allen keerden nu gelijkelijk naar hunnen geboortegrond terug, aan elkander gelijk door den dood. Een tiental kisten waren van kostbaar hout en versierd met al de fantasie der Chineesche weelde, de meeste andere bestonden eenvoudig uit zes planken, ruw in elkander geslagen en geel geverfd. Maar rijk of arm, op elke kist stond een naam dien men kon lezen als men het ruim doorging: Lien-Fou van Yung-Ping-Fu, Nan Loou van Fou-Ning, Shen-Kin van Lin-Kia, Luang van Ku-Li-Kao, enzoovoorts. Er was geen vergissing of verwarring mogelijk. Ieder lijk was behoorlijk gewaarmerkt en zou aan zijn adres bezorgd worden, om op het veld het uur der definitieve teraardebestelling af te wachten.»’t Ziet er netjes uit,” zei Craig.»Zeer netjes!” antwoordde Fry.Zij zouden hetzelfde gezegd hebben als zij een der groote magazijnen van San Francisco of New-York bezichtigd hadden.Aan het uiterste einde van het ruim, waar het licht nagenoeg niet doordrong, waren zij blijven staan, en voordat zij weder naar boven gingen, lieten zij nogmaals hunne blikken over de stapels der kisten gaan.Plotseling werd hun aandacht door eenig geritsel getrokken.»Zeker een rat!” zeide Fry.»Ja, dat zal een rat zijn!” antwoordde Craig.Het was geen voordeelige lading voor zulk een knaagdier. Rijst, of maïs, of gierst zou beter naar zijn zin geweest zijn.Het geluid hield evenwel aan. Het was ontstaan op manshoogte, aan stuurboordzij, dus bij de bovenste rij kisten. Als het geen geknabbel van tanden was, kon het niets anders zijn dan een gekrabbel van klauwen of nagels!»Frrrr! Frrrr!” deden Craig en Fry.Maar het geraas hield niet op.De twee agenten kwamen naderbij en luisterden met ingehouden adem. Het gekrab kwam stellig uit een der bovenste doodkisten.»Ze zullen toch geen schijndooden Chinees in een van de kisten gepakt hebben?” vroeg Craig.»Die eerst na een overtocht van vijf weken weder levend geworden is?” antwoordde Fry.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.De twee agenten legden de hand op de verdachte kist en er was geen twijfel aan of er was beweging in.»Drommels!” fluisterde Craig.»Drommels!”fluisterdeook Fry.Hetzelfde denkbeeld ontstond plotseling bij beiden, en wel dat Kin-Fo vermoedelijk door eenig gevaar bedreigd werd.Zij namen de hand van de kist af en voelden dat het deksel zeer zorgvuldig opgetild werd.Craig en Fry, als lieden die zich nergens over verbaasden, hielden zich doodstil, en daar zij in het donker niets konden zien, spitsten zij hunne ooren op hetgeen zij zouden hooren.»Ben jij het, Couo?” sprak een stem zeer voorzichtig en zacht fluisterend.Bijna op hetzelfde oogenblik antwoordde een stem uit een der kisten aan bakboord op dezelfde wijze:»Ben jij het, Fo-Kien?”En toen wisselden zij zeer vlug de volgende woorden:»Van nacht, niet waar?”»Ja, van nacht!”»Voordat de maan opkomt?”»Bij de tweede nachtwake.”»En de anderen?”»Zijn allen gewaarschuwd.”»Zes-en-dertig uur in een doodkist! Ik heb er genoeg van!”»Ik niet minder.”»Als Lao-Shen het niet bevolen had....”»Stil toch!”Op het hooren van den naam van den gevreesden Taï-ping hadden Craig en Fry onwillekeurig eene lichte beweging gemaakt en daarop waren de deksels weder plotseling dichtgevallen. Het was op nieuw doodstil in het ruim van deSam-Yep.Na het tooneel in het ruim slopen Craig en Fry zoo voorzichtig mogelijk weder naar het midden en klommen naar boven. Zij bleven eerst op het dek staan, toen zij zeker wisten dat niemand hen hooren kon.»Met dooden die spreken....” begon Craig.»Is het niet pluis!” voltooide Fry.Een enkel woord had hun alles verraden. Dat was de naam Lao-Shen, dien een der gewaande lijken uitgesproken had.De handlangers van dezen gevreesden Taï-ping waren er dus in geslaagd zich aan boord te verbergen! Kon dit geschied zijn buiten weten van kapitein Yin, of van zijn equipage, of van de manschappen die de sombere lading aan boord hadden gebracht? Dat was onmogelijk. Na uit het Amerikaansche vaartuig gelost te zijn, die ze van San-Francisco had overgebracht, waren de doodkisten tweemaal vier en twintig uur in het dok blijven staan. Toen hadden tien of misschien twintig manschappen van de bende van Lao-Shen de kisten ongetwijfeld geledigd en de plaats der lijkeningenomen. Maar had hun opperhoofd dan geweten of kunnen weten dat Kin-Fo van plan was om zich aan boord van deSam-Yepin te schepen? En hoe had hij dit kunnen weten?Ziedaar eene zeer duistere zaak, doch die op dit oogenblik niet behoefde opgelost te worden. Zeker was het, dat er, sedert men Tahou verliet, schelmen van de ergste soort aan boord waren; zeker was het, dat Craig en Fry een hunner den naam van Lao-Shen had hooren uitspreken; zeker was het dat het leven van Kin-Fo in onmiddellijk gevaar verkeerde.In dezen nacht, in den nacht van 28 op 29 Juni, zoude Eeuween verlies lijden van tweehonderdduizend dollars; een verlies dat der maatschappij bespaard zou worden als het vier en vijftig uur later geweest was, daar ook Kin-Fo zijn polis niet had vernieuwd!Men zou echter Craig en Fry slecht kennen als men meende dat zij in deze ernstige omstandigheden hunne bezinning verloren. Hun besluit was terstond genomen. Kin-Fo moest, voordat de tweede nachtwake begon, de jonk verlaten, en zij beiden zouden hem vergezellen.Maar hoe zouden zij ontsnappen? Zich meester maken van de eenige boot die de jonk aan boord had? Onmogelijk. Dat was een zware sloep, en al de handen aan boord zouden noodig zijn om haar in zee te brengen. En kapitein Yin, met zijn equipage, die er alles van wist, zouden hen zien komen! Men moest dus wel zijn toevlucht tot iets anders nemen, hoe gevaarlijk het ook wezen mocht.Het was zeven uur. De kapitein was nergens te zien en zat waarschijnlijk in zijn hut. Hij wachtte mogelijk daar wel het uur af dat de manschappen van Lao-Shen voor den dag zouden komen.»Er is geen oogenblik te verliezen!” zeiden Craig-Fry.Neen, geen enkel oogenblik! Het gevaar had niet dreigender kunnen zijn als zij boven een mijn gestaan hadden en de lont, die daarmede in verbinding stond, reeds aangestoken was.De jonk scheen, bij de volslagen windstilte, aan zichzelf overgelaten. Een enkele matroos zat op het dek te slapen.Craig en Fry schoven dus de deur der kajuit open en vonden Kin-Fo daar.Hij sliep, doch men wekte hem onverwijld.»Wat is er?” vroeg hij.Enkele woorden waren voldoende om hem op de hoogte der zaak te brengen. Zijn moed en zijne koelbloedigheid begaven hem gelukkig niet.»Laat ons die gewaande lijken spoedig in zee werpen”, riep hij uit.Geen slecht idée, maar volkomen onuitvoerbaar met het oog op de medeplichtigheid van kapitein Yin en het vermoedelijk aantal der schelmen.»Wat dan?” vroeg Kin-Fo.»Dit even aantrekken”, antwoordden Craig-Fry.Dit zeggende opende zij een der kisten, die zij uit Tong-Tchéou hadden meegenomen, en boden hunnen cliënt een dier verwonderlijke drijfpakken aan, waarvan de wereld de uitvinding aan kapitein Boyton dankt.De kist bevatte vier dergelijke pakken met al de gereedschappen en werktuigen die er bij behooren en die het reddingstoestellen van de beste soort doen zijn.»’t Is goed”, zei Kin-Fo, »ga Soun maar waarschuwen.”Een oogenblik later kwam Fry met Soun terug, die volkomen de kluts kwijt was. Men moest hem geheel aankleeden. Hij liet ze machinaal begaan en stiet alleen van tijd tot tijd zijn gewoonai ai yauit!Om acht uur waren Kin-Fo en zijne metgezellen gereed. Men had hen voor vier zeehonden hebben kunnen houden, die gereed stonden om in zee te duiken. Om de waarheid te zeggen zou de zeehond Soun slechts een zeer ongunstig denkbeeld gegeven hebben van de wonderbare vlugheid dezer zoogdieren van de zee, zoo slap en onbeholpen zag hij er uit in zijn waterdicht pak.In het oosten begon de lucht reeds donker te worden. De jonk dreef onbeweeglijk bij de onafgebroken windstilte op de spiegelgladde oppervlakte der zee.Craig en Fry maakten een der poorten van de kajuit achter in den spiegel van de jonk open. Zonder plichtplegingen nam men Soun op en stak hem door het luik naar buiten, waar men hem in de zee hoorde plassen. Kin-Fo volgde hem onmiddellijk. Craig en Fry raapten alles bij elkander wat zij noodig hadden en stapten ophunnebeurt in het water.Alles was zeer stil en behendig in zijn werk gegaan en aan boord van de jonk kon niemand vermoeden dat de bemanning vier personen minder telde.

XVI.Waarin Kin-Fo, nog altijd ongehuwd, op nieuw de wereld ingaat.De toestand was nu voor Kin-Fo duizendmaal ernstiger dan hij nog geweest was.’t Was dus waar dat Wang, niettegenstaande zijn gegeven woord, zijne hand had voelen verlammen toen het er op aankwam zijn ouden leerling te treffen! Ook scheen Wang niets van de verandering te weten die in den toestand van Kin-Fo was gekomen, want zijn brief zweeg er van! Ook had Wang dus aan een ander opgedragen zijne belofte te houden, en aan wien! Aan een Taï-ping, den meest gevreesde van allen, die natuurlijk geen de minste zwarigheid zou maken om iemand te dooden, voor wiens dood men hem niet eensaansprakelijk kon stellen! Het bewuste stuk van Kin-Fo waarborgde hem straffeloosheid en de aanwijzing van Wang zou hem bovendien een kapitaal van vijftigduizend dollars verschaffen!De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.»Ik heb er nu meer dan genoeg van!” riep Kin-Fo uit in zijne eerste opwelling van toorn.Craig en Fry hadden kennis genomen van het schrijven van Wang.»Draagt het door u aan Wang verstrekte stuk niet als uitersten termijn den datum van 25 Juni?”»Wel neen,” antwoordde Kin-Fo: »Wang moest en kon het stuk niet anders teekenen dan op den datum, waarop ik sterven zou! Nu kan die Lao-Shen handelen naar eigen goedvinden, zonder in een enkel opzicht door den tijd gebonden te zijn!”»Ja, maar,” zeide Fry-Craig, »hij heeft er belang bij de zaak spoedig tot een eind te brengen.”»Waarom?....”»Wel, omdat de politie op het kapitaal, dat op uw hoofd is verzekerd, beslag kan leggen en het hem op deze wijze zou ontgaan!”Daar was niets tegen in te brengen.»’t Zij zoo,” antwoordde Kin-Fo. »In ieder geval moet ik geen uur verloren laten gaan om te trachten mijn schrijven terug te krijgen, al moest ik het ook met de vijftig duizend dollars betalen, die aan dien Lao-Shen zijn beloofd!”»Dat is juist,” sprak Fry.»Zeer waar!” voegde Craig er bij.»Ik vertrek dus! Ik moet dien chef der Taï-pings opsporen! Hij zal, hoop ik, gemakkelijker te vinden zijn dan Wang!”Kin-Fo liep, deze woorden sprekende, voortdurend heen en weder. Hij kon niet blijven zitten. Deze reeks van knodsslagen, die op hem neerdaalden, brachten hem in een staat van zeldzame opgewondenheid.»Ik vertrek!” zeide hij. »Ik ga dien Lao-Shen opzoeken! Wat u betreft, mijne heeren, u moet weten wat u past.”»Mijnheer,” antwoordden Fry-Craig, »de belangen van deEeuwzijn meer dan ooit bedreigd. Als wij u thans verlieten, zouden wij aan onzen plicht tekort komen. Wij zullen u niet verlaten!”Men wilde geen uur verloren laten gaan. Maar vóór alles diende men nauwkeurig te weten wat die Lao-Shen was, en waar hij zijn verblijf hield. Zijne bekendheid was gelukkig van dien aard dat dit minder moeielijkheid opleverde.Deze oude makker van Wang, in den opstand der Mang-Tchao, had zich in noordelijk China teruggetrokken aan gene zijde van den Grooten muur, naar het gedeelte grenzende aan de golf vanPé-Tché-Li. Het Keizerlijke bewind had niet met hem onderhandeld gelijk het met het meerendeel der andere hoofden van den opstand had gedaan die het niet had kunnen onderwerpen; men liet hem met rust, en hij oefende nu op de grenzen van het rijk het meer bescheiden beroep van straatroover uit. Wang had een goede keus gedaan! Zulk een man zou minder bezwaren maken en een dolksteek meer of minder zou zijn geweten niet verontrusten!Kin-Fo en de beide zaakgelastigden verkregen de meest nauwkeurige inlichtingen omtrent den Taï-ping en vernamen dat hij het laatst gezien was in de omstreken van Fou-Ning, een kleine haven aan de golf van Léao-Ting. Zij besloten zich zonder verwijl daarheen te begeven.Aan Lé-ou werd dadelijk meegedeeld wat er gebeurd was. Haar angst verdubbelde! Tranen ontsprongen aan hare schoone oogen. Zij wilde Kin-Fo overhalen om niet te vertrekken. Begaf hij zich niet vrijwillig in een onvermijdelijk gevaar? Zou het niet beter zijn te wachten, zich uit de voeten te maken, het Hemelsche Rijk desnoods te verlaten en zich te verschuilen in een ander werelddeel, waar de woeste Lao-Shen hem niet kon bereiken?Maar Kin-Fo bracht de jonge vrouw aan het verstand, dat het hem onmogelijk zou zijn te leven onder deze voortdurende bedreiging, en als het ware, door de genade van zulk een schurk, die door den moord een aardig fortuintje zou verwerven. Neen! Er moest en er zou een einde aan komen. Kin-Fo en zijne beide satellieten zouden dien dag op reis gaan, zij zouden tot den Taï-ping doordringen, den ongelukkigen brief voor handen vol goud koopen, en zij zouden te Peking terug zijn, nog voordat de termijn van openbaren rouw voor de keizerin-weduwe verstreken was.»Liefste zuster”, zeide Kin-Fo,»ik betreur het nu minder dat ons huwelijk eenige dagen is uitgesteld. Ware het voltrokken, hoe droef zou dan uw toestand geweest zijn!”»Als het voltrokken ware geweest”, antwoordde Lé-ou, »zou ik het recht gehad hebben, en het zou mijn plicht geweest zijn, u te volgen; en ik zou met u medegegaan zijn!”»Neen!” sprak Kin-Fo, »ik zou liever duizend dooden gestorven zijn dan dat ik u slechts een oogenblik aan gevaar blootstelde!.... Vaarwel, Lé-ou, vaarwel!....”En Kin-Fo onttrok zich, met tranen in de oogen, aan de armen van de jonge vrouw, die hem wilde weerhouden.Op dienzelfden dag verlieten Kin-Fo, Craig en Fry, gevolgd door Soun, wien ook geen oogenblik rust te beurt mocht vallen, Peking en begaven zich naar Tong-Tchéou. Zij waren er in een uur.Men had het volgende plan gemaakt:De reis te land, door eene niet veilige provincie, leverde ernstige bezwaren op.Als het niets anders geweest was dan om den Grooten Muur te bereiken, ten noorden van de hoofdstad, zou men, wat gevaren ook verbonden waren aan het afleggen van honderd zestig lis1, den tocht hebben ondernomen. Maar de haven van Fou-Ning bevond zich niet in het noorden maar in het oosten. Door over zee te gaanzou men tijd winnen en veiliger zijn. Kin-Fo en zijne metgezellen zouden er binnen vier of vijf dagen komen; en men besloot daarom dien weg te volgen.Maar zou er een vaartuig te vinden zijn, dat naar Fou-Ning vertrekken moest? Zij besloten zich daarvan voor alles te overtuigen bij de scheepsagenten te Tong-Tchéou.Het toeval, dat Kin-Fo anders alles behalve gunstig was, diende hem thans. Aan den mond van de Peï-ho lag een schip in lading voor Fou-Ning.Men had niets anders te doen dan onmiddellijk op een der snelvarende stoombooten, die den stroom tot zijne monding afzakken, plaats te nemen, en dan met het bewuste vaartuig naar de plaats der bestemming te gaan.Craig en Fry zouden in een uur gereed zijn. Dat uur besteedden zij om zich alle bekende reddingstoestellen aan te schaffen, van den primitieven kurkengordel af tot de voor water ondoordringbare kleeding van kapitein Boyten toe. Kin-Fo was nog altijd tweehonderdduizend dollars waard. Hij kon over zee reizen zonder verhoogde premie, omdat hij voor alle kansen betaalde. Er kon een ongeluk gebeuren. Men moest op alles bedacht zijn, en men was het ook.Den 26nJuni des middags te 12 uur stapten Kin-Fo, Craig-Fry en Soun aan boord van dePeï-tangen daalden de Peï-ho af. De bochten van deze rivier zijn zoo talrijk dat men juist tweemaal zooveel afstand doorloopt dan men zou doen als men de rechte lijn kon volgen; maar de stroom is gekanaliseerd en bij gevolg bevaarbaar gemaakt voor schepen van vrij groote tonnenmaat. Ook is er een drukke scheepvaart, vrij wat drukker dan de beweging op den weg, die langs den stroom loopt.DePeï-tangstoomde snel tusschen de boorden van het kanaal, beukte met hare raderen de gele wateren van den stroom, en bracht de talrijke bevloeiingskanalen aan de beide oevers door haar kielwater in beweging. De hooge toren van den tempel aan de gindsche zijde van Tong-Tchéou was weldra voorbij gestoomd en uit het gezicht verdwenen bij het omvaren van een vrij scherpen hoek.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Zij stroomde, hier tusschen kleine zandheuvels, daar langs kleine gehuchten, welker bewoners zich met den landbouw onledig hielden, te midden van een tamelijk boschrijk landschap, door wijngaarden en groene hagen doorsneden. Verschillende meer belangrijke plaatsen, Mahao, Hé-Si-Vou, Nane-Tsaé, Yang-Tsoune daagden op. Eb en vloeddeedzich hier nog niet bespeuren.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Weldra vertoonde zich Tien-Tsin. Daar ging het minder vlug. De voetbrug, die de beide oevers van de rivier verbindt, diende geopend te worden en men moest met de noodige voorzichtigheidden weg zoeken tusschen de honderden vaartuigen die in de haven vertoeven. Dat ging met vrij wat moeite en drukte gepaard en kostte aan menige schuit de touwen, waarmede zij voor meeslependoor den stroom was beveiligd. Als het te veel bezwaar opleverde, sneed men eenvoudig de touwen door, zonder zich in ’t minst te bekommeren om de schade, die daardoor aangericht werd. Vandaar een opschudding, een opstopping van drijvende vaartuigen, die vrij wat van het toezicht van de havenmeesters te Tien-Tsin zou geëischt hebben, als te Tien-Tsin havenmeesters waren geweest.Het is overtollig te zeggen, dat Craig en Fry hun cliënt nauwlettender dan ooit bewaakten.Het gold nu niet meer den philosoof Wang, met wien men gemakkelijk eene schikking had kunnen treffen, maar wel Lao-Shen den Taï-ping, iemand dien zij niet kenden, ’t geen de zaak vrij wat lastiger maakte.Men kon zichzelf in veiligheid achten te zijn, omdat men naar hem toeging, maar wie kon de verzekering geven dat Lao-Shen niet reeds op weg was gegaan om zijn slachtoffer te ontmoeten! En hoe zou men hem dan ontwijken, hoe hem voorkomen? Craig en Fry zagen in iederen passagier van dePeï-tangeen moordenaar. Zij aten niet meer, zij sliepen niet meer, zij leefden niet meer!Waren Kin-Fo, Craig en Fry ernstig ongerust, Soun was vooral niet minder angstig. De gedachte dat hij op zee moest gaan, bezorgde hem kippenvel. Hoe dichter dePeï-tangde golf vanPé-Tché-Linaderde, des te bleeker werd hij. Zijn neus werd spitser, zijn mond trok zich samen en toch dreef de boot nog kalm op de rustige wateren der rivier.Hoe zou het dan wel gaan als Soun op den smallen zeeboezem kwam, waar de korte golfslag het schip onophoudelijk en heftig doet stooten!»Ben je nog nooit op zee geweest?” vroeg hem Craig.»Nooit!”»Ben je goed gezond?” vroeg hem Fry.»Neen!”»Je moet het hoofd stil houden”, voegde Craig er bij.»Het hoofd?....”»En je mond dicht....” vervolgde Fry.»De mond?....”Soun bracht de beide agenten aan het verstand dat hij niet van praten hield, en zette zich zwijgend omstreeks het midden van de boot neder, niet zonder op den reeds vrij breeden stroom een droefgeestigen blik te hebben geworpen, dien blik, eigen aan personen die voorbeschikt zijn de min of meer belachelijke kwaal der zeeziekte te ondergaan.Het landschap had zich in de vallei, die de Peï-ho doorstroomt, gewijzigd. De rechteroever vormde door zijn steilte een sterk contrast met de linkerzijde, wier uitgestrekte, zandige oppervlakte met het schuim van de golven was bedekt. Daarachter strekten zichvelden van sorgho, maïs, koren en gierst uit. Ook hier gold wat in geheel China—eene huismoeder die zooveel duizenden kinderen te voeden heeft—het geval is: geen enkel plekje, voor cultuur geschikt, was onbebouwd. Overal was door middel van besproeiïngskanalen of bamboezen toestellen, een soort van oorspronkelijke noria’s2, voor voldoenden watertoevoer gezorgd. Hier en daar verhieven zich, naast de dorpen met hunne met gele klei gepleisterde huizen, kleine groepen boomen, waaronder enkele appelboomen voorkwamen, die op eene vlakte inNormandiëniet misplaatst zouden geweest zijn. Op de oevers liepen talrijke visschers heen en weder, wien zeeraven voor jachthonden of juister gezegd voor waterhonden dienden. Deze vogels dompelden zich op een wenk van hun meester in het water en brachten de visschen boven, die zij, dank zij een ring welke hen den strot half dichtkneep, niet konden verslinden. Voorts vlogen voortdurend uit het hooge riet aan den oever, eenden, kraaien, raven, eksters, sperwers en ander gevogelte op, die door het geraas van de stoomboot in hun rust werden gestoord.De groote weg langs de rivier was daar geheel verlaten, maar de beweging op de Peï-ho nam steeds toe. Welk een aantal vaartuigen van alle soort voeren den stroom af en op! Oorlogsjonken met hare opene batterijen, waarvan het dek eene sterke holronde kromming vertoonde van voren naar achter, en die door eene dubbele verdieping riemen of door een rad, ’t welk door menschenhanden in beweging werd gebracht, vooruit gedreven werden; jonken van het personeel der douane, met twee masten en sloepzeilen, die bevestigd waren aan dwars uitstekende uithouders, terwijl devoor-en achtersteven met grillige beelden waren voorzien; handelsjonken, die met de kostbaarste voortbrengselen van het Hemelsche Rijk bevracht, niet vreesden om de geduchte typhons in de naburige zeeën te trotseeren; jonken voor het gewone vervoer van reizigers, die al naar het tij het meebracht òf met riemen werden voortgedreven, òf wel aan de lijn voortgesleept, en die gemaakt schenen voor personen, die te veel tijd hebben; mandarijnen-jonken, kleine pleizierjachten, die hunne bootjes achter zich voortsleepten; alle soorten van platboomde vaartuigen, met rieten matten als zeil, en waarvan de kleinste—door jeugdige vrouwen bestuurd, de roeispaan in de hand en ’t kind op den rug—met recht hun naam dragen, die beteekent: drie planken; eindelijk ontzaglijke groote vlotten, een soort van drijvende dorpen met hutten, boomgaarden, groentetuinen enz., waartoe een of ander Mantsjoerijsch bosch het noodige hout had geleverd.De dorpen werden allengs minder talrijk. Men telt er een twintigtaltusschen Tien-Tsin en Takou, aan de monding van den stroom. Op de oevers zonden eenige steenfabrieken hare groote rookwolken naar omhoog en bezwangerden den dampkring tegelijk met den rook, dien de stoomboot verspreidde. De avond naderde, voorafgegaan door de Juni-schemering die onder dezen breedtegraad langer aanhoudt. Weldra teekende zich eene rij witte heuvels symmetrisch gerangschikt en één van vorm in het halfduister af. Het waren zouthoopen, in de nabijgelegen zoutketen verzameld. Daar begon, tusschen dorre vlakten, de wijde monding der Peï-ho, een somber landschap, waarin men niets bespeurt dan zout, zand en stof.Den volgenden morgen, 27 Juni, kwam dePeï-tangvóór het opgaan der zon in de haven te Takou, bijna aan den mond der rivier.Op deze plaats verheffen zich de twee forten, het Noordelijke en het Zuidelijke, thans vernield, die in 1860 door het Anglo-Frankisch leger vermeesterd werden. Dáár had de heldhaftige aanval plaats van generaal Colliman op 24 Augustus van dat jaar, daar hebben de kanonneerbooten den ingang van de rivier geforceerd, daar strekt zich eene smalle, weinig bewoonde streek uit, die den naam draagt van Fransche concessie, dáár bespeurt men nog het grafteeken waaronder de officieren en soldaten rusten in die betreurenswaardige gevechten gevallen.DePeï-tangkon de bank niet passeeren. Al de passagiers moesten dus te Takou aan wal gaan. Het is eene vrij belangrijke plaats, die zich zeer goed ontwikkelen zal als de mandarijnen toestaan dat er een spoorweg wordt gelegd ter verbinding met Tien-Tsin.Het vaartuig in lading voor Fou-Ning, moest nog dienzelfden dag vertrekken. Kin-Fo en zijnemakkershadden geen uur te verliezen. Een platboomde schuit bracht hen in een kwartier aan boord van deSam-Yepover.1Veertig mijlen.2Watertoestellen.XVII.Waarin de handelswaarde van Kin-Fo nogmaals op het spel staat.Acht dagen vroeger had een Amerikaansch schip het anker laten vallen in de haven van Takou. Het was bevracht door de zesde Chineesch-Californische maatschappij voor rekening van het agentschap Fouk-Ting-Tong, waarvan de zetel op het Laurel-Hill-kerkhof te San Francisco gevestigd is.Daar wachten de zonen van het Hemelsche Rijk, die in Amerikasterven, den dag af dat zij naar hun vaderland teruggebracht zullen worden, om, zooals hun godsdienst dat beveelt, in vaderlandsche aarde te rusten.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.Het bedoelde schip was naar Canton bestemd en had op schriftelijk bevel van het agentschap een lading van tweehonderd en vijftig doodkisten ingenomen, waarvan er vijf en zeventig te Takou moesten gelost worden, om verder hun weg naar de noordelijke provinciën te vinden.Dit gedeelte der lading was nu van het Amerikaansche naar het Chineesche schip overgebracht en op den ochtend van dezen dag, 27 Juni, zou het laatstgemelde vaartuig naar de haven van Fou-Ning onder zeil gaan.Kin-Fo en zijne metgezellen zouden eveneens op dit schip den overtocht doen. Zij hadden ongetwijfeld de voorkeur aan een ander gegeven, maar omdat er geen ander was dat naar de golf vanLéao-Tongvertrok, hadden zij geen keus. Het was dan ook slechts om een reis van hoogstens twee of drie dagen te doen, die om dezen tijd van het jaar volstrekt geen bezwaar opleverde.DeSam-Yepwas een zeejonk, metende ongeveer driehonderd last. Men heeft er wel van duizend last en meer, die geen grooter diepgang dan zes voet hebben, waardoor zij gemakkelijk over de ondiepten heenzeilen, die voor den mond van bijna alle Chineesche rivieren gevonden worden. Te breed naargelang harer lengte, zijnde de verhouding als een tot vier, loopen zij slecht, schijnbaar echter niet bij den wind, want zij wenden nagenoeg op de plaats zelve en draaien als een tol, hetgeen hun een groot voordeel op schepen met fijnere lijnen geeft. De klik van het enorme roer is van groote gaten voorzien, een systeem dat in China algemeen in zwang is, doch waarvan het nut nog al te betwisten valt. Hoe dit zij, deze jonken bevaren bij voorkeur de kustzeeën. Er zijn zelfs voorbeelden van dat zij ladingen thee of porcelein naar San-Francisco overbrengen. Zij zijn dus zeer goed bruikbaar, waarbij nog komt dat de Chineesche matrozen door alle deskundigen als uitstekend worden geroemd.DeSam-Yep, van moderne constructie, bijna recht van voren naar achteren, deed door haren vorm aan de Europeesche rompen denken. Daar de huid noch van spijkers, noch van bouten voorzien was, doch gemaakt van gevlochten bamboes, dat goed geharpuist en gekalefaat was, zoo was zij zoo waterdicht, dat de jonk niet eens een lenspomp bezat. Het schip was van dik bamboes vervaardigd en dreef op het water als een stuk zwam. Een anker van zeer hard hout vervaardigd, tuig uit palmvezels gedraaid, even sterk als lenig; dunne zeilen, die van de brug af als waaiers open en dicht gemaakt konden worden; twee masten die geplaatst waren als de groote mast en de bezaansmast van een logger; geen windprop, geen fokzeilen; ziedaar de jonk die in alle opzichten uitstekend voor de kustvaart voldeed.Van buiten zou zeker niemand aan deSam-Yepgezegd hebbendat hare reeders er ditmaal een enormen lijkwagen van gemaakt hadden.De jonk vervoerde nu een aantal lijken in plaats van zijde, parfumeriewaren en porcelein zooals gewoonlijk, doch het uiterlijk voorkomen van het schip was niet veranderd. Het vertoonde dezelfde levendige kleuren. Vooruit en achteruit wapperden veelkleurige vlaggen en standaards met veelkleurige kwasten. Op den voorsteven was een groot vlammend oog geschilderd, dat het in de verte op een groot zeemonster deed gelijken. Boven in de masten ontrolde de wind den schitterenden wimpel der Chineesche vlag. Twee caronades staken met hare blinkende monden boven de verschansing uit en weerkaatsten de zonnestralen als een spiegel. Geen overbodige metgezellen zijn dat aan boord in die nog door zeeroovers verpeste zeeën! Alles zag er vroolijk, opgeschikt, aangenaam uit. Het waren, dan ook terugkeerende landverhuizers, die deSam-Yepoverbracht,—doode landverhuizers wel is waar, maar in elk geval lijken van menschen wier laatste wenschen vervuld werden!Noch Kin-Fo, noch Soun had iets tegen een overtocht onder zulke omstandigheden. Daarvoor waren zij veel te goede Chineezen. Craig en Fry echter, als Amerikanen, waren niets op deze soort van vrachtgoederen gesteld en zouden zeker ieder andere lading verkozen hebben, doch het was hun niet in de keus gelaten.De equipage van de jonk bestond uit een kapitein en zes matrozen, meer dan genoeg voor de werkzaamheden aan boord van deze schepen. Men zegt dat het kompas in China uitgevonden is. ’t Is zeer mogelijk, maar de kustvaarders bedienen er zich hier in het geheel niet van. Ook kapitein Yin, de gezagvoerder van deSam-Yep, had er geen bij zich; hij was dan ook niet van plan om gedurende zijn overtocht de kust uit het gezicht te verliezen.Deze kapitein Yin, een klein lachend ventje, levendig en spraakzaam, scheen de verpersoonlijking van de eeuwigdurende beweging. Hij stond nooit stil en nooit op dezelfde plaats. Zijne handen, zijne armen, zijne oogen spraken eigenlijk nog meer dan zijn mond en deze zweeg nooit. Hij liet ook zijne matrozen weinig rust, doch kommandeerde en interpelleerde hen onophoudelijk en vloekte nu rechts en dan links. Maar ’t was een flink zeeman, goed met het vaarwater en de kusten bekend en hij deed met zijn jonk wat hij wilde. De groote som gelds die Kin-Fo voor den overtocht betaald had strekte verder om zijne opgewektheid nog te verhoogen. Passagiers die honderd en vijftig taëls betaalden1voor eene reis van zestig uur, welk een buitenkansje! En vooral omdat het passagiers waren, die evenmin eenige aanmerking maakten op de gebrekkigeinrichtingen en op den kost, die hij hun verschafte, als de doode passagiers in het ruim beneden.Kin-Fo, Craig en Fry waren zoo goed als het kon onder het achterdek gehuisvest en Soun in het vooronder. De twee agenten, steeds wantrouwend, hadden de equipage en den kapitein zeer nauwkeurig opgenomen, doch zij vonden niets aan deze brave lieden dat hun achterdocht had kunnen rechtvaardigen. ’t Was meer dan onwaarschijnlijk dat zij met Lao-Shen in eenige betrekking zouden staan, omdat het een bloot toeval was dat Kin-Fo op deze jonk plaats had genomen. En het toeval zou toch met den al te beruchten Taï-ping geen verbond hebben gesloten! Met uitzondering van het gewone gevaar dat de zee oplevert, zouden zij dus nu eenige dagen in volkomen veiligheid en gerustheid kunnen doorbrengen en konden zij Kin-Fo meer aan zich zelf overlaten.Deze was daar niets bedroefd over. Hij ging alleen in zijne hut zitten en philosofeerde daar op zijn gemak. Arme man, dat hij zijn geluk niet had weten te waardeeren noch zich in zijne omstandigheden verheugd had, toen hij zorgeloos in zijn yamen te Shang-Haï leefde, en toen hij zich zoo goed met eenigen nuttigen arbeid had kunnen bezig houden? Als hij eerst zijn brief maar weder terug had, dan zou men eens zien of hij zijn voordeel ook doen zou met de harde les, die hij nu ontving, en of de gek niet verstandig zou geworden zijn!Maar zou hij dien brief ooit terugkrijgen? Ja, zonder twijfel, omdat hij er de volle waarde voor wilde betalen. Het kon voor dien Lao-Shen natuurlijk alleen een quaestie van geld wezen. Maar men moest hem voorkomen en niet door hem verrast worden. Daar zat de moeilijkheid. Lao-Shen was natuurlijk op de hoogte van al wat Kin-Fo deed, doch Kin-Fo wist niets van Lao-Shen. Van daar dat men in groot gevaar zou zijn zoodra de cliënt van Craig en Fry den voet zou zetten in de streek waar de Taï-ping zich ophield. Het kwam er dus vooral op aan dat men hem vóór was. Lao-Shen zou toch liever vijftigduizend dollars uit de handen van Kin-Fo zelf ontvangen dan vijftigduizend dollars verdienen aan zijn dood. Dat zou hem een reis naar Shang-Haï besparen en een bezoek aan het bureau van de Eeuw, twee zaken die, in weerwil van de lankmoedigheid der Chineesche regeering, voor hem toch niet geheel zonder gevaar waren.Zoo peinsde de geheel veranderde Kin-Fo bij zich zelf, terwijl verder de bekoorlijke jonge weduwe natuurlijk ook eene groote plaats in zijne overdenkingen innam.En waaraan dacht Soun onderwijl?De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.Soun dacht aan niets. Hij lag in het vooronder en betaalde den tol aan de vijandige goden der golf van Pé-Tché-Li. Van tijd tot tijd slechts kon hij eenige verwenschingen slaken aan het adres vanzijn meester, van den philosoof Wang en van den bandiet Lao-Shen! Zijn hart was stom!Ai ai ya!zijne gedachten waren stom, zijn gevoel was stom. Hij dacht aan thee nog rijst!Ai ai ya!Watdeed hij ook in dienst te gaan van een man, die uitstapjes ter zee maakte! Hij zou graag alles wat hem van zijn staart overbleef gegeven hebben, als hij op ’t oogenblik op vasten grond was! Hij zou zich liever het hoofd kaal scheren, of priester worden! Een gele hond! ja ’t was een gele hond die hem de lever en de ingewanden verscheurde!Ai, ai, ya!DeSam-Yepzeilde intusschen, voortgedreven door een frisschen zuidenwind, op drie of vier mijl afstands van de lagekuststreek, flink vooruit. Zij passeerde Peh-Tang bij de monding van de rivier van dien naam, niet ver van de plaats waar de Europeesche legers hunne landing volbrachten; vervolgens ging het langs Shan-Tung, Tschiang-Ho, voorbij de monden van de Tau en langs Haï-Vé-Tsé.Dit gedeelte van de golf was niet zeer druk bevaren. Van de drukke scheepvaart aan de monding van de Peï-ho was hier, op twintig mijl afstand, niet veel meer te bespeuren. Eenige handelsjonken, die ter kustvaart gingen, een dozijn visschersvaartuigen, die de vischrijke wateren langs de kust bezochten, was alles wat men aan den gezichteinder bespeurde.Craig en Fry merkten op dat de visschersvaartuigen, zelfs dezulken die nauwelijks vijf of zes ton hielden, met een of twee kleine kanonnen gewapend waren.Toen zij den kapitein Yin naar de reden hiervan vroegen, antwoordde deze, zich de handen wrijvende:»Dit moeten zij wel doen voor de zeeroovers!”»Zeeroovers in dit gedeelte van de golf van Pé-Tché-Li!” riep Craig niet zonder eenige verbazing uit.»Waarom niet!” antwoordde Yin. »’t Is hier als overal. In geen enkele Chineesche zee worden deze brave mannen gemist!”En de waardige kapitein lachte en liet zijne beide rijen glinsterende tanden zien.»U schijnt ze weinig te vreezen!” werd door Fry opgemerkt.»Heb ik dan mijn beide kanonnetjes niet, twee knapen, die ongemakkelijk brommen als men er te dicht bij komt!”»Zijn zij geladen?” vroeg Craig.»Gewoonlijk wel.”»En nu?”»Nu niet.”»Waarom niet?” vroeg Fry.»Omdat ik geen kruit aan boord heb,” antwoordde kapitein Yin bedaard.»Waar dienen dan de kanonnen voor?” vroegen Craig-Fry, weinig tevreden over het antwoord.»Waarvoor?” riep de kapitein uit. »Wel om de lading te beschermen als ’t de moeite waard en mijn jonk tot aan de luiken toe beladen is met twee of opium! Maar met de lading die ik nu in heb!...”»En hoe weten de zeeroovers,” vroeg Craig, »dat de jonk het aantasten niet waard is?”»U schijnt zeer bevreesd te zijn voor een bezoek van deze brave lieden?” antwoordde de kapitein, terwijl hij op de hielen draaide en de schouders optrok.»Wel zeker,” zeide Fry.»En toch hebt u geen enkel stuk goed aan boord!”»Dat is waar,” voegde Craig er bij, »maar wij hebben bijzondere redenen, waarom wij hun bezoek minder wenschelijk achten.”»Welnu, wees onbezorgd!” antwoordde de kapitein. »De zeeroovers zullen, als zij ons ontmoeten, geen moeite doen om onze jonk te achtervolgen.”»En waarom niet?”»Omdat zij vooruit weten wat soort van lading ik in heb, zoodra zij mij in ’t gezicht hebben.”En kapitein Yin wees naar een witte vlag die halfstag geheschen van de jonk woei.De witte vlag! De rouwvlag! De brave lieden zouden zich de moeite niet geven een vaartuig te plunderen dat met lijkkisten was beladen.»Zij zouden toch kunnen meenen, dat u uit voorzorg de rouwvlag geheschen hadt,” zei Craig, »en zich komen overtuigen....”»Als zij komen zullen wij hen ontvangen,” antwoordde kapitein Yin, »en als zij ons een bezoek gebracht hebben, zullen zij zich verwijderen zooals zij gekomen zijn!”Craig en Fry drongen niet verder op de zaak aan, doch zij voelden zich volstrekt niet zoo gerust als de optimistische kapitein Yin. Een jonk van driehonderd last, al was de lading dan ook niets waard, moest dien »braven lieden”, zooals Yin de zeeroovers noemde, toch voordeel genoeg opleveren om er eens een kansje op te wagen, meenden de agenten van de Eeuw. Maar men moest zich nu wel in de omstandigheden schikken en het beste van de zaak hopen.Overigens had de kapitein niets verzuimd om de fortuin gunstig voor hem te stemmen. Op het oogenblik van het vertrek was er een haan aan de goden der zee geofferd. De vederen van den ongelukkige hingen daar nog aan den bezaansmast! Een paar droppels van zijn bloed waren op de brug gesprenkeld en een beker wijn in de zee geplengd om het offer te voltooien. Wat kon, na die plechtigheden, de jonkSam-Yeponder bevel van den waardigen gezagvoerder Yin nog te vreezen hebben?Men moet echter aannemen, dat de grillige geesten niet voldaan waren. ’t Zij dat de haan te mager, ’t zij dat de wijn niet van de beste soort was, de jonk werd door een geweldige windvlaag overvallen. Niets was daarvan vooraf te voorzien geweest, want hetweder was helder en er woei een frissche bries. De scherpstziende zeeman had geen »hondenweer” kunnen verwachten.Des avonds te acht uur maakte deSam-Yepzich gereed om de kaap om te zeilen die tegen het noordoosten aan de kust uitsteekt. Aan de andere zijde zou zij voor den wind kunnen gaan zeilen, hetgeen zeer gunstig zijn zou. Kapitein Yin meende dan ook op zijn gemak binnen vier en twintig uur Fou-Ning te zullen bereiken.Kin-Fo zag van zijn kant het uur waarop hij aan land zou stappen niet zonder ongeduld te gemoet en de zeezieke Soun smachtte er naar als een gevangene naar de verlossing uit zijn kerker. Wat Craig en Fry betreft, deze merkten tegen elkander op dat, als hun cliënt er in slaagde binnen drie dagen den brief die zijn leven in gevaar bracht uit de handen van Lao-Shen te krijgen, dit juist zou geschieden op het oogenblik dat de maatschappij de Eeuw zich volstrekt niet meer om hem bekreunde. Zijn polis bleef slechts tot middernacht van 30 Juni van kracht, want dan waren de twee maanden verstreken waarvoor hij de verzekering met den heer William J. Bidulph gesloten had. En dan:»All” zei Craig.»Right!” vulde Fry aan.Des avonds op het oogenblik dat de jonk bij den ingang der golf van Léao-Tong was, draaide de wind plotseling naar het noordoosten; daarop door het noorden heengaande, woei hij twee uur later hard uit het noordwesten.Als kapitein Yin een barometer aan boord had gehad, zou hij gezien hebben dat de kwikkolom in een punt des tijds vier of vijf millimeter was gedaald. Deze snelle luchtverdunning was het voorteeken van een zeer nabijzijnden typhon,2welks nadering reeds door den dampkring werd gevoeld. Was kapitein Yin bekend geweest met de beschouwingen van den Engelschman Paddington of van den Amerikaan Maury, hij zou getracht hebben de richting van zijn vaartuig te veranderen en noord-oost te sturen, in de hoop eene minder gevaarlijke windstreek te bereiken, buiten het centrum waaromheen zich de draaiende storm bewoog.Maar kapitein Yin maakte nooit gebruik van den barometer en hij was met de wet der cyclonen niet bekend. Hij had bovendien een haan aan de goden ten offer gebracht en achtte zich daardoor voor elk onheil beveiligd.Maar onze Chinees, hoe bijgeloovig ook, was een kloek zeeman, dat bewees hij in deze omstandigheden. Hij manoeuvreerde bij instinct even behendig als een Europeesch gezagvoerder zou gedaan hebben.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.Deze typhon was slechts een kleine cycloon en bewoog zich dus met eene buitengewone snelheid van meer dan honderd kilometer per uur. Hij dreef deSam-Yepnaar het oosten, eene gelukkigeomstandigheid, wijl de jonk daardoor van een kust werd gedreven, die geen enkele schuilplaats aanbood en waar zij onvermijdelijk in weinig tijd zou verloren geweest zijn.Ten elf ure had de storm zijn hoogste punt bereikt. Kapitein Yin manoeuvreerde, flink bijgestaan door zijn scheepsvolk, als een ervaren zeeman. Hij lachte niet meer, maar hij had al zijne koelbloedigheid behouden. Zijn hand, krachtig aan het roer geklemd, bestuurde het lichte vaartuig, dat als een notendop over de golven bewogen werd.Kin-Fo had de achterkajuit verlaten. Tegen de verschansing gedrongen, staarde hij naar de lucht met hare wolkenmassa’s, door den storm voortgedreven. Hij keek naar de zee, waarvan het witte schuim den donkeren nacht als verlichtte en waarvan de golven door de reusachtige aantrekkingskracht van den typhon tot ver boven haar gewoon peil werden gedreven. Het gevaar verraste noch verschrikte hem. Het maakte een deel uit van de reeks van rampspoeden die over hem was losgebarsten. Een overtocht in zestig uur zonder storm, in het hartje van den zomer, dat was goed voor gelukkige stervelingen; hij, Kin-Fo, behoorde daar niet langer toe!Craig en Fry waren vrij wat meer in onrust, altijd met het oog op de handelswaarde van hun cliënt. ’t Is waar, hun leven was evenveel waard als dat van Kin-Fo. Waren zij met hem gestorven, zij zouden de belangen vande Eeuwniet meer hebben kunnen behartigen. Maar deze trouwe agenten vergaten zichzelf en dachten alleen aan hun plicht. Omkomen, goed! Met Kin-Fo, goed! maar niet vóór 30 Juni des middernachts! Een millioen redden, ziedaar hetgeen Craig-Fry wilden. Daaraan dachten zij alleen!Wat Soun betreft, hij wist niet dat de jonk in gevaar verkeerde, of, juister gezegd, men had, naar zijn meening, in gevaar verkeerd van het oogenblik af dat men zich op het verraderlijk element had gewaagd, zelfs bij het schoonste weder.De jonk was drie uur lang in dreigend gevaar. Eene verkeerde beweging van het roer zou haar ondergang geweest zijn, want de golven zouden haar hebben overdekt. Al kon zij niet, evenals een tobbe, overslaan, zij had kunnen vol loopen en zinken. Er was natuurlijk geen denken aan om haar in eene bepaalde richting voort te drijven, te midden van de golven door den wervelwind van den cycloon voortgezweept.Door een gelukkig toeval bereikte deSam-Yep, zonder ernstige averij, het midden van den reusachtigen atmosfeerischen kring die zich over een afstand van honderd kilometer uitstrekte. Daar was de zee over een uitgestrektheid van twee of drie mijlen bedaard en men bespeurde er nauwelijks iets van den wind. Het was een kalm meer te midden van een bewogen oceaan.’t Was een geluk voor de jonk dat de orkaan haar daar, als’t ware op ’t droge, had gezet. Tegen drie uur in den morgen hield de woede van den cycloon op en de bewogen wateren legden zich rustig rondom dit kleine centrale meer neder.Maar voor het dag werd, keek men van deSam-Yepte vergeefs uit naar land aan den gezichteinder. Er was nergens iets van de kust te ontdekken. Zoo ver het oog reikte zag men water, niets dan water.1Bijna zeshonderd gulden.2De draaiende stormwinden heeten op de oostkust van Afrika »tornados” in de Chineesche zeeën »typhon.” De wetenschappelijke benaming is »cycloon.”XVIII.Waarin Craig en Fry, door nieuwsgierigheid gedreven, een uitstapje maken naar het ruim van deSam-Yep.»Waar zijn wij, kapitein Yin?” vroeg Kin-Fo toen het gevaar geweken was.»Ik weet het niet precies”, antwoordde de kapitein, die er weder even vroolijk als vroeger uitzag.»In de golf van Pé-Tché-Li?”»Misschien.”»Of in de golf vanLéao-Tong?”»Ook dit is mogelijk.”»Maar waar komen wij aan land?”»Waar de wind ons heendrijft!”»En wanneer?”»Ik kan het onmogelijk zeggen.”»Een echt Chinees weet zich altijd teoriënteeren, mijnheer”, hernam Kin-Fo op ontevreden toon, een spreekwijze bezigende in het Hemelsche Rijk veel in gebruik.»Op het land, ja” antwoordde kapitein Yin. »Maar op zee, niet!”En zijn mond sperde zich bijna tot de ooren open.»Er is waarachtig geen reden om te lachen,” zei Kin-Fo.»Om te schreien evenmin,” antwoordde de kapitein.De toestand had, ’t is waar, op ’t oogenblik niets verontrustends, maar ’t was ook waar dat kapitein Yin onmogelijk kon zeggen waar deSam-Yepzich bevond.Hoe zou hij zonder kompas gedurenden den wervelwind, die drie kwart van het kompas rondliep, bestek hebben kunnen houden! De jonk had voor top en takel, bijna naar geen roer luisterende, ten speelbal aan den orkaan gestrekt. Het was dus niet te verwonderen, dat de kapitein slechts zeer onvoldoende antwoorden op Kin-Fo’s vragen kon geven. Maar hij had er wat minder vroolijkheid bij te pas kunnen brengen.Hoe het ook zij, of deSam-Yepin de golf van Léao-Tong was medegevoerd, dan wel teruggeworpen in de golf vanPé-Tché-Li, in ieder geval moest de steven naar het noordwesten worden gericht. In die richting moest zich land bevinden. Het eenige punt in quaestie was alleen op welken afstand het lag.Als hij het had kunnen doen, zou kapitein Yin zijne zeilen bijgezet en met de zon die op dat oogenblik helder scheen, meegegaan zijn.Die mogelijkheid bestond echter niet.Op den typhon was de meest volslagen kalmte gevolgd, geen tochtje in den dampkring, geen enkel zuchtje wind. Een spiegelgladde zee, nauwelijks in golving gebracht door een zware deining, die het schip over en weer deed slingeren zonder het vooruit te brengen. Er lag een heete damp op het water, en de lucht, die tijdens den nacht zoo zwart mogelijk was geweest, was nu zoo kalm, dat zij ten eenenmale ongeschikt scheen voor een worsteling der elementen. Het was een dier doodsche kalmten, omtrent wier duur men geen rekening kan maken.»Dat ziet er mooi uit!”, sprak Kin-Fo, voor zich heen. »Na den storm, die ons in volle zee heeft geslingerd, een windstilte die ons belet weder het land te bereiken.”En zich tot den kapitein wendende:»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” vroeg hij.»In dit jaargetijde, mijnheer? Ja, wie zal dat zeggen,” antwoordde de kapitein.»Uren of dagen?”»Dagen of weken!” hernam Yin met een glimlach van kalme berusting, die zijn passagier bijna in toorn deed ontsteken.»Weken!” riep Kin-Fo. »Denk je dat ik weken kan wachten.”»Dat zal toch dienen, of we moeten onze jonk op sleeptouw nemen!”»De duivel hale je jonk en allen die er op zijn, en mij het eerst dat ik zoo dwaas ben geweest mij hier in te schepen!”»Mijnheer,” hernam kapitein Yin, »mag ik u iets aanraden!”»Ga je gang!”»Vooreerst kalm te gaan slapen, evenals ik ga doen; dat is een zeer verstandig besluit, na een nacht op het dek doorgebracht te hebben.”»En dan?” vroeg Kin-Fo, die door de kalmte van den kapitein zoo mogelijk nog wanhopiger werd gemaakt dan door die van de zee.»En dan raad ik u aan”, antwoordde Yin, »om het voorbeeld te volgen van mijn passagiers in het ruim. Die beklagen zich nooit en nemen het weder zooals het is.”Na deze wijsgeerige opmerking, Wang zelfs waardig, verdween de kapitein in zijn hut, terwijl twee of drie mannen van de equipage op het dek achterbleven.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.Kin-Fo liep een kwartier van voren naar achteren, met over elkander gekruiste armen, terwijl zijne vingers van ongeduld trilden. Vervolgens wierp hij nog een blik op de doodsche, onbeweeglijkevlakte, waarvan de jonk het middelpunt uitmaakte, haalde de schouders op en trad zijn kajuit binnen zonder zelfs tot Fry-Craig een woord te richten.Toch waren de beide agenten daar, rustig op de banken uitgestrekt en, naar hunne gewoonte, elkander verstaande zonder te spreken. Zij hadden de vragen van Kin-Fo gehoord en eveneens de antwoorden van den kapitein, maar geen deel aan het gesprek genomen. Waarvoor zou het gediend hebben, dat zij er zich mee bemoeiden, en waarom vooral zouden zij zich over het oponthoud beklaagd hebben, dat hun cliënt in zoo ontevreden stemming bracht?In waarheid, zij mochten aan tijd verliezen, maar zij wonnen in veiligheid. Kin-Fo liep aan boord geen enkel gevaar, wijl de hand van Lao-Shen hem er niet kon bereiken; wat zouden zij meer gewenscht hebben?De termijn waarop hunne verantwoordelijkheid ophield, naderde met rassche schreden. Nog veertig uur en geheel het leger van de Taï-pings had zich op den ex-cliënt vande Eeuwkunnen werpen zonder dat zij een vinger zouden hebben uitgestoken om hem te helpen. Het zijn practische menschen, die Amerikanen! Aan Kin-Fo gehecht zoolang hij tweemaal honderdduizend dollars waard was! Dood onverschillig omtrent hetgeen hem zou overkomen als hij geen sapeke meer waard zou zijn!Nadat Craig en Fry aldus geredeneerd hadden, gingen zij met den meesten eetlust ontbijten. Zij hadden goeden voorraad meegenomen en aten van denzelfden schotel, hetzelfde bord, eenzelfde hoeveelheid stukken brood en koud vleesch. Zij dronken eenzelfde aantal glazen van den heerlijken wijn vanChao-Chigneop de gezondheid van William J. Bidulph. Zij rookten ieder een half dozijn sigaren en bewezen op nieuw dat men Siamees kan wezen door gewoonte, als is men het niet door geboorte.Die goede Yankees, die meenden dat zij aan het eind van hun rampspoed waren!De dag ging rustig voorbij. Altijd dezelfde kalmte in de natuur, hetzelfde zachte, »mollige” voorkomen van den hemel. Niets deed eene verandering in de meteorologische gesteldheid van den dampkring vermoeden. De wateren van de zee waren onbeweeglijk als die van een meertje.Tegen vier uur verscheen Soun op het dek, wankelend en waggelend als een dronken man, hoewel hij zijn geheele leven lang niet zoo matig geweest was als gedurende de laatste dagen.Zijn gelaat dat eerst violet, daarna indigo, toen blauw, vervolgens groen geweest was, begon nu weer geel te worden. Weder op den vasten wal gekomen, zou hij zijn gewone kleur, oranje, spoedig herkrijgen. Als een opwelling van boosheid hem dan roodmaakte, zou zijn gelaat successievelijk en in de natuurlijke volgorde al de kleuren van het spectrum vertoond hebben.Soun sleepte zich naar de beide agenten, met halfgesloten oogen en zonder een blik te durven slaan over de verschansing van deSam-Yep.»Zijn wij er?”... vroeg hij.»Neen,” antwoordde Fry.»Komen wij er haast?”»Neen”, antwoordde Craig.»Ai, ai, ya!” kreet Soun.En in diepen wanhoop, geen kracht in zich gevoelende om iets meer te zeggen, strekte hij zich aan den voet van den grooten mast uit, allerlei krampachtige bewegingen makende, waardoor zijn korte staart zich evenals het staartje van een hond bewoog.Ondertusschen waren op bevel van kapitein Yin de luiken van het dek geopend om het ruim te luchten. Dat was een wijze voorzorgsmaatregel. De zon zou spoedig de vochtigheid doen opdrogen, die door een drie- of viertal golven, tijdens den typhon, in ’t inwendige van ’t vaartuig gebracht was.Craig en Fry waren bij hunne wandelingen over het dek reeds herhaaldelijk blijven stilstaan bij het groote luik. Een gevoel van nieuwsgierigheid deed hen weldra besluiten om eens een kijkje te gaan nemen in het in een grafkelder herschapen ruim. Zij daalden dus de primitieve trap af, die daarheen leidde.De zon wierp door het geopende luik hare stralen midden in het ruim, doch voor en achter was het zeer donker. De oogen van Craig en Fry gewenden daar echter spoedig aan en weldra waren zij in staat om te zien hoe deze buitengewone lading van deSam-Yepgeborgen was.Het ruim was niet, zooals dit in de meeste koopvaardijjonken het geval is, door schutten afgedeeld. Het was één groote ruimte, die geheel volgeladen kon worden, daar er onder het voor- en achterdek ruimte genoeg overbleef voor equipage en passagiers.Aan elke zijde van het ruim stonden, even regelmatig als in een praalgraf, de vijf en zeventig doodkisten, die naar Fou-Ning gebracht moesten worden. Stevig bevestigd konden zij noch door de slingeringen der jonk van hunne plaats geraken noch eenigermate de veiligheid van het vaartuig in gevaar brengen.Door een smallen gang, die vrijgelaten was tusschen de dubbele rij kisten, kon men van het eene einde van het ruim naar het andere gaan, nu eens in het volle licht als men in de nabijheid van het luik was, dan weder in schemerlicht of in een bijna volkomen duister.Craig en Fry liepen zwijgend, alsof zij zich in een praalgraf bevonden, in dezen gang op en neder.Zij keken niet zonder eenige nieuwsgierigheid naar de zonderlinge lading.Er waren lijkkisten van allerlei aard, van allerlei vorm en afmeting, kostbaar of armoedig. Van de landverhuizers, die door nooddruft naar de overzijde der Stille Zuidzee gedreven waren, waren sommige rijk geworden in de mijnen van de Nevada en den Colorado of in Californië, doch dit waren er, helaas, slechts weinige. De andere waren er arm en ellendig gekomen en arm en ellendig gestorven. Maar allen keerden nu gelijkelijk naar hunnen geboortegrond terug, aan elkander gelijk door den dood. Een tiental kisten waren van kostbaar hout en versierd met al de fantasie der Chineesche weelde, de meeste andere bestonden eenvoudig uit zes planken, ruw in elkander geslagen en geel geverfd. Maar rijk of arm, op elke kist stond een naam dien men kon lezen als men het ruim doorging: Lien-Fou van Yung-Ping-Fu, Nan Loou van Fou-Ning, Shen-Kin van Lin-Kia, Luang van Ku-Li-Kao, enzoovoorts. Er was geen vergissing of verwarring mogelijk. Ieder lijk was behoorlijk gewaarmerkt en zou aan zijn adres bezorgd worden, om op het veld het uur der definitieve teraardebestelling af te wachten.»’t Ziet er netjes uit,” zei Craig.»Zeer netjes!” antwoordde Fry.Zij zouden hetzelfde gezegd hebben als zij een der groote magazijnen van San Francisco of New-York bezichtigd hadden.Aan het uiterste einde van het ruim, waar het licht nagenoeg niet doordrong, waren zij blijven staan, en voordat zij weder naar boven gingen, lieten zij nogmaals hunne blikken over de stapels der kisten gaan.Plotseling werd hun aandacht door eenig geritsel getrokken.»Zeker een rat!” zeide Fry.»Ja, dat zal een rat zijn!” antwoordde Craig.Het was geen voordeelige lading voor zulk een knaagdier. Rijst, of maïs, of gierst zou beter naar zijn zin geweest zijn.Het geluid hield evenwel aan. Het was ontstaan op manshoogte, aan stuurboordzij, dus bij de bovenste rij kisten. Als het geen geknabbel van tanden was, kon het niets anders zijn dan een gekrabbel van klauwen of nagels!»Frrrr! Frrrr!” deden Craig en Fry.Maar het geraas hield niet op.De twee agenten kwamen naderbij en luisterden met ingehouden adem. Het gekrab kwam stellig uit een der bovenste doodkisten.»Ze zullen toch geen schijndooden Chinees in een van de kisten gepakt hebben?” vroeg Craig.»Die eerst na een overtocht van vijf weken weder levend geworden is?” antwoordde Fry.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.De twee agenten legden de hand op de verdachte kist en er was geen twijfel aan of er was beweging in.»Drommels!” fluisterde Craig.»Drommels!”fluisterdeook Fry.Hetzelfde denkbeeld ontstond plotseling bij beiden, en wel dat Kin-Fo vermoedelijk door eenig gevaar bedreigd werd.Zij namen de hand van de kist af en voelden dat het deksel zeer zorgvuldig opgetild werd.Craig en Fry, als lieden die zich nergens over verbaasden, hielden zich doodstil, en daar zij in het donker niets konden zien, spitsten zij hunne ooren op hetgeen zij zouden hooren.»Ben jij het, Couo?” sprak een stem zeer voorzichtig en zacht fluisterend.Bijna op hetzelfde oogenblik antwoordde een stem uit een der kisten aan bakboord op dezelfde wijze:»Ben jij het, Fo-Kien?”En toen wisselden zij zeer vlug de volgende woorden:»Van nacht, niet waar?”»Ja, van nacht!”»Voordat de maan opkomt?”»Bij de tweede nachtwake.”»En de anderen?”»Zijn allen gewaarschuwd.”»Zes-en-dertig uur in een doodkist! Ik heb er genoeg van!”»Ik niet minder.”»Als Lao-Shen het niet bevolen had....”»Stil toch!”Op het hooren van den naam van den gevreesden Taï-ping hadden Craig en Fry onwillekeurig eene lichte beweging gemaakt en daarop waren de deksels weder plotseling dichtgevallen. Het was op nieuw doodstil in het ruim van deSam-Yep.Na het tooneel in het ruim slopen Craig en Fry zoo voorzichtig mogelijk weder naar het midden en klommen naar boven. Zij bleven eerst op het dek staan, toen zij zeker wisten dat niemand hen hooren kon.»Met dooden die spreken....” begon Craig.»Is het niet pluis!” voltooide Fry.Een enkel woord had hun alles verraden. Dat was de naam Lao-Shen, dien een der gewaande lijken uitgesproken had.De handlangers van dezen gevreesden Taï-ping waren er dus in geslaagd zich aan boord te verbergen! Kon dit geschied zijn buiten weten van kapitein Yin, of van zijn equipage, of van de manschappen die de sombere lading aan boord hadden gebracht? Dat was onmogelijk. Na uit het Amerikaansche vaartuig gelost te zijn, die ze van San-Francisco had overgebracht, waren de doodkisten tweemaal vier en twintig uur in het dok blijven staan. Toen hadden tien of misschien twintig manschappen van de bende van Lao-Shen de kisten ongetwijfeld geledigd en de plaats der lijkeningenomen. Maar had hun opperhoofd dan geweten of kunnen weten dat Kin-Fo van plan was om zich aan boord van deSam-Yepin te schepen? En hoe had hij dit kunnen weten?Ziedaar eene zeer duistere zaak, doch die op dit oogenblik niet behoefde opgelost te worden. Zeker was het, dat er, sedert men Tahou verliet, schelmen van de ergste soort aan boord waren; zeker was het, dat Craig en Fry een hunner den naam van Lao-Shen had hooren uitspreken; zeker was het dat het leven van Kin-Fo in onmiddellijk gevaar verkeerde.In dezen nacht, in den nacht van 28 op 29 Juni, zoude Eeuween verlies lijden van tweehonderdduizend dollars; een verlies dat der maatschappij bespaard zou worden als het vier en vijftig uur later geweest was, daar ook Kin-Fo zijn polis niet had vernieuwd!Men zou echter Craig en Fry slecht kennen als men meende dat zij in deze ernstige omstandigheden hunne bezinning verloren. Hun besluit was terstond genomen. Kin-Fo moest, voordat de tweede nachtwake begon, de jonk verlaten, en zij beiden zouden hem vergezellen.Maar hoe zouden zij ontsnappen? Zich meester maken van de eenige boot die de jonk aan boord had? Onmogelijk. Dat was een zware sloep, en al de handen aan boord zouden noodig zijn om haar in zee te brengen. En kapitein Yin, met zijn equipage, die er alles van wist, zouden hen zien komen! Men moest dus wel zijn toevlucht tot iets anders nemen, hoe gevaarlijk het ook wezen mocht.Het was zeven uur. De kapitein was nergens te zien en zat waarschijnlijk in zijn hut. Hij wachtte mogelijk daar wel het uur af dat de manschappen van Lao-Shen voor den dag zouden komen.»Er is geen oogenblik te verliezen!” zeiden Craig-Fry.Neen, geen enkel oogenblik! Het gevaar had niet dreigender kunnen zijn als zij boven een mijn gestaan hadden en de lont, die daarmede in verbinding stond, reeds aangestoken was.De jonk scheen, bij de volslagen windstilte, aan zichzelf overgelaten. Een enkele matroos zat op het dek te slapen.Craig en Fry schoven dus de deur der kajuit open en vonden Kin-Fo daar.Hij sliep, doch men wekte hem onverwijld.»Wat is er?” vroeg hij.Enkele woorden waren voldoende om hem op de hoogte der zaak te brengen. Zijn moed en zijne koelbloedigheid begaven hem gelukkig niet.»Laat ons die gewaande lijken spoedig in zee werpen”, riep hij uit.Geen slecht idée, maar volkomen onuitvoerbaar met het oog op de medeplichtigheid van kapitein Yin en het vermoedelijk aantal der schelmen.»Wat dan?” vroeg Kin-Fo.»Dit even aantrekken”, antwoordden Craig-Fry.Dit zeggende opende zij een der kisten, die zij uit Tong-Tchéou hadden meegenomen, en boden hunnen cliënt een dier verwonderlijke drijfpakken aan, waarvan de wereld de uitvinding aan kapitein Boyton dankt.De kist bevatte vier dergelijke pakken met al de gereedschappen en werktuigen die er bij behooren en die het reddingstoestellen van de beste soort doen zijn.»’t Is goed”, zei Kin-Fo, »ga Soun maar waarschuwen.”Een oogenblik later kwam Fry met Soun terug, die volkomen de kluts kwijt was. Men moest hem geheel aankleeden. Hij liet ze machinaal begaan en stiet alleen van tijd tot tijd zijn gewoonai ai yauit!Om acht uur waren Kin-Fo en zijne metgezellen gereed. Men had hen voor vier zeehonden hebben kunnen houden, die gereed stonden om in zee te duiken. Om de waarheid te zeggen zou de zeehond Soun slechts een zeer ongunstig denkbeeld gegeven hebben van de wonderbare vlugheid dezer zoogdieren van de zee, zoo slap en onbeholpen zag hij er uit in zijn waterdicht pak.In het oosten begon de lucht reeds donker te worden. De jonk dreef onbeweeglijk bij de onafgebroken windstilte op de spiegelgladde oppervlakte der zee.Craig en Fry maakten een der poorten van de kajuit achter in den spiegel van de jonk open. Zonder plichtplegingen nam men Soun op en stak hem door het luik naar buiten, waar men hem in de zee hoorde plassen. Kin-Fo volgde hem onmiddellijk. Craig en Fry raapten alles bij elkander wat zij noodig hadden en stapten ophunnebeurt in het water.Alles was zeer stil en behendig in zijn werk gegaan en aan boord van de jonk kon niemand vermoeden dat de bemanning vier personen minder telde.

XVI.Waarin Kin-Fo, nog altijd ongehuwd, op nieuw de wereld ingaat.De toestand was nu voor Kin-Fo duizendmaal ernstiger dan hij nog geweest was.’t Was dus waar dat Wang, niettegenstaande zijn gegeven woord, zijne hand had voelen verlammen toen het er op aankwam zijn ouden leerling te treffen! Ook scheen Wang niets van de verandering te weten die in den toestand van Kin-Fo was gekomen, want zijn brief zweeg er van! Ook had Wang dus aan een ander opgedragen zijne belofte te houden, en aan wien! Aan een Taï-ping, den meest gevreesde van allen, die natuurlijk geen de minste zwarigheid zou maken om iemand te dooden, voor wiens dood men hem niet eensaansprakelijk kon stellen! Het bewuste stuk van Kin-Fo waarborgde hem straffeloosheid en de aanwijzing van Wang zou hem bovendien een kapitaal van vijftigduizend dollars verschaffen!De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.»Ik heb er nu meer dan genoeg van!” riep Kin-Fo uit in zijne eerste opwelling van toorn.Craig en Fry hadden kennis genomen van het schrijven van Wang.»Draagt het door u aan Wang verstrekte stuk niet als uitersten termijn den datum van 25 Juni?”»Wel neen,” antwoordde Kin-Fo: »Wang moest en kon het stuk niet anders teekenen dan op den datum, waarop ik sterven zou! Nu kan die Lao-Shen handelen naar eigen goedvinden, zonder in een enkel opzicht door den tijd gebonden te zijn!”»Ja, maar,” zeide Fry-Craig, »hij heeft er belang bij de zaak spoedig tot een eind te brengen.”»Waarom?....”»Wel, omdat de politie op het kapitaal, dat op uw hoofd is verzekerd, beslag kan leggen en het hem op deze wijze zou ontgaan!”Daar was niets tegen in te brengen.»’t Zij zoo,” antwoordde Kin-Fo. »In ieder geval moet ik geen uur verloren laten gaan om te trachten mijn schrijven terug te krijgen, al moest ik het ook met de vijftig duizend dollars betalen, die aan dien Lao-Shen zijn beloofd!”»Dat is juist,” sprak Fry.»Zeer waar!” voegde Craig er bij.»Ik vertrek dus! Ik moet dien chef der Taï-pings opsporen! Hij zal, hoop ik, gemakkelijker te vinden zijn dan Wang!”Kin-Fo liep, deze woorden sprekende, voortdurend heen en weder. Hij kon niet blijven zitten. Deze reeks van knodsslagen, die op hem neerdaalden, brachten hem in een staat van zeldzame opgewondenheid.»Ik vertrek!” zeide hij. »Ik ga dien Lao-Shen opzoeken! Wat u betreft, mijne heeren, u moet weten wat u past.”»Mijnheer,” antwoordden Fry-Craig, »de belangen van deEeuwzijn meer dan ooit bedreigd. Als wij u thans verlieten, zouden wij aan onzen plicht tekort komen. Wij zullen u niet verlaten!”Men wilde geen uur verloren laten gaan. Maar vóór alles diende men nauwkeurig te weten wat die Lao-Shen was, en waar hij zijn verblijf hield. Zijne bekendheid was gelukkig van dien aard dat dit minder moeielijkheid opleverde.Deze oude makker van Wang, in den opstand der Mang-Tchao, had zich in noordelijk China teruggetrokken aan gene zijde van den Grooten muur, naar het gedeelte grenzende aan de golf vanPé-Tché-Li. Het Keizerlijke bewind had niet met hem onderhandeld gelijk het met het meerendeel der andere hoofden van den opstand had gedaan die het niet had kunnen onderwerpen; men liet hem met rust, en hij oefende nu op de grenzen van het rijk het meer bescheiden beroep van straatroover uit. Wang had een goede keus gedaan! Zulk een man zou minder bezwaren maken en een dolksteek meer of minder zou zijn geweten niet verontrusten!Kin-Fo en de beide zaakgelastigden verkregen de meest nauwkeurige inlichtingen omtrent den Taï-ping en vernamen dat hij het laatst gezien was in de omstreken van Fou-Ning, een kleine haven aan de golf van Léao-Ting. Zij besloten zich zonder verwijl daarheen te begeven.Aan Lé-ou werd dadelijk meegedeeld wat er gebeurd was. Haar angst verdubbelde! Tranen ontsprongen aan hare schoone oogen. Zij wilde Kin-Fo overhalen om niet te vertrekken. Begaf hij zich niet vrijwillig in een onvermijdelijk gevaar? Zou het niet beter zijn te wachten, zich uit de voeten te maken, het Hemelsche Rijk desnoods te verlaten en zich te verschuilen in een ander werelddeel, waar de woeste Lao-Shen hem niet kon bereiken?Maar Kin-Fo bracht de jonge vrouw aan het verstand, dat het hem onmogelijk zou zijn te leven onder deze voortdurende bedreiging, en als het ware, door de genade van zulk een schurk, die door den moord een aardig fortuintje zou verwerven. Neen! Er moest en er zou een einde aan komen. Kin-Fo en zijne beide satellieten zouden dien dag op reis gaan, zij zouden tot den Taï-ping doordringen, den ongelukkigen brief voor handen vol goud koopen, en zij zouden te Peking terug zijn, nog voordat de termijn van openbaren rouw voor de keizerin-weduwe verstreken was.»Liefste zuster”, zeide Kin-Fo,»ik betreur het nu minder dat ons huwelijk eenige dagen is uitgesteld. Ware het voltrokken, hoe droef zou dan uw toestand geweest zijn!”»Als het voltrokken ware geweest”, antwoordde Lé-ou, »zou ik het recht gehad hebben, en het zou mijn plicht geweest zijn, u te volgen; en ik zou met u medegegaan zijn!”»Neen!” sprak Kin-Fo, »ik zou liever duizend dooden gestorven zijn dan dat ik u slechts een oogenblik aan gevaar blootstelde!.... Vaarwel, Lé-ou, vaarwel!....”En Kin-Fo onttrok zich, met tranen in de oogen, aan de armen van de jonge vrouw, die hem wilde weerhouden.Op dienzelfden dag verlieten Kin-Fo, Craig en Fry, gevolgd door Soun, wien ook geen oogenblik rust te beurt mocht vallen, Peking en begaven zich naar Tong-Tchéou. Zij waren er in een uur.Men had het volgende plan gemaakt:De reis te land, door eene niet veilige provincie, leverde ernstige bezwaren op.Als het niets anders geweest was dan om den Grooten Muur te bereiken, ten noorden van de hoofdstad, zou men, wat gevaren ook verbonden waren aan het afleggen van honderd zestig lis1, den tocht hebben ondernomen. Maar de haven van Fou-Ning bevond zich niet in het noorden maar in het oosten. Door over zee te gaanzou men tijd winnen en veiliger zijn. Kin-Fo en zijne metgezellen zouden er binnen vier of vijf dagen komen; en men besloot daarom dien weg te volgen.Maar zou er een vaartuig te vinden zijn, dat naar Fou-Ning vertrekken moest? Zij besloten zich daarvan voor alles te overtuigen bij de scheepsagenten te Tong-Tchéou.Het toeval, dat Kin-Fo anders alles behalve gunstig was, diende hem thans. Aan den mond van de Peï-ho lag een schip in lading voor Fou-Ning.Men had niets anders te doen dan onmiddellijk op een der snelvarende stoombooten, die den stroom tot zijne monding afzakken, plaats te nemen, en dan met het bewuste vaartuig naar de plaats der bestemming te gaan.Craig en Fry zouden in een uur gereed zijn. Dat uur besteedden zij om zich alle bekende reddingstoestellen aan te schaffen, van den primitieven kurkengordel af tot de voor water ondoordringbare kleeding van kapitein Boyten toe. Kin-Fo was nog altijd tweehonderdduizend dollars waard. Hij kon over zee reizen zonder verhoogde premie, omdat hij voor alle kansen betaalde. Er kon een ongeluk gebeuren. Men moest op alles bedacht zijn, en men was het ook.Den 26nJuni des middags te 12 uur stapten Kin-Fo, Craig-Fry en Soun aan boord van dePeï-tangen daalden de Peï-ho af. De bochten van deze rivier zijn zoo talrijk dat men juist tweemaal zooveel afstand doorloopt dan men zou doen als men de rechte lijn kon volgen; maar de stroom is gekanaliseerd en bij gevolg bevaarbaar gemaakt voor schepen van vrij groote tonnenmaat. Ook is er een drukke scheepvaart, vrij wat drukker dan de beweging op den weg, die langs den stroom loopt.DePeï-tangstoomde snel tusschen de boorden van het kanaal, beukte met hare raderen de gele wateren van den stroom, en bracht de talrijke bevloeiingskanalen aan de beide oevers door haar kielwater in beweging. De hooge toren van den tempel aan de gindsche zijde van Tong-Tchéou was weldra voorbij gestoomd en uit het gezicht verdwenen bij het omvaren van een vrij scherpen hoek.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Zij stroomde, hier tusschen kleine zandheuvels, daar langs kleine gehuchten, welker bewoners zich met den landbouw onledig hielden, te midden van een tamelijk boschrijk landschap, door wijngaarden en groene hagen doorsneden. Verschillende meer belangrijke plaatsen, Mahao, Hé-Si-Vou, Nane-Tsaé, Yang-Tsoune daagden op. Eb en vloeddeedzich hier nog niet bespeuren.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Weldra vertoonde zich Tien-Tsin. Daar ging het minder vlug. De voetbrug, die de beide oevers van de rivier verbindt, diende geopend te worden en men moest met de noodige voorzichtigheidden weg zoeken tusschen de honderden vaartuigen die in de haven vertoeven. Dat ging met vrij wat moeite en drukte gepaard en kostte aan menige schuit de touwen, waarmede zij voor meeslependoor den stroom was beveiligd. Als het te veel bezwaar opleverde, sneed men eenvoudig de touwen door, zonder zich in ’t minst te bekommeren om de schade, die daardoor aangericht werd. Vandaar een opschudding, een opstopping van drijvende vaartuigen, die vrij wat van het toezicht van de havenmeesters te Tien-Tsin zou geëischt hebben, als te Tien-Tsin havenmeesters waren geweest.Het is overtollig te zeggen, dat Craig en Fry hun cliënt nauwlettender dan ooit bewaakten.Het gold nu niet meer den philosoof Wang, met wien men gemakkelijk eene schikking had kunnen treffen, maar wel Lao-Shen den Taï-ping, iemand dien zij niet kenden, ’t geen de zaak vrij wat lastiger maakte.Men kon zichzelf in veiligheid achten te zijn, omdat men naar hem toeging, maar wie kon de verzekering geven dat Lao-Shen niet reeds op weg was gegaan om zijn slachtoffer te ontmoeten! En hoe zou men hem dan ontwijken, hoe hem voorkomen? Craig en Fry zagen in iederen passagier van dePeï-tangeen moordenaar. Zij aten niet meer, zij sliepen niet meer, zij leefden niet meer!Waren Kin-Fo, Craig en Fry ernstig ongerust, Soun was vooral niet minder angstig. De gedachte dat hij op zee moest gaan, bezorgde hem kippenvel. Hoe dichter dePeï-tangde golf vanPé-Tché-Linaderde, des te bleeker werd hij. Zijn neus werd spitser, zijn mond trok zich samen en toch dreef de boot nog kalm op de rustige wateren der rivier.Hoe zou het dan wel gaan als Soun op den smallen zeeboezem kwam, waar de korte golfslag het schip onophoudelijk en heftig doet stooten!»Ben je nog nooit op zee geweest?” vroeg hem Craig.»Nooit!”»Ben je goed gezond?” vroeg hem Fry.»Neen!”»Je moet het hoofd stil houden”, voegde Craig er bij.»Het hoofd?....”»En je mond dicht....” vervolgde Fry.»De mond?....”Soun bracht de beide agenten aan het verstand dat hij niet van praten hield, en zette zich zwijgend omstreeks het midden van de boot neder, niet zonder op den reeds vrij breeden stroom een droefgeestigen blik te hebben geworpen, dien blik, eigen aan personen die voorbeschikt zijn de min of meer belachelijke kwaal der zeeziekte te ondergaan.Het landschap had zich in de vallei, die de Peï-ho doorstroomt, gewijzigd. De rechteroever vormde door zijn steilte een sterk contrast met de linkerzijde, wier uitgestrekte, zandige oppervlakte met het schuim van de golven was bedekt. Daarachter strekten zichvelden van sorgho, maïs, koren en gierst uit. Ook hier gold wat in geheel China—eene huismoeder die zooveel duizenden kinderen te voeden heeft—het geval is: geen enkel plekje, voor cultuur geschikt, was onbebouwd. Overal was door middel van besproeiïngskanalen of bamboezen toestellen, een soort van oorspronkelijke noria’s2, voor voldoenden watertoevoer gezorgd. Hier en daar verhieven zich, naast de dorpen met hunne met gele klei gepleisterde huizen, kleine groepen boomen, waaronder enkele appelboomen voorkwamen, die op eene vlakte inNormandiëniet misplaatst zouden geweest zijn. Op de oevers liepen talrijke visschers heen en weder, wien zeeraven voor jachthonden of juister gezegd voor waterhonden dienden. Deze vogels dompelden zich op een wenk van hun meester in het water en brachten de visschen boven, die zij, dank zij een ring welke hen den strot half dichtkneep, niet konden verslinden. Voorts vlogen voortdurend uit het hooge riet aan den oever, eenden, kraaien, raven, eksters, sperwers en ander gevogelte op, die door het geraas van de stoomboot in hun rust werden gestoord.De groote weg langs de rivier was daar geheel verlaten, maar de beweging op de Peï-ho nam steeds toe. Welk een aantal vaartuigen van alle soort voeren den stroom af en op! Oorlogsjonken met hare opene batterijen, waarvan het dek eene sterke holronde kromming vertoonde van voren naar achter, en die door eene dubbele verdieping riemen of door een rad, ’t welk door menschenhanden in beweging werd gebracht, vooruit gedreven werden; jonken van het personeel der douane, met twee masten en sloepzeilen, die bevestigd waren aan dwars uitstekende uithouders, terwijl devoor-en achtersteven met grillige beelden waren voorzien; handelsjonken, die met de kostbaarste voortbrengselen van het Hemelsche Rijk bevracht, niet vreesden om de geduchte typhons in de naburige zeeën te trotseeren; jonken voor het gewone vervoer van reizigers, die al naar het tij het meebracht òf met riemen werden voortgedreven, òf wel aan de lijn voortgesleept, en die gemaakt schenen voor personen, die te veel tijd hebben; mandarijnen-jonken, kleine pleizierjachten, die hunne bootjes achter zich voortsleepten; alle soorten van platboomde vaartuigen, met rieten matten als zeil, en waarvan de kleinste—door jeugdige vrouwen bestuurd, de roeispaan in de hand en ’t kind op den rug—met recht hun naam dragen, die beteekent: drie planken; eindelijk ontzaglijke groote vlotten, een soort van drijvende dorpen met hutten, boomgaarden, groentetuinen enz., waartoe een of ander Mantsjoerijsch bosch het noodige hout had geleverd.De dorpen werden allengs minder talrijk. Men telt er een twintigtaltusschen Tien-Tsin en Takou, aan de monding van den stroom. Op de oevers zonden eenige steenfabrieken hare groote rookwolken naar omhoog en bezwangerden den dampkring tegelijk met den rook, dien de stoomboot verspreidde. De avond naderde, voorafgegaan door de Juni-schemering die onder dezen breedtegraad langer aanhoudt. Weldra teekende zich eene rij witte heuvels symmetrisch gerangschikt en één van vorm in het halfduister af. Het waren zouthoopen, in de nabijgelegen zoutketen verzameld. Daar begon, tusschen dorre vlakten, de wijde monding der Peï-ho, een somber landschap, waarin men niets bespeurt dan zout, zand en stof.Den volgenden morgen, 27 Juni, kwam dePeï-tangvóór het opgaan der zon in de haven te Takou, bijna aan den mond der rivier.Op deze plaats verheffen zich de twee forten, het Noordelijke en het Zuidelijke, thans vernield, die in 1860 door het Anglo-Frankisch leger vermeesterd werden. Dáár had de heldhaftige aanval plaats van generaal Colliman op 24 Augustus van dat jaar, daar hebben de kanonneerbooten den ingang van de rivier geforceerd, daar strekt zich eene smalle, weinig bewoonde streek uit, die den naam draagt van Fransche concessie, dáár bespeurt men nog het grafteeken waaronder de officieren en soldaten rusten in die betreurenswaardige gevechten gevallen.DePeï-tangkon de bank niet passeeren. Al de passagiers moesten dus te Takou aan wal gaan. Het is eene vrij belangrijke plaats, die zich zeer goed ontwikkelen zal als de mandarijnen toestaan dat er een spoorweg wordt gelegd ter verbinding met Tien-Tsin.Het vaartuig in lading voor Fou-Ning, moest nog dienzelfden dag vertrekken. Kin-Fo en zijnemakkershadden geen uur te verliezen. Een platboomde schuit bracht hen in een kwartier aan boord van deSam-Yepover.1Veertig mijlen.2Watertoestellen.

Waarin Kin-Fo, nog altijd ongehuwd, op nieuw de wereld ingaat.

Waarin Kin-Fo, nog altijd ongehuwd, op nieuw de wereld ingaat.

De toestand was nu voor Kin-Fo duizendmaal ernstiger dan hij nog geweest was.

’t Was dus waar dat Wang, niettegenstaande zijn gegeven woord, zijne hand had voelen verlammen toen het er op aankwam zijn ouden leerling te treffen! Ook scheen Wang niets van de verandering te weten die in den toestand van Kin-Fo was gekomen, want zijn brief zweeg er van! Ook had Wang dus aan een ander opgedragen zijne belofte te houden, en aan wien! Aan een Taï-ping, den meest gevreesde van allen, die natuurlijk geen de minste zwarigheid zou maken om iemand te dooden, voor wiens dood men hem niet eensaansprakelijk kon stellen! Het bewuste stuk van Kin-Fo waarborgde hem straffeloosheid en de aanwijzing van Wang zou hem bovendien een kapitaal van vijftigduizend dollars verschaffen!

De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.

De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Bladz. 132.

»Ik heb er nu meer dan genoeg van!” riep Kin-Fo uit in zijne eerste opwelling van toorn.

Craig en Fry hadden kennis genomen van het schrijven van Wang.

»Draagt het door u aan Wang verstrekte stuk niet als uitersten termijn den datum van 25 Juni?”

»Wel neen,” antwoordde Kin-Fo: »Wang moest en kon het stuk niet anders teekenen dan op den datum, waarop ik sterven zou! Nu kan die Lao-Shen handelen naar eigen goedvinden, zonder in een enkel opzicht door den tijd gebonden te zijn!”

»Ja, maar,” zeide Fry-Craig, »hij heeft er belang bij de zaak spoedig tot een eind te brengen.”

»Waarom?....”

»Wel, omdat de politie op het kapitaal, dat op uw hoofd is verzekerd, beslag kan leggen en het hem op deze wijze zou ontgaan!”

Daar was niets tegen in te brengen.

»’t Zij zoo,” antwoordde Kin-Fo. »In ieder geval moet ik geen uur verloren laten gaan om te trachten mijn schrijven terug te krijgen, al moest ik het ook met de vijftig duizend dollars betalen, die aan dien Lao-Shen zijn beloofd!”

»Dat is juist,” sprak Fry.

»Zeer waar!” voegde Craig er bij.

»Ik vertrek dus! Ik moet dien chef der Taï-pings opsporen! Hij zal, hoop ik, gemakkelijker te vinden zijn dan Wang!”

Kin-Fo liep, deze woorden sprekende, voortdurend heen en weder. Hij kon niet blijven zitten. Deze reeks van knodsslagen, die op hem neerdaalden, brachten hem in een staat van zeldzame opgewondenheid.

»Ik vertrek!” zeide hij. »Ik ga dien Lao-Shen opzoeken! Wat u betreft, mijne heeren, u moet weten wat u past.”

»Mijnheer,” antwoordden Fry-Craig, »de belangen van deEeuwzijn meer dan ooit bedreigd. Als wij u thans verlieten, zouden wij aan onzen plicht tekort komen. Wij zullen u niet verlaten!”

Men wilde geen uur verloren laten gaan. Maar vóór alles diende men nauwkeurig te weten wat die Lao-Shen was, en waar hij zijn verblijf hield. Zijne bekendheid was gelukkig van dien aard dat dit minder moeielijkheid opleverde.

Deze oude makker van Wang, in den opstand der Mang-Tchao, had zich in noordelijk China teruggetrokken aan gene zijde van den Grooten muur, naar het gedeelte grenzende aan de golf vanPé-Tché-Li. Het Keizerlijke bewind had niet met hem onderhandeld gelijk het met het meerendeel der andere hoofden van den opstand had gedaan die het niet had kunnen onderwerpen; men liet hem met rust, en hij oefende nu op de grenzen van het rijk het meer bescheiden beroep van straatroover uit. Wang had een goede keus gedaan! Zulk een man zou minder bezwaren maken en een dolksteek meer of minder zou zijn geweten niet verontrusten!

Kin-Fo en de beide zaakgelastigden verkregen de meest nauwkeurige inlichtingen omtrent den Taï-ping en vernamen dat hij het laatst gezien was in de omstreken van Fou-Ning, een kleine haven aan de golf van Léao-Ting. Zij besloten zich zonder verwijl daarheen te begeven.

Aan Lé-ou werd dadelijk meegedeeld wat er gebeurd was. Haar angst verdubbelde! Tranen ontsprongen aan hare schoone oogen. Zij wilde Kin-Fo overhalen om niet te vertrekken. Begaf hij zich niet vrijwillig in een onvermijdelijk gevaar? Zou het niet beter zijn te wachten, zich uit de voeten te maken, het Hemelsche Rijk desnoods te verlaten en zich te verschuilen in een ander werelddeel, waar de woeste Lao-Shen hem niet kon bereiken?

Maar Kin-Fo bracht de jonge vrouw aan het verstand, dat het hem onmogelijk zou zijn te leven onder deze voortdurende bedreiging, en als het ware, door de genade van zulk een schurk, die door den moord een aardig fortuintje zou verwerven. Neen! Er moest en er zou een einde aan komen. Kin-Fo en zijne beide satellieten zouden dien dag op reis gaan, zij zouden tot den Taï-ping doordringen, den ongelukkigen brief voor handen vol goud koopen, en zij zouden te Peking terug zijn, nog voordat de termijn van openbaren rouw voor de keizerin-weduwe verstreken was.

»Liefste zuster”, zeide Kin-Fo,»ik betreur het nu minder dat ons huwelijk eenige dagen is uitgesteld. Ware het voltrokken, hoe droef zou dan uw toestand geweest zijn!”

»Als het voltrokken ware geweest”, antwoordde Lé-ou, »zou ik het recht gehad hebben, en het zou mijn plicht geweest zijn, u te volgen; en ik zou met u medegegaan zijn!”

»Neen!” sprak Kin-Fo, »ik zou liever duizend dooden gestorven zijn dan dat ik u slechts een oogenblik aan gevaar blootstelde!.... Vaarwel, Lé-ou, vaarwel!....”

En Kin-Fo onttrok zich, met tranen in de oogen, aan de armen van de jonge vrouw, die hem wilde weerhouden.

Op dienzelfden dag verlieten Kin-Fo, Craig en Fry, gevolgd door Soun, wien ook geen oogenblik rust te beurt mocht vallen, Peking en begaven zich naar Tong-Tchéou. Zij waren er in een uur.

Men had het volgende plan gemaakt:

De reis te land, door eene niet veilige provincie, leverde ernstige bezwaren op.

Als het niets anders geweest was dan om den Grooten Muur te bereiken, ten noorden van de hoofdstad, zou men, wat gevaren ook verbonden waren aan het afleggen van honderd zestig lis1, den tocht hebben ondernomen. Maar de haven van Fou-Ning bevond zich niet in het noorden maar in het oosten. Door over zee te gaanzou men tijd winnen en veiliger zijn. Kin-Fo en zijne metgezellen zouden er binnen vier of vijf dagen komen; en men besloot daarom dien weg te volgen.

Maar zou er een vaartuig te vinden zijn, dat naar Fou-Ning vertrekken moest? Zij besloten zich daarvan voor alles te overtuigen bij de scheepsagenten te Tong-Tchéou.

Het toeval, dat Kin-Fo anders alles behalve gunstig was, diende hem thans. Aan den mond van de Peï-ho lag een schip in lading voor Fou-Ning.

Men had niets anders te doen dan onmiddellijk op een der snelvarende stoombooten, die den stroom tot zijne monding afzakken, plaats te nemen, en dan met het bewuste vaartuig naar de plaats der bestemming te gaan.

Craig en Fry zouden in een uur gereed zijn. Dat uur besteedden zij om zich alle bekende reddingstoestellen aan te schaffen, van den primitieven kurkengordel af tot de voor water ondoordringbare kleeding van kapitein Boyten toe. Kin-Fo was nog altijd tweehonderdduizend dollars waard. Hij kon over zee reizen zonder verhoogde premie, omdat hij voor alle kansen betaalde. Er kon een ongeluk gebeuren. Men moest op alles bedacht zijn, en men was het ook.

Den 26nJuni des middags te 12 uur stapten Kin-Fo, Craig-Fry en Soun aan boord van dePeï-tangen daalden de Peï-ho af. De bochten van deze rivier zijn zoo talrijk dat men juist tweemaal zooveel afstand doorloopt dan men zou doen als men de rechte lijn kon volgen; maar de stroom is gekanaliseerd en bij gevolg bevaarbaar gemaakt voor schepen van vrij groote tonnenmaat. Ook is er een drukke scheepvaart, vrij wat drukker dan de beweging op den weg, die langs den stroom loopt.

DePeï-tangstoomde snel tusschen de boorden van het kanaal, beukte met hare raderen de gele wateren van den stroom, en bracht de talrijke bevloeiingskanalen aan de beide oevers door haar kielwater in beweging. De hooge toren van den tempel aan de gindsche zijde van Tong-Tchéou was weldra voorbij gestoomd en uit het gezicht verdwenen bij het omvaren van een vrij scherpen hoek.

De Peï-ho was op deze hoogte nog smal. Zij stroomde, hier tusschen kleine zandheuvels, daar langs kleine gehuchten, welker bewoners zich met den landbouw onledig hielden, te midden van een tamelijk boschrijk landschap, door wijngaarden en groene hagen doorsneden. Verschillende meer belangrijke plaatsen, Mahao, Hé-Si-Vou, Nane-Tsaé, Yang-Tsoune daagden op. Eb en vloeddeedzich hier nog niet bespeuren.

Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.

Deze vogels dompelden zich in het water. Bladz. 135.

Weldra vertoonde zich Tien-Tsin. Daar ging het minder vlug. De voetbrug, die de beide oevers van de rivier verbindt, diende geopend te worden en men moest met de noodige voorzichtigheidden weg zoeken tusschen de honderden vaartuigen die in de haven vertoeven. Dat ging met vrij wat moeite en drukte gepaard en kostte aan menige schuit de touwen, waarmede zij voor meeslependoor den stroom was beveiligd. Als het te veel bezwaar opleverde, sneed men eenvoudig de touwen door, zonder zich in ’t minst te bekommeren om de schade, die daardoor aangericht werd. Vandaar een opschudding, een opstopping van drijvende vaartuigen, die vrij wat van het toezicht van de havenmeesters te Tien-Tsin zou geëischt hebben, als te Tien-Tsin havenmeesters waren geweest.

Het is overtollig te zeggen, dat Craig en Fry hun cliënt nauwlettender dan ooit bewaakten.

Het gold nu niet meer den philosoof Wang, met wien men gemakkelijk eene schikking had kunnen treffen, maar wel Lao-Shen den Taï-ping, iemand dien zij niet kenden, ’t geen de zaak vrij wat lastiger maakte.

Men kon zichzelf in veiligheid achten te zijn, omdat men naar hem toeging, maar wie kon de verzekering geven dat Lao-Shen niet reeds op weg was gegaan om zijn slachtoffer te ontmoeten! En hoe zou men hem dan ontwijken, hoe hem voorkomen? Craig en Fry zagen in iederen passagier van dePeï-tangeen moordenaar. Zij aten niet meer, zij sliepen niet meer, zij leefden niet meer!

Waren Kin-Fo, Craig en Fry ernstig ongerust, Soun was vooral niet minder angstig. De gedachte dat hij op zee moest gaan, bezorgde hem kippenvel. Hoe dichter dePeï-tangde golf vanPé-Tché-Linaderde, des te bleeker werd hij. Zijn neus werd spitser, zijn mond trok zich samen en toch dreef de boot nog kalm op de rustige wateren der rivier.

Hoe zou het dan wel gaan als Soun op den smallen zeeboezem kwam, waar de korte golfslag het schip onophoudelijk en heftig doet stooten!

»Ben je nog nooit op zee geweest?” vroeg hem Craig.

»Nooit!”

»Ben je goed gezond?” vroeg hem Fry.

»Neen!”

»Je moet het hoofd stil houden”, voegde Craig er bij.

»Het hoofd?....”

»En je mond dicht....” vervolgde Fry.

»De mond?....”

Soun bracht de beide agenten aan het verstand dat hij niet van praten hield, en zette zich zwijgend omstreeks het midden van de boot neder, niet zonder op den reeds vrij breeden stroom een droefgeestigen blik te hebben geworpen, dien blik, eigen aan personen die voorbeschikt zijn de min of meer belachelijke kwaal der zeeziekte te ondergaan.

Het landschap had zich in de vallei, die de Peï-ho doorstroomt, gewijzigd. De rechteroever vormde door zijn steilte een sterk contrast met de linkerzijde, wier uitgestrekte, zandige oppervlakte met het schuim van de golven was bedekt. Daarachter strekten zichvelden van sorgho, maïs, koren en gierst uit. Ook hier gold wat in geheel China—eene huismoeder die zooveel duizenden kinderen te voeden heeft—het geval is: geen enkel plekje, voor cultuur geschikt, was onbebouwd. Overal was door middel van besproeiïngskanalen of bamboezen toestellen, een soort van oorspronkelijke noria’s2, voor voldoenden watertoevoer gezorgd. Hier en daar verhieven zich, naast de dorpen met hunne met gele klei gepleisterde huizen, kleine groepen boomen, waaronder enkele appelboomen voorkwamen, die op eene vlakte inNormandiëniet misplaatst zouden geweest zijn. Op de oevers liepen talrijke visschers heen en weder, wien zeeraven voor jachthonden of juister gezegd voor waterhonden dienden. Deze vogels dompelden zich op een wenk van hun meester in het water en brachten de visschen boven, die zij, dank zij een ring welke hen den strot half dichtkneep, niet konden verslinden. Voorts vlogen voortdurend uit het hooge riet aan den oever, eenden, kraaien, raven, eksters, sperwers en ander gevogelte op, die door het geraas van de stoomboot in hun rust werden gestoord.

De groote weg langs de rivier was daar geheel verlaten, maar de beweging op de Peï-ho nam steeds toe. Welk een aantal vaartuigen van alle soort voeren den stroom af en op! Oorlogsjonken met hare opene batterijen, waarvan het dek eene sterke holronde kromming vertoonde van voren naar achter, en die door eene dubbele verdieping riemen of door een rad, ’t welk door menschenhanden in beweging werd gebracht, vooruit gedreven werden; jonken van het personeel der douane, met twee masten en sloepzeilen, die bevestigd waren aan dwars uitstekende uithouders, terwijl devoor-en achtersteven met grillige beelden waren voorzien; handelsjonken, die met de kostbaarste voortbrengselen van het Hemelsche Rijk bevracht, niet vreesden om de geduchte typhons in de naburige zeeën te trotseeren; jonken voor het gewone vervoer van reizigers, die al naar het tij het meebracht òf met riemen werden voortgedreven, òf wel aan de lijn voortgesleept, en die gemaakt schenen voor personen, die te veel tijd hebben; mandarijnen-jonken, kleine pleizierjachten, die hunne bootjes achter zich voortsleepten; alle soorten van platboomde vaartuigen, met rieten matten als zeil, en waarvan de kleinste—door jeugdige vrouwen bestuurd, de roeispaan in de hand en ’t kind op den rug—met recht hun naam dragen, die beteekent: drie planken; eindelijk ontzaglijke groote vlotten, een soort van drijvende dorpen met hutten, boomgaarden, groentetuinen enz., waartoe een of ander Mantsjoerijsch bosch het noodige hout had geleverd.

De dorpen werden allengs minder talrijk. Men telt er een twintigtaltusschen Tien-Tsin en Takou, aan de monding van den stroom. Op de oevers zonden eenige steenfabrieken hare groote rookwolken naar omhoog en bezwangerden den dampkring tegelijk met den rook, dien de stoomboot verspreidde. De avond naderde, voorafgegaan door de Juni-schemering die onder dezen breedtegraad langer aanhoudt. Weldra teekende zich eene rij witte heuvels symmetrisch gerangschikt en één van vorm in het halfduister af. Het waren zouthoopen, in de nabijgelegen zoutketen verzameld. Daar begon, tusschen dorre vlakten, de wijde monding der Peï-ho, een somber landschap, waarin men niets bespeurt dan zout, zand en stof.

Den volgenden morgen, 27 Juni, kwam dePeï-tangvóór het opgaan der zon in de haven te Takou, bijna aan den mond der rivier.

Op deze plaats verheffen zich de twee forten, het Noordelijke en het Zuidelijke, thans vernield, die in 1860 door het Anglo-Frankisch leger vermeesterd werden. Dáár had de heldhaftige aanval plaats van generaal Colliman op 24 Augustus van dat jaar, daar hebben de kanonneerbooten den ingang van de rivier geforceerd, daar strekt zich eene smalle, weinig bewoonde streek uit, die den naam draagt van Fransche concessie, dáár bespeurt men nog het grafteeken waaronder de officieren en soldaten rusten in die betreurenswaardige gevechten gevallen.

DePeï-tangkon de bank niet passeeren. Al de passagiers moesten dus te Takou aan wal gaan. Het is eene vrij belangrijke plaats, die zich zeer goed ontwikkelen zal als de mandarijnen toestaan dat er een spoorweg wordt gelegd ter verbinding met Tien-Tsin.

Het vaartuig in lading voor Fou-Ning, moest nog dienzelfden dag vertrekken. Kin-Fo en zijnemakkershadden geen uur te verliezen. Een platboomde schuit bracht hen in een kwartier aan boord van deSam-Yepover.

1Veertig mijlen.2Watertoestellen.

1Veertig mijlen.

2Watertoestellen.

XVII.Waarin de handelswaarde van Kin-Fo nogmaals op het spel staat.Acht dagen vroeger had een Amerikaansch schip het anker laten vallen in de haven van Takou. Het was bevracht door de zesde Chineesch-Californische maatschappij voor rekening van het agentschap Fouk-Ting-Tong, waarvan de zetel op het Laurel-Hill-kerkhof te San Francisco gevestigd is.Daar wachten de zonen van het Hemelsche Rijk, die in Amerikasterven, den dag af dat zij naar hun vaderland teruggebracht zullen worden, om, zooals hun godsdienst dat beveelt, in vaderlandsche aarde te rusten.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.Het bedoelde schip was naar Canton bestemd en had op schriftelijk bevel van het agentschap een lading van tweehonderd en vijftig doodkisten ingenomen, waarvan er vijf en zeventig te Takou moesten gelost worden, om verder hun weg naar de noordelijke provinciën te vinden.Dit gedeelte der lading was nu van het Amerikaansche naar het Chineesche schip overgebracht en op den ochtend van dezen dag, 27 Juni, zou het laatstgemelde vaartuig naar de haven van Fou-Ning onder zeil gaan.Kin-Fo en zijne metgezellen zouden eveneens op dit schip den overtocht doen. Zij hadden ongetwijfeld de voorkeur aan een ander gegeven, maar omdat er geen ander was dat naar de golf vanLéao-Tongvertrok, hadden zij geen keus. Het was dan ook slechts om een reis van hoogstens twee of drie dagen te doen, die om dezen tijd van het jaar volstrekt geen bezwaar opleverde.DeSam-Yepwas een zeejonk, metende ongeveer driehonderd last. Men heeft er wel van duizend last en meer, die geen grooter diepgang dan zes voet hebben, waardoor zij gemakkelijk over de ondiepten heenzeilen, die voor den mond van bijna alle Chineesche rivieren gevonden worden. Te breed naargelang harer lengte, zijnde de verhouding als een tot vier, loopen zij slecht, schijnbaar echter niet bij den wind, want zij wenden nagenoeg op de plaats zelve en draaien als een tol, hetgeen hun een groot voordeel op schepen met fijnere lijnen geeft. De klik van het enorme roer is van groote gaten voorzien, een systeem dat in China algemeen in zwang is, doch waarvan het nut nog al te betwisten valt. Hoe dit zij, deze jonken bevaren bij voorkeur de kustzeeën. Er zijn zelfs voorbeelden van dat zij ladingen thee of porcelein naar San-Francisco overbrengen. Zij zijn dus zeer goed bruikbaar, waarbij nog komt dat de Chineesche matrozen door alle deskundigen als uitstekend worden geroemd.DeSam-Yep, van moderne constructie, bijna recht van voren naar achteren, deed door haren vorm aan de Europeesche rompen denken. Daar de huid noch van spijkers, noch van bouten voorzien was, doch gemaakt van gevlochten bamboes, dat goed geharpuist en gekalefaat was, zoo was zij zoo waterdicht, dat de jonk niet eens een lenspomp bezat. Het schip was van dik bamboes vervaardigd en dreef op het water als een stuk zwam. Een anker van zeer hard hout vervaardigd, tuig uit palmvezels gedraaid, even sterk als lenig; dunne zeilen, die van de brug af als waaiers open en dicht gemaakt konden worden; twee masten die geplaatst waren als de groote mast en de bezaansmast van een logger; geen windprop, geen fokzeilen; ziedaar de jonk die in alle opzichten uitstekend voor de kustvaart voldeed.Van buiten zou zeker niemand aan deSam-Yepgezegd hebbendat hare reeders er ditmaal een enormen lijkwagen van gemaakt hadden.De jonk vervoerde nu een aantal lijken in plaats van zijde, parfumeriewaren en porcelein zooals gewoonlijk, doch het uiterlijk voorkomen van het schip was niet veranderd. Het vertoonde dezelfde levendige kleuren. Vooruit en achteruit wapperden veelkleurige vlaggen en standaards met veelkleurige kwasten. Op den voorsteven was een groot vlammend oog geschilderd, dat het in de verte op een groot zeemonster deed gelijken. Boven in de masten ontrolde de wind den schitterenden wimpel der Chineesche vlag. Twee caronades staken met hare blinkende monden boven de verschansing uit en weerkaatsten de zonnestralen als een spiegel. Geen overbodige metgezellen zijn dat aan boord in die nog door zeeroovers verpeste zeeën! Alles zag er vroolijk, opgeschikt, aangenaam uit. Het waren, dan ook terugkeerende landverhuizers, die deSam-Yepoverbracht,—doode landverhuizers wel is waar, maar in elk geval lijken van menschen wier laatste wenschen vervuld werden!Noch Kin-Fo, noch Soun had iets tegen een overtocht onder zulke omstandigheden. Daarvoor waren zij veel te goede Chineezen. Craig en Fry echter, als Amerikanen, waren niets op deze soort van vrachtgoederen gesteld en zouden zeker ieder andere lading verkozen hebben, doch het was hun niet in de keus gelaten.De equipage van de jonk bestond uit een kapitein en zes matrozen, meer dan genoeg voor de werkzaamheden aan boord van deze schepen. Men zegt dat het kompas in China uitgevonden is. ’t Is zeer mogelijk, maar de kustvaarders bedienen er zich hier in het geheel niet van. Ook kapitein Yin, de gezagvoerder van deSam-Yep, had er geen bij zich; hij was dan ook niet van plan om gedurende zijn overtocht de kust uit het gezicht te verliezen.Deze kapitein Yin, een klein lachend ventje, levendig en spraakzaam, scheen de verpersoonlijking van de eeuwigdurende beweging. Hij stond nooit stil en nooit op dezelfde plaats. Zijne handen, zijne armen, zijne oogen spraken eigenlijk nog meer dan zijn mond en deze zweeg nooit. Hij liet ook zijne matrozen weinig rust, doch kommandeerde en interpelleerde hen onophoudelijk en vloekte nu rechts en dan links. Maar ’t was een flink zeeman, goed met het vaarwater en de kusten bekend en hij deed met zijn jonk wat hij wilde. De groote som gelds die Kin-Fo voor den overtocht betaald had strekte verder om zijne opgewektheid nog te verhoogen. Passagiers die honderd en vijftig taëls betaalden1voor eene reis van zestig uur, welk een buitenkansje! En vooral omdat het passagiers waren, die evenmin eenige aanmerking maakten op de gebrekkigeinrichtingen en op den kost, die hij hun verschafte, als de doode passagiers in het ruim beneden.Kin-Fo, Craig en Fry waren zoo goed als het kon onder het achterdek gehuisvest en Soun in het vooronder. De twee agenten, steeds wantrouwend, hadden de equipage en den kapitein zeer nauwkeurig opgenomen, doch zij vonden niets aan deze brave lieden dat hun achterdocht had kunnen rechtvaardigen. ’t Was meer dan onwaarschijnlijk dat zij met Lao-Shen in eenige betrekking zouden staan, omdat het een bloot toeval was dat Kin-Fo op deze jonk plaats had genomen. En het toeval zou toch met den al te beruchten Taï-ping geen verbond hebben gesloten! Met uitzondering van het gewone gevaar dat de zee oplevert, zouden zij dus nu eenige dagen in volkomen veiligheid en gerustheid kunnen doorbrengen en konden zij Kin-Fo meer aan zich zelf overlaten.Deze was daar niets bedroefd over. Hij ging alleen in zijne hut zitten en philosofeerde daar op zijn gemak. Arme man, dat hij zijn geluk niet had weten te waardeeren noch zich in zijne omstandigheden verheugd had, toen hij zorgeloos in zijn yamen te Shang-Haï leefde, en toen hij zich zoo goed met eenigen nuttigen arbeid had kunnen bezig houden? Als hij eerst zijn brief maar weder terug had, dan zou men eens zien of hij zijn voordeel ook doen zou met de harde les, die hij nu ontving, en of de gek niet verstandig zou geworden zijn!Maar zou hij dien brief ooit terugkrijgen? Ja, zonder twijfel, omdat hij er de volle waarde voor wilde betalen. Het kon voor dien Lao-Shen natuurlijk alleen een quaestie van geld wezen. Maar men moest hem voorkomen en niet door hem verrast worden. Daar zat de moeilijkheid. Lao-Shen was natuurlijk op de hoogte van al wat Kin-Fo deed, doch Kin-Fo wist niets van Lao-Shen. Van daar dat men in groot gevaar zou zijn zoodra de cliënt van Craig en Fry den voet zou zetten in de streek waar de Taï-ping zich ophield. Het kwam er dus vooral op aan dat men hem vóór was. Lao-Shen zou toch liever vijftigduizend dollars uit de handen van Kin-Fo zelf ontvangen dan vijftigduizend dollars verdienen aan zijn dood. Dat zou hem een reis naar Shang-Haï besparen en een bezoek aan het bureau van de Eeuw, twee zaken die, in weerwil van de lankmoedigheid der Chineesche regeering, voor hem toch niet geheel zonder gevaar waren.Zoo peinsde de geheel veranderde Kin-Fo bij zich zelf, terwijl verder de bekoorlijke jonge weduwe natuurlijk ook eene groote plaats in zijne overdenkingen innam.En waaraan dacht Soun onderwijl?De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.Soun dacht aan niets. Hij lag in het vooronder en betaalde den tol aan de vijandige goden der golf van Pé-Tché-Li. Van tijd tot tijd slechts kon hij eenige verwenschingen slaken aan het adres vanzijn meester, van den philosoof Wang en van den bandiet Lao-Shen! Zijn hart was stom!Ai ai ya!zijne gedachten waren stom, zijn gevoel was stom. Hij dacht aan thee nog rijst!Ai ai ya!Watdeed hij ook in dienst te gaan van een man, die uitstapjes ter zee maakte! Hij zou graag alles wat hem van zijn staart overbleef gegeven hebben, als hij op ’t oogenblik op vasten grond was! Hij zou zich liever het hoofd kaal scheren, of priester worden! Een gele hond! ja ’t was een gele hond die hem de lever en de ingewanden verscheurde!Ai, ai, ya!DeSam-Yepzeilde intusschen, voortgedreven door een frisschen zuidenwind, op drie of vier mijl afstands van de lagekuststreek, flink vooruit. Zij passeerde Peh-Tang bij de monding van de rivier van dien naam, niet ver van de plaats waar de Europeesche legers hunne landing volbrachten; vervolgens ging het langs Shan-Tung, Tschiang-Ho, voorbij de monden van de Tau en langs Haï-Vé-Tsé.Dit gedeelte van de golf was niet zeer druk bevaren. Van de drukke scheepvaart aan de monding van de Peï-ho was hier, op twintig mijl afstand, niet veel meer te bespeuren. Eenige handelsjonken, die ter kustvaart gingen, een dozijn visschersvaartuigen, die de vischrijke wateren langs de kust bezochten, was alles wat men aan den gezichteinder bespeurde.Craig en Fry merkten op dat de visschersvaartuigen, zelfs dezulken die nauwelijks vijf of zes ton hielden, met een of twee kleine kanonnen gewapend waren.Toen zij den kapitein Yin naar de reden hiervan vroegen, antwoordde deze, zich de handen wrijvende:»Dit moeten zij wel doen voor de zeeroovers!”»Zeeroovers in dit gedeelte van de golf van Pé-Tché-Li!” riep Craig niet zonder eenige verbazing uit.»Waarom niet!” antwoordde Yin. »’t Is hier als overal. In geen enkele Chineesche zee worden deze brave mannen gemist!”En de waardige kapitein lachte en liet zijne beide rijen glinsterende tanden zien.»U schijnt ze weinig te vreezen!” werd door Fry opgemerkt.»Heb ik dan mijn beide kanonnetjes niet, twee knapen, die ongemakkelijk brommen als men er te dicht bij komt!”»Zijn zij geladen?” vroeg Craig.»Gewoonlijk wel.”»En nu?”»Nu niet.”»Waarom niet?” vroeg Fry.»Omdat ik geen kruit aan boord heb,” antwoordde kapitein Yin bedaard.»Waar dienen dan de kanonnen voor?” vroegen Craig-Fry, weinig tevreden over het antwoord.»Waarvoor?” riep de kapitein uit. »Wel om de lading te beschermen als ’t de moeite waard en mijn jonk tot aan de luiken toe beladen is met twee of opium! Maar met de lading die ik nu in heb!...”»En hoe weten de zeeroovers,” vroeg Craig, »dat de jonk het aantasten niet waard is?”»U schijnt zeer bevreesd te zijn voor een bezoek van deze brave lieden?” antwoordde de kapitein, terwijl hij op de hielen draaide en de schouders optrok.»Wel zeker,” zeide Fry.»En toch hebt u geen enkel stuk goed aan boord!”»Dat is waar,” voegde Craig er bij, »maar wij hebben bijzondere redenen, waarom wij hun bezoek minder wenschelijk achten.”»Welnu, wees onbezorgd!” antwoordde de kapitein. »De zeeroovers zullen, als zij ons ontmoeten, geen moeite doen om onze jonk te achtervolgen.”»En waarom niet?”»Omdat zij vooruit weten wat soort van lading ik in heb, zoodra zij mij in ’t gezicht hebben.”En kapitein Yin wees naar een witte vlag die halfstag geheschen van de jonk woei.De witte vlag! De rouwvlag! De brave lieden zouden zich de moeite niet geven een vaartuig te plunderen dat met lijkkisten was beladen.»Zij zouden toch kunnen meenen, dat u uit voorzorg de rouwvlag geheschen hadt,” zei Craig, »en zich komen overtuigen....”»Als zij komen zullen wij hen ontvangen,” antwoordde kapitein Yin, »en als zij ons een bezoek gebracht hebben, zullen zij zich verwijderen zooals zij gekomen zijn!”Craig en Fry drongen niet verder op de zaak aan, doch zij voelden zich volstrekt niet zoo gerust als de optimistische kapitein Yin. Een jonk van driehonderd last, al was de lading dan ook niets waard, moest dien »braven lieden”, zooals Yin de zeeroovers noemde, toch voordeel genoeg opleveren om er eens een kansje op te wagen, meenden de agenten van de Eeuw. Maar men moest zich nu wel in de omstandigheden schikken en het beste van de zaak hopen.Overigens had de kapitein niets verzuimd om de fortuin gunstig voor hem te stemmen. Op het oogenblik van het vertrek was er een haan aan de goden der zee geofferd. De vederen van den ongelukkige hingen daar nog aan den bezaansmast! Een paar droppels van zijn bloed waren op de brug gesprenkeld en een beker wijn in de zee geplengd om het offer te voltooien. Wat kon, na die plechtigheden, de jonkSam-Yeponder bevel van den waardigen gezagvoerder Yin nog te vreezen hebben?Men moet echter aannemen, dat de grillige geesten niet voldaan waren. ’t Zij dat de haan te mager, ’t zij dat de wijn niet van de beste soort was, de jonk werd door een geweldige windvlaag overvallen. Niets was daarvan vooraf te voorzien geweest, want hetweder was helder en er woei een frissche bries. De scherpstziende zeeman had geen »hondenweer” kunnen verwachten.Des avonds te acht uur maakte deSam-Yepzich gereed om de kaap om te zeilen die tegen het noordoosten aan de kust uitsteekt. Aan de andere zijde zou zij voor den wind kunnen gaan zeilen, hetgeen zeer gunstig zijn zou. Kapitein Yin meende dan ook op zijn gemak binnen vier en twintig uur Fou-Ning te zullen bereiken.Kin-Fo zag van zijn kant het uur waarop hij aan land zou stappen niet zonder ongeduld te gemoet en de zeezieke Soun smachtte er naar als een gevangene naar de verlossing uit zijn kerker. Wat Craig en Fry betreft, deze merkten tegen elkander op dat, als hun cliënt er in slaagde binnen drie dagen den brief die zijn leven in gevaar bracht uit de handen van Lao-Shen te krijgen, dit juist zou geschieden op het oogenblik dat de maatschappij de Eeuw zich volstrekt niet meer om hem bekreunde. Zijn polis bleef slechts tot middernacht van 30 Juni van kracht, want dan waren de twee maanden verstreken waarvoor hij de verzekering met den heer William J. Bidulph gesloten had. En dan:»All” zei Craig.»Right!” vulde Fry aan.Des avonds op het oogenblik dat de jonk bij den ingang der golf van Léao-Tong was, draaide de wind plotseling naar het noordoosten; daarop door het noorden heengaande, woei hij twee uur later hard uit het noordwesten.Als kapitein Yin een barometer aan boord had gehad, zou hij gezien hebben dat de kwikkolom in een punt des tijds vier of vijf millimeter was gedaald. Deze snelle luchtverdunning was het voorteeken van een zeer nabijzijnden typhon,2welks nadering reeds door den dampkring werd gevoeld. Was kapitein Yin bekend geweest met de beschouwingen van den Engelschman Paddington of van den Amerikaan Maury, hij zou getracht hebben de richting van zijn vaartuig te veranderen en noord-oost te sturen, in de hoop eene minder gevaarlijke windstreek te bereiken, buiten het centrum waaromheen zich de draaiende storm bewoog.Maar kapitein Yin maakte nooit gebruik van den barometer en hij was met de wet der cyclonen niet bekend. Hij had bovendien een haan aan de goden ten offer gebracht en achtte zich daardoor voor elk onheil beveiligd.Maar onze Chinees, hoe bijgeloovig ook, was een kloek zeeman, dat bewees hij in deze omstandigheden. Hij manoeuvreerde bij instinct even behendig als een Europeesch gezagvoerder zou gedaan hebben.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.Deze typhon was slechts een kleine cycloon en bewoog zich dus met eene buitengewone snelheid van meer dan honderd kilometer per uur. Hij dreef deSam-Yepnaar het oosten, eene gelukkigeomstandigheid, wijl de jonk daardoor van een kust werd gedreven, die geen enkele schuilplaats aanbood en waar zij onvermijdelijk in weinig tijd zou verloren geweest zijn.Ten elf ure had de storm zijn hoogste punt bereikt. Kapitein Yin manoeuvreerde, flink bijgestaan door zijn scheepsvolk, als een ervaren zeeman. Hij lachte niet meer, maar hij had al zijne koelbloedigheid behouden. Zijn hand, krachtig aan het roer geklemd, bestuurde het lichte vaartuig, dat als een notendop over de golven bewogen werd.Kin-Fo had de achterkajuit verlaten. Tegen de verschansing gedrongen, staarde hij naar de lucht met hare wolkenmassa’s, door den storm voortgedreven. Hij keek naar de zee, waarvan het witte schuim den donkeren nacht als verlichtte en waarvan de golven door de reusachtige aantrekkingskracht van den typhon tot ver boven haar gewoon peil werden gedreven. Het gevaar verraste noch verschrikte hem. Het maakte een deel uit van de reeks van rampspoeden die over hem was losgebarsten. Een overtocht in zestig uur zonder storm, in het hartje van den zomer, dat was goed voor gelukkige stervelingen; hij, Kin-Fo, behoorde daar niet langer toe!Craig en Fry waren vrij wat meer in onrust, altijd met het oog op de handelswaarde van hun cliënt. ’t Is waar, hun leven was evenveel waard als dat van Kin-Fo. Waren zij met hem gestorven, zij zouden de belangen vande Eeuwniet meer hebben kunnen behartigen. Maar deze trouwe agenten vergaten zichzelf en dachten alleen aan hun plicht. Omkomen, goed! Met Kin-Fo, goed! maar niet vóór 30 Juni des middernachts! Een millioen redden, ziedaar hetgeen Craig-Fry wilden. Daaraan dachten zij alleen!Wat Soun betreft, hij wist niet dat de jonk in gevaar verkeerde, of, juister gezegd, men had, naar zijn meening, in gevaar verkeerd van het oogenblik af dat men zich op het verraderlijk element had gewaagd, zelfs bij het schoonste weder.De jonk was drie uur lang in dreigend gevaar. Eene verkeerde beweging van het roer zou haar ondergang geweest zijn, want de golven zouden haar hebben overdekt. Al kon zij niet, evenals een tobbe, overslaan, zij had kunnen vol loopen en zinken. Er was natuurlijk geen denken aan om haar in eene bepaalde richting voort te drijven, te midden van de golven door den wervelwind van den cycloon voortgezweept.Door een gelukkig toeval bereikte deSam-Yep, zonder ernstige averij, het midden van den reusachtigen atmosfeerischen kring die zich over een afstand van honderd kilometer uitstrekte. Daar was de zee over een uitgestrektheid van twee of drie mijlen bedaard en men bespeurde er nauwelijks iets van den wind. Het was een kalm meer te midden van een bewogen oceaan.’t Was een geluk voor de jonk dat de orkaan haar daar, als’t ware op ’t droge, had gezet. Tegen drie uur in den morgen hield de woede van den cycloon op en de bewogen wateren legden zich rustig rondom dit kleine centrale meer neder.Maar voor het dag werd, keek men van deSam-Yepte vergeefs uit naar land aan den gezichteinder. Er was nergens iets van de kust te ontdekken. Zoo ver het oog reikte zag men water, niets dan water.1Bijna zeshonderd gulden.2De draaiende stormwinden heeten op de oostkust van Afrika »tornados” in de Chineesche zeeën »typhon.” De wetenschappelijke benaming is »cycloon.”

Waarin de handelswaarde van Kin-Fo nogmaals op het spel staat.

Waarin de handelswaarde van Kin-Fo nogmaals op het spel staat.

Acht dagen vroeger had een Amerikaansch schip het anker laten vallen in de haven van Takou. Het was bevracht door de zesde Chineesch-Californische maatschappij voor rekening van het agentschap Fouk-Ting-Tong, waarvan de zetel op het Laurel-Hill-kerkhof te San Francisco gevestigd is.

Daar wachten de zonen van het Hemelsche Rijk, die in Amerikasterven, den dag af dat zij naar hun vaderland teruggebracht zullen worden, om, zooals hun godsdienst dat beveelt, in vaderlandsche aarde te rusten.

»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.

»Zijn ze geladen?” vroeg Craig. Bladz. 142.

Het bedoelde schip was naar Canton bestemd en had op schriftelijk bevel van het agentschap een lading van tweehonderd en vijftig doodkisten ingenomen, waarvan er vijf en zeventig te Takou moesten gelost worden, om verder hun weg naar de noordelijke provinciën te vinden.

Dit gedeelte der lading was nu van het Amerikaansche naar het Chineesche schip overgebracht en op den ochtend van dezen dag, 27 Juni, zou het laatstgemelde vaartuig naar de haven van Fou-Ning onder zeil gaan.

Kin-Fo en zijne metgezellen zouden eveneens op dit schip den overtocht doen. Zij hadden ongetwijfeld de voorkeur aan een ander gegeven, maar omdat er geen ander was dat naar de golf vanLéao-Tongvertrok, hadden zij geen keus. Het was dan ook slechts om een reis van hoogstens twee of drie dagen te doen, die om dezen tijd van het jaar volstrekt geen bezwaar opleverde.

DeSam-Yepwas een zeejonk, metende ongeveer driehonderd last. Men heeft er wel van duizend last en meer, die geen grooter diepgang dan zes voet hebben, waardoor zij gemakkelijk over de ondiepten heenzeilen, die voor den mond van bijna alle Chineesche rivieren gevonden worden. Te breed naargelang harer lengte, zijnde de verhouding als een tot vier, loopen zij slecht, schijnbaar echter niet bij den wind, want zij wenden nagenoeg op de plaats zelve en draaien als een tol, hetgeen hun een groot voordeel op schepen met fijnere lijnen geeft. De klik van het enorme roer is van groote gaten voorzien, een systeem dat in China algemeen in zwang is, doch waarvan het nut nog al te betwisten valt. Hoe dit zij, deze jonken bevaren bij voorkeur de kustzeeën. Er zijn zelfs voorbeelden van dat zij ladingen thee of porcelein naar San-Francisco overbrengen. Zij zijn dus zeer goed bruikbaar, waarbij nog komt dat de Chineesche matrozen door alle deskundigen als uitstekend worden geroemd.

DeSam-Yep, van moderne constructie, bijna recht van voren naar achteren, deed door haren vorm aan de Europeesche rompen denken. Daar de huid noch van spijkers, noch van bouten voorzien was, doch gemaakt van gevlochten bamboes, dat goed geharpuist en gekalefaat was, zoo was zij zoo waterdicht, dat de jonk niet eens een lenspomp bezat. Het schip was van dik bamboes vervaardigd en dreef op het water als een stuk zwam. Een anker van zeer hard hout vervaardigd, tuig uit palmvezels gedraaid, even sterk als lenig; dunne zeilen, die van de brug af als waaiers open en dicht gemaakt konden worden; twee masten die geplaatst waren als de groote mast en de bezaansmast van een logger; geen windprop, geen fokzeilen; ziedaar de jonk die in alle opzichten uitstekend voor de kustvaart voldeed.

Van buiten zou zeker niemand aan deSam-Yepgezegd hebbendat hare reeders er ditmaal een enormen lijkwagen van gemaakt hadden.

De jonk vervoerde nu een aantal lijken in plaats van zijde, parfumeriewaren en porcelein zooals gewoonlijk, doch het uiterlijk voorkomen van het schip was niet veranderd. Het vertoonde dezelfde levendige kleuren. Vooruit en achteruit wapperden veelkleurige vlaggen en standaards met veelkleurige kwasten. Op den voorsteven was een groot vlammend oog geschilderd, dat het in de verte op een groot zeemonster deed gelijken. Boven in de masten ontrolde de wind den schitterenden wimpel der Chineesche vlag. Twee caronades staken met hare blinkende monden boven de verschansing uit en weerkaatsten de zonnestralen als een spiegel. Geen overbodige metgezellen zijn dat aan boord in die nog door zeeroovers verpeste zeeën! Alles zag er vroolijk, opgeschikt, aangenaam uit. Het waren, dan ook terugkeerende landverhuizers, die deSam-Yepoverbracht,—doode landverhuizers wel is waar, maar in elk geval lijken van menschen wier laatste wenschen vervuld werden!

Noch Kin-Fo, noch Soun had iets tegen een overtocht onder zulke omstandigheden. Daarvoor waren zij veel te goede Chineezen. Craig en Fry echter, als Amerikanen, waren niets op deze soort van vrachtgoederen gesteld en zouden zeker ieder andere lading verkozen hebben, doch het was hun niet in de keus gelaten.

De equipage van de jonk bestond uit een kapitein en zes matrozen, meer dan genoeg voor de werkzaamheden aan boord van deze schepen. Men zegt dat het kompas in China uitgevonden is. ’t Is zeer mogelijk, maar de kustvaarders bedienen er zich hier in het geheel niet van. Ook kapitein Yin, de gezagvoerder van deSam-Yep, had er geen bij zich; hij was dan ook niet van plan om gedurende zijn overtocht de kust uit het gezicht te verliezen.

Deze kapitein Yin, een klein lachend ventje, levendig en spraakzaam, scheen de verpersoonlijking van de eeuwigdurende beweging. Hij stond nooit stil en nooit op dezelfde plaats. Zijne handen, zijne armen, zijne oogen spraken eigenlijk nog meer dan zijn mond en deze zweeg nooit. Hij liet ook zijne matrozen weinig rust, doch kommandeerde en interpelleerde hen onophoudelijk en vloekte nu rechts en dan links. Maar ’t was een flink zeeman, goed met het vaarwater en de kusten bekend en hij deed met zijn jonk wat hij wilde. De groote som gelds die Kin-Fo voor den overtocht betaald had strekte verder om zijne opgewektheid nog te verhoogen. Passagiers die honderd en vijftig taëls betaalden1voor eene reis van zestig uur, welk een buitenkansje! En vooral omdat het passagiers waren, die evenmin eenige aanmerking maakten op de gebrekkigeinrichtingen en op den kost, die hij hun verschafte, als de doode passagiers in het ruim beneden.

Kin-Fo, Craig en Fry waren zoo goed als het kon onder het achterdek gehuisvest en Soun in het vooronder. De twee agenten, steeds wantrouwend, hadden de equipage en den kapitein zeer nauwkeurig opgenomen, doch zij vonden niets aan deze brave lieden dat hun achterdocht had kunnen rechtvaardigen. ’t Was meer dan onwaarschijnlijk dat zij met Lao-Shen in eenige betrekking zouden staan, omdat het een bloot toeval was dat Kin-Fo op deze jonk plaats had genomen. En het toeval zou toch met den al te beruchten Taï-ping geen verbond hebben gesloten! Met uitzondering van het gewone gevaar dat de zee oplevert, zouden zij dus nu eenige dagen in volkomen veiligheid en gerustheid kunnen doorbrengen en konden zij Kin-Fo meer aan zich zelf overlaten.

Deze was daar niets bedroefd over. Hij ging alleen in zijne hut zitten en philosofeerde daar op zijn gemak. Arme man, dat hij zijn geluk niet had weten te waardeeren noch zich in zijne omstandigheden verheugd had, toen hij zorgeloos in zijn yamen te Shang-Haï leefde, en toen hij zich zoo goed met eenigen nuttigen arbeid had kunnen bezig houden? Als hij eerst zijn brief maar weder terug had, dan zou men eens zien of hij zijn voordeel ook doen zou met de harde les, die hij nu ontving, en of de gek niet verstandig zou geworden zijn!

Maar zou hij dien brief ooit terugkrijgen? Ja, zonder twijfel, omdat hij er de volle waarde voor wilde betalen. Het kon voor dien Lao-Shen natuurlijk alleen een quaestie van geld wezen. Maar men moest hem voorkomen en niet door hem verrast worden. Daar zat de moeilijkheid. Lao-Shen was natuurlijk op de hoogte van al wat Kin-Fo deed, doch Kin-Fo wist niets van Lao-Shen. Van daar dat men in groot gevaar zou zijn zoodra de cliënt van Craig en Fry den voet zou zetten in de streek waar de Taï-ping zich ophield. Het kwam er dus vooral op aan dat men hem vóór was. Lao-Shen zou toch liever vijftigduizend dollars uit de handen van Kin-Fo zelf ontvangen dan vijftigduizend dollars verdienen aan zijn dood. Dat zou hem een reis naar Shang-Haï besparen en een bezoek aan het bureau van de Eeuw, twee zaken die, in weerwil van de lankmoedigheid der Chineesche regeering, voor hem toch niet geheel zonder gevaar waren.

Zoo peinsde de geheel veranderde Kin-Fo bij zich zelf, terwijl verder de bekoorlijke jonge weduwe natuurlijk ook eene groote plaats in zijne overdenkingen innam.

En waaraan dacht Soun onderwijl?

De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.

De kapitein lachte niet meer. Bladz. 146.

Soun dacht aan niets. Hij lag in het vooronder en betaalde den tol aan de vijandige goden der golf van Pé-Tché-Li. Van tijd tot tijd slechts kon hij eenige verwenschingen slaken aan het adres vanzijn meester, van den philosoof Wang en van den bandiet Lao-Shen! Zijn hart was stom!Ai ai ya!zijne gedachten waren stom, zijn gevoel was stom. Hij dacht aan thee nog rijst!Ai ai ya!Watdeed hij ook in dienst te gaan van een man, die uitstapjes ter zee maakte! Hij zou graag alles wat hem van zijn staart overbleef gegeven hebben, als hij op ’t oogenblik op vasten grond was! Hij zou zich liever het hoofd kaal scheren, of priester worden! Een gele hond! ja ’t was een gele hond die hem de lever en de ingewanden verscheurde!Ai, ai, ya!

DeSam-Yepzeilde intusschen, voortgedreven door een frisschen zuidenwind, op drie of vier mijl afstands van de lagekuststreek, flink vooruit. Zij passeerde Peh-Tang bij de monding van de rivier van dien naam, niet ver van de plaats waar de Europeesche legers hunne landing volbrachten; vervolgens ging het langs Shan-Tung, Tschiang-Ho, voorbij de monden van de Tau en langs Haï-Vé-Tsé.

Dit gedeelte van de golf was niet zeer druk bevaren. Van de drukke scheepvaart aan de monding van de Peï-ho was hier, op twintig mijl afstand, niet veel meer te bespeuren. Eenige handelsjonken, die ter kustvaart gingen, een dozijn visschersvaartuigen, die de vischrijke wateren langs de kust bezochten, was alles wat men aan den gezichteinder bespeurde.

Craig en Fry merkten op dat de visschersvaartuigen, zelfs dezulken die nauwelijks vijf of zes ton hielden, met een of twee kleine kanonnen gewapend waren.

Toen zij den kapitein Yin naar de reden hiervan vroegen, antwoordde deze, zich de handen wrijvende:

»Dit moeten zij wel doen voor de zeeroovers!”

»Zeeroovers in dit gedeelte van de golf van Pé-Tché-Li!” riep Craig niet zonder eenige verbazing uit.

»Waarom niet!” antwoordde Yin. »’t Is hier als overal. In geen enkele Chineesche zee worden deze brave mannen gemist!”

En de waardige kapitein lachte en liet zijne beide rijen glinsterende tanden zien.

»U schijnt ze weinig te vreezen!” werd door Fry opgemerkt.

»Heb ik dan mijn beide kanonnetjes niet, twee knapen, die ongemakkelijk brommen als men er te dicht bij komt!”

»Zijn zij geladen?” vroeg Craig.

»Gewoonlijk wel.”

»En nu?”

»Nu niet.”

»Waarom niet?” vroeg Fry.

»Omdat ik geen kruit aan boord heb,” antwoordde kapitein Yin bedaard.

»Waar dienen dan de kanonnen voor?” vroegen Craig-Fry, weinig tevreden over het antwoord.

»Waarvoor?” riep de kapitein uit. »Wel om de lading te beschermen als ’t de moeite waard en mijn jonk tot aan de luiken toe beladen is met twee of opium! Maar met de lading die ik nu in heb!...”

»En hoe weten de zeeroovers,” vroeg Craig, »dat de jonk het aantasten niet waard is?”

»U schijnt zeer bevreesd te zijn voor een bezoek van deze brave lieden?” antwoordde de kapitein, terwijl hij op de hielen draaide en de schouders optrok.

»Wel zeker,” zeide Fry.

»En toch hebt u geen enkel stuk goed aan boord!”

»Dat is waar,” voegde Craig er bij, »maar wij hebben bijzondere redenen, waarom wij hun bezoek minder wenschelijk achten.”

»Welnu, wees onbezorgd!” antwoordde de kapitein. »De zeeroovers zullen, als zij ons ontmoeten, geen moeite doen om onze jonk te achtervolgen.”

»En waarom niet?”

»Omdat zij vooruit weten wat soort van lading ik in heb, zoodra zij mij in ’t gezicht hebben.”

En kapitein Yin wees naar een witte vlag die halfstag geheschen van de jonk woei.

De witte vlag! De rouwvlag! De brave lieden zouden zich de moeite niet geven een vaartuig te plunderen dat met lijkkisten was beladen.

»Zij zouden toch kunnen meenen, dat u uit voorzorg de rouwvlag geheschen hadt,” zei Craig, »en zich komen overtuigen....”

»Als zij komen zullen wij hen ontvangen,” antwoordde kapitein Yin, »en als zij ons een bezoek gebracht hebben, zullen zij zich verwijderen zooals zij gekomen zijn!”

Craig en Fry drongen niet verder op de zaak aan, doch zij voelden zich volstrekt niet zoo gerust als de optimistische kapitein Yin. Een jonk van driehonderd last, al was de lading dan ook niets waard, moest dien »braven lieden”, zooals Yin de zeeroovers noemde, toch voordeel genoeg opleveren om er eens een kansje op te wagen, meenden de agenten van de Eeuw. Maar men moest zich nu wel in de omstandigheden schikken en het beste van de zaak hopen.

Overigens had de kapitein niets verzuimd om de fortuin gunstig voor hem te stemmen. Op het oogenblik van het vertrek was er een haan aan de goden der zee geofferd. De vederen van den ongelukkige hingen daar nog aan den bezaansmast! Een paar droppels van zijn bloed waren op de brug gesprenkeld en een beker wijn in de zee geplengd om het offer te voltooien. Wat kon, na die plechtigheden, de jonkSam-Yeponder bevel van den waardigen gezagvoerder Yin nog te vreezen hebben?

Men moet echter aannemen, dat de grillige geesten niet voldaan waren. ’t Zij dat de haan te mager, ’t zij dat de wijn niet van de beste soort was, de jonk werd door een geweldige windvlaag overvallen. Niets was daarvan vooraf te voorzien geweest, want hetweder was helder en er woei een frissche bries. De scherpstziende zeeman had geen »hondenweer” kunnen verwachten.

Des avonds te acht uur maakte deSam-Yepzich gereed om de kaap om te zeilen die tegen het noordoosten aan de kust uitsteekt. Aan de andere zijde zou zij voor den wind kunnen gaan zeilen, hetgeen zeer gunstig zijn zou. Kapitein Yin meende dan ook op zijn gemak binnen vier en twintig uur Fou-Ning te zullen bereiken.

Kin-Fo zag van zijn kant het uur waarop hij aan land zou stappen niet zonder ongeduld te gemoet en de zeezieke Soun smachtte er naar als een gevangene naar de verlossing uit zijn kerker. Wat Craig en Fry betreft, deze merkten tegen elkander op dat, als hun cliënt er in slaagde binnen drie dagen den brief die zijn leven in gevaar bracht uit de handen van Lao-Shen te krijgen, dit juist zou geschieden op het oogenblik dat de maatschappij de Eeuw zich volstrekt niet meer om hem bekreunde. Zijn polis bleef slechts tot middernacht van 30 Juni van kracht, want dan waren de twee maanden verstreken waarvoor hij de verzekering met den heer William J. Bidulph gesloten had. En dan:

»All” zei Craig.

»Right!” vulde Fry aan.

Des avonds op het oogenblik dat de jonk bij den ingang der golf van Léao-Tong was, draaide de wind plotseling naar het noordoosten; daarop door het noorden heengaande, woei hij twee uur later hard uit het noordwesten.

Als kapitein Yin een barometer aan boord had gehad, zou hij gezien hebben dat de kwikkolom in een punt des tijds vier of vijf millimeter was gedaald. Deze snelle luchtverdunning was het voorteeken van een zeer nabijzijnden typhon,2welks nadering reeds door den dampkring werd gevoeld. Was kapitein Yin bekend geweest met de beschouwingen van den Engelschman Paddington of van den Amerikaan Maury, hij zou getracht hebben de richting van zijn vaartuig te veranderen en noord-oost te sturen, in de hoop eene minder gevaarlijke windstreek te bereiken, buiten het centrum waaromheen zich de draaiende storm bewoog.

Maar kapitein Yin maakte nooit gebruik van den barometer en hij was met de wet der cyclonen niet bekend. Hij had bovendien een haan aan de goden ten offer gebracht en achtte zich daardoor voor elk onheil beveiligd.

Maar onze Chinees, hoe bijgeloovig ook, was een kloek zeeman, dat bewees hij in deze omstandigheden. Hij manoeuvreerde bij instinct even behendig als een Europeesch gezagvoerder zou gedaan hebben.

»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.

»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” Bladz. 148.

Deze typhon was slechts een kleine cycloon en bewoog zich dus met eene buitengewone snelheid van meer dan honderd kilometer per uur. Hij dreef deSam-Yepnaar het oosten, eene gelukkigeomstandigheid, wijl de jonk daardoor van een kust werd gedreven, die geen enkele schuilplaats aanbood en waar zij onvermijdelijk in weinig tijd zou verloren geweest zijn.

Ten elf ure had de storm zijn hoogste punt bereikt. Kapitein Yin manoeuvreerde, flink bijgestaan door zijn scheepsvolk, als een ervaren zeeman. Hij lachte niet meer, maar hij had al zijne koelbloedigheid behouden. Zijn hand, krachtig aan het roer geklemd, bestuurde het lichte vaartuig, dat als een notendop over de golven bewogen werd.

Kin-Fo had de achterkajuit verlaten. Tegen de verschansing gedrongen, staarde hij naar de lucht met hare wolkenmassa’s, door den storm voortgedreven. Hij keek naar de zee, waarvan het witte schuim den donkeren nacht als verlichtte en waarvan de golven door de reusachtige aantrekkingskracht van den typhon tot ver boven haar gewoon peil werden gedreven. Het gevaar verraste noch verschrikte hem. Het maakte een deel uit van de reeks van rampspoeden die over hem was losgebarsten. Een overtocht in zestig uur zonder storm, in het hartje van den zomer, dat was goed voor gelukkige stervelingen; hij, Kin-Fo, behoorde daar niet langer toe!

Craig en Fry waren vrij wat meer in onrust, altijd met het oog op de handelswaarde van hun cliënt. ’t Is waar, hun leven was evenveel waard als dat van Kin-Fo. Waren zij met hem gestorven, zij zouden de belangen vande Eeuwniet meer hebben kunnen behartigen. Maar deze trouwe agenten vergaten zichzelf en dachten alleen aan hun plicht. Omkomen, goed! Met Kin-Fo, goed! maar niet vóór 30 Juni des middernachts! Een millioen redden, ziedaar hetgeen Craig-Fry wilden. Daaraan dachten zij alleen!

Wat Soun betreft, hij wist niet dat de jonk in gevaar verkeerde, of, juister gezegd, men had, naar zijn meening, in gevaar verkeerd van het oogenblik af dat men zich op het verraderlijk element had gewaagd, zelfs bij het schoonste weder.

De jonk was drie uur lang in dreigend gevaar. Eene verkeerde beweging van het roer zou haar ondergang geweest zijn, want de golven zouden haar hebben overdekt. Al kon zij niet, evenals een tobbe, overslaan, zij had kunnen vol loopen en zinken. Er was natuurlijk geen denken aan om haar in eene bepaalde richting voort te drijven, te midden van de golven door den wervelwind van den cycloon voortgezweept.

Door een gelukkig toeval bereikte deSam-Yep, zonder ernstige averij, het midden van den reusachtigen atmosfeerischen kring die zich over een afstand van honderd kilometer uitstrekte. Daar was de zee over een uitgestrektheid van twee of drie mijlen bedaard en men bespeurde er nauwelijks iets van den wind. Het was een kalm meer te midden van een bewogen oceaan.

’t Was een geluk voor de jonk dat de orkaan haar daar, als’t ware op ’t droge, had gezet. Tegen drie uur in den morgen hield de woede van den cycloon op en de bewogen wateren legden zich rustig rondom dit kleine centrale meer neder.

Maar voor het dag werd, keek men van deSam-Yepte vergeefs uit naar land aan den gezichteinder. Er was nergens iets van de kust te ontdekken. Zoo ver het oog reikte zag men water, niets dan water.

1Bijna zeshonderd gulden.2De draaiende stormwinden heeten op de oostkust van Afrika »tornados” in de Chineesche zeeën »typhon.” De wetenschappelijke benaming is »cycloon.”

1Bijna zeshonderd gulden.

2De draaiende stormwinden heeten op de oostkust van Afrika »tornados” in de Chineesche zeeën »typhon.” De wetenschappelijke benaming is »cycloon.”

XVIII.Waarin Craig en Fry, door nieuwsgierigheid gedreven, een uitstapje maken naar het ruim van deSam-Yep.»Waar zijn wij, kapitein Yin?” vroeg Kin-Fo toen het gevaar geweken was.»Ik weet het niet precies”, antwoordde de kapitein, die er weder even vroolijk als vroeger uitzag.»In de golf van Pé-Tché-Li?”»Misschien.”»Of in de golf vanLéao-Tong?”»Ook dit is mogelijk.”»Maar waar komen wij aan land?”»Waar de wind ons heendrijft!”»En wanneer?”»Ik kan het onmogelijk zeggen.”»Een echt Chinees weet zich altijd teoriënteeren, mijnheer”, hernam Kin-Fo op ontevreden toon, een spreekwijze bezigende in het Hemelsche Rijk veel in gebruik.»Op het land, ja” antwoordde kapitein Yin. »Maar op zee, niet!”En zijn mond sperde zich bijna tot de ooren open.»Er is waarachtig geen reden om te lachen,” zei Kin-Fo.»Om te schreien evenmin,” antwoordde de kapitein.De toestand had, ’t is waar, op ’t oogenblik niets verontrustends, maar ’t was ook waar dat kapitein Yin onmogelijk kon zeggen waar deSam-Yepzich bevond.Hoe zou hij zonder kompas gedurenden den wervelwind, die drie kwart van het kompas rondliep, bestek hebben kunnen houden! De jonk had voor top en takel, bijna naar geen roer luisterende, ten speelbal aan den orkaan gestrekt. Het was dus niet te verwonderen, dat de kapitein slechts zeer onvoldoende antwoorden op Kin-Fo’s vragen kon geven. Maar hij had er wat minder vroolijkheid bij te pas kunnen brengen.Hoe het ook zij, of deSam-Yepin de golf van Léao-Tong was medegevoerd, dan wel teruggeworpen in de golf vanPé-Tché-Li, in ieder geval moest de steven naar het noordwesten worden gericht. In die richting moest zich land bevinden. Het eenige punt in quaestie was alleen op welken afstand het lag.Als hij het had kunnen doen, zou kapitein Yin zijne zeilen bijgezet en met de zon die op dat oogenblik helder scheen, meegegaan zijn.Die mogelijkheid bestond echter niet.Op den typhon was de meest volslagen kalmte gevolgd, geen tochtje in den dampkring, geen enkel zuchtje wind. Een spiegelgladde zee, nauwelijks in golving gebracht door een zware deining, die het schip over en weer deed slingeren zonder het vooruit te brengen. Er lag een heete damp op het water, en de lucht, die tijdens den nacht zoo zwart mogelijk was geweest, was nu zoo kalm, dat zij ten eenenmale ongeschikt scheen voor een worsteling der elementen. Het was een dier doodsche kalmten, omtrent wier duur men geen rekening kan maken.»Dat ziet er mooi uit!”, sprak Kin-Fo, voor zich heen. »Na den storm, die ons in volle zee heeft geslingerd, een windstilte die ons belet weder het land te bereiken.”En zich tot den kapitein wendende:»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” vroeg hij.»In dit jaargetijde, mijnheer? Ja, wie zal dat zeggen,” antwoordde de kapitein.»Uren of dagen?”»Dagen of weken!” hernam Yin met een glimlach van kalme berusting, die zijn passagier bijna in toorn deed ontsteken.»Weken!” riep Kin-Fo. »Denk je dat ik weken kan wachten.”»Dat zal toch dienen, of we moeten onze jonk op sleeptouw nemen!”»De duivel hale je jonk en allen die er op zijn, en mij het eerst dat ik zoo dwaas ben geweest mij hier in te schepen!”»Mijnheer,” hernam kapitein Yin, »mag ik u iets aanraden!”»Ga je gang!”»Vooreerst kalm te gaan slapen, evenals ik ga doen; dat is een zeer verstandig besluit, na een nacht op het dek doorgebracht te hebben.”»En dan?” vroeg Kin-Fo, die door de kalmte van den kapitein zoo mogelijk nog wanhopiger werd gemaakt dan door die van de zee.»En dan raad ik u aan”, antwoordde Yin, »om het voorbeeld te volgen van mijn passagiers in het ruim. Die beklagen zich nooit en nemen het weder zooals het is.”Na deze wijsgeerige opmerking, Wang zelfs waardig, verdween de kapitein in zijn hut, terwijl twee of drie mannen van de equipage op het dek achterbleven.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.Kin-Fo liep een kwartier van voren naar achteren, met over elkander gekruiste armen, terwijl zijne vingers van ongeduld trilden. Vervolgens wierp hij nog een blik op de doodsche, onbeweeglijkevlakte, waarvan de jonk het middelpunt uitmaakte, haalde de schouders op en trad zijn kajuit binnen zonder zelfs tot Fry-Craig een woord te richten.Toch waren de beide agenten daar, rustig op de banken uitgestrekt en, naar hunne gewoonte, elkander verstaande zonder te spreken. Zij hadden de vragen van Kin-Fo gehoord en eveneens de antwoorden van den kapitein, maar geen deel aan het gesprek genomen. Waarvoor zou het gediend hebben, dat zij er zich mee bemoeiden, en waarom vooral zouden zij zich over het oponthoud beklaagd hebben, dat hun cliënt in zoo ontevreden stemming bracht?In waarheid, zij mochten aan tijd verliezen, maar zij wonnen in veiligheid. Kin-Fo liep aan boord geen enkel gevaar, wijl de hand van Lao-Shen hem er niet kon bereiken; wat zouden zij meer gewenscht hebben?De termijn waarop hunne verantwoordelijkheid ophield, naderde met rassche schreden. Nog veertig uur en geheel het leger van de Taï-pings had zich op den ex-cliënt vande Eeuwkunnen werpen zonder dat zij een vinger zouden hebben uitgestoken om hem te helpen. Het zijn practische menschen, die Amerikanen! Aan Kin-Fo gehecht zoolang hij tweemaal honderdduizend dollars waard was! Dood onverschillig omtrent hetgeen hem zou overkomen als hij geen sapeke meer waard zou zijn!Nadat Craig en Fry aldus geredeneerd hadden, gingen zij met den meesten eetlust ontbijten. Zij hadden goeden voorraad meegenomen en aten van denzelfden schotel, hetzelfde bord, eenzelfde hoeveelheid stukken brood en koud vleesch. Zij dronken eenzelfde aantal glazen van den heerlijken wijn vanChao-Chigneop de gezondheid van William J. Bidulph. Zij rookten ieder een half dozijn sigaren en bewezen op nieuw dat men Siamees kan wezen door gewoonte, als is men het niet door geboorte.Die goede Yankees, die meenden dat zij aan het eind van hun rampspoed waren!De dag ging rustig voorbij. Altijd dezelfde kalmte in de natuur, hetzelfde zachte, »mollige” voorkomen van den hemel. Niets deed eene verandering in de meteorologische gesteldheid van den dampkring vermoeden. De wateren van de zee waren onbeweeglijk als die van een meertje.Tegen vier uur verscheen Soun op het dek, wankelend en waggelend als een dronken man, hoewel hij zijn geheele leven lang niet zoo matig geweest was als gedurende de laatste dagen.Zijn gelaat dat eerst violet, daarna indigo, toen blauw, vervolgens groen geweest was, begon nu weer geel te worden. Weder op den vasten wal gekomen, zou hij zijn gewone kleur, oranje, spoedig herkrijgen. Als een opwelling van boosheid hem dan roodmaakte, zou zijn gelaat successievelijk en in de natuurlijke volgorde al de kleuren van het spectrum vertoond hebben.Soun sleepte zich naar de beide agenten, met halfgesloten oogen en zonder een blik te durven slaan over de verschansing van deSam-Yep.»Zijn wij er?”... vroeg hij.»Neen,” antwoordde Fry.»Komen wij er haast?”»Neen”, antwoordde Craig.»Ai, ai, ya!” kreet Soun.En in diepen wanhoop, geen kracht in zich gevoelende om iets meer te zeggen, strekte hij zich aan den voet van den grooten mast uit, allerlei krampachtige bewegingen makende, waardoor zijn korte staart zich evenals het staartje van een hond bewoog.Ondertusschen waren op bevel van kapitein Yin de luiken van het dek geopend om het ruim te luchten. Dat was een wijze voorzorgsmaatregel. De zon zou spoedig de vochtigheid doen opdrogen, die door een drie- of viertal golven, tijdens den typhon, in ’t inwendige van ’t vaartuig gebracht was.Craig en Fry waren bij hunne wandelingen over het dek reeds herhaaldelijk blijven stilstaan bij het groote luik. Een gevoel van nieuwsgierigheid deed hen weldra besluiten om eens een kijkje te gaan nemen in het in een grafkelder herschapen ruim. Zij daalden dus de primitieve trap af, die daarheen leidde.De zon wierp door het geopende luik hare stralen midden in het ruim, doch voor en achter was het zeer donker. De oogen van Craig en Fry gewenden daar echter spoedig aan en weldra waren zij in staat om te zien hoe deze buitengewone lading van deSam-Yepgeborgen was.Het ruim was niet, zooals dit in de meeste koopvaardijjonken het geval is, door schutten afgedeeld. Het was één groote ruimte, die geheel volgeladen kon worden, daar er onder het voor- en achterdek ruimte genoeg overbleef voor equipage en passagiers.Aan elke zijde van het ruim stonden, even regelmatig als in een praalgraf, de vijf en zeventig doodkisten, die naar Fou-Ning gebracht moesten worden. Stevig bevestigd konden zij noch door de slingeringen der jonk van hunne plaats geraken noch eenigermate de veiligheid van het vaartuig in gevaar brengen.Door een smallen gang, die vrijgelaten was tusschen de dubbele rij kisten, kon men van het eene einde van het ruim naar het andere gaan, nu eens in het volle licht als men in de nabijheid van het luik was, dan weder in schemerlicht of in een bijna volkomen duister.Craig en Fry liepen zwijgend, alsof zij zich in een praalgraf bevonden, in dezen gang op en neder.Zij keken niet zonder eenige nieuwsgierigheid naar de zonderlinge lading.Er waren lijkkisten van allerlei aard, van allerlei vorm en afmeting, kostbaar of armoedig. Van de landverhuizers, die door nooddruft naar de overzijde der Stille Zuidzee gedreven waren, waren sommige rijk geworden in de mijnen van de Nevada en den Colorado of in Californië, doch dit waren er, helaas, slechts weinige. De andere waren er arm en ellendig gekomen en arm en ellendig gestorven. Maar allen keerden nu gelijkelijk naar hunnen geboortegrond terug, aan elkander gelijk door den dood. Een tiental kisten waren van kostbaar hout en versierd met al de fantasie der Chineesche weelde, de meeste andere bestonden eenvoudig uit zes planken, ruw in elkander geslagen en geel geverfd. Maar rijk of arm, op elke kist stond een naam dien men kon lezen als men het ruim doorging: Lien-Fou van Yung-Ping-Fu, Nan Loou van Fou-Ning, Shen-Kin van Lin-Kia, Luang van Ku-Li-Kao, enzoovoorts. Er was geen vergissing of verwarring mogelijk. Ieder lijk was behoorlijk gewaarmerkt en zou aan zijn adres bezorgd worden, om op het veld het uur der definitieve teraardebestelling af te wachten.»’t Ziet er netjes uit,” zei Craig.»Zeer netjes!” antwoordde Fry.Zij zouden hetzelfde gezegd hebben als zij een der groote magazijnen van San Francisco of New-York bezichtigd hadden.Aan het uiterste einde van het ruim, waar het licht nagenoeg niet doordrong, waren zij blijven staan, en voordat zij weder naar boven gingen, lieten zij nogmaals hunne blikken over de stapels der kisten gaan.Plotseling werd hun aandacht door eenig geritsel getrokken.»Zeker een rat!” zeide Fry.»Ja, dat zal een rat zijn!” antwoordde Craig.Het was geen voordeelige lading voor zulk een knaagdier. Rijst, of maïs, of gierst zou beter naar zijn zin geweest zijn.Het geluid hield evenwel aan. Het was ontstaan op manshoogte, aan stuurboordzij, dus bij de bovenste rij kisten. Als het geen geknabbel van tanden was, kon het niets anders zijn dan een gekrabbel van klauwen of nagels!»Frrrr! Frrrr!” deden Craig en Fry.Maar het geraas hield niet op.De twee agenten kwamen naderbij en luisterden met ingehouden adem. Het gekrab kwam stellig uit een der bovenste doodkisten.»Ze zullen toch geen schijndooden Chinees in een van de kisten gepakt hebben?” vroeg Craig.»Die eerst na een overtocht van vijf weken weder levend geworden is?” antwoordde Fry.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.De twee agenten legden de hand op de verdachte kist en er was geen twijfel aan of er was beweging in.»Drommels!” fluisterde Craig.»Drommels!”fluisterdeook Fry.Hetzelfde denkbeeld ontstond plotseling bij beiden, en wel dat Kin-Fo vermoedelijk door eenig gevaar bedreigd werd.Zij namen de hand van de kist af en voelden dat het deksel zeer zorgvuldig opgetild werd.Craig en Fry, als lieden die zich nergens over verbaasden, hielden zich doodstil, en daar zij in het donker niets konden zien, spitsten zij hunne ooren op hetgeen zij zouden hooren.»Ben jij het, Couo?” sprak een stem zeer voorzichtig en zacht fluisterend.Bijna op hetzelfde oogenblik antwoordde een stem uit een der kisten aan bakboord op dezelfde wijze:»Ben jij het, Fo-Kien?”En toen wisselden zij zeer vlug de volgende woorden:»Van nacht, niet waar?”»Ja, van nacht!”»Voordat de maan opkomt?”»Bij de tweede nachtwake.”»En de anderen?”»Zijn allen gewaarschuwd.”»Zes-en-dertig uur in een doodkist! Ik heb er genoeg van!”»Ik niet minder.”»Als Lao-Shen het niet bevolen had....”»Stil toch!”Op het hooren van den naam van den gevreesden Taï-ping hadden Craig en Fry onwillekeurig eene lichte beweging gemaakt en daarop waren de deksels weder plotseling dichtgevallen. Het was op nieuw doodstil in het ruim van deSam-Yep.Na het tooneel in het ruim slopen Craig en Fry zoo voorzichtig mogelijk weder naar het midden en klommen naar boven. Zij bleven eerst op het dek staan, toen zij zeker wisten dat niemand hen hooren kon.»Met dooden die spreken....” begon Craig.»Is het niet pluis!” voltooide Fry.Een enkel woord had hun alles verraden. Dat was de naam Lao-Shen, dien een der gewaande lijken uitgesproken had.De handlangers van dezen gevreesden Taï-ping waren er dus in geslaagd zich aan boord te verbergen! Kon dit geschied zijn buiten weten van kapitein Yin, of van zijn equipage, of van de manschappen die de sombere lading aan boord hadden gebracht? Dat was onmogelijk. Na uit het Amerikaansche vaartuig gelost te zijn, die ze van San-Francisco had overgebracht, waren de doodkisten tweemaal vier en twintig uur in het dok blijven staan. Toen hadden tien of misschien twintig manschappen van de bende van Lao-Shen de kisten ongetwijfeld geledigd en de plaats der lijkeningenomen. Maar had hun opperhoofd dan geweten of kunnen weten dat Kin-Fo van plan was om zich aan boord van deSam-Yepin te schepen? En hoe had hij dit kunnen weten?Ziedaar eene zeer duistere zaak, doch die op dit oogenblik niet behoefde opgelost te worden. Zeker was het, dat er, sedert men Tahou verliet, schelmen van de ergste soort aan boord waren; zeker was het, dat Craig en Fry een hunner den naam van Lao-Shen had hooren uitspreken; zeker was het dat het leven van Kin-Fo in onmiddellijk gevaar verkeerde.In dezen nacht, in den nacht van 28 op 29 Juni, zoude Eeuween verlies lijden van tweehonderdduizend dollars; een verlies dat der maatschappij bespaard zou worden als het vier en vijftig uur later geweest was, daar ook Kin-Fo zijn polis niet had vernieuwd!Men zou echter Craig en Fry slecht kennen als men meende dat zij in deze ernstige omstandigheden hunne bezinning verloren. Hun besluit was terstond genomen. Kin-Fo moest, voordat de tweede nachtwake begon, de jonk verlaten, en zij beiden zouden hem vergezellen.Maar hoe zouden zij ontsnappen? Zich meester maken van de eenige boot die de jonk aan boord had? Onmogelijk. Dat was een zware sloep, en al de handen aan boord zouden noodig zijn om haar in zee te brengen. En kapitein Yin, met zijn equipage, die er alles van wist, zouden hen zien komen! Men moest dus wel zijn toevlucht tot iets anders nemen, hoe gevaarlijk het ook wezen mocht.Het was zeven uur. De kapitein was nergens te zien en zat waarschijnlijk in zijn hut. Hij wachtte mogelijk daar wel het uur af dat de manschappen van Lao-Shen voor den dag zouden komen.»Er is geen oogenblik te verliezen!” zeiden Craig-Fry.Neen, geen enkel oogenblik! Het gevaar had niet dreigender kunnen zijn als zij boven een mijn gestaan hadden en de lont, die daarmede in verbinding stond, reeds aangestoken was.De jonk scheen, bij de volslagen windstilte, aan zichzelf overgelaten. Een enkele matroos zat op het dek te slapen.Craig en Fry schoven dus de deur der kajuit open en vonden Kin-Fo daar.Hij sliep, doch men wekte hem onverwijld.»Wat is er?” vroeg hij.Enkele woorden waren voldoende om hem op de hoogte der zaak te brengen. Zijn moed en zijne koelbloedigheid begaven hem gelukkig niet.»Laat ons die gewaande lijken spoedig in zee werpen”, riep hij uit.Geen slecht idée, maar volkomen onuitvoerbaar met het oog op de medeplichtigheid van kapitein Yin en het vermoedelijk aantal der schelmen.»Wat dan?” vroeg Kin-Fo.»Dit even aantrekken”, antwoordden Craig-Fry.Dit zeggende opende zij een der kisten, die zij uit Tong-Tchéou hadden meegenomen, en boden hunnen cliënt een dier verwonderlijke drijfpakken aan, waarvan de wereld de uitvinding aan kapitein Boyton dankt.De kist bevatte vier dergelijke pakken met al de gereedschappen en werktuigen die er bij behooren en die het reddingstoestellen van de beste soort doen zijn.»’t Is goed”, zei Kin-Fo, »ga Soun maar waarschuwen.”Een oogenblik later kwam Fry met Soun terug, die volkomen de kluts kwijt was. Men moest hem geheel aankleeden. Hij liet ze machinaal begaan en stiet alleen van tijd tot tijd zijn gewoonai ai yauit!Om acht uur waren Kin-Fo en zijne metgezellen gereed. Men had hen voor vier zeehonden hebben kunnen houden, die gereed stonden om in zee te duiken. Om de waarheid te zeggen zou de zeehond Soun slechts een zeer ongunstig denkbeeld gegeven hebben van de wonderbare vlugheid dezer zoogdieren van de zee, zoo slap en onbeholpen zag hij er uit in zijn waterdicht pak.In het oosten begon de lucht reeds donker te worden. De jonk dreef onbeweeglijk bij de onafgebroken windstilte op de spiegelgladde oppervlakte der zee.Craig en Fry maakten een der poorten van de kajuit achter in den spiegel van de jonk open. Zonder plichtplegingen nam men Soun op en stak hem door het luik naar buiten, waar men hem in de zee hoorde plassen. Kin-Fo volgde hem onmiddellijk. Craig en Fry raapten alles bij elkander wat zij noodig hadden en stapten ophunnebeurt in het water.Alles was zeer stil en behendig in zijn werk gegaan en aan boord van de jonk kon niemand vermoeden dat de bemanning vier personen minder telde.

Waarin Craig en Fry, door nieuwsgierigheid gedreven, een uitstapje maken naar het ruim van deSam-Yep.

Waarin Craig en Fry, door nieuwsgierigheid gedreven, een uitstapje maken naar het ruim van deSam-Yep.

»Waar zijn wij, kapitein Yin?” vroeg Kin-Fo toen het gevaar geweken was.

»Ik weet het niet precies”, antwoordde de kapitein, die er weder even vroolijk als vroeger uitzag.

»In de golf van Pé-Tché-Li?”

»Misschien.”

»Of in de golf vanLéao-Tong?”

»Ook dit is mogelijk.”

»Maar waar komen wij aan land?”

»Waar de wind ons heendrijft!”

»En wanneer?”

»Ik kan het onmogelijk zeggen.”

»Een echt Chinees weet zich altijd teoriënteeren, mijnheer”, hernam Kin-Fo op ontevreden toon, een spreekwijze bezigende in het Hemelsche Rijk veel in gebruik.

»Op het land, ja” antwoordde kapitein Yin. »Maar op zee, niet!”

En zijn mond sperde zich bijna tot de ooren open.

»Er is waarachtig geen reden om te lachen,” zei Kin-Fo.

»Om te schreien evenmin,” antwoordde de kapitein.

De toestand had, ’t is waar, op ’t oogenblik niets verontrustends, maar ’t was ook waar dat kapitein Yin onmogelijk kon zeggen waar deSam-Yepzich bevond.

Hoe zou hij zonder kompas gedurenden den wervelwind, die drie kwart van het kompas rondliep, bestek hebben kunnen houden! De jonk had voor top en takel, bijna naar geen roer luisterende, ten speelbal aan den orkaan gestrekt. Het was dus niet te verwonderen, dat de kapitein slechts zeer onvoldoende antwoorden op Kin-Fo’s vragen kon geven. Maar hij had er wat minder vroolijkheid bij te pas kunnen brengen.

Hoe het ook zij, of deSam-Yepin de golf van Léao-Tong was medegevoerd, dan wel teruggeworpen in de golf vanPé-Tché-Li, in ieder geval moest de steven naar het noordwesten worden gericht. In die richting moest zich land bevinden. Het eenige punt in quaestie was alleen op welken afstand het lag.

Als hij het had kunnen doen, zou kapitein Yin zijne zeilen bijgezet en met de zon die op dat oogenblik helder scheen, meegegaan zijn.

Die mogelijkheid bestond echter niet.

Op den typhon was de meest volslagen kalmte gevolgd, geen tochtje in den dampkring, geen enkel zuchtje wind. Een spiegelgladde zee, nauwelijks in golving gebracht door een zware deining, die het schip over en weer deed slingeren zonder het vooruit te brengen. Er lag een heete damp op het water, en de lucht, die tijdens den nacht zoo zwart mogelijk was geweest, was nu zoo kalm, dat zij ten eenenmale ongeschikt scheen voor een worsteling der elementen. Het was een dier doodsche kalmten, omtrent wier duur men geen rekening kan maken.

»Dat ziet er mooi uit!”, sprak Kin-Fo, voor zich heen. »Na den storm, die ons in volle zee heeft geslingerd, een windstilte die ons belet weder het land te bereiken.”

En zich tot den kapitein wendende:

»Hoe lang kan die windstilte aanhouden?” vroeg hij.

»In dit jaargetijde, mijnheer? Ja, wie zal dat zeggen,” antwoordde de kapitein.

»Uren of dagen?”

»Dagen of weken!” hernam Yin met een glimlach van kalme berusting, die zijn passagier bijna in toorn deed ontsteken.

»Weken!” riep Kin-Fo. »Denk je dat ik weken kan wachten.”

»Dat zal toch dienen, of we moeten onze jonk op sleeptouw nemen!”

»De duivel hale je jonk en allen die er op zijn, en mij het eerst dat ik zoo dwaas ben geweest mij hier in te schepen!”

»Mijnheer,” hernam kapitein Yin, »mag ik u iets aanraden!”

»Ga je gang!”

»Vooreerst kalm te gaan slapen, evenals ik ga doen; dat is een zeer verstandig besluit, na een nacht op het dek doorgebracht te hebben.”

»En dan?” vroeg Kin-Fo, die door de kalmte van den kapitein zoo mogelijk nog wanhopiger werd gemaakt dan door die van de zee.

»En dan raad ik u aan”, antwoordde Yin, »om het voorbeeld te volgen van mijn passagiers in het ruim. Die beklagen zich nooit en nemen het weder zooals het is.”

Na deze wijsgeerige opmerking, Wang zelfs waardig, verdween de kapitein in zijn hut, terwijl twee of drie mannen van de equipage op het dek achterbleven.

»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.

»Frrr! Frrr!” deden Craig en Fry. Bladz. 152.

Kin-Fo liep een kwartier van voren naar achteren, met over elkander gekruiste armen, terwijl zijne vingers van ongeduld trilden. Vervolgens wierp hij nog een blik op de doodsche, onbeweeglijkevlakte, waarvan de jonk het middelpunt uitmaakte, haalde de schouders op en trad zijn kajuit binnen zonder zelfs tot Fry-Craig een woord te richten.

Toch waren de beide agenten daar, rustig op de banken uitgestrekt en, naar hunne gewoonte, elkander verstaande zonder te spreken. Zij hadden de vragen van Kin-Fo gehoord en eveneens de antwoorden van den kapitein, maar geen deel aan het gesprek genomen. Waarvoor zou het gediend hebben, dat zij er zich mee bemoeiden, en waarom vooral zouden zij zich over het oponthoud beklaagd hebben, dat hun cliënt in zoo ontevreden stemming bracht?

In waarheid, zij mochten aan tijd verliezen, maar zij wonnen in veiligheid. Kin-Fo liep aan boord geen enkel gevaar, wijl de hand van Lao-Shen hem er niet kon bereiken; wat zouden zij meer gewenscht hebben?

De termijn waarop hunne verantwoordelijkheid ophield, naderde met rassche schreden. Nog veertig uur en geheel het leger van de Taï-pings had zich op den ex-cliënt vande Eeuwkunnen werpen zonder dat zij een vinger zouden hebben uitgestoken om hem te helpen. Het zijn practische menschen, die Amerikanen! Aan Kin-Fo gehecht zoolang hij tweemaal honderdduizend dollars waard was! Dood onverschillig omtrent hetgeen hem zou overkomen als hij geen sapeke meer waard zou zijn!

Nadat Craig en Fry aldus geredeneerd hadden, gingen zij met den meesten eetlust ontbijten. Zij hadden goeden voorraad meegenomen en aten van denzelfden schotel, hetzelfde bord, eenzelfde hoeveelheid stukken brood en koud vleesch. Zij dronken eenzelfde aantal glazen van den heerlijken wijn vanChao-Chigneop de gezondheid van William J. Bidulph. Zij rookten ieder een half dozijn sigaren en bewezen op nieuw dat men Siamees kan wezen door gewoonte, als is men het niet door geboorte.

Die goede Yankees, die meenden dat zij aan het eind van hun rampspoed waren!

De dag ging rustig voorbij. Altijd dezelfde kalmte in de natuur, hetzelfde zachte, »mollige” voorkomen van den hemel. Niets deed eene verandering in de meteorologische gesteldheid van den dampkring vermoeden. De wateren van de zee waren onbeweeglijk als die van een meertje.

Tegen vier uur verscheen Soun op het dek, wankelend en waggelend als een dronken man, hoewel hij zijn geheele leven lang niet zoo matig geweest was als gedurende de laatste dagen.

Zijn gelaat dat eerst violet, daarna indigo, toen blauw, vervolgens groen geweest was, begon nu weer geel te worden. Weder op den vasten wal gekomen, zou hij zijn gewone kleur, oranje, spoedig herkrijgen. Als een opwelling van boosheid hem dan roodmaakte, zou zijn gelaat successievelijk en in de natuurlijke volgorde al de kleuren van het spectrum vertoond hebben.

Soun sleepte zich naar de beide agenten, met halfgesloten oogen en zonder een blik te durven slaan over de verschansing van deSam-Yep.

»Zijn wij er?”... vroeg hij.

»Neen,” antwoordde Fry.

»Komen wij er haast?”

»Neen”, antwoordde Craig.

»Ai, ai, ya!” kreet Soun.

En in diepen wanhoop, geen kracht in zich gevoelende om iets meer te zeggen, strekte hij zich aan den voet van den grooten mast uit, allerlei krampachtige bewegingen makende, waardoor zijn korte staart zich evenals het staartje van een hond bewoog.

Ondertusschen waren op bevel van kapitein Yin de luiken van het dek geopend om het ruim te luchten. Dat was een wijze voorzorgsmaatregel. De zon zou spoedig de vochtigheid doen opdrogen, die door een drie- of viertal golven, tijdens den typhon, in ’t inwendige van ’t vaartuig gebracht was.

Craig en Fry waren bij hunne wandelingen over het dek reeds herhaaldelijk blijven stilstaan bij het groote luik. Een gevoel van nieuwsgierigheid deed hen weldra besluiten om eens een kijkje te gaan nemen in het in een grafkelder herschapen ruim. Zij daalden dus de primitieve trap af, die daarheen leidde.

De zon wierp door het geopende luik hare stralen midden in het ruim, doch voor en achter was het zeer donker. De oogen van Craig en Fry gewenden daar echter spoedig aan en weldra waren zij in staat om te zien hoe deze buitengewone lading van deSam-Yepgeborgen was.

Het ruim was niet, zooals dit in de meeste koopvaardijjonken het geval is, door schutten afgedeeld. Het was één groote ruimte, die geheel volgeladen kon worden, daar er onder het voor- en achterdek ruimte genoeg overbleef voor equipage en passagiers.

Aan elke zijde van het ruim stonden, even regelmatig als in een praalgraf, de vijf en zeventig doodkisten, die naar Fou-Ning gebracht moesten worden. Stevig bevestigd konden zij noch door de slingeringen der jonk van hunne plaats geraken noch eenigermate de veiligheid van het vaartuig in gevaar brengen.

Door een smallen gang, die vrijgelaten was tusschen de dubbele rij kisten, kon men van het eene einde van het ruim naar het andere gaan, nu eens in het volle licht als men in de nabijheid van het luik was, dan weder in schemerlicht of in een bijna volkomen duister.

Craig en Fry liepen zwijgend, alsof zij zich in een praalgraf bevonden, in dezen gang op en neder.

Zij keken niet zonder eenige nieuwsgierigheid naar de zonderlinge lading.

Er waren lijkkisten van allerlei aard, van allerlei vorm en afmeting, kostbaar of armoedig. Van de landverhuizers, die door nooddruft naar de overzijde der Stille Zuidzee gedreven waren, waren sommige rijk geworden in de mijnen van de Nevada en den Colorado of in Californië, doch dit waren er, helaas, slechts weinige. De andere waren er arm en ellendig gekomen en arm en ellendig gestorven. Maar allen keerden nu gelijkelijk naar hunnen geboortegrond terug, aan elkander gelijk door den dood. Een tiental kisten waren van kostbaar hout en versierd met al de fantasie der Chineesche weelde, de meeste andere bestonden eenvoudig uit zes planken, ruw in elkander geslagen en geel geverfd. Maar rijk of arm, op elke kist stond een naam dien men kon lezen als men het ruim doorging: Lien-Fou van Yung-Ping-Fu, Nan Loou van Fou-Ning, Shen-Kin van Lin-Kia, Luang van Ku-Li-Kao, enzoovoorts. Er was geen vergissing of verwarring mogelijk. Ieder lijk was behoorlijk gewaarmerkt en zou aan zijn adres bezorgd worden, om op het veld het uur der definitieve teraardebestelling af te wachten.

»’t Ziet er netjes uit,” zei Craig.

»Zeer netjes!” antwoordde Fry.

Zij zouden hetzelfde gezegd hebben als zij een der groote magazijnen van San Francisco of New-York bezichtigd hadden.

Aan het uiterste einde van het ruim, waar het licht nagenoeg niet doordrong, waren zij blijven staan, en voordat zij weder naar boven gingen, lieten zij nogmaals hunne blikken over de stapels der kisten gaan.

Plotseling werd hun aandacht door eenig geritsel getrokken.

»Zeker een rat!” zeide Fry.

»Ja, dat zal een rat zijn!” antwoordde Craig.

Het was geen voordeelige lading voor zulk een knaagdier. Rijst, of maïs, of gierst zou beter naar zijn zin geweest zijn.

Het geluid hield evenwel aan. Het was ontstaan op manshoogte, aan stuurboordzij, dus bij de bovenste rij kisten. Als het geen geknabbel van tanden was, kon het niets anders zijn dan een gekrabbel van klauwen of nagels!

»Frrrr! Frrrr!” deden Craig en Fry.

Maar het geraas hield niet op.

De twee agenten kwamen naderbij en luisterden met ingehouden adem. Het gekrab kwam stellig uit een der bovenste doodkisten.

»Ze zullen toch geen schijndooden Chinees in een van de kisten gepakt hebben?” vroeg Craig.

»Die eerst na een overtocht van vijf weken weder levend geworden is?” antwoordde Fry.

Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.

Men nam Soun op en stak hem door het luik naar buiten. Bladz. 156.

De twee agenten legden de hand op de verdachte kist en er was geen twijfel aan of er was beweging in.

»Drommels!” fluisterde Craig.

»Drommels!”fluisterdeook Fry.

Hetzelfde denkbeeld ontstond plotseling bij beiden, en wel dat Kin-Fo vermoedelijk door eenig gevaar bedreigd werd.

Zij namen de hand van de kist af en voelden dat het deksel zeer zorgvuldig opgetild werd.

Craig en Fry, als lieden die zich nergens over verbaasden, hielden zich doodstil, en daar zij in het donker niets konden zien, spitsten zij hunne ooren op hetgeen zij zouden hooren.

»Ben jij het, Couo?” sprak een stem zeer voorzichtig en zacht fluisterend.

Bijna op hetzelfde oogenblik antwoordde een stem uit een der kisten aan bakboord op dezelfde wijze:

»Ben jij het, Fo-Kien?”

En toen wisselden zij zeer vlug de volgende woorden:

»Van nacht, niet waar?”

»Ja, van nacht!”

»Voordat de maan opkomt?”

»Bij de tweede nachtwake.”

»En de anderen?”

»Zijn allen gewaarschuwd.”

»Zes-en-dertig uur in een doodkist! Ik heb er genoeg van!”

»Ik niet minder.”

»Als Lao-Shen het niet bevolen had....”

»Stil toch!”

Op het hooren van den naam van den gevreesden Taï-ping hadden Craig en Fry onwillekeurig eene lichte beweging gemaakt en daarop waren de deksels weder plotseling dichtgevallen. Het was op nieuw doodstil in het ruim van deSam-Yep.

Na het tooneel in het ruim slopen Craig en Fry zoo voorzichtig mogelijk weder naar het midden en klommen naar boven. Zij bleven eerst op het dek staan, toen zij zeker wisten dat niemand hen hooren kon.

»Met dooden die spreken....” begon Craig.

»Is het niet pluis!” voltooide Fry.

Een enkel woord had hun alles verraden. Dat was de naam Lao-Shen, dien een der gewaande lijken uitgesproken had.

De handlangers van dezen gevreesden Taï-ping waren er dus in geslaagd zich aan boord te verbergen! Kon dit geschied zijn buiten weten van kapitein Yin, of van zijn equipage, of van de manschappen die de sombere lading aan boord hadden gebracht? Dat was onmogelijk. Na uit het Amerikaansche vaartuig gelost te zijn, die ze van San-Francisco had overgebracht, waren de doodkisten tweemaal vier en twintig uur in het dok blijven staan. Toen hadden tien of misschien twintig manschappen van de bende van Lao-Shen de kisten ongetwijfeld geledigd en de plaats der lijkeningenomen. Maar had hun opperhoofd dan geweten of kunnen weten dat Kin-Fo van plan was om zich aan boord van deSam-Yepin te schepen? En hoe had hij dit kunnen weten?

Ziedaar eene zeer duistere zaak, doch die op dit oogenblik niet behoefde opgelost te worden. Zeker was het, dat er, sedert men Tahou verliet, schelmen van de ergste soort aan boord waren; zeker was het, dat Craig en Fry een hunner den naam van Lao-Shen had hooren uitspreken; zeker was het dat het leven van Kin-Fo in onmiddellijk gevaar verkeerde.

In dezen nacht, in den nacht van 28 op 29 Juni, zoude Eeuween verlies lijden van tweehonderdduizend dollars; een verlies dat der maatschappij bespaard zou worden als het vier en vijftig uur later geweest was, daar ook Kin-Fo zijn polis niet had vernieuwd!

Men zou echter Craig en Fry slecht kennen als men meende dat zij in deze ernstige omstandigheden hunne bezinning verloren. Hun besluit was terstond genomen. Kin-Fo moest, voordat de tweede nachtwake begon, de jonk verlaten, en zij beiden zouden hem vergezellen.

Maar hoe zouden zij ontsnappen? Zich meester maken van de eenige boot die de jonk aan boord had? Onmogelijk. Dat was een zware sloep, en al de handen aan boord zouden noodig zijn om haar in zee te brengen. En kapitein Yin, met zijn equipage, die er alles van wist, zouden hen zien komen! Men moest dus wel zijn toevlucht tot iets anders nemen, hoe gevaarlijk het ook wezen mocht.

Het was zeven uur. De kapitein was nergens te zien en zat waarschijnlijk in zijn hut. Hij wachtte mogelijk daar wel het uur af dat de manschappen van Lao-Shen voor den dag zouden komen.

»Er is geen oogenblik te verliezen!” zeiden Craig-Fry.

Neen, geen enkel oogenblik! Het gevaar had niet dreigender kunnen zijn als zij boven een mijn gestaan hadden en de lont, die daarmede in verbinding stond, reeds aangestoken was.

De jonk scheen, bij de volslagen windstilte, aan zichzelf overgelaten. Een enkele matroos zat op het dek te slapen.

Craig en Fry schoven dus de deur der kajuit open en vonden Kin-Fo daar.

Hij sliep, doch men wekte hem onverwijld.

»Wat is er?” vroeg hij.

Enkele woorden waren voldoende om hem op de hoogte der zaak te brengen. Zijn moed en zijne koelbloedigheid begaven hem gelukkig niet.

»Laat ons die gewaande lijken spoedig in zee werpen”, riep hij uit.

Geen slecht idée, maar volkomen onuitvoerbaar met het oog op de medeplichtigheid van kapitein Yin en het vermoedelijk aantal der schelmen.

»Wat dan?” vroeg Kin-Fo.

»Dit even aantrekken”, antwoordden Craig-Fry.

Dit zeggende opende zij een der kisten, die zij uit Tong-Tchéou hadden meegenomen, en boden hunnen cliënt een dier verwonderlijke drijfpakken aan, waarvan de wereld de uitvinding aan kapitein Boyton dankt.

De kist bevatte vier dergelijke pakken met al de gereedschappen en werktuigen die er bij behooren en die het reddingstoestellen van de beste soort doen zijn.

»’t Is goed”, zei Kin-Fo, »ga Soun maar waarschuwen.”

Een oogenblik later kwam Fry met Soun terug, die volkomen de kluts kwijt was. Men moest hem geheel aankleeden. Hij liet ze machinaal begaan en stiet alleen van tijd tot tijd zijn gewoonai ai yauit!

Om acht uur waren Kin-Fo en zijne metgezellen gereed. Men had hen voor vier zeehonden hebben kunnen houden, die gereed stonden om in zee te duiken. Om de waarheid te zeggen zou de zeehond Soun slechts een zeer ongunstig denkbeeld gegeven hebben van de wonderbare vlugheid dezer zoogdieren van de zee, zoo slap en onbeholpen zag hij er uit in zijn waterdicht pak.

In het oosten begon de lucht reeds donker te worden. De jonk dreef onbeweeglijk bij de onafgebroken windstilte op de spiegelgladde oppervlakte der zee.

Craig en Fry maakten een der poorten van de kajuit achter in den spiegel van de jonk open. Zonder plichtplegingen nam men Soun op en stak hem door het luik naar buiten, waar men hem in de zee hoorde plassen. Kin-Fo volgde hem onmiddellijk. Craig en Fry raapten alles bij elkander wat zij noodig hadden en stapten ophunnebeurt in het water.

Alles was zeer stil en behendig in zijn werk gegaan en aan boord van de jonk kon niemand vermoeden dat de bemanning vier personen minder telde.


Back to IndexNext