XV

Here once the embattled farmers stood,And fired the shot, heard round the world.

Here once the embattled farmers stood,And fired the shot, heard round the world.

Here once the embattled farmers stood,

And fired the shot, heard round the world.

2)Vlakte.

2)Vlakte.

Na den Slag

Toen het toornig brullen der Britsche kanonnen ophield, snelde ik naar de plaats, waar de »Jameson Kar” en de caissons waren. Tot mijne verbazing, vond ik, dat geencaissonontploft was, alhoewel er één door een granaat getroffen werd en de nabijzijnde tenten door vele kogels doorboord waren. Veiligheidshalve, echter, werden de ammunitiewagens dien dag onder den heuvel gebracht, alsmede de tenten en rijtuigen. Dicht bij de kar was er een kaffer kraal van losse steenen, alwaar ik Luitenant Henri du Toit vond. Hij was zwaar bij zijn kanon gewonden lag onder een soort afdak, van een paar zinken platen gevormd, te kreunen. Hij opent zijne oogen en herkent mij. Ik vraag hem, of hij wat whisky hebben wil. Hij knikt bevestigend en krijgt een goede teug uit mijn flesch. Of het hem goed deed? Hij was bleek, erg bleek, en had veel pijn. Toen hij weggedragen werd naar ons veldhospitaal (het woonhuis van den heer Pepworth), gaf ik hem nog een zoopje meê. 't Was wel der moeite waard, het kostbare vocht al den weg van Pretoria hierheen te brengen, en mijzelven onder weg te verloochenen.... om zoodanigen velddienst ermeê te kunnen verrichten.

De jonge artillerist, die naast hem lag, was buiten hoop. Zijn voorhoofd werd door een bom getroffen—een akeliger wond heb ik nooit gezien. Daar lag de dappere jongen, als een doode. Men dacht het niet noodig, hem te verwijderen. Waarom den armen, bewusteloozen stervende nog plagen? En toch.... vond men werkelijk nog leven in hem den volgenden morgen! Het geweten en hart van meer dan een werden door deze gruwzame ontdekking pijnlijk getroffen, maar wij willen het hopen, dat de jongeling niet dien nacht tot zijn bewustzijn gekomen is, om zich daar op dien akeligen heuvel eenzaam en verlaten in de ure zijner uiterste pijnen te bevinden.

Dr. Hohls lag in een tent dichtbij: hij was ter ziele, de sterke man, gehuld in den purperen mantel van een edelen dood. In het vervullen van een nobele, zelfopofferende daad, in 't verplegen van een gewonde, ontsliep hij. Kan men een beter uiteinde begeeren?

Aan zijn zijde hijgt een sterkgebouwde Ier pijnlijk om adem. Zijn laatste snik is nabij. Het Iersche corps deed flink werk dien dag: zij hielpen ammunitie voor de kanonnen aandragen en brachten verscheidene offers voor ons land en volk. Boven op Pepworth's Heuvel is er een eenvoudig houten kruisje geplant, de plaats aanduidend, waar twee Ieren begraven zijn. Colonel Blake, die aan het hoofd van hun corps stond, werd door een bomscherfin den bovenarm getroffen en moest lange maanden daarna zijn arm door een draagband ondersteunen.

Bij een onzer Krupp's komend, waar het vuur dien dag zeer heftig was, vond ik een korporaal bij zijn stuk zittend, afgemat, uitgeput, bleek.... met een kleine opening in den rug van zijn opperkleed, waardoor er een straaltje bloed vloeide. Hij was gewond, licht gewond; maar bekreunde zich niet in 't minst daarover. »Komaan, o Stoïcijn van Pepworth's heuvel! een borreltje zal u geen kwaad doen. Drink! vriend! Drink diep en lang!—Gezondheid!” Het mooiste van dien kerel is, dat hij een held was zonder het zelf te weten. Hij had eenvoudig zijn kanon bediend tot het einde toe: daartoe werd hij opgeleid, daarvoor was hij hier. Per ongeluk raakte hem een kogel, maar dat doet niets aan zijn gewone plichtsvervulling toe. Hij blijve dus naamloos, want zoo zou hij het zelf willen hebben.

Overal rond op den heuvel lagen er doode en gewonde paarden en de steenen waren bont en blauw van de duizenden kogeltjes, die er neergeslagen waren.

Terwijl wij er zoo rondliepen, elkander ondervragend en gelukwenschend, werd onze kalmte plotseling opnieuw gestoord.

Een ontzettende knal werd er gehoord, en kort daarop ontplofte een lyddiet-granaat niet verre van ons op den heuvel. Kolonel Trichard, de Staatsprocureur en eenige anderen waren bijna »onder stof!” Een tweede volgde kort op de hielen van het eerste schot. Zij werden allen op Long Tom gemunt. Het waren ontzaggelijke bommen, een schrikwekkend gedruisch makend en groote gaten in de aarde ploegend. Zij veroorzaakten groote ontsteltenis op den heuvel. Generaals en Commandanten waren daar, gezellig koutende, maar elk een moest nu schuiling zoeken. Niemand werd geraakt, maar meer dan een had een nauwe ontkoming dien dag. De projectielen maakten een helsch geluid en groote rotsen werden door ze verpletterd of gespleten.Later eerst vernamen wij, dat zij van de geweldige scheepskanonnen van de »Powerful” kwamen. Die geduchte zeemonsters waren haastig te Durban geland en per spoor naar Ladysmith gezonden, alwaar zij tijdens den slag werden opgesteld en om 2 uur hun krachtige stemmen deden hooren. (Er waren er niet minder dan 6: 2 groote 4.7 stukken en 4 twaalfponders met 288 matrozen.) Zij hebben ontegenzeggelijk goed werk voor de belegerden van toen af aan tot het einde van het beleg gedaan. Dat hadden wij aan ons verzuim in het vernielen van den spoorweg naar het zuiden te danken. In 't licht der latere geschiedenis van den oorlog, is het bijna onbegrijpelijk, dat de Vrijstaters zoo uiterst voorzichtig in deze te werk gingen.

Tegen drie uur in den namiddag eerst, had ik het genot met Kolonel Trichard en Kapitein Bosman een kopje koffie bij den grooten wagen van den Kolonel, aan den voet van Pepworth's, te drinken, en een uur later ons eerste maal te nuttigen. De Kapitein had zich dien dag zeer onderscheiden in het dragen van ammunitie en van gewonden, en de Kolonel werd door een krachteloozen kogel in de dij getroffen. Commandant Grobler van de Ermeloërs had een nauwe ontkoming: een bomkogel wondde zijn paard een paar duim achter den zadel, terwijl de Commandant op den heuvel reed. Onze dooden dien dag telden geen 20 in 't geheel over het gansche vechtterrein, onze gewonden bij de 60. Er was groote drukte dien avond in het groote woonhuis van den heer Pepworth, en ook in andere boerenwoningen dicht bij Ladysmith, die als hospitalen gebezigd werden. Generaal Kock stierf dien dag, niet wetende, wat de uitslag van den strijd was. Men zegt, dat het verschrikkelijk kanongebulder zijn dood verhaast heeft. Over het Britsche verlies zeg ik liever niets, daar ik hun dooden en gewonden niet heb kunnen tellen, en niet de gewoonte van Engelsche schrijvers wil opvolgen, door losweg allerlei groote cijfers omtrent het verlies dertegenpartij op te disschen. (Volgens Conan Doyle was ons verlies omtrent 300 dooden en gewonden.)

Tegen zonsondergang kwamen de prisoniers aangestapt. Zij waren vermoeid van de groote hitte en den langen strijd van dien dag. Ter eere onzer Boeren zij het gezegd, dat de schare van toeschouwers geen geluid liet hooren, toen de lange rij gevangenen hen passeerden. Zwijgend, zelfs medelijdend werden zij aangestaard; maar geen spot- of schimptaal, geen gejuich werd er vernomen. Daar ik zelf onder de menigte toeschouwers stond, kan ik als ooggetuige in deze optreden. Gedurig hoorde ik een onzer Boeren zeggen:

»Arme kerels!Zijhebben er geen schuld aan den oorlog.Zijkunnen het niet helpen, dat zij tegen ons vechten. Zij moeten slechts gehoorzamen.”

Een wonderlijk volk is het Boeren-volk! Op hen vooral zijn de woorden van John Dryden toepasselijk: »Men are but children of a larger growth”. Zij worden gauw weêr goed jegens hunne vijanden. Zij vergeten spoedig met wien zij oorlog voeren. Zij haten niet, gelijk de Europeesche volkeren elkander haten.

Hoort wat George W. Steevens van hen op »Klein Majuba” vertelt:—»De Boeren hadden hunne wraak voor Dundee en Elandslaagte in den oorlog. Nu namen zij die, bij de volle maat.... in vriendelijkheid. Onze gewonden werden naar Ladysmith gezonden; water werd hun door de Boeren uit hun eigen bottels gegeven; dekens van hun eigen zadels losgegespt; muilen voor hospitaalwerk verschaft” enz.

Den volgenden dag (zoo werd mij verteld), zijnde er een wapenstilstand voor dat doel door Sir George White gevraagd, woonden een aantal Boeren de begrafenis der Britsche soldaten op het slagveld van Modderspruit bij, en zongen er een van onze plechtige Hollandsche Psalmen bij het geopend graf. Te zamen bogen Boer en Brit daar het hoofd voor den onzichtbaren Heer der gansche schepping,allen rassenhaat vergetend, alle wraak op zijde stellend. Al zingende werden zij gastvrij van geest en hart, en verlost van alle kleinheid en bekrompenheid.—En toch? Is patriotisme ook niet eene beperking des geestes? Is nationaliteitsgevoel niet een edele bekrompenheid? Zoo is het. Daarom blijven zij steeds Boeren, Hollandsche Afrikaners, een apart volk, »een eigenaardige natie, met heur eigendommelijk karakter, en onder alle omstandigheden en onder elke vlag.”

Een komische gebeurtenis in verband met den Modderspruitslag mag wel vermeld worden. Onze koffieketel, die op 't vuur stond bij den wagen onder Pepworth's heuvel, werd heel netjes door een Engelschen bom of liever door een bomscherf omvergeworpen, met koffie en al natuurlijk. De ketel had eenrespectabeleen eervolle deuk; en onze kok zei droogjes: »Nadit, dacht ik het veiliger, vandaag liever geen koffie te maken.”

Een ander geval is nog treffender. Zoowat een maand na den slag bevond ik mij voor de tweede maal op »Klein Majuba”, toen een jongeling er een Engelsch10 shilling-stukuit het stof opraapte. Het muntstuk was in den vorm van een »Heil's Leger Hoedje” gebogen, en lag bij eenige ledige Lee Metford patronen. Na zorgvuldig onderzoek, was het de algemeene opinie, dat het geldstuk door een Mauserkogelin den zakvan een soldaat getroffen werd. Een klein teeken aan den rand van het kleine geldstuk wees duidelijk aan, waar de kogel ervan afgegleden was. Afgegleden! Waarheen? Ai, dat is de vraag. In de lucht, of in het lijf van den eigenaar? Of in het lijf van een makker? Wij willen hopen, dat dat 10 shilling-stuk den gelukkigen bezitter ervan gered heeft. Gaarne zouden wij de volledige en ware geschiedenis van dat fraai gebogen goudstukje vernemen. 't Is waarlijk eene curiositeit van den grooten oorlog, die men den tegenwoordigen bezitter (een Johannesburger) wel mag benijden.

Het mooiste incident uit den slag heb ik, echter, uitden mond van Majoor Wolmarans in zijne tent achter Bulwana vernomen. Zijne kanonnen waren op den kruin van een heuvel gesteld (verhaalde hij mij met opgewektheid), die met kreupelhout (boschjes) bedekt was. Tusschen hemen de Engelsche batterijen op den rechtervleugel was er een tweede heuvel, lager dan zijne positie, waarover hij zijne bommen deed vliegen. De Engelsche kanonnen repliceerden, maar tot zijne verbazing vielen hunne schoten allen op den voorsten heuvel. Dus ging hij in volmaakte veiligheid voort zijne granaten en granaat-kartetsen op den vijand uittestorten. De uitwerking erg teleurstellend en demoraliseerend voor de Britsche kanonniers, die alle pogingen tevergeefs aanwendden, om den juisten afstand te vinden. Zij waren zoo dicht bij elkaar, dat de Majoor voor langen tijd dit vreemd verschijnsel niet begrijpen kon. Later werd hem alles duidelijk, vervolgde hij, toen hij het terrein waarop de Engelschen waren, persoonlijk bezocht.De heuvel, die vóór zijne positie was, scheen deel uit te maken van den achtersten heuvel.Beide heuvels hadden precies denzelfden vorm; beide waren met dezelfde boschjes begroeid; zij geleken op één heuvel van de plaats, waar de Engelschekanonnenwaren. Geen wonder dus, dat de vijandelijke bommen allen te kort vielen. Zij werden allen tegen een stommen heuvel gericht: een kordaatstuk aan den woesten aanval van den heldhaftigen Ajax op eene kudde schapen herinnerend! Wie kan zeggen, hoe veel dit zoogenaamde toeval tot de totale nederlaag van den Britschen rechtervleugel heeft bijgedragen.

Dat Generaal Joubert met recht blij en trotsch was over het gedrag zijner manschappen en den uitslag des strijds, behoeft niet gezegd te worden. De vreemdeattache'sschudden wel hunne hoofden, zeggende: »Waarom zijn de Engelschen niet in de flanken bij hun terugtocht aangevallen? Waarom niet de stad dien namiddag nog ingenomen?”—maar zij vergaten, dat onze commando's uit gewone burgers en niet uit gehuurde troepen bestonden.Totzulkedingen zijn onze menschen niet in staat: dat heeft de oorlog gedurig bewezen. Zij waren maar te blij, om wat rust en voedsel en koffie weer te krijgen, na de ontzaggelijke hitte en vermoeienis en de gevaren van dien dag. Morgen, of overmorgen, zouden zij verdere plannen maken; vandaag niet. »Elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad.”

Dan, Talana Heuvel en Elandslaagte waren nog versch in het geheugen. Was het te Modderspruit met ons verkeerd afgeloopen, dan was de oorlog spoedig tot een roemloos einde voor de Republieken gekomen. Want ziet! Het plan van Sir George White was: Pepworth's Heuvel als met eene reuzen-schroef vast te knellen. Zijn rechtervleugel moest door onze gelederen (tusschen Lombards Kop en Generaal Burger's positie) breken, terwijl zijn centrum alle onze krachten ter zelfverdediging eischten. Intusschen zou Colonel Carleton om onzen rechtervleugel werken, of dien terugdrijven, en alzoo Pepworth's Heuvel tusschen de twee groote, lange, ijzeren armen van de schroef gekomen zijn. Onze beste stukken waren daar. Ons groote Long Tom was daar. Het verlies van dien heuvel zou ontzaggelijk demoraliseerend voor de federalen zijn geweest. Het grootste Boerenleger was thans om Ladysmith—ongeveer 7000 man—Sir George had een 12,000 man ter zijner beschikking. Volgens het algemeen oordeel der beschaafde wereld, moest hij ons met wortel en tak dien dag hebben uitgeroeid. In plaats van dat te doen, echter, moest hij met pak en zak Ladysmith binnenvluchten en ruim 1000 prisoniers met eenige bergkanonnen en maxims in onze handen laten.

Generaal Joubert vond dat genoeg, vooreerst. Hij was tevreden. Hij was gelukkig. Hij dankte God voor eene groote verlossing. Nooit heb ik den grijzen Staatsman, Patriot en Krijgsman—met

Een hoofd vol kreuken, een geweten zonder rimpel

Een hoofd vol kreuken, een geweten zonder rimpel

Een hoofd vol kreuken, een geweten zonder rimpel

zoo stralend van vreugde als dien avond gezien. 't Waszijnevictorie,par excellence, roemrijker dan Laing's Nek, of zelfs Majuba!

»De Artillerie heeft zich goed gehouden en verdient allen lof”—seinde de Commandant-Generaal dien dag naar President Kruger. Zoo was het ook. Tot hiertoe hadden de boeren smalend en schouderophalend over de Artilleristen gesproken. Tot hiertoe hadden zij met verachting op kanon en maxim neergezien, terwijl zij al hun geloof »in God en hun Mauser” vestigden. Op 30 October vond er eene openbaring voor hunne oogen plaats.Zij stonden verstomd over de koele, bedaarde dapperheid en het goed mikken en treffen onzer kanonniers. Van toen af aan hadden zij den mond steeds vol van den lof der flinke Artillerie-kerels. Modderspruit was inderdaad eeneapotheosisvoor de vroeger miskende Artilleristen en de Artillerie.

Nog iets: ook de Johannesburgsche Politie gedroeg zich bijzonder knap dien dag. Hun Commandant werd in de heup gewond, maar bleef op het slagveld bevelen gevende. Een Luitenant liet het leven bij Nicholson's Nek. Nog 13 man werd er uit hun gering getal gewond. Nu, de Heidelbergers en de Heilbronners b. v. telden ook even veel gewonden dien avond; maar de Politie kwam van verren afstand, in gelid, in volmaakte orde, man voor man op zijn plek,—om zich in het strijdperk te werpen.Datwas het kenmerkende van hun werk. »Geen klauw bleef er achter!” Er was orde, tucht, gehoorzaamheid in dat corps. Geen willekeur, geen persoonlijke grillen, geen individuëele dapperheid of lafhartigheid kon onder hen alles redden—of ook wel alles verongelukken. Generaal Joubert was met recht tevreden met zijn burgers, maar vooral trotsch op zijn reservecolonne.

Hoe vele »achterblijvers” waren niet te Talana Heuvel? Hoe veel verwarring was er niet te Elandslaagte? Goddank!te Modderspruit ging het veel beter. De Republikeinen bedekten zich niet slechts met roem, maar zij wonnen vooral in zelfrespect enzelfvertrouwen. Onsprestige, onsmoraalwas volkomen gered: Colenso en Spionkop werden mogelijk!

Klein Majuba

Den dag na den Modderspruitslag ging ik met eenige vrienden te voet naar Nicholson's Nek. 't Was weêr een zeer warme zomerdag, en ik had geen paard voor de reis willen vragen, zoo vond ik den weg wat lang en vermoeiend; maar mijn loon was zeer groot. Ik zag een slagveld, waarop er nog geen twintig uur geleden hard gevochten werd. Als type van vele anderen, zal ik het beschrijven. Laat mij zien: wat heb ik er dien dag alles waar genomen, gevoeld, gedacht? Pijnlijke visioenen komenmijvoor den geest, te akelig bijna om in woorden ingekleed te worden. Ik zal, echter, trachten om ook het afschuwelijke van den oorlog te teekenen, in de hoop om daardoor ook mijn klein gewicht in de schaal tegen alle oorlogvoeren te doen. Eén oorlog is genoeg voor een leeftijd. Ja, van harte verlang ik naar den nog ver verwijderden dag, waarop de gezamenlijke opinie der opgevoede menschheid zal verklaren: dat het beslissen van verschillen tusschen volkeren door het zwaard, even dwaas en belachelijk als een duel tusschen twee woedende individuën is.

De historische heuvel is op verre na niet zoo hoog als Zwartbooi's Kop, en niet met Majuba in dat opzicht te vergelijken. Hij heeft den vorm van een bekende letter, met den kop naarLadysmithgekeerd, aldus:W N b Z O.De steel moet men als zeer dik en breed voorstellen. Aan de zuid-, oost- en westzijde is de heuvel tamelijk steil; de steel is veel lager en stijgt regelmatig op van noord naar zuid. Bij den hoek, waar de boog en het handvatsel (of steel) elkander treffen, is het vrij gemakkelijk om den heuvel te beklimmen, hoewel er daar veel meer tijd toe noodig is, daar bij den top. Van de zuidoost zijde heb ik den heuveltop gemakkelijk in twintig minuten tijds bereikt, tijdens mijn tweede bezoek. Van daag echter, zullen wij den langen en gemakkelijken weg gaan, waar langs de gewonden zijn afgebracht tot onder aan den weg, die daar langs naar Ladysmith loopt.

De Engelschen occupeerden het grootste deel van den halven cirkel, een gelijke oppervlakte, goed voorzien van losse steenen en ook kleine Kafferkraaltjes en muurtjes. Voor Tshaka en Dingaan het schoone Natal in een bloedbad herschiepen, was het land als bezaaid met Bantu-stammen. Vandaar al die muurtjes op elke hoogte te vinden. Daarmede en daarachter nu, verschansten deIrish Fusiliersen de Gloucesters zich den nacht voor het gevecht. Ook was het plateau met groote ruwe rotsen omkranst, die heerlijke schansen voor scherpschutters aanboden. Ze waren in één woord, in een sterke, hooge, natuurlijke vesting. Water was er wel niet, maar zij hadden hunne gevulde flesschen bij zich, alsook voedsel in overvloed. Hunne bergkanonnen waren uit orde geraakt in den nacht, door het wegloopen van de muilen (hoorden we later), maar zij hadden hunne flinke Lee Metfords met een overvloed van patronen en ook een hand-maxim om te gebruiken.

Vroeg in den morgen zag een patrouille Kroonstadters ze van een naburigen heuvel (»Surprise Hill”, in de richting van Ladysmith, ruim 2,500 yards van de Engelschen). Vandaar uit, echter, konden de Mausers niet veel kwaad doen, nog minder de Martini's. De wakkere Heilbronners besloten toen den berg van de zuidwest- en zuidzijde te bestormen. Later zond Generaal Joubert zijn »staatmakers”onder Commandant van Dam ook daarheen, die zich langs de noordoostzijde opwerkten. »Opwerkten” is precies het rechte woord voor de wijze waarop de Boeren en de Politie een berg bestormen. 't Is geen opklimmen, al wordt er ook hoeveel dood geschoten; geen opstormen, al ziet de vijand ze ook hoe duidelijk; 't is een werk, dat alle krachten van verstand zoo wel als lichaam inspant. Het gaat langzaam maar zeker. Het gaat voorzichtig, maar zij komen er. De vijand ziet ze nooit lang genoeg, om goed te mikken. Als tijgers bekruipen zij hun prooi: elk voor zichzelf, elk op zijn eigene wijze, gebruik makende van elke schuiling en dekking, en gedurig het ééne oog op den vijand houdend, om een scherpschutter aan den grond te nagelen, eer hij zijn gevaarlijk schot kan lossen. 't Is vooral een werk vanoogengezond verstand.

Daar het hier een tweegevecht tusschen Lee Metfords en Mausers gold, en Koning Armstrong aan het orkest niet kon deelnemen, kon er maar één uitslag zijn. De Boer schiet te goed voor den Engelschman. Ook is hij te gauw, te slim, te behendig, te handig, te vernuftig (»resourceful” is het beste woord) voor een gewoon soldaat. Gelijk weleer te Majuba, zoo werd ook hier: (a) den heuvel des nachts door de Engelschen onverwachts in bezit genomen, en (b) door de Boeren weêr in den morgen beklommen, en de Engelschen er afgehaald. Mogelijk is deze de reden, waarom onze menschen die plaats »Klein Majuba” gedoopt hebben. Of, misschien komt de benaming van een navolgende uitdrukking door een Engelschman op dien heuvel gebezigd. Wij komen er zoo bij, lezer.

Volg mij dan eerst op dien Dinsdag morgen naar het plateau, waar de Engelschen verschanst waren. Een groep mannen staan er onder de welkome schaduw van een grooten, breedgetakten doornboom. Wij naderen ze. Het zijn Engelsche Ambulance-menschen; sommigen hunner zijn hooge officieren. Hunne taak is: de stervenden onder den boom te verzamelen. Er zijn er goed een stuk of achttiendaar op den grond liggend: de meesten hunner reeds gestorven, sommigen stervende. Een jongeling van geen zeventien jaar ligt daar naar adem hijgend, zijn naakte borst worstelt pijnlijk om lucht en leven. Zwijgend staren wij allen op den stervende. Helaas! Zoo jong, zoo onschuldig, en—hier gedood door een kogel, ver van zijn huis! Geen medicijn of dokter kan hem redden. 't Is een akelig gezicht, dat aan Lord Byron's woorden herinnert:

O God! it is a fearful thingTo see the human soul take wing.

O God! it is a fearful thingTo see the human soul take wing.

O God! it is a fearful thing

To see the human soul take wing.

Een officier keert zich naar mij om en wij knikken elkander toe.

»By God! This is worse than Majuba”—bromt hij tusschen de tanden.

Die woorden heb ik aan anderen meêgedeeld en 't is niet onwaarschijnlijk, dat zij aanleiding tot den nieuwen naam van dien heuvel gegeven hebben.

Een ander »Roode Kruis” officier is zoo woedend, dat hij zich aldus in 't Engelsch tegen mij uitlaat:—

»Hoe kan jullie kerels uw Maker te gemoet gaan, na zulk bloedig werk?”

Ik vroeg hem, watwijermeê te doen hebben? Regeeringen beslissen over een oorlog: burgers vechten zoo goed zij kunnen. »Their's not to reason why.” Hij spreekt niets meer, waarschijnlijk omdat hij zichzelven eenigszins vergeten had.

Wij verlaten die »plaats der dooden” en nemen eene wandeling al langs den rand des heuvels, waar de groote rotsen en rotsspleten zijn—een waar bolwerk om tegen duizenden aanvallers te houden.

Ook daar was de doodsengel ons voor: achter elk rotsblok, in elke spleet, in elken schuilhoek ligt er een doode. Bijna allen zijn door het voorhoofd geschoten, terwijl zij bezig waren naar den vijand te zoeken of op hem aan teleggen. Wij zien rond, en telkenmale valt het oog op been, of arm, of rug, of hoofd van een inkhakigekleeden persoon, die zijn dood tusschen de klippen vond. 't Is een afgrijselijk tooneel, en toch (vergeef het mij, lezer) gaan wij verder rondom den zoom van die »tweede Majuba”, de lijken tellend. Sedert gisteren namiddag zijn de Engelschen bezig, met verlof van onzen humanen Generaal, de gewonden te vervoeren en de dooden te begraven. Nu nog zijn de Coolie-dragers bezig de zwaar gewonden in de zoogenaamde »doolie's” met hun groene gordijnen, den heuvel af te brengen. Anderen, die lichter gewond zijn, worden door twee man gesteund, terwijl zij den berg afsukkelen. Onder aan den voet des heuvels tellen wij een halfdozijn Ambulance-wagens. En toch tellen wij er dien laten morgen nog een veertigtal lijken op het plateau verspreid!

Zoodanig is de oorlog! Honderden zijn in de kracht en schoonheid der jeugd afgesneden. Zij zijn in de lange grachten, die de reiziger boven op den naamloozen heuvel vindt, geworpen. Achter elk muurtje, achter elke hoop gestapelde steenen, binnen in elke kraal, achter elken grooten boom was er op 30 October 1899 een doode. Ik zag er soms drie lijken naast elkaar in ééne kraal liggend! Brood lag er bij hen en beschuit en »blikjes vleesch”, en patronen, beide geladene en ledige. Maar de kleine Mauser-kogel vond zijn weg overal heen. Aandoenlijk was het bij sommigen het versch bakkersbrood te zien,uitgehold door de vingeren!—de zachtere deelen gegeten, de korst achtergelaten. Een groote, sterke, prachtige soldaat was bezig van den buitensten rand des bergs naar het midden te loopen; een kogel trof hem in het hoofd; hij zonk zielloos neêr—'t was mij alsof ik hem kon zien loopen en vallen, zoo natuurlijk lag hij daar met zijn athletische figuur.Zoo lijkt de oorlog, als de slag voorbij is en de glans er van wordt afgehaald, Lezer! Als gij op Klein-Majuba staat, en uw oog zuidwaartswerpt over de stad, dan ziet gij den grooten Platrand. Ook daarop zijn vele grachten gegraven, maar ditmaal voor BoerenBrit. En daar ginds aan den verren horizon kunt gij den beroemden Spion Kop zien. Daar is het nog doller toegegaan, daar en overal aan de boorden van de Tugela. Hoeveel dapperen zijn daar niet haastig onder de harde, steenachtige aarde gelegd? Waarom? waarom? Nogmaals:Waarom?Kome de schoone dag spoedig,

When every nation, that shall lift againIts hand against a brother, on its foreheadWould wear the brand of Cain.(Longfellow).

When every nation, that shall lift againIts hand against a brother, on its foreheadWould wear the brand of Cain.

When every nation, that shall lift again

Its hand against a brother, on its forehead

Would wear the brand of Cain.

(Longfellow).

(Longfellow).

Den volgenden dag zag ik drie personen in ééne tent bij ons veldhospitaal samen rooken en drinken: Commandant van Dam, Colonel Blake en Majoor Kincaird. De Transvaler was in de heup, de Ier in den arm, de Engelschman (naar het mij voorkwam) in den voet gewond. In elk geval: hij liep kreupel... Vriendelijk werd ook ik binnen genoodigd, om een sigaartje te rooken en op hun aller gezondheid te drinken. Het deed mij denken aan den edelen Hector en den krachtigen Ajax, die elkander eerst goed te lijf gingen,en daarna—elkander heel vriendelijk geschenken gaven (Ilias Bk.VII). Was het ook eene profetie? Zullen de vijanden later onderling vereenigd en verzoend zijn? Zoo zij het!

Een kijkje achter de Gordijnen

Niemand weet eigenlijk minder van wat er overal op het vechtterrein gedurende een grooten oorlog plaats vindt, dan de man, die bij een of ander commando zich heeftaangesloten. Die tehuis blijft hoort in deze veel meer, dan die zijne plicht aan 't front doet. Te Pretoria hadden de menschen dagelijks eenige nieuwsbladen, waarin er een soort van overzicht over de geheele, uitgebreide vechtlinie te vinden was. Aan 't front had men, in 't begin vooral, de handen vol aan den strijd om lichaam en ziel aan malkander te houden, terwijl er gedurig gereden en gestreden werd. De Regeering te Pretoria wist natuurlijk ook heel wel, wat er op elk punt gaande was, en van een en ander hooggeplaatsten persoon kon men altoos de jongste nieuwtjes erlangen. Zóó vond ik het althans, toen ik in het begin van November eenige dagen in den hoofdzetel der Zuid-Afrikaansche Republiek mocht doorbrengen. Dank zij den vriendelijken Staatssecretaris had ik ook vrijen toegang tot deOorlogstelegrammender Regeering, wier getal »Legio” mag heeten. O! wat heb ik in die op fijn papier getypeerde telegrammen van en naar Pretoria gesnuffeld! Veel heb ik aan mijn persoonlijke ondervinding van zaken aan 't front te danken voor een helder en juist begrip der dingen; veel ben ik ook aan gemelde telegrammen verschuldigd, wat een algemeen overzicht van het geheel der dingen en een blik in de grootere en kleinere raderen der oorlogsmachinerie. Zie hier eenige dingen die mij troffen:

De uitgebreide vechtlinie, die alsmogelijk of waarschijnlijkgeacht werd. In een oorlog moet men waken tegen den vijand dien menniet, zoowel als tegen hem, die men wel ziet. Het onbekende speelt ook in oorlogszaken—evenals in de wetenschap en in den godsdienst—een grooten rol. Een Generaal moet steeds vragen: »Wat is er mogelijk, of waarschijnlijk?”—zoo wel als de oogen sterk op den vijand vóór hem richten. De verbeelding is een machtige factor in de dispositie van de verschillende grootere en kleinere commando's (of regimenten), waarover een Commandant-Generaal te beschikken heeft. Voor twintig gebeurlijkheden moet hij zich gereed maken, alwordt er slechts ééne werkelijk tot feit verheven. Voorwaar de taak, die op de schouders der twee Regeeringen te Pretoria en te Bloemfontein rustte, en de verantwoordelijkheid der Presidenten en Hoofd-Generaals was geen kleine.

Behalve het belegeren van Ladysmith, Kimberley en Mafeking, waren er nog de volgende krijgsoperaties aan den gang. In 't Noorden stond Generaal F. Grobler (»Groot-Freek” noemde men hem, wegens zijn groote gestalte) op de drift door de Krokodilrivier te loeren. Er waren troepen in Rhodesia; er was een garnizoen te Tuli. Zij konden haastig op Pietersburg afstormen! Wie weet, wat er kon gebeuren? Het kon ook geen kwaad, indien wij door de rivier op Tuli aanrukten, zoo als nog voor het einde van November werkelijk gebeurde. Groot Freek met zijn Zoutpansbergers waren onze noordelijke wacht, of vliegende colonne, al naar omstandigheden hun werk mochten aanwijzen. Een heel commando ging er echter in die noodelooze onderneming (vanachterengezien! na de gebeurtenis geprofeteerd!) een tijd lang op.

Bij Komati Poort lagen er een aantal Lijdenburgers, alsmede te Oshoek en te andere plaatsen op onze oostergrenzen. Wie wist wat er kan gebeuren? Wie kon de toekomst voorspellen? Onze Regeering en Commandant-Generaal moesten tegen alle waarschijnlijke en mogelijke dingen waken. Engeland mocht troepen door Delagoa Baai zenden—alle dingen zijn mogelijk in oorlogstijd. De Swazies moesten scherp in 't oog gehouden worden. Zij konden »hun oude krijgslustigheid” weêr bot vieren. Zij konden tegen de Republiek opstaan. Vandaar het verspillen van nog meer burgerwachten ook aan de oostelijke grenslinie—eenbloot mogelijke vechtlinie, maar toch even lastig als een werkelijke.

De vrijheidsgrens werd door een sterk commando vrijheidsburgers opgepast tegen de oude vijanden der Boeren: de geduchte Zulu's. Honderden telegrammen handelen over de mogelijkheid en waarschijnlijkheid van onstuimigheidvan dien kant! Wederom eene verdeeling onzer reeds zoo kleine krachten. Ook de Basutolandgrens wordt op dezelfde wijze door Vrijstaatsche commando's bewaakt.

Dan, te Volksrust en Charlestown waren er groote wagenlagers. Nooit heb ik zoo veel wagens bij elkander gezien. Zij waren de wagens der boeren, die te paard Natal waren ingevallen. Generaal Joubert belette hun de wagens mee te voeren. Hij was uiterst voorzichtig. Hij moest tegen een mogelijke mislukking waken. Eerst den vijand uitkloppen en opsluiten, daarna de trouwe wagens met drooge kleeren, biltong, tabak, beschuit, naald en garen, riempjes en wat niet al, naar de Tugela en Ladysmith brengen.

Op 23 October seinde Generaal Joubert aan den President:

»De burgers zijn nu al negen dagen zonder tenten, zij leven in natte kleeren; zij zijn zonder regenjassen; zij lijden gebrek en ellende”.

De wagens zouden alles weer later recht maken, de trouwe, geliefde voortrekkerswagens. O welk een vreugde, toen zij door de Biggarsbergen in November afdonderden! Ookdatwas de vrucht van de overwinning van Modderspruit en Nicholson's Nek.

Intusschen echter, zijn er burgers noodig om de wagens op te passen en de ossen te doen weiden. Al weer een groot en geducht commandohors de combatgesteld.

De spoorweg moest ook bewaakt, niet slechts in het veroverd, maar ook in Transvaalsch gebied. Er waren nog velen in den lande, die men niet vertrouwen kon. De commando-treinen liepen dus meestal slechts over dag. Een doorloop of brug kon gebroken, de spoorstaven verwijderd worden. Zoo ook met de telegraafdraden. Dit alles, echter, eischte nog meer burgers. Nog heugt het mij, hoe er overal bij de stations en »sidings” en »culverts”, en bruggen gewapende burgers in die dagen stonden. Zij hadden geen tenten in 't begin, maar woonden in allerlei haastiggefabriceerde afdaken; toch waren zij vroolijk en levenslustig, den reiziger groetende en toeroepend:

»Dag, Burger! Pleizierig!” Vroolijke, groote kinderen! Zij vonden het alles zoo pleizierig in 't begin. Het was hun een groote picnic. De Regeering zorgde voor alles. Waar zijn die pleizierige kerels nu? Wat is er van hun pleizier overgebleven? Waar zijn hunne huizen en echtgenooten, ouders en kinderen?—Welk eenpicnic!

Gaan wij nu naar de westergrens der twee republieken. Daar vooral schuilde het gevaar. Men zie op eene kaart hoe open en gelijk en toegankelijk de twee Staten van die zijde zijn. Ten Noorden van Mafeking had men den spoorweg naar Buluwayo, waarlangs troepen konden verwacht worden. De Waterberggrens, dor, droog, zanderig, akelig, lag ook bloot aan een aanval van een onbekenden vijand. De arme Waterbergers patrouilleerden daar maanden lang, tot vervelens toe, zonder ooit een vijand te zien. Aan den spoorweg gaat het beter: de Marico burgers nemen Lobatsi in, en Vecht-Generaal Snijman vecht nu en dan te Gaberones en elders, eer hij Generaal Cronjé bij Mafeking opvolgt. Dicht bij Gaberones in het verre noorden moeten er 400 burgers waken, en te Derdepoort, den sleutel tot Rustenberg, staan er 300 man. Zoo worden de krachten versnipperd.

Ten zuiden van Mafeking is Commandant Tollie de Beer van Bloemhof tusschen Vrijburg en Taungs werkzaam. Hij neemt Vrijburg in, vroeg in October, en beschermt onze grenzen in die deelen.

Vecht-Generaal de la Rey is op 17 October reeds van Kraaipan naar Warrenton met 1000 Transvalers en eenig geschut vertrokken. Hij gaat Hoofd-Commandant C. Wessels van den Oranje Vrijstaat helpen, om Kimberley te bedwingen en vestigt zijn hoofdkwartieren bij de Kimberley Waterwerken dicht bij de Vaal. Van hem zullen wij nog meer hooren.

Tegen 31 October gaat de eerste trein vol TransvalersBloemfontein voorbij, op weg naar Norvals Pont. Zij gaan met een commando Vrijstaters onder Hoofd-Commandant I. Grobler van Philippolis de Kaapkolonie bij Colesberg invallen. Generaal Hendrik Schoeman is tot hoofd der Transvalers gekozen; maar hij is niet juist de rechte man op de rechte plaats. Eigenlijk gezegd, is er een Christiaan de Wet of de la Rey noodig voor het groote werk, datdaarte verrichten is. Maar die mannen kunnen thans niet gespaard worden. Dat commando moest naar Nauwpoort en vandaar naar De Aar zijn doorgedrongen. Op 21 November brak Generaal Schoeman werkelijk een spoorwegbrug op ergens tusschen Nauwpoort en De Aar, maar dit was ook al, dat wij in die richting vernamen. Het was trouwens ook toen al te laat! De guldene kans was de laatste week van October of de eerste week van November. Generaal French, de held van Elandslaagte, was met den laatsten trein uit Ladysmith ontsnapt en tegen de laatste week van November al druk bezig van Nauwpoort als basis in de richting van Colesberg te opereeren.

De eerste week van November was er geen enkel kanon en slechts één enkel regiment te De Aar. Bij de Oranjerivier spoorwegbrug waren er een paar duizend man met eenig grof geschut. Nauwpoort en Stormberg werden beide toen verlaten! De Engelschen hadden geene troepen, om een sterke macht Republikeinen met kanonnen te keeren, al wilden zij ook tot naar de Tafelbaai gaan. Nooit hadden de Federalen zulk eene kans om de Engelsche wapenen een geduchten slag toetebrengen, als in de laatste dagen van October en de eersten van November. Buller's macht was nog op de wateren. Maritzburg was in gevaar. Durban sidderde. Alle krachten werden ingespannen om de zuidelijke helft van Natal te redden: de Kaapkolonie lag open voor een man van onderneming, zoo als de Vrijstaat er later zoo velen te voorschijn bracht. De ure was daar, maar de man was er niet.

't Is noodeloos om er thans over te spreken, maar hetkan niet ontkend, dat de Republieken een prachtige kans in 't begin van November hadden, om de zwaartekracht van den oorlog in eenige weken tijds naar de Heksrivier Bergen te verplaatsen. Had men toen gedaan, wat later zoo herhaalde malen gedaan werd, dan was de oorlog jaren lang op Kaapkolonialen bodem gevoerd, eer de grenzen der Republikeinen bedreigd werden.

Langzaam, voorzichtig, doch bedaard gingen de meeste federale Generaals en Commandanten echter destijds te werk. Zoo is ons volkskarakter in den regel. Wij zijn uiterst conservatief van aard. Nieuwe dingen worden niet gaarne onder onze vleugelen genomen. Die diepgewortelde volksaard kwam den Engelschen goed te stade meer dan eens in den oorlog, maar nooit zoo zeer als in die weken. Wisten onze voormannen toen echter, wat zij nu weten? Hadden zij toen het zelfvertrouwen, dat zij later opdeden?—maar genoeg; »gedane zaken hebben geen keer!”

De energieke Generaal Olivier treedt in de maand November ook op het tooneel en dat wel te Bethulie. Hij gaat de Bethuliebrug over en neemt Aliwal Noord in bezit op den 13dender maand. Later dringt hij door tot bij Stormberg, maar de junctielijn van daar tot aan Rosmead (bij Middelburg) wordt door ons niet veroverd! Overal werd er te lang verzuimd, te lang gewikt en gewogen. Wij hadden geen tijd te verliezen; de Engelschen baden slechts om tijd!

De Fauresmithers hadden nog de beste kans van allen, om zich een naam te verwerven. Zie op de kaart, hoe open, dicht bij, genaakbaar de groote spoorweg op hunne grenslijn is. Lord Methuen moet langs die lijn van de Kaap komen. Al de paarden, al het voedsel, al de soldaten moeten over dien weg reizen. De Fauresmithers voeren ook niets uit. Tevergeefs ijvert de wakkere Regeeringscommissaris in die deelen, de Heer C. W. H. van der Post, lid van den Volksraad, voor een oogenblikkelijken aanval op het Grootrivier-Kamp. Er wordt wel een plan gevormd tegen het einde van October (juist ter rechter tijd),maar—er isverdeeldheidonder de Officieren, en deze hoeksteen van alle verdere krijgsoperaties wordt roekeloos weggesmeten!

Rechter Hertzog is in die dagen reeds ijverig aan het werken. Hij is teBarklyWest bezig zaken te regelen. Honderd man staan hem als een soort Politie ter zijde. Hij is een Fauresmither van geboorte. Hij is een van de Rechters des lands; hij is thans Rechtsgeleerd-Adviseur zijner Regeering in het pas veroverd gebied van Griqualand West. Later ontmoeten wij hem weêr. Hij is één uit duizend!

Diep in Bechuanaland eindelijk vinden wij den ondernemenden Veldkornet Visser, die Kuruman zonder eenig grof geschut tracht te veroveren. Het gelukt hem ditmaal (12 Nov.) niet; maar later komt hij er weer met een ouderwetsch kanonnetje—en de zaak is beklonken.

»There is a tide in the affairs of men, which, taken at the flood, leads on to fortune,” zegt Shakespeare. Voor de Republieken kwam dat getij in de laatste week van October en de eerste week van November te voorschijn. Wij wierpen ons niet snel en krachtig genoeg op de gunstige golven—en ziet! de wateren daalden. Wij liepen tegen de rotsen en kwamen in engten. God helpe ons!

Vergeten wij, echter, nooit: dat er veel, zeer veel in die eerste dagen te regelen was, en dat wij het oorlogvoeren nog leeren moesten. Denk aan de verbazende uitgestrektheid velds, die moest bewaakt worden, de vele manschappen daartoe benoodigd, en—het voedsel en de kleeren, die naar alle richtingen moesten gezonden worden. Naar Mafeking had men geen trein. Alles, zelfs het groote vestingkanon, werd door paard of muil daarheen vervoerd. Zoo waren er ook andere deelen van het reusachtig vechtterrein (actuëel en mogelijk), die op die wijze van al het noodige moesten voorzien worden. Van ammunitie, bandeliers, geweren, paarden, zadels en tooms spreken wij niet eens; ook niet van de rijtuigen, welke menden Generaals en andere groote heeren moest verschaffen.

De drukte bij de Gouvernementsgebouwen te Pretoria en te Bloemfontein heb ik persoonlijk gezien. Er waren Hoofdcommissies voor Commissariaat in 't algemeen, voor Proviand in 't bijzonder, voor Krijgstoerusting meer bepaald, met sub-commissies op verschillende belangrijke punten zoo als Klerksdorp in de Transvaal en later Edenburg in den Vrijstaat. Te Bloemfontein was er een vaste, gekozene Krijgscommissie, met den Staatspresident aan 't hoofd. Te Pretoria was de grijze Staatspresident een Heir in eigen persoon. President Steyn wasgeneralissimuszijner burgers krachtens de Grondwet; President Kruger was feitelijk de Opperste Generaal der federale machten, krachtens zijne positie en zijn karakter. Alles ging door zijne handen of door zijn hoofd. Hij wist van alles en wilde in alles gekend wezen. Van alle kanten stroomden de electrische boodschappen hem toe. Naar alle zijden zond hij zijn praktische, bezielende, geestelijke raadgevingen en vermaningen. Geen belangrijke Krijgsraadvondin eenig deel van het uitgestrekte vechtterrein plaats, of de oude Staatsman sprak als 't ware een woordje mee. Geen gewichtig krijgsplan werd vastgesteld, voordat hij er in gekend werd. Met den nobelen President van den Oranje Vrijstaat was hij in gedurige communicatie. Hartelijk en heerlijk was de samenwerking tusschen de twee Presidenten, en tijdens den oorlog liet de verhouding tusschen President Kruger en den Commandant-Generaal niets te wenschen over.

President Kruger was te oud en ziekelijk, om bij de commando's tot het einde toe te blijven, maar geen Transvaler of Vrijstater zal het hem in de verste verte ten kwade duiden. Zijne telegrammen tijdens den oorlog persoonlijk gedicteerd, toonen zijn onwrikbaar geloof, zijn onverpoosden ijver, zijn innig patriotisme en zijne krachtige persoonlijkheid. In boekvorm uitgegeven, zullen zij een blijvend monument van den waardigen man uitmaken.De ridderlijke trouw, edele zelfopoffering en standvastige volharding van President Steyn kunnen een van de schoonste erfenissen van den oorlog voor 't volk van Zuid-Afrika en voor de menschheid in 't algemeen geacht worden.

EenBicycleRit

Tegen het midden van November ging ik voor de tweede maal naar de Natalsche commando's. Ditmaal nam ik een bekenden jongen kunstschilder, den heer F. H. Oerder, met mij meê, die gaarne het een en ander in verband met den oorlog wilde zien en teekenen. Zoo gingen wij dan samen per trein, onze wielen (bicycles) meênemende. Ons plan tezamen een geïllustreerde Geschiedenis van den Oorlog3)in 't licht te geven, en wij stelden ons voor groote dingen met behulp dier fietsen uitterichten. Nooit weêr echter, zullen wij perbicyclehet heuvelachtige Natal met zijn slechte paden bezoeken. Wij hadden er genoeg aan, toen wij Dundee verlieten!

In plaats van de groote zware Mausers, waren wij van de geriefelijke en toch gevaarlijke Mauserpistolen voorzien. Het zijn heerlijke wapens, die tegelijk ook als geweers kunnen gebezigd worden en tien kogels duizend treden ver in eenige seconden kunnen werpen. Wij gingen naar Natal, om de slagvelden te Dundee, Elandslaagte en Ladysmith te bezoeken, en ook omdat het bekend was dat Generaal Buller daarheen met zijne hoofdmacht wilde gaan. Er zou dus heel wat aan de Tugela spoedig voorvallen, meenden wij, en onze kunstenaar rekende er op eenbatailleuit het leven te gaan schetsen.

Na eenige dagen te Newcastle vertoefd te hebben, om een paar schetsen te maken, stoomden wij voort naar Elandslaagte, die destijds de basis van al de zuidelijke operaties was. Later werd er te Modderspruit een perron (»platform”) en eenige loodsen door de Z. A. S. M. gebouwd, die den commando's van grooten dienst waren, maar Elandslaagte bleef altoos determinusvoor de groote ossenwagens en een belangrijk depôt van het Commissariaat-departement. Wat een leven en woeligheid op het kleine station in de Zondagsriviervallei! Gebouwen waren er overvloedig in de nabijheid, zoowel voor goederen als menschen. De plaats was wel gekozen door Generaal Joubert en later volgde ook Generaal Buller maandenlang zijn voorbeeld, toen de Natalsche commando's de Biggarsberg hielden.

Tot onze verwondering zagen wij (welk eene verlichting, om nu dat woordje »wij”, in plaats van het vervelige »ik” te mogen bezigen!), dat er ook boerenvrouwen daar logeerden. Sommigen woonden er pal, anderen waren op bezoek; allen waren echter, waar zij niet behoorden te zijn. Niemand nam het den Generaal ooit kwalijk, dat zijne oude, trouwe levensgezellin en »krijgskamerade” maanden lang bij Ladysmith in het hoofdlager vertoefde; zij was een historisch figuur van den oorlog 1880–81—zij was een noodzakelijk bijvoegsel, als 't ware, tot »Oom Piet”. Er lag dus geen humor hoegenaamd in zijne strenge bevelen, dat geen vrouwen (behalve die aan 't medisch departement verbonden waren, natuurlijk) bij de commando's mochten worden toegelaten. Newcastle en Dundee wemelden reeds van vrouwen, die hun mans kwamen bezoeken. Nu is de voorhoede van het Amazonen-leger al te Elandslaagte! Zou dat den krijgslust verder zuidwaarts bevorderen? Zou dat onze menschen niet naar huis doen verlangen? De geschiedenis der twee Republieken toont meer dan één treurige bladzijde onder het opschrift: »Huis toe”. Hoe zal het gaan als de »verlofpest” (zooals het aanhoudend gekerm om verlof later bestempeld werd) onder onsuitbreekt? Ter eere onzer burgers dient echter gezegd, dat (voor zoover mij bekend is) slechts eenige weinige echtgenooten van »burgers op commando”toegelaten werden, om verder dan Elandslaagte te gaan. In het westen, rondom Kimberley en zelfs bij Magersfontein bijvoorbeeld, ging het erger. Maar hierover later.

De verlofziekte is eene natuurlijke onder mannen, die niet als gehuurde soldaten te velde trekken. De meeste burgers zijn gehuwd; zij hebben vrouw en kind tehuis; zij hebben grond en vee en akker, om naar om te zien. Als zij eene maand op commando zijn, verlangen zij naar hunne woningen terug te gaan. Als het twee maanden wordt, smeken zij hun commandant om verlof. Als zij drie maanden van huis zijn, breken zij den Generaal het hoofd, als hij ze geene kans geeft, om eenige weken naar vrouw en kind en plaats te gaan. 't Is wel jammer, dat er niet van den beginne af aan een bepaald systeem van verlof werd vastgesteld—eene wet die automatisch en algemeen kon werken, en in de natuurlijkebehoefteom naar huis te gaan kon voorzien »zonder gunst of vrees.” Hoe ging het thans? Het persoonlijk element trad op den voorgrond. Een burger gaat naar zijn Commandant, wiens tent ten allen tijde voor hem open staat. Daar nu, ten aanhoore van elk een, die er mocht zitten rooken of praten, wordt zijn verzoek ingediend, besproken, overwogen en afgehandeld! Heel gezellig, familiaar, losjes weg gaat het toe—en toch wordt er een allergewichtigste zaak beslecht. De toekomst van den oorlog is in de verlofkwestie begrepen—dat moet de Commandant natuurlijk weten. Deonmiddellijketoekomst van den burger—hetzij hier te blijven of zijne vrouw te gaan zien—weegt natuurlijk het zwaarst bij den applikant. Zulke dingen moeten volgens vaste regels, geheel en al onpersoonlijk, geregeld worden. Het is een aller pijnlijkste positie, waarin een Commandant geplaatst wordt, als hij in elk bijzonder geval als rechter in zulke brandende kwesties moet optreden.

Het gevolg bleef niet lang achterwege. Het bleek heel spoedig, dat terwijl één Commandant bijna geen verzoek weigerde, een andere bijna elkeen afsloeg. Binnenkort ontstonden er natuurlijk ontevredenheid, twist, klachten bij den Commandant-Generaal, telegrammen naar den President, ja een menigte klaagliederen van verontwaardigde Penelope's, die heur mans zeer beminden en erg van noode hadden, trilden door de lengte en breedte van het land.

De bepaling werd toen gemaakt, dat slechts de Generaal of diens plaatsvervanger (de verschillende Hoofdgeneraals) verlofbrieven mochten uitreiken. Zóó ging het wel wat beter, daar de Generaals zeer karig in 't uitreiken van »huis-toe-gaan passen” waren, maar het spreekt van zelf, dat de moeielijkheid hoegenaamd niet daardoor opgelost werd. Een vast stelsel, eene wet met bepaalde regulatiën ontbrak er. De gewichtige kwestie hield de aandacht van beide Presidenten en hun raadgevers en voornaamste Krijgsofficieren gedurig en lang bezig, want men gevoelde, dat zij een levenskwestie voor de Federalen was, en later werd er een soort van formule gevonden,waarop wij later mogelijk terugkomen; maar de vraag mag wel gedaan worden: »Of het mogelijk is, een leger van boeren en burgers, die niet betaald worden, op het punt van verlof onder vaste, systematische militaire regelen te brengen!”

Het was waarlijk vermakelijk daar te Elandslaagte, om den stroom van komende en gaande burgers gade te slaan. Beide waren even gelukkig, beide schenen even talrijk. Zij reisden allen met eerste klas biljetten, die vrolijke kerels. Niemand wilde in een tweede klas rijtuig gaan zitten. De Regeering betaalde voor alles, ook voor de spoorwegkaartjes. Waarom dan niet zoo lekker als mogelijk reizen? Op weg bij de stations kregen zij versch brood, blikjes vleesch, jam, visch, tabak—wat wil men meer? Koffie kon men op weg voor 6 d. per kopje koopen. O! welk een pret! Zijlachtenen zij tergden elkaar, als groote schooljongens. Zij groetten elkander luidruchtig,wanneer twee treinen elkander passeerden. Ping—ping—ping vlogen de Mauserkogels door de lucht achter een wild bokje aan: de trein in volle vaart, het wild in dollen angst. Ping—ping—ping—ping—ping; uit elk raam staken de roers en de schaterende gezichten. De Regeering was rijk; er was overvloed vanammunitie; »Oom Paul” had er voor gezorgd! Schiet maar op, kerels! Ha! Ha! Ha! hoe loopt het diertje. Allemaal mis! Hij is vrij.Het was wel verboden, dat verspillen van patronen; maar wie stoorde zich in die dagen aan een verbod? Er was wel eene boete van £ 5 op dien misdaad gelegd; maar wie klaagde ooit eenburger(die onbetaald voor zijn land ging vechten) aan, en welke vrije burger heeft die boete ooit betaald, indien aangeklaagd en schuldig bevonden? Druk maar op, jongens, schiet! O 't is zoo heerlijk, dat schieten met de nieuwe Mausers, die zoo goed treffen, met patronen, die geen penny kosten. Zulk eene kans komt nooit weêr! Zulk een holiday keert nimmer terug! Neen—dat 's waar ook.... De holiday ging spoedig voorbij, om niet weer terug te keeren! Buller en Methuen, French en Roberts, met hun kwart millioen troepen en honderden kanonnen en duizendenlyddietbommen hebben de prettige vacantie eenigszins gestoord.

En toch—gunnen wij van harte hun die korte vroolijkheid en brooddronkenheid. De burgers lezen geen sensatiewekkende romans. Zij bezoeken geen schitterende theaters. Zij verlustigen zich niet in de heerlijke muziek van schoone opera's. Zij worden niet geboeid door de groote geschiedenissen van oudere en nieuwere volkeren. De betooverende kracht van de beroemde werelddichters en schilders is hun nog niet bekend. (Wij spreken natuurlijk van de overgroote meerderheid onzer burgers.) Ja, van heeler harte gunnen wij hun al die vreugde, al die weelde, al die uitgelatenheid. Zij hebben het zwaar gehad, en zij zullen het nog zwaarder krijgen. Hun leven was altoos eentoonig; het kanongebulder bij de Tugela zal hun weldra tot dagelijkschemuziek moeten dienen. Vermaken hebben zij niet vele, en spoedig zullen zij stof leveren voor vele romans. De genietingen der hoogere beschaving kennen zij niet, maar zelf zullen zij ten tooneele optreden en de wereld met hun opera's verbazen, terwijl toekomstige Afrikaansche dichters, schilders en schrijvers hunne daden zullen vereeuwigen. Het een en ander zal echter veel bloed en tranen en lijden en ellende kosten. Dus—geniet den vroolijken dag van heden, jongens. Gij weet nog niet wat het woord oorlog alles met zich meêbrengt. Gij weet nog niet hoe vele troepen en hoe veel schepen en hoe veel hulpbronnen Engeland bezit.

Ai mij! indien gij alles vooruit wist!.... maar neen! 't is beter zoo. De handschoen is neergeworpen. Tot het bittere einde gaat het! God zegene u, geharde, taaie, eenvoudige, zorgelooze, lachende, schietende schare van reizende medeburgers! Als ware »sportsmen” treedt gij het gevaar te gemoet. Gij haat den »Rooinek” niet—neen! dat niet!—er wordt slechts gejaagd, gebuit, geschoten, gegeten en gedronken, en dat vindt gij zoo prettig, niet waar? »Goeien dag dan, burgers! Pleizierig!”—morgen en overmorgen en nog lang daarna zullen wij weenen en begraven. Heden wordt er gelachen en geschertst.

Wij bezochten Dundee, van Glencoe onze wielen gebruikende. Den volgenden dag ging het naar »de plaats van Maritz”, waar de paar honderd Engelsche ruiters werden vastgekeerd. Dat was eene onderneming perbicycle. Ouf! welke wegen, welk eene hitte, welk een zweeten en zwoegen was dat! Een fraaie schets van het tooneel—ziedaar! ons loon voor een zwaar dagwerk.

Naar Talana Heuvel (waarop de dappere Veldkornet Sassenberg en nog vele brave burgers begraven zijn) ging het gemakkelijker. Wij reden tot de plaats, waar Generaal Sir Penn-Symons van zijn paard geschoten werd (Smith's Farm) en toen ging het te voet den berg op. Alle eer der Engelsche Infanterie voor hare bestorming onder eenkogelregen nog al, van dien steilen heuvel. Het kostte hun veel tijds en veel bloeds, maar een zeker aantal kwam toch eindelijk boven op den top. Waren de twee muren van losse steenen niet daar op de helling, zij bereikten hun doel nooit. Vooral de lange muur, die van noord naar zuid liep en den geheelen heuvel in de breedte in tweeën deelde, vormde een volmaakte borstwering tegen de Transvaalsche scherpschutters, die er boven op den heuvel stonden. Wat wil men meer? De muur was sterk en hecht en hoog en lang genoeg om eenige regimenten te dekken. Zij aan zij, schouder aan schouder, knielden de Britten daar achter, terwijl de Republikeinen aan bom en schroot en geweerkogel waren blootgesteld. Wij vonden er wel eenige duizenden ledige Lee Metford-patronen achter die welkome, natuurlijke vesting. Zij schijnen er werkelijk te hebben getabernakeld, eer zij verder opwaarts gingen. Zij bleven er inderdaad wachten, totdat onze kanonnen tot zwijgen gebracht waren en de Boeren nauwelijks het hoofd konden oplichten.

Wij zagen de plaatsen (onder bij Dundee), waar de Engelsche kanonnen getrokken werden—geen 3000 treden van den top des heuvels! Er waren slechts 2 Krupps,1 Fransch kanon (Creusot snelvuurder), en een handmaxim op Talana Kop. En op een spitsvormigen heuvel, rechts van Talana (van Dundee kijkende) stond er slechts éénpom-pom, zonder meer. Deze stukken en niets meer weerstonden het vuur van al het grof geschut uit Dundee: 12 kanonnen (Armstrongs) die tusschen 2000 en 2300 treden van ons vuurden, en nog 6 van hetzelfde kaliber bij het kamp. Om half tien ure moesten onze stukken het vuur staken: zij werden eenvoudig weggenomen naar achteren en alzoo in veiligheid gebracht. Toen werd er met verdubbelde energie om het verdunde klompje Boeren boven op Talana gebombardeerd, en—de Infanterie kon den langen muur eindelijk verlaten,om vooral door hun eigen kanonnen in den rug met schroot begoten te worden.Arme kerels! Zij verdienden een beter lot. Zij streden zwaar en lang en moedig—en toen zij den laatsten, steilsten, zwaarsten sprong deden, maaiden hunne eigene Artilleristen ze bij tientallen af!

Maar hoe is het, dat de Boeren dien prachtigen muur niet in bezit namen? Er is een breed terras achter dien muur eer de laatste, korte steilte naar den top begint. De muur omzoomt het terras. De plek was uitgeknipt voor onze Mausers en geen voetvolk zou vanSmith's Farmlevend bij dien muur zijn aangekomen, terwijl geen granaat of granaat-kartets ze achter dien steenen zoom zou gedeerd hebben. 't Is wel jammer, dat er slechts weinige Boeren van die prachtige positie gebruik maakten, maar àl oorlog voerende leerden wij oorlog voeren. 't Was onze eerste slag in den oorlog en onze eerste aanval op Britsche troepen (met kanonnen). Dit ééne feit bedekt veel, zeer veel, in verband met de verwarring en mislukking van den stoutmoedigen aanval op Dundee.

't Was terwijl de heer Oerder dien onvergetelijken muur teekende, dat een onbekende zijn splinternieuwebicyclebuit maakte! Hij had een ander bijSmith's Farmgelaten, geen mensch ziende, geen diefstal vermoedende. Aangenaam zat hij te schetsen, maar die schets kostte hem nog duurder dan de vorige. Nooit meer per wiel in Natal reizen, vooral niet in oorlogstijd! Wij fabriceerden een armoedigen plaatsvervanger uit een aantal oude, versletene, lamlendigebicycles, die wij in de publieke kantoren van Dundee vonden, en hij reisde zijn weg verder al krassend en krakend en binnensmonds groote woorden mompelend. Mijn wiel had ook zijn eerstelustrumal achter den rug, zoo verschafte ik mijn vriend een passend accompagnement voor de geluiden, die hij maakte.

Schoone, golvende heuvelen van Natal. Den dichter doet gij denken aan machtige golven, al golvende versteend op den boezem eener wreede, prozaische aarde. Den schilder,helaas! herinnert gij slechts aan kreunende en steunende en afmattende apologieën voorbicycles.


Back to IndexNext